Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen te Rotterdam.



Vergelijkbare documenten
Rapport. Publicatiedatum: 15 oktober Rapportnummer: 2014 / /139 d e Natio nale o mb ud sman 1/6

Rapport. Onduidelijke informatie over kinderbijdrage. Een onderzoek naar het optreden van het LBIO. Oordeel

Rapport. Rapport over een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen. Datum: 20 januari Rapportnummer: 2012/005

6. Bij brief van 4 mei 2004 gaf het LBIO een incasso- en executieopdracht aan de deurwaarder.

Beoordeling. h2>klacht

Wijziging verblijfplaats kind en hoe zit het dan met de kinderalimentatie?

Rapport. Datum: 13 juli 1998 Rapportnummer: 1998/273

Rapport. Rapport over een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) te Rotterdam. Datum: 9 december 2013

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/047

Rapport. Datum: 26 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/251

Rapport. Een onderzoek naar de communicatie met het LBIO. Oordeel

Rapport Datum: 6 juni 2013 Rapportnummer: 2013/062

Een onderzoek naar een klacht over het toepassen van coulance na een door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen gemaakte fout.

"Ik kan de kinderalimentatie niet langer betalen, wat kan ik doen?

Een onderzoek naar de wijze waarop het LBIO een alimentatiegerechtigde informeert over het (niet) innen van kinderalimentatie.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het LBIO gegrond. Datum: 24 juli 2017 Rapportnummer: 2017/089

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen uit Rotterdam. Datum: 4 augustus 2011

Rapport. Rapport over een klacht over de Sociale Verzekeringsbank te Zaanstad. Datum: 5 februari 2015 Rapportnummer: 2015/021

Rapport. Datum: 14 juli 2005 Rapportnummer: 2005/198

Rapport. Rapport over een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen te Rotterdam. Datum: 3 januari Rapportnummer: 2013/001

Rapport. Rapport over een klacht over Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen. Datum: 14 mei Rapportnummer: 2012/082

Rapport. Datum: 1 juli Rapportnummer: 2014/067

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Rapport over een klacht over een gedraging van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen uit Rotterdam. Datum: 29 juni 2011

Tevens klagen verzoekers erover dat het LBIO niet akkoord is gegaan met de door verzoekers voorgestelde betalingsregeling.

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/083

Rapport. Oordeel Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het LBIO gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk niet gegrond.

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het LBIO niet gegrond.

xxxxxxx xxxxxxx xxxxxxx xxxxxxx,

Rapport. Rapport over een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen te Rotterdam. Datum: 5 april Rapportnummer: 2012/057

Rapport. Datum: 2 mei 2006 Rapportnummer: 2006/178

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 18 december 2007 Rapportnummer: 2007/313

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen te Rotterdam. Datum: 17 december 2012

Rapport. Datum: 4 oktober 1999 Rapportnummer: 1999/424

Rapport. Datum: 12 oktober 1999 Rapportnummer: 1999/440

Rapport. Datum: 9 augustus 2004 Rapportnummer: 2004/309

Rapport. Datum: 29 mei 2002 Rapportnummer: 2002/174

Een onderzoek naar de wijze waarop het Landelijk Bureau Inning. Onderhoudsbijdragen (LBIO) tot de beslissing is gekomen om een verzoek

Rapport. Datum: 10 oktober 2006 Rapportnummer: 2006/347

Rapport. Rapport over een klacht over het gerechtsdeurwaarderskantoor S. te P. Datum: 17 oktober Rapportnummer: 2012/172

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 21 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/320

Rapport. Datum: 5 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/427

Rapport. Datum: 9 juli 1999 Rapportnummer: 1999/306

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen uit Rotterdam. Datum: 5 september 2011

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/320

Rapport. Datum: 23 maart 2006 Rapportnummer: 2006/115

Rapport. Datum: 30 juli 2004 Rapportnummer: 2004/299

Rapport. Rapport over een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen. Datum: 24 oktober Rapportnummer: 2011/320

1. Verzoekster huwde op 2 oktober 1987 met de heer D. Uit dit huwelijk zijn drie, thans nog minderjarige, kinderen geboren.

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Beoordeling. h2>klacht

RAPPORT 2005/320, NATIONALE OMBUDSMAN, 21 OKTOBER 2005

Rapport. Datum: 20 februari 2006 Rapportnummer: 2006/057

Rapport. Datum: 20 september 2007 Rapportnummer: 2007/197

Rapport. Kwijtschelding en achterstallige alimentatie. Een onderzoek naar de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het LBIO gegrond.

Rapport. Datum: 28 april 2006 Rapportnummer: 2006/173

Rapport. Datum: 3 augustus 2000 Rapportnummer: 2000/261

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/092

Rapport. Datum: 27 april 2006 Rapportnummer: 2006/168

Rapport. Datum: 3 maart 1999 Rapportnummer: 1999/087

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Verzoekster klaagt erover dat de Informatie Beheer Groep (IB-Groep):

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Helemaal van (op)slag

Rapport. Datum: 19 januari 2006 Rapportnummer: 2006/020

LBIO t.a.v. de heer L. de Bakker, directeur Postbus AX ROTTERDAM. Geachte heer De Bakker,

Rapport. Datum: 23 februari 1999 Rapportnummer: 1999/065

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/173

Rapport. Datum: 3 juni 1998 Rapportnummer: 1998/207

Rapport. Rapport over een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen uit Rotterdam. Datum: 09 augustus Rapportnummer: 2011/238

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136

Rapport. Beschikking bewijsregel??

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 3 april 2000 Rapportnummer: 2000/133

Rapport. Gesneden koek?

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Administratie Kantoor uit Den Haag. Datum: 04 augustus Rapportnummer: 2011/229

RAPPORT 2006/303, NATIONALE OMBUDSMAN, 5 SEPTEMBER 2006

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport betreffende een klacht over Raad voor de Kinderbescherming uit Maastricht. Datum: 28 juli Rapportnummer: 2011/216

Rapport. Datum: 3 augustus 1999 Rapportnummer: 1999/344

Belastingdienst stuurt aanmaning direct na vermindering aanslag

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Huurcommissie te Den Haag. Datum: 5 januari Rapportnummer: 2012/001

Een onderzoek naar de klacht over gedragingen van het Landelijk bureau inning onderhoudsbijdragen.

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/312

Rapport. Rapport over een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen te Rotterdam. Datum: 12 april Rapportnummer: 2012/061

Een onderzoek naar de handelwijze van de Stichting Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden

Rapport. Datum: 29 november 2000 Rapportnummer: 2000/365

Verzoeker klaagt erover dat het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO):

Rapport. En wat wilt u nu precies weten?

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/281

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 4 december 2010 Rapportnummer: 2010/346

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Administratiekantoor Bijzondere Zorgkosten bv uit Den Haag. Datum: 27 april 2011

Rapport. Datum: 12 juli 2007 Rapportnummer: 2007/149

Rapport. Een onderzoek naar het niet terugstorten door de gemeente Doetinchem van op basis van een dertig jaar oude machtiging geïnde belasting

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Belastingdienst/BelastingTelefoon te Groningen. Datum: 13 december Rapportnummer: 2011/360

Transcriptie:

Rapport Rapport betreffende een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen te Rotterdam. Datum: 8 oktober 2015 Rapportnummer: 2015/151

2 Samenvatting De vader en moeder van Y. zijn gescheiden. De moeder vraagt aan het LBIO om de inning voor U. over te nemen. Zij vindt het niet terecht dat de vader de bijdrage rechtstreeks aan Y. wil betalen nadat Y. 18 jaar is geworden. Zij vindt dat de vader de bijdrage aan haarzelf moet betalen. Zij beroept zich daartoe op het convenant. Het LBIO is van mening dat Y., nadat hij 18 jaar is geworden, wettelijk het recht heeft om de bijdrage zelf te ontvangen. Y. heeft het aanvraagformulier aan het LBIO, waarin de moeder als rechthebbende is vermeld, mede ondertekend. In een telefoongesprek tussen het LBIO en de vader zegt de vader dat Y. misschien wel het aanvraagformulier heeft ondertekend, maar dat Y. niet wist waarvoor hij tekende. Het LBIO wil hierover dan met Y. spreken, omdat de vader niet zonder meer aan Y. kan betalen. De Nationale ombudsman geeft in dit onderzoek aan de informatieverstrekking niet volledig was, omdat het LBIO ook tegen de vader had moeten zeggen dat hij zonder meer aan de moeder moest betalen, gelet op het aanvraagformulier. Het LBIO heeft hiermee de indruk gewekt dat het aanvraagformulier niet relevant was. Hierdoor dacht de moeder dat het LBIO er al van uit ging dat Y. al gebruik zou gaan maken van zijn wettelijk recht. Klacht Een moeder klaagt over de manier waarop het LBIO is omgesprongen met haar verzoek om de alimentatie voor haar kort tevoren 18 jaar geworden zoon te innen. Zo is het LBIO zonder daarvoor een deugdelijke reden te geven, voorbij gegaan aan de inhoud van het door de rechter bekrachtigde convenant en vindt de moeder dat het LBIO partij heeft gekozen voor de vader, die de alimentatie niet aan haar, maar aan haar zoon wilde betalen. Bevindingen en beoordeling I. Bevindingen Voorgeschiedenis De moeder verzoekt het LBIO om overname van de inning De heer V. en mevrouw L. zijn gescheiden. Zij hebben drie kinderen, waaronder hun oudste zoon Y. Y. is in 2014 18 jaar geworden. De moeder dient op 23 mei 2014 een verzoek in bij het LBIO om de inning van de achterstallige alimentatie voor Y. over te nemen. Hij heeft het aanvraagformulier voor de

3 overname van de inning mede ondertekend. In dit formulier staat de moeder vermeld als ontvangstgerechtigde. Op 6 juni 2014 schrijft het LBIO de vader aan met het verzoek de achterstand binnen twee weken te voldoen, en dat het LBIO de inning zal overnemen als hij niet betaalt. Het LBIO schrijft dezelfde dag ook aan de moeder Op 25 juni 2014 herhaalt het LBIO dit verzoek, omdat de moeder laat weten dat zij nog geen geld heeft ontvangen. De vader wil rechtstreeks aan Y. betalen De moeder belt het LBIO op 27 juni 2014 met de vraag of de alimentatie rechtstreeks aan Y. moet worden betaald, omdat de vader heeft aangekondigd dat hij vanaf juni 2014 de alimentatie rechtstreeks aan Y. zou betalen en niet meer aan haarzelf. Het LBIO deelt haar mee dat dit inderdaad zo is, mits het kind dit zou verlangen. De moeder is het daar niet mee eens. De moeder wil dat de vader aan haar betaalt De moeder wijst het LBIO op 30 juni 2014 op de afspraak in het echtscheidingsconvenant, dat is overgenomen in de rechterlijke beschikking van 4 juli 2012, (zie hierna en in de Achtergrond) dat de vader aan haar moet betalen. Zij geeft daarbij aan dat zij grote moeite heeft met de rol van de betrokken medewerkster van het LBIO. Y. had tegen haar gezegd dat deze medewerkster aan de vader had uitgelegd dat hij Y. een brief met een handtekening kon laten sturen, om zo onder zijn verplichting uit te komen. Hierdoor voelde zij zich in haar hemd gezet, omdat het LBIO niet haar steunde, maar de vader. Telefoongesprekken van het LBIO op 7 juli 2014 Op 7 juli 2014 belt een medewerkster van het LBIO eerst met de vader en daarna met de moeder. Uit de telefoonnotities van deze gesprekken blijkt: - dat de vader aan de medewerkster vertelt dat Y. misschien wel het aanvraagformulier heeft getekend, maar dat Y. niet wist waarvoor hij tekende en dat Y. de alimentatie zelf rechtstreeks wil ontvangen. Hij zegt toe dat Y. de medewerkster zal bellen en aangeven wat hij wil. - dat deze medewerkster tegen de moeder heeft gezegd dat de wet boven het convenant gaat, dus als het kind de alimentatie op zijn rekening wil ontvangen, dat dan ook zo moet gebeuren, en dat de reactie van moeder is dat de afspraken in het convenant dan nutteloos zijn. Het echtscheidingsconvenant van 4 juli 2012 De ouders sloten in 2007 een echtscheidingsconvenant, waarin onder meer staat dat de man de kinderalimentatie aan de vrouw zal voldoen tot de kinderen 21 jaar zijn. Zij wijzigden dit convenant op 4 juli 2012. Zoon Y. is dan 16 jaar oud. In dit nieuwe convenant staat als punt 2 "Verklaren dat zij zijn overeengekomen als volgt: "voor Y. ( ) zal de kinderalimentatie (.) bedragen ( ) telkens door de man bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen." De rechtbank bepaalt in de beschikking van 30 juli 2012 dat de

4 overeenkomst van 4 juli 2012 in de beschikking als opgenomen moet worden beschouwd en van de beslissing deel uitmaakt. De klacht bij het LBIO Op 9 juli 2014 dient de moeder een klacht in bij het LBIO omdat zij het er niet mee eens is dat de vader de onderhoudsbijdrage rechtstreeks aan Y. wil betalen. Zij beroept zich hierbij op het convenant. Zij vindt het niet juist dat de betrokken medewerkster van het LBIO aan de vader heeft uitgelegd hoe hij rechtstreeks aan zijn zoon kon betalen, door hem een brief met zijn handtekening te laten sturen. Zij had namelijk juist het LBIO om hulp gevraagd (door de inning over te nemen), omdat de vader de onderhoudsbijdrage voor de kinderen niet aan haar wilde betalen. Y. komt volgens haar hiermee in een vervelende positie, omdat hij wordt gedwongen om partij te kiezen. Reactie van het LBIO Volgens het LBIO kan de jeugdige op het moment dat hij meerderjarig is geworden, verlangen dat hij zelf de alimentatie op zijn eigen rekening ontvangt. Dit is zijn wettelijke recht. Een convenant dat tijdens de minderjarigheid is opgesteld, zet de wet niet opzij. Op het moment dat Y. meerderjarig is, kan hij zelf de alimentatie ontvangen op zijn rekening. Dan is het convenant niet meer leidend. Y. is dan immers volwassen en kan bepalen dat hij het geld op zijn rekening krijgt. ONDERZOEK VAN DE NATIONALE OMBUDSMAN Verzoekster is niet tevreden met dit antwoord en wendt zich tot met haar klacht. Zij laat bij het indienen van haar klacht weten dat Y. niet met geld kan omgaan. Daardoor is hij in de problemen gekomen, omdat hij het geld zelf kreeg. Inmiddels had de vader éénmaal weer rechtstreeks aan haar betaald, omdat hij zelf ook inzag dat het niet goed was als Y. het geld zelf kreeg. Standpunt van het LBIO Het LBIO vindt de klacht ongegrond. Het LBIO vindt dat het terecht heeft opgemerkt dat de keuze van de meerderjarige zoon bepalend is voor de vraag naar welke rekening het geld moet worden overgemaakt. Het LBIO vindt, dat voor zover Y. inderdaad het geld op zijn rekening wil ontvangen, dit zijn wettelijk recht is. Het LBIO licht dit als volgt toe: Het zou toch wel vreemd zijn als een meerderjarige, ondanks zijn recht daartoe, geen geld zou mogen ontvangen op zijn eigen rekening, omdat in een jaren eerder gesloten convenant zijn ouders anders zijn overeengekomen. De directeur van het LBIO gaat in op de uitleg van het convenant en de beschikking van de rechter en zegt hierover: "Mijns inziens is het ook niet de bedoeling van de rechter geweest de wet op dit punt opzij te zetten, maar slechts te bepalen dat het op dat moment geschikt leek om dit vast te leggen."

5 Het LBIO heeft nog geen besluit genomen om de inning al dan niet over te nemen, maar heeft zich beperkt tot de zienswijze dat de keuze van de zoon in deze situatie doorslaggevend is. De moeder heeft het LBIO verzocht de procedure op te schorten tot uitsluitsel heeft gegeven over de juistheid van de zienswijze van het LBIO. Informatie van de betrokken medewerkster Telefonisch deelde de betrokken medewerkster van het LBIO, in het kader van het onderzoek van aan een medewerkster van de Nationale ombudsman, mee dat zij op 7 juli 2014 de vader had gebeld. Hij deelde haar mee dat hij twijfelde of Y. het aanvraagformulier had ondertekend. Dat had Y. wel gedaan. De vader dacht dat Y. dat niet vrijwillig had gedaan en zei haar dat hij het geld naar de rekening van Y. zou overmaken. Daarop had zij gezegd dat hij dat niet zomaar kon doen. Daar was een brief voor nodig, ondertekend door Y., dat hij dat wilde. De vader zei vervolgens dat hij met Y. had gesproken en dat deze hem had gezegd dat hij het geld zelf wilde hebben. Daarop had zij geantwoord dat zij dat bij Y. zou checken. Daar is het niet van gekomen. Zij kreeg geen contact met Y. Omdat de moeder deze klacht heeft ingediend, is de inning stilgelegd. De medewerkster vond dat zij geen partij had getrokken. Zij had aan beide partijen dezelfde informatie verstrekt. Reactie van de moeder Y. had er mee ingestemd dat zij het geld zou ontvangen. Daarna wilde zijn vader dat Y. het geld zelf zou ontvangen. Daardoor zat Y. in een spagaat tussen zijn ouders. Zij had tegen het LBIO gezegd dat zij deze zaak het liefst als een afspraak tussen de ouders zou zien en dat de kinderen hier niet mee belast zouden worden. Daarnaast kan Y. absoluut niet met geld omgaan en dit heeft nog tot meer schade en problemen geleid. Zij is van mening dat het convenant bindend is. Zij is het er niet mee eens dat op het moment dat zij het convenant nodig heeft, blijkt dat zij daar geen gebruik van kan maken. Het LBIO stelt dat de wet boven het convenant gaat, maar als ouders samen er mee instemmen om van de wet af te wijken begrijpt zij niet dat de vader daar niet aan wordt gehouden. Tot slot Het LBIO heeft uiteindelijk geen beslissing genomen over het al dan niet overnemen van de inning, omdat het LBIO deze zaak heeft stilgelegd vanwege de klacht van de moeder. Ook is er geen duidelijk antwoord van de zoon gekomen op de vraag of hij zelf het geld wilde ontvangen. II. Beoordeling Het vereiste van goede informatieverstrekking houdt in dat de overheid ervoor zorgt dat de burger de juiste informatie krijgt en dat deze informatie klopt en volledig en duidelijk is. Zij verstrekt niet alleen informatie als de burger erom vraagt, maar ook uit zichzelf.

6 In deze zaak is duidelijk dat partijen (en het LBIO) van mening verschillen over de uitvoering van de rechterlijke beschikking en met name het daarin opgenomen convenant. De moeder wil dat deze beschikking wordt gevolgd. De vader wil dat niet. In deze beschikking is het convenant van 4 juli 2012 overgenomen (toen was hun zoon Y. 16 jaar). In dit convenant staat dat de vader aan de moeder moet betalen. Nadat Y. 18 jaar is geworden wil de vader niet meer aan de moeder, maar aan Y. betalen. Y. heeft vanaf dat moment ook het wettelijke recht om zelf het geld te ontvangen. Op grond van de artikelen 395a en 395b van boek 1 Burgerlijk Wetboek (zie Achtergrond) zijn de ouders verplicht om in de kosten van levensonderhoud van hun kinderen te voorzien tot zij 21 jaar zijn. Dit heeft de vader ook niet betwist. Daarom gaat ervan uit dat de vader ook verplicht is te betalen nadat Y. 18 jaar is geworden. De vraag is vervolgens aan wie de vader moet betalen: aan de moeder of aan Y. (op grond van artikel 408, eerste lid, boek 1 Burgerlijk Wetboek, zie Achtergrond). Hiervoor is niet zozeer het convenant bepalend, omdat dit niet het wettelijke recht opzij zet van Y. om de bijdrage zelf te ontvangen, maar wel het feit dat Y. het aanvraagformulier aan het LBIO heeft mede ondertekend. In dit formulier staat de moeder vermeld als ontvangstgerechtigde. Op grond hiervan stelt de moeder terecht dat de vader aan haar moet betalen. De enkele mededeling van de vader dat Y. niet wist waarvoor hij tekende, betekent niet dat de vader zonder meer aan Y. kan betalen. De vader moet dat aannemelijk maken. De betrokken medewerkster van het LBIO heeft algemene informatie verstrekt aan beide partijen, naar aanleiding van de discussie tussen de ouders aan wie de vader moest betalen. Zij heeft de moeder verteld over het recht van Y. om het geld zelf te ontvangen nadat hij 18 jaar is geworden, en zij heeft de vader verteld dat hij niet zonder meer het geld aan Y. kan overmaken, omdat Y. het aanvraagformulier mede heeft ondertekend, maar dat hier een brief van Y. voor nodig is. Het is terecht dat de medewerkster van het LBIO algemene informatie heeft verstrekt over wettelijke rechten en plichten en hoe iemand daarvan gebruik kan maken. Het LBIO is in dit geval uitgegaan van het wettelijke recht van Y. Het LBIO had de inning dan ook gewoon kunnen overnemen als de vader niet aan de moeder betaalde. Dat kon op basis van het door moeder en zoon ondertekende aanvraagformulier. Echter de informatieverstrekking aan de vader was niet volledig. Er werd niet bij gezegd dat de vader zonder meer aan de moeder moest betalen omdat de zoon inmiddels met zijn moeder een formulier had ondertekend om de alimentatie op haar rekening te laten storten. Het LBIO heeft daarmee de indruk gewekt dat het ondertekende aanvraagformulier niet relevant was. Het gebrek aan goede informatie op dit punt heeft de moeder tot de overtuiging gebracht dat het LBIO er al van uit ging dat de zoon gebruik zou gaan maken van zijn wettelijk recht, de alimentatie zelf te ontvangen.

7 Dit betekent dat de informatie die het LBIO aan de moeder heeft niet volledig is geweest. De gedraging van het LBIO is niet behoorlijk. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen te Rotterdam, is gegrond wegens strijd met het vereiste van goede informatieverstrekking. De Nationale ombudsman, Reinier van Zutphen

8 Achtergrond 1. Burgerlijk Wetboek Boek 1: Artikel 395a 1. Ouders zijn verplicht te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen die de leeftijd van een en twintig jaren niet hebben bereikt. Artikel 395b 1. Heeft de rechter het bedrag bepaald, dat een ouder ( ) ter zake van de verzorging en opvoeding van zijn minderjarig kind of stiefkind moet betalen en is deze verplichting tot aan het meerderjarig worden van het kind van kracht geweest, dan geldt met ingang van dit tijdstip de rechterlijke beslissing als een tot bepaling van het bedrag ter zake van levensonderhoud en studie als in artikel 395a van dit boek bedoeld. Artikel 408 1. Een uitkering tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding of tot voorziening in de kosten van levensonderhoud en studie, waarvan het bedrag in een rechterlijke beslissing, daaronder begrepen de beslissing op grond van artikel 822, eerste lid, onder c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is vastgelegd, wordt ten behoeve van de minderjarige aan de ouder die het kind verzorgt en opvoedt of aan de voogd onderscheidenlijk aan de meerderjarige betaald. (...) 7. Een invordering die geldt op het tijdstip van het meerderjarig worden van het kind, wordt ten behoeve van de meerderjarige voortgezet, tenzij deze op zijn verzoek wordt beëindigd. 2. Vaststellingsovereenkomst, ondertekend op 4 juli 2012 "( ) Verklaren dat zij zijn overeengekomen als volgt: 1. De kinderalimentatie voor ( ) blijft ongewijzigd ( ); 2. Voor Y. en (...) zal de kinderalimentatie met ingang van 1 juli 2012 bedragen ( ) per kind per maand ( ) telkens door de man bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen; 3. De school/studiekosten van Y. en ( ) worden door de man betaald ( ); 4. De overige kosten die de dagelijkse zorg ten behoeve van Y. en ( ) overschrijden ( ) zullen tussen partijen -na overleg- bij helfte worden gedeeld; 5. De kosten van ( ) van Y. en ( ) worden door de vrouw betaald; 6. Partijen zullen de rechtbank verzoeken deze vaststellingsovereenkomst op te nemen in de beschikking van de rechtbank ( )."