Vragen module Evangelistiek Hoofdstuk 1 1. Leg het verband tussen doen en horen uit, onderbouw dit vanuit de Bijbel. Als er al een ideale volgorde is tussen deze twee begrippen, welke is dat dan volgens jou? Hoofdstuk 2 1. Wat is het Hebreeuwse woord voor Evangelie? Hoe wordt dit meestal vertaald? 2. Welk woord staat in de Griekse tekst voor evangelie? Hoe wordt dit ook wel vertaald? 3. Wat is het Evangelie mandaat? Waar vinden we dit terug in de Bijbel? 4. Noem het Latijnse woord voor zenden, welke associatie heeft dit woord tegelijkertijd? 5. Leg het begrip Missio Dei uit. Wat heeft dit voor implicaties voor ons begrip over zending? 6. Wat wordt er bedoeld met integrale zending? Wat is het verband met het begrip missionaire levensstijl? 7. Leg het begrip cross culturele evangelisatie uit. Maak hierbij gebruik van de E-schaal. 8. Wat is evangelistiek? Wat is het verschil met evangelisatie? 9. Omschrijf het missiologisch proces Hoofdstuk 3 1. Welke drie fasen onderscheiden we in de ontwikkeling van de verkondiging van het goede nieuws in het Nieuwe Testament? 2. Noem enkele inhoudelijke omschrijvingen of samenvattingen van het begrip goed nieuws, welke heeft je voorkeur? 3. Wat is het Griekse woord voor verlossing? Hoe wordt dit op meerdere manieren vertaald? 4. Hoe bepleit de module dat het goede nieuws alles te maken heeft met de hoorder van dit nieuws? Wat vind je hiervan en hoe zou je dat toe kunnen passen? 5. Noem de vijf existentialia van Vroom, waartoe zijn deze behulpzaam en hoe spelen religies hierop in? 6. Wat wordt er bedoeld met de narratieve benadering? 7. Wat houdt het Cape Town Commitment in? Welke vier invalshoeken zijn er te onderscheiden en wat zegt dit over de verklaring? Hoofdstuk 4 1. Waarom verdient binnen de missiologie het woord perspectief de voorkeur boven het woord of het stellen van doelen? Wat wordt ermee bedoeld? 2. Wat wordt er bedoeld met de verschuiving van individueel-spirituele en ecclesio-centrische perspectief naar mondiaal perspectief. Welke bewegingen staan volgens de module model voor deze begrippen? 3. Wat wordt er bedoeld met de drie zelf -doelstellingen? Wat zijn deze drie en welke zou je daaraan toe kunnen voegen? 4. Welke voorbeelden noemt de module wanneer het gaat om het beïnvloeden van de samenleving vanuit het evangelie. 5. Wat is het verband tussen de Missio Dei en de transformatie van de samenleving? En welke rol heeft de evangelisatie daarin? 6. Noem drie criteria binnen de missiologie die aangeven wanneer een volk of gebied als beëvangeliseerd beschouwd kan worden.
7. Beschrijf de relatie tussen evangelisatie en sociale verandering, waar moet volgens jou de nadruk liggen? Hoofdstuk 5 1. Conversie bestaat uit drie componenten, welke zijn deze en hoe worden deze omschreven. 2. Er worden drie modellen van initiatie beschreven, welke zijn deze? Beschrijf ze in 1 zin. 3. Hoe wordt vanuit de godsdienstpsychologie het begrip wedergeboorte uitgelegd? 4. Hoe noemt men ook wel een dramatische bekering? 5. Wanneer is iemand volgens Strähler bekeerd? Ben je het hierin met hem eens? 6. Waarin kun je het begrip geloof opsplitsen? 7. Wat vind jij de ideale volgorde voor conversie? Maak gebruik van de woorden believing, belonging en behaving. Leg uit! 8. Welke plaats nemen doop en avondmaal in wanneer er gesproken wordt over conversie? Wat vind jij van doopdrempels of avondmaaltucht? Hoofdstuk 6 1. Wat kan de gewone Christen met de grote opdracht? 2. Wat wordt er verstaan onder vriendschapsevangelisatie? 3. Wat is het doel van de hedendaagse missionaire gemeenschappen? 4. Wat verstaan we onder het werk van een evangelist? Herken je dit in jouw gemeente? 5. Welke rol speelt de gemeente in evangelisatie zonder daar daadwerkelijk voor naar buiten te treden? 6. Wat wordt er bedoelt met een missionaire gemeente? In hoeverre is dit anders dan een missionaire gemeenschap zoals in 6.2.3? 7. In hoeverre speelt kunst een rol in het verspreiden van het Evangelie? Hoofdstuk 7 1. Beschrijf de positieve en negatieve kanten van de hoeveelheid kerken en paralokale organisaties op het terrein van de evangelisatie. 2. Wat is de reactie van de Lausanne beweging in deze materie? Hoofdstuk 8 1. Roeping heeft in eerste instantie de associatie met zenden, de module legt echter uit dat dit geen correcte eerste uitleg is. Wat dan wel? 2. Hoe wordt roeping tot een cirkelbeweging? 3. Wat is onze algemene roeping? Maak hierbij gebruik van de vier genoemde mandaten. 4. Is er voor ieder Christen een speciaal, goddelijk plan zoals Efeze 2:10 doet vermoeden? Onderbouw waarom jij denkt van wel of van niet. 5. Wat zijn kenmerken van een persoonlijke roeping? Hoe kan deze objectief getoetst worden? Hoofdstuk 9 1. Met welke tekst en motivatie werd evangelisatie lange tijd als morele plicht gezien? 2. Noem vijf motieven om te evangeliseren, welke spreekt je het meeste aan, welke het minst? En waarom? 3. Wat brachten de babyboomers mee in de zending en de kerken van nu? 4. Waarom is de overgang tussen de generatie van babyboomer en de generatie X groter en in veel gevallen problematischer dan tussen andere generaties?
5. Een belangrijk motief om te evangeliseren was in de 19 e en 20 e eeuw: het redden van ongelovigen van eeuwige verlorenheid, de hel. Hoe is dat tegenwoordig? Waarom is dit veranderd volgens jou? 6. En hoe heeft deze verandering invloed op de vorm van evangeliseren? Hoofdstuk 10 1. Leg uit in hoeverre discipelschap een belangrijk onderdeel van het (geestelijk) leven van de evangelist is en blijft. 2. Welke rol speelt gebed in het vormen van teams? Noem voorbeelden uit de Bijbel. 3. Hoe is het spreken over de rol van gebed rondom zending en evangelisatie binnen de Lausanne beweging veranderd tussen de eerste conventie in 1974 en de laatste in 2010? 4. In hoeverre is de voorbede van Jezus essentieel voor effectieve evangelisatie? 5. Wat was de gebedsstrategie voor steden en landen in de jaren 80-90 van de vorige eeuw? En hoe is dat in de jaren 10 van deze eeuw? 6. Leg uit hoe gebed een brug kan vormen naar de ongelovige? Wat vind je daarvan? Hoofdstuk 11 1. Wat is de basisformule voor communicatie volgens Laswell? 2. Welke rol speelt de context in het overbrengen van een boodschap? Op wie is dit van invloed? 3. Wat wordt er bedoeld met wederkerigheid met betrekking tot evangelisatie? 4. De vraag is belangrijker dan het antwoord. Ben je het in het kader van evangelisatie hiermee eens? Waarom wel, waarom niet? 5. Wat is volgens de module de meerwaarde van social media met betrekking tot evangelisatie? 6. Hoe werkt het model van Paul Blok? Beschrijf de vijf elementen hiervan. Hoofdstuk 12 1. Jezus is niet alleen de boodschap binnen het goede nieuws maar ook een voorbeeld hoe je dit nieuws kunt brengen. Leg uit hoe (de module noemt acht punten, geef er tenminste vijf van weer). 2. Beschrijf het model van Wagner, wat is de kritiek op dit model? 3. Welke vier basiselementen biedt de module aan als model van evangelisatie in reactie op het model van Wagner? 4. In hoeverre kan de apologetiek behulpzaam zijn binnen de communicatie van het evangelie? 5. Omschrijf het begrip contextualisatie met behulp van Bijbelse voorbeelden. 6. Een methode is een hulpmiddel, wat kan echter nadelig zijn aan een methode? 7. Omschrijf de methode van Willow Creek, wat vind je sterk en wat zou je anders doen? Hoofdstuk 13 1. Op welke manier is de E-schaal van Winter inzetbaar rondom interculturele communicatie? 2. Hoe leer je als evangelist of zendeling het beste de cultuur van je doelgroep kennen? Geef voorbeelden. 3. Op welke manier kunnen wij van migranten leren over onze eigen cultuur? Welke voordelen biedt dit? 4. De multiculturele kerk is een utopie stelt de module. Wat wordt hiermee bedoeld? Hoofdstuk 14
1. Omschrijf het proces van contextualisatie. 2. Op welke manier houdt Handelingen 15 een pleidooi voor contextualisatie 3. Wat is de definitie voor contextualisatie volgens Vellekoop? 4. Welke vier niveaus onderscheidt Vellekoop in zijn scriptie over contextualisatie? 5. Welke theologie maakte voor het eerst gebruik van het begrip contextualisatie? In welke context? 6. Wat wordt er verstaan onder inculturatie van het evangelie? 7. Hoe kan contextualisatie van het evangelie een antwoord zijn op de antiwesterse houding in het Midden Oosten? Wat is hierbij de valkuil? 8. Noem verschillende voorbeelden van gecontextualiseerde gemeenschappen in Nederland. Hoe hebben zij zich aangepast aan deze tijd en de omgeving? Hoofdstuk 15 1. Noem een aantal kernmerken van een geseculariseerde maatschappij. 2. Welke betekenis heeft het woord kerk in een seculiere context? 3. De secularisering vraagt om een andere benadering in evangelisatie. Wat is daarbij cruciaal? 4. Wat wordt er bedoeld met een post-constantijnse samenleving? 5. Wat was het gevolg van de scheiding tussen kerk en staat? Welke christelijke denominatie had hier profijt van? 6. Het christendom geniet in vele ogen een negatief imago. Waardoor komt dit? Hoe kunnen we hierop reageren vanuit evangelisatie oogpunt? 7. Christenen zijn een minderheid geworden, dit wordt vaak als negatief ervaren. Wat zijn hier echter de positieve kanten van? 8. Christelijke normen en waarden vervagen steeds meer in de maatschappij. Wat is hiervan de reden en wat zijn de gevolgen voor evangelisatie? 9. Omschrijf voor jezelf de positieve en minder positieve kanten van het postmodernisme 10. Wat wordt er verstaan onder een pluralistische samenleving? Op welke vlakken zie je dit terug? Hoofdstuk 16 1. Wat zijn de vijf genoemde kenmerken van het modernisme? Leg ze in één zin uit. 2. Wat is de omschrijving van het postmodernisme langs de via negativa (wat is het allemaal niet), noem in je omschrijving vier punten en leg deze kort uit. 3. Wat is volgens jou een goede manier om als evangelist of missionair werker om te gaan met de missie om het evangelie te brengen in deze postmoderne tijd. Noem een reactie uit de module en geef daar je eigen invulling aan. Hoofdstuk 17 1. Wat is transfergroei? En wanneer wordt het proselitisme? 2. Wat is een goed alternatief voor proselitisme? Waarom werkt dit minder goed in evangelische kringen? 3. Wat wordt er bedoeld met interconfessioneel dialoog? 4. Wat is de Charta Oecumenica? En wat is de belangrijkste boodschap in dit document? Hoofdstuk 18 1. Wat wordt er verstaan onder het exclusivisme?
2. Waarom heeft de Wereldraad van Kerken afstand genomen van dit exclusivisme? Wat vind je daarvan? 3. Waar spreken de termen particularisme, generalisme en universalisme van? In welke verhouding staan deze tot het exclusivisme en inclusivisme aan het begin van het hoofdstuk? 4. Welke visies (binnen beide verdelingen) moedigen het meest aan tot evangelisatie en waarom? 5. Wat wordt er verstaan onder het universalistisch funderingsdenken? 6. In hoeverre heeft volgens Van den Toren deze gedachte geen plaats meer in het gesprek met aanhangers van andere godsdiensten? 7. Wat is een bruikbare vorm om apologetisch en/of evangeliserend in contact te komen met mensen uit een andere cultuur, volgens Van den Toren?