Rapport. Datum: 22 juni 2006 Rapportnummer: 2006/222

Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/018

Rapport. Datum: 25 oktober 2004 Rapportnummer: 2004/413

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord- Nederland. Datum: 11 februari 2015 Rapportnummer: 2015/030

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van W. en wendde zich bij brief van 26 januari 2009 tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Datum: 23 juni 2005 Rapportnummer: 2005/179

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Rapport. Rapport over een klacht over de gemeente Weert. Datum: 27 juni Rapportnummer: 2013/073

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Verzoeker klaagt erover dat politieambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond:

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

Rapport. Datum: 17 september 2007 Rapportnummer: 2007/196

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 20 oktober 1999 Rapportnummer: 1999/449

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 24 maart 2005 Rapportnummer: 2005/086

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Rapport. Datum: 15 februari 2002 Rapportnummer: 2002/049

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 5 april 2006 Rapportnummer: 2006/128

Rapport. Datum: 20 december 2005 Rapportnummer: 2005/390

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid. Datum: 9 juni Rapportnummer: 2011/0171

Rapport. Datum: 19 januari 2006 Rapportnummer: 2006/016

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 7 december 2004 Rapportnummer: 2004/470

Rapport. Datum: 21 januari 2005 Rapportnummer: 2005/017

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland uit Amsterdam. Datum: 14 juni 2012

Rapport. Datum: 16 juni 2004 Rapportnummer: 2004/226

de nationale ombudsman

I. Ten aanzien van het afwijzen van verzoekster voor een vaste functie

Beoordeling. h2>klacht

1.3 De auto van verzoeker bleef achter in een parkeervak waar parkeerbelasting moest worden betaald.

Rapport. Datum: 15 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/282

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

Rapport. Datum: 21 juni 2007 Rapportnummer: 2007/129

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Rapport. Datum: 23 september 2005 Rapportnummer: 2005/288

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/318

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/321

Rapport. Datum: 11 juli 2007 Rapportnummer: 2007/113

Beoordeling. h2>klacht

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze ambtenaren zijn kamer hebben doorzocht om zijn legitimatiebewijs te vinden.

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/245

hem niet heeft gehoord, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek daartoe;

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

Rapport. Datum: 26 september 2005 Rapportnummer: 2005/292

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 14 september 2006 Rapportnummer: 2006/314

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

Rapport. Datum: 10 februari 2006 Rapportnummer: 2006/043

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Rapport. Datum: 7 november 2001 Rapportnummer: 2001/349

Beoordeling. h2>klacht

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 11 juli 2007 Rapportnummer: 2007/112

Rapport. Datum: 31 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/255

Rapport. Datum: 8 maart 2005 Rapportnummer: 2005/068

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Rapport. Datum: 10 juni 2005 Rapportnummer: 2005/171

Rapport. Datum: 23 april 2004 Rapportnummer: 2004/135

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Holland-Midden. Datum: 08 maart Rapportnummer: 2011/080

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136

Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) zond verzoeker hiervoor op 4 november 2006 een beschikking met een sanctiebedrag van 40.

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/319

Rapport. Rapport over een klacht over Domeinen Roerende Zaken, directie Apeldoorn. Datum: 16 juli 212. Rapportnummer: 2012/120

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/221

- onheus heeft gereageerd op een door hem respectvol bedoelde vraag door hem toe te roepen: "wegwezen jij".

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Datum: 1 september 2003 Rapportnummer: 2003/290

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Beoordeling. Bevindingen. h2>klacht

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport Datum: 15 september 2011 Rapportnummer: 2011/270

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/139

Rapport. Datum: 21 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/320

Rapport. Datum: 31 maart 2005 Rapportnummer: 2005/101

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Een onderzoek naar het gebruik van een bodycam/pda door een BOA van de gemeente Maastricht.

Rapport. Datum: 20 april 2006 Rapportnummer: 2006/152

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Rapport. Datum: 19 september 2005 Rapportnummer: 2005/275

Rapport. Datum: 4 oktober Rapportnummer: 2011/293

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 11 februari 2005 Rapportnummer: 2005/038

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/219

De politie stuurde deze registratieset toe aan de Stichting Processen-Verbaal.

Rapport. Datum: 9 november 2007 Rapportnummer: 2007/251

de eigen bijdrage 2006 alsmede de naheffing over 2006 onvoldoende duidelijk

Rapport. Datum: 25 september 2006 Rapportnummer: 2006/323

Transcriptie:

Rapport Datum: 22 juni 2006 Rapportnummer: 2006/222

2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, nadat hij op 12 april 2005 was aangehouden wegens belediging van een ambtenaar in functie: - hem boeien heeft omgedaan die zo strak zaten dat hij twee dagen later nog tintelende handen had; - zijn auto heeft geparkeerd op een plek waar een stopverbod gold; kostbare zaken zoals geld en zijn (taxi)vergunning in de auto heeft laten liggen; - tijdens het vervoer naar het politiebureau extra hard heeft gereden, zodat hij overal tegenaan botste. Algemeen Op 12 april 2005 zagen ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (hierna ook: de politie) dat een taxi verkeerd stond voorgesorteerd en dat de chauffeur - verzoeker - geen gordel droeg. De politie gaf verzoeker een stopteken, waaraan deze voldeed. Er vond een woordenwisseling plaats en verzoeker werd aangehouden wegens belediging van een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. De politie legde hem de handboeien aan en vervoerde hem naar het politiebureau, nadat zij verzoekers auto had verplaatst en afgesloten. I. Ten aanzien van het boeien 1. In het klachtgesprek met de politie op 2 juni 2005 gaf verzoeker aan dat hij tegen de politie had gezegd mee te zullen gaan en dus geen handboeien hoefde. De boeien werden hem bovendien te strak om gedaan. Verzoeker stelt dat hij dientengevolge nog steeds last heeft van tintelingen in zijn handen. 2. In het kader van de klachtbehandeling is op 15 juni 2005 de politieambtenaar gehoord die de boeien heeft omgedaan. Zij deelde mee dat dit beslist niet te strak was gedaan en dat zij de boeien "gelockt" had. Verzoeker was volgens haar op dat moment rustig geweest. Dit laatste werd bevestigd door een andere politieambtenaar. 3. De korpsbeheerder acht de klacht voor wat betreft het aanleggen van handboeien gegrond. Een derde politieambtenaar had, nadat de Nationale ombudsman het onderzoek

3 naar de klacht had geopend, nog verklaard dat verzoeker zich obstinaat en recalcitrant gedroeg en druk met zijn handen en armen bewoog. De korpsbeheerder wees echter op de hiervoor weergegeven verklaringen van de andere politieambtenaren en vond het boeien niet behoorlijk, nu in het dossier geen andere aanknopingspunten waren aangetroffen waaruit bleek dat verzoeker zich fysiek tegen de vrijheidsbeneming had verzet. De korpsbeheerder onthield zich van een oordeel over het te strak aanleggen van de handboeien, omdat de verklaringen hierover tegenover elkaar stonden. Hij merkte daarbij op dat het locken van handboeien op zichzelf niet betekent dat zij niet te strak zijn omgedaan, maar slechts voorkomt dat zij strakker gaan zitten. Ten aanzien van het boeien 4.1. Het boeien van een persoon betekent een inbreuk op het recht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam, welk recht in artikel 11 van de Grondwet is neergelegd. Bij of krachtens de wet kunnen beperkingen op dit grondrecht worden gemaakt. Ten aanzien van personen aan wie rechtens de vrijheid is ontnomen, is in artikel 15, vierde lid, van de Grondwet meer in het algemeen bepaald dat zij kunnen worden beperkt in de uitoefening van hun grondrechten voor zover deze zich niet met de vrijheidsontneming verdraagt. Ook in artikel 8 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens is bepaald dat een inbreuk op ieders recht op respect voor zijn privéleven - waaronder mede wordt verstaan zijn lichamelijke integriteit - moet zijn voorzien bij wet (zie Achtergrond, onder 1. en 2.). 4.2. In artikel 22 van de Ambtsinstructie is bepaald dat politieambtenaren een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd ten behoeve van het vervoer handboeien kunnen aanleggen indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden. Deze feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of in de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, een en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt (zie Achtergrond, onder 3.). 5. De korpsbeheerder kan worden gevolgd in zijn standpunt. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten die zouden kunnen duiden op een rechtvaardiging voor het boeien. Aldus is genoemd grondrecht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam geschonden. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

4 Ten aanzien van het te strak aanbrengen 6. Of de handboeien al dan niet te strak zaten, kan achteraf niet meer worden vastgesteld. Er staat slechts vast dat verzoeker heeft aangegeven dat hij nog steeds last heeft van tintelingen in zijn handen. De Nationale ombudsman onthoudt zich van een oordeel op dit punt. II. Ten aanzien van het parkeren 1. Verzoeker klaagt erover dat de politie zijn auto heeft geparkeerd op een plaats waar een stopverbod geldt, namelijk de inrit naar een zwembad. 2. Blijkens het verslag van het gesprek dat op 17 juni 2005 in het kader van de klachtbehandeling met een van de desbetreffende politieambtenaren is gevoerd, had deze verzoekers taxi weggereden van de plaats van aanhouding, omdat het daar verkeersgevaarlijk was. Hij had de auto inderdaad zo lang op een plek gezet waar een stopverbod gold. Dit had hij gedaan, omdat hij de auto anders verder weg moest zetten. Dan stond de auto niet meer in het zicht en zou deze een prooi zijn geweest voor eventuele auto-inbrekers. 3. De korpsbeheerder vindt deze klacht niet gegrond. Hij neemt daarbij in aanmerking dat verzoeker door deze gedraging niet in zijn belangen is geschaad; hij had geen proces-verbaal gekregen voor overtreding van het stopverbod. Als dat wel het geval zou zijn geweest, had verzoeker tegen dat proces-verbaal bezwaar kunnen maken. 4. Het vereiste van correcte bejegening houdt onder meer in dat bestuursorganen zich in hun bejegening van burgers hulpvaardig opstellen. Dit brengt mee dat politieambtenaren zich ook bij een aanhouding hulpvaardig moeten opstellen jegens de verdachte. 5. Alhoewel het de voorkeur verdient dat de politie zich aan de verkeersregels houdt, is in dit geval voldoende aannemelijk geworden dat zij weloverwogen de auto - naar het zich liet aanzien: voor een beperkte periode - op de plek in kwestie heeft geparkeerd. Gesteld noch gebleken is dat het een verkeersgevaarlijke plek was, terwijl verzoeker er ook geen nadelige gevolgen van heeft ondervonden. Al met al heeft de politie gehandeld in overeenstemming met het vereiste van correcte bejegening. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk. III. Ten aanzien van verzoekers spullen

5 1. Verzoeker klaagt er ook over dat de politie weliswaar zijn auto heeft afgesloten, maar dat ze alles er in heeft laten liggen. Het ging om zijn taxi, dus onder meer zijn vergunningen en geld lagen er nog in. De auto is zijn bedrijf en daar is hij heel zuinig op, aldus verzoeker. 2. De korpsbeheerder acht ook deze klacht niet gegrond, omdat niet is gebleken dat verzoeker aan de politie had gevraagd zorg te dragen voor zijn spullen. De politie is volgens de korpsbeheerder niet gehouden om eigener beweging te controleren of zich in de auto waardevolle spullen bevinden. 3. Verzoeker heeft in reactie hierop gemeld dat hij wel degelijk tijdens de "dollemansrit " had aangegeven dat in de auto nog geld, een telefoon en zijn taxivergunning lagen. 4. Ook deze gedraging dient te worden getoetst aan het hiervoor onder II.4. genoemde vereiste van correcte bejegening. 5. Niet geheel duidelijk is geworden of verzoeker nu wel of niet melding heeft gemerkt van de nog aanwezige kostbaarheden in zijn taxi. Hoe dan ook, zelfs indien ervan wordt uitgegaan dat dit niet het geval is geweest, is de Nationale ombudsman van oordeel dat van de politie had mogen worden verwacht dat zij ofwel aan verzoeker had gevraagd of er nog spullen uit zijn auto moesten worden gehaald ofwel op voor de hand liggende plekken had gekeken of er kostbaarheden in de taxi lagen. Zeker bij een taxi ligt het voor de hand om het advies dat vaak te zien is bij parkeerterreinen: "op slot, buit eruit" na te leven. Nu de politie dit niet heeft gedaan, heeft zij gehandeld in strijd met het vereiste van correcte bejegening. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk. IV. Ten aanzien van het rijden 1. Verzoeker had het idee dat de chauffeur van de politiebus extra hard ging rijden. De bus vloog over de hobbels in de weg. Verzoeker botste overal tegenaan; hij kon dit niet tegengaan, omdat hij was geboeid. 2. Desgevraagd verklaarde de bestuurder van de bus tijdens het klachtonderzoek van de politie dat hij niet hard had gereden. Wel waren er op de gereden route veel verkeersdrempels. Ook volgens de twee andere politieambtenaren had hij normaal

6 gereden. 3. De korpsbeheerder gaf aan geen oordeel te kunnen geven over dit klachtonderdeel, nu beide verklaringen tegenover elkaar staan. 4. Zoals de korpsbeheerder al heeft aangegeven staan de standpunten van verzoeker en de desbetreffende politieambtenaar tegenover elkaar. Niet uitgesloten is dat de snelheid onvoldoende is aangepast aan de kennelijk telkens opduikende verkeersdrempels, waar verzoeker - geboeid - meer last van had dan de politieambtenaren. Dit is echter niet met voldoende zekerheid vast te stellen. De Nationale ombudsman onthoudt zich dan ook van een oordeel over dit klachtonderdeel. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, is gegrond ten aanzien van: het boeien, wegens schending van het recht op onaantastbaarheid van het lichaam; het niet veiligstellen van verzoekers spullen, wegens schending van het vereiste van correcte bejegening. niet gegrond ten aanzien van: het parkeren van verzoekers auto. De Nationale ombudsman onthoudt zich van een oordeel ten aanzien van: het te strak aanleggen van de handboeien; het te hard rijden. Onderzoek Op 1 november 2005 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), werd een onderzoek ingesteld.

7 In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Noch verzoeker noch de korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn een reactie. Informatieoverzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: Het verzoekschrift van 28 oktober 2005. Het klachtdossier met betrekking tot verzoekers bij de politie ingediende klacht. In dit dossier bevinden zich onder meer het proces-verbaal van aanhouding en het verslag van de in het kader van bedoelde klachtprocedure afgelegde verklaringen van verzoeker en de betrokken ambtenaren. Standpunt van de korpsbeheerder van 7 februari 2006. Reactie van verzoeker van 14 maart 2006. Zie onder. Achtergrond 1. Grondwet Artikel 11 "Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam." Artikel 15, vierde lid "Hij aan wie rechtmatig zijn vrijheid is ontnomen, kan worden beperkt in de uitoefening van grondrechten voor zover deze zich niet met de vrijheidsontneming verdraagt." 2. Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

8 Artikel 8 "1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. 2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen." 3. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar Artikel 22 "1. De ambtenaar kan een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien aanleggen. 2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden. 3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in: a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt." Nota van Toelichting, behorend bij de Ambtsinstructie Artikel 22-23 (...) "Handboeien mogen slechts worden aangelegd bij het vervoer van arrestanten. (...) De omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot het omleggen van handboeien kunnen gelegen zijn in: de persoon van de arrestant, de inrichting van de (dienst)auto, de situatie waarin vervoerd wordt en het ontbreken van de mogelijkheden om op andere wijze met minder ingrijpende maatregelen (bv. door plaatsneming van een politieambtenaar naast de arrestant) een veilig transport te waarborgen. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon kan worden gedacht aan zijn gedrag, mogelijk eerdere

9 ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan moeilijkheden moeten worden gevreesd, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor deze is aangehouden. (...)"