Ministerie van Buitenlandse Zaken. Datum 20 maart 2017 Betreft Uw brief van 21 december 2016 over het KhaD/WAD ambtsbericht

Vergelijkbare documenten
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag

Datum 1 juni 2012 Betreft Het bericht dat Afghanistan wil dat Nederland onderzoek gaat doen naar oorlogsmisdadigers

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/180

1. Als een dief in de nacht heeft de Nederlandse overheid een nieuw type asielzoekers gecreëerd, misdadigers, die geen misdaden hebben begaan.

De gevolgen van een strafrechtelijke afdoening voor de verblijfsrechtelijke positie van jongeren

IND-werkinstructie nr. 2005/22 (AUB)

Immigratie- en Naturalisatiedienst Ministerie van Veiligheid en Justitie

uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 1 april 2011

Aanvraagprocedure reisdocumenten voor vluchtelingen of vreemdelingen als bedoeld in artikel 12, 14 en 15, tweede lid, van de Paspoortwet

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Directoraat-Generaal voor Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken

Datum 20 juni 2017 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het terugsturen van kinderen naar Afghanistan

Uitspraak RECHTBANK s-gravenhage. Sector Bestuursrecht. Zittinghoudende te Amsterdam. zaaknummer: AWB 06/ V-nr.:


Rapport. Datum: 29 april 1998 Rapportnummer: 1998/144

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Paragraaf C7/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

Is het statuut van vluchteling verenigbaar met het statuut van terrorist? 20 september 2016

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Paragraaf C7/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

Datum 22 januari 2019 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het bericht Asielzoeker uit Bahrein na gedwongen vertrek meteen gearresteerd

ECLI:NL:RBDHA:2014:16320

Datum 24 oktober 2016 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over de uitlevering van verdachten aan Rwanda

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Datum 27 november 2017 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het bericht kansloze aangiftes bij mensenhandel

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Datum: 26 januari 2015 Rapportnummer: 2015/015

ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6182

Minister van Justitie Dr. E.M.H. Hirsch Ballin Postbus EH Den Haag. 14 mei Opsporing en vervolging oorlogsmisdrijven.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Datum 28 juni 2019 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het bericht "Meer migranten claimen slachtoffer van mensenhandel te zijn"

Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 1

de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Plein CR Den Haag

Deze vragen werden ingezonden op 27 mei 2013 met kenmerk 2013Z10369.

Rapport. Datum: 18 februari 2004 Rapportnummer: 2004/058

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

ECLI:NL:RVS:2016:2279

Turfmarkt DP Den Haag Postbus 20301

Aan de woordvoerders van de Tweede Kamer inzake het asielbeleid. Geachte heer/mevrouw,

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBDHA:2016:15083

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2006:AY3839

Een onderzoek naar de handelwijze van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR).

ECLI:NL:RBDHA:2015:7835

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Rapport over een klacht over de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Datum: Rapportnummer: 2013/058

Notitie betreffende de toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag Inhoudsopgave

Enkele achtergronden bij de beslissing om geen onderzoek in te stellen tegen Jorge Zorreguieta. Voorgeschiedenis. Aangifte 2001

Notitie betreffende de toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag Inhoudsopgave

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 27 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Duidelijkheid en Onderscheid. Hoe om te gaan met 1F-ers en hun eventuele gezinsleden?

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Notitie betreffende de toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Kennisgeving inkomende mobiliteit onderzoeker en gezinsleden (vreemdeling)

Kennisgeving inkomende mobiliteit student (vreemdeling)

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Datum 20 maart 2017 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het terugsturen van kinderen naar Afghanistan

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

ECLI:NL:RBDHA:2017:3918

Uitspraak. RECHTBANK 's-gravenhage. Assen 07/ januari inzake:

!1! Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

de bank ambtshalve onderzoek de bank Definitieve Bevindingen

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Datum 23 november 2012 Onderwerp Nadere informatie n.a.v. de berichtgeving over de secretaris-generaal van mijn ministerie

vanstate /1 /V1. Datum uitspraak: 26 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

34300 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2016

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak /1/A2 en /1/A2

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Rapport. Rapport over een klacht over de minister van Veiligheid en Justitie te Den Haag. Datum: 4 november Rapportnummer: 2013/161

ECLI:NL:RBDHA:2015:408

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Datum 9 februari 2017 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het terugsturen van kinderen naar Afghanistan

Datum 18 december 2017 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het bericht Criminele Albanezen zijn de opkomende groep in de drugshandel

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 29 januari 2018 Betreft Kamervragen. Geachte voorzitter,

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Rapport. Datum: 20 januari 2004 Rapportnummer: 2004/018

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, thans regionale politie-eenheid Noord-Holland.

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/192

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/297

Advies ontwerpbesluit aanscherping glijdende schaal

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 22 Den Haag

CM Utrecht, 23 oktober Betreft: implementatie Richtlijn 2001/55 inzake tijdelijke bescherming van ontheemden


Transcriptie:

Ministerie van Buitenlandse Zaken Dr. ir. Joost Brouwer Wildekamp 32 672L JD Bennekom Betreft Uw brief van 21 december 2016 over het KhaD/WAD ambtsbericht Postbus 2006 1 2500 EB Den Haag Nederland www. rijksoverheid. nl Contactpersoon l. van Lammeren T 070-3484455 CAT@minbuza.nl MTNBUTA-7077.4276t6 Geachte heer Brouwer, Hartelijk dank voor uw brief van 21 december 2016, waarmee u de Minister van Buitenlandse Zaken en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw visie voorlegt op het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken (29 februari 2000) over de veiligheirlsdiensten in Conrmunistisch Afghanistan (1978-1992), ofwel het'khad/wad ambtsbericht'. Ik heb van u ook het onderliggende document ontvangen. Zoals u weet wordt voor het opstellen van ambtsberichten gebruik gemaakt van zowel openbare als vertrouwelijke bronnen. Met deze brief reageer ik op uw visie voor zover dat mogelijk is, zonder in te gaan op de vertrouwelijke bronnen uit het ambtsbericht. In uw brief betwist u de informatie in het ambtsbericht dat het voor zowel officieren als onderofficieren onmogelijk was in KhAD/WAD te functioneren indien zij niet wensten deel te nemen aan de systematische schendingen van de mensenrechten die daar plaatsvonden, U stelt dat (openbare) informatie die is gebruikt voor het schrijven van het ambtsbericht er op wijst dat alleen bepaalde operationele onderdelen van KhAD/WAD betrokken waren bij mensenrechtenschendingen en dat er ook niet-operationele onderdelen bestonden die zich niet bezighielden met mensenrechtenschendingen. U bent van oordeel dat de opsteller van het ambtsbericht geen of te weinig aandacht heeft besteed aan deze bronnen. U vindt dat de passages in het ambtsbericht die spreken over 'marteling' niet gedragen worden door bronnen waarin gesproken wordt van 'mishandeling'. Ook twijfelt u aan de betrouwbaarheid van de gebruikte (niet openbare) bronnen. U leidt uit het feit dat bronnen onafhankelijk van elkaar consistente verklaringen aflegden af dat deze verklaringen hen waren 'ingefluisterd'. U stelt ook dat de opstellers van het ambtsbericht bepaalde experts kennelijk niet hebben geraadpleegd of dat deze experts kennelijk de 'alomvattende beschuldigingen in het ambtsbericht niet hebben ondersteund, anders was daar wel op gewezen'. U wijst ook op de schijnbare tegenstrijdigheid dat in het KhAD/WAD ambtsbericht wordt gesproken op 6 directoraten van KhAD/WAD, terwijl in het algemene ambtsbericht van maart 1998 wordt gesproken van 20 tot 23 director'aten. Al met al komt u tot de conclusie dat een individuele beoordeling nodig is om te bepalen of het waarschijnlijk is dat een Pagina 1 van 5

individuele ex-medewerker van KhAD/WAD (mede)verantwoordelijk was voor mensenrechtenschendingen. onze referentie De kern van uw betoog, namelijk dat niet in het algemeen kan worden gesteld dat MiNBUzA-2lt7'4276t6 Slle onderofficieren en officieren van KhAD/WAD (mede) betrokken zijn geweest bij mensenrechtenschendingen, is het onderwerp geweest van discussie op verschillende niveaus. Mijn reactie op uw brief zal ik daarom plaatsen in de context van een inmiddels lange,geschiedenis van hoor- en wederhoor en de uitkomsten daarvan. Ik hecht er aan eerst kort stil te staan bij de uitgangspunten en toetsing van het beleid ten aanzien van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (Vlv), de totstandkoming van het ambtsbericht en de ontwikkelingen in het kader van hooren wederhoor. Ruim twintig jaar geleden werd geconstateerd dat Nederland vaker dan voorheen werd geconfronteerd met asielaanvragen van personen ten aanzien van wie de verdenking bestond dat zij betrokken waren geweest bij ernstige misdrijven; misdrijven waarvoor andere vluchtelingen nu juist naar Nederland waren gevlucht. Dat leidde toentertijd tot onrust in de samenleving, In reactie hierop heeft de toenmalige Nederlandse regering besloten dat zij, waar daarvoor aanleiding was, artikel 1F Vlv zou toepassen. Artikel 1F Vlv bepaalt dat personen niet in aanmerking komen voor bescherming van dit verdrag wanneer er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf, een misdrijf tegen de menselijkheid, een ernstig niet-politiek misdrijf buiten het land van toevlucht, dan wel handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties. Artikel 1F Vlv is door middel van de EU Kwalificatierichtlijn opgenomen in de Europese asielregelgeving: het betreft dan ook niet een uitsluitend Nederlandse rechtsregel, maar geldt voor alle bij het Vluchtelingenverdrag aangesloten partijen en voor alle Europese lidstaten. Handhaving van artikel 1F Vlv is inherent aan het waarborgen van de integriteit en het maatschappelijk draagvlak van het systeem van internationale bescherming. De kern van het 1F-beleid is dat bescherming er is voor de slachtoffers, niet voor de daders. Het uitgangspunt is dat Nederland geen vluchthaven wil zijn: 1F'ers komen niet in aanmerking voor rechtmatig verblijf en moeten uit Nederland vertrekken, Elke bescherming aan de daders doet af aan die van de slachtoffers, aangezien het direct afbreuk doet aan hun veiligheidsgevoel wanneer zij hun beulen in Nederland tegen het lijf zouden kunnen lopen. Artikel 1F Vlv wordt tegengeworpen als kan worden aangetoond dat een vreemdeling weet heeft gehad van de hiervoor genoemde misdrijven en daar persoonlijk (mede)verantwoordelijk voor kan worden gehouden (zogenoemde knowing and personat participation). Een eenvoudige verdenking is dan ook niet voldoende om artikel 1F Vlv tegen te werpen: er moet sprake zijn van 'ernstige redenen'die moeten worden onderbouwd en zorgvuldig gemotiveerd, bijvoorbeeld op grond van eigen verklaringen van de vreemdeling, documentatie van mensenrechten- en andere organisaties, ambtsberichten van het ministerie van Buitenlandse Zaken, journalistieke artikelen en/of andere bronnen. De bewijslast om de artikel 1F-tegenwerping te onderbouwen ligt bij de Immigratie- Pagina 2 van 5

en Naturalisatiedienst (IND), in tegenstelling tot een'gewone'asielzaak waar het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij in aanmerking komt voor bescherming, Voor de tegenwerping van artikel 1F Vlv hoeft geen sprake te zijn van een strafrechtelijke veroordeling. MTNBUZA-2}I7.427616 Tot de personen wier komst naar Nederland tot onrust leidde in de samenleving behoorden diegenen die betrokken waren geweest bij ernstige mensenrechtenschendingen die waren gepleegd door het voormalige communistische bewind in Afghanistan. Kwamen eerst Afghanen die dat bewind ontvluchtten naar Nederland, na de val van dat bewind in 1992 bevonden zich onder de nieuwe inreizende Afghbanse asielzoekers niet alleen slachtoffers, maar ook daders. Tegen deze achtergrond heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op verzoek van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie op 29 februari 2000 een ambtsbericht uitgebracht over de taken, organisatiestructuur en werkmethodes van de opeenvolgende Afghaanse veiligheidsdiensten ten tijde van het communistisch bewind. In dit ambtsbericht staat de vraag centraal of en zo ja welke medewerkers van de Afghaanse veiligheidsdiensten, in het bijzonder de KhAD en de WAD, zich schuldig hebben gemaakt aan mensenrechtenschendingen. Op basis van het ambtsbericht constateerde de toenmalige Staatssecretaris van lustitie dat het ambtsbericht vaststelde dat in de praktijk alle onderofficieren en officieren van de KhAD en de WAD betrokken zijn geweest bij het arresteren, ondervragen, martelen en soms executeren van verdachte personen,l Naar aanleiding hiervan heeft het ministerie van Veiligheid en lustitie bijzonder beleid opgesteld: artikel 1F Vlv wordt tegengeworpen wanneer uit de verklaringen van de vreemdeling kan worden geconcludeerd dat er ernstige vermoedens zijn dat hij zich uit hoofde van zijn functie(s) en werkzaamheden voor de KhAD/WAD schuldig heeft gemaakt aan ernstige mensenrechtenschendingen zoals beschreven in het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 29 februari 2000. De vreemdeling wordt hierbij altijd uitgebreid in de gelegenheid gesteld om aannemelijk te maken dat hem dit niet kan worden tegengeworpen. Hiermee is dat wat u met uw weerlegging beoogt, namelijk een individuele beoordeling, onderdeel van het asielbeleid. Voor het KhAD/WAD ambtsbericht is door de Nederlandse ambassade in Pakistan onderzoek verricht naar de organisatie van de veiligheidsdiensten, de wijze van rekrutering, opleiding en het regglmatig wisselen van werkzaamheden binnen de organisatie. Het onderzoek is gebaseerd op bronnen die deels openbaar en deels vertrouwelijkzijn. De vertrouwelijke, niet openbare bronnen zijn allen geraadpleegd in Pakistan en zijn personen met een grondige kennis van de toenmalige situatie in Afghanistan. De bronnen zijn afzonderlijk van elkaar geraadpleegd en elk aan KhAD/WAD gerelateerd onderwerp is afzonderlijk aan hen voorgelegd. De verklaringen van de bronnen waren consistent. In tegenstelling tot u, zie ik in deze consistentie derhalve niet een vermoeden van vooringenomenheid, maar juist van de betrouwbaarheid en geinformeerdheid van de bronnen. Indien onafhankelijk van elkaar geraadpleegde bronnen verschillende verklaringen zouden hebben afgelegd over hetzelfde onderwerpt zou dit reden zijn voor twijfel aan de informatie. t Brief aan Tweede Kamer, 3 april 2000 (Kamerstukken II, 1999-2000, nr' 520) Pagina 3 van 5

Rechtbanken, maar ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, hebben inzage gehad in de onderliggende vertrouwelijke bronnen van het ambtsbericht. De Afdeling heeft geoordeeld dat geen grond bestaat voor de conclusie dat de verklaringen van de gebruikte informanten een partijdig en niet objectief beeld zouden geven ov r de werkwijze van de KhAD/WAD. Kamerleden die de stukken inzagen kwamen tot dezelfde conclusie. Naar aanleiding van informatie van UNHCR van 9 mei 2008 over de organisatiestructuur van de KhAD/WAD in de'ffote on the Structure and Operation of the KhAD/WAD in Afghanistan 1978-1992'is het ministerie van Buitenlandse Zaken in 2008 in contact getreden met UNHCR om over de onderliggende bronnen van deze notitie te spreken. Gelijktijdig heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken vertrouwelijk onderzoek naar reeds bestaande aanvullende bronnen gedaan met betrekking tot de organisatiestructuur van de KIAD/WAD. Dit heeft geresulteerd in de conclusie van de minister van Buitenlandse Zaken dat de informatie van UNHCR de informatie van het ambtsbericht niet weerlegt. De Raad van State is eveneens tot het oordeel gekomen dat de informatie van de UNHCR geen aanleiding geeft voor twijfel aan het ambtsbericht.2 t"ltnbuz A- 70 77. 427 6 t 6 In uw brief komt consequent uw standpunt terug dat de KhAD en WAD niet alleen operationele afdelingen kende, maar ook niet-operationele eenheden die zich niet bezighielden met'opsporing'van tegenstanders van het bewind. U voert hiertoe aan dat in het ambtsbericht slechts zes directoraten van KhAD genoemd worden, terwijl in het eerdere algemeen ambtsbericht Afghanistan van maart 1998, gesproken wordt van 20 tot 23 directoraten, Ik merk hier op dat er geen verschil is van inzicht. Ook in het KhAD/WAD ambtsbericht wordt erkend dat er afdelingen bestonden waar werkzaamheden een meer administratief of technisch karakter hadden. In het ambtsbericht staat ook dat voor zover (toen) bekend, de WAD (opvolgervan KhAD) uit een'fors aantal directies'bestond. De kern van het ambtsbericht is dat plaatsing op deze niet-operationele afdelingen slechts in het verschiet lag voor (onder)officieren die zich eerst hadden bewezen op afdelingen die zich concreet bezighielden met opsporing van'staatsgevaarlijke elementen'. In uw brief haalt u een aantal bronnen aan waarvan u vermoedt dat ze niet (voldoende) zijn geraadpleegd omdat u de weerslag daarvan niet voldoende gereflecteerd ziet in het ambtsbericht. Ten aanzien hiervan merk ik op dat een ambtsbericht niet zonder meer een volledige opsomming is van informatie van bronnen, maar een synthese van informatie die in onderlinge samenhang beoordeeld is, Uw weerlegging ten aanzien van de bronnen zijn veelal beredeneerde aannames op basis van een nadere beschouwing van de gebruikte openbare bronnen. Dat is ook onvermijdelijk omdat u uw weerlegging niet hebt kunnen relateren aan de vertrouwelijke bronnen die door u weerlegde informatie uit het ambtsbericht dragen. Ik zie in uw brief geen aanleiding om te concluderen dat de bronnen en informatie uit het ambtsbericht niet zouden kloppen. Daarom zal ik geen nader onderzoek doen naar het ambtsbericht, of mijn collega vragen om de rechtsgevolgen in individuele zaken waar dit ambtsbericht is toegepast, aan te passen. 2 Uitspraken afdeling Bestuursrecht Raad van State over het ambtsbericht: - 30 november 2004,200404008/1-24 september 2009,200901907/L - 13 april 2012,20t10699/1 en 201100658/1. Pagina 4 van 5

Ik vertrouw er op u hiermee voldoende te hebben geinformeerd, Hoogachtend, De Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namens deze, 20 maart 20!7 MTNBUZA-Z}:-7.427616 Plv. Directeur Generaal Politieke Zaken Pagina 5 van 5