Liturgie voor de gezamenlijke avonddienst in de Gereformeerde Kerk te Den Ham, aanvang 19.00 uur. Voorganger: Organist: Ds. G de Goeijen Bram Jaspers Lied: ELB 162: 1, 4, 5, 7 en 9 Allen: 1. O God van hemel, zee en aard. Gij zijt ons loflied eeuwig waard! O liefde, nooit geëvenaard: Vrouwen: 4. Gij daaldet van uw hemeltroon, ontvingt der wereld smaad en hoon; Gij gaaft uw eengeboren Zoon! Allen: 5. Gij gaaft des Geestes reine kracht, de geest van leven, liefd en macht, die zevenvoud genade bracht. Mannen: 7. Wat zelf wij wonnen, baatt ons niet, slechts wat w U leenden, winste liet en wordt een schat, die Gij ons biedt; Allen: 9. O Gij, die onze Schepper zijt, Wie gans ons hart is toegewijd, verleen ons uw barmhartigheid,
Welkom Lied: Psalm 24: 1 en 2 1. De aarde en haar volheid zijn des Heren koninklijk domein, de wereld en die daarin wonen. Het land rijst uit de oceaan, rivieren breken zich ruim baan om Gods volmaakte macht te tonen. 2. Wie is de mens die op zal gaan en voor Gods heilig aanschijn staan? Wie mag de tempel binnentreden? Wie niet op loze wijsheid bouwt, zijn hart en handen zuiver houdt van kwade trouw en valse eden. Stil gebed, Votum en Groet Gezongen geloofsbelijdenis Gebed Schriftlezingen: Lev. 25: 1-7 en 35-38 & Lk. 12: 13-21 (NBG 51) Leviticus 25: 1 7 1 En de Here sprak tot Mozes op de berg Sinai: 2 Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer gij in het land komt, dat Ik u geef, dan zal het land rusten, een sabbat voor de Here. 3 Zes jaar zult gij uw akker bezaaien en zes jaar zult gij uw wijngaard snoeien, en de opbrengst daarvan inzamelen, 4 maar in het zevende jaar zal het land een volkomen sabbat hebben, een sabbat voor de Here: uw akker zult gij niet bezaaien en uw wijngaard niet snoeien. 5 Wat vanzelf opkomt van uw oogst, zult gij niet inoogsten en de druiven van uw ongesnoeide wijnstok zult gij niet inzamelen; het zal een jaar van rust voor het land zijn. 6 De sabbatopbrengst van het
land zal u tot voedsel zijn: u en uw slaaf en uw slavin, uw dagloner en uw bijwoner, die bij u vertoeven. 7 Ook voor uw vee en voor het gedierte, dat in uw land is, zal de gehele opbrengst daarvan tot voedsel zijn. Leviticus 25: 35 38 35 Wanneer uw broeder verarmt en zich bij u niet meer staande kan houden, dan zult gij hem vreemdeling en bijwoner ondersteunen, opdat hij bij u in het leven blijve. 36 Gij zult geen rente of winst van hem nemen, maar gij zult voor uw God vrezen, opdat uw broeder bij u in het leven blijve. 37 Gij zult hem uw geld niet op rente geven noch uw voedsel tegen winst. 38 Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte heb geleid, om u het land Kanaän te geven, opdat Ik u tot een God zou zijn. Lucas 12: 13 21 13 Iemand uit de schare zeide tot Hem: Meester, zeg tot mijn broeder, dat hij de erfenis met mij dele. 14 Hij echter zeide tot hem: Mens, wie heeft Mij tot rechter of scheidsman over u aangesteld? 15 Hij zeide tot hen: Ziet toe, dat gij u wacht voor alle hebzucht, want ook als iemand overvloed heeft, behoort zijn leven niet tot zijn bezit. 16 En Hij sprak tot hen een gelijkenis en zeide: Het land van een rijk man had veel opgebracht. 17 En hij overlegde bij zichzelf en zeide: Wat moet ik doen, want ik heb geen ruimte om mijn vruchten te bergen. 18 En hij zeide: Dit zal ik doen: ik zal mijn schuren afbreken en grotere bouwen en ik zal daarin al het koren en al mijn goederen bergen. 19 En ik zal tot mijn ziel zeggen: Ziel, gij hebt vele goederen liggen, opgetast voor vele jaren, houd rust, eet, drink en wees vrolijk. 20 Maar God zeide tot hem: Gij dwaas, in deze eigen nacht wordt uw ziel van u afgeëist en wat gij gereedgemaakt hebt, voor wie zal het zijn? 21 Zó vergaat het hem, die voor zichzelf schatten verzamelt en niet rijk is in God.
Heidelbergse catechismus, zondag 42 110. Wat verbiedt God in het achtste gebod? God verbiedt niet alleen het stelen dat door de overheid wordt gestraft; ook alle andere plannen en daden waarmee we het bezit van onze naaste in handen proberen te krijgen, noemt Hij diefstal. Dat kan zijn met geweld of op een manier die eerlijk lijkt, zoals met valse maten en gewichten, bedrog met geld of goederen, door woeker, of op welke manier dan ook die God verboden heeft. God verbiedt ook alle hebberigheid, evenals alle misbruik en verkwisting van Zijn gaven. 111. Maar wat gebiedt God in dit gebod? Dat ik, waar ik maar kan, het welzijn van mijn naaste zoek, en dat ik hem zo behandel als ik zelf behandeld zou willen worden. Ook dat ik trouw mijn werk doe, om zo de armen te kunnen helpen. Lied: Psalm 49: 3 en 5 3. Bij t sterven baat geen geld of overleg: wijzen en dwazen gaan dezelfde weg. Elk raakt aan anderen eens zijn schatten kwijt, al droomt hij zich een aardse eeuwigheid. Al denkt hij ook: mijn huis houdt altijd stand, voorgoed verbond mijn naam zich met dit land, de mens, wat hij aan pronk zich mag verwerven, zal eenmaal als de stomme beesten sterven. 5. Maar God geeft voor mijn leven t onderpand, Hij redt mij uit het graf met eigen hand. Vrees niet, wanneer een rijke zich verrijkt en in zijn huis met al zijn schatten prijkt. Eens daalt berooid hij in het donker af, geen penning neemt hij met zich mee in t graf. Hij moet het al op aarde achterlaten. Zijn heerlijkheid zal in de dood niet baten.
Verkondiging Lied: Weerklank 407 (melodie: Psalm 78) 1. God heeft de mens verboden om te stelen. De overtredingen zijn talloos vele: Niet stelen slechts, ook listige praktijken Waarmee ik tracht mijzelf te gaan verrijken Ten koste van de naaste en diens goed, Dat ik voortdurend respecteren moet. 2. Hij wil niet dat ik maat of munt verander, Oneerlijk ben in t nadeel van een ander. Met mijn bezit moet ik Hem altijd eren, Mijn naaste dienen; daarom wil de Here Niet dat ik uit begeerte gierig leef, Misbruik, verkwist de gaven die Hij geeft. 3. God heeft hiermee ook het gebod gegeven Tot heil steeds van mijn medemens te leven En in de omgang hem de hulp te bieden, Waarvan ik wens dat mij die zal geschieden. Hij eist dat ik mijn arbeid trouw verricht, Opdat de nood der arme wordt verlicht. Luthers avondgebed Inzameling der gaven Lied: ELB 400 1. O Heiland, trouwe Heer, moog onze tong U prijzen, doch zij ook door de daad U lof en eer gebracht! Als uit het dorre hart geen liefdedaden rijzen,
dan zijn de lied ren dood, de zangen zonder kracht. 2. Vertrouwend op uw gunst, zou ik, o Heer, betreden de weg des heils en toch miskennen uw gebod? Ootmoedig nijgend bij uw goedertierenheden, maar nimmer buigen voor uw heil ge wet, o God? 3. Ging zij met Christus ginds op Golgotha verloren, de liefde rein en teer, een toevlucht voor elk hart? Zij stierf niet aan het kruis, neen aan het kruis herboren, zoekt z als een dierbaar goed de tranen en de smart. 4. Ik hoor de roep van t leed, der wereld bange vragen, alom wijst God m in and re mensen broeders aan. Ziet, welk een grootste taak: wat wankel is te schragen, en bouwen s Heren Kerk. Vat aan het werk, vat aan! Zegen, met gezongen Amen