Advies betreffende de ecologische randvoorwaarden voor broedgebieden van Zilvermeeuw en Kleine mantelmeeuw Nummer: INBO.A.2010.163 Datum: 26 mei 2010 Auteur(s): Contact: Eric WM Stienen & Wouter Courtens Marijke Thoonen marijke.thoonen@inbo.be Kenmerk aanvraag: Email op 14 mei 2010 Geadresseerden: Sarah Roggeman Agentschap voor Natuur en Bos Centrale Diensten Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel sarah.roggeman@lne.vlaanderen.be Cc: Carl Deschepper Agentschap voor Natuur en Bos Centrale Diensten Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel carl.deschepper@lne.vlaanderen.be 1/7 INBO.A.2010.163
AANLEIDING Op de stuurgroep meeuwen van 11/05/2010 werd gevraagd aan het INBO om een kader op te stellen voor het bepalen van potentiële broedgebieden voor de grote meeuwen (ecologische vereisten, habitattype, grootte, verstoring,...) tegen van 28/05. TOELICHTING HABITAT Kortweg kan gesteld worden dat grote meeuwen grote, overzichtelijke, redelijke dichtbegroeide, grazige of mossige vlaktes verkiezen om te broeden (Foto s 1 en 2). Het terrein mag een weinig geaccidenteerd zijn, maar het moet altijd een zekere openheid hebben. Het terrein moet grotendeels dichtbegroeid zijn met lage vegetatie van minder dan 5 cm hoogte. Lokaal mag wat hogere vegetatie staan (tot 50 cm) die dan benut zal worden door Zilvermeeuwen. Gebieden met veel struikgewas en/of delen die te dicht bezet zijn met hogere vegetatie (zoals helmgras) worden vermeden. Foto 1. Panorama van de Kelderhuispolder in duinen van Texel Nederland, waar een gemengde kolonie van Kleine Mantel- en Zilvermeeuw is gevestigd (foto Rim Lucassen). 2/7 INBO.A.2010.163
Foto 2. Typerende lage, grazige vegetatie in de broedkolonie van Zeebrugge 2006. (foto Eric Stienen). Op of in de directe nabijheid van het broedterrein moeten grote zandige, of zeer schaars begroeide vlaktes aanwezig zijn die gebruikt worden als rust- en slaapplaatsen, en als verzamelplaatsen voor jonge vogels die nog niet aan het broedproces deelnemen. In havengebieden wordt deze functie vaak overgenomen door pas opgespoten zandige terreinen of door grote geasfalteerde of beklinkerde terreinen. Het gebied (inclusief rustplaatsen) moet een zekere oppervlakte hebben om aantrekkelijk te zijn voor grote meeuwen. Het is moeilijk om hier een exact cijfer op te plakken omdat de minimale grootte afhangt van andere lokale omstandigheden. Een richtlijn kan zijn een gebied minstens 40 ha groot moet zijn om ook maar enigszins een aantrekkende werking te hebben op grote meeuwen. Meestal zijn de gebieden echter veel groter. Het broedgebied van de grote meeuwen in de voorhaven van Zeebrugge was in 2004 bijvoorbeeld bijna 63 ha groot en in 2006 nog altijd 51 hectare. En dat is uitgezonderd de rust- en verzamelplaatsen, die naar schatting ook meer dan 50 hectare groot waren. De meeste broedgebieden van grote meeuwen zijn tenminste deels omgeven door grote waterpartijen, waarbij het niet uitmaakt of dat zoet of zout is. Die waterpartijen hoeven niet noodzakelijkerwijs direct aan het broedgebied te grenzen; er mag best enkele honderden meters afstand liggen tussen broedgebied en waterpartij. Zolang het vanuit de lucht maar een soort kustgevoel of zelfs een eilandgevoel geeft. In het Verenigd Koninkrijk, bijvoorbeeld, wordt gebroed bovenop kliffen langs de kust waar uitgestrekte vlaktes liggen in een dichte vegetatie van Engels gras, maar ook in grazige duingebieden, maar ook op eilanden en in het binnenland in veengebieden. De rust- en verzamelplaatsen zijn daar over het algemeen nabijgelegen stranden, vaak kiezelstranden of andere vlakke delen in of in de nabijheid van de broedkolonie. In de Nederlandse en Duitse Waddenzee wordt gebroed op eilanden en liggen de broedgebieden in uitgestrekte duingebieden, vaak in grazige duinvalleien of in slufters waar geregelde overstromingen de vegetatie kort houden. VERSTORING Een voorwaarde is dat er geen vossen of honden het broedgebied frequenteren. Kleinere landroofdieren zijn doorgaans geen probleem voor grote meeuwen. Ook andere vormen van sterke verstoring (kusttoerisme, motoren, quads, frequente betreding, ) gaan niet samen met broedende meeuwen. Overigens heeft onder andere de komst van de vos in de kustgebieden bij onze noorderburen, maar ook in het Verenigd Koninkrijk en in 3/7 INBO.A.2010.163
Frankrijk er in de tweede helft van de vorige eeuw toe geleid dat grote meeuwen tegenwoordig minder en minder te vinden zijn in duingebieden, op kliffen en in veengebieden, maar meer en meer op eilanden en in stedelijke en industriële gebieden op daken van gebouwen. Ook wordt meer en meer landinwaarts gebroed. HABITAT IN ONZE OMGEVING In onze contreien van het Deltagebied in Nederland tot in Nord-Pas-de-Calais in Frankrijk - is er blijkbaar een gebrek aan geschikte natuurlijke gebieden. Hoewel daar volop duingebieden liggen, werden die tot op heden niet of nauwelijks gebruikt door grote meeuwen. In onze directe omgeving broeden vrijwel alle meeuwen in door de mens gecreëerde gebieden. Vooral grote opgespoten terreinen in havengebieden zijn in trek, en ook wel eilanden zoals in het Deltagebied. Deze voldoen immers perfect aan de bovenstaande randvoorwaarden voor geschikte broedterreinen (rustig, predatorvrij, groot, vlak en grazig). In de kuststrook tussen Calais en Rotterdam, zijn er bijvoorbeeld grotere kolonies gevestigd in de havens van Calais, Dunkerque, Oostende, Zeebrugge, Vlissingen en Rotterdam. In de duingebieden daartussen wordt niet gebroed, wel op een aantal eilanden zoals de Slijkplaat en Neeltje Jans. De hier aanwezige duingebieden zijn om meerdere redenen niet geschikt, veelal zijn ze te klein, te geaccidenteerd, te onoverzichtelijk en grotendeels bezet met te hoge vegetatie (helmgras, duindoorn etc.). Ook in de tweede helft van de vorige eeuw toen de vos nog geen intrede had gedaan in deze gebieden broedden daar nergens grote meeuwen. Daarnaast wordt er koloniegewijs gebroed op grote platte daken in havengebieden (Calais, Dunkerque, Oostende en Zeerrugge). Hoewel die niet garzig zijn, voldoen ze wel aan de overige vereisten (rustig, predatorvrij, groot, vlak en omgeven door water) AFSTAND Wanneer er op zoek wordt gegaan naar een alternatief broedgebied voor grote meeuwen is het niet alleen zaak om te zoeken naar een geschikt broedgebied (groot, vlak, grazig, verstoring- en predatorvrij,.). Het is even belangrijk om dat te doen in de directe nabijheid van het bestaande broedgebied. De kans op slagen neemt namelijk sterk af met de afstand waarop het alternatief broedgebied ligt (Figuur 1). Om die reden heeft het INBO in het verleden telkens voorgesteld om terreinen in de haven van Zeebrugge te reserveren als broedgebied, of alternatieven te voorzien in de directe omgeving. In het concrete geval van Zeebrugge zal bijvoorbeeld een nieuw gecreëerd gebied van meer dan 40 ha langs de westdam van Zeebrugge, mits ingericht volgens bovenstaande randvoorwaarden, zeker meeuwen uit het Zeebrugse havengebied ontvangen. Eenzelfde gebied ingericht in Blankenberge maakt al minder kans. Een opgespoten eiland voor de middenkust, bijvoorbeeld ergens ter hoogte van Middelkerke, zal in eerste instantie waarschijnlijk geen grote aantallen grote meeuwen uit Zeebrugge aantrekken en is als zodanig geen geschikt opvanggebied. Hoewel de kans groot is dat er op den duur (na 20 jaar) wel degelijk grote aantallen meeuwen zullen broeden op zo n eiland, zijn die deels van elders afkomstig van verschillende andere kolonies in Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk, en vervolgens van eigen aanwas net zoals dat ook in Zeebrugge het geval was. Er is dus met andere woorden een groot verschil tussen een gebied aanleggen of inrichten om meeuwen op te vangen uit een verstoord of verloren gegaan broedgebied en anderzijds een gebied maken dat op den duur als broedgebied voor grote meeuwen zal fungeren. Meeuwen opvangen zal minder gemakkelijk zijn en meer ecologische eisen vooral afstand speelt dan mede een rol - stellen dan een broedgebeid voor meeuwen aanleggen. 4/7 INBO.A.2010.163
succes afstand Figuur 1. De kans om meeuwen uit een verstoord gebied aan te trekken naar een aangelegd of ingericht opvanggebied neemt sterk af met de afstand tussen opvanggebied en de oorspronkelijke kolonie. TIJD Anno 2010 is er nog maar weinig over van de oorspronkelijke broedgebieden te Zeebrugge. Grote stukken van de meest geschikte terreinen zijn verloren gegaan. Op de terreinen van SPA, is voorlopig nog een gebied voorzien van ongeveer 10 ha en daarnaast wordt op de terreinen van APM een gebied van ongeveer 40 ha gebruikt als broedgebied. Door het toenemende verlies van geschikt broedhabitat zagen de meeuwen zich meer en meer gedwongen om in minder geschikte habitats te gaan broeden (spoor, wetsdam, reststroken,.) en ook om elders te gaan broeden. Ook de daken van de grotere loodsen in westelijke voorhaven zijn de laatste paar jaren in trek. Daarnaast hebben kleinere aantallen zich de voorbije jaren gevestigd op het sternenschiereiland, de Fluxysdam, de Baai van Heist en in verschillende kustgemeenten (Knokke-Heist, Oostende.). Ook is aan de hand van gekleurmerkte individuen vastgesteld dat er emigratie heeft plaatsgevonden naar Dunkerque, Calais, Europoort Rotterdam, Moerdijk en zelfs naar het Verenigd Koninkrijk (Orfordness). Vlak voor het broedseizoen 2010 werden wederom grote oppervlaktes broedgebied geasfalteerd of anderzijds in gebruik genomen voor havenactiviteiten. De verstoorde meeuwen (ongeveer 1500 koppels) hebben zich voor een beperkt deel aangesloten bij de resterende kolonies in de haven van Zeebrugge, maar de meeste individuen zullen een jaar overslaan en pas volgend jaar een nieuwe broedplek gaan zoeken. Na het broedseizoen 2010 zijn er werken gepland in de resterende broedgebieden (APM en PSA). Dat betekent dat een eventueel opvanggebied voor de aanvang van volgend broedseizoen gereed moet zijn (en het broedseizoen vangt voor de Zilvermeeuw reeds aan vanaf medio december, wanneer de eerste individuen een territorium bezetten!). Wanneer de broedgebieden van de grote meeuwen te Zeebrugge volledig in gebruik worden genomen door havenactiviteiten zonder dat er in de directe nabijheid een geschikt opvanggebied ligt, valt te verwachten dat de meerderheid zich zal aansluiten bij bestaande kolonies in Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Een minderheid zal alternatieve broedplaatsen opzoeken elders in Vlaanderen. Deze minderheid zal dat voor een deel doen op plaatsen waar ze minder gewenst zijn (zoals bijvoorbeeld het sternenschiereiland, daken van gebouwen, langs de kust, rangeerterreinen en naar analogie met onze buurlanden misschien ook meer in het binnenland). Ze zullen niet 5/7 INBO.A.2010.163
meer zozeer koloniegewijs voorkomen, maar veel meer verspreid en solitair en dientengevolge voor meer verspreide (en waarschijnlijk ook meer) overlast zorgen. Volgens eerdere berekeningen van het INBO zal dan bovendien niet langer meer voldaan worden aan de gestelde Gewestelijke doelstelling die werd opgemaakt voor de Kleine Mantelmeeuw. CONCLUSIES - Grote meeuwen hebben grote, vlakke, grazige terreinen nodig om te broeden. Die moeten vrij zijn van sterke verstoring door de mens en grote landroofdieren, en grotendeels grenzen aan water. - In de nabijheid van de broedgebieden moeten grote vlakke verzamel- en rustplaatsen liggen. - Ook toen de vos zijn intrede nog niet gedaan had in onze duingebieden (in de tweede helft van de vorige eeuw) werden deze niet gebruikt als broedgebied door grote meeuwen en lijken om allerlei redenen dan ook niet geschikt als broedgebied. - Een opvanggebied voor grote meeuwen dient naast bovengenoemde karakteristieken tevens in de directe nabijheid te liggen van de huidige broedgebieden om welslagen te garanderen. - Inrichting van een opvanggebied zou op zeer korte termijn gerealiseerd moeten zijn omdat de broedterreinen te Zeebrugge op zeer korte termijn zullen verdwijnen. - Als er geen alternatief broedgebied wordt voorzien in of in de nabijheid van de haven van Zeebrugge valt te verwachten dat 1) de meeste Zeebrugse meeuwen zullen emigreren naar het buitenland en de gunstige staat van instandhouding op niveau Vlaanderen niet gerealiseerd kan worden voor Kleine mantelmeeuw (G-IHD s) en 2) de minderheid solitair tot broeden zal komen vooral in de aangrenzende kustgemeentes en natuurgebieden. REFERENTIES Courtens, W.; Stienen, E. et al. (2004). Inrichting daken van gebouwen als broedgebied voor kleine mantelmeeuw, zilvermeeuw en visdief. Adviesnota IN, A.2004.34. Instituut voor Natuurbehoud: Brussel, Belgium. Courtens, W.; Stienen, E. et al. (2006). Grote meeuwen in Zeebrugge: problemen en oplossingen, in: (2006). Eindrapport monitoring SBZ-V "Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist" en SBZ-V "Poldercomplex": resultaten van het eerste jaar. Adviesnota INBO, A.2006.68. Courtens, W.; Stienen, E. et al. (2007). Het broedseizoen 2007 te Zeebrugge: een eerste impressie. Vogelnieuws 8: 16-18. Courtens, W.; Stienen, E. et al. (2008). Nieuws van het Sternenschiereiland te Zeebrugge. Vogelnieuws 11: 13-16. Courtens, W.; Stienen, E. et al. (2008). Eindrapport monitoring SBZ-V 'Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist' en SBZV 'Poldercomplex': Resultaten van het derde jaar (2007-2008). Rapport INBO, R.2008.28. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek: Brussel, Belgium. Courtens, W.; Stienen, E. et al. (2008). Evaluatie van de instandhoudingsdoelstellingen voor het SBZ-V 'Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist' tijdens het broedseizoen 2007, in: Courtens, W.; Stienen, E. et al. (2008). 6/7 INBO.A.2010.163
Eindrapport monitoring SBZ-V 'Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist' en SBZV 'Poldercomplex': Resultaten van het derde jaar (2007-2008). Rapport INBO, R.2008.28. Courtens, W.; Stienen, E.W.M. et al. (2009). Monitoring van de SBZ-V 'Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist' en de SBZ-V 'Poldercomplex': resultaten van het vierde jaar (2008-2009). Rapport INBO, 2009.38. Research Institute for Nature and Forest (INBO). Paelinckx, D.; Sannen, K.; Goethals, V.; Louette, G.; Rutten, J.; Hoffmann, M. (2009). Gewestelijke doelstellingen voor de habitats en soorten van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn voor Vlaanderen. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, 2009(6). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek: Brussel : Belgium. 669 pp. Stienen, E.W.M.; Courtens, W. (2004). Havenactiviteiten en grote meeuwen: advies inzake de ingebruikname van enkele broedgevallen van grote meeuwen in de voorhaven van Zeebrugge. Adviesnota IN, A.2004.127. Instituut voor Natuurbehoud: Brussel. Stienen, E.W.M.; Van Waeyenberge, J. et al. (2002). The Herring Gull Larus argentatus and Lesser Black-backed Gull Larus fuscus as breeding birds in Flanders, Belgium [Zilvermeeuw Larus argentus en Kleine Mantelmeeuw Larus fuscus als broedvogels in Vlaanderen]. Natuur.oriolus. Themanummer Meeuwen: 104-110. Stienen, E.W.M.; Vanermen, N. et al. (2007). Veranderingen in het broedbestand van Zilvermeeuw en Kleine Mantelmeeuw te Zeebrugge in het verleden en te verwachten veranderingen in de nabije toekomst. Adviesnota INBO, A.2007.69. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek: Brussel, Belgium. Van Waeyenberge, J.; Stienen, E.W.M. (2002). Conservation/protection of natural values in the outer harbour of Zeebrugge [Behoud/bescherming van natuurwaarden in Voorhaven van Zeebrugge]. Nota Instituut voor Natuurbehoud, IN.A.2002.7. Van Waeyenberge, J.; Stienen, E.W.M. (2002). Breeding sites of terns, gulls and plovers in the outer harbour of Zeebrugge [Broedplaatsen van sternen, meeuwen en plevieren in de Voorhaven van Zeebrugge]. Advies van het Instituut voor Natuurbehoud, IN.A.2002.168. Instituut voor Natuurbehoud. Van Waeyenberge, J.; Stienen, E.W.M. et al. (2002). Colour ring-project of Herring Gull Larus argentatus and Lesser Black-backed Gull Larus fuscus along the Belgian coast: overview of general results [Kleurringproject van Zilvermeeuw Larus argentatus en Kleine Mantelmeeuw Larus fuscus aan de Belgische kust: overzicht van algemene resultaten]. Natuur.oriolus. Themanummer Meeuwen: 146-156. Van Waeyenberge, J.; Stienen, E.W.M. et al. (2002). Perspectives for coastal breeding birds in the harbour of Zeebrugge: advice note in the framework of the sustainability of coastal breeding bird populations [Toekomstperspectieven voor kustbroedvogels in de voorhaven van Zeebrugge: adviesnota in het kader van de instandhouding van de populaties van kustbroedvogels]. Advies van het Instituut voor Natuurbehoud, A.2002.231. Instituut voor Natuurbehoud: Brussel, Belgium. 7/7 INBO.A.2010.163