ARREST 2016/AR/674 Arrest van het hof van beroep te Antwerpen d.d

Vergelijkbare documenten
Hof van beroep - Antwerpen - 6de kamer bis - Arrest van 06 februari Rol nr 2016/AR/1442

Antwerpen (burg.) (6e k.) nr. 2014/AR/2520, 19 april 2016 (rolnr : 2014/AR/2520)

DE BURGERLIJKE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG, ZITTING HOUDENDE TE HASSELT, ELFDE KAMER, HEEFT HET VOLGENDE VONNIS UITGESPROKEN:

Afdeling 6. Aftrekbaarheid van de uitkeringen in hoofde van de werkgever. Afdeling 7. Belastbaarheid van de uitkeringen in hoofde van de begunstigden

Vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg van Leuven dd. 4 maart Rol nr A - Aanslagjaar 1994

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Antwerpen (burg.) (6e k.) nr. 2013/AR/1990, 17 januari 2017 (rolnr : 2013/AR/1990)

Instantie. Onderwerp. Datum

HOF VAN BEROEP TE ANTWERPEN Arrest van 15 oktober Rol nr 2001/AR/ 328

CIRCULAIRE AOIF Nr. 27/2010

Relevante feiten. Beoordeling. RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG VAN ANTWERPEN Vonnis van 09 oktober Rol nr 00/2654/A - Aanslagjaar 1996

Rolnummer Arrest nr. 33/99 van 17 maart 1999 A R R E S T

Arbeidshof te Brussel

Hof van Cassatie van België

Schematisch overzicht van het taxatiestelsel dat van toepassing is op aanvullende pensioenen van werknemers, bedrijfsleiders en zelfstandigen.

Hof van Cassatie van België

ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN Afdeling Antwerpen ARREST A.R. 2009/AA/408. Rep. Nr. Vierde kamer OPENBARE TERECHTZITTING VAN ZEVEN JUNI TWEEDUIZEND EN TIEN

Rolnummer Arrest nr. 79/2006 van 17 mei 2006 A R R E S T

Ambtshalve ontheffing

De individuele pensioentoezegging

Arbeidshof te Brussel

Hof van Cassatie van België

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. D.G. Rosenquist, secretaris)

Arbeidshof te Brussel

Vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg van Gent dd. 12 januari 2005

Hof van Cassatie van België

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van. Financiën, wiens kabinet gevestigd is te Brussel, Wetstraat 12,

Hof van Cassatie van België

Hof van beroep Antwerpen. Arrest

Nieuwe fiscale maatregelen tweede pijler. 21 juni 2012 Koen Van Duyse

Hof van Cassatie van België

VONNIS 17/3178/A Vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Gent d.d

Auteur. Chantal Hendrickx RABG 2007/18. Onderwerp

Hof van Cassatie van België

ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN ARREST. Afdeling Antwerpen A.R. 2010/AA/15 OPENBARE TERECHTZITTING VAN ZEVEN NOVEMBER TWEEDUIZEND EN ELF

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Home > Zoekresultaten > Circulaire AAFisc Nr. 27/2014 (nr. Ci.RH.331/ ) dd

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via

Fke: 2009/AR/296I EINDAR~~ST. Rep. rif.: Zitting van: Nummer:

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 168/2013 van 19 december 2013 A R R E S T

Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Hof van beroep te Gent op heeft de appellante hoger beroep ingesteld.

Hof van Cassatie van België

Hof van beroep Antwerpen

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST OPENBARE TERECHTZITTING VAN 2 JUNI DE KAMER Arbeidsongeval Tegensprekelijk Definitief.

De vestiging en de invordering van de inkomstenbelastingen

COMMISSIE VOOR HET VRIJ AANVULLEND PENSIOEN VOOR ZELFSTANDIGEN ADVIES NR. 2 VAN 15 SEPTEMBER 2003

Hof van Cassatie van België

Citeerwijze: NL Rechtbank van Eerste Aanleg Brussel 23 september 2014, IEFbe 1465 (K.J. tegen Belgische Staat)

Vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg van Leuven 4 februari 2005 Aanslagjaar 1999

Voorafgaande opmerking bij de circulaire nr. Ci.RH.421/

Arbeidshof te Brussel

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België


ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

niet verbeterde kopie

Beleidsregels ontheffingen Pensioen- en spaarfondsenwet

ONDERWERP: Algemeen reglement inzake al de gemeentelijke belastingen. Aanpassing vanaf DE GEMEENTERAAD,

Gelet op de stukken van de rechtspleging, meer bepaald op :

Instelling voor bedrijfspensioenvoorziening (IBP)

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten

LJN: BO7059, Rechtbank Amsterdam, AWB 09/3604 AOW. Datum uitspraak: Datum publicatie:

In zake: 2010/AR/3198

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

A.R. nr. 2011/AB/663. rep.nr. 2012/1332 ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST. OPENBARE TERECHTZITTING VAN 10 MEl 2012

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

OPENBARE TERECHTZITTING VAN 18 MAART DE KAMER Arbeidsongeval Op tegenspraak Definitief + verzending naar de Arbeidsrechtbank te Tongeren

Reglement arbeidsongeschiktheidspensioen Stichting Voorzieningsfonds Getronics

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 19 maart 2003

ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614

KBC verzekeringen NV - burgerlijke partij/partij in gedwongen tussenkomst en vrijwaring - ter terechtzitting vertegenwoordigd door Mr

OPENBARE TERECHTZITTING VAN 13 FEBRUARI In de zaak: Mevrouw D.M. Ann, wonende te [xxx],

TWEEDUIZEND EN TWAALF. bediendecontract. tegenspraak. definitief. In de zaak : BVBA B.,

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 307bis van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie.

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

VLAAMS GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, in. de persoon van de Minister-President, met kabinet gevestigd te

Arbeidshof te Brussel

Hof van beroep Antwerpen

Hof van Cassatie van België

Transcriptie:

ARREST 2016/AR/674 Arrest van het hof van beroep te Antwerpen d.d. 17.10.2017 Materiële vergissing Pensioenuitkering Buitenlandse spaarrekening 1. B.W., 2. R.J., tegen het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen van 05 februari 2016, met rolnummer 14/7218/A tegen DE BELGISCHE STAAT Federale Overheidsdienst Financiën, in de persoon van de Minister van Financiën, Wetstraat 12, 1000 BRUSSEL, vertegenwoordigd door de Algemene Administratie van de Fiscaliteit P Centrum Antwerpen Expertise, 2000 ANTWERPEN, Italiëlei 4 bus 1, verweerder in hoger beroep, Gelet op de door de wet vereiste processtukken in behoorlijke vorm overgelegd waaronder een eensluidend afschrift van het bestreden vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen, van 5 februari 2016, alsmede het verzoekschrift tot hoger beroep, neergelegd ter griffie van het hof van beroep te Antwerpen op 29 maart 2016, waarbij hoger beroep wordt ingesteld. 1. De feiten Huidige betwisting heeft betrekking op de twee aanvankelijke aanslagen in de personenbelasting voor de aanslagjaren 2012 en 2013, respectievelijk gekend onder de artikelen 632756574 en 640689576. In het bijzonder verzoeken eisers in hoger beroep om de vrijstelling van uit Nederland ontvangen pensioenenuitkeringen ingevolge zijn tewerkstelling van 1 januari 1993 tot en met 28 februari 2009 bij GLENCORE GRAIN BV in toepassing van artikel 39, 52, 2 W.I.B. 1992 en van de intresten op spaardeposito's bij buiten België gevestigde bankinstellingen in toepassing van artikel 21, 5 W.I.B. 1992. Voor aanslagjaar 2012 werd een tijdige aangifte in de personenbelasting ingediend waarbij de ontvangen buitenlandse pensioenen werden opgenomen onder code 1228 en in 1

vak V.C als pensioenen van buitenlandse oorsprong die in aanmerking kwamen voor belastingvermindering. Bij brief van 22 oktober 2012 meldde de gevolmachtigde van eisers in hoger beroep aan de administratie dat een vergissing gebeurde bij de invulling van de aangifte, nu de ontvangen pensioenen uit Nederland, Duitsland en Frankrijk ten onrechte in vak V.C werden opgenomen omdat op deze buitenlandse inkomst;en geen belastingen werden ingehouden in het land van oorsprong. De bedragen onder I de codes 1131 en 2131 dienden te worden opgenomen onder de codes 1130 en 2130. Op 26 maart 2013 werd de bestreden aanslag voor aanslagjaar 2012 ingekohierd waarbij rekening werd gehouden met de gesignaleerde vergissingen. Codes 1130 en 2130 werden aangepast en de buitenlandse pensioenen werden niet in aanmerking genomen voor belastingvermindering. Voor aanslagjaar 2013 werd eveneens een tijdige aangifte ingediend waarbij de buitenlandse pensioenen werden aangegeven onder code 1228, doch geen aanspraak werd gemaakt op een belastingvermindering. Bij brief van 29 december 2013 werd voor aanslagjaar 2013 gemeld aan de administratie dat een bedrag van 13.239,03 EUR onder code 1168 (intresten en dividenden belastbaar aan 21%) diende te worden opgenomen waar dit onder code 1167 (intresten en dividenden belastbaar aan 25%) was opgenomen. De bestreden aanvankelijke aanslag voor aanslagjaar 2013 werd ingekohierd conform aangifte op 22 januari 2014 en derhalve zonder rekening te houden met de gemelde vergissing in code 1167, Bij brief van 4 februari 2014 deelde de administratie mee dat een ontheffing van ambtswege zou worden verleend voor aanslagjaar 2013, waarbij code 1167, code 1168 wordt. De rechtzetting zou gebeuren door de inkohiering van een negatieve aanslag in het voordeel van eisers in hoger beroep. Verdere stappen zouden niet moeten worden ondernomen. Aldus werd op 20 februari 2014 een aanvullende aanslag ingekohierd voor aanslagjaar 2013 onder artikel 641763298 in toepassing van artikel 376ter W.I.B. 1992. Op 17 maart 2014 blijkt een gesprek te hebben plaatsgevonden tussen eisers in hoger beroep en de administratie, naar aanleiding waarvan de jaaropgaven van de Duitse pensioenen werden overgemaakt aan de administratie met het verzoek deze van belasting vrij te willen stellen. Middels twee brieven van dezelfde datum kondigde de administratie de ontheffing aan wegens onterechte belasting van de Duitse pensioenen voor de beide aanslagjaren en zulks eveneens middels inkohiéring van negatieve aanslagen waarna eisers in hoger beroep geen verdere stappen meer diehden te ondernemen. Bij aangetekend schrijven dd. 4 april 2014 verzochten eisers in hoger beroep om de ambtshalve ontheffing van de aanvankelijke aanslag voor aanslagjaar 2012, gekend onder 2

artikel 632756574 omdat de pensioenuitkeringen uit Nederland van belasting dienden te worden vrijgesteld. Bij aangetekend schrijven van dezelfde datum werd om dezelfde reden bezwaar aangetekend tegen de aanvankelijke aanslag voor aanslagjaar 2013, gekend onder artikel 640689576. Op 10 april 2014 werden voor beide aanslagjaren aanvullende aanslagen ingekohierd respectievelijk onder de artikelen 643459195 en 643455818 middels dewelke uitvoering werd gegeven aan de op 17 maart 2014 aangekondigde ontheffingen van ambtswege. Bij directoriale beslissing van 1 oktober 2014 Wfrd het verzoek tot ambtshalve ontheffing voor aanslagjaar 2012 onontvankelijk verklaard pmdat niet was voldaan aan de voorwaarden van artikel 376 W.I.B. 1992. Het bezwaarschrift voor aanslagjaar 2013 werd bij directoriale beslissing van dezelfde datum afgewezen. 2. De voorafgaande procedure. 2.1. Bij verzoekschrift op tegenspraak, neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen op 24 december 2014 verzochten eisers in hoger beroep het verzoekschrift ontvankelijk en gegrond te verklaren, de aanslagen in de personenbelasting voor aanslagjaar 2012 onder, artikel 632756574 en voor aanslagjaar 2013 onder artikel 640689576 te vernietigen, respectievelijk te ontheffen in de mate dat de periodieke uitkeringen uit Nederland slechts belastbaar zijn ten belope van het roerend inkomen, forfaitair vastgesteld op 3% van het prijsgegeven kapitaal en in de mate dat op de intresten op buitenlandse spaardeposito's eveneens de vrijstelling voorzien in artikel 21, 5 W.I.B. 1992 wordt toegepast, de terugbetaling, te bevelen van de ontheven belastingen, meer moratoriumintresten en de Belgische Sfaet te veroordelen tot de kosten van het geding, met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding. 2.2. De eerste rechter verklaarde de vordering van eisers in hoger beroep ontoelaatbaar en veroordeelde eisers in hoger beroep tot de kosten, niet begroot en niet vereffend. De eerste rechter oordeelde dat eisers in hoger beroep na de regelmatige kennisgevingen van de beslissingen inzake artikel 376ter W.I.B. 1992 slechts konden verhinderen dat deze beslissingen onherroepelijk werden door binnen een termijn van drie maanden een vordering bij de rechtbank in te stellen, wat zij niet hebben gedaan. Het verzoekschrift dat werd neergelegd op 24 december 2014 is laattijdig en de vordering dan ook ontoelaatbaar. Eisers in hoger beroep zouden geen rechten kunnen putten uit de aangetekende brieven van 4 april 2014 waarbij een verzoek tot ontheffing van ambtswege en een bezwaarschrift werden ingediend en evenmin uit de directorialç Peslissingen dd. 1 oktober 2014. 2.3. Tegen dit vonnis heeft eiseres in hoger beroep bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het hof op 29 maart 2016, hoger beroep ingesteld. 3

3. De vorderingen en standpunten in hoger beroep. 3.1. Eiseres in hoger beroep vordert het hoger beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren het verzoekschrift ontvankelijk en gegrond te verklaren, de aanslagen in de personenbelasting voor aanslagjaar 2012 onder artikel 632756574 en voor aanslagjaar 2013 onder artikel 640689576 te vernietigen, respectievelijk te ontheffen in de mate dat de periodieke uitkeringen uit Nederland slechts belastbaar zijn ten belope van het roerend inkomen, forfaitair vastgesteld op 3% van het prijsgegeven kapitaal en in de mate dat op de intresten op buitenlandse spaardeposito's eveneens de vrijstelling voorzien in artikel 21, 5 W.I.B. 1992 wordt toegepast, de terugbetaling te bevelen van de ontheven belastingen, meer moratoriumintresten en de Belgische Staat te veroordelen tot de kosten van het geding, met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding. Eisers in hoger beroep stellen dat de eerste rechter ten onrechte de vordering ontoelaatbaar verklaarde omdat zij zich voorzagen tegen de aanvankelijke aanslagen waartegen een verzoek tot ambtshalve ontheffing en een bezwaarschrift werden ingediend voor de inkohiering van de rechtzettingen middels de aanvullende aanslagen op 10 april 2014. Ten onrechte werden de directoriale beslissingen van 1 oktober 2014 genegeerd. Ten gronde stellen eisers in hoger beroep dat de Nederlandse pensioenen te wijten aan een materiële vergissing ten onrechte werden belast. De pensioenen dienen te worden vrijgesteld in toepassing van artikel 39, S 2, 2 W.I.B. 1992. Tevens dienen de intresten uit spaardeposito's van buitenlandse banken te worden vrijgesteld van belasting in toepassing van artikel 21, 5 W.I.B. 1992. 3.2. Verweerster in hoger beroep vordert het: hoger beroep van eisers in hoger beroep ontvankelijk doch ongegrond te verklaren, dienvolgens eisers in hoger beroep af te wijzen en het eerste vonnis te bevestigen, de oorspronkelijke vorderingen onontvankelijk en ongegrond te verklaren en eisers in hoger beroep te veroordelen tot de kosten van het geding, begroot op de rechtsplegingsvergoeding. De administratie stelt dat de vordering van eisers in hoger beroep onontvankelijk is onder verwijzing naar artikel 376ter, derde lid W.I.B. 1992 dat stelt dat de beslissing onherroepelijk is wanneer geen vordering is ingesteld bij de rechtbank binnen de in artikel 1385undecies Ger.W. bepaalde termijn. Aangezien de kennisgevingen zijn verzonden op 11 april 2014 is het verzoekschrift, neergelegd op 24 december 2014 laattijdig. Ten gronde besluit de administratie tot de ongegrondheid van het verzoek tot ambtshalve ontheffing omdat niet voldaan is aan de voorwaarden van artikel 376 W.I.B.1992 en omdat het pensioen collectief en niet individueel werd opgebouwd en de stortingen voor de opbouw van het pensioen niet in het definitief en individueel voordeel van eisers in hoger beroep gebeurden. Het non bis in idem-beginsel is in casu niet van toepassing. 4

De administratie stelt dat eisers in hoger beroep niet aantonen dat aan de voorwaarden voor de vrijstelling van de intresten van spaardeposito's van buitenlandse banken in toepassing van artikel 21, 5 W.I.B. 1992 niet zijn vervuld. 4. Bespreking 4.1. Wat betreft de toelaatbaarheid van de vordering 4.1.1. Verweerster in hoger beroep besluit tot de onontvankelijkheid van de vordering ingeleid voor de eerste rechter en zulks op grond van artikel 376ter, derde lid W.I.B. 1992 dat bepaalt dat de kennisgeving van de beslissing waarbij een ambtshalve ontheffing wordt verleend geschiedt bij ter post aangetekende. brief. Deze beslissing in onherroepelijk wanneer geen vordering is ingesteld bij de rechtsbank van eerste aanleg binnen de in artikel 1385undecies Ger.W. vermelde termijn. In toepassing van artikel 1385undecies, tweede lid Ger.W. wordt de vordering op tegenspraak in geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet op straffe van verval ingesteld uiterlijk binnen een termijn van drie maanden vanaf de kennisgeving van de beslissing met betrekking tot het administratief verhaal. In acht genomen dat de ambtshalve ontheffing werd verleend middels inkohiering van aanvullende aanslagen op 10 april 2014 onder de artikelen 643459195 en 643455818, verzonden op 11 april 2014, zou het verzoekschrift neergelegd ter griffie op 24 december 2014 laattijdig zijn. 4.1.2. In casu dient de ontvankelijkheid van de vordering in eerste aanleg niet te worden beoordeeld in toepassing van artikel 376ter W.IIB. 1992 nu de aanslagen waartegen eisers in hoger beroep zich voorzien niet de aanvullende aanslagen zijn, ingekohierd op 10 april 2014, waarbij ambtshalve ontheffing werd verleend wegens onterechte belasting van de Duitse pensioenen. Eisers in hoger beroep betwisten daarentegen de aanvankelijke aanslagen voor de aanslagjaren 2012 en 2013, respectievelijk gekend onder de artikelen 632756574 en 640689576 in de mate dat de Nederlandse pensioenen aan belasting werden onderworpen. Aldus werd op 4 april 2014 een verzoek tot ambtshalve ontheffing gericht aan de Gewestelijk directeur voor wat betreft aanslagjaar 2012 en werd een bezwaarschrift ingediend tegen de aanvankelijke aanslag voor aanslagjaar 2013. Met betrekking tot dit verzoekschrift en het bezwaarschrift werden directoriale beslissingen getroffen op 1 oktober 2014, waartegen een verzoekschrift op tegenspraak werd neergelegd ter griffie op 24 december 2014. Dit verzoekschrift is tijdig in toepassing van artikel 1385undecies Ger.W. De vordering van eisers in hoger beroep is dan ook ontvankelijk. De vaststelling dat na de indiening van het verzoekschrift tot ambtshalve ontheffing en het bezwaarschrift aanvullende aanslagen werden, ingekohierd, doet geen afbreuk aan de ontvankelijkheid van de vordering voor de eerste rechter, nu de betwisting niet gericht is 5

tegen de aanvullende aanslagen, die werden ingekohierd in het voordeel van eisers in hoger beroep en die voorzien in een vrijstelling van de Duitse pensioenen zonder dat een standpunt wordt ingenomen omtrent de belastbaarheid van de Nederlandse pensioenen. Eisers in hoger beroep hadden dan ook geen belang om zich te voorzien tegen de aanvullende aanslagen die op 10 april 2014 werden ingekohierd, waarin expliciet was gestipuleerd dat bij niet akkoord "met deze rechtzetting" een vordering moet worden ingesteld bij de rechtbank binnen een termijn van drie maanden. De inkohiering van aanvullende aanslagen beperkt bovendien geenszins het bezwaarrecht of het recht om te verzoeken om een ambtshalve ontheffing van de belastingplichtige met betrekking tot de eerdere aanvankelijke en/of aanvullende aanslagen. Ingevolge artikel 367 W.I.B. 1992 geldt een bezwaarschrift gericht tegen een aanslag gevestigd op betwiste bestanddelen bovendien van ambtswege voor andere aanslagen gevestigd op dezelfde bestanddelen of als supplement, zodat het bezwaarschrift voor aanslagjaar 2013 in casu ook geldt tegen de nadien ingekohierde rechtzetting op 10 april 2014, De vordering van eisers in hoger beroep is ontvankelijk. Het vonnis van de eerste rechter wordt hervormd. 4.2. Wat betreft het verzoek tot ambtshalve ontheffing voor aanslagjaar 2012 4.2.1. Artikel 376, 1 W.I.B.1992 laat toe ambtshalve ontheffing te verlenen van de overbelastingen die voortvloeien uit materiële vergissingen, uit dubbele belastingen, alsmede van die welke zouden blijken uit afdoende bevonden nieuwe bescheiden of feiten waarvan het laattijdig overleggen of inroepen door de belastingschuldige wordt verantwoord door gewettigde redenen en onder de voorwaarden in dit artikel bepaald. Artikel 376 WIB 92 heeft niet tot doel een bijkomende termijn in het leven te roepen. Het is geen alternatief voor een laattijdig bezwaarschrift en kan alleen maar toegepast worden in de gevallen die de wet zelf voorziet. De materiële vergissing waarvan sprake in artikel 376, 1 W.I.B. 1992 is een feitelijke vergissing als gevolg van een misvatting over het bestaan van materiële gegevens bij ontstentenis waarvan de belasting wettelijke grondslag mist. Zij heeft betrekking op rekenfouten, schrijffouten of andere grove vergissingen onafhankelijk van een juridische beoordeling, hetzij van de belastbaarheid, hetzij van de belastbare grondslagen (vgl. Cass. 7 januari 1969, Pas., 1969, l, 418; Cass. 20 juni 1991, AR F.1104.F). Een materiële vergissing staat tegenover de rechtsdwaling die een onjuiste beoordeling veronderstelt van de fiscale wet of een verkeerde toepassing ervan (COM.IB, nr. 376/6). 4.2.2. Eisers in hoger beroep verzoeken in casu om de ambtshalve ontheffing wegens een materiële vergissing, met name in de mate dat de Nederlandse pensioenen werden opgenomen in de aangifte voor aanslagjaar 2012 onder code 1228-33 waar deze dienden te worden opgenomen onder code 1211-50. In het verzoek tot ambtshalve ontheffing dd. 4 april 2014 verwijzen eisers in hoger beroep nàqr artikel 39, 2, 2 W.I.B. 1992 6

ingevolge waarvan de Nederlandse aanvullende pensioenuitkeringen wettelijk zouden zijn vrijgesteld van belasting omdat ze zijn opgebouwd door middels van werkgeversbijdragen, gestort in het definitief en uitsluitend voordeel van de belastingplichtige. In casu ligt aldus een rechtsdwaling voor die een juridische beoordeling vergt, met name aangaande de al dan niet belastbaarheid van de Nederlandse pensioenuitkeringen. De opname van de pensioenen onder een verkeerde code kan dan ook niet als een materiële vergissing worden beschouwd in de zin van artikel 376 W.I.B. 1992. Enig onbegrip betreffende de restrictieve toepassing van de ambtshalve ontheffing kan hieraan geen afbreuk doen. Ten overvloede stelt het hof vast dat de betrokken pensioenuitkeringen in de aangifte werden opgenomen onder vak V.C als buitenlandse pensioenen die zijn vrijgesteld van belasting met progressievoorbehoud, Dit werd bij brief dd. 22 oktober 2012 rechtgezet, stellende dat de pensioenen ten onrechte in vak V.C werden opgenomen en ze derhalve niet van belasting zijn vrijgesteld. Bezwaarlijk kunnen eisers in hoger beroep dan nu voorhouden dat de aangifte mét verzoek tot vrijstelling alsnog een materiële vergissing uitmaakt -quod certe non. In de zin van artikel 376 W.I.B. 1992 veronderstelt dubbele belasting dat een zelfde inkomen het voorwerp heeft uitgemaakt van verschillende belastingen waarvan de ene de andere wettelijk uitsluit. Dubbele belasting wordt door eisers in hoger beroep niet aangetoond. Overigens werd in de brief van 22 oktober 2012 uitdrukkelijk door de gevolmachtigde van eisers in hoger beroep gesteld dat op de buitenlandse inkomsten geen belastingen werden ingehouden in het land van oorsprong. Nieuwe bescheiden of feiten in de zin van artikel 376 W.I.B. 1992 zijn deze die van aard zijn dat ze het bewijs van een overbelasting uitmaken dat niet vroeger kan worden geleverd en dat de belastingplichtige niet in staat was te leveren voor het verstrijken van de termijnen van bezwaar. Ook nieuwe bescheiden of feiten liggen in casu niet voor. Er is dan ook geen aanleiding om enige ontheffing wegens overbelasting toe te staan. Het verzoek om ambtshalve ontheffing voor aanslagjaar 2012 dient ongegrond te worden verklaard. 4.3. Ten gronde: wat betreft de al dan niet belastbaarheid van de Nederlandse pensioenuitkeringen voor aanslagjaar 2013 4.3.1. De betwiste aanslag voor aanslagjaar 2013 is gevestigd op basis van de door eisers in hoger beroep ingediende aangifte in de personenbelasting. Een door de belastingplichtige ingediende regelmatige aangifte wordt vermoed juist te zijn. De belastingplichtige heeft evenwel het recht om zijn aangifte te wijzigen of aan te 7

vullen indien hij aantoont dat een vergissing in feite of in rechte werd begaan bij het invullen van de aangifte. In casu houden eisers in hoger beroep voor dat de in de aangifte vermelde Nederlandse pensioenuitkeringen van DELTA LLOYD LEVENSVERZEKERING NV voor een bedrag van 12.781 EUR en van REAAL LEVENSVERZEKERINGEN NV voor een bedrag van 6.336 EUR niet kwalificeren als een pensioen conform artikel 34 W.I.B. 1992 maar als roerend inkomen conform artikel 17, SI, 40 W.I.B. 1992 juncto artikel 20 W.I.B. 1992. Zoals hiervoor reeds toegelicht, vergt zulks een juridische beoordeling door het hof aangaande de al dan niet belastbaarheid van de Nederlandse pensioenuitkeringen. Of er sprake is van een vergissing in rechte in de aangifte, zal moeten blijken uit de beoordeling ten gronde van de zaak. 4.3.2. Tussen partijen bestaat er geen betwisting dat België overeenkomstig artikel 18.1 van het dubbelbelastingverdrag tussen België en Nederland heffingsbevoegd is. Op grond van artikel 18 van het Dubbelbelastingverdrag zijn de pensioenen, betaald aan eisers in hoger beroep, als rijksinwoners van België, in België belastbaar. Of de Belgische Staat ook effectief belasting kan heffen op de pensioenuitkeringen dient echter nagegaan te worden op grond van het Belgisch intern recht (zie: G. BOMBEKE, 'De Italiaanse Renaissance van de 'definitief verworven rechten", (noot onder Brussel (6e K.), 24 oktober 2007), T.F.R. 2008, afl. 348, (871-875) p. 872). Krachtens artikel 34, 1 W.I.B. 1992 zijn pepsioenen, renten en als zodanig geldende toelagen in beginsel belastbaar, Artikel 34, 1 W.I.B. 1992, zoals van toepassing voor aanslagjaar 2013, bepaalt als volgt: "Pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen omvatten, ongeacht de schuldenaar, de verkrijger of de benaming ervan en de wijze waarop ze worden vastgesteld en toegekend: 1 ( ) 1 bis ( ) 2 kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen, aanvullende pensioenen en renten, die geheel of gedeeltelijk Pijn gevormd door middel van: a) persoonlijke bijdragen van aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood met het oog op het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden, of werkgeversbijdragen. ( b) bijdragen en premies voor de vorming van een aanvullend pensioen als bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende. pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, daarin begrepen de 8

aanvullende pensioenen die worden toegekend in uitvoering van een solidariteitstoezegging als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de genoemde wet en de pensioenen die zijn gevormd door middel van bijdragen en premies als bedoeld in artikel 38, 1, eerste lid, 18 en 19 ; c) bijdragen en premies voor de vorming van een aanvullend pensioen als bedoeld in de onder b vermelde wet wanneer die bijdragen zijn gedaan in het kader van een individuele voortzetting van een pensioentoezegging als bedoeld in artikel 33 van dezelfde wet; d) bijdragen als vermeld in de artikelen 104, 9, en 145 1, 2. Onder aanvullend pensioen als bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid wordt verstaan het rust- en/of overlevingspensioen bij overlijden van de aangeslotene véér of na pensionering, of de ermee overeenstemmende kapitaalswaarde, die op basis van de in een pensioenreglement of een pensioenovereenkomst bepaalde verplichte stortingen worden toegekend ter aanvulling van een krachtens een wettelijke sociale zekerheidsregeling vastgesteld pensioen; 2 bis ( ) 3 ( ) Artikel 39, 2, 2 1992, zoals van toepassing voor de aanslagjaar 2013, bepaalt dat pensioenen, aanvullende pensioenen, renten, kapitalen, spaartegoeden en afkoopwaarden van belasting zijn vrijgesteld: "Indien ze voortkomen uit een individueel levensverzekeringscontract dat is afgesloten ten gunste van de belastingplichtige of de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is, en: a) geen vrijstelling is toegepast overeenkomstig bepalingen die véér het aanslagjaar 1993 van toepassing waren, de in artikel 104, 9, vermelde aftrek voor enige woning niet is toegepast en de in artikel 145 1, 2, vermelde vermindering niet is verleend; b) ( ) c) ( ) d) ze niet geheel of gedeeltelijk zijn gevormd $ door middel van werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming, noch van bijdragen of premies als bedoeld in artikel 38, 1, eerste lid, 16, noch van bijdragen die, overeenkomstig artikel 52, 7 bis, in aanmerking konden komen als beroepskosten, noch van bijdragen die in aanmerking konden komen voor de toepassing van artikel 145 1, 1. " 9

In casu staat vast dat de Nederlandse pensioenuitkeringen, die aan eiser in hoger beroep werden betaald tijdens het betrokken aanslagjaar, mede werden opgebouwd door werkgeversbijdragen. Evenmin staat ter discussie dat deze werkgeversbijdragen in België nooit aanleiding hebben gegeven tot enige belastingvrijstelling, belastingaftrek of belastingvermindering. Het uitgangspunt is in principe dat naar Belgische fiscale maatstaven extralegale pensioenuitkeringen niet belastbaar zijn indien ze op het moment van de storting van de bijdragen niet fiscaal in rekening werden gebracht (vgl. Buysse, C., "Nederlandse pensioenen: 'WAP' zet belastingvrijstelling op de helling." Fiscoloog (l), afl. 354, 2013,1-4). Verweerster in hoger beroep stelt echter dat ingevolge artikel 34, 1, 2, b W.I.B. 1992, ingevoegd door de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen (hierna WAP), alle pensioenuitkeringen, gevormd door werkgeversbijdragen, die worden betaald na 1 januari 2004, belastbaar zijn in hoofde van de genieter ervan. Zulks zou volgen uit de temporele werking van artikel 34, 1, 2, b W.I.B. 1992. De wijze waarop het pensioen werd opgebouwd, al dan niet in het individueel en definitief voordeel van de begunstigde, en de periode van opbouw, voor of na 1 januari 2004, zou daarbij van geen belang zijn. Artikel 34, 1, 2, b W.I.B. 1992 dient echter te worden samengelezen met artikel 38, 1, eerste lid, 18 W.I.B. 1992, ingevolge waarvan vrijgesteld zijn: "de voordelen die voor de werknemers (a..) voortvloeien uit de betaling. van werkgeversbijdragen en -premies als bedoeld in artikel 52, 3, b, op voorwaarde, wanqeer het een individuele toezegging betreft, dat bij de werkgever ook een collectieve toezegging bestaat die voor de werknemers of een bijzondere categorie ervan op eenzelfde en niet-discriminerende wijze toegankelijk is." Hierdoor zijn voordelen die voor werknemers voortvloeien uit de betaling van werkgeversbijdragen en -premies in het kader van een extra wettelijke pensioenopbouw van belasting vrijgesteld en worden ze niet beschouwd als een voordeel van alle aard, als een belastbare bezoldiging in hoofde van de werknemer-begunstigde. In het verlengde daarvan is de vrijstelling van artikel 39, 2, 2 W.I.B, 1992 niet langer van toepassing als de pensioenuitkering is gevormd via werkgeversbijdragen. Deze zijn dienvolgens belastbaar in toepassing van artikel 34, 1, 2, b W.I.B. 1992. Zulks strookt met het "non bis in idem" beginsel waarbij de werkgeversbijdragen op het moment van de pensioenopbouw van belasting zijn vrijgesteld, maar het aldus opgebouwde pensioen wordt belast op het moment van de uitkering ervan. De pensioenuitkeringen zijn echter slechts belastbaar in de mate ze gevormd zijn via bijdragen gestort vanaf 1 januari 2004, zoals moet worden afgeleid uit de voorbereidende werken van de WAP. Hierin wordt gestipuleerd dat de nieuwe bepaling van artikel 38, 1, 18 W.I.B. niet enkel van toepassing is op de voordelen die voortvloeien uit de betaling van bijdragen ter uitvoering van aanvullende collectieve pensioentoezeggingen toegekend vanaf de datum van inwerkingtreding van het wetsontwerp AP, op 1 januari 10

2004, maar eveneens op de voordelen die voortvloeien uit de betaling van bijdragen ter uitvoering van collectieve toezeggingen afgesloten voor deze datum (Parl.St Kamer 2002-2003, nr. 1340/007, p. 22). Volgens de voorbereidende werken geldt de vrijstelling derhalve voor de bijdragen gestort ingevolge collectieve aanvullende pensioentoezeggingen, ongeacht wanneer deze werden afgesloten. Verweerster in hoger beroep leidt hieruit ten onrechte af dat alle pensioenuitkeringen betaald na 1 januari 2004 belastbaar zijn, ongeacht of de werkgeversbijdragen voor of na 1 januari 2004 werden gestort in het voordeel van de begunstigde. Zulks zou immers een retroactieve toepassing inhouden van artikel 34, 1, 2, b W.I.B. 1992, aangezien pensioenuitkeringen belastbaar zouden zijn, ongeacht of de werkgeversbijdragen van belasting waren vrijgesteld of niet, wat in strijd is smet het "non bis in idem"-beginsel. Het standpunt van verweerster in hoger beroep dat het voldoende is voor de belastbaarheid van de pensioenuitkeringen in toepassing van artikel 34, 1, 2, b W.I.B. 1992 dat de bijdragen en premies voldoen aan de omschrijving van artikel 38, 1, 18 van het WIB 1992, waarbij het niet noodzakelijk zou zijn dat een vrijstelling effectief kon worden toegepast op de betaalde bijdragen en premies, kan niet worden gevolgd. Een dergelijke interpretatie wijkt immers af van een duidelijke wettekst en is in strijd met de onderliggende filosofie van artikel 34, 1, 2, b W.I.B. 1992 iuncto artikel 38, 1, 18 W.I.B. 1992, met name het vermijden van een dubbele belasting (vgl. ook Rb. Leuven 8 juni 2012, F.J.F., 2014, afl. 4, 364). Belastbaar zijn dan ook enkel de pensioenuitkeringen die werden betaald, zowel ter uitvoering van collectieve pensioentoezeggingen toegekend vanaf 1 januari 2004, als ter uitvoering van collectieve pensioentoezeggingen afgesloten voor 1 januari 2004, doch enkel in de mate ze zijn opgebouwd door werkgeversbijdragen betaald na 1 januari 2004, die in aanmerking kwamen voor vrijstelling in toepassing van artikel 38, 1, 18 W.I.B. 1992. Omdat de stortingen van werkgeversbijdragen vanaf 1 januari 2004 van belasting waren vrijgesteld in toepassing van artikel 38, 1, 180. WIB 92, zijn de pensioenuitkeringen, die mede werden gevormd door de werkgeversbijdragen, niet vrijgesteld in toepassing van artikel 39, 2, 2 W.I.B. 19912 De pensioenuitkeringen, gevormd door werkgeversbijdragen die werden betaald na 1 januari 2004, worden aldus eenmalig aan de inkomstenbelasting onderworpen, zodat in ieder geval geen schending van het "non bis in idem"-beginsel voorligt. Omdat de storting van werkgeversbijdragen tot en met 31 december 2003 in principe belastbare voordelen van alle aard uitmaakten, kunnen de latere pensioenuitkeringen niet nogmaals worden belast, zulks evenwel slechts indien de werkgeversbijdragen in het individueel en definitief voordeel van de begunstigde werden gestort. 4.3.3. Wanneer de werkgever premies van een levensverzekeringsovereenkomst heeft betaald, is het kapitaal van die levensverzekeringsovereenkomst slechts vrijgesteld indien de verzekerde bewijst dat tijdens de pensioenopbouw de werkgeversbijdragen definitief 11

en uitsluitend in zijn voordeel zijn betaald. In dit geval dient de uitbetaling van het pensioen, respectievelijk kapitaal, te worden gelijkgesteld met de uitvoering van een individuele levensverzekering (Casse (1e k.) AR F.09.0105.N, 14 januari 2011 (C.R., M.P. / Belgische staat), http://www.cass.be, Pas. 2011, afl. 1, 170; zie ook: Cass. (1e k.) AR F.OO.0078.N, 11 april 2002, Arr. Cass. 2002, afl. 4, 961, FJF 2010, afl. 1, 38, Pas. 2002, afl. 4, 871, TFR 2002, afl. 227, 801, noot K. VAN DUYSE, 'Een stappenplan voor pensioenen opgebouwd in het buitenland en de aldaar definitief verworven rechten', (TFR 2002, afl. 227, 806-807); Cass. (1e k.) AR F.97,0116.N, 17 februari 2000 (Belgische staat / H.B. en B.L), http://tfrnet.larcier.be). Met 'individueel en definitief verworven' wordt bedoeld dat de werkgeversbijdragen die de werkgever stort aan een stichting pensioenfonds onherroepelijk uit het vermogen van de werkgever zijn verdwenen en in hoofde van de werknemer vaste pensioenaanspraken doen ontstaan die definitief verworven zijn op het moment van de betaling van de bijdragen. De omstandigheid dat in principe het opgebouwde pensioen betaalbaar is vanaf het bereiken van de pensioenleeftijd, is slechts een modaliteit van de verplichting een pensioen te betalen, maar is op zichzelf geen doorslaggevend element voor de beoordeling of de pensioenopbouw definitief en individueel verworven is (Cass. 12 november 2009, F.08.0019.N). Op grond van de feitelijke kenmerken en de bepalingen van de pensioenreglementen dient in concreto beoordeeld te worden of de belastingplichtige een definitief recht heeft verkregen op het opgebouwde pensioen. 4.3.4. In casu liggen twee pensioenreglementen voor ingevolge dewelke aan eiser in hoger beroep tijdens aanslagjaar 2013 een pensioen werd uitgekeerd. Het betreft het reglement van DELTA LLOYD LEVENSVERZEKERING NV, van toepassing vanaf 1 januari 1993 en dat van REAAL LEVENSVERZEKERINGEN NV, van toepassing vanaf 1 januari 2003. Uit de respectieve pensioenreglementen blijkt dat beide pensioenen mede werd gevormd door werkgeversbijdragen door GLENCORE GRAIN BV. Tevens blijkt dat de stortingen van de werkgeversbijdragen voor de pensioenopbouw uit het vermogen van de werkgever verdwenen zijn en in hoofde van de werknemer vaste pensioenaanspraken hebben doen ontstaan die definitief verworven zijn op het moment van de betaling van de bijdragen, zodat deze stortingen voor de pensioenopbouw in het definitief en individueel voordeel van eiser in hoger beroep werden gedaan. Het enkele feit dat het pensioenplan geldt voor alle personeelsleden, doet geen afbreuk aan het individueel karakter ervan. Artikel 5 van het pensioenreglement van DELTA LLOYD LEVENSVERZEKERING NV bepaalt de grondslag van de pensioenen. Uit dit artikel blijkt dat voor elke aangeslotene de pensioengrondslag individueel bepaald wordt. Aan iedere werknemer worden op basis van zijn persoonlijke aansluiting en rekening houdend met persoonsgebonden elementen pensioenaanspraken verleend. Artikel 5.6 bepaalt dat in geval van verlaging van de pensioengrondslag het gedeelte van de verzekerde 12

pensioenen, dat gevormd is uit reeds verrichte betalingen, niet wordt aangetast. Diti betekent dat de opgebouwde rechten niet worden aangetast en dus definitief en individueel verworven blijven indien de pensioengrondslag wordt verlaagd. Uit de artikelen 21.4 en 21.11 blijkt dat ingeval van beëindiging van het dienstverband voor de pensioendatum de gewezen deelnemer een premievrij pensioen en kapitaal behoudt op voet van de tot dan voor en door de deelnemer betaalde bijdragen, wat eveneens een definitieve aanspraak inhoudt op de voorheen gestorte dan wel ingehouden bijdragen. Het enkele feit dat gewezen deelnemers, die minder dan één jaar in de pensioenregeling zijn opgenomen, geen aanspraken kunnen doen gelden op het opgebouwde pensioen (artikel 212), doet geen afbreuk aan de definitieve opbouw van het pensioen in het individueel voordeel van eiser in hoger beroep, op wie dit artikel niet van toepassing is. Tevens heeft de gewezen deelnemer bij beëindiging van het dienstverband het recht de premievrije pensioenaanspraken over te dragen aan de pensioenverzekeraar van zijn nieuwe werkgever (artikel 22.4). Verder blijkt dat de werkgever zich de bevoegdheid voorbehoudt tot vermindering of beëindiging van de financiering van de pensioenregeling, indien haar financiële toestand van die aard is dat zij de kosten slechts gedeeltelijk of niet meer kan dragen (artikel 24.4 en 5). Ook is voorzien in een mogelijkheid tot wijziging of beëindiging van de pensioenregeling (artikel 25.1). Geenszins heeft zulks echter tot gevolg dat de reeds gevormde aanspraken zouden vervallen, zoals wordt bevestigd in artikel 25.2. Het hof is van oordeel dat ook uit het pensioenreglement van REAAL LEVENSVERZEKERINGEN NV moet worden afgeleid dat de pensioenopbouw gebeurde in het individueel en uitsluitend voordeel van eiser in hoger beroep. Uit de artikelen A.I.II en C.l blijkt dat de pensioengrondslag wordt vastgesteld met inachtneming van het bruto maandsalaris van de rechthebbende en aldus op individuele basis. Artikel E.4.1. bevestigt het recht bij ontslag vai Ide deelnemer op de tot dan opgebouwde pensioenaanspraken. Hij heeft ook het recht deze te doen afkopen door de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever (artikel E. 7.1), wat wijst op de toekenning in het definitief en uitsluitend voordeel van de deelnemer. Ook de herziening van de pensioenregeling door de werkgever, zal niet leiden tot aantasting van de reeds opgebouwde pensioenaanspraken (artikel E.9.2). Het enkele feit dat onder artikel E.12.1 wordt bepaald dat de pensioenaanspraken ingevolge het pensioenreglement niet kunnen worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, doet geen afbreuk aan de pensioenopbouw in het definitief en individueel voordeel van de werknemer, gelet op de uitdrukkelijke verwijzing naar de Nederlandse pensioen- en spaarfondswet (PSW). 13

Inzake de opbouw van de aanvullende pensioenrechten zijn de regels van de Nederlandse Pensioen- en Spaarfondsenwet van dwingend? toepassing. Ingevolge artikel 32 van deze wet, kunnen de opgebouwde pensioenreserves worden overgedragen, in pand gegeven, in beslag worden genomen of enige andere handeling ondergaan waardoor enig recht op pensioen of aanspraak op pensioen aan een ander wordt toegekend. Indien de pensioenbijdragen ten laste van de belastingplichtige in beslag kunnen worden genomen, impliceert dit inderdaad dat de bijdragen (en dus de pensioenreserves) in zijn individueel en definitief voordeel zijn verworven. Het staat dan ook vast dat de door de werkgever in eigen beheer opgebouwde pensioenvoorzieningen bij beide verzekeraars, DELTA LLOYD LEVENSVERZEKERING NV en REAAL LEVENSVERZEKERINGEN ontegensprekelijk geïndividualiseerde pensioenvoorzieningen betreffen, uitsluitend ten voordele van eiser in hoger beroep, en in zijn individueel en definitief voordeel gedaan, waarop niet meer kan teruggekomen worden. De reglementen voorzien geen enkele uitsluitingsmogelijkheid. Er wordt geen enkel voorbehoud gemaakt voor het geval van een ontslag wegens dringende reden of andere omstandigheden. 4.3.5. Uit het voorgaande volgt dat de definitieve onherroepelijke bijdragen van de werkgever tijdens de pensioenopbouw bij beide verzekeraars in het uitsluitend individueel voordeel van eiser in hoger beroep zijn geschied. De bijdragen die zijn betaald tot 31 december 2003 waren principieel te beschouwen als onmiddellijk belastbare bezoldigingen in hoofde van eiser in hoger beroep zodat de eruit voortvloeiende periodieke uitkeringen niet nogmaals als bedrijfsinkomen kunnen worden belast. Eisers in hoger beroep hebben voor deze bijdragen in België nooit enige belastingvrijstelling, belastingaftrek of belastingvermindering genoten. Deze bijdragen hebben in België geen fiscaal voordeel opgeleverd. In casu werd de pensioenopbouw bij DELTA LLOYD LEVENSVERZEKERING NV verricht vanaf 1 januari 1993 tot en met 31 december 2002, zodat de pensioenuitkering ontvangen in 2013 van DELTA LLOYD LEVENSVERZEKERING NV, voor een bedrag van 12.781 EUR, niet belastbaar is in hoofde van eiser in hoger beroep als een pensioen. De pensioenopbouw bij REAAL LEVENSVERZEKERINGEN NV werd verricht van 1 januari 2003 tot 28 februari 2009, over een periode van 74 maanden. De pensioenuitkeringen verkregen van REAAL LEVENSVERZEKERINGEN NV, voor totaalbedrag van 6.336 EUR, zijn dan ook slechts belastbaar als pensioen in de mate ze zijn samengesteld door de werkgeversbijdragen gestort vanaf 1 januari 2004 voor 62/74ste (5.308,54 EUR) en niet belastbaar als pensioen in de mate ze zijn samengesteld door de werkgeversbijdragen gestort voor 1 januari 2004 voor 12/74ste (1.027,46 EUR). Ten onrechte werd voor aanslagjaar 2013 derhalve een bedrag van 13.808,46 EUR als Nederlandse pensioenen aan belasting onderworpen. 14

Eisers in hoger beroep bewijzen dan ook ten genoege van recht dat zij zich met betrekking tot de kwestieuze uitkeringen in de aangifte in rechte vergist hebben, zodat zij niet gebonden zijn door hun aangifte. De periodieke pensioenuitkeringen zijn dan ook voor een bedrag van 13.808,46 EUR niet belastbaar in toepassing van artikel 34, 1 W.I.B. 1992, doch uitsluitend de er in vervatte roerende inkomsten zijn als in artikel 17, 1, 4 W.I.B. 1992 bedoelde inkomsten belastbaar. 4.4. Ten gronde : wat betreft de toepassing van artikel 21, 5 W.I.B. 1992 op Nederlandse spaardeposito's 4.4.1. Eisers in hoger beroep stellen dat de roerende inkomsten die zij genoten uit de Nederlandse spaardeposito's bij ABN-AMRO in toepassing van artikel 21, 5 W.I.B. 1992 zijn vrijgesteld en dat deze inkomsten derhalve ten onrechte als belastbare roerende inkomsten werden opgenomen in hun aangifte. Zoals hiervoor reeds werd toegelicht, wordt een door de belastingplichtige ingediende regelmatige aangifte vermoed juist te zijn, doch behoudt hij het recht om zijn aangifte te wijzigen of aan te vullen indien hij aantoont dat een vergissing in feite of in rechte werd begaan bij het invullen van de aangifte. Ook de,vraag omtrent de al dan niet belastbaarheid van de roerende inkomsten vergt een juridische heoordeling door het hof. 4.4.2. Artikel 21, 5 W.I.B. 1992, zoals van toepassing voor aanslagjaar 2013, bepaalt dat inkomsten van roerende goederen niet omvatten, "de eerste schijf van 1.250 EUR (1.830 EUR voor aanslagjaar 2013) per jaar van de inkomsten uit spaardeposito's die zonder overeengekomen vaste termijn of opzeggingstermijn zijn ontvangen door de in artikel 56, 5 2, 2, a, bedoelde kredietinstellingen, met dien verstande dat: - deze deposito's bovendien moeten voldoen aan de vereisten die de Koning stelt op advies van de Nationale Bank van België en de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten, ieder wat zijn bevoegdheden betreft, wat de munt betreft waarin deze deposito's luiden en de voorwaarden en wijze van terugneming en opneming, evenals wat de structuur, het niveau en de wijze van berekening van de vergoeding ervan betreft, of, voor de deposito's die zijn ontvangen door kredietinstellingen die in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte zijn gevestigd, deze deposito's aan analoge vereisten moeten voldoen zoals vastgesteld door de gelijkwaardige bevoegde overheidsinstanties van de andere lidstaat; - ( ) De vrijstelling voor spaardeposito's bij kredietinstellingen in een andere lidstaat werd ingevoerd bij wet van 25 april 2014 houdendeidiverse bepalingen en is van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 en derhalve op de intresten uit spaardeposito's die werden toegekend in aanslagjaar 2013. 15

Bij arrest van 8 mei 2017 oordeelde het Hof van Justitie dat de betrokken vrijstellingsregeling, hoewel zij zonder onderscheid geldt voor vergoedingen van spaarrekeningen die zijn geopend bij in België en in andere lidstaten van de EER gevestigde kredietinstellingen, in beginsel een verboden belemmering vormt van de vrijheid van dienstverrichting, doordat zij de toegang van in andere lidstaten gevestigde dienstverrichters tot de Belgische bankenmarkt aan voorwaarden onderwerpt, voorwaarden die de facto niet kunnen worden nageleefd (H.v.J. 8 juni 2017, C-580/15, overwegingen nr. 33 en 35). In het bijzonder stelde het Hof van Justitie vast dat de door deze banken betaalde interesten niet in aanmerking kunnen komen voor de betrokken belastingvrijstelling, met name doordat de vergoeding van de spaarrekeningen niet: tbestaat uit een basisrente en een getrouwheidspremie, wat een bijzonder kenmerk van de Belgische bankenmarkt lijkt te vormen (overweging nr. 32 in fine). Of er effectief sprake is van een belemmering van de vrijheid van dienstverrichting dient door de verwijzende rechter te worden beoordeeld, aldus het Hof (overweging nr. 35). 4.4.3. In casu hielden eisers in hoger beroep spraakrekeningen aan bij de Belgische KBC- Bank NV en bij het Nederlandse ABN-AMRO MEES PIERSON, ingevolge waarvan hen intresten werden toegekend in aanslagjaar 2013. Bij deze laatste kredietinstellingen werd een rekening 'Direct Sparen' aangehouden en een 'Vermogens Spaarrekening'. Wat de KBC-rekening betreft, betwist verweerster in hoger beroep niet dat aan de voorwaarden van artikel 21,5 W.I,B., iuncto artikel 2 K.B./W.I.B. 1992 is voldaan. Verweerder in hoger beroep stelt enkel dat uit de voorgelegde rekeninguittreksels niet zou kunnen worden afgeleid of de Belgische intresten de vrijgestelde schijf van 1.830 EUR niet overtreffen. Het hof is van oordeel dat de intnesten op deze rekening ten bedrage van 963,75 EUR (stuk 12 van eisers in hoger beroep), dan ook in aanmerking komen voor vrijstelling in de zin van artikel 21, 5 W.I.B. 1992. Verweerster in hoger beroep stelt dat de spaarrekeningen bij ABN-AMRO niet voldoen aan de gestelde voorwaarden omdat de vergoeding niet bestaat uit een basisrente en een getrouwheidspremie. Er wordt niet betwist dat aan de overige voorwaarden als bepaald in artikel 21,5 W.I.B., iuncto artikel 2 K.B./W.I.B. 1992 is voldaan. Het Hof stelt vast dat de vergoeding van de {Vermogens Spaarrekening' bestaat uit een basisrente en een bonusrente die wordt toegekend over het spaargeld dat een heel jaar, van 31 december tot 30 december, op de spaarrekening staat (stuk 9 van eisers in hoger beroep). Het hof is van oordeel dat deze bonusrente vergelijkbaar is met een getrouwheidspremie in de zin van artikel 2, 40 K.B./W.I.B. 1992. Het enkele feit dat ook een bonusrente wordt toegekend op het bedrag dan tijdens het jaar wordt ingelegd, kan daar geen afbreuk aan doen, nu artikel 21, 5 W.I.B. 1992 uitdrukkelijk stelt dat vereist is dat de buitenlandse deposito's aan analoge vereisten moeten voldoen als de Belgische een geenszins aan identieke vereisten. Het hof is dan ook van oordeel dat de 'Vermogens Spaarrekening' voldoet aan de gestelde voorwaarden, derwijze dat de intresten ten 16

bedrage van 13.215,40 EUR (stuk 13 van eisers in hoger beroep) mede in aanmerking komen voor vrijstelling in de zin van artikel 21, 5 W.I.B. 1992. Wat de rekening 'Direct Sparen' betreft, stelt het hof vast dat enkel een basisrente wordt toegekend en geen getrouwheidspremie (stuk 8 van eisers in hoger beroep), zodat niet aan de gestelde voorwaarden is voldaan en de intresten op deze rekening in principe niet in aanmerking komen voor vrijstelling. Voor echtgenoten geldt een dubbele vrijstelling in de zin van artikel 21, 5 W.I.B. 1992 van de eerste schijf van spaardeposito's (Circ. nr. Ci.RH. 231/567.570, 5 januari 2005), zodat eisers in hoger beroep recht hebben op een vrijstelling van 3.660 EUR (2 x 1.830 EUR) intresten toegekend in aanslagjaar 2013. De intresten genoten op de KBCrekening, voor 963,75 EUR, en op de 'Vermogens Spaarrekening', voor 13.215,40 EUR, zijn dan ook voor 3.660 EUR vrijgesteld. Er is dan ook geen sprake van enige belemmering van de vrijheid van dienstverrichting in casu, nu eisers in hoger beroep integraal recht hebben op de vrijstelling van de eerste schijf van 2 x 1.830 EUR per jaar van de inkomsten uit spaardeposito's. De vaststelling dat de spaarrekening 'Direct Sparen' niet aan de voorwaarden voldoet, kan in casu niet tot gevolg hebben dat alsnog een belemmering van de vrijheid van dienstverrichting zou voorliggen aangezien eisers in hoger beroep recht hebben op de vrijstelling van de volledige schijf van 3.660 EUR, die volledig wordt aangerekend op de intresten genoten op de KBC-rekening en op de Nederlandse 'Vermogens Spaarrekening'. De intresten voor het meerdere, onder meer deze toegekend op de rekening 'Direct Sparen', zijn hoe dan ook belastbaar. Eisers in hoger beroep bewijzen dan ook ten genoege van recht dat zij zich met betrekking tot de belastbaarheid van de intresten in de aangifte in rechte vergist hebben, zodat zij niet gebonden zijn door hun aangifte. 4.5. Subsidiaire aanslag Het hof beveelt in toepassing van artikel 356 W.I.B. 1992 de heropening der debatten, teneinde de Belgische Staat de mogelijkheid te bieden om binnen de zes maanden te rekenen vanaf onderhavig arrest, een subsidiaire aanslag ter beoordeling voor te leggen aan het hof. Het hoger beroep van eisers in hoger beroep is gegrond en het bestreden vonnis dient hervormd te worden. 5. Beslissing. Het hof beslist bij arrest op tegenspraak. 17

De rechtspleging verliep in overeenstemming met de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van de taal in gerechtszaken. Het hof verklaart het hoger beroep van eisers in hoger beroep ontvankelijk en als volgt gegrond, Het hof hervormt het bestreden vonnis en verklaart de oorspronkelijke vordering ingeleid voor de eerste rechter ontvankelijk en deels gegrond als volgt : verklaart het verzoek tot ambtshalve ontheffing van de aanslag voor aanslagjaar 2012, gekend onder artikel 632756574, ongegrond; verklaart de vordering tegen de aanslag iv(oor aanslagjaar 2013, gekend onder artikel 640689576, gegrond in de mate dat Nederlandse pensioenuitkeringen voor een bedrag van 13.808,46 EUR ten onrechte werden belast als pensioen en in de mate dat de eerste schijf van 3.660 EUR van de genoten intresten van spaardeposito's ten onrechte niet werd vrijgesteld in toepassing van artikel 21, 5 W.I.B. 1992. De vordering wordt voor het meerdere afgewezen. Het hof beveelt de terugbetaling van alle bedragen die uit hoofde van de aanslag voor aanslagjaar 2013, gekend onder artikel 640689576, ten onrechte werden betaald en / of ingehouden, vermeerderd met de moratoriumintresten overeenkomstig artikel 418 W.I.B. 1992. Het hof beveelt de heropening der debatten op de terechtzitting van 19 juni 2018 om 15u10 (pleitduur: 90 minuten) teneinde de procedure te regelen indien de Belgische Staat binnen de wettelijke termijn een subsidiaire aanslag ter beoordeling aan het hof voorlegt en/of standpunt in te nemen betreffende de kosten van het geding. Het hof houdt de beslissing over de kosten aan. Dit arrest werd uitgesproken in de openbare zitting van 17 oktober 2017 door M. GHYSELEN Raadsheer dd. Voorzitter C. PRINCEN Raadsheer E. DE BRAUWER Raadsheer Ph. BAILYU Griffier 18