Het Voorkomen van de Huismus (passer domesticus), in Relatie tot Voedselaanbod, Broedgelegenheid en Mogelijkheid tot Dekking tegen Predatoren.



Vergelijkbare documenten
DAGELIJKS WERKBOEK DEEL #1

[STADSVOGELS GORINCHEM]

10 jaar stadsvogelonderzoek in Terneuzen

SOORTENSTANDAARD VAN DE HUISMUS 2015 PRAKTISCHE UITWERKING A. Beschrijving, functies & belang van habitat elementen van de HUISMUS

Beschrijving, functies & belang van habitat elementen van de HUISMUS

OMGEVINGSCHECK HUISMUS REEHORSTERWEG

Maak je schoolplein vogelvriendelijk

Tuinvogels. Een interactieve lezing door Vogelwerkgroep Vught

Eindrapport HUISMUSSEN TER PLAATSE VAN EN DIRECT ROND JACOBA VAN BEIERENWEG TE VOORHOUT

Evolutie van de toestand op de arbeidsmarkt van een cohorte van werkzoekenden

B i j l a g e 2 : W e r k p r o t o c o l h u i s m u s

Beschrijving, functies & belang van habitat elementen van de HUISMUS

Help de Haagse huismussen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Beschrijving, functies & belang van habitat elementen van de HUISMUS

akkerbouw. Meest verbouwde gewassen zijn granen (vooral wintertarwe), aardappels, suikerbieten en uien. Bij het selecteren van de bedrijven voor deze

Initiatiefvoorstel: Nijmegen ziet ze vliegen!

Nader onderzoek huismussen. Herontwikkeling Gasthuisstraat 77 te Kaatsheuvel

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Je school vogelvriendelijk! Voor vogel én mens

Versie Maart Verslag Inventarisatie kansen roofvogels Zuidas- Zuidasdok Maart 2016

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Broedvogels van de begraafplaats Soerenseweg in Apeldoorn 2015

Nationale Tuinvogeltelling 2011 enkele cijfers en getallen op een rij

Bijlagen bij scriptie: Mariene archeologische verwachting voor de laatprehistorische. Noordzeekust

INHOUDSOPGAVE. Gierzwaluwbescherming Nederland 1

Het verloop van juveniele boomkikkers na het uitzetten. door. W. Ceron, J. Heuvelmans, T. Wetjens

Inventarisatie van Gierzwaluwen

Toelichting GGOR Zuidpolder van Delfgauw

Notitie. Inleiding. Methodiek. J. de Waard (Trivire Wonen) aan. van A. de Baerdemaeker. betreft Vleermuis- en vogelonderzoek Patersweg Dordrecht

Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting

Meldpunt Vossenschade: een overzicht voor 2012


Hebben stadsvogels nog een kans? 1. Probleemstelling 2. Huismus en Koolmees als stedelijke bio indicatoren

Meeuwen in Alkmaar. Voorkom meeuwen overlast op uw dak

Aantal gevonden legsels in 2008

Ecologisch onderzoek huismussen Kerkweg-oost 157, Waddinxveen. Gemeente Waddinxveen

november 2011» nummer 8

Stadsvogels en nestplaatsen. De huismus Mussenflat

Notitie Flora en faunawet bestemmingsplan Centrum Best; Locatie ten noorden van begraafplaats

KRAAIACHTIGEN. Ze zijn te zien rond het huis en ook op het platteland. Het zijn slimme dieren die zich goed aan de mens hebben aangepast.

Nationale Tuinvogeltelling 2010

Gouwebos. midmaandwintertellingen van vogels trends samengesteld door Cok Scheewe. Foto (Huig Bouter)

Emmer Erfscheidenveen Meetnet 2015

13.1 Zwarte kraai (Corvus corone)

Overzicht broedperiode 1) en voorkeur broedgebied (bos)vogels.

Kraaiachtigen een bedreiging voor weidevogels? Attie F. Bos Pim Vugteveen

Introductie. Mussen Huismus Inventarisatie. Pauze. Zwaluwen Gierzwaluw Inventarisatie. Soort. Mussen. Ringmus

Basiskwaliteit. meten? kwaliteit? benchmarken? relatieve trends en absolute referenten? Robert Kwak / 25 jan 2016

Nationale Tuinvogeltelling 2012 enkele cijfers en getallen op een rij*

Nieuwsbrief Jaar van de Patrijs in Zeeland

Broedvogelinventarisatie Noorlaarderbos 2012 M.Wijnhold

Stadsvogels en nestplaatsen. De huismus Mussenstraat Duokast en Gierzwaluwcombikast

NESTKASTEN KLUYVERWEG 6

SCHOOLTUINEN MAHLERLAAN AMSTERDAM

Gemeente s-hertogenbosch Dhr. T. van Tol Postbus GZ s-hertogenbosch

Over de Valk en de Mus

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Steenuilenwerkgroep Noord-Holland

Quick scan ecologie Frankemaheerd te Amsterdam ZO

Rapportage: Eric Verkaik Veldwerk: Elmar Prins. Quickscan. Spankerenseweg 20 Dieren

Nader onderzoek plangebied Insulindeblok, Amsterdam

2. Biotoop ( habitat = de natuurlijke woonomgeving ) is ideaal met de volgende kenmerken:

Tuinvogels. Meer over onze koolmezen. Even voorstellen. Hier wonen ze. Echte natuur. Meer over de koolmees

Wat feitjes rond de duizendste Eempoldertelling

01.I. algemene 01.II. verkeersindividuele 01.III. collectieve 01.IV. afhankelijkheid 01.V. arbeidsongevallen wet v.

Administratie Diamant Politie

Aanvullend onderzoek huismussen t Haantje Midden in Rijswijk. Notitie. Juni 2017 P17-087/W1321 Auteur: M.E.Dubbeldam

Check Je Kamer Rapportage 2014

Effecten op de boomvalk van het Bp Lelylaan te Amsterdam

De Wiershoeck- Kinderwerktuin, dinsdag 3 en donderdag 5 maart 2015

Citation for published version (APA): Oderkerk, A. E. (1999). De preliminaire fase van het rechtsvergelijkend onderzoek Nijmegen: Ars Aequi Libri

Collectie Ko Beuzemaker

De betekenis van een zandbank voor Heist voor de avifauna

Onderzoek Vleermuizen en jaarrond beschermde nesten. Bos en voormalige tennisbaan. Mahlerlaan Amsterdam

LANDSCHAPSBELEVING. Onderzoek naar landschapsbeleving onder studenten. Lars brouwer (13376) Luka Vogel (13411) Theo van den Broek (13659)

VOGELVIDE EN VOGELPANNEN

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages

De volgende grafiek laat zien hoe het totaal van alle aangemelde nestkasten is verdeeld over de verschillende gebieden. 36%

Lage Veldweg 5 en 10. Verkenning flora- en fauna. In het kader van voorgenomen sloopwerkzaamheden

Studenten aan lerarenopleidingen

Verkennend Ecologisch Onderzoek

Compensatie en mitigatie voor de vleermuis en de huismus in plangebied Jeruzalem

De steenuil Een bijzonder tuingast die angstvallig wordt beschermd.

Op Europees niveau is de soort in de periode met 52% afgenomen, en ten opzichte van 1990 met 6%.

(O, Omgevingsdienst regio Utrecht

Gebiedsbeschrijving. Werkwijze BROEDVOGELS VAN WOONWIJK `HET LAAKSE VELD` IN door Henk Jan Hof

Je school vogelvriendelijk! Voor vogel én mens

Resultaten. Toelichting abundatiekaart en aantalsschatting Zwarte Specht Veluwe. Henk Sierdsema, Sovon Vogelonderzoek Nederland.

Copyright SBR, Rotterdam

3. Inventarisatie. Organisatie. Figuur 1: Grafiek met het aantal retour gezonden inventarisatieformulieren per organisatie.

Vogels All rights reserved by C.J.F. Evers.

Voorkomen van Bruine Kiekendief (Circus aeruginosus) in Het Verdronken Land Van Saeftinghe Walter Van Kerkhoven

2012 M. Jonker. Manco-boekje Edgar Rice Burroughs (op hoofdnummers)

Verbetering concept activiteitenplan dd 02 dec project Stroomversnelling taskforce Natuur inclusief renoveren unit HuismusHabitat

DEEL I: KAAKOEFENINGEN. dit werk is auteursrechtelijk beschermd

Wat betekent het twee examens aan elkaar te equivaleren?

Notitie. 1 Inleiding. Referentienummer Datum Kenmerk PN mei Betreft Roofvogel onderzoek (BMP-R methode)

Vleermuisonderzoek Schuttersbosch Eindhoven

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden?

Transcriptie:

Het Voorkomen van de Huismus (passer domesticus), in Relatie tot Voedselaanbod, Broedgelegenheid en Mogelijkheid tot Dekking tegen Predatoren. Onderzoeksverslag Centrum voor Milieuwetenschappen Universiteit Leiden Mirjam Salm, Leiden 7

Het Voorkomen van de Huismus (passer domesticus), in Relatie tot Voedselaanbod, Broedgelegenheid en Mogelijkheid tot Dekking tegen Predatoren. Onderzoeksverslag Onderzoeksstage i.h.k.v. Bacheloropleiding Biologie Centrum voor Milieuwetenschappen Afdeling Milieubiologie Universiteit Leiden Begeleiding: Paul Vos en Kees Musters Mirjam Salm, Leiden 7

INHOUDSOPGAVE TITELPAGINA. INHOUDSOPGAVE. SAMENVATTING.. INLEIDING; Algemeen 5... Algemene inleiding 5... Problematiek van de Huismus 5.. INLEIDING; Achtergrond onderzoek 6. Doelstellingen van het onderzoek 7.. METHODEN 8.. METHODE; Onderzoeksopzet 8... Factoren linken aan habitatkenmerken 8... Vertaling van factoren naar habitatkenmerken 8... Terugvertaling van habitatkenmerken naar factoren. 9... Overige factoren die van invloed zijn...5 Stoorvariabelen...6 Onderzoeksmethode...7 Selecteren.. METHODE; dataverzameling. METHODE; dataverwerking.. METHODE; data-analyse 5. Benadering : relatie factoren met mussendichtheid 5. Benadering : verschillen beste en slechtste wijken 6.. RESULTATEN 7. Benadering 7. Benadering. Verschil stadlandschapstypen.. CONCLUSIE. 5. DISCUSSIE 5. 6. AANBEVELINGEN 6. BIJLAGE 7. Bijlage : Beschrijving methode veldwerk 8. Bijlage a Gebruikte meettekens 9. Bijlage b Dakpantypen. Bijlage : Beschrijving methode luchtfoto-informatie. Bijlage : Beschrijving methode data-analyse. Bijlage : Resultaten benadering. Grafieken habitatelementen met gestelde grens.. Bijlage 5: Resultaten benadering Bijlage 6: Meet. Bijlage 7: Kenmerken metingen en Weersomstandigheden. Bijlage 8: Data CD (datatabel veldwerk, datatabel habitatkenmerken, datatabel t.b.v. analyse) 5. 7. EINDNOTEN 5. REFERENTIE 5.

Samenvatting Dit stageonderzoek (Bachelor) is uitgevoerd bij het Centrum voor Milieuwetenschappen (afdeling Milieubiologie), Universiteit Leiden (CML) voor de opleiding Biologie, onder supervisie van Paul Vos en Kees Musters. Inleiding De mus als rode lijstsoort is voor veel mensen een vreemde gewaarwording. Het gaat slecht met de mus. Het aantal broedparen van de Huismus is de afgelopen decennia sterk achteruitgegaan. Sinds de jaren 7 is dit aantal met 5% afgenomen: van.5 miljoen naar,5 tot miljoen broedparen. Onderzoek naar het habitatgebruik van de mus kan mogelijk inzicht geven in de problematiek. Mussen hebben voedsel nodig om te leven. Dekking voor predatoren is belangrijk om te overleven en broedgelegenheid is belangrijk voor het voortbestaan van de populatie. De achteruitgang van de Huismus kan mogelijk verklaard worden door verstoring van één van deze drie factoren. Het vermoeden bestaat dat door het verdwijnen van onkruidveldjes sinds de jaren 7 het voedselaanbod is afgenomen. Broedgelegenheid is mogelijk verdwenen door de moderne woningbouw. Dekking is mogelijk verdwenen door het verdwijnen van struiken uit het openbaar groen(gough, 5). De doelstelling van dit onderzoek is onderzoeken welke de rol de factoren (voedselaanbod, broedgelegenheid en dekkingmogelijkheid (i.r.t. predatiedruk)) spelen in het verklaren van de mussendichtheid. De hypothese is dat er een verband bestaat tussen de modernisering van de woningbouw en het verminderd voorkomen van de Huismus. Ook wordt verondersteld dat het gebrek aan voedsel meespeelt. Methode Het onderzoek is transversaal. Uitgevoerd een ruimtelijke vergelijking van diverse. In 7, elk ca. hectare, is de hoeveelheid voedsel, broedgelegenheid, dekking en predatoren gemeten. Gedurende weken veldwerk is vervolgens de mussendichtheid in kaart gebracht. Aan de hand van luchtfoto s kon de hoeveelheid vegetatie worden gemeten. De mate waarin die factoren een rol spelen kon niet rechtstreeks worden onderzocht. Om de hoeveelheid voedsel, broedgelegenheid en dekking op een locatie vast te stellen zijn habitatelementen gemeten. Voor de factor voedsel is de hoeveelheid ruigte, gras en de afstand tot grote voedselbronnen in kaart gebracht. Voor de factor dekking de hoeveelheid struiken, lage en hoge loofbomen. Voor de factor broedgelegenheid de hoeveelheid coniferen, struiken, heg en klimop en het bouwjaar van de woningen met het type dakbedekking. Om te analyseren in welke mate de genoemde factoren een rol spelen, is er een terugvertaling gemaakt. De habitatelementen die bijvoorbeeld voor voedsel belangrijk zijn, zijn samen genomen, om tot een relatieve maat te komen voor de factor voedselaanbod. De data zijn op twee manieren geanalyseerd. Benadering onderzoekt de relatie tussen de genoemde factoren en de populatiegrootte. Benadering vergelijkt met de hoogste mussendichtheid met de met de laagste mussendichtheid. Resultaten De resultaten tonen dat elke factor in voldoende mate aanwezig moet zijn om de mus een goed habitat te bieden. Is één factor in onvoldoende mate aanwezig dan geeft dit een terugslag in de mussendichtheid. Gebleken is dat mussenpopulaties heel gevoelig zijn voor de variabelen voedsel en dekking. Dat mag geen opzienbarende conclusie heten. Voor broedgelegenheid kan deze conclusie niet getrokken worden omdat in alle geselecteerde voldoende broedgelegenheid is. De meest opmerkelijke conclusie die getrokken kan worden is dat het type dakbedekking en de ouderdom van de bouw daarbij geen rol spelen. De verkoop van musvriendelijke dakpannen in de gemeente Leiden, kan op basis van dit onderzoek niet gemotiveerd worden. Een punt van discussie blijft de manier waarop factoren naar habitatelementen als gras en struiken zijn vertaald. Ook een goede statistische analyse had dit onderzoek sterker gemaakt.

. Inleiding; Algemeen.. Algemene inleiding Dat het met onze meest algemene stadsvogel niet goed meer is gesteld, zal niet veel mensen ontgaan zijn. Reageerden velen nog met ongeloof toen SOVON de achteruitgang van deze soort in 997 vermelde, tien jaar later moeten we toch erkennen dat de Huismus niet meer zo vaak wordt gezien als vroeger. Veel mogelijke oorzaken zijn al genoemd: de sperwer zou een relatief nieuwe, maar geduchte vijand zijn, Eksters en kauwen zouden in het spel zijn, mensen zouden tafellakens niet meer uitkloppen, waardoor de Huismus minder voedsel zou hebben en ga zo maar door. Ook de veranderende habitat; de verdwijnende stadsnatuur en de vogelonvriendelijke huizenbouw zou deze stadsvogel niet ten goede komen. Het Centrum voor Milieuwetenschappen van de Universiteit Leiden besloot onderzoek naar de Huismus (Passer domesticus) te verrichten, na overleg met de Vogelbescherming. Sinds de Huismus op 5 november een rode lijst soort werd, is er her en der onderzoek gedaan. Veel meer (met name Nederlands) onderzoek naar onder andere habitatgebruik acht de Vogelbescherming echter noodzakelijk wil de achteruitgang van deze soort in Nederland kunnen worden tegengegaan. i In reactie op een artikel in een Haags dagblad: Bij mij in de straat in Mariahoeve zie je ze (de Huismussen) ook al niet meer. Maar ik weet wel hoe dat komt, ik heb daar een theorie over. Volgens mij worden ze gewoon opgevreten door buitenlanders. Chinezen eten toch alles, sprinkhanen en jonge poesjes en zo Volgens mij vangen hun die musjes en gooien ze in de wok. Bij mij in de wijk waren er vroeger heel veel maar sinds er allemaal buitenlanders zijn komen wonen zijn de mussen verdwenen, ra ra hoe kan dat? En zoveel katten zijn er ook niet meer. ii.. De problematiek van de Huismus Het aantal broedparen van de Huismus is de afgelopen decennia sterk achteruitgegaan. Sinds de jaren 7 is dit aantal met 5% afgenomen: van.5 miljoen naar,5 tot miljoen broedparen. Zowel op het platteland als is de stad is de afname van de Huismus waarneembaar. Op het platte land begon de afname eerder dan in het stedelijke gebied. De afname lijkt hier nu echter gestabiliseerd. De afname in het bebouwde gebied ging veel sneller en houdt nog steeds aan. iii Deze afname heeft volgens Brits onderzoek verschillende oorzaken iv. In steden is de oorzaak van de afname voornamelijk de verminderde reproductie. In landelijke gebieden is de oorzaak van de afname voornamelijk de sterfte van volwassen dieren waarvan vooral dieren in hun eerste levensjaar. v Deze sterfte is te wijten aan de afname van beschikbaar voedsel en dekking. In de akkerbouw is het landgebruik sterk geïntensiveerd. Zomergraan, wat een belangrijke voedselbron is voor de Huismus, is vaak vervangen door wintergraan en maïs. Oogstmethoden en opslag van gewassen zijn verbeterd, waardoor er minder voedsel op het land bleef liggen. Het herbicidengebruik is toegenomen, waardoor zaaddragende kruiden afnamen. Heggen en houtwallen, die dienden als beschutting zijn steeds meer uit het landschap verdwenen. Het onderzoek van de Universiteit Leiden richt zich op de afname van de Huismus in het bebouwde gebied van de gemeente Leiden. De oorzaken voor de afname in het landelijke gebied zijn onderzocht in de genoemde Britse studie. Omdat hier de Britse situatie vergelijkbaar is met de situatie in Nederland wordt aangenomen dat ook de oorzaken voor het achteruitgaan in het landelijke gebied vergelijkbaar zijn. vi 5

. Inleiding; Achtergrond onderzoek Vogels hebben, net als alle organismen, voedsel nodig om te leven. De mogelijkheid om te schuilen voor predatoren is belangrijk om te overleven. Voor voortplanting is nestgelegenheid belangrijk. Deze drie elementen (voedsel, schuilgelegenheid en nestplaatsen) beïnvloeden de overlevingskans van een vogelpopulatie. De achteruitgang van de Huismus kan mogelijk verklaard worden door een verstoring in één van deze drie factoren. Het voedselaanbod bijvoorbeeld, kan sinds de jaren 7 zijn afgenomen. Er worden verschillende mogelijke oorzaken genoemd die het voorkomen van de Huismus in de stad zouden hebben kunnen tegengewerkt. In onderstaand schema zijn de meest genoemde factoren weergegeven. Factoren die inspelen op de problematiek in bebouwde gebieden: Invloed van mensen Pesticiden Bijvoeren Vegetatie Huizenbouw Verkeer Input Factoren die populatiegrootte bepalen Insecten Voedselaanbod Zaden Overig Broedgelegenheid Dekking Predatiedruk Invloed op afname Reproductief succes Overige factoren Populatiegrootte Overlevingskans Output Figuur : schema factoren Deze factoren kunnen ertoe geleid hebben dat er minder voedselaanbod, minder broedplaatsen en minder dekking is voor de Huismus. Verminderd voedselaanbod. Het stedelijke gebied is steeds meer dichtgebouwd. Groen in de stad is minder aanwezig dan jaar geleden. vii Braakliggende veldjes waar veel insecten zaten, zijn volgebouwd. Ook de vegetatie in tuinen is steeds minder aangenaam voor de Huismus. Tuinen worden vaker omheind door schuttingen, in plaats van heggen. Tuinen worden bestraat, onkruid of insectaantrekkende planten vervangen voor insectbestendige planten of potplanten. viii Het voedselaanbod is mogelijk afgenomen door het verdwijnen van zaad- en insectrijke onkruidveldjes, onkruidplanten in de tuinen en in het openbaar groen. Ook hebben chemische bestrijdingsmiddelen onkruid laten verwijderen. De insectenstand is door bestrijdingsmiddelen mogelijk afgenomen ix, waardoor het voedselaanbod voor de Huismus is afgenomen. Verminderde broedplaatsgelegenheden. Het aantal broedplaatsen is de laatste jaren mogelijk afgenomen door het bouwbesluit van, om alle gaten en kieren, groter dan een centimeter in 6

doorsnede, ontoegankelijk te maken voor vogels. x Vogels broeden bij voorkeur onder dakpannen en in holtes van huizen. xi In nieuwe huizen wordt al 5 jaar standaard vogelschroot in dakranden geplaatst en dakpannen aangebracht waar geen mussen onder kunnen. Het aantal nestplaatsen is hierdoor waarschijnlijk sterk achteruit gegaan. Ook door het verdwijnen van geschikt openbaar groen in de stad, zoals dichte struiken, heggen en klimop zijn mogelijk broedplaatsen verdwenen. xii Verminderde dekking en toename predatoren. Voor mussen is dekking belangrijk. Ze foerageren vanuit een struik of heg. Een voedselbron op,5 meter afstand van een heg wordt al niet meer bezocht. xiii Door het verdwijnen van de vegetatie verdwijnt de dekking van de Huismus. xiv Ook zijn predatoren als kat xv, kauw xvi en sperwer xvii in toenemende mate in de stad aanwezig. De Huismus is hierdoor mogelijk schuwer geworden. Minder groen in de stad zou dus minder zaden en insecten, minder nestplaatsen en minder dekking kunnen betekenen. Verkeer. Het verkeer maakte in 97 jaarlijks al 6,5 miljoen vogels slachtoffer. Het merendeel hiervan waren Huismussen en merels. In Groot Brittannië werd het percentage mussen dat jaarlijks in het verkeer wordt gedood op % van de populatie geschat. xviii Verstoring van één van de drie factoren (voedsel, broedgelegenheid, dekking) zal tot gevolg hebben dat het slecht gaat met de mus. Alleen als elke factor in voldoende mate aanwezig is dat de behoefte daartoe is vervult, zal de Huismus kunnen voorkomen. Zijn één of meer factoren in onvoldoende mate aanwezig dan zal de mus daar in veel mindere mate voorkomen (zie figuur ). De Huismus zal zowel voldoende voedsel, broedplaatsen als dekking moeten hebben. Broedgeleg enheid Broedgelegenheid factor voldoende aanwezig: Geen-Weinig mussen factoren aanwezig: Geen-Weinig mussen Voedsel Dekking factoren aanwezig: Veel mussen Figuur : invloed van aanwezigheid van factoren op populatiegrootte Doelstellingen van het onderzoek. De doelstelling van dit onderzoek is onderzoek doen naar de rol die de factoren (voedselaanbod, broedgelegenheid, dekkingmogelijkheid (i.r.t. predatiedruk)) spelen op het verklaren van de mussendichtheid. Hypothese: Het verband tussen de moderne huizenbouw en het verminderd voorkomen van de Huismus is aannemelijk. Ook het gebrek aan voedsel speelt waarschijnlijk mee. Daarom is de hypothese dat het voedselaanbod en broedgelegenheid in de stad ontoereikend is. 7

. Methode; Onderzoeksopzet.. Factoren linken aan habitatkenmerken Het bepalen van de rol die de drie factoren spelen op de populatiegrootte, heeft plaatsgevonden doormiddel van een ruimtelijk onderzoek. Diverse zijn geselecteerd. Hierin is de beschikbaarheid van voedsel, dekking en broedgelegenheid in kaart gebracht en dit uitgezet tegenover de populatiegrootte. Broedgelegenheid Locatie +/- hectare Voedsel Dekking g Figuur : onderzoeksopzet Het in kaart brengen van de relatie tussen de drie factoren en het voorkomen van de Huismus is niet rechtstreeks uitgevoerd. Dit kan ook niet. Het aantal broedplaatsen inventariseren is bijvoorbeeld een tijdrovende opdracht. Ook de voedselbeschikbaarheid of mogelijkheid tot bescherming kan, in direct zin, moeilijk worden onderzocht. Om de factoren te onderzoeken, wordt er in dit onderzoek een link gelegd tussen de factor en specifieke habitatelementen zoals ruigte, bomen of struiken. De schuilmogelijkheden van de mus voor predatoren kan moeilijk worden gemeten. De aanwezigheid van struiken, heggen, lage loofbomen kan wel worden gemeten. In verschillende habitats is zowel de populatiegrootte als de aanwezigheid van specifieke habitatelementen gemeten. Door de populatiegrootte uit te zetten tegen de aanwezigheid van habitatelementen, kon een uitspraak worden gedaan over de rol die de factoren spelen in het voorkomen van de Huismus. Per factor zal nu bepaald worden welke habitatelementen in verband staan met de factoren. Daarna zal kort worden uitgelegd hoe deze habitatelementen een relatieve maat vormen voor de factoren... Vertaling van factoren naar habitatkenmerken De habitat van Huismussen is opgebouwd uit verschillende vegetatie-elementen; struiken, bomen, bloemen, etc. Ook stenen huizen, waar nesten in kunnen worden gebouwd, zijn een onderdeel van de habitat. Vegetatie-elementen zoals struiken, bomen, kruidrijke veldjes zijn om verschillende redenen belangrijk voor de Huismus. Zo wordt voedsel gevonden in een andere vegetatie, dan waar de nesten worden gebouwd. Deze vegetatie is ook weer anders dan de vegetatie die dekking biedt. In een gebied waar weinig kruidrijke vegetatie is zullen Huismussen veel minder zaden en insecten kunnen vinden. Dit zal invloed hebben op de populatiegrootte. Om de invloed van bijvoorbeeld voedselaanbod op populatiegrootte te meten, zijn populaties in relatie tot vegetatietypen in kaart gebracht. Er is een verband gelegd tussen het type vegetatie (habitatelementen) en de factoren. Factor. Voedselaanbod: Het voedsel van de Huismus bestaat voor 9% uit plantaardig voedsel xix zoals de zaden van grassen (Graminae), russen (Juncidae) en kruiden als ganzenvoet 8

(Chenopodium spp.), varkensgras (Polygonum aviculare) en muur (Stellaria spp.). Naast zaden eten ze ook groene plantendelen, knoppen en voorjaarsbloemen. xx In het broedseizoen worden veel insecten gegeten xxi en aan jongen gevoerd tot ze zelf zaden kunnen eten. Dit dierlijke voedsel bestaat uit larven van kevers en van motten, vliegen, dansmuggen (Chironomide), kevertjes, bladluizen (Aphidoidea), rupsen en spinnen. xxii Zaden: De vegetatie die voorziet in de behoefte naar zaden zal voornamelijk bestaan uit onkruidrijk veldjes met een lage vegetatie (van tot,5 meter). Insecten: Insecten zijn eveneens in onkruidvelden te vinden, maar ook in gras en hogere vegetatie. Ook tuinen, waar veel bloemen staan, trekken insecten aan. De vegetatie waar insecten aanwezig zijn is waarschijnlijk van tot meter hoog. Factor. Nestgelegenheid in vegetatie: Het vegetatietype dat voor broedplaatsen zorgt, is voornamelijk klimop (Hedera helix), bruidssluier (Fallopia baldschuanica), dichte heggen, struiken en coniferen xxiii. Nesten worden een eind boven de grond gebouwd, bij voorkeur boven de meter. xxiv Factor a. Nestgelegenheid in huizen: Het huizentype waar nesten in gebouwd kunnen worden, is waarschijnlijk laagbouw xxv dat voor 96 is gebouwd. xxvi Factor b. Dekking: Dekking is voor Huismussen van groot belang. In bebouwd gebied vormen predatoren als katten en kraaiachtigen zoals de Ekster, gaaien en kauwen een bedreiging. xxvii Huismussen houden waarschijnlijk dan ook niet van open gebieden of gebieden waar juist veel hoge bomen staan. xxviii Bomen zouden namelijk een ideale dekking voor roofvogels als de sperwer vormen. Het vegetatietype dat voor dekking zorgt, is middelhoge vegetatie. xxix Tabel : linken factoren aan habitatelementen Factor Habitatelementen Voedselaanbod Gras, onkruidveldjes en bloemrijke tuinen: vegetatie tot,5 meter hoog (ruigte) Broedplaatsen in vegetatie Dichte struiken / heggen / klimop / coniferen (,5-,5 meter hoog) Broedplaatsen in daken Bouwjaar voor 96 met oude dakpannen Dekking Struiken / heggen / lage loofbomen (- meter hoog) De mate waarin een vegetatie-element aanwezig is, is gemeten in percentages. De variabele Nestgelegenheid in huizen is onderverdeeld in twee categorieën: de meeste huizen zijn voor 96 gebouwd, of de meeste huizen zijn na 96 gebouwd. Er zijn 8 type dakpannen onderscheidden (zie hiervoor pagina ) Figuur : overzicht factoren, habitatelement en klassen Factor Voedselaanbod () Nestgelegenheid Dekking () Zaden Insecten Vegetatie () Huizen () Katten etc. Kenmerk Ruig te Ruigte e.v. vegetatie Klimop etc. Bouwjaar / dakpannen Struiken etc. Klasse Veel/weinig Veel/weinig Voor/na 96 8 typen Veel/weinig.. Terugvertaling van habitatkenmerken naar factoren. De aanwezigheid van habitatelementen is in dit onderzoek gemeten. Om een uitspraak te kunnen doen over de factoren, moet er een terugvertaling plaatsvinden. Er was een vertaalstap nodig van factor naar gerelateerde habitatelementen om daadwerkelijk metingen te kunnen doen. Er is een vertaalstap nodig van de gemeten habitatelementen naar de gerelateerde factoren om een uitspraak te kunnen doen over de rol die de factoren spelen. De habitatelementen zullen dus een 9

relatieve maat vormen voor de factoren. Hoe deze relatieve maat wordt gevormd is uitgelegd op pagina... Overige factoren die van invloed zijn. Er zijn een aantal andere factoren in gebieden die van invloed zijn op de populatiegrootte. Zo kunnen er in of nabij het te onderzoeken gebied grote voedselbronnen zijn die mussen aantrekken. Scholen, volkstuinen, restaurants, kinderboerderijen etc. voorzien mussen van voedsel. De afstand tot mogelijke voedselbronnen is in kaart gebracht. Bomen hebben mogelijk een negatieve invloed op de populatiegrootte xxx. Het aantal bomen, en het type bomen (loofboom/conifeer, bladvolume) is eveneens vastgesteld. Het type bouw dat van invloed is op de populatiegrootte is niet enkel het bouwjaar. Ook de bouwdichtheid (kleinschalig of dichtbebouwd) xxxi en het type dakbedekking is meegemeten. Als laatste heeft het type grondbedekking mogelijk invloed op de populatiegrootte. Gemaaid gras biedt de Huismus meer dierlijk voedsel dan dat verharde grondbedekking dat zou doen. Daarom is het percentage gras, tegenover het percentage verharde grond gemeten... Stoorvariabelen Het gebruik van pesticiden en herbiciden is waarschijnlijk van invloed op de insectenstand. Het gebruik van deze middelen in het openbaar groen is sterk afgenomen xxxii. In tuinen zijn bestrijdingsmiddelen echter nog gebruikelijk. In dit onderzoek kon er geen relatie worden onderzocht tussen het gebruik van bestrijdingsmiddelen en voedselaanbod. Dit zou een andere opzet hebben vereist of er zouden veel meer metingen nodig zijn geweest. Ook het bijvoeren door mensen en aanwezige nestkasten in tuinen zijn niet meegenomen. Bijvoeren gebeurt vaak sporadisch en het onderzoek zou te ver voeren wil het deze factor meemeten. Dodelijke slachtoffers die door het verkeer worden veroorzaakt, zijn eveneens buiten beschouwing gelaten...6 Onderzoeksmethode De relatie tussen de populatiegrootte en de habitatsamenstelling is onderzocht met een observationeel / transversaal onderzoek in de gemeente Leiden. Populaties in verschillende vegetatiesamenstellingen en verschillende bouwjaren zijn gemeten. Ook de aanwezigheid van habitatelementen is in kaart gebracht. Omdat mussen honkvast zijn, en zich zelden verder dan 6 meter van hun nestplaats bevinden xxxiii, kan worden aangenomen dat de habitatkenmerken rondom een nest de belangrijkste elementen zijn voor de mus. Er zijn enkel woonwijken geselecteerd, geen stadsparken, bedrijventerreinen of andere. De waarde van stadsvogels hangt sterk samen met beleving van burgers. De aanwezigheid van mussen in de stad roept bij veel mensen het beeld van een gezonde omgeving op. Omdat de zichtbaarheid van de mus voor burgers belangrijk is heeft dit onderzoek de richting van de invloed van factoren in woonwijken gekozen. In een locatie zijn de volgende kenmerken gemeten: Het % van de oppervlakte in de locatie dat uit gazon (gemaaid gras) bestaat. Het % van de oppervlakte in de locatie dat uit ruigte bestaat. Het % van de oppervlakte in de locatie dat uit struiken bestaat. Hoeveel m klimop er in de locatie aanwezig is. Hoeveel en welke type bomen er in de locatie staan. Hoeveel lengtemeters heg er aanwezig is. Wat het bouwjaar van de huizen is en welke dakpannen er op de daken liggen? Het % van de locatie dat bebouwd is. Het % van de locatie dat verhard is.

Op welke afstand een school aanwezig is. Op welke afstand een grote voedselbron (school, park, terras, volkstuin, braakliggend veld) aanwezig is. Wat de afstand is tot akkerland? Hoeveel katten er aanwezig zijn. Hoeveel kraaiachtigen (kauwen, zwarte kraaien, gaaien en Eksters) er aanwezig zijn. Wat de afstand is tot het dichtstbijzijnde sperwernest. Vervolgens zijn in deze gebieden de populatie Huismussen in kaart gebracht. Onderstaande foto toont een locatie waar al de bovenstaande habitatelementen zijn opgemeten. De populatiegrootte is viermaal in kaart gebracht. Figuur 5 Voorbeeldlocatie Julianakade, Gemeente Leiden

..7 Selecteren meet Beschrijving veld De gemeente Leiden is op basis van habitatkenmerken onder te verdelen in 6 verschillende stadslandschapstypen. Het Centrum voor Milieuwetenschappen van de Universiteit Leiden heeft in deze indeling in het rapport Naar een Stadsnatuurmeetnet in Leiden beschreven. xxxiv Het is van belang dat de geselecteerde meet veel verschillende habitatkenmerken hebben. De indeling die door het CML beschreven is, is als handvat gebruikt om zo een diversiteit aan te brengen in meet. Van de 6 beschreven typen zijn daarvan relevant voor dit onderzoek. In deze verschillende stadlandschapstypen zijn elk ca. onderzoeksgebieden geselecteerd. Tabel : definiëring wijktypen Landschapstype Habitattype Jonge tuinstad Bestaat uit nieuwe structuurrijke laagbouw met relatief veel openbaar groen en veel privé tuinen. Oude tuinstad Verschilt van Jonge tuinstad door de ouderdom van de huizen. Jonge stenen Bestaat uit nieuwe ruimte structuurrijke (binnen de laagbouw met privé singels) groen, maar zonder veel openbaar groen. Oude stenen ruimte (binnen de singels) Verschilt van Jonge stenen ruimte door de ouderdom van de bouw. Figuur 6: indeling gemeente Leiden naar verschillende habitatkenmerken. De huizenblokken werden, omwille van de praktische haalbaarheid, gekozen op basis van toegankelijkheid, maar lagen zoveel mogelijk verspreid over de gemeente. In de Jonge tuinstad zijn geselecteerd. In de Oude tuinstad 9. In de Oude Stenen ruimte waren niet meer dan 9, en in de Jonge stenen ruimte 5 voorhanden. In totaal zijn er 7 meet gekozen. Dezen zijn in figuur 5 aangegeven. De grens tussen de Oude en de Jonge stenen ruimte, zoals in figuur 5 is in dit onderzoek weggelaten. Alle binnen de singels van Leiden met een bouw van voor 96 is Oude stenen ruimte. Alle met een bouw van na 96 is Jonge stenen ruimte. In bijlage x zijn de beschreven. De zijn ter grootte van ca. hectare.

. Methode; Dataverzameling Het verzamelen van data is in drie delen opgedeeld. Er is weken veldwerk gedaan, waarbij het aantal vogels (mussen, kauwen, kraaien, Eksters, sperwers, gaaien) en katten is geteld. Ook is genoteerd welke type dakpannen er op de daken liggen. Het schatten van het volume van bomen en de vierkante meter klimop is tijdens de laatste twee van de vier meetronden geschat. Na de periode van veldwerk is aan de hand van luchtfotomateriaal gemeten wat de oppervlakten zijn van bijvoorbeeld bebouwing en bestrating. De luchtfoto s, gemaakt door het bedrijf Aerodata in het voorjaar van 6, maakten het mogelijk om de vegetatie in kaart te brengen. Ook zijn de heggen gemeten. De oppervlakten werden gemeten met behulp van het programma GIS ArcView.. In bijlage x is een beschrijving gegeven van de methode van verwerking. Het bouwjaar van huizenblokken is voornamelijk gevonden via de informatie die op de internetsites van de woningmakelaars Funda.nl en Jaap.nl wordt vrijgegeven. De afstand tot grote voedselbronnen als akkerland, volkstuinen en parken is gemeten met behulp van Google Earth. Tabel : de verzamelde data, ingedeeld naar de methode waarmee het verzameld is Methode van Verzamelen data dataverzameling Aantal mussen (mannelijk / vrouwelijk) Aantal nesten van mussen Aantal predatoren Aantal nesten van predatoren Type dakpannen Vierkante meter klimop Volume hoge loofbomen Volume lage loofbomen Volume coniferen Veldwerk Lengtemeter heggen Vierkante meter struiken Vierkante meter lage vegetatie Vierkante meter gras Vierkante meter bebouwing Vierkante meter bestrating Bouwjaar Afstand tot grote voedselbron Luchtfotomateriaal Statische informatie

. Methode; Data-verwerking Om de hoeveelheid voedsel, broedgelegenheid en dekking op een locatie te meten zijn habitatelementen gemeten. Tabel x toont nogmaals de habitatelementen per factor. Tabel : definiëring factoren voor analyse Factor Voedselaanbod Dekking Predatiedruk Broedgelegenheid in vegetatie Broedgelegenheid in huizen Habitatelement De hoeveelheid ruigte, gras en welke grote voedselbronnen er binnen een straal van 5 meter aanwezig zijn. De hoeveelheid struiken, lage en hoge loofbomen. Het aantal kauwen, Eksters, kraaiachtigen, katten en sperwers. De hoeveelheid coniferen, struiken, heg en klimop. Bouwjaar, type dakpan (en de aanwezigheid van vogelschroot) Om te analyseren wat de rol is die de factoren spelen, zal er een terugvertaling worden gemaakt. De habitatelementen die bijvoorbeeld voor voedsel belangrijk zijn, zullen samen worden genomen, om tot een relatieve maat te komen voor de factor voedselaanbod. Dit is op de volgende manier gebeurd: Een factor wordt, zoals gezegd, gevormd door een aantal habitatelementen. (Voedsel is te vinden in ruigte, gras, parken, braakliggende veldjes etc.) Elke habitatelement is in de analyse ingedeeld in vier klassen. Gras klasse, betekend dat de hoeveelheid gras niets tot weinig is. Klasse geeft aan dat op de locatie iets meer gras aanwezig is, klasse staat voor de hoogste hoeveelheid gras. De klassennummers van gras, ruigte, parken, etc (bijvoorbeeld + + ), bij elkaar vormt een getal (6), dat een maat is voor de hoeveelheid voedsel dat op de locatie te vinden is. Figuur 7 toont een factor die op de zojuist beschreven manier in getallen is uitgedrukt. De factor is uitgezet tegen de mussendichtheid. Om een uitspraak te kunnen doen over de relatie tussen een factor en de mussendichtheid wordt de mate van aanwezigheid van een factor opgesplitst in veel/weinig van de factor aanwezig. Het onderscheid tussen veel/weinig van een factor aanwezig, is gemaakt door halverwege de x-as de grens te stellen. De lage getallen op de x-as vormen de categorie weinig, hoge getallen de categorie: veel. Figuur 7: plaatsing grens veel/weinig De factoren voedsel en dekking en predatie hebben op de beschreven wijze een maat gekregen voor veel of weinig aanwezig. Bij broedgelegenheid is dit anders gegaan. Broedgelegenheid moest een combinatie worden van broedgelegenheid in de vegetatie en in huizen. De mate waarin heggen, klimop etc. aanwezig is, is uit te drukken in de maat veel/weinig. De broedgelegenheid in huizen bleek moeilijker uit te drukken in deze maat. Per locatie kon wél worden bepaald óf er kon worden gebroed. Het bepalen hoeveel broedplaatsen er waren, was met de gekozen methode niet mogelijk. Broedgelegenheid in huizen is uitgedrukt in: er kan worden gebroed / er kan niet worden gebroed. Broedgelegenheid (als combinatie tussen de nestmogelijkheid in de vegetatie en in huizen) heeft de maat gekregen: broedgelegenheid aanwezig/afwezig.

. Methode; Data-analyse De verzamelde data zal op twee manieren worden geanalyseerd. Deze benaderingen worden nu toegelicht. NB: Bij alle grafieken waar de mussendichtheid op de y-as staat is de mussendichtheid het gemiddelde aantal mannelijke mussen per hectare. Benadering : relatie factoren met mussendichtheid Bij benadering wordt de relatie tussen de factoren en de Broedgelegenh eid mussendichtheid onderzocht. De vraag die hier speelt is: Broedgelegenheid Welke rol spelen de factoren voedselaanbod, broedgelegenheid en dekking(in relatie tot predatie) in het verklaren van de mussendichtheid in de meet? Voedsel Dekking Dekking factoren aanwezig: Veel mussen Figuur 8: rol factoren op mussendichtheid De verwachting is dat de factoren voedsel, broedgelegenheid en dekking allen in voldoende mate aanwezig zouden moeten zijn om de Huismus een goede habitat te bieden. Ontbreekt één factor, dan kunnen er geen mussen voorkomen (zie figuur 8). Opmerking: De grenzen tussen veel/weinig (zoals toegelicht op pagina x) maken inzichtelijk welke rol een factor speelt op de mussendichtheid. Het nadeel van deze toetsende analyse is echter dat grenzen grof worden geplaatst. Een hoeveelheid voedsel, wat eerst wordt gezien als weinig kan nog wel genoeg zijn voor een grote mussenpopulatie. Er is dus een interpretatie nodig die stelt bij welke hoeveelheid voedsel er voldoende is voor een grote populatie en bij welke hoeveelheid er onvoldoende is. Daarom zijn in tweede instantie de grenzen zo gesteld dat het verschil tussen veel/weinig geoptimaliseerd is. Dit verschil wordt voldoende/onvoldoende genoemd. Habitatelementen (zoals ruigte) die eerst in vier klassen waren verdeeld, zijn weer opgedeeld in twee klassen: voldoende/onvoldoende. Deze grens is aangebracht op basis van de grafieken die per habitatelement zijn gemaakt (zie figuur 9 en bijlage ). Als de grenzen voldoende/onvoldoende worden samengesteld is de analyse niet meer puur toetsend. Daarom worden de resultaten van beide werkwijzen getoond. Figuur 9: plaatsing grens veel/weinig en voldoende/onvoldoende De mate van aanwezigheid van elke factor is er dus in veel en weinig of voldoende/onvoldoende onderscheidden. Om inzichtelijk te maken hoeveel er van een factor aanwezig is, als alle factoren samen worden uitgezet tegen de populatiegrootte, is er een code gebruikt (zie figuur ). Het getal staat voor een factor waar weinig (of onvoldoende) van aanwezig is. Het getal betekent dat er veel (of voldoende) van een factor aanwezig is. In het geval van weinig/veel geeft de code aan dat op de locatie weinig voedsel (éérste getal), geen broedgelegenheid (tweede getal) en weinig dekking (derde getal) te vinden is. Code heeft van Figuur : uitleg code Deze factor wordt uitgedrukt in aan- of afwezigheid. Zie toelichting pagina. 5

elke factor veel. Code heeft enkel weinig voedsel, enzovoort. Deze codes kunnen tegen de populatiegrootte worden uitgezet. Benadering : kenmerken beste versus slechtste De habitatkenmerken van de top 8 met de hoogste mussendichtheid zullen worden vergeleken met de met de laagste mussendichtheid. Er zijn 7 waar in het geheel geen mussen zijn geteld. Deze bottom 7 - worden vergeleken met de top 8. De vraag wordt onderzocht: waarin verschillen goede (hoge mussendichtheid) van slechte (lage mussendichtheid)? De verwachting is dat goede voldoende voedsel, broedgelegenheid en dekking bieden. Slechte missen ten minste één factor. Bij deze exploratieve benadering wordt er ook gekeken naar de verschillen tussen de vier stadlandschapstypen. Mogelijk kunnen deze verschillen iets vertellen over de verschillen tussen goede en slechte. 6

. Resultaten Benadering : relatie factoren met populatiegrootte Elke factor is verdeeld in de klasse weinig () en veel (). Grafiek x toont het gemiddelde aantal mussen per ha, uitgezet tegen de hoeveelheid van een factor, dat aanwezig is in een locatie. Grafiek : Gemiddeld aantal mussen per ha bij aanwezigheid factoren (veel/weinig),5,5,5,5,5 Factoren klasse Aantal 6 6 Totaal 5 Als er veel voedsel, broedgelegenheid en dekking is dan is er een hoge mussendichtheid. Is er van één of meerdere factoren weinig aanwezig dan geeft dit een terugslag in het aantal mussen. Dat er een hoge mussendichtheid is als er weinig voedsel () of dekking () is, betekent mogelijk dat, hoewel er weinig van de factor is, het nog wel genoeg is voor een grote populatie. Oorzaak hiervoor is mogelijk de grove manier waarop grenzen zijn gesteld. In het geval van voedsel kan het eveneens duiden op een onbekende voedselbron. Omdat de grenzen veel/weinig grof gesteld blijken te zijn, zijn de grenzen verschoven tot voldoende () /onvoldoende (). Grafiek : Gemiddeld aantal mussen per ha bij aanwezigheid factoren (voldoende/onvoldoende) 8 7 6 5 Factoren klasse Aantal 6 Totaal 5 Nu lijkt het er nog sterken op dat alle factoren voldoende aanwezig te moeten zijn voor veel mussen. Zijn één of meerdere factoren afwezig dan daalt de mussendichtheid sterk (p:,67 ). De totstandkoming van deze twee grafieken wordt nu toegelicht. 7

Toelichting Voedselaanbod: Het onderscheid tussen de mussendichtheid bij veel/weinig voedsel en tussen voldoende en onvoldoende voedsel is in beide gevallen significant (,575 en,e-6). De hoeveelheid voedsel lijkt dus een factor die de mussendichtheid beïnvloedt. De grafieken en verschillen sterk. Bij weinig voedsel (code ) zitten gemiddeld,5 mus per hectaren meer dan bij onvoldoende voedsel (code ). Weinig voedsel betekende dus niet altijd dat er onvoldoende voedsel was; er kunnen mussen voorkomen. Het verschil tussen weinig voedsel of onvoldoende voedsel wordt veroorzaakt door: Het verschil in weinig of onvoldoende ruigte, Het verschil in weinig of onvoldoende gras, Het verschil tussen ver van een park of té ver van een park en, Het verschil tussen ver van het akkerland, of té ver van het akkerland. De plaats waar de grens komt tussen voldoende/onvoldoende bleek naar beneden bijgesteld te moeten worden bij deze vier habitatelementen (zie bijlage voor de nieuwe grens per habitatelement). Opmerking: Gedurende de analyses is de interpretatie van sommige factoren verschoven. De afstand tot een terrasje, als een grote voedselbron is uit de analyse gehaald. Elke locatie binnen de Stenen ruimte ligt binnen enkele honderden meters van een terrasje. Hierdoor zou elke locatie binnen de Stenen ruimte een grote voedselbron in de buurt hebben. Een terrasje is een voedselbron die niet gedurende het hele jaar voedsel biedt. Zelfs in de zomer is er niet voortdurend voedsel. Deze voedselbron staat niet in vergelijking tot ruigte, braakliggende veldjes of parken. Broedgelegenheid: NB: omdat de factor broedgelegenheid in plaats van in veel/weinig is uitgedrukt in aanwezig/afwezig is er geen verschil tussen grafiek en voor deze factor. Broedgelegenheid werd in de analyse gescheiden in de nestplaatsen die in daken kunnen worden gebouwd en nestplaatsen die vegetatie biedt. De mogelijkheid om te broeden in daken wordt bepaald door de ouderdom van de bouw, het type dakpan, en de aanwezigheid van vogelschroot. Grafiek : Bouwjaar voor/na 96 vs. gemiddeld aantal mussen per ha Grafiek : Gemiddeld aantal mussen per ha per dakpantype,5,5,5,5,5,5 A A: voor 96 B: na 96 B,5,5 7 8 Bouwjaar: Mussen worden in alle wijken gevonden: in jonge en in oude wijken. In tegenstelling tot de verwachting, lijkt het bouwjaar van huizen geen invloed te hebben op de mussendichtheid. De verwachting dat mussen vaker voorkomen in wijken die voor 96 zijn gebouwd was onterecht. Ook als de grens verschoven wordt naar 97 komen er meer mussen voor in jonge wijken. De hoogste mussendichtheid is echter wel te vinden in die rond 958 zijn gebouwd. Maar ook is er een hoge mussendichtheid bij huizen die tussen 98-99 zijn gebouwd. Ook als er enkel in de Jonge en Oude tuinstad worden vergeleken is dit verband zichtbaar. Dakpannen: De getallen in grafiek staan voor een type dakpan. Getal staat voor een combinatie tussen dakpannen. De veronderstelling was dat mussen niet goed onder nieuwere dakpannen (dakpan 7 en 8) zouden kunnen broeden. Dit blijken ze wel te kunnen. Juist onder de dakpannen van nieuwbouwwijken lijken ze goed te gedijen. Blijkbaar was de plaatsing van vogelschroot in deze bouwjaren nog niet verplicht, of nog niet effectief genoeg. Nesten (van 8

mussen en kauwen) worden gevonden onder alle 8 dakpantypen. Huismussen lijken (tot de jaren 9) goed gebruik te kunnen maken van de daken. Er zijn geen met daken die na de jaren 9 zijn gebouwd. Over broedgelegenheid bij de bouw sinds de jaren 9 kan geen uitspraak worden gedaan. Vogelschroot: de plaatsing van vogelschroot zou nestgelegenheid voor de mus verminderen. Er zijn twee meet waar vogelschroot is aangebracht. Hier broedden dan ook geen mussen. Wel is er een nest in de nok van het dak gevonden. Het verschil tussen veel of weinig broedgelegenheid in de vegetatie is niet significant (p:,85). Verschil in broedgelegenheid in daken is ook niet gevonden. Het gemaakte onderscheid is weggevallen. Om de factor broedgelegenheid te kunnen uitdrukken in aanwezig/afwezig is de volgende manier gebruikt. Alle waar mus- of kauwnesten waren kreeg de label nestgelegenheid aanwezig. Alle in de Stenen ruimte waar veel oude daken waren met scheefliggende pannen, kregen eveneens deze label. Bij de overige is gekeken of er voldoende nestgelegenheid was in de vegetatie. Bij enkele is aangenomen dat er genoeg broedplaats was, omdat de dakpannen, mits er geen vogelschroot aanwezig is, toegankelijk zijn gebleken in andere. Elke locatie (op twee na waar vogelschroot aanwezig was) bood genoeg nestgelegenheid. De factor nestgelegenheid is waarschijnlijk een factor die de mussendichtheid in Leiden niet beïnvloed. Omdat alle locatie (7 van de 7) voldoende broedgelegenheid bieden kan geen uitspraak worden gedaan over de rol doe deze factor heeft op de mussendichtheid. Enkel kan worden gezegd dat in de geselecteerde deze factor geen rol speelt. De uitspraak dat elke factor aanwezig moet zijn voor een goede habitat, kan daarom eigenlijk alleen gedaan worden als er ook zijn waar weinig of geen broedgelegenheid is. Dekking: De aanwezigheid van struiken, lage loofbomen en hoge loofbomen vormen de factor dekking. Een verschil in populatiegrootte bij veel of weinig dekking is niet significant (p:,888). Wordt het onderscheid gemaakt tussen voldoende/onvoldoende dekking dan is de aanwezigheid van dekking wel significant (p:,8) van invloed op de mussendichtheid. De grafieken van de hoeveelheid struiken en lage loofbomen toonden dat bij weinig struiken, en bij weinig lage loofbomen, er nog wel veel mussen kunnen zitten. Deze grenzen zijn bijgesteld (zie bijlage voor de grafieken met de nieuwe grens.) De verwachting was dat hoge loofbomen predatie in de hand zou werken. Dit effect is niet zichtbaar in grafiek 5. Grafiek 5: M/m Hoge loofbomen vs. gemiddeld aantal mussen per ha Hoge loofbomen klasse Aantal (weinig) 65 6 (veel) Totaal 7 Predatie In de getoonde grafieken en is de factor predatie niet meer aanwezig. Er is namelijk geen negatief verband gevonden tussen de aanwezigheid van predatoren en de mussendichtheid. Gemiddeld aantal mussen per ha bij predatie: 9

,5,5,5,5,5 Grafiek 6: Predatiedruk (: weinig, : veel),5,5,5 Grafiek 7: Predatiedruk (: nagenoeg afwezig, : aanwezig) Zowel bij de kauw als bij de Ekster, gaai en kraai is enkel een positief verband gevonden (zie bijlage ). Het voorkomen van de kat vertoont een nagenoeg neutraal verband met de populatiegrootte. Grafiek 8: Klasse katten per ha vs. gemiddeld aantal mussen per ha,5,5,5 7 Broedgelegenheid lijkt geen rol te spelen in het verklaren van de mussendichtheid. Ook vertoont predatie geen verband waar een conclusie aan te verbinden is. Voedsel lijkt wel de mussendichtheid te beïnvloeden. Dekking, al hoewel de resultaten minder duidelijk zijn, vertoont een zelfde verband. Voedsel wat gevonden wordt in ruigte, gras, parken, op schoolpleinen, bij terrasjes, in braakliggende veldjes en op het akkerland kan de mussendichtheid beperken. Voor dekking zijn struiken en lage loofbomen van belang. Benadering : kenmerken beste versus slechtste De meet zijn geordend naar mussendichtheid. De top 8 met de hoogste mussendichtheid worden vergeleken met de 7 waar er in het geheel geen mussen zijn geteld. Gemiddeld aantal mussen per ha bij mate aanwezigheid factoren: 8 6 Grafiek 9: Factoren veel() of weinig() Goede wijken Grafiek : Factoren voldoendel() of onvoldoende() Slechte wijken In alle slechte is ten minste één factor weinig, of zelfs onvoldoende aanwezig. Er zijn echter ook goede waar een factor weinig, of té weinig is. Waarom hier wel mussen voorkomen is moeilijk te verklaren. Twee goede hebben onvoldoende voedsel (code ).

5,5,5,5,5,5 Toch zijn hier veel meer mussen dan op de slechte met dezelfde code. Over de oorzaak van dit resultaat valt alleen maar te speculeren. In de goede zal hoe dan ook genoeg voedsel zijn. Dit kan aanwezig zijn in een onbekende voedselbron. Het bijvoeren door mensen of de aanwezigheid van een, voor mussen toegankelijke, kippenren zou mee kunnen spelen. Dit verschil tussen goede en slechte zou eveneens kunnen duiden op een onbekend element in de problematiek van de mus. De goede liggen allemaal in de Tuinstad; 5 in de Jonge tuinstad, in de Oude tuinstad. Alle zijn tussen 956-98 gebouwd. De bouwdichtheid is laag. Er zijn 7 waar geen mussen zijn gemeten. Verbazend is dat deze op één na allemaal in de Stenen ruimte liggen. Slechts één locatie valt onder Jonge tuinstad. 9 zijn gebouwd voor 96, 8 na 96. In de goede is meer vegetatie (klimop, struiken, ruigte, heg, lage en hoge loofbomen, coniferen) dan in de slechte. In slechte meet is er heel weinig vegetatie. Van de 8 goede locatie liggen er vier in de nabijheid van akkerland en is de afstand tot een externe voedselbron (school, park, braakliggend veld) kleiner. De kauwendichtheid is in de top 8 laag vergeleken met de overige. In de slechte is de kauwdichtheid nog lager. Verschil Stadlandschapstypen in mussendichtheid Bijna alle slechte liggen in de Oude of de Jonge Stenen ruimte. Alle goede liggen in de Oude of de Jonge tuinstad. De verschillen tussen deze vier Stadlandschapstypen levert mogelijk meer informatie over wat goede onderscheidt van slechte. Grafiek toont het gemiddelde aantal mannelijke mussen per hectare in de vier stadlandschapstypen., Jonge stenen ruimte,6,5,59 Jonge tuinstad Oude stenen ruimte Oude tuinstad Met een gemiddelde van,6 mannetjes per hectare heeft de Jonge tuinstad een hogere mussendichtheid dan de Oude tuinstad (gem.,59), de Jonge stenen ruimte (gem.,) en de Oude stenen ruimte (gem.,5). De Oude tuinstad heeft een hogere mussendichtheid dan de Stenen Ruimten. De Jongen en de Ouden stenen ruimte verschillen niet significant. Het verschil in dichtheid van vrouwelijke mussen en mussennesten is vergelijkbaar. Omdat de Jonge en de Oude stenen ruimte niet significant verschillen in mussendichtheid worden deze vanaf nu samengenomen: de Stenen ruimte. Dit onderscheid diende om de invloed van de ouderdom van de bouw te bepalen. Een verschil in vegetatiesamenstelling, predatiedruk en ligging in de Oude of de Jonge stenen ruimte wordt niet onderzocht. Nu er geen significant verschil blijkt te zijn tussen de twee typen qua mussendichtheid, valt de scheiding weg. Grafieken. en. tonen de mussendichtheid in de Tuinstad en de Stenen ruimte. De code die bij benadering is gebruikt (,, etc), geeft een beeld welke factoren veel/weinig of voldoende/onvoldoende in de twee typen aanwezig zijn. Gemiddeld aantal mussen per ha bij mate aanwezigheid factoren:

8 7 6 5 SR Grafiek : Factoren veel () of wening () aanwezig TS 8 7 6 5 SR Grafiek : Factoren voldoende() of onvoldoende () aanwezig TS In de hele Stenen ruimte is er voedsel tekort. Dekking is er weinig. De mussendichtheid is hier dan ook laag. Ook hier is onduidelijk hoe de mussendichtheid kan verschillen als de codes gelijk zijn ( (scheiding veel/weinig) en (scheiding voldoende/onvoldoende)). Toelichting Vegetatie De Tuinstad heeft meer gras, ruigte, struiken, heg, dan de Stenen ruimte. De Jonge tuinstad heeft meer klimop dan de Oude stenen ruimte. De Tuinstad heeft significant meer vegetatie dan de Stenen ruimte. Bomen: De Jonge tuinstad heeft significant meer volume lage loofbomen per hectare dan de andere typen. De Tuinstad heeft meer volume hoge loofbomen per hectare dan de Jonge stenen ruimte. De Tuinstad hebben meer coniferen per hectare dan de Stenen ruimte. Ligging van de De ligging van de in de drie typen verschillen niet wat betreft de gemiddelde afstand tot scholen, parken of volkstuinen. De Stenen ruimte heeft in de zomermaanden als grote voedselbron de vele terrasjes die binnen de singels van Leiden aanwezig zijn. Buiten de singels (tuinstad) zijn braakliggende veldjes meer aanwezig, dan binnen de singels. De Jonge tuinstad heeft (niet in alle gevallen) als grote voedselbron het omringende akkerland. Bouw De Jonge tuinstad en de Jonge stenen ruimte zijn na 96 gebouwd. De Oude tuinstad en de Oude stenen ruimte zijn voor 96 gebouwd. De Oude stenen ruimte kent zelfs delen waarvan de bouw teruggaat tot ver voor de e eeuw. De bouwdichtheid is in de Stenen ruimte hoger dan in de Tuinstad. Predatie De Jonge tuinstad heeft minder katten dan de andere typen. In dit type stadlandschap komen wel meer gaaien en Eksters voor. De kauwendichtheid is in dit type ook het hoogst. Verklaring hiervoor zou een mogelijk vergelijkbare habitatvoorkeur van de kauw en de mus kunnen zijn. Samengevat: Tuinstad: Hoge mussendichtheid, veel vegetatie (voedsel en dekking), dakpannen bieden broedplaatsen. Stenen ruimte: Lage mussendichtheid, weinig vegetatie, dakpannen bieden broedplaatsen. Veel katten aanwezig. Terrasjes bieden voedsel in de zomer. De bouwdichtheid is in dit gebied hoog. Duidelijk is geworden dat de goede wijken, en de wijken in de Tuinstad, meer vegetatie hebben dan de slechte wijken, en de wijken in de stenen ruimte. Vegetatie (met name gras, ruigte, struiken, lage loofbomen, coniferen) zijn habitatelementen die voedsel en dekking bieden. Het voedselaanbod en schuilmogelijkheden is beïnvloed de mussendichtheid.

. Conclusie Na ruim een halfjaar intensief de blik op de mus te hebben gericht, is in ieder geval één ding duidelijk geworden. De mus heeft een probleem. En deze constatering verbaasd mensen soms. Verhalen over de uitstervende mus is velen wel ter oren gekomen: geloven doet men het niet zomaar. Bij mij in de tuin zitten er nog veel te veel! Je mag ze komen wegjagen was een reactie. Toch is er een duidelijk verschil tussen het beeld van de luidruchtige mussenpopulaties waar je vroeger over struikelde en van de nu bijna eenzame mus die nog een dappere poging doet het over bekende getjilp te laten horen. Vooral in het centrum van Leiden, binnen de singels zijn grote populaties niet te vinden en zijn er niet meer dan ca. twintig verdwaalde mussen waargenomen. Het Centraal Station, waar mussen even gewoon waren als de met tassen zeulende studenten, toont voornamelijk een gezonde populatie spreeuwen. De Burcht, midden in het centrum zou rijk aan mussen moeten zijn. Tijdens de meetmomenten was het hier echter opvallend stil. Ook buiten de singels is het verbazend hoe weinig mussen er nog op een dak zitten te zingen. In dit onderzoek is er geen trend onderzocht. Er kan dus niet worden vastgesteld of het mussenaantal daadwerkelijk afneemt; wel staat de aangetroffen toestand van de mus een schil contrast met het beeld dat bij mensen bestaat over hoe het pakweg twintig jaar geleden was. Verhalen van burgers ondersteunen dit. Mensen die vroeger veel mussen in de tuin hadden klagen dat er nu veel minder mussen in de tuin zitten. De gesprekken tijdens het veldwerk lieten overigens wel zien dat de Leidenaar de mus een warm hart toedraagt. Bewoners wisten nogal eens precies te vertellen hoeveel mussen er in de buurt broedden. Waar kan geen uitspraak over worden gedaan In dit onderzoek zijn veel factoren onderzocht. Toch kan niet overal een uitspraak over worden gedaan. De rol die predatie speelt is onderzocht. Deze factor is echter uit de analyse gehaald omdat er een positief verband bestond tussen het aantal mussen de het aantal predatoren. Voor de Kauw, Ekster, Vlaamse gaai en de Zwarte Kraai zou dat kunnen betekenen dat ze dezelfde habitatvoorkeur hebben als de mus, of dat de predatiedruk toeneemt al een gevolg van een hogere mussendichtheid. Ook zou het nog kunnen duiden op een verhoogde reproductie, doordat mussen meer eieren zouden gaan leggen. Dit onderzoek heeft de predatie echter té zijdelings meegenomen om hier een gezaghebbende uitspraak over te kunnen doen. De kat zou een belangrijke predator zijn (Baker, et al. 5), toch is in dit onderzoek geen negatieve invloed op de mus aangetroffen. De kat speelt mogelijk geen (grote) rol. De Sperwer, als predator, stond dit jaar (7) veel in de belangstelling. In dit onderzoek is slechts één maal een Sperwer waargenomen. Over de rol die de sperwer zou spelen wordt dus ook geen uitspraak gedaan. Waar kan wel een uitspraak over worden gedaan? In tegenstelling tot wat wordt verondersteld in krantenartikelen, het Actieplan Huismus van de Vogelbescherming, en in tegenstelling tot mijn eigen verwachtingen lijken Huismussen geen enkel probleem te hebben met het vinden van broedplaatsen. Vooral in zo n historische stad als Leiden, waar de oude scheefgezakte huisjes het straatbeeld nog steeds bepalen, kan het niet zo zijn dat sinds alle gaten van een centimeter en groter zijn dichtgestopt. De dakpannen zijn in de binnenstad sinds de jaren 7 / 8 niet allemaal ontoegankelijk geworden. Een verondersteld tekort aan geschikte nestholtes kan, zeker in de kern van Leiden, niet verklaren waarom er zo weinig mussen zitten. In nieuwbouwwijken als de Stevenshof en de Merenwijk, waar het gebrek aan broedmogelijkheid misschien wel zou spelen, was de mussendichtheid veel hoger. De meeste nesten zijn dan ook gevonden onder de moderne RBB-sneldek dakpan. Ook de EM-dakpan die veel op nieuwbouwwoningen wordt gelegd was al even toegankelijk voor de mus. Broedgelegenheid is er dus in de geselecteerde wijken in Leiden genoeg. Toch moet er voorzichtig om worden gesprongen met deze conclusie. Broedgelegenheid kan namelijk wel een rol gaan spelen wanneer de woningen in Leiden gerenoveerd worden. De kern van Leiden kan voor een groot deel over twintig jaar gerenoveerd zijn en is er bij elk huis vogelschroot aanwezig. De nestholtes in daken zijn de meest gebruikte broedplaatsen van de mus xxxv. Als deze nestgelegenheid op grote schaal verdwijnt, is een negatief gevolg voor de Huismus voorspelbaat. In Leiden is het echter nog niet zover. Investeringen in speciale mussendakpannen, mussenpotten en mussenkasten zal dan ook geen effectieve beheersmaatregel zijn in de geselecteerde in de gemeente Leiden.