grond van artikel 10, eerste lid en artikel 11, tweede lid

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "grond van artikel 10, eerste lid en artikel 11, tweede lid"

Transcriptie

1 Excellentie, van werkgeverszijde De hierna genoemde representatieve organisaties 2014, Stcrt nr , is Vereniging Nederlandsch Binnenvaartbureau (NBB), gevestigd te Rotterdam Vereniging van Verticaal Transport (VVT), gevestigd te Culemborg Goederenvervoer Nederland (KNV Goederenvervoer), gevestigd te sgravenhage Transport en Logistiek Nederland (TLN), gevestigd te Zoetermeer A. Sector Goederenvervoer: B. Sector Taxi: C. Besloten Bus: A. Sector Goederenvervoer: CNV Vakmensen (CNV), gevestigd te Utrecht FNV Bondgenoten (FNV), gevestigd te Utrecht B. Sector Taxi: CNV Vakmensen (CNV), gevestigd te Utrecht FNV Bondgenoten (FNV), gevestigd te Utrecht C. Besloten Bus: CNV Vakmensen (CNV), gevestigd te Utrecht FNV Bondgenoten (FNV), gevestigd te Utrecht 1. Bij besluit van de Staatssercretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14apr11 op grond van artikel 10, eerste lid en artikel 11, tweede lid geven het volgende te kennen: van werknemerszijde Busvervcer Nederland (KNV Busvervoer), gevestigd te sgravenhage Taxivervoer Nederland (KNV Taxivervoer), gevestigd te sgravenhage Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg Aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling tot deelneming in de Stichting

2 Werknemer Werknemer het van de Wet verphchte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkge!egenheid van 8 mel 1964, nr , Stcrt. 1964, zodanig gewijzigd, dat de deelneming in Stichting Bedtijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg, zoals in dat besluit is bepaald onder verplicht is gesteld voot de in dit besluit aangeduide: Werknemer Werknemer A vanaf het moment dat hij de Ieeftijd van 21 jaar heeft bereikt tot hij de Ieeftijd van 67 jaar heeft bereikt, B, geboren voor 1 januari 1950, vanaf het moment dat hij de Ieeftijd van 21 jaar heeft bereikt tot hij de Ieeftijd van 60 jaar heeft bereikt, dan we! in geva! van uitstel van het prepensioen tot de eerste dag van de maand waarin het prepensioen ingaat, C, geboren voor I januari 1950, vanaf het moment dat hij de Ieeftijd van 21 jaar heeft bereikt tot hij de leeftijd van 62 jaar heeft bereikt, dan we! in geval van uitstel van het prepensioen tot de eerste dag van de maand waatin het prepensloen ingaat. 2. De representatieve organisaties hebben besloten om de verplichtstelling van de Stichting Bed rijistakpensioenfonds voot het Beroepsvervoer over de Weg op een onderdee! te wijzigen. Hieronder wordt die wijziging benoemd en toegelicht. A. Aanpassing einddatum verplichtstelling aan de fiscale richtleeftud 3. De representatieve organisaties hebben besloten de deelneming aan de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg zoals in dat besluit is bepaald onder I vanaf 1 januari 2018 verplicht te stenen voor de in dit besluit aangeduide werknemer A vanat de eerste dag van de maand waarin de leeftijd van 21 jaar wordt bereikt tot de eerste dag van de maand waarin de pensioenrichtleeftijd als bedoeld in artikel 18 a van de Wet op de loonbelasting 1964 wotdt bereikt voor zovet deze werknemers zijn geboren op of na 1 januari Voor de onder I aangeduide werknemers die zijn geboren voor 1 januari 1950, werknemers A, B en C, zal de deelneming aan Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg als volgt verplicht gesteld blijven: Werknemer A, geboren voor 1 januari 1950, vanaf het moment dat hij de Ieeftijd van 21 jaar heeft bereikt tot hij de Ieeftijd van 65 jaar heeft bereikt B, geboren voor 1 januari 1950, vanaf het moment dat hij de Ieeftijd van 21 jaar heeft bereikt tot hij de Ieeftijd van 60 jaar heeft bereikt, dan wel in geval van uitstel van het prepensioen tot de eerste dag van de maand waarin het prepensioen ingaat,

3 doorsneepremie en kostendekkende premie, kan het volgende worden opgemerkt. 4. Voor wat betreft het gevoig van de aanpassing aan de fiscale pensioenrichtleeftijd voor de ingaat. uitstel van het prepensioen tot de eerste dag van de maand waarin het prepensioen 21 jaar heeft bereikt tot hij de Ieeftijd van 62 jaar heeft bereikt, dan wel in geval van sectoren Beroepsgoederenvervoer, Taxivervoer en Besloten Busvervoer. Ondanks de doorsneepremie geen ruimte voor een verlaging van de doorsneepremie. daling van de kostendekkende premie biedt de vereiste kostendekkendheid van de De doorsneepremie wijzigt niet voor 2018 en blijft dus ongewijzigd op 30,0% voor de 1,0%.Per saldo daalt de kostendekkende premie met 3,4%. Door de verhoging van de pensioenleeftijd dealt de kostendekkende premie met ca. 4,4%. Door de verhoging van het opbouwpercentage stijgt de kostendekkende premie met ca. near 1,788%. Het opbouwpercentage (voor het ouderdomspensioen) wordt verhoogd van 1,77% De pensioenleeftijd wordt vethoogd van 67 jaar near 68 jaac; januari 2018 op de volgende onderdelen: Ten opzichte van 2017 wijzigen de Pensioenreglementen I voor genoemde sectoren per 1 verhoging worden toegepast. pensioenfonds kan vervolgens op de doorsneepremie een korting worden gegeven of een Afhankelijk van de (verwachte) ontwikkeling van de financiêle positie van het Pensloenreglementen I (verplichtgestelde pensioenregeling inzake ouderdoms, partneren wezenpensioen). Voor 2017 is de premie gelijk aan de maximale premie. V): deze wordtjaarlijks vastgesteld. De premie van maximaal 30% is na aftrek van de overgangsregeling voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1950 (Pensloenreglement Busvervoer bedraagt maximaat 30,0%. Onderdeel van deze premie is een premie vooc de premie voor de overgangsregeling beschikbaar voor financiering van Het premiepercentage voor de sector Beroepsgoederenvervoer, Taxivervoer en Besloten pensloengrondsiag. Dit percentage is afhankelijk van de sector waarin de deelnemer werkzaam is. De premie is een doorsneepremie en wordt vastgesteld als percentage van de Werknemer C, geboren voor 1 januari 1950, vanaf het moment dat hij de Ieeftijd van

4 Werknemer Gelet op het voorgaande verzoeken voormelde organisaties: I. het besluit tot verplichtstelling van de deelneming in Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg overeenkomstig de wens van de betrokken organisaties te wijzigen op grond van artikel 10, eerste lid en artikel 11, tweede lid van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, zodanig dat het besluit tot verplichtstelling als volgt luidt: Besluit: Bij besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van nr is, op grond van artikel 10, eerste lid en artikel 11, tweede lid van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, het besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 mei 1964, nr , Stcrt. 1964, nr. 89 (laatstelijk gewijzigd bij besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 april 2014,,Stcrt. 2014, nr.11351), zodanig gewijzigd, dat de deelneming in Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvetvoer over de Weg is verplichtgesteid voor: A, geboren op of na 1 januari 1950, vanaf de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt tot de eerste dag van de maand waarin hij de pensioenrichtleeftijd als bedoeld in artikel 18 a van de Wet op de loonbelasting 1964 heeft bereikt dan wet vanaf de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt tot de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt indien hij is geboren voor ( tekst verplichtstelling van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg zoals vastgesteld bij besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 april 2014, nr )

5 De deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg is verphchtgesteld voor: Werknemer A, geboren op of na 1 januari 1950, vanaf de eerste dag van de maand waarin hij de Ieeftijd van 21 jaar heeft bereikt tot de eerste dag van de meand waarin hi] de pensioenrichtleeftijd als bedoeld in artikel 18 a van de Wet op de oonbeiasting 1964 heeft bereikt dan wel vanaf de eerste dag van de maand waarin hij de Ieeftijd van 21 jaar heeft bereikt tot de eerste dag van de maand waarin hi] de Ieeftijd van 65 jaar heeft bereikt indien hi] is geboren voor 1950, Werknemer B, geboren voor 1 januari 1950, vanaf het moment dat hij de Ieeftijd van 21 jaar heeft bereikt tot hij de Ieeftijd van 60 jaar heeft bereikt, dan w& in geval van uitstel van het ptepensioen tot de eerste dag van de maand waarin het prepensioen ingaat, Werknemer C, geboren voor I januari 1950, vanaf het moment dat hi] de Ieeftijd van 21 jaar heeft bereikt tot hij de Ieeftd van 62 jaar heeft bereikt, dan wel in geval van uitstel van het prepensioen tot de eerste dag van de maand waarin het prepensloen ingaat. met dien verstande dat een persoon tegeiijkertd kan worden aangemerkt als: Wetknemer A en Werknemer B; of Werknemer A en Werknemer C; of uitsluitend als Werknemer A, waarbij verstaan wordt onder: 1. WerknemerA: De persoon die krachtens arbeidsovereenkomst in dienst is van een onderneming in het Beroepsvervoer over de Weg, dan wel die bij een dergelijke onderneming als chauffeur of kraanmachinist werkzaam is krachtens een uitzendovereenkomst in de zin van artikel 7:690 van het Burgerlijk Wetboek (Staatsblad 1998, 300) met een onderneming die zich bezighoudt met het ter beschikking stellen van werknemers als bedoeld in artikel 7:690 van het Burgerlijk Wetboek (Staatsblad 1998, 300), met uitzondering van: a. een directeur grootaandeelhouder en/of lid van de directie van een onderneming, met dien verstande dat: onder directeurgrootaandeelhouder uitsluitend wordt verstaan een directeur grootaandeelhouder in de zin van de Pensioenwet (Wet van 7 december 2006, Staatsblad 2006, 705); en

6 onder voor voor de lid van de directie uitsluitend wordt verstaan degene die bestuurder is van een NV. of By, in de zin van het Burgerlijk Wetboek (Staatsblad 1976, 339)en die als zodanig bij de Kamer van Koophandel in het Handelsregister is ingeschteven als alleen dan wel gezamenlijk vertegenwoordigingsbevoegd; b. de werknemer die in een onderneming in het Beroepsvervoer over de Weg, waarin anders dan uitsluitend of in hoofdzaak een of meer takken van bedrijf, behorende tot respectievelijk het wegvervoer, het binnenbeurtvaartbedrijf en/of het kraanverhuurbedrijf worden uitgeoefend, niet werkzaam is in een afdeling waarin uitsluitend of in hoofdzaak een of meer der bedoelde takken van bedrijf worden uitgeoefend; c. de werknemer die ktachtens een uitzendovereenkomst als hiervoor bedoeld werkzaam is bij een onderneming in het Beroepsvervoer over de Weg en in dienst is van een onderneming die voldoet aan awe hierna genoemde criteria: zich uitsluitend bezig houdt met het ter beschikking stellen van werknemers in de zin van artikel 7:690 BW (Staatsblad 1998, 300); en cao voor Uitzendkrachten algemeen verbindend verklaard bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28juTi 2004, nr , Stcrt. 2004, nr. 144 (laatstelijk gewijzigd bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 20 februari 2008, nr , Stcrt. 2008, nr. 38) respectievelijk de eventueel daarvoor in de plaats tredende cao toepast krachtens haar lidmaatschap van een partij bij die overeenkomst dan wel krachtens een besluit tot algemeen verbindend verklaring krachtens de Wet AVV (Wet van 25 mei 1937, Stb. 801, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van collectieve arbeidsovereenkomsten); en ten minste 25% uitzendt naar ondernemingen op wie het bepaalde in deze verplicht stellingsbeschikking niet van toepassing is; en ten minste 15% of meer van het totale premieplichtige loon op jaarbasis werknemers ter beschikking stelt van derden op basis van uitzendovereenkomsten met uitzendbeding als bedoeld in artikel 7:691 lid 2 BW (Staatsblad 1998, 300), zoals nader gedefinleerd in bijlage 1 behorend bij artikel 5.1 punt 52 van de Regeling Wet financiering sociale verzekeringen, Stcrt. 2005, nr. 242, in werking getreden per 1 januari De onderneming heeft aan dit criterium voldaan indien en voor zover dit door het UVVV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen) als zodanig is vastgesteld; en géén onderdeel is van een concern van ondernemingen waarop deze verplichtstellingsbeschikking van toepassing is; en

7 niet de werkzaam is als arbeidspool overeenkomstig afspraken gemaakt door de sociale partners in het wegvervoer, binnenbeurtvaart of kraanverhuurbedrijf. 2. WerknemerB: De persoon die krachtens arbeidsovereenkomst in dienst is van een onderneming in het beroepsgoederenvervoer over de Weg en/of de Verhuur van Mobiele Kranen, dan wel die bij een dergelijke onderneming als chauffeur of kraanmachinist werkzaam is krachtens een uitzendovereenkomst in de zin van artikel 7:690 van het Burgertijk Wetboek (Staatsblad 1998, 300)met een onderneming die zich bezighoudt met het ter beschikking stellen van werknemers als bedoeld in artikel 7:690 van het Burgerlijk Wetboek (Staatsblad 1998, 300), met uitzondering van de werknemer die krachtens een uitzendovereenkomst als hiervoor bedoeld in dienst is van een onderneming die voldoet aan alle hierna genoemde criteria: zich uitsluitend bezig houdt met het ter beschikking stellen van werknemers in de zin van artikel 7:690 BW (Staatsblad 1998, 300); en cao voor Uitzendkrachten respectievelijk de eventueel daarvoor in de plaats tredende cao toepast krachtens haar lidmaatschap van een partij bij die overeenkomst dan wet krachtens een besluit tot algemeen verbindend verkiaring krachtens de Wet AVV; en voor ten minste 25% uitzendt naar ondernemingen op wie het bepaalde in deze verplichtstellingsbeschikking niet van toepassing is; en voor ten minste 15% of meer van het totale premieplichtige loon op jaarbasis werknemers ter beschikking stelt van derden op basis van uitzendovereenkomsten met uitzendbeding als bedoeld in artikel 7:691 lid 2 BW (Staatsblad 1998, 300), zoals nader gedefinieerd in bijiage 1 behorend bij artikel 5.1 punt 52 van de RegeTing Wet financiering sociale verzekeringen, Stcrt. 2005, nr. 242, in werking getreden per 1 januari De onderneming heeft aan dit criterium voldaan indien en voor zover dit door het UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen) als zodanig is vastgesteld; en géén onderdeel is van een concern van ondernemingen waarop deze verplichtstellingsbeschikking van toepassing is; en niet werkzaam is als arbeidspool overeenkomstig afspraken gemaakt door de sociale partners in het beroepsgoederenvervoer over de weg of het kraanverhuurbedrijf. 3. Werknemer C: De persoon die krachtens een arbeidsovereenkomst in dienst is van een onderneming in het Personenvervoer over de Weg met uitzondering van:

8 het lid van de directie, met dien verstande dat onder lid van de directie uitsluitend wordt verstaan degene die bestuurder is van een N.y. of B.V. in de zin van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (Staatsblad, 1976, 339) en die als zodanig bij de Kamer van Koophandel is ingeschteven als alleen dan wel gezamenlijk vertegenwoordigingsbevoegd; het rijdend personeel van de KLM, afdeling wegvervoer. 4. Onderneming in het Beroepsvervoer over de Weg: De natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon die al dan niet met winstoogmerk in een in Nederland gevestigd bedrijf of in een afdeling van een zodanig bedriji uitsluitend of in hoofdzaak werkzaamheden uitoefent, behorende tot het wegvervoer en/of het binnenbeurtvaartbedrijf en/of het kraanverhuurbedrijf, met uitzondering van: a. het privaatrechtelijke lichaam dat op grond van zijn doelstelling en financiele verhouding tot een of meer publiekrechtelijke lichamen door de Minister van Binnenlandse Zaken is aangewezen as lichaam waarvan de werknemers deelnemen in Stichting Pensioenfonds A.B.P.; b. de rechtspersoon, die op 1 januari 1963 als aangesloten werkgever is ingeschreven bij Stichting Pensioenstichting Transport, te Uttecht, zolang de inschrijving als aangesloten werkgever bij die stichting na 1 januari 1963 onafgebroken voortduurt; c. de rechtspersoon die valt onder de werkingssfeer van Stichting Pensioenfonds Openbaar Vervoer, gevestigd te Utrecht, zoals deze geldt op 1 januari 2008 (zie voetnoot 1); d.de rechtspersoon die valt onder de werkingssfeer (zie voetnoot 2) van de Stichting Spoorwegpensioenfonds, gevestigd te Utrecht zoals deze geldt op 1 oktober 2001 en voorzover de onderneming zich niet bezig houdt met het beroepsvervoer over de weg; 5. Wegveivoer: Het bed rijf van: a. het tegen vergoeding vervoeren van goederen over de weg, alsmede het tegen vergoeding vervoeren van goederen over niet voor het openbaar verkeer openstaand terrein; b. het tegen vergoeding uitvoeren van besloten busvervoer en openbaar vervoer; c. het exploiteren van taxi s; waarbij onder besloten busvervoer, openbaar vervoer en taxivervoer hetzelfde wordt verstaan als in de Wet Personenvervoer 2000 (Wet van 6 juli 2000, Stb. 2000, 314).

9 6. BinnenbeurtvaartbedrUf: Het bedrijf van het binnen Nederland uitvoeren van één of meer geregede diensten tot het tegen vergoeding vervoeren van goederen met binnenschepen en het bedrijf van het verlenen van bemiddeling tot het afsluiten van overeenkomsten tot vervoeren, als zojuist bedoeld. 7. KraanverhuurbedrUf: Alle in Nederland werkzame ondernemingen waarin het bedtijf wordt uitgeoefend van het verhuren van mobiele kranen. 8. Onderneming in het Beroepsgoederenvervoer over de Weg en/of de Verhuur van Mobiele Kranen: De natuurlijke petsoon of privaatrechtelijke rechtspersoon die zich a! dan niet met winstoogmerk in een in Nederand gevestigd bedrijf bezighoudt met beroepsgoederenvervoer over de weg en/of het kraanverhuurbedrijf, met uitzondering van: a. ondernemingen die in hoofdzaak gemeten naar de loonsom van het bedrijf bouwwerkzaamheden uitvoeren en tevens mobiele kranen exploiteren; b. ondernemingen die een eigen cao of een andere bedrijfstakcao dan die voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen dienen toe te passen, dan we! over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken waarvan het niveau ten minste gelijkwaardig is aan het niveau van de arbeidsvoorwaarden in de bedrijfstak voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen, en die voorts voldoen aan de volgende voorwaarden: de hoofdactiviteit van de onderneming is een andere dan beroepsgoederenvervoer over de weg, Iogistieke dienstverlening of verhuur van mobiele kranen. Maatgevend voot de bepaling van de hoofdactiviteit is de juridische eenheid waarvoor de vergunning beroepsgoederenvervoer is aangevraagd of toegekend, dan wel waarbinnen de activiteit van de verhuur van mobiele kranen plaatsvindt. in de rege! wordt binnen deze juridische eenheid niet meer dan 20% van de omzet gerealiseerd met beroepsgoederenvervoeractiviteiten, logistieke dienstver!ening en/of de verhuur van mobiele kranen. 9. Beroepsgoederenvervoer over de Weg:

10 Het verrichten van vergunningplichtig vervoer krachtens de Wet Goederenvervoer over de Weg, zoals deze laatstelijk is gewijzigd of aangevuld op 20 juni 2002 (Stcrt. 2002, nr. 347), en/of het tegen vergoeding geheel of ten dele verrichten van vervoer, anders dan van personen over de weg of over andere dan voor het openbaar verkeer openstaande wegen. 10. Logistieke dienstverlening: Het organiseren van goederenstromen en/of het groeperen, lokaliseren, customiseren, assembleren, op maat maken, repareren en retourcontroleren, configureren, ompakken, toevoegen van handleiding, labellen, etikelleren, mengen, mixen, (re)conditioneren, testen, controleren van de kwaliteit en het orderpicken van producten. 11. Onderneming in het Personenvervoer over de Weg: De natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die in een in Nederland gevestigde onderneming tegen betaling: a. gesloten busvervoer verricht in de zin van de Wet personenvervoer 2000 (Staatsblad 2000, 314) (hierna: Wp); b. krachtens een vergunning op grond van de Wp taxivervoer verricht in de zin van de Wp; c. vervoer van personen verricht met een personenauto, over de weg of over andere dan voor het openbaar verkeer openstaande wegen; Niet wordt onder onderneming in het Personenvervoer over de Weg verstaan de natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon die zich bezig houdt met vervoer dat valt onder: de cao voor het personeel in de Ambulancezorg , waarvan de werkingssfeer luidt als volgt. Deze CAO is van toepassing op de werkgevers en werknemers van de in Nederland gevestigde particuliere bedrijven werkzaam in de ambulancezorg, die zijn aangesloten bij de Vereniging Werkgevers AmbulanceZorg, verder te noemen vwaz, en die: a. zijn bedrijf maakt van het tegen vergoeding verlenen van ambulancezorg vallend onder de werkingsfeer van de Wet Ambulancevervoer (wetvan 23apr , stb. 1971, 369) b. de werkgevers en werknemers in dienst van in Nederland gevestigde particuliere bedrijven in de uitoefening van een Meldkamer Ambulance (CPNMKA) Centrale Post Ambulancever voer (CPA); de werkingssfeer van de Stichting Pensioenfonds Openbaar Vervoer 1). 12. Personenauto:

11 Motorrijtuig, ingericht tot het vervoer van personen tot een aantal van ten hoogste acht, de bestuurder daaronder niet begrepen, bestemd om personen tegen vergoeding te vervoeren. 13. Werkgever: De natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon waarmee de werknemer een arbeidsovereenkomst heeft gesloten. 1) Op grond van artikel 3, lid 3, sub c, van de statuten van Stichting Pensioenfonds Openbaar Vervoer zoals deze notarieel zijn verleden op 21 december 2007, wordt onder de werkingssfeer verstaan: de in Nederland werkzame ondernemingen die openbaar vervoer verrichten op basis van een daartoe aan de onderneming verstrekte vergunning als bedoeld in de Wet Personenvervoer (Stb. 2000, 314). Onder openbaar vervoer wordt verstaan voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling met: auto, bus, trein, metro, tram of een van geleidesysteem voortbewogen voertuig. Daarnaast wordt ondet openbaat vervoer verstaan voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling over water. Eveneens valt onder de werkingssfeer die onderneming die 50% of meer van de omzet haalt uit het verrichten van diensten (onder meer het verstrekken van onderzoek, bieden van technische ondersteuning en uitlenen en/of detacheren van arbeidskrachten) ten behoeve van ondernemingen die openbaar vervoer verrichten. Daarnaast vallen onder de werkingssfeer ondernemingen die deel uitmaken van een concern waarvan de hoofdactiviteit het verrichten van openbaar vervoer is, waarvan één van de ondernemingen openbaar vervoer verricht zoals hierboven genoemd, en die is toegetreden tot Stichting Pensioenfonds Openbaar Vervoer. 2) Tot de werkingssfeer van de Stichting Spoorwegpensioenfonds warden volgens artikel 4 van de op 1 oktober 2001 geldende statuten gerekend bedrijven die actief zijn op de volgende terteinen, dan wel delen daarvan: a. het (doen) aanbieden van openbaar vervoer van personen per trein; b. het beheren en exploiteren van stations ten behoeve van het vervoer van personen per trein; c. het (doen) vervoeren van goederen per trein; d. het adviseren over en het beheten, (doen) realiseren en in stand houden van rollend materieel; e. het adviseren over en het beheren, (doen) realiseren en in stand houden van railinfrastructuur;

12 f. het toedelen van de railinfrastructuurcapaciteit aan vervoerders en het regelen van het tteinvetkeet. Tevens kunnen tot de bedrijfstak Spoorwegen worden toegelaten bedrijven die gerekend kunnen worden te behoren tot de bedrijfstak Spoorwegen.

13 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid FORMULIER REPRESENTATIVITEITSGEGEVENS (bedoeld in artikel 2, onderdeel h, artikel 3, onderdeel f, artikel 4, eerste lid, onderdeel d van de Regeling betreffende aanvragen op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000) Eij een aanvraag am verplichtstelling dienen de representativiteitsgegevens, de gebruikte bron nen en de gehanteerde onderzoeksmethodiek te warden opgegeven. Deze opgave kan worden ingediend aan de hand van dit formulier. Gebruikmaking van dit formulier is vereist bij een percentage representativiteit onder de 60% en ingeval beargumenteerde zienswijzen tegen de representativiteit daartoe aanleiding geven. INHOUD 1 REPRESENTATIVITEITSOPGAVE Werkgeversgegevens o Direct aan het bedrijfstakpensioenonds gebonden werkgevers o Werkgevers gebonden door de verplichtgestelde werkingssfeer Geo evens werkzame oersonen o Direct aan het bedrijfstakpensioenfonds gebonden werkzame personen o Werkzame personen gebonden door de verplichtgestelde we rki ng ssfee r 2 TOEL.ICHTING Gehanteerde onderzoeksmethode Gebruikte bronnen Wijze van meting Relatie tot de werkingssfeer Actualiteit van de cijfers Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.3. Kamp Pagina I van 12

14 1 REPRESENTATIVITEITSOPGAVE Het verplichtstellen van de deelname in een bedrijfstakpensioenfonds (bpf) vereist dat, naar het oordeel van de minister, het georganiseerde bedrijfsleven dat de aanvraag cm (wijziging/intrekking van de) verplichtstelling indient een belangrijke meerderheid van de in de betreffende bedrijfstak(ken) werkzame personen vertegenwoordigt. het meerderheidsvereiste wordt aan de hand van de representativiteitsgegevens bepaald. De mate van representativiteit wordt als volgt berekend: het aantal werknemers in de betreftende bedrijfstak(ken) in dienst van werkgevers direct betrokken bij het bpf (indien van toepassing mci. personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak) (teller), gedeeld door: het totale aantal werknemers in de betreffende bedrijfstak(ken) in dienst van werkgevers vallend onder de werkingssfeer (indien van toepassing in personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak) (noemer). De in de verplichtstelling van het bpf gedefinieerde werkingssfeer dient als uitgangspunt voor het bepalen van de aantallen personen in zowel de teller als de noemer. Tot het aantal personen kunnen naast werknemers ook zelfstandigen worden gerekend, indien in de werkingssfeer bepaald is dat deze ook op hen van toepassing is. Zelfstandigen dienen in voorkomend geval in de totaaltelling te worden meegenomen. Daarenboven client in voorkomend geval in de representativiteitsopgave apart melding te worden gemaakt van de aantallen van deze specifieke groep, en van de betrouwbaarheid van de gebruikte bronnen. Wanneer het bij de aanvraag slechts om een deel van de werkingssfeer gaat of om één of meer van de bedrijfstakken in het geval van een bpf dat volgens de opgave van partijen meerdere afgebakende bedrijfstakken omvat, dan client de representativiteitsopgave betrekking te hebben op de werkingssfeer van het deel van de bedrijfstak of de bedrijtstak( ken) waarop de aanvraag zich richt. In het geval van meerdere bedrijfstakken impliceert dit dat voor elke afzonderlijke bedrijfstak waarop de aanvraag betrekking heeft separaat de vereiste representativiteitsopgave client te worden gegeven. Gezien de verstrekkende consequenties van het verplichtstellen van de deelname in een bpf is het noodzakelijk dat de representativiteitsopgave voldoet aan de eisen van: reproduceerbaarheid validiteit interne consistentie onderzoekstechnische kwaliteit, en actualiteit Het is een vereiste voor de beoordeling van het representativiteitscijfer dat dit reproduceerbaar is. Brongegevens, gebruikte enquëte, uitgevoerde berekeningen, analyses en extrapolatie moeten beschikbaar zijn, zodat desgevraagd een accountant, dan wel het Ministerie van SZW op basis hiervan het cijfer zelfstandig kan reproduceren. Het begrip validiteit heeft betrekking op de vraag of daadwerkelijk is gemeten wat beoogd was. Is het te meten begrip, werkzame personen, op de juiste wijze gedefinieerd en zijn vervolgens de werkzame personen ook conform de operationalisering gemeten. Voor het begrip werkzame personen bijvoorbeeld speelt dan de werkingssfeer een rd en of op een juiste wijze is gecorrigeerd voor werkzame personen die in de werkingssfeer worden uitgesloten. Pagina 2 van 12

15 Bij de interne consistentie gaat het am gebruikte meeteenheden. De eenheid in de teller moet overeenstemmen met de gehanteerde eenheid in de noemer. In teller en noemer moeten standcijfers (gemeten op een bepaald moment) of stroomcijfers (gemeten over een periode) warden gebruikt. De definitie van werkzame personen moet in beide gelijk zijn. En oak de peildatum of de peilperiode moeten in teller en noemer vergelijkbaar zijn. Bij de beoordeling van de kwaliteit van het onderzoek wordt nagegaan of voldaan is aan de vereisten van zorgvuldigheid. Het gaat hierbij om zaken als de gebruikte methode am de gegevens te verzamelen, de omvang van de enquête, de hoogte van de nonrespons, de gebruikte weging, gehanteerde analyses en uitgevoerde berekeningen. De gegevens waarop het representativiteitscijfer is gebaseerd, mogen in principe niet ouder zijn dan één jaar, te rekenen vanaf de indiening van de aanvraag. Om te kunnen beoordelen of aan deze criteria wordt voldaan, dient een toelichting te warden gegeven op de verstrekte werkgeversgegevens en gegevens over het aantal werkzame personen. Pauna3 van 12

16 WERKGEVERSGEGEVENS 1 Direct aan het bpf gebonden werkgevers Hoeveel werkgevers vallen direct onder de werkingssfeer van bet verplichtgestelde bpf1? Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn. Peildatum Werkgevers gebonden door de werkingssfeer van de verplichtstelling Wat is het totale aantal werkgevers dat valt onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf? 6084 Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn. I Peildatum De wijze waarop de gegevens zijn verkregen over bet aantal werkgevers dat direct en in totaal onder de werkingssfeer van bet bpf valt moet worden toegelicht. Daarvoor is onderstaand een aantal aandachtspunten opgenomen. Afhankelijk van de gehanteerde methode kunnen de aandachtspunten al dan fleet relevant zijn. Indien een van de genoemde methoden van toepassing is, dienen de vragen waarvoor een D is opgenomen te worden aangekruist en te wotden beantwoord. De toelichting kunt u opnemen in het daarvoor opgenomen tekstvak. Als u meet tuimte in bet tekstvlak nodig heeft klikt u op de tand van bet tekstvlak en kunt u door te slepen bet tekstvak vergroten. De eerste vraag dient altijd te wotden beantwootd. Er zijn globaal 3 methoden, die elkaat ovetigens niet uitsluiten: gebruik maken van bestaande bronnen/bestanden, ondetzoek en extrapolatie. Daarnaast moet zonodig een toelichting worden gegeven op de actualiteit van de gebtuikte gegevens. Achtet de genoemde aandachtspunten is een vetwijzing opgenomen naat een uitgebteidete toelichting in deel 2 van dit fotmuliet. Dat deel gaat in op de gehanteerde onderzoeksmethode (ad. 1); de gebruikte bronnen (ad. 2); de wijze van meting (ad. 3); de relatie tot de werkingssfeer (ad. 4); en de actualiteit van de gegevens (ad, 5). 1 Een werkgever valt direct onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf als hi] lid is van een werkgeversorganisatie die betrokken is bij de aanvtaag om verplichtstelling. Pagina4 van 12

17 Bestaande bronnen/bestanden Geet voor het uitgevoerde onderzoek naar de bij vraag 1 en 2 opgegeven aantallen een beschrijving van: de gebruikte bronnen (ad. 2) de bronnen in relatie tot de werkingssfeer (ad. 4) de uitgevoerde correctie in de bronbestanden (ad. 4) De werkgevers die per de peildatum van aangesloten zijn bij het pensioenonds, zijn vergeleken met de ledenbestanden van werkgeversorganisaties Transport en Logistiek Nederland (TLN) en de Vereniging Verticaal Transport (VVT). Beide ledenbestanden hebben ook als peildatum Op deze manier zijn alle werkgevers die minimaal 1 werknemer in dienst hebben die onder de werkingssfeer van Ue verplichtstelling valt, getoetst op het al dan niet direct gebonden zijn aan het bpf. Daarbij is rekening gehouden met het uitsluiten van vrijwillig aangesloten ondernemingen en het meetellen van vrijgestelde ondernemingen. De bijbehorende werknemers zijn alleen meegeteld voor zover zij onder de werkingssfeer van de verplichtstelling vallen. Hierdoor zijn er geen correcties achteraf noodzakelijk. Ten slotte is er rekening gehouden met ondernemingen die zowel bij TLN als bij VVT lid zijn. Deze ondernemingen en hun werknemers zijn slechts eenmaal meegeteld in de toets. LI Er is gebruik gemaakt van meerdere bestanden. Geefonderstaand een beschrijving van: de representativiteit van de bestanden (ad. 2) uitgevoerde correcties voor dubbeltellingen (ad. 2) de wijze van matching van de bestanden (ad. 1) Zie vorengaande LI De bronnen sluiten niet volledig aan bij de werkingssfeer, Geef een beschrijving van: de correcties die zijn uitgevoerd (ad. 4) I n.v.t. Onderzoek LI Er is (aanvullend) steekproefonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld op basis van een enquête. Geefeen beschrijving met cijfermatige onderbouwing van: de gehanteerde methodiek (ad. 1) het steekproefkader in relatie tot de werkingssfeer (ad. 1) de respons (ad. 1) de representativiteit van de steekproef (ad. 1) Pagina 5 van 12

18 I eventueel gebruik van aanvullende informatie (ad. 1) toegepaste berekeningen en schattingen (ad. 1) I n.v.t. Extrapolatie LI Onderzoeksgegevens zijn middels andere bronnen geëxtrapoleerd. Geef een beschrijving met cijfermatige onderbouwing van: de hiervoor gebruikte bronnen (ad. 2) de representativiteit van het verkregen bestand (ad. 2) de verschillen tussen de bronnen (ad. 2)) eventueel uitgevoerde correcties (ad. 4) n.v.t. Peildatum LI Er zijn gegevens gebruikt ouder dan een jaar, (terug)gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag. Geef een beschrijving van: de reden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter datum te leveren (ad. 5) de aannemelijkheid dat sindsdien binnen de bedrijfstak geen grate fluctuaties in de genoemde aantallen zijn opgetreden. Indien wel sprake is van grate fluctuaties is aanvullend and erzoek of extrapolatie nodig (ad. 5) I n.v.t. Overig LI Overige opmerkingen n.v.t. Pagina6 van 12

19 GEGEVENS WERKZAME PERSONEN 3 Direct aan het bpf gebonden werknemers2 Hoeveel werknemers worden direct aan het bpf gebonden (in voorkomend geval inclusief personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak(ken)zoals zzpers)? I In voorkomend geval: het aantal personen dat in een andere hoedanigheid werkzaam is in de bedrijfstak(ken) en direct aan het bpf gebonden is? n.v.t. Geet aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn. I Peildatum Werknemers gebonden door de verplichtstelling Wat is het totale aantal werknemers dat valt onder de werkingssfeer van de verplichtstelling (in voorkomend geval inclusief personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak(ken) zoals zzpets)? I I In voorkomend geval: het aantal personen dat in een andere hoedanigheid werkzaam is in de bedrijfstak(ken) en waarop de verplichtstellingsaanvraag betrekking heeft? I n.v.t. I Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn. I Peildatum De wijze waarop de gegevens zijn verkregen over het aantal werkzame personen, dat direct en in totaal onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf valt, moet worden toegelicht. Daarvoor is onderstaand een aantal aandachtspunten opgenomen. Afhankelijk van de gehanteerde methode kunnen de aandachtspunten al dan niet relevant zijn. Indien een van de genoemde methoden van toepassing is, dienen de vragen waarvoor een is opgenomen te worden aangekruist en te worden beantwoord. De toelichting kunt u 2 Een werknemer valt direct onder de werkingssfeer van het bpf als hij werkzaam is bi] een werkgever die lid is van een werkgevetsorganisatie betrokken bij het bpf. Pana 7 van 12

20 opnemen in bet daarvoor opgenomen tekstvak. Als u meet ruimte in bet tekstvlak nodig heeft, klikt u op de rand van het tekstvlak en kunt u door te slepen het tekstvak vetgtoten. De eetste vraag dient altijd te worden beantwoord. Er zijn globaal 3 methoden, die elkaar overigens niet uitsluiten: gebruik maken van bestaande bronnen/bestanden, onderzoek, en extrapolatie. Daarnaast moet zonodig een toelichting worden gegeven op de actualiteit van de gebruikte gegevens. Achter de genoemde aandachtspunten is een verwijzing opgenomen naar een uitgebreidere toelichting in dee! 2 van dit formulier. Dat deel gaat in op de gehanteerde onderzoeksmethode (ad. 1); de gebruikte bronnen (ad. 2); de wijze van meting (ad. 3); de relatie tot de werkingssfeer (ad. 4); en de actualiteit van de gegevens (ad. 5). Bestaande bronnen/bestanden Voor het uitgevoerde onderzoek, geefeen beschrijving van: de gebruikte bronnen (ad. 2) de bronnen in relatie tot de werkingssfeer (ad. 4) de uitgevoerde correctie in de bronbestanden (ad. 4) de gehanteerde meeteenheid (ad. 3) De werkgevers die per de peildatum van aangesloten zijn bij bet pensioenfonds, zijn vergeleken met de ledenbestanden van werkgeversorganisaties Transport en Logistiek Nederland (TLN) en de Vereniging Verticaal Transport (VVT). Beide ledenbestanden hebben ook als peildatum Op deze manier zijn alle werkgevers die minimaal 1 werknemer in dienst hebben die onder de werkingssfeer van de verplichtstelling valt, getoetst op het al dan niet direct gebonden zijn aan het bpf. Daarbij is rekening gehouden met het uitsluiten van vrijwillig aangesloten ondernemingen en bet meetellen van vrijgestelde ondernemingen. De bijbehorende werknemers zijn alleen meegeteld voor zover zij onder de werkingssfeer van de verplichtstelling vallen. Hierdoor zijn er geen correcties achteraf noodzakelijk. Ten slotte is er rekening gehouden met ondernemingen die zowel bij TLN als bij VVT lid zijn. Deze ondernemingen en hun werknemers zijn slechts eenmaal meegeteld in de toets. De uitbreiding van bet totaal aantal werknemers dat onder de verplichtstelling komt te vallen zal op basis van bet aantal werkzame personen die de leeftijd van 67 jaar hebben beteikt en nog geen 68 jaar zijn, bedraagt 739 personen. Het aantal werknemers dat daarvan werkzaam is bij een aangesloten werkgever hebben wij niet vastliggen in de gegevens. De verhouding tussen direct aan het bpf gebonden werknemers/en het aantal niet aan werknemers gebonden aan de verplichtstelling zal mfnimaal 88721/ bedragen. Pagna 8 van 12

21 I I I LI Indien gebruik is gemaakt van meerdere bestanden, geef een beschrijving van: de representativiteit van de bestanden (ad. 2) uitgevoerde correcties voor dubbeltellingen (ad. 2) de wijze van matching van bestanden (ad. 1) Zie vorengaande LI Sluiten de bronnen niet volledig aan bij de werkingssfeer, geef een beschrijvfng van: de correcties die zijn uitgevoerd (ad. 4) n.v.t. On U e rzo e k LI Is er aanvullend steekproefonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld op basis van een enquête, geef een beschrijving van: de gehanteerde methodiek (ad. 1) het steekproefkader in relatie tot de werkingssfeer (ad. 1) de respons (ad. 1) de representativiteit van de steekproef (ad. 1) eventueel gebruik van aanvullende informatie (ad. 1) toegepaste berekeningen en schattingen (ad. 1 n.v.t. Extra oiatie LI Indien ondetzoeksgegevens middels andere bronnen zijn geextrapoleerd, geef een beschrijving van: de hiervoor gebruikte bronnen (ad. 2) de representativiteit van het verkregen bestand (ad. 2) a de verschillen tussen de bronnen (ad. 2) eventueel uitgevoerde correcties (ad. 4) n.v.t. Peildatum LI Zijn gegevens gebtuikt ouder dan een jaar, (terug)gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag, geefeen beschrijving van: de teden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter datum te leveren (ad. 5) de aannemelijkheid dat sindsdien binnen de bedrijfstak geen grote fluctuaties in de genoemde aantallen zijn opgetreden. Indien wel sprake is van grote fluctuaties is aanvullend onderzoek of extrapolatie nodig (ad. 5) n.v.t. Pagina 9 an 12

22 I Overig LI Overige opmerkingen n.v.t. 2 TOELICHTING De door partijen bij een aanvraag tot (wijziging/intrekking van de) verplichtstelling van de deelname in een bp aangeleverde representativiteitsgegevens dienen, ten behoeve van de beoordelingscriteria, te worden voorzien van een toelichting op de volgende punten: 1. De wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd a. populatieonderzoek b. steekproefonderzoek c. extrapolatie 2. De gebruikte bronnen voor het onderzoek a. uitgevoerde correcties 3. De wijze van meting a. aard van de gegevens 4. De relatie tot de werkingssfeer van de verplichtstelling a. uitgesloten werkzame personen b. vrijwillige aansluiting c. vrijgestelden U. deelnameleeftijd 5. De peildatum o de periode waarop de cijfers betrekking hebben ad 1 Gehanteerde onderzoeksmethode Het is noodzakelijk dat een beschrijving van de gehanteerde onderzoeksmethode wordt gegeven. Het gaat cm de vraag hoe de gegevens zijn verzameld. Idealiter wordt er gebruik gemaakt van populatiebestanden, zowel voor werkgeversaantallen als aantallen werkzame personen. Indien geen populatiegegevens beschikbaar zijn, kan gebruik worden gemaakt van steekproefonderzoek. Het gebruik van steekproefgegevens vereist dat een toelichting wordt gegeven op de uitvoering van de enquëte, de respons, de representativiteit, verzamelde aanvullende informatie, uitgevoerde berekeningen en schattingen. Aandachtspunten: Beschrijving van de gehanteerde onderzoeksmethode. Een beschrijving van de hierbij gebruikte bestanden. De manier waarop de steekproef is getrokken (waaronder het gebruikte steekproefkader). De respons van de steekproef. De representativiteit van het steekproefonderzoek. Op bestanden toegepaste correcties ten opzichte van de populatie; Het gebruik van aanvullende informatie. Pagina 10 van 12

23 De manier waarop berekeningen, schattingen en eventuele extrapolaties zijn uitgevoerd. Het is niet zorgvuldig om het aantal werkzame personen van niet responderende bedri]ven op nul te schatten. Streef altijd naar de verkrijqing van gegevens uit één bronbestand. Dit doet u door het bestand, waarin de gegevens van de bij het bpf betrokken werkgevers zijn opgenomen, te matchen met het bestand waarin de totale aantallen werkgevers en werkzame personen zijn opgenomen. Een nadere uitleg over de uitvoering van het matchen van bestanden is te vinden in het rapport Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avvverzoeken, Stand van Zaken 2008, eindrapport, p. 20 (zie de website httu://cao.szv ini, onder achtereenvolgens: Actueel; Archief; 2008; Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avv verzoeken 2008). ad 2 Gebruikte bronnen Een representativiteitsopgave moet een beschrijving bevatten van de gebruikte bronnen. Niet alle bronnen zijn even betrouwbaar. Ook zijn niet alle bronnen even volledig gegeven de werkingssfeer van de verplichtstelling. Inherent hieraan is het gebruik van meerdere bronnen. Van belang is dat de gebruikte bronnen en de daarbij gehanteerde berekeningen goed worden beschreven. Aandachtspunten: Het is aan te bevelen zo mm mogelijk bronnen te gebruiken. Worden gegevens ult verschillende bronnen gebruikt, dan vereist dit een toelichting op onderlinge vergelijkbaarheid waarbij aandacht nodig is voor dubbeltellingen, uitgesloten groepen werkzame personen en verschillen in meetmomenten. Gebruik van branche of sectoronderzoek vereist een toelichting op de representativiteit van de gegevens. Aandacht vereist de periode waarin het onderzoek is gehouden, de onderzoeksmethode en de relatie tot de we rki ng ssfee r. Ten aanzien van de gebruikte bronnen wordt aandacht gevraagd voor de vrijwillig aangesloten werkgevers, (gedeeltelijk) vrijgestelde werkgevers en de actualiteit van de gegevens. ad3 Wijze van meting Uitgangspunt bij het berekenen van het representativiteitscijfer is dat de teller en de noemer worden uitgedrukt in dezelfde eenheid. Idealiter worden de teller en de noemer uitgedrukt in aantallen personen. Andere meeteenheden worden in principe afgeraden. Andere maatstaven die worden gebruikt om tot een berekening te komen van het aantal personen zijn de loonsom, aantal fte s of omzetgegevens. U dient dan wel aannemelijk te maken dat de gebruikte maatstaf een goede afspiegeling is van het aantal personen zodat geen sprake is van een systematische, eenzijdige vertekening van de representativiteitsgegevens. In geval van fte als meeteenheid moet aannemelijk worden gemaakt dat de parttimefactor van bij het bpf betrokken werkgevers ten opzichte van door de verplichtstelling gebonden werkgevers vergelijkbaar is. Dit betreft de eis van interne consistentie. Teller en noemer moeten in dezelfde eenheid worden uitgedrukt en de peildata moeten vergelijkbaar zijn. Aandachtspunten: De wijze van meting moet dezelfde zijn voor teller en noemer. De eenheid moet gelijk zijn. Gegevens moeten ofwel standcijfers of stroomcijfers zijn. De gegevens moeten zijn uitgedrukt in dezelfde eenheid. In de teller aantallen personen dan ook in de noemer aantallen personen gebruiken. Het gebruik van een andere meeteenheid dan aantallen personen vereist een gedegen toelichting op het gebruikte bestand en in hoeverre de gebruikte maatstaf een goede afspiegeling is van het aantal werkzame personen. Pagina II van 12

24 ad 4 Rela tie tot de werkingsfeer De representativiteitsopgave dient qerelateerd te zijn aan de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf. In de werkingssfeer uitgesloten categorieën werkzame personen moeten dan aok in de tellingen voor de representativiteitsopgave buiten beschouwing worden gelaten. Het is van belang dat daadwerkelijk gemeten wordt wat beoogd was. Flet gaat hier om de validiteit van de geg evens. Aandachtspunten: Aandacht voor vrijwillig aangesloten werkgevers die in de representativiteitsopgave niet mogen worden meegenomen. De bronnen mogen niet vervuild zijn met werkzame personen die niet onder de werkingssfeer vallen. Hierbij kan gedacht warden aan bijvoorbeeld hoger personeel. In de tellingen moeten van de verplichte deelname in het bpf vrijgestelde werkgevers en hun werknemers wel worden meegerekend. Bestanden dienen indien van toepassing gecorrigeerd te wotden voor jongeren die niet ander de werkingssfeer van de verplichtstelling vallen vanwege een ondergrens in de deelnameleeftijd. ads Actualiteit van de cijlets Voor de representativiteitsopgave dient de datum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben te warden vermeld. Als regel geldt dat gegevens, am te voldoen aan de eis van actualiteit, in beginsel niet auder dan één jaar mogen zijn gerekend vanafde datum van indiening van de aanvraag. Tevens geldt dat de verschillende peildata niet te ver uit elkaar moeten liggen, omdat anders de interne consistentie van de representativiteitsopgave in het geding is. Als uitgangspunt hierbij geldt dat de peildata niet meer dan één jaar uiteen mogen liggen. In geval de peildata te ver in het verleden liggen kunnen de gegevensbestanden op basis van de werkgelegenheidsontwikkeling in de branche warden geactualiseerd, oftewel geëxtrapaleerd. De marktontwikkelingen in het verleden vormen de basis am de huidige waarden met een zekere onzekerheidsmarge te voorspellen. Het is dan wel van belang am expliciet te vermelden op welke gegevens deze extrapalatie is gebaseerd en hoe die is uitgevoerd. De bestanden die hiervaor gebruikt warden moeten vergelijkbaar zijn naar bijvoorbeeld verhouding voltijdersdeeltijders of de verhouding grotekleine bedrijven. Aandachtspunten: De actualiteit van de gebruikte gegevens. Deze mogen gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag in beginsel niet ouder zijn dan 1 jaar. Indien de gebruikte gegevens ouder zijn, dient vermeld te warden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter datum te leveren (zie oak aanvulling bij de vraag over actualiteit). Het toepassen van extrapolatie. Indien op basis van andere gegevensbronnen de gegevens voar de representativiteitsopgave zijn geactualiseerd dient aangegeven te worden welke bronnen gebruikt zijn en op welke wijze voar anderlinge afwijkingen tussen de bronnen is gecarrigeerd. Een nadere uitleg over de wijze van extrapoleren is te vinden in het rapport Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avv verzoeken, Stand van Zaken 2008, eindrapport, p. 21 (zie de website bp//cw.jij. onder achtereenvolgens: Actueel; Archief; 2008; Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avv verzoeken 2008 ). De peildatum dan wel de periode waarop de gegevens betrekking hebben. Pagina 12 van 12

25 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid FORMULIER REPRESENTATIVITEITSGEGEVENS (bedoeld in artikel 2, onderdeel h, artikel 3, onderdeel f, artikel 4, eerste lid, onderdeel d van de Regeling betreffende aanvragen op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000) Bij een aanvraag am verplichtstelling dienen de representativiteitsgegevens, de gebruikte bronnen en de gehanteerde onderzoeksmethodiek te warden opgegeven. Deze opgave kan worden ingediend aan de hand van dit formulier. Gebruikmaking van dit formulier is vereist bij een percentage representativiteit onder de 60% en ingeval beargumenteerde zienswijzen tegen de representativiteit daartoe aanleiding geven. INHOUD 1 REPRESENTATIVITEITSOPGAVE Werkgeversgecievens o Direct aan het bedrijfstakpensioenfonds gebonden werkgevers o Werkgevers gebonden door de verplichtgestelde werkingssfeer Gegevens werkzame personen o Direct aan het bedrijfstakpensioenfonds gebonden werkzame personen o Werkzame personen gebonden door de verplichtgestelde we rki ng ssfee r 2 TOELICHTING Gehanteerde onderzoeksmethode Gebruikte bronnen Wijze van meting Relatie tot de werkingssfeer Actualiteit van de cijfers Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.GJ. Kamp Pagina I van 12

26 1 REPRESENTATIVITEITSOPGAVE Het verplichtstellen van de deelname in een bedrijfstakpensioenfonds (bpf) vereist dat, naar het oordeel van de minister, het georganiseerde bedrijfsleven dat de aanvraag om (wijziging/intrekking van de) verplichtstelling indient een belangrijke meerderheid van de in de betreffende bedrijfstak( ken) werkzame personen vertegenwoordigt. Het meerderheidsvereiste wordt aan de hand van de representativiteitsgegevens bepaald. De mate van representativiteit wordt als volgt berekend: het aantal werknemers in de betreffende bedrijfstak( ken) in dienst van werkgevers direct betrokken bij het bpf (indien van toepassing mci. personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak) (teller), gedeeld door: het totale aantal werknemers in de betreffende bedtijfstak(ken) in dienst van werkgevers vallend onder de werkingssfeer (indien van toepassing md. personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak) (noemer). De in de verplichtstelling van het bpf gedefinieerde werkingssfeer dient als uitgangspunt voor het bepalen van de aantallen personen in zowel de teller als de noemer. Tot het aantal personen kunnen naast werknemers ook zelfstandigen worden gerekend, indien in de werkingssfeer bepaatd is dat deze ook op hen van toepassing is. Zelfstandigen dienen in voorkomend geval in de totaaltelling te worden meegenomen. Daarenboven dient in voorkomend geval in de representativiteitsopgave apart melding te worden gemaakt van de aantallen van deze specifieke groep, en van de betrouwbaarheid van de gebruikte bronnen. Wanneer het bij de aanvraag slechts om een deel van de werkingssfeer gaat of om één of meer van de bedrijfstakken in het geval van een bpf dat volgens de opgave van partijen meerdere afgebakende bed rijfstakken omvat, dan dient de representativiteitsopgave betrekking te hebben op de werkingssfeer van het deel van de bedrijfstak of de bedrijfstak(ken) waarop de aanvraag zich richt. In het geval van meerdere bedrijfstakken impliceert dit dat voor elke afzonderlijke bedrijfstak waarop de aanvraag betrekking heeft separaat de vereiste representativiteitsopgave dient te worden gegeven. Gezien de verstrekkende consequenties van het verplichtstellen van de deelname in een bpf is het noodzakelijk dat de representativiteitsopgave voldoet aan de eisen van: reproduceerbaarheid validiteit interne consistentie onderzoekstechnische kwaliteit, en actualiteit Het is een vereiste voor de beoordeling van het representativiteitscijfer dat dit reproduceerbaar is. Brongegevens, gebruikte enquête, uitgevoerde berekeningen, analyses en extrapolatie moeten beschikbaar zijn, zodat desgevraagd een accountant, dan wet het Ministerie van SZW op basis hiervan het cijfer zelfstandig kan reproduceren. Het begrip validiteit heeft betrekking op de vraag of daadwerkelijk is gemeten wat beoogd was. Is het te meten begrip, werkzame personen, op de juiste wijze gedefinieerd en zijn vervolgens de werkzame personen ook conform de operationalisering gemeten. Voor het beg rip werkzame personen bijvoorbeeld speelt dan de werkingssfeer een rot en of op een juiste wijze is gecorrigeerd voor werkzame personen die in de werkingssfeer worden uitgesloten. Pagina2an 12

27 Bij de interne consistentie gaat het om gebruikte meeteenheden. De eenheid in de teller moet overeenstemmen met de gehanteerde eenheid in de noemer. In teller en noemer moeten standcijfers (gemeten op een bepaald moment) of stroomcijfers (gemeten over een periode) worden gebruikt. De definitie van werkzame personen moet in beide gelijk zijn. En ook de peildatum of de peilperiode moeten in teller en noemer vergelijkbaar zijn. Bij de beoordeling van de kwaliteit van het onderzoek wordt nagegaan of voldaan is aan de vereisten van zorgvuldigheid. Het gaat hierbij om zaken als de gebruikte methode om de gegevens te verzamelen, de omvang van de enquëte, de hoogte van de nonrespons, de gebruikte weging, gehanteerde analyses en uitgevoerde berekeningen. De gegevens waarop het representativiteitscijfer is gebaseerd, mogen in principe niet ouder zijn dan één jaar, te rekenen vanaf de indiening van de a a nvra a g. Om te kunnen beoordelen of aan deze criteria wordt voldaan, dient een toelichting te worden gegeven op de verstrekte werkgeversgegevens en gegevens over het aantal werkzame personen. Pazina 3 van 12

28 WE RKG EVERSGEG EVE N S 1 Direct aan het bpf gebonden werkgevers Hoeveel werkgevers vallen direct onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf? 157 Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn Werkgevers gebonden door de werkingssfeer van de verplichtstelling Wat is het totale aantal werkgevers dat valt onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf? 315 Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn. I De wijze waarop de gegevens zijn verkregen over het aantal werkgevers dat direct en in totaal onder de werkingssfeer van het bpf valt moet worden toegelicht. Daarvoor is onderstaand een aantal aandachtspunten opgenomen. Afhankelijk van de gehanteerde methode kunnen de aandachtspunten al dan niet relevant zijn. Indien een van de genoemde methoden van toepassing is, dienen de vragen waarvoor een 0 is opgenomen te worden aangekruist en te worden beantwoord. De toelichting kunt u opnemen in het daarvoor opgenomen tekstvak. Als u meer ruimte in het tekstvlak nodig heeft klikt u op de rand van het tekstvlak en kunt u door te slepen het tekstvak vergroten. De eerste vraag dient altijd te worden beantwoord. Er zijn globaal 3 methoden, die elkaar overigens niet uitsluiten: gebruik maken van bestaande bronnen/bestanden, onderzoek en extrapolatie. Daarnaast moet zonodig een toelichting worden gegeven op de actualiteit van de gebruikte gegevens. Achter de genoemde aandachtspunten is een verwijzing opgenomen naar een uitgebreidere toelichting in deel 2 van dit formulier. Dat deel gaat in op de gehanteerde onderzoeksmethode (ad. 1); de gebruikte bronnen (ad. 2); de wijze van meting (ad. 3); de relatie tot de werkingssfeer (ad. 4); en de actualiteit van de gegevens (ad. 5). Een werkgever valt direct onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf als hij lid is van een werkgeversorganisatie die betrokken is bij de aanvraag om verplichtstelling Pagina4 van 12

29 I Bestaande bronnen/bestanden Geef voor het uitgevoerde onderzoek naar de bi] vraag 1 en 2 opgegeven aantallen een beschrijving van: de gebruikte bronnen (ad. 2) de bronnen in relatie tot de werkingssfeer (ad. 4) de uitgevoerde correctie in de bronbestanden (ad. 4) De werkgevers die per de peildatum aangesloten zijn bij het pensioenfonds, zijn vergeleken met het ledenbestand van werkgeversorganisatie KNV Busvervoer. Dit ledenbestand heefi ook als peildatum. Op deze manier zijn alle werkgevers die minimaal 1 werknemer in dienst hebben die onder de werkingssfeer van de verplichtstelling valt, getoetst op bet al dan niet direct gebonden zijn aan bet bpf. Daarbij is rekening gehouden met bet uitsluiten van vrijwitlig aangesloten ondememingen en bet meetellen van vrijgestelde ondernemingen. De bijbehorende werknemers zijn alleen meegeteld voor zover zij onder de werkingssfeer van de verplichtstelling allen. Hierdoor zijn er geen correcties achteraf noodzakelijk. fl Er is gebruik gemaakt van meerdere bestanden. Geef onderstaand een beschrijving van: de representativiteit van de bestanden (ad. 2) uitgevoerde correcties voor dubbeltellingen (ad. 2) de wijze van matching van de bestanden (ad. 1) Zie vorengaande U De bronnen sluiten niet volledig aan bij de werkingssfeer, Geefeen beschrijving van: de correcties die zijn uitgevoerd (ad. 4) n.v.t. 0 nd e rzo e k Lj Er is (aanvullend) steekproefonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld op basis van een enquëte. Geef een beschrijving met cijfermatige onderbouwing van: de gehanteerde methodiek (ad. 1) bet steekproefkader in relatie tot de werkingssfeer (ad. 1) de respons (ad. 1) de representativiteit van de steekproef (ad. 1) eventueel gebruik van aanvullende informatie (ad. 1) toegepaste berekeningen en schattingen (ad. 1) n.v.t. Pai,,na 5 an 12

30 I I Extrapolatie LI Onderzoeksgegevens zijn middels andere bronnen geëxtrapoleerd. Geef een beschrijving met cijfermatige onderbouwing van: de hiervoor gebruikte bronnen (ad. 2) de representativiteit van het verkregen bestand (ad. 2) de verschillen tussen de bronnen (ad. 2)) eventueel uitgevoerde correcties (ad. 4) n.v.t. Peildatum LI Er zijn gegevens gebruikt ouder dan een jaar, (terug)gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag. Geefeen beschrijving van: de reden waarom het niet mogelijk is cm gegevens van recenter datum te leveren (ad. 5) de aannemelijkheid dat sindsdien binnen de bedrijfstak geen grote fluctuaues in de genoemde aantallen zijn opgetreden. Indien wel sprake is van grote fluctuaties is aanvullend onderzoek of extrapolatie nodig (ad. 5) I n.v.t. Overig LI Overige opmerkingen n.v.t. Pagina6 van 12

31 I GEGEVENS WERKZAME PERSONEN 3 Direct aan het bpf gebonden werknemers2 Hoeveel werknemers worden direct aan het bpf gebonden (in voorkomend geval inclusief personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak(ken)zoals zzpers)? In voorkomend geval: het aantal personen dat in een andere hoedanigheid werkzaam is in de bedrijfstak(ken) en direct aan het bpf gebonden is? n.v.t. Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn. I Werknemers gebonden door de verplichtstelling Wat is het totale aantal werknemers dat valt onder de werkingssfeer van de verplichtstelling (in voorkomend geval inclusief personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak(ken) zoals zzpers)? I In voorkomend geval: het aantal personen dat in een andere hoedanigheid werkzaam is in de bedrijfstak(ken) en waarop de verplichtstellingsaanvraag betrekking heeft? I n.v.t. I Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zi]n. I De wijze waarop de gegevens zijn verkregen over het aantal werkzame personen, dat direct en in totaal onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf valt, moet worden toegelicht. Daarvoor is onderstaand een aantal aandachtspunten opgenomen. Afhankelijk van de gehanteerde methode kunnen de aandachtspunten al dan niet relevant zijn. Indien een van de genoemde methoden van toepassing is, dienen de vragen waarvoor een D is opgenomen te worden aangekruist en te worden beantwoord. De toelichting kunt u opnemen in het daarvoor opgenomen tekstvak. Als u meer ruimte in 2 Een werknemer valt direct onder de werkingssfeer van het bpf als hij werkzaam is bij een werkgever die lid is van een werkgeversorganisatie betrokken bij het bpf. Panina 7 van 12

32 het tekstvlak nodig heeft, klikt u op de rand van bet tekstvlak en kunt u door te slepen het tekstvak vergroten. De eerste vraag dient altijd te worden beantwoord. Er zijn globaal 3 methoden, die elkaar overigens niet uitsluiten: gebruik maken van bestaande bronnen/bestanden, onderzoek, en extrapolatie. Daarnaast moet zonodig een toelichting worden gegeven op de actualiteit van de gebruikte gegevens. Achter de genoemde aandachtspunten is een verwijzing opgenomen naar een uitgebreidere toelichting in deel 2 van dit formulier. Dat deel gaat in op de gehanteerde onderzoeksmethode (ad. 1); de gebruikte bronnen (ad. 2); de wijze van meting (ad. 3); de relatie tot de werkingssfeer (ad. 4); en de actualiteit van de gegevens (ad. 5). Bestaande bronnen/bestanden Voor bet uitgevoerde onderzoek, geefeen beschrijving van: de gebruikte bronnen (ad. 2) de bronnen in relatie tot de werkingssfeer (ad. 4) de uitgevoerde correctie in de bronbestanden (ad. 4) de gehanteerde meeteenheid (ad. 3) De werkgevers die per de peildatum aangesloten zijn bij het pensioenfonds, zijn vergeleken met het ledenbestand van werkgeversorganisatie KNV Busvervoer. Dit ledenbestand heeft ook als peildatum. Op deze manier zijn alle werkgevers die minimaal 1 werknemer in dienst hebben die onder de werkingssfeer van de verplichtstelling valt, getoetst op bet al dan niet direct gebonden zijn aan het bpf. Daarbij is rekening gehouden met het uitsluiten van vrijwillig aangesloten ondernemingen en het meetellen van vrijgestelde ondernemingen. De bijbehorende werknemers zijn alleen meegeteld voor zover zij onder de werkingssfeer van de verplichtstelling vallen. Hierdoor zi]n er geen correcties achteraf noodzakelijk. De uitbreiding van het totaal aantal werknemers dat onder de verplichtstelling komt te vallen zal op basis van bet aantal werkzame personen die de leeftijd van 67 jaar hebben bereikt en nog geen 68 jaar zijn, bedraagt 162 personen. Het aantal werknemers dat daarvan werkzaam is bij een aangesloten werkgever hebben wij niet vastliggen in de gegevens. De verhouding tussen direct aan bet bpf gebonden werknemers/en bet aantal niet aan werknemers gebonden aan de verplichtstelling zal daardoor 3911/6094 bedragen. Indien gebruik is gemaakt van meerdere bestanden, geef een beschrijving van: de representativiteit van de bestanden (ad. 2) uitgevoerde correcties voor dubbeltellingen (ad. 2) de wijze van matching van bestanden (ad. 1) Zie vorengaande Pa,nna8 van 12

33 I Li Sluiten de bronnen niet volledig aan bij de werkingssfeer, geefeen beschrijving van: de correcties die zijn uitgevoerd (ad. 4) n.v.t. On d e rzoe k LI Is er aanvullend steekproefonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld op basis van een enqufte, geef een beschrijving van: de gehanteerde methodiek (ad. 1) het steekproefkader in relatie tot de werkingssfeer (ad. 1) de respons (ad. 1) de representativiteit van de steekproef (ad. 1) eventueel gebruik van aanvullende informatie (ad. 1) toegepaste berekeningen en schattingen (ad. 1 ) n.v.t. Extra olatie LI Indien onderzoeksgegevens middels andere bronnen zijn geëxtrapoleerd, geef een beschrijving van: de hiervoor gebruikte bronnen (ad. 2) de representativiteit van het verkregen bestand (ad. 2) de verschillen tussen de bronnen (ad. 2) eventueel uitgevoerde correcties (ad. 4) n.v.t. Peildatum LI Zijn gegevens gebtuikt ouder dan een jaar, (terug)gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag, geef een beschrijving van: de reden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter datum te everen (ad. 5) de aannemelijkheid dat sindsdien binnen de bedrijfstak geen grote fluctuaties in de genoemde aantallen zijn opgetreden. Indien wel sprake is van grote fluctuaties is aanvullend onderzoek of extrapolatie nodig (ad. 5) I n.v.t. I Overig Overige opmerkingen I n.v.t. Paiun9 van 2

34 2 TOELICHTING De door partijen bij een aanvraag tot (wijziging/intrekking van de) verplichtstelling van de deelname in een bpf aangeleverde representativiteitsgegevens dienen, ten behoeve van de beoordelingscriteria, te worden voorzien van een toelichting op de volgende punten: 1. De wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd a. populatieonderzoek b. steekproefonderzoek C. extrapolatie 2. De gebruikte bronnen voor het onderzoek a. uitgevoerde correcties 3. De wijze van meting a. aard van de gegevens 4. De relatie tot de werkingssfeer van de verplichtstelling a. uitgesloten werkzame personen b. vrijwillige aansluiting c. vrijgestelden d. deelnameleeftijd 5. De peildatum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben ad 1 Gehanteerde onderzoeksmethode Het is noodzakelijk dat een beschrijving van de gehanteerde onderzoeksmethode wordt gegeven. Het gaat cm de vraag hoe de gegevens zijn verza meld. Idealiter wordt er gebruik gemaakt van populatiebestanden, zowel voor werkgeversaantallen als aantallen werkzame personen. Indien geen populatiegegevens beschikbaar zijn, kan gebruik worden gemaakt van steekproefonderzoek. Het gebruik van steekproefgegevens vereist dat een toelichting wocdt gegeven op de uitvoering van de enquëte, de respons, de representativiteit, verzamelde aanvullende informatie, uitgevoerde berekeningen en schattingen. Aandachtspunten: Beschrijving van de gehanteerde onderzoeksmethode. Een beschrijving van de hierbij gebruikte bestanden. De manier waarop de steekproef is getrokken fwaaronder het gebruikte steekproefkader). De respons van de steekproef. De representativiteit van het steekproefonderzoek. Op bestanden toegepaste correcties ten opzichte van de populatie; Het gebruik van aanvullende nformatie. De manier waarop berekeningen, schattingen en eventuele extrapolaties zijn uitgevoerd. Het is niet zorgvuldig om het aantal werkzame personen van niet responderende bedrijven op nul te schatten. Streef altijd naar de verkrijging van gegevens uit één bronbestand. Dit doet u door het bestand, waarin de gegevens van de bij het bpf betrokken Pa0ina 0 van 12

35 werkgevers zijn opgenomen, te matchen met het bestand waarin de totale aantallen werkgevers en werkzame personen zijn opgenomen. Een nadere uitleg over de uitvoering van het matchen van bestanden is te vinden in het rapport Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avvverzoeken, Stand van Zaken 2008, eindrapport, p. 20 (zie de website onder achtereenvolgens: Actueel; Archief; 2008; Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avv verzoeken 2008). ad 2 Gebruikte bronnen Een representativiteitsopgave moet een beschrijving bevatten van de gebruikte bronnen. Niet alle bronnen zijn even betrouwbaar. Ook zijn niet alle bronnen even volledig gegeven de werkingssfeer van de verplichtstelling. Inherent hieraan is het gebruik van meerdere bronnen. Van belang is dat de gebruikte bronnen en de daarbij gehanteerde berekeningen goed worden beschreven. Aandachtspunten: Het is aan te bevelen zo mm mogelijk bronnen te gebruiken. Worden gegevens ult verschillende bronnen gebruikt, dan vereist dit een toelichting op onderlinge vergelijkbaarheid waarbij aandacht nodig is voor dubbeltellingen, uitgesloten groepen werkzame personen en verschillen in meetmomenten. Gebruik van branche of sectoronderzoek vereist een toelichting op de representativiteit van de gegevens. Aandacht vereist de periode waarin het onderzoek is gehouden, de onderzoeksmethode en de relatie tot de werkingssfeer. Ten aanzien van de gebruikte bronnen wordt aandacht gevraagd voor de vrijwillig aangesloten werkgevers, (gedeeltelijk) vrijgestelde werkgevers en de actualiteit van de gegevens. ad3 Wijze van meting Umtgangspunt bi] het berekenen van het representativiteitscijfer is dat de teller en de noemer worden uitgedrukt in dezelfde eenheid. Idealiter worden de teller en de noemer uitgedrukt in aantallen personen. Andere meeteenheden wotden in principe afgeraden. Andere maatstaven die worden gebruikt om tot een berekening te komen van het aantal personen zijn de loonsom, aantal fte s of omzetgegevens. U dient dan wel aannemelijk te maken dat de gebruikte maatstaf een goede afspiegeling is van het aantal personen zodat geen sprake is van een systematische, eenzijdige vertekening van de representativiteitsgegevens. In geval van fte als meeteenheid moet aannemelijk worden gemaakt dat de parttimefactor van bi] het bpf betrokken werkgevers ten opzichte van door de verplichtstelling gebonden werkgevers vergelijkbaar is. Dit betreft de eis van interne consistentie. Teller en noemer moeten in dezelfde eenheid worden uitgedrukt en de peildata moeten vergelijkbaar zijn. Aandachtspunten: De wijze van meting moet dezelfde zijn voor teller en noemer. De eenheid moet gelijk zijn. Gegevens moeten ofwel standcijfers of stroomcijfers zijn. De gegevens moeten zijn uitgedrukt in dezelfde eenheid. In de teller aantallen personen dan ook in de noemer aantallen personen gebruiken. Het gebruik van een andere meeteenheid dan aantallen personen vereist een gedegen toelichting op het gebruikte bestand en in hoeverre de gebruikte maatstaf een goede afspiegeling is van het aantal werkzame person en. ad 4 Relatie tot de werkingsfeer De representativiteitsopgave dient gerelateerd te zijn aan de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf. In de werkingssfeer uitgesloten categorfeën werkzame personen moeten dan ook in de tellingen voor de representativiteitsopgave buiten beschouwing worden gelaten. Het is van Pawna II van 12

36 belang dat daadwerkelijk gemeten wordt wat beoogd was. Het gaat hier om de validiteit van de gegevens. Aandachtspunten: Aandacht voor vrijwillig aangesloten werkgevers die in de representativiteitsopgave niet mogen worden meegenomen. De bronnen mogen niet vervuild zijn met werkzame personen die niet onder de werkingssfeer vallen. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld hoger personeel. In de tellingen moeten van de verplichte deelname in het bpf vrijgestelde werkgevers en hun werknemers wel warden meegerekend. Bestanden dienen indien van toepassing gecorrigeerd te warden voor jongeren die niet onder de werkingssfeer van de verplichtstelling vallen vanwege een ondergrens in de deelnameleeftijd. ad 5 Actualiteit van de cijfers Voor de representativiteitsopgave dient de datum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben te warden vermeld. Als regel geldt dat gegevens, om te voldoen aan de eis van actualiteit, in beginsel niet ouder dan één jaar mogen zijn gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag. Tevens geldt dat de verschillende peildata niet te ver uit elkaar moeten liggen, omdat anders de interne consistentie van de representativiteitsopgave in het geding is. Als uitgangspunt hierbij geldt dat de peildata niet meer dan één jaar uiteen mogen liggen. In geval de peildata te ver in het verleden liggen kunnen de gegevensbestanden op basis van de werkgelegenheidsontwikkeling in de branche warden geactualiseerd, oftewel geextrapoleerd. De marktontwikkelingen in het verleden vormen de basis am de huidige waarden met een zekere onzekerheidsmarge te voorspellen. Het is dan wel van belang am expliciet te vermelden op welke gegevens deze extrapolatie is gebaseerd en hoe die is uitgevoerd. De bestanden die hiervoor gebruikt worden moeten vergelijkbaar zijn naar bijvoorbeeld verhouding voltijdersdeeltijders of de verhouding grotekleine bed rijven. Aandachtspunten: De actualiteit van de gebruikte gegevens. Deze mogen gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag in beginsel niet ouder zijn dan 1 jaar. Indien de gebruikte gegevens ouder zijn, dient vermeld te worden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter datum te leveren (zie ook aanvulling bij de vraag over actualiteit). Het toepassen van extrapolatie. Indien op basis van andere gegevensbronnen de gegevens voor de representativiteitsopgave zijn geactualiseerd dient aangegeven te warden welke bronnen gebruikt zijn en op welke wijze voor onderlinge afwijkingen tussen de bronnen is gecorrigeerd. Een nadere uitleg over de wijze van extra poleren is te vinden in het rapport Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avv verzoeken, Stand van Zaken 2008, eind rapport, p. 21 (zie de website onder achtereenvolgens: Actueel; Archief; 2008; Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avv verzoeken 2008 ). De peildatum dan wel de periode waarop de gegevens betrekking hebben. Pagina 12 nan 12

37 ? 1)( UttVct Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid FORMULIER REPRESENTATIVITEITSGEGEVENS (bedoeld in artikel 2, onderdeel h, artikel 3, onderdeel f, artikel 4, eerste lid, onderdeel d van de Regeling betreffende aanvragen op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijtstakpensioenfonds 2000) Bij een aanvraag om verplichtstelling dienen de representativiteitsgegevens, de gebruikte bronnen en de gehanteerde onderzoeksmethodiek te worden opgegeven. Deze opgave kan worden ingediend aan de hand van dit formulier. Gebruikmaking van dit formulier is vereist bij een percentage representativiteit onder de 60% en ingeval beargumenteerde zienswijzen tegen de representativiteit daartoe aanleiding geven. INHOUD 1 REPRESENTATIVITEITSOPGAVE Werkgeversqegevens o Direct aan het bedrijfstakpensioenfonds gebonden werkgevers o Werkgevers gebonden door de verplichtgestelde werkingssfeer Gegevens werkzame oersonen o Direct aan het bedrijfstakpensioenfonds gebonden werkzame personen o Werkzame personen gebonden door de verplichtgestelde we rki n g ssfee r 2 TOELICHTING Gehanteerde onderzoeksmethode Gebruikte bronnen Wijze van meting Relatie tot de werkingssfeer Actualiteit van de cijfers Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp Pagina I van 12

38 1 REPRESENTATIVITEITSOPGAVE Het verplichtstellen van de deelname in een bedrijfstakpensioenfonds (bpf) vereist dat, naar het oordeel van de minister, het georganiseerde bedrijfsleven dat de aanvraag am (wijziging/intrekking van de) verplichtstelling indient een belangrijke meerderheid van de in de betreffende bedrijfstak(ken) werkzame personen vertegenwoordigt. Het meerderheidsvereiste wordt aan de hand van de representativiteitsgegevens bepaald. De mate van representativiteit wordt als volgt berekend: het aantal werknemers in de betreffende bedrijfstak( ken) in dienst van werkgevers direct betrokken bij het bpf (indien van toepassing mci. personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak) (teller), gedeeld door: het totale aantal werknemers in de betreffende bedrijfstak( ken) in dienst van werkgevers vallend onder de werkingssfeer (indien van toepassing mci. personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak) (noemer). De in de verplichtstelling van het bpf gedeflnieerde werkingssfeer dient als uitgangspunt voor het bepalen van de aantallen personen in zowel de teller als de noemer. Tot het aantal personen kunnen noast werknemers oak zelfstandigen warden gerekend, indien in de werkingssfeer bepaald is dat deze oak op hen van toepassing is. Zelfstandigen dienen in voorkomend geval in de totaaltelling te warden meegenomen. Daarenboven dient in voorkomend geval in de representativiteitsopgave apart melding te warden gemaakt van de aantallen van deze specifieke groep, en van de betrouwbaarheid van de gebruikte bronnen. Wanneer het bij de aanvraag siechts am een deel van de werkingssfeer gaat of am één of meer van de bedrijfstakken in het geval van een bpf dat valgens de opgave van partijen meerdere afgebakende bedrijfstakken omvat, dan dient de representativiteitsopgave betrekking te hebben op de werkingssfeer van het deel van de bedrijfstak of de bedrijfstak(ken) waarop de aanvraag zich richt. In het geval van meerdere bedrijfstakken impliceert dit dat voor elke aftonderiijke bedrijfstak waarop de aanvraag betrekking heeft separeat de vereiste representativiteitsopgave dient te warden gegeven. Gezien de verstrekkende consequenties van het verplichtstellen van de deelname in een bpf is het noodzakelijk dat de representativiteitsapgave voldoet aan de eisen van: repraduceerbaarheid validiteit interne cansistentie anderzaekstechnische kwaliteit, en actualiteit Het is een vereiste voor de beaordeling van het representativiteitscijfer dat dit repraduceerbaar is. Brongegevens, gebruikte enquëte, uitgevoerde berekeningen, analyses en extrapolatie moeten beschikbaar zijn, zadat desgevraagd een accauntant, dan wel het Ministerie van SZW op basis hiervan het cijfer zelfstandig kan reproduceren. Het begrip validiteit heeft betrekking op de vraag of daadwerkelijk is gemeten wat beoogd was. Is het te meten begrip, werkzame personen, op de juiste wijze gedefmnieerd en zijn vervolgens de werkzame personen ook conform de operationalisering gemeten. Voor het begrip werkzame personen bijvoorbeeld speelt dan de werkingssfeer een rol en of op een juiste wijze is gecorrigeerd voor werkzame personen die in de werkingssfeer warden uitgesloten. Pagina 2 an 2

39 Bij de interne consistentie gaat het om gebtuikte meeteenheden. De eenheid in de teller moet overeenstemmen met de gehanteerde eenheid in de noemer. In teller en noemer moeten standcijfers (gemeten op een bepaald moment) of stroomcijfers (gemeten over een periode) worden gebruikt. De definitie van werkzame personen moet in beide gelijk zijn. En ook de peildatum of de peilperiode moeten in teller en noemer vergelijkbaar zijn. Bij de beoordeling van de kwaliteit van het onderzoek wordt nagegaan of voldaan is aan de vereisten van zorgvuldigheid. Het gaat hierbij cm zaken als de gebruikte methode cm de gegevens te verzamelen, de omvang van de enquëte, de hoogte van de nonrespons, de gebruikte weging, gehanteerde analyses en uitgevoerde berekeningen. De gegevens waarop het representativiteitscijfer is gebaseerd, mogen in principe niet ouder zijn dan één jaar, te rekenen vanaf de indiening van de aanvraag. Om te kunnen beoordelen of aan deze criteria wordt voldaan, dient een toelichting te worden gegeven op de verstrekte werkgeversgegevens en gegevens over het aantal werkzame personen. Pa,ina3 san 12

40 WERKGEVERSGEGEVENS 1 Direct aan het bpf gebonden werkgevers Hoeveel werkgevers vallen direct onder de werkingssfeer van het verp(ichtgestelde bpf1? 1225 Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn Werkgevers gebonden door de werkingssfeer van de verplichtstelling Wat is het totale aantal werkgevers dat valt onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf? 956 Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn. I De wijze waarop de gegevens zijn verkregen over het aantal werkgevers dat direct en in totaal onder de werkingssfeer van het bpf valt moet worden toegelicht. Daarvoor is onderstaand een aantal aandachtspunten opgenomen. Afhankelijk van de gehanteerde methode kunnen de aandachtspunten al dan niet relevant zijn. Indien een van de genoemde methoden van toepassing is, dienen de vragen waarvoor een D is opgenomen te worden aangekruist en te worden beantwoord. De toelichting kunt u opnemen in het daarvoor opgenomen tekstvak. Als u meet ruimte in het tekstvlak nodig heeft klikt u op de rand van het tekstvlak en kunt u door te slepen het tekstvak vergroten. De eerste vraag dient altijd te worden beantwoord. Er zijn globaal 3 methoden, die elkaar overigens niet uitsluiten: gebruik maken van bestaande bronnen/bestanden, onderzoek en extrapolatie. Daarnaast moet zonodig een toelichting worden gegeven op de actualiteit van de gebruikte gegevens. Achter de genoemde aandachtspunten is een verwijzing opgenomen naar een uitgebreidere toelichting in deel 2 van dit formulier. Dat deel gaat in op de gehanteerde onderzoeksmethode (ad. 1); de gebruikte bronnen (ad. 2); de wijze van meting (ad. 3); de relatie tot de werkingssfeer (ad. 4); en de actualiteit van de gegevens (ad. 5). 1 Een werkgever valt direct onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf als hij lid is van een werkgeversorganisatie die betrokken is bij de aanvraag om verplichtstelling. Pagina4 van 12

41 I Bestaande bronnen/bestanden Geef voor het uitgevoerde onderzoek naar de bij vraag 1 en 2 opgegeven aantallen een beschrijving van: de gebruikte bronnen (ad. 2) de bronnen in relatie tot de werkingssfeer (ad. 4) de uitgevoerde correctie in de bronbestanden (ad. 4) De werkgevers die per de peildatum 3l aangesloten zijn bij bet pensioenfonds, zijn vergeleken met bet ledenbestand van werkgeversorganisatie KNV Taxi. Dit ledenbestand heeft ook als peildatum. Op deze manier zijn alle werkgevers die minimaal 1 werknemer in dienst hebben die onder de werkingssfeer van de verplichtstelling a1t, getoetst op bet at dan niet direct gebonden zijn aan bet bpf. Daarbij is rekening gehouden met bet uitsluiten van vrijwillig aangesloten ondernemingen en bet meetellen van vrijgestelde ondernemingen. De bijbehorende werknemers zijn alleen meegetetd voor zover zij onder de werkingssfeer van de verplichtstelling vallen. Hierdoor zijn er geen correcties achteraf noodzakelijk El Er is gebruik gemaakt van meerdere bestanden. Geef onderstaand een beschrijving van: de representativiteit van de bestanden (ad. 2) uitgevoerde correcties voor dubbeltellingen (ad. 2) de wijze van matching van de bestanden (ad. 1) Zie vorengaande I De bronnen sluiten niet volledig aan bi] de werkingssfeer, Geef een beschrijving van: de correcties die zijn uitgevoerd (ad. 4) I n.v.t. I o nd e rzo e k El Er is faanvullend) steekproefonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld op basis van een enquëte. Geef een beschrijving met cijfermatige onderbouwing van: de gehanteerde methodiek (ad. 1) bet steekproefkader in relatie tot de werkingssfeer (ad. 1) de respons (ad. 1) de representativiteit van de steekproef (ad. 1) eventueel gebruik van aanvullende informatie (ad. 1) toegepaste berekeningen en schattingen (ad. 1) n.v.t. Pagina 5 van 12

42 I I I Extrapolatie [1 Onderzoeksgegevens zijn middels andere bronnen geextrapoleerd. Geef een beschrijving met cijfermatige onderbouwing van: de hiervoor gebruikte bronnen (ad. 2) de representativiteit van het verkregen bestand (ad. 2) de verschillen tussen de bronnen (ad. 2)) eventueel uitgevoerde correcties (ad. 4) n.v.t. Peildatum El Er zijn gegevens gebruikt ouder dan een jaar, (terug)gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag. Geefeen beschrijving van: de reden waarom het niet mogelijk is am gegevens van recenter datum te leveren (ad. 5) de aannemelijkheid dat sindsdien binnen de bedrijfstak geen grote fluctuaties in de genoemde aantallen zijn opgetreden. Indien wel sprake is van grote fluctuaties is aanvullend onderzoek of extrapolatie nodig (ad. 5) n.v.t. Overig El Overige opmerkingen n.v.t. Paina6an 12

43 I GEGEVENS WERKZAME PERSONEN 3 Direct aan bet bpf gebonden werknemers2 Hoeveel werknemers worden direct aan het bpf gebonden (in voorkomend geval inclusief personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak(ken)zoals zzpers)? I In voorkomend geval: het aantal personen dat in een andere hoedanigheid werkzaam is in de bedrijfstak(ken) en direct aan het bpf gebonden is? n.v.t. Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn. I Werknemers gebonden door de verplichtstelling Wat is het totale aantal werknemers dat valt onder de werkingssfeer van de verplichtstelling (in voorkomend geval inclusief personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak(ken) zoals zzpers)? I In voorkomend geval: het aantal personen dat in een andere hoedanigheid werkzaam is in de bedrijfstak(ken) en waarop de verplichtstellingsaanvraag betrekking heeft? I n.v.t. I Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn De wijze waarop de gegevens zijn verkregen over het aantal werkzame personen, dat direct en in totaal onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf valt, moet worden toegelicht. Daarvoor is onderstaand een aantal aandachtspunten opgenomen. Afhankelijk van de gehanteerde methode kunnen de aandachtspunten al dan niet relevant zijn. Indien een van de genoemde methoden van toepassing is, dienen de vragen waarvoor een is opgenomen te warden aangekruist en te worden beantwoord. De toelichting kunt u 2 Een werknemer valt direct onder de werkingssfeer van het bpf als hi] werkzaam is bij een werkgever die lid is van een werkgeversorganisatie betrokken bi] het bpf. Pauina 7 van 12

44 opnemen in het daarvoor opgenomen tekstvak. Als u meet tuimte in het tekstvlak nodig heeft, klikt u op de rand van het tekstvlak en kunt u doot te slepen het tekstvak vetgroten. De eerste vtaag dient altijd te worden beantwoord. Er zi]n globaal 3 methoden, die elkaar ovetigens niet uitsluiten: gebtuik maken van bestaande bronnen/bestanden, onderzoek, en extrapolatie. Daatnaast moet zonodig een toelichting worden gegeven op de actualiteit van de gebruikte gegevens. Achter de genoemde aandachtspunten is een verwijzing opgenomen naar een uitgebteidete toelichting in deel 2 van dit formulier. Dat deel gaat in op de gehanteerde onderzoeksmethode (ad. 1); de gebruikte btonnen (ad. 2); de wijze van meting (ad. 3); de relatie tot de werkingssfeet (ad. 4); en de actualiteit van de gegevens (ad. 5). Bestaande bronnen/bestanden Voor het uitgevoerde ondetzoek, geefeen beschrijving van: de gebruikte bronnen (ad. 2) de bronnen in relatie tot de werkingssfeer (ad. 4) de uitgevoerde correctie in de bronbestanden (ad. 4) de gehanteerde meeteenheid (ad. 3) De wetkgevets die pet de peildatum aangesloten zijn bij het pensioenfonds, zijn vergeleken met het ledenbestand van werkgeversorganisatie KNV Taxi. Dit ledenbestand heeft ook als peildatum. Op deze maniet zijn alle werkgevers die minimaal 1 werknemer in dienst hebben die onder de werkingssfeer van de verplichtstelling valt, getoetst op het al dan niet direct gebonden zijn aan het bpf. Daarbij is rekening gehouden met het uitsluiten van vrijwillig aangesloten ondernemingen en bet meetellen van vrijgestelde ondernemingen. De bijbehorende werknemers zijn alleen meegeteld voor zover zij onder de werkingssfeer van de verplichtstelling vallen. Hierdoor zijn er geen cortecties achteraf noodzakelijk. De uitbreiding van het totaal aantal werknemers dat onder de verplichtstelling komt te vallen zal op basis van het aantal werkzame personen die de Ieeftijd van 67 jaar hebben bereikt en nog geen 68 jaar zijn, bedraagt 350 personen. Het aantal werknemers dat daarvan werkzaam is bij een aangesloten werkgever hebben wij niet vastliggen in de gegevens. De verhouding tussen direct aan het bpf gebonden werknemers/en bet aantal niet aan werknemers gebonden aan de verplichtstelling zal minimaal 15893/24883 bedragen. D Indien gebruik is gemaakt van meerdere bestanden, geef een beschrijving van: de representativiteit van de bestanden (ad. 2) uitgevoerde correcties voor dubbeltellingen (ad. 2) de wijze van matching van bestanden (ad. 1) Pagina 8 van 12

45 I I Zie vorengaande Sluiten de bronnen niet volledig aan bij de werkingssfeer, geef een beschrijving van: de correcties die zijn uitgevoerd (ad. 4) n.v.t. On U e rzoe k El Is er aanvullend steekproefonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld op basis van een enquête, geef een beschrijving van: de gehanteerde methodiek (ad. 1) het steekproefkader in relatie tot de werkingssfeer (ad. 1) de respons (ad. 1) de representativiteit van de steekproef (ad. 1) eventueel gebruik van aanvullende informatie (ad. 1) toegepaste berekeningen en schattingen (ad. 1 n.v.t. Extra polatie El Indien onderzoeksgegevens middels andere bronnen zijn geëxtrapoleerd, geef een beschrijving van: de hiervoor gebruikte bronnen (ad. 2) de representativiteit van het verkregen bestand (ad. 2) de verschillen tussen de bronnen (ad. 2) eventueel uitgevoerde correcties (ad. 4) n.v.t. Peildatum El Zijn gegevens gebruikt ouder dan een jaar, (terug)gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag, geef een beschrijving van: de reden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter datum te leveren (ad. 5) de aannemelijkheid dat sindsdien binnen de bed rijfstak geen grote fluctuaties in de genoemde aantallen zijn opgetreden. Indien wel sprake is van grote fluctuaties is aanvullend onderzoek of extrapolatie nodig (ad. 5) n.v.t. Overig Paina9 van 12

46 LI Overige opmerkingen n.v.t. 2 TOEUCHTING De door partijen bij een aanvraag tot (wijziging/intrekking van de) verplichtstelling van de deelname in een bpt aangeleverde representativiteitsgegevens dienen, ten behoeve van de beoordelingscriteria, te worden voorzien van een toelichting op de volgende punten: 1. De wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd a. populatieonderzoek b. steekproefonderzoek c. extrapolatie 2. De gebruikte bronnen voor het onderzoek a. uitgevoerde correcues 3. De wijze van meting a. aard van de gegevens 4. De relatie tot de werkingssfeer van de verplichtstelling a. uitgesloten wetkzame personen b. vrijwillige aansluiting C. vrijgestelden d. deelnameleeftijd 5. De peildatum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben ad 1 Gehanteerde onderzoeksmethode Het is noodzakelijk dat een beschrijving van de gehanteerde onderzoeksmethode wordt gegeven. Het gaat om de vraag hoe de gegevens zijn verza meld. Idealiter wordt er gebruik gemaakt van populatiebestanden, zowel voor werkgeversaantallen als aantallen werkzame personen. Indien geen populatiegegevens beschikbaar zijn, kan gebruik worden gemaakt van steekproefonderzoek. Het gebruik van steekproefgegevens vereist dat een toelichting wordt gegeven op de uitvoering van de enquëte, de respons, de representativiteit, verzamelde aanvullende informatie, uitgevoerde berekeningen en schattingen. Aandachtspunten: Beschrijving van de gehanteerde onderzoeksmethode. Een beschrijving van de hierbij gebruikte bestanden. De manier waarop de steekproef is getrokken (waaronder het gebruikte steekproefkader). De respons van de steekproef. De representativiteit van het steekproefonderzoek. Op bestanden toegepaste correcties ten opzichte van de populatie; Het gebruik van aanvullende informatie. De manier waarop berekeningen, schattingen en eventuele extrapolaties zijn uitgevoerd. Het is niet zorgvuldig om het aantal werkzame personen van niet responderende bedrijven op nul te schatten. Pagna 10 an 12

47 Streef alti]d naar de verkrijging van gegevens ult één bronbestand. Dit doet u door het bestand, waarin de gegevens van de bij het bpf betrokken werkgevers zijn opgenomen, te matchen met het bestand waarin de totale aantallen werkgevers en werkzame personen zijn opgenomen. Een nadere ultieg over de uitvoering van het matchen van bestanden is te vinden in het rapport Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avvverzoeken, Stand van Zaken 2008, eindrapport, p. 20 (zie de website hiiu://co.szw.ni, onder achtereenvolgens: Actueel; Archief; 2008; Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avv verzoeken 2008). ad 2 Gebruikte bronnen Een representativfteitsopgave moet een beschrijving bevatten van de gebruikte bronnen. Niet alle bronnen zijn even betrouwbaar. Ook zijn niet alle bronnen even volledig gegeven de werkingssfeer van de verplichtstelling. Inherent hieraan is het gebruik van meerdere bronnen. Van belang is dat de gebruikte bronnen en de daarbij gehanteerde berekeningen goed warden beschreven. Aandachtspunten: Het is aan te bevelen zo mm mogelijk bronnen te gebruiken. Warden gegevens uit verschillende bronnen gebruikt, dan vereist dit een toelichting op onderlinge vergelijkbaarheid waarbij aandacht nodig is voor dubbeltellingen, uitgesloten groepen werkzame personen en verschillen in meetmomenten. Gebruik van branche of sectoronderzoek vereist een toelichting op de representativiteit van de gegevens. Aandacht vereist de periode waarin bet onderzoek is gehouden, de onderzoeksmethode en de relatie tot de we rki n g ssfee r. Ten aanzien van de gebruikte bronnen wordt aandacht gevraagd voor de vrijwillig aangesloten werkgevers, (gedeeltelijk) vrijgestelde werkgevers en de actualiteit van de gegevens. ad3 Wijze van meting Uitgangspunt bij het berekenen van bet representativiteitscijfer is dat de teller en de noemer worden uitgedrukt in dezelfde eenheid. Idealiter warden de teller en de noemer uitgedrukt in aantallen personen. Andere meeteenheden worden in principe afgeraden. Andere maatstaven die warden gebruikt am tot een berekening te komen van bet aantal personen zijn de loonsom, aantal fte s of omzetgegevens. U dient dan wel aannemelijk te maken dat de gebruikte maatstaf een goede afspiegeling is van bet aantal personen zodat geen sprake is van een systematische, eenzijdige vertekening van de representativiteitsgegevens. In geval van fte als meeteenheid moet aannemelijk warden gemaakt dat de parttimefactor van bij het bpf betrokken werkgevers ten opzichte van door de verplichtstelling gebonden werkgevers vergelijkbaar is. Dit betreft de eis van interne consistentie. Teller en noemer moeten in dezelfde eenheid warden uitgedrukt en de peildata moeten vergelijkbaar zijn. Aandachtspunten: De wijze van meting moet dezelfde zijn voor teller en noemer. De eenheid moet gelijk zijn. Gegevens moeten ofwel standcijfers áf stroomcijfers zijn. De gegevens moeten zijn uitgedrukt in dezelfde eenheid. In de teller aantallen personen dan oak in de noemer aantallen personen gebruiken. Het gebruik van een andere meeteenheid dan aantallen petsonen vereist een gedegen toelichting op bet gebruikte bestand en in hoeverre de gebruikte maatstaf een goede afspiegeling is van bet aantal werkzame person en. Pana II an 12

48 ad 4 Relatie tot de werkingsfeer De representativiteitsopgave dient gerelateerd te zijn aan de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf. In de werkingssfeer uitgesloten categorieën werkzame personen moeten dan ook in de tellingen voor de representativiteitsopgave buiten beschouwing worden gelaten. Het is van belang dat daadwerkelijk gemeten wordt wat beoogd was. Het gaat hier om de validiteit van de gegevens. Aandachtspunten: Aandacht voor vrijwillig aangesloten werkgevers die in de representativiteitsopgave niet mogen worden meegenomen. De bronnen mogen niet vervuild zijn met werkzame personen die niet onder de werkingssfeer vallen. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld hager personeel. In de tellingen moeten van de verplichte deelname in het bpf vrijgestelde werkgevers en hun werknemers wel warden meegerekend. Bestanden dienen indien van toepassing gecorrigeerd te warden voor jongeren die niet ander de werkingssfeer van de verplichtstelling vallen vanwege een ondergrens in de deelnameleeftijd. ad 5 Actualiteit van de cijfers Voor de representativiteitsopgave dient de daturi of de periode waarop de cijfers betrekking hebben te warden vermeld. Als regel geldt dat gegevens, am te voldoen aan de eis van actualiteit, in beginsel niet auder dan één jaar magen zijn gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag. Tevens geldt dat de verschillende peildata niet te vet uit elkaar moeten liggen, amdat anders de interne cansistentie van de representativiteitsapgave in het geding is. Als uitgangspunt hierbij geldt dat de peildata niet meer dan één jaar uiteen magen liggen. In geval de peildata te ver in het verleden liggen kunnen de gegevensbestanden op basis van de werkgelegenheidsontwikkeling in de branche warden geactualiseerd, oftewel geextrapoleerd. De marktontwikkelingen in het verleden vormen de basis am de huidige waarden met een zekere anzekerheidsmarge te voorspellen. Het is dan wel van belang am expliciet te vermelden op welke gegevens deze extrapolatie is gebaseerd en hoe die is uitgevoerd. De bestanden die hiervoor gebruikt warden moeten vergelijkbaar zijn naar bijvoorbeeld verhouding voltijdersdeeltijders of de verhouding grotekleine bedrijven. Aandachtspunten: De actualiteit van de gebruikte gegevens. Deze mogen gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag in beginsel niet ouder zijn dan 1 jaar. Indien de gebruikte gegevens ouder zijn, dient vermeld te warden waarom het niet mogelijk is am gegevens van recenter datum te leveren (zie oak aanvulling bij de vraag aver actualiteit). Het toepassen van extrapalatie. Indien op basis van andere gegevensbronnen de gegevens voar de representativiteitsopgave zijn geactualiseerd dient aangegeven te warden welke brannen gebruikt zijn en op welke wijze voor onderlinge afwijkingen tussen de bronnen is gecorrigeerd. Fen nadere uitleg over de wijze van extrapoleren is te vinden in het rapport Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avv verzoeken, Stand van Zaken 2008, eindrapport, p. 21 (zie de website li//cic szw.ni. ander achtereenvolgens: Actueel; Archief; 2008; Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avv verzoeken 2008 ). De peildatum dan wel de periode waarop de gegevens betrekking hebben. Pagina 12 van 12

49 5, S S S I5 Pefl$iOeuIOllUs Vervoe, bd Pensioenreglement VOOR BEDRIJVEN VOOR GOEDERENVERVOER, BEROEPSGOEDERENVERVOER, DE VERHUUR VAN KRANEN EN AANVERWANTE ACTIVITEITEN BIJ DE STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG r s c S i., Januari S S7 S Øk., : h S S, S

50 sector Beroepsgoederenvervoer blz 2 IN HOUDSOPGAVE: INHOUDSOPGAVE.2 DEEL I BASISREGELING 5 HOOFDSTUK I Definities 5 Artikel 1 Definities 5 HOOFDSTUK II Deelname 8 Artikel 2 Aansluiting 8 Artikel 3 Aanspraken 8 Artikel 4 Korting van aanspraken en ingegane pensioenen 9 HOOFDSTUK III Uitkeringen 10 Artikel 5 Ouderdomspensioen 10 Artikel 6 Partnerpensioen 10 Artikel 7 Wezenpensioen 10 Artikel 8 Geen aanspraak op partner en wezenpensioen 11 Artikel 9 Overgangsregeling partnerpensioen 1 1 HOOFDSTUK IV Flexibele pensionering 12 Artikel 10 Deeltijdpensioen 12 Artikel 11 Inruil partnerpensioen voor extra ouderdomspensioen en inruil ouderdomspensioen voor extra partnerpensioen 12 Artikel 12 Inruil ouderdomspensioen voortijdelijk ouderdomspensioen 13 Artikel 13 Vervroegen en uitstellen ouderdomspensioen 13 Artikel 14 Hoog/Iaagconstructie 14 Artikel 15 Volgorde flexibiliseringsmogelijkheden 15 HOOFDSTUK V Premievrije deelneming wegens arbeidsongeschiktheid 16 Art ikel 16 Premievrije deelneming 16 Artikel 17 Voorwaarden voor premievrije deelneming 17 Artikel 18 Niet langer van toepassing zijn van de regeling van premievrije deelneming 17 Artikel 19 Hardheidsbepaling en aanspraken bij reintegratie 18 Artikel 20 Mogelijkheid tot intrekking regeling van premievrije deelneming 18 Artikel 20a Mogelijkheid tot intrekking regeling van premievrije deelneming 18 HOOFOSTUK VI Echtscheiding 19 Artikel 21 Verevening ouderdomspensioen 19 Artikel 22 Bijzonder partnerpensioen 20 Artikel 23 Conversie 22 HOOFDSTUK VII Aanspraken na beeindiging deelneming 23 Artikel 24 Aanspraken bij beeindiging van de deelneming anders dan door overlijden of het ingaan van het ouderdomspensioen 23 Artikel 25 Plicht tot waardeoverdracht 23 Artikel 26 Bevoegdheid tot waardeoverdracht 23 ArtkeI 27 Verval van aanspraken na waardeoverdracht 23 Artikel 28 Inkomende waardeoverdracht 24 Artikel 29 Bevoegdheid tot collectieve waardeoverdracht 24 Artikel 30 Groepsgewijze individuele waardeoverdracht 24 Artikel 31 Vrijwillige voortzetting van de (verplichte) deelneming 24 HOOFDSTUK VIII Voorwaardelijke toeslag 27 Artikel 32 Voorwaarden voor toeslagveriening reglement I I

51 Beroepsgoederenvervoer blz 3 op pensioenrechten en pensioenaanspraken. 27 HOOFDSTUK IX Aanvraag en uitbetaling pensioen 28 Artikel 33 Aanvragen en toekenning van pensioen 28 Artikel 34 Uitbetaling van pensioen 28 HOOFDSTUK X Afkoop 29 Artikel 35 Afkoop pensioen; algemene bepalingen 29 Artikel 36 Afkoop van klein pensioen op de ingangsdatum van het pensioen 29 Artikel 38 Afkoopsom 30 HOOFDSTUK XI Vrijstellingsregelingen 31 Artikel 39 Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 31 Artikel 40 Spaarbijdragen bij vrstelling wegens gemoedsbezwaren 31 Artikel 41 Uitkeringen 32 Artikel 42 Van kracht worden pensioenregeling 33 Artikel 43 Intrekking vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 33 DEEL II SECTOR SPECIFIEKE BEPALINGEN 34 Sector I: Beroepsgoederenvervoer 34 Artikel 1 Definities 34 Artikel 2 Deelnemers op wie deel It van de pensioenregeling van toepassing is 34 Artikel 3 Ouderdomspensioen 34 Artikel 4 Partnerpensioen 34 Artikel 5 Wezenpensioen 35 Artikel 6 Pensioengevend loon 35 Artikel 7 Franchise 37 Artikel 8 Pensioengrondslag 38 Artikel 9 Premie 38 Artikel 10 Premie en aanspraken bij deeltijdwerk 39 OVERGANGSREGELING OUDERDOMS EN PARTNERPENSIOEN 39 Artikel 11 Samenvoeging van aanspraken ingevolge het vervallen pensioenreglement I met aanspraken ingevolge het in het voorgaande bepaalde 39 Artikel 11 a Vervallen Pensioenreglement I 39 Artikel 12 Handhaving vervallen pensioenreglement I nã 31 december 2005 voor bepaalde 39 groepen 39 Artikel 13 Afwijkende pensioendatum voor de verworven aanspraken en rechten op december Artikel 14 Wijziging per 1 januari 2018 van de pensioendatum voor op 31 december 2012 bestaande aanspraken op ouderdomspensioen en voor bestaande aanspraken op ouderdomspensioen opgebouwd van 2013 tot en met Artikel 15 Extra aanspraken op ouderdomspensioen die op 1 januari 2018 zijn verworven uit een omzetting van aanspraken op prepensioen 41 DEEL III: OVERIGE WETTELIJKE BEPALINGEN 41 Artikel 1 Overige wettehjke bepalingen 41 Artikel 2 Bijzondere regelingen 42 Artikel 3 Verplichtingen van de werkgevers, deelnemers en pensioengerechtigden 43 Artikel 4 Hardheidsbepaling 43 Artikel 5 Slotbepaling 43 Artikel 6 Inwerkingtreding 43 Artikel 7 Citeertitel 43 DEEL IV BIJLAGEN MET FACTOREN 44 reglement I sector I

52 sector Beroepsgoederenvervoer blz 4 BIJLAGEA.44 Tabel verhoging ouderdomspensioen door inruil van opgebouwd partnerpensioen 44 BIJLAGE B 45 Tabel verhoging partnerpensioen door inruil van opgebouwd ouderdomspensioen 45 BIJLAGEC 47 Tabel inruil ouderdomspensioen voortdeiijk ouderdomspensioen 47 BIJLAGED 4$ Tabel korting opgebouwd levenslang ouderdomspensioen bij vervroegde ingang 48 Tabel verhoging opgebouwd levenslang ouderdomspensioen bij verlate ingang 48 BIJLAGE E 49 Tabel uitgesteld levenslang ouderdomspensioen, ingaand op 65, 66 of 67jarige Ieeftijd 49 Tabel uitgesteld levenslang partnerpensioen, ingaand bij overlijden 51 Tabel direct ingaand levenslang partnerpensioen 53 BIJLAGE F 54 Overzicht geldende bedragen 54 BIJLAGE G 55 Tabel hoog/iaag constructie ouderdomspensioen 55 BIJLAGEH 56 Omzettingsfactoren als bedoeld in artikel 14, deel II 56 reglement I I

53 Beroepsgoederenvervoer blz 5 DEEL I BASISREGELING HOOFDSTUK I DEFINITIES Artikel I Definities In dit reglement wordt verstaan onder: a. werkgever: werkgever in de zin van de statuten b. werknemer: werknemer in de zin van de statuten c. deelnemer: de werknemer of gewezen werknemer als bedoeld in de statuten ci. gewezen deelnemer: de werknemer of gewezen werknemer door wie op grond van een pensioenovereenkomst geen pensioen meer wordt verworven en die bij de beeindiging van de deelneming een pensioenaanspraak heeft behouden jegens het fonds; e. partner: I. de echtgeno(o)t(e) van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde; II. de ongehuwde man of vrouw met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde een partnerrelatie heeft die is geregistreerd in de registers van de burgerlijke stand; III. de ongehuwde man of vrouw, niet zijnde een bloed of aanverwant in de rechte Iijn, met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, die geen weffig geregistreerd partnerschap is aangegaan, onafgebroken doch ten minste zes maanden op hetz&fde adres samenwoont en in het bevolkingsregister staat ingeschreven en die in een notarieel verleden samenlevingscontract door de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde onder herroeping van eerdere begunstiging van partnerpensioen is aangewezen als begunstigde van het partnerpensioen. In het samenlevingscontract is voor ieder van de partners een eenzijdige opzeggingsmogelijkheid van het samenlevingscontract door middel van een aangetekend schrijven aan de andere partner dan wel de notaris opgenomen. In het geval er op enig moment gelijktijdig sprake is van meerdere partners, beslist het bestuur welke partner als begunstigde van het partnerpensioen zal worden aangemerkt; gewezen partner: I. de partner van wie het huwelijk met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde na het begin van zijn (haar) deelneming in het fonds is beeindigd door echtscheiding of door ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed; II. de partner als bedoeld in dit artikel onderdeel e, sub II, van wie de partnerregistratie in de registers van de burgerlijke stand is beeindigd anders dan door dood,vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk of beeindiging van een partnerrelatie in de zin van de pensioenovereenkomst; III. de partner als bedoeld in dit artikel onderdeel e, sub III, die niet langer voldoet aan de daar gestelde voorwaarden en het fonds hiervan overeenkomstig de in artikel 22 lid 8 gestelde voorwaarden in kennis heeft gesteld; reglement I sector I

54 sector Beroepsgoederenvervoer blz 6 g. scheiding: hieronder wordt in dit reglement verstaan: beeindiging van het huwelijk door echtscheiding; ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed; beeindiging van het wettig geregistreerd partnerschap anders dan door dood, vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk of beeindiging van een partnerrelatie in de zin van de pensioenovereenkomst; beeindiging van de partnerrelatie als bedoeld in dit artikel onderdeel e, sub Ill; h. scheidingsdatum: I. in geval van echtscheiding en beëindiging van het wettig geregistreerd partnerschap: de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand; II. in geval van scheiding van tafel en bed: de datum van inschrijving van de beschikking in het huwelijksgoederenregister; Ill. de datum waarop de partnerrelatie als bedoeld in dit artikel onderdeel e, sub Ill op grond van artikel 22 lid 8 is beeindigd; arbeidsongeschikt: arbeidsongeschikt in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De vaststelling al dan niet met terugwerkende kracht van de mate van arbeidsongeschiktheid door het uitvoeringsorgaan van die wet is beslissend voor de toepassing van dit reglement; j. maximumuitkeringstermijn I maximumwachttijd: de termijn van 104 weken, bedoeld in artikel 7:629, eerste lid, van bet Burgerlijk Wetboek, respectievelijk in artikel 29, vijfde lid van de Ziektewet, berekend en eventueel verlengd met inachtneming van bet bepaalde in deze artikelen. Het UWV kan op aanvraag van de verzekerde een kortere uitkeringstermijn vaststellen indien de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt (op basis van artikel 23, zesde lid van de WIA) is. Een verkorte wachttijd bedraagt ten minste 13 weken en ten hoogste 78 weken; k. pensioendatum: de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer of gewezen deelnemer 68 jaar wordt of, als hij niet eerder was overleden, zou zijn geworden; pensioeningangsdatum: de pensioendatum dan wel de datum waarop door vervroeging of uitstel het pensioen daadwerkelijk geheel of gedeeltelijk ingaat. De pensioeningangsdatum is de eerste dag van de maand waarin het vervroegde of het uitgestelde pensioen ingaat; m. gepensioneerde: de (gewezen) deelnemer die de pensioeningangsdatum heeft bereikt; n. pensioenovereenkomst: hetgeen tussen een werknemer en werkgevet is overeengekomen betreffende pensioen; o. pensioenaanspraak: het recht op een nog niet ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening; p. pensioenrecht: bet recht op een ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening; reglement I I

55 sector Beroepsgoederenvervoer blz 7 q. pensioengerechtigde: persoon voor wie op grond van een pensioenovereenkomst het pensioen is ingegaan; r. indexcijfer: het indexcijfer der lonen bedoeld in artikel 1 lonen; van het Besluit begripsomschrijving indexcijfer der s. Wet pensioenverevening: de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding; t. Vrijstellingsbesluit: Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000; U. svloon: het loon als bedoeld in artikel 16 Wet financiering sociale verzekeringen. v. UWV: Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. w. Sector een (deel van een) bedrijfstak zoals bepaald in artikel 2 van de Statuten. x. Sectorbepalingen de onderdelen van de pensioenregeling van een sector die afwijken van de Basisregeling van het fonds. reglement I I

56 de sector blz 8 HOOFDSTUK II DEELNAME Artikel 2 Aansluiting 1. De bepalingen van deel I Basisregeling zijn van toepassing op degenen die deelnemer zijn in de zin van artikel 17, eerste lid, onder a, van de statuten en geboren zijn op of na 1 januari 1950 en die werkzaam zijn voor een werkgever die valt onder de werkingssfeer van het fonds, in de zin van artikel 3 vn de statuten. Het bepaalde in de vorige volzin is van overeenkomstige toepassing ongeacht of de eerdere pensioeningangsdatum al is bereikt. 2. De bepalingen van deel I Basisregeling zijn van toepassing op degenen die deelnemer zijn in de zin van artikel 17, eerste lid, onder b, van de statuten en geboren zijn op of na 1 januari 1950 en die werkzaam zijn voor een werkgever die krachtens artikel 16, eerste lid, onder b van de statuten ten behoeve van zijn werknemers of een groep van zijn werknemers een uitvoeringsovereenkomst inzake vrijwillige aansluiting heeft gesloten met het fonds, overeenkomstig artikel 12 lid 5 van de statuten. 3. De bepalingen van deel I Basisregeling zijn van toepassing op degenen die deelnemer zijn in de zin van artikel 17, eerste lid, onder c, van de statuten en die werkzaam zijn voor een werkgever die krachtens artikel 16, eerste lid, onder c van de statuten een onderneming drijft waarvan de bedrijfsactiviteiten onder de werkingssfeer van het pensioenfonds vallen en die een aansluitingsovereenkomst met het pensioenfonds heeft gesloten. 4. De deelneming vangt aan op de eerste dag van indiensttreding bij een werkgever dan wel op het moment van aansluiting van de werkgever bij het fonds indien dit later is. 5. De deelname eindigt: a. zodra de deelnemer niet meer de status van werknemer heeft behalve in het geval de deelnemer in aanmerking komt voor premievrije pensioenopbouw; b. door het overlijden van de deelnemer; c. het bereiken van de pensioendatum of de eerdere pensioeningangsdatum, echter niet indien en voor zolang de deelnemer bij het bereiken van de eerdere pensioeningangsdatum tot de werknemers als bedoeld onder a) blijft behoren. De deelnemer van wie de deelneming bij het bereiken van de eerdere pensioeningangsdatum is beeindigd verkrijgt opnieuw de status van deelnemer vanaf het moment dat hij voor de pensioendatum gaat behoren tot de onder a) bedoelde werknemers. Hij behoudt die status tot uiterlijk de pensioendatum; d. beeindiging van de premievrije deelneming wegens arbeidsongeschiktheid of vrijwillige voortzetting. Artikel 3 Aanspraken 1. Deze pensioenregeling heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst. 2. De deelneming geeft aanspraak op: a. ouderdomspensioen aan de deelnemer en gewezen deelnemer; b. partnerpensioen aan de partner van de (gewezen) deelnemer en gepensioneerde; c. bijzonder partnerpensioen aan de gewezen partner; d. wezenpensioen aan: kinderen, die de 1 8jarige leeftijd nog niet hebben bereikt, van de deelnemer of van de gewezen deelnemer, die tot deze deelnemer of gewezen deelnemer in familierechtelijke betrekking staan; de stief en pleegkinderen, die de 18jarige leeftijd nog niet hebben bereikt, van de deelnemer of van de gewezen deelnemer, die ten tijde van zijn overlijden door hem worden onderhouden en opgevoed. reglement I I Beroepsgoederenvervoer

57 blz 9 3. Met kinderen, die de 1 8jarige Ieeftijd nog niet hebben bereikt, worden gelijkgesteld kinderen van 18 Urn 26 jaar wier voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderws of een opleiding voor een beroep. 4. De (gewezen) deelnemer heeft het recht zijn aanspraken op partnerpensioen of ouderdomspensioen in te ruilen tegen extra ouderdomspensioen of extra partnerpensioen overeenkomstig het bepaalde in artikel Opbouw van aanspraken in de pensioenregeling vangt op zijn vroegst aan met ingang van de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 21jarige Ieeftijd bereikt en eindigt uiterlijk met ingang van de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 68jarige leeftijd bereikt. Artikel 4 Korting van aanspraken en ingegane pensioenen 1. De ten laste van het fonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten, of eventuele andere uitkeringen kunnen door het fonds worden gewijzigd of verminderd. Het fonds is uitsluitend bevoegd tot vermindering van de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten indien: a. het fonds niet voldoet aan het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogent; b. het fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers pensioengerechtigden andere aanspraakgerechtigden of de werkgevers onevenredig worden geschaad; en c alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelpian. 2. Een vermindering van de aanspraken ingevolge het vorige lid zal voor iedere (gewezen) deelnemer, andere aanspraakgerechtigde en pensioengerechtigde worden bepaald naar evenredigheid van de hoogte van hun pensioenaanspraken en/of pensioenrechten ten tijde van de vermindering. Het bestuur is bevoegd de reeds ingegane pensioenen geheel often dele van deze vermindering ult te zonderen. 3. Het fonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden, werkgevers en toezichthouders schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten. 4. De vermindering kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden, werkgevers en toezichthouder hierover geinformeerd zijn, worden gerealiseerd. reglement I sector I Beroepsgoederenvervoer

58 sector Beroepsgoederenvervoer blz HOOFDSTUK III UITKERINGEN Artikel 5 Ouderdomspensioen 1. Jaarlijks verktijgt de deelnemer een aanspraak op ouderdomspensioen over de voor de deelnemer voor dat jaar geldende pensioengrondslag. De pensioengrondslag en het opbouwpercentage voor ouderdomspensioen is nader bepaald in de toepasselijke sectorbepalingen (deel II) van het pensioenreglement. 2 Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum en het eindigt op de laatste dag van de maand, waarin de pensioengerechtigde overlijdt. Artikel 6 Partnerpensioen 1. Jaarlijks verkrijgt de partner van de (gewezen) deelnemer of pensioengerechtigde een aanspraak op partnerpensioen. De hoogte van de aanspraak is bepaald in de toepasselijke sectorbepalingen (deel II) van het pensioenreglement. 2. Op een volgens deel II van het pensicenreglement vastgesteld jaarlijks partnerpensioen wordt een op grond van artikel 22 vastgestelde aanspraak op bijzonder partnerpensioen in mindering gebracht. Indien het een bijzonder partnerpensioen betreft als bedoeld in artikel 22 lid 7, zal de vermindering plaatsvinden nadat door een of beide partners een van de in artikel 22 lid 8 genoemde stukken aan het fonds zijn overgelegd. De in de in dit lid bedoelde vermindering vindt plaats ongeacht het in leven zijn van de gewezen partner. 3. Indien de deelnemer voor het ingaan van het ouderdomspensioen overlijdt, wordt het in het eerste lid bedoelde partnerpensioen verhoogd overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 letter b onderdeel II van het pensicenreglement. 4. Het partnerpensioen voor een gewezen deelnemer is gelijk aan het partnerpensioen, waarop volgens het tweede en derde lid aanspraak zou hebben bestaan bij overlijden op de dag, waarop zijn deelneming laatstelijk is geeindigd, mits: a. de gewezen deelnemer overlijdt binnen 6 maanden na het einde van zijn deelneming; en b. de gewezen deelnemer op de dag van zijn overlijden een uitkering ontvangt ter zake van nietverwijtbare werkloosheid, dan welter zake van ziekte, zwangerschap of bevalling tijdens nietverwijtbare werkloosheid; en c. voor de partner van de gewezen deelnemer geen partnerpensioen is verzekerd op grond van een na het einde van de deelneming aangevangen (en inmiddels weer geeindigd) dienstverband. 5. Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt. Het wordt vervolgens levenslang aan de partner uitgekeerd en eindigt op de laatste dag van de maand, waarin de partner overlijdt. Artikel 7 Wezenpensioen 1. Jaarlijks verkrijgt de wees een aanspraak op wezenpensioen. De hoogte van de aanspraak is bepaald in de toepasselijke sectorbepalingen (deel II) van het pensioenreglement. 2. Het wezenpensioen voor een gewezen deelnemer is gelijk aan het wezenpensioen, waarop volgens deel II, artikel 5 letter b aanspraak zou hebben bestaan bij overlijden op de dag, waarop zijn deelneming laatstelijk is geeindigd, mits: a. de gewezen deelnemer overlijdt binnen 6 maanden na het einde van zijn deelneming; en b. de gewezen deelnemer op de dag van zijn overlijden een uitkering ontvangt ter zake van niet verwijtbare werkloosheid, dan welter zake van ziekte, zwangerschap of bevalling tijdens niet verwijtbare werkloosheid; en c. voor het kind van de gewezen deelnemer geen wezenpensioen is verzekerd op grond van een na het einde van de deelneming aangevangen (en inmiddels weer geeindigd) dienstverband. reglement I I 10

59 sector Beroepsgoederenvervoer blz Het wezenpensioen wotdt verdubbeld met ingang van de eerste dag van de maand, waarin het kind ouderloos wordt. 4. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer overlijdt. Het wezenpensioen eindigt op de laatste dag van de maand, waarin het kind de 18jarige leeftijd bereikt. Wanneer het echter een kind betreft als bedoeld in artikel 3, derde lid, eindigt het wezenpensioen op de laatste dag van de maand, waarin het de 27jarige leeftijd bereikt, dan wel op de laatste dag van de maand waarin niet meet wordt voldaan aan het in artikel 3, derde lid, genoemde vereiste. Het wezenpensioen eindigt voorts op de laatste dag van de maand, waarin het kind overlijdt. Artikel 8 Geen aanspraak op partner en wezenpensioen 1. Geen aanspraak op partner en/of wezenpensioen bestaat indien: de erkenning of het verzoek tot adoptie van het kind het op zich nemen van de zorg voor het ondethoud en de opvoeding van het stief en pleegkind. de tot standkoming van het huwelijk; de registratie van de partnerrelatie in de registers van de burgerlijke stand; of het aangaan van het samenlevingscontract na de pensioeningangsdatum heeft plaatsgevonden. 2. Als de partner of wees schuldig of medeplichtig is aan de opzettelijke levensberoving van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde wordt een partnerpensioen en/of wezenpensloen toegekend dat is gebaseerd op de premievrije waarde berekend naar de dag voorafgaande aan het overlijden. 3. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid heeft de partner als bedoeld in artikel 1 letter e, sub III geen aanspraak op partnerpensioen indien hij of zij niet door middel van een uittreksel van de gemeentelijke basisadministratie kan aantonen op het moment van overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde met deze (gewezen) deelnemer of gepensioneerde te hebben samengewoond. 4. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in de gevallen bedoeld onder a en b, indien deze toepassing naar het oordeel van het bestuur zou leiden tot bijzondere hardheid. 5. Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een aanspraak op bijzonder partnerpensioen. Artikel 9 Overgangsregeling partnerpensioen lndien een persoon op grond van artikel 1 letter e niet kan worden aangemerkt als partner, is het bestuur van het fonds bevoegd om deze persoon voor de toepassing van deel II, artikel 4 letter a en deel I, artikel 22 aan te merken als partner in de zin van artikel 1 letter e. Dit onder de voorwaarde dat de persoon op grond van deel I, artikel 1 letter e zoals dit luidde op 31 december 2006 werd aangemerkt als partner. reglement I I

60 sector Beroepsgoederenvervoer blz 12 HOOFDSTUK IV FLEXIBELE PENSIONERING Artikel 10 Deeltijdpensioen 1. Op verzoek van de deelnemer gaat het ouderdomspensioen op de pensioeningangsdatum gedeeltelijk in. De dienstbetrekking dient voor dit gedeelte aantoonbaar te zijn beêindigd. Voor het gedeelte van de arbeidsduur dat de deelnemer in dienst blijft van de werkgever, blijft hij deelnemer in de regeling. Voor dit gedeelte vindt pensioenopbouw plaats conform deeltijdwerk zoals bedoeld in deel II, artikel 10. Een verzoek tot deeltijdpensioen dient uiterlijk drie maanden voor de ingangsdatum van het deeltijdpensioen bij het fonds te worden ingediend. 2. Deeltijdpensioen gaat niet eerder in dan na het bereiken van de 55jarige leeftijd. Het totale pensioen dient in ieder geval in te gaan vóor het bereiken van de leeftijd die vijfjaar hoger is dan de Ieeftijd op de eerste dag vande maand waarin het recht op AOW is ontstaan. 3. De gedeeltelijke ingang kan uitsluitend plaatsvinden in eenheden van 20%. Wanneer het pensioen gedeeltelijk is ingegaan, kan een maal per jaar voor een hager percentage worden gekozen. Het aantal uren in de arbeidsovereenkomst van de deelnemer dient met hetzelfde percentage te worden verminderd als het percentage waarvoor de deelnemer met pensioen gaat. 4. Afhankelijk van de gekozen ingangsdata wordt het deeltijdpensioen verlaagd of verhoogd. Dit gebeurt op dezelfde wijze als bij vervroeging en uitstel van het volledige pensloen als bedoeld in deel I, artikel 13, tweede lid. 5. Artikel 13, derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op het in dit artikel bepaalde. Artikel 11 Inruil partnerpensioen voor extra ouderdomspensioen en inruil ouderdomspensioen voor extra partnerpensioen 1. De (gewezen) deelnemer heeft het recht (een deel van) zijn aanspraken op partnerpensioen op de pensioeningangsdatum van het ouderdomspensioen in te ruilen voor extra aanspraken op ouderdomspensioen. In dat geval wordt de aanspraak opjaarlijks ouderdomspensioen verhoogd aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel (bijlage A). Deze tabel is van 1 juni 2017 tot en met 31 december 2021 vastgesteld met inachtneming van de algemeen aanvaardbare actuariële grondslagen. De tabel is zodanig vastgesteld dat voor deelnemers en gewezen deelnemers dezelfde ruilvoet geldt en sprake is van collectieve actuariele gelijkwaardigheid. 2. Naast de in het eerste lid genoemde keuze heeft de (gewezen) deelnemer het recht (een deel van) zijn opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen op de pensioeningangsdatum van het ouderdomspensioen of bij beeindiging van de deelneming anders dan door overlijden of door pensionering in te ruilen voor extra aanspraken op partnerpensioen. In dat geval wordt de aanspraak op partnerpensioen verhoogd aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel, welke is gebaseerd op algemeen aanvaardbare actuariële principes. Deze tabel met uitruilfactoren is opgenomen in bijlage B bij dit reglement. De geldigheidsduur van de uitruilfactoren is van 1 juni 2017 tot en met 31 december De tabel is zodanig vastgesteld dat voor deelnemersen gewezen deelnemers dezelfde ruilvoet geldt en sprake is van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Een eenmaal toegepaste ruilfactor wijzigt ten aanzien van betrokkene niet, oak al wordt de ruilfactor na afloop van de periode voor nieuwe gevallen aangepast. Indien een deelnemer hiervoor heeft gekozen, vervallen de ingeruilde aanspraken op ouderdomspensioen. Het partnerpensioen kan na de ultruil zoals in dit lid beschreven nooit meer bedragen dan 100% van het ouderdomspensioen dat na de uitruil resteert. reglement I I

61 sector Beroepsgoederenvervoer blz De keuze als bedoeld in het eerste en tweede lid op de pensioeningangsdatum kan éénmalig worden gemaakt en is onherroepelijk. De (gewezen) deelnemer dient deze keuze drie maanden voór de pensioeningangsdatum van het ouderdomspensioen bekend te maken aan het fonds waarbij diens partner tegelijkertijd schriftelijk dient te verklaren in te stemmen met de keuze. De gewezen deelnemer dient de keuze als bedoeld in het tweede lid bij beeindiging van de deelneming anders dan door overlijden of pensionering schriftelijk binnen twee maanden na beeindiging van de deelneming bij het fonds bekend te maken waarbij diens partner tegelijkertijd schriftelijk dient te verklaren in te stemmen met de keuze. De keuzemogelijkheid bij beeindiging van de deelneming is niet van toepassing, respectievelijk vervalt als de gewezen deelnemer een verzoek tot waardeoverdracht heeft ingediend. 4. De toepassing van dit artikel heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensloen. 5. Indien er op grond van artikel 22 aanspraken op bijzonder partnerpensioen moeten worden toegekend of zijn toegekend, blijven deze aanspraken buiten toepassing van dit artikel. Artikel 12 Inruil ouderdomspensioen voor tijdelijk ouderdomspensioen De (gewezen) deelnemer kan ervoor kiezen (een deel) van het ouderdomspensioen in te ruilen voor een tijdelijk ouderdomspensioen. Dit tijdelijk ouderdomspensioen gaat in op de pensioeningangsdatum en eindigt op de eerste dag van de maand waarin het recht op AOW is ontstaan of bij eerder overlijden. Het door inruil van ouderdomspensioen te verkrijgen tijdelijk ouderdomspensioen bedraagt maximaal het bedrag van twee maal de enkelvoudige gehuwden AOW inclusief vakantietoeslag. Een en ander is nader uitgewerkt in een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel (bijiage C). Deze tabel is van 1 juni 2017 tot en met 31 december 2021 vastgesteld met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. De in dit artikel bedoelde keuze moet drie maanden voór de pensioeningangsdatum aan het fonds bekend zijn gemaakt. Op een eenmaal gemaakte keuze kan niet worden teruggekomen. De keuze heeft geen invloed op de hoogte van het meeverzekerd partner en wezenpensioen. Artikel 13 Vervroegen en uitstellen ouderdomspensioen 1. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum en het eindigt op de laatste dag van de maand, waarin de pensioengerechtigde overlijdt. 2. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer gaat het ouderdomspensioen in voór of na de pensioendatum, doch niet vóor het bereiken van de eerste van de maand waarin de 55jarige leeftijd wordt bereikt en niet na het bereiken van de leeftijd die vijfjaar hoger is dan de leeftijd op de eerste dag van de maand waarin het recht op AOW is ontstaan. In deze gevallen wordt het ouderdomspensioen verlaagd, respectievelijk verhoogd, aan de hand van door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabellen (bijlage D). Deze tabellen zijn van 1 juni 2017 tot en met 31 december 2021 vastgesteld met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. De partner van de (gewezen) deelnemer dient schriftelijk te verklaren in te stemmen met een verzoek als bedoeld in de eerste volzin van dit lid. 3. a. Een verzoek tot vervroeging wordt slechts gehonoreerd indien de dienstbetrekking door pensionering, voor het fonds aantoonbaar, wordt beeindigd. Het verzoek tot vervroeging van het ouderdomspensioen moet drie maanden voor de gewenste pensioeningangsdatum worden ingediend bij de administrateur. reglement I I

62 sector Beroepsgoederenvervoer blz 14 4 b. De (gewezen) deelnemer dient, in aanvuhing op het bepaalde in onderdeel a, tegenover het fonds schriftelijk te verkiaren dat de lopende dienstbetrekking op de pensioeningangsdatum in verband met pensionering is geeindigd respectievelijk dat er geen opende dienstbetrekking is, en dat hij ook niet de intentie heeft om in de toekomst een dienstbetrekking aan te gaan. De gewezen deelnemer die werkloos of arbeidsongeschikt is kan eveneens van de mogelijkheid tot vervroeging gebruik maken mits hij tegenover het fonds aantoont dat de loonvervangende uitkering wegens werkloosheid of arbeidsongeschiktheid met ingang van de pensioeningangsdatum in verband met pensionering is geeindigd. De eventuele fiscale gevolgen in vetband met vervroeging komen volledig voor rekening van de gewezen deelnemer. c. Het bepaalde in de eerste volzinnen onder sub a en onder sub b is alleen van toepassing voor zover het ouderdomspensioen ingaat voor het bereiken van de leeftijd die vijfjaar lager is dan de voor de betreffende (gewezen) deelnemer geldende AOWleeftijd met dien verstande dat bij ingang van het ouderdomspensioen bij of na het bereiken van deze leeftijd het bepaalde in de tweede voizin van het onder sub a. bepaalde ook van toepassing is. 4. Bij uitstel na 68 jaar blijft het pensioenreglement van toepassing op de deelnemer met dien verstande dat gedurende de periode van uitstel geen pensioenopbouw meet plaatsvindt. 5. De toepassing van dit artikel heeft geen invloed op de hoogte van de aansptaak op (bijzondet) partner of wezenpensioen. Artikel 14 Hoogllaagconstructie De (gewezen) deelnemer heeft het recht ervoor te kiezen om het ouderdomspensioen eerst hoger en later lager dan het reguliere ouderdomspensioen te laten zijn. Daarbij mag het lagere pensioen niet lager zijn dan 75% van het hogere pensioen. Hoogte en duur van de hogere uitkering worden door het bestuur vastgesteld, aan de hand van de tabel welke als bijlage G bij dit pensioenreglement is gevoegd. Deze tabel is van 1 juni 2017 tot en met 31 december 2021 vastgesteld met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. De keuze moet drie maanden voór de pensioendatum respectievelijk de eerdere pensioeningangsdatum van het pensloen aan de administrateur bekend zijn gemaakt. Op een eenmaal gemaakte keuze kan niet worden teruggekomen. De toepassing van dit lid heeft geen invloed op de hoogte van de aanspraak op (bijzonder) partner of wezenpensioen. reglement I

63 hoog/iaag Beroepsgoederenvervoer blz 15 Artikel 15 Volgorde flexibiliseringsmogelijkheden Indien combinaties van mogelijkheden als bedoeld in de artikelen 10, 11, 12, 13 en 14 zich voordoen, wordt de volgende volgorde in acht genomen: deeltijdpensioen; inruil partnerpensioen voor extra ouderdomspensioen en inruil ouderdomspensioen voor extra partnerpensioen; vervroeging of uitstel ten opzichte van de pensioendatum; inruil ouderdomspensioen voor tijdelijk ouderdomspensioen; constructie. reglement I sector I

64 sector Beroepsgoederenvervoer blz 16 HOOFDSTUK V PREMIEVRIJE DEELNEMING WEGENS ARBEIDSONGESCHIKTHEID Artikel 16 Premievrije deelneming 1. a. De deelnemer, die arbeidsongeschikt wordt volgens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) kan een verzoek bij het fonds indienen tot voortzetting van het deelnemerschap. Als het verzoek wordt ingewilligd komt de premie volgens lid 2 van dit artikel ten laste van het fonds. In dat geval wordt aan de werkgever de in lid 2 van dit artikel genoemde vrijstelling van premiebetaling verleend teneinde voortzetting van de opbouw van het ouderdomspensioen te bewerkstelligen. b. Met ingang van 1 januari 2014 wotdt ten aanzien van de deelnemer die op 1 januari 2014 de status van deelnemer in de zin van artikel 17, eerste lid, onder a, b of c, van de statuten heeft, dan wel die status op of na 1 januari 2014 verkrijgt, bet deelnemerschap voortgezet indien hij op de eerste ziektedag als bedoeld in artikel 629 lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek waaruit de (stijging van de) arbeidsongeschiktheid voortkomt, werknemer was in de zin van de statuten. Het bepaalde in de vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op de deelnemer die in de maximum uitkeringstermijn I maximumwachttijd de status van gewezen deelnemer verkrijgt voor zover de (toename van de) voor hem vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid direct voortkomt uit een ziekte die tijdens zijn deelnemerschap is ontstaan. De bepalingen in dit hoofdstuk vinden geen toepassing voor zover het hiervoor onder b bepaalde daarvan afwijkt. c. Het fonds neemt ten aanzien van de (gewezen) deelnemer als bedoeld onder b bij de toepassing van dit hoofdstuk de regels van bet Convenant over dekking van arbeidsongeschiktheidspensioen en premievrijstelling in pensioenregelingen ( bet Convenant) in aanmerking. Een deel van deze regels is niet uitdrukkelijk in dit reglement opgenomen. 2. De mate van premievrije deelneming als bedoeld in onderhavig artikel is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. De mate van arbeidsongeschiktheid is bet percentage waarvoor de (gewezen) deelnemer op grond van de WIA arbeidsongeschikt is verklaard. De volgende indeling wordt aangehouden: Mate van arbeidsongeschiktheid Percentage van premievrijstelling % 60% 4565% 30% 35 45% 15% 035% 0% Bij wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt bet percentage van de premievrijstelling zonodig opnieuw bepaald. 3. Zolang de deelnemer arbeidsongeschikt is wordt de premie behorende bij de mate van premievrije deelneming geacht aan bet fonds te zijn betaald. 4. De premie als bedoeld in bet vorige lid wordt berekend naar de pensioengrondslag, die gold onmiddellijk voor de ingangsdatum van de initiële premievrije deelneming bij het fonds. Van de pensioengrondslag bedoeld in de vorige voizin wordt niet meer in aanmerking genomen dan het bedrag van de pensioengrondslag, die voor de deelnemer volgens onderdeel II, artikel 8 zou hebben gegolden, indien deze grondslag zou zijn vastgesteld op basis van een loonbedrag, dat als volgt wordt verkregen: a. uitgegaan wordt van het tot een jaarbedrag herleide loon, waarvan zou zijn uitgegaan als de pensioengrondslag van de deelnemer onmiddellijk voor bet begin van de maximumuitkeringstermijn zou zijn vastgesteld; b. vervolgens wordt het onder a bedoelde loonbedrag verhoogd met het percentage, dat verkregen wordt door bet percentage, waarmee het indexcijfer nadien is gestegen, te verhogen met 10. reglement I I

65 sector Beroepsgoederenvervoer Op de pensioengrondslag wordt, zolang de premievrije deelneming voortduurt, op de eetste januari van elk jaar een toeslag verleend op basis van het bepaalde in artikel Voor de deelnemer die een recht heeft op premievrije deelneming ingevolge Reglement VI wordt bij een toename van de arbeidsongeschiktheid, die recht geeft op een premievrije deelneming volgens bet in dit hoofdstuk bepaalde, voor die voortzeffing uitgegaan van de pensioengrondslag die met inachtneming van de eerste volzin van dit lid geacht kan worden per 1 jan uari 2006 te gelden en welke vanaf deze datum tot het moment van de wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid is aangepast overeenkomstig artikel De aanspraken en pensioenen, waarop de premievrije deelneming recht geeft, worden vastgesteld op basis van de pensioengrondslag bedoeld in het vierde lid. 7. Het bestuur is bevoegd om, indien gewenst onder door haar te stellen voorwaarden, te bepalen, dat de premie behorende bij de mate van premievrije deelneming geacht wocdt aan bet fonds te zijn betaald vanaf de datum waarop de deelneming was geeindigd voor een gewezen deelnemer, die: a. arbeidsongeschikt was op de datum waarop zijn deelneming in het fonds was geeindigd en b. arbeidsongeschikt is gebleven tot het bereiken van de maximumuitkeringstermijn /maximumwachttijd en op dat tijdstip ten minste 35% arbeidsongeschikt blijkt te zijn, of tot zijn overlijden vóôr bet bereiken van de maximumuitkeringstermijn/maximumwachttijd. 8. Bij toepassing van het bepaalde in het vorige lid wordt: a. de gewezen deelnemer, die overlijdt vóor het einde van de maximum uitkeringstermijn, geacht van het einde van zijn verplichte deelneming tot zijn overlijden volledig arbeidsongeschikt te zijn geweest; b. de gewezen deelnemer, die de maximumuitkeringstermijn bereikt, geacht vanaf het einde van de verplichte deelneming in dezelfde mate arbeidsongeschikt te zijn geweest als hij bij het bereiken van de maximumuitkeringstermijn blijkt te zijn. Artikel 17 Voorwaarden voor premievrije deelneming Het bepaalde in bet vorige artikel vindt slechts toepassing indien de betrokken deelnemer: a. niet reeds bij aanvang van de deelneming ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, zwangerschaps of bevallingsverlof; b. niet ten minste 35% arbeidsongeschikt was op de datum, waarop zijn deelneming laatstelijk aanving; c. binnen een jaar na bet bereiken van de maximumuitkeringstermijn een verzoek doet tot toepassing van bet in genoemde leden bepaalde. Deze voorwaarde geldt niet indien bet recht op premievrije deelneming is ontstaan op of na 1 januari 2009; d. de inlichtingen verstrekt, welke het fonds voor de toepassing van het in genoemde leden bepaalde nodig oordeelt; Het bepaalde in sub b is niet van toepassing als de verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid plaatsvindt later dan drie jear nadat de deelneming laatstelijk aanving. Aisdan wordt premievrije deelneming verleend gerelateerd aan de verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid. Artikel 18 Niet langer van toepassing zijn van de regeling van premievrije deelneming 1. Het bepaalde in artikel 16 is ten aanzien van de betrokken deelnemer niet anger van toepassing: a. indien hi] de eerste dag van de maand van zijn pensioengerechtigde Ieeftijd ingevolge de AOW of zijn voor die datum gelegen pensioeningangsdatum heeft bereikt; b. indien hij niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt is; c. indien hij na de ingang van de premievrije deelneming behorend bij een mate van arbeidsongeschiktheid van % een dienstverband bij een nietaangesloten werkgever a. aanvaardt; indien hij niet de inlichtingen verstrekt, welke bet fonds voor de verdere toepassing van het in reglement I I blz 17

66 sector Beroepsgoederenvervoer blz genoemde leden bepaalde nodig oordeelt;in de onder b tot en met U bedoelde gevallen bepaalt het fonds de datum met ingang waarvan het bepaalde in artikel 16 ten aanzien van de betrokken deelnemer niet langer van toepassing is. De deelnemer op wie het bepaalde onder c van toepassing is, dient de aanvaarding van het dienstverband onverwijid aan het fonds schriftelijk te melden. 2. Het bepaalde ondet c is niet van toepassing indien de betrokken deelnemer gaat deelnemen in de pensioenregeling voor de Sociale Werkvoorziening, ondergebracht bij de Stichting Pensioenfonds Werk en (re)lntegratie. Aisdan wotden de aanspraken op grand van de premievrije deelneming met toepassing van door het fonds vast te stellen richtlijnen verminderd met de aanspraken op grond van gelijktijdige deelneming in de pensioenregeling voor de Sociale Werkvoorziening. Artikel 19 Hardheidsbepaling en aanspraken bij reintegratie 1. Het fonds is in gevallen van bijzondere hardheid bevoegd te bepalen, dat het bepaalde in artikel 16: a. toepassing vindt, ook al zou daarop volgens het bepaalde in artikel 17 en 18 niet of niet langer recht bestaan; b. met ingang van een door het fonds te bepalen datum aisnog toepassing vindt, indien de deelnemer eerst na het elnde van de maximum uitkeringstermijn arbeidsongeschikt wordt; c. met ingang van een door het fonds te bepalen datum weer toepassing vindt, indien de premievrije deelneming is beeindigd, omdat de deelnemer niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt was en hij daarna wederom ten minste 35% arbeidsongeschikt wordt. 2. Deze bepaling heeft betrekking op de arbeidsongeschikte deelnemer die recht heeft op een WIA uitkering, die in het kader van reintegratie wederom een nieuwe (voltijd of deeltijd) arbeidsovereenkomst aangaat met een aangesloten werkgever. Het bestuur is op verzoek van de deelnemer bevoegd te bepalen dat de deelnemer extra aanspraken ktijgt toegekend boven de aanspraken in artikel 16, lid 6, indien de deelnemer kan aantonen dat er als gevoig van het aangaan van de arbeidsovereenkomst een terugval van zijn pensioenopbouw zou optreden. Artikel 20 Mogelijkheid tot intrekking regeling van premievrije deelneming De in dit hoofdstuk vervatte regelingen kunnen warden ingetrokken of gewijzigd met inachtneming van het bepaalde in artikel 36 van de statuten. Alsdan kan tevens worden bepaald, dat met ingang van de datum, waarop de regeling vervalt of gewijzigd wordt, het bepaalde in dit hoofdstuk niet anger of niet anger ongewijzigd van toepassing is ten aanzien van deelnemers, wier arbeidsongeschiktheid vóór bedoelde datum was ingetreden. De op dat tijdstip met toepassing van dit hoofdstuk verworven aanspraken blijven bestaan. Artikel 20a Mogelijkheid tot intrekking regeling van premievrije deelneming Het bepaalde in dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing op degene die (gewezen) deelnemer is in de zin het Pensioenreglement I en die arbeidsongeschikt is verklaard op grand van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De tabel in artikel 16 lid 2 dient voor de in dit artikel bedoelde (gewezen) deelnemer als volgt te warden gelezen: Mate van arbeidsongeschiktheid Percentage van premievrijstelling 1525% 0% 2535% 0% 3545% 15% 4555% 30% 5565% 30% 6580% 60% 80100% 60% reglement I I 18

67 Beroepsgoederenvervoer blz 19 HOOFDSTUK VI ECHTSCHEIDING Artikel 21 Vetevening ouderdomspensioen 1. Dit artikel is van toepassing in geval van een scheiding waar de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding op van toepassing is. 2. De (gewezen) partner van de (gewezen) deelnemer dan wel de gepensioneerde krijgt een recht op uitbetaling van een dee! van elke uit te betalen termijn van het jaarlijkse ouderdomspensioen, mits het fonds binnen twee jaar na de scheidingsdatum het wettelijk voorgeschreven meldingsformulier heeft ontvangen. 3. Het in het tweede lid bedoelde deel, bedraagt de heift van het ouderdomspensioen waarop volgens dit reglement aanspraak zou hebben bestaan indien de (gewezen) deelnemer dan wel gepensioneerde uitsluitend gedurende de deelnemingsperiode tussen de huwelijkssluiting en de scheidingsdatum zou hebben deelgenomen aan het fonds vermeerderd met de daarover verleende verhogingen ingevolge artikel De (gewezen) deelnemer dan wel de gepensioneerde en zijn (gewezen) partner kunnen bij huwelijkse voorwaarden of in een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding, afwijken van het gestelde in het derde lid wat betreft de deelnemingsperiode die bij de berekening in aanmerking wordt genomen en wat betreft het percentage van de berekende aanspraken dat aan de (gewezen) partner wordt toegekend. Dit binnen het kader van de in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding gestelde voorwaarden. 5. Het gedeelte van het ouderdomspensioen waarop ten behoeve van de (gewezen) partner een recht op uitbetaling is ontstaan, dan we! de overeenkomstig artikel 23 geconverteerde aanspraak op een eigen ouderdomspensioen, wordt vanaf de scheidingsdatum jaarlijks verhoogd met eenzelfde percentage als waarmee de premievrije aanspraken worden verhoogd. Vanaf de ingangsdatum van het pensioen worden verhogingen verleend conform de ingegane pensioenen. 6. De uitkering van een op basis van dit artikel toegekende aanspraak gaat in op de pensioeningangsdatum. In geval van conversie als bedoeld in artikel 23 gaat de uitkering in op de eerste van de maand waarin de (gewezen) partner de pensioengerechtigde leeftijd ingevolge de AOW bereikt. De uitkering als bedoeld in de eerste voizin gaat echter niet eerder in dan met ingang van de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum waarop het meldingsformulier is ontvangen. 7. Indien geen conversie als bedoeld in artikel 23 heeft plaatsgevonden wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de (gewezen) partner, doch niet eerder dan vanaf de pensioendatum, het gehele ouderdomspensioen weer aan de gepensioneerde uitbetaald. 8. Het fonds verstrekt de deelnemer/gewezen deelnemer/gepensioneerde en zijn (gewezen) partner een opgave van de aanspraken die op grond van dit artikel zijn verkregen. 9. Het fonds kan de kosten van een verevening in rekening brengen bij de (gewezen) deelnemer dan wel gepensioneerde en zijn (gewezen) partner door inhouding op het netto pensioen. reglement I sector I

68 sector Beroepsgoederenvervoer blz 20 Artikel 22 Bijzonder partnerpensioen De gewezen partner heeft in geval van echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, dan wel beeindiging van de registratie van de partnerrelatie aanspraak op bijzonder partnerpensioen. Tenzij artikel 11 van toepassing is, is het bijzonder partnerpensioen gelijk aan het premievrije partnerpensioen op het moment van de scheiding. Dit is het premievre partnerpensioen dat zou bestaan als de deelneming op de scheidingsdatum zou zijn geeindigd, inclusief de eventuele verhogingen conform artikel 32. Bij meerdere scheidingen worden alle eerdere vastgestelde aanspraken op bijzonder partnerpensioen inclusief de eventuele verhogingen conform artikel 32 overeenkomstig het in artikel 6 lid 2 bepaalde in mindering gebracht op het in de vorige volzin bedoelde premievrije partnerpensioen. 2. Geen aanspraak op bijzonder partnerpensioen krachtens dit artikel heeft degene die gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot conversie van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel Aan de gewezen partner van de deelnemer voor wie aanspraak is ontstaan op bijzonder partnerpensioen wordt een bewijs van deze aanspraak uitgereikt. 4. Het bijzonder partnerpensioen gaat in op eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt. Het eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gewezen partner overlijdt. 5. De gewezen partner heeft na een scheiding geen aanspraak op bijzonder partnerpensioen als omschreven in dit artikel indien de gewezen partner en de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde bij voorwaarden in verband met de partnerrelatie of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding anders overeenkomen. Dit onder de voorwaarde dat het fonds instemt met deze afspraak en zich bereid heeft verklaard om een eventueel uit de overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken. 6. De gewezen partner met een recht op bijzonder partnerpensioen heeft het recht dit (gedeeltelijk) te vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden (gewezen) deelnemer of gepensioneerde. Dit onder de voorwaarde dat de vervreemding bij notariële akte is overeengekomen en het fonds zich bereid heeft verklaard om een eventueel uit de overdracht voortvloeiende wijziging van bet risico te dekken. 7. Indien de partnerrelatie als bedoeld in artikel 1.2 letter e, sub Ill anders dan door overlijden van de deelnemerwordt beeindigd, is de in de voorafgaande leden beschreven regeling betreffende toekenning van bijzonder partnerpensioen van overeenkomstige toepassing. Dit onder voorwaarde dat is voldaan aan het bepaalde in lid Na beeindiging van de partnerrelatie als bedoeld in artikel 1.2 letter e, sub Ill anders dan door overlijden van de deelnemer, verkrijgt de gewezen partner als bedoeld in bet vorige lid een recht op bijzonder partnerpensioen nadat aan bet fonds een van de hieronder genoemde stukken door een of beide partners zijn overgelegd: a. een kopie van bet aangetekende schrijven van éën van de partners aan een notaris dan wel andere partner waarmee de partnerrelatie wordt beeinidigd; of b. een gezamenlijke verklaring aan bet fonds waarin beide partners verklaren dat de partnerrelatie is beeindigd. reglement I I

69 sector Beroepsgoederenvervoer blz Voor de toepassing van dit pensioenreglement wordt als einde van de partnerrelatie als bedoeld in artikel 1.2 letter e, sub III aangemerkt de datum van aantekening van het aangetekende schrijven van één van de partners dan wel de dagtekening van de gezamenhijke verkiaring van beide partners waarmee de beeindiging een felt is geworden. Indien naar het oordeel van het fonds geen eenduidigheid bestaat over de beeindigingdatum, wordt als beeindigingdatum aangehouden de datum waarop volgens het bevolkingsregister de inschrijving van de deelnemer en zijn gewezen partner op hetzelfde adres is geeindigd. reglement I I

70 sector Beroepsgoederenvervoer blz 22 Artikel 23 Conversie 1. Bij huwelijkse voorwaarden of bij een schriftelijke overeenkomst gesloten met het oog op de echtscheiding, kan worden overeenkomen dat het recht van de gewezen partner op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen tezamen met het recht op bijzonder partnerpensioen wordt geconverteerd in een recht op eigen ouderdomspensioen op naam van de gewezen partner, onder de voorwaarden als omschreven in artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Deze overeenkomst is slechts geldig indien het fonds zijn schriftelijke goedkeuring aan deze convetsie hecht. De conversie moet voor het fonds verzekeringstechnisch neutraal zijn. Het bestuur van het fonds kan aan zijn goedkeuring voorwaarden verbinden. 2. Conversie, als omschreven in het vorige lid, heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen, het partnerpensioen ten gunste van een nieuwe partner van de deelnemer en de opbouw van het ouderdomspensioen door de deelnemer na de scheidingsdatum. Deze worden vastgesteld alsof de (gewezen) partner de aanspraak op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen en de aanspraak op bijzonder partnerpensioen heeft behouden. reglement I I

71 sector blz 23 HOOFDSTUK VII AANSPRAKEN NA BEEINDIGING DEELNEMING Artikel 24. Aanspraken bij beëindiging van de deelneming anders dan door overlijden of het ingaan van het ouderdomspensioen 1. Indien de deelneming eindigt anders dan door overhjden of het ingaan van het ouderdomspensioen bestaat aanspraak op premievrij pensioen volgens het bepaalde in: a. artikel 5 (ouderdomspensioen); b. artikel 6 (partnerpensioen); c. artikel 22 (bijzonder partnerpensioen); d. artikel 7 (wezenpensloen). 2. Op de premievrije pensioenen is van toepassing het bepaalde in artikel 11, tweede, derde en vierde lid, artikel 12, artikel 13, artikel 14, artikel 6, vierde lid, artikel 22, artikel 7, vierde lid en artikel 8. Artikel 25 Plicht tot waardeoverdracht 1. El] verandering van Uienstverband is de pensioenuitvoerder van de oude werkgever verplicht mee te werken om de opgebouwde pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer, met uitzondering van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen, over te dragen naar de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever. Ook in het geval er geen sprake is van een verandering van dienstverband, maar wel van een verandering van pensioenuitvoerder is de oude pensioenuitvoerder verplicht mee te werken om de opgebouwde pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer over te dragen naar de nieuwe pensioenuitvoerder. Vorengenoemde plicht tot waardeoverdracht is van toepassing bi] een individuele waardeoverdracht. De artikelen 71, 72, 73, 74, 76, 85, 86 en 91 van de Pensioenwet zijn van overeenkomstige toepassing. 2. De gewezen deelnemer dient de waardeoverdracht binnen 6 maanden na aanvang van de deelneming in de pensioenregeling van de nieuwe pensioenuitvoerder aan te vragen bij laatstgenoemde. De in de vorige volzin bedoelde termijn van zes maanden geldt niet indien de deelneming aan de pensioenregeling van de pensioenuitvoerder welke recht geeft op verwerving van pensioenaanspraken, aanvangt op of na 1 januari Voor de bepaling van de overdrachtswaarde, de extra pensioenaanspraken uit waardeoverdracht en dergelijke worden de vastgestelde wettelijke reken en procedureregels als genoemd in Hoofdstuk 6 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Regeling Pensloenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling door het fonds toegepast. 4. Bij liquidatie van het fonds is de plicht tot collectieve waardeoverdracht als genoemd in artikel 84 van de Pensioenwet van toepassing. Artikel 26 Bevoegdheid tot waardeoverdracht B een verzoek om inkomende of uitgaande waardeoverdracht die niet onder de plicht tot waardeoverdracht valt, is het fonds bevoegd mee te werken aan de waardeoverdracht. Het fonds is bevoegd een opslag wegens dekkingsgraad te vragen. De verdere afhandeling van de bevoegdheid tot waardeoverdracht vindt plaats volgens de artikelen 75, 78, 80, 83, 87, 88, 90 en 92 van de Pensioenwet. Artikel 27 Verval van aanspraken na waardeoverdracht Na vervanging van de opgebouwde pensioenaanspraken door een uitkering ineens aan de nieuwe pensioenuitvoerder, kan door de betrokkene tegenover het fonds geen enkel recht meer worden ontleend aan de periode van deelneming waarop de opgebouwde pensioenaanspraken betrekking had en wordt bij hernieuwde deelneming met die periode geen rekening gehouden. reglement I I Beroepsgoederenvervoer

72 de sector blz 24 Artikel 28 Inkomende waardeoverdracht Indien er waarden naar het fonds worden avergedragen, zullen deze warden aangewend ter verwerving van aanspraken op ouderdoms, partner, en wezenpensioen als bedoeld in dit pensioenreglement. De aanspraken warden berekend overeenkamstig de regels die daartae bij af krachtens de Pensiaenwet zijn gesteld. Artikel 29 Bevoegdheid tot collectieve waardeoverdracht 1. Het fands is ap verzaek van een werkgever bevaegd tat callectieve waardeaverdracht in de gevallen genaemd in artikel 83 van de Pensioenwet en ap basis van de vaarwaarden zoals vastgelegd in genaemd artikel. 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 83, derde lid, anderdeel a van de Pensiaenwet, wardt de overdrachtswaarde daar de averdragende pensioenuitvaerder, oak vaar de pensiaenaanspraken die vaar 1 januari 2002 zijn apgebauwd, zadanig vastgesteld dat de voar mannen en vrauwen te verwerven pensiaenrechten gelijk zijn waarbij aan bet vereiste van callectieve actuariele gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wardt valdaan. 3. De artikelen 84 en 90 van de Pensiaenwet zijn eveneens van taepassing. Artikel 30 Groepsgewijze individuele waardeoverdracht Indien zich naar de mening van het lands de situatie voordoet als bedoeld in artikel 75, lid 2, aanhef, van de Pensiaenwet, behandelt het lands de inkamende waardeaverdrachten als individuele inkamende waardeaverdrachten als bedoeld in artikel 71 van de Pensiaenwet. Het fands behaudt zich het recht vaar aan het in de varige voizin bepaalde nadere voarwaarden te verbinden, indien de technische voorziening die samenhangt met het totaal van de in de varige volzin bedoelde waardeoverdrachten meer bedraagt dan 1,0% van de totale technische voorziening van het fonds als bedoeld in artikel 126, lid 1, van de Pensiaenwet. De artikelen 71, 72, 73, 74, 76 en 91 van de Pensioenwet zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 31 Vrijwillige voortzefting van de (verplichte) deelneming 1. Indien de deelneming eindigt anders dan door overlijden en vóór het bereiken van de pensioeningangsdatum is bet fonds bevoegd in daarvaor naar zijn oordeel in aanmerking komende gevallen en onder door het bestuur te bepalen voorwaarden toe te staan, dat direct aansluitend op de beeindiging van de deelneming voor een periode van maximaal drie jaar onder de navolgende voorwaarden de deelneming door de gewezen deelnemer voor eigen rekening wordt voartgezet vaar het gedeelte waarvoor de deelneming is beeindigd: de deelneming moet tat de beeindigingsdatum ten minste drie jaar bebben geduurd; de pensioenregeling wardt ongewijzigd vaartgezet; de voortzetting vaar eigen rekening kan niet plaatsvinden voor zover cumulatie plaatsvindt met een pensioenregeling bij een eventuele nieuwe werkgever, de vorming van een audedagsreserve als bedoeld in artikel 3.67 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of deelname aan een beroepspensioenregeling; de voartzetting voor eigen rekening mag niet aanvangen in de periode van drie jaren vaoralgaande aan de pensioendatum, tenzij betrokkene aannemelijk maakt dat hi] am medische redenen de dienstbetrekking heeft beeindigd; periode gedurende welke de deelneming vrijwillig wordt voortgezet dient ononderbroken te zijn. 2. In afwijking van bet bepaalde in bet eerste lid is vrijwillige vaortzetting: indien bet ontslag bij een werkgevet in de zin van de regeling is veroorzaakt door arbeidsongeschiktheid, en bet bepaalde in de artikelen 16 en 17 niet van toepassing is, mogelijk zolang de arbeidsongeschiktheid vaortduurt; reglement I I Beroepsgoederenvervoer

73 indien sector Beroepsgoederenvervoer blz 25 de werknemer na het ontslag bij een werkgever in de zin van de regeling een uitkering ontvangt die bedoeld is de gederfde inkomsten uit het beeindigde dienstverband te vervangen, en de uitkering vloeit voort uit een regeling die is afgesproken tussen werkgever(s) en werknemer(s), dan is vrijwillige voortzetting mogelijk zolang de betreffende uitkering voortduurt; 3. In afwijking van de in het eerste lid genoemde termijn, kan de termijn van drie jaar op verzoek warden verlengd tot maximaal tien jaar indien en voor zover de betreffende gewezen deelnemer, aansluitend aan de beeindiging van de dienstbetrekking, gedurende die periode winst uit onderneming geniet als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting Het bepaalde in dit lid is uitsluitend van toepassing indien en voorzover de verlenging van de vrijwillige voortzettingsperiode fiscaal gefacilieerd wordt. 4. Een verzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid moet worden gedaan binnen negen maanden na het einde van de deelneming en dient betrekking te hebben op een periode als genoemd in artikel loa van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting Het fonds kan aan de inwilliging van het verzoek nadere voorwaarden verbinden. Het verzoek kan ook warden toegestaan voor een bepaalde tijd, welke nadien kan warden verlengd. 5. Met inachtneming van het bepaalde in onderdeel II, artikel 9 derde en vierde lid is de deelnemer voor de voortgezette deelneming het in lid 2, bedoelde percentage verschuldigd over de pensioengrondslag waarvan het bedrag op overeenkomstige wijze wordt vastgesteld als in artikel 16, is bepaald ten aanzien van de pensioengrondslag voor de premievrije deelneming in verband met arbeidsongeschiktheid. Daarbij wordt echter geen rekening gehouden met het bepaalde in de tweede voizin van genoemde bepaling en wordt in plaats van premievrije deelneming gelezen voortgezette deelneming. In afwijking van het bepaalde in de eerste volzin, rust de bedoelde verschuldigdheid op de werkgever indien de vrijwillige voortzetting plaats vindt op grand van het bepaalde in en tussen de werkgever en gewezen werknemer schriftelijke afspraken zijn gemaakt over een onderlinge verdeling van de voor vrijwillige voortzetting verschuldigde premie. Indien de deelneming gedeeltelijk vrijwillig wordt voortgezet zal in afwijking van het in artikel 1.4 onder c en d bepaalde het onder c bedoelde premiepercentage en onder d bedoelde percentage worden vermenigvuldigd met het percentage waarvoor de deelneming vrijwillig wordt voortgezet. 6. De vrijwillige voortzetting moet tijdsevenredig plaatsvinden. Het fonds bepaalt op welke wijze, in welke termijnen en op welke tijdstippen de ter zake van de voortgezette deelneming aan het fonds verschuldigde premie aan het fonds moet warden voldaan, met dien verstande dat de premie ten minste per kwartaal aan de deelnemer die vrijwillig voortzet in rekening wordt gebracht. 7. De bepalingen van dit pensioenreglement, met uitzondering van artikel 2 lid 1 tim 3, 16, 17 en de artikelen 39 tot en met 43 en 57 van onderdeel I, artikel 6 onderdeel II, en artikel 3 van onderdeel Ill zijn op de voortgezette deelneming van toepassing. Daarbij wordt: a. de premievrije deelneming bedoeld in onderdeel I, artikel 16, verleend vanaf het tijdstip, waarop de deelnemer onafgebroken 104 weken, eventueel verlengd met inachtneming van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek respectievelijk artikel 29, vijfde lid van de Ziektewet, ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid is geweest; b. als pensioengrondslag bedoeld in artikel 16, onderrdeel I en artikel 4, letter b en artikel 5, letter b, onderdeel II, aangemerkt de pensioengrondslag, waarover ingevolge het derde lid van dit artikel premie wordt betaald. reglement I

74 sector Beroepsgoederenvervoer blz De voortzetting van de deelneming eindigt: a. indien de voortzetting voor een bepaalde tijd is toegestaan, door het verstrijken van die tijd; b. door opzegging door de deelnemer of het fonds bij aangetekend schrijven met een opzegtermijn van drie maanden; c. indien de verschuldigde premie niet op de vervaldag is voldaan, met ingang van een door het bestuur te bepalen tijdstip; d. zodra de deelnemer komt te behoren tot de kring van personen, die hetzij krachtens de wet, hetzij krachtens enige bepaling van een collectieve arbeidsovereenkomst, een regeling van lonen en andere arbeidsvoorwaarden of een ondernemingspensioenregeling verplicht zijn tot deelneming in het fonds of in een andere pensioenregeling; e. door overlijden van de deelnemer; of f. door het ingaan van het ouderdomspensioen en in ieder geval op de pensioendatum. reglement I

75 sector Beroepsgoederenvervoer blz 27 HOOFDSTUK VIII VOORWAARDELIJKE TOESLAG Artikel 32 Voorwaarden voor toeslagverlening op pensioenrechten en pensioenaanspraken Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de gewogen gemiddelde Ioonontwikkeling in de sectoren Goederenvervoer, Besloten Busvervoer en Taxivervoer gedurende de periode van 1 juli tot 1 juli voorafgaand aan het kalenderjaar waarin mogelijk een verhoging wordt toegekend. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverte pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt ult beleggingsrendement gefinancierd. reglement I I

76 sector Beroepsgoederenvervoer blz 28 HOOFDSTUK IX AANVRAAG EN UITBETALING PENSIOEN Artikel 33 Aanvragen en toekenning van pensioen 1. Toekenning van pensioen geschiedt door het fonds op schriftelijke aanvrage door of vanwege de rechthebbende, te richten tot de administrateur onder bijvoeging van de door het fonds voor de regeling van het pensioen nodig geoordeelde stukken. 2. Het fonds is bevoegd een pensioen eigener beweging toe te kennen, indien de aanvrage om pensioen achterwege is gebleven. Artikel 34 Uitbetaling van pensloen 1. Het jaarlijkse pensioen wordt uitgekeerd in maandelijkse termijnen, voor het eerst aan het einde van de kalendermaand, waarin het is ingegaan. 2. Elke maandelijkse termijn bedraagt een twaalfde van het jaarlijkse uit te keren pensloen. 3. Het jaarlijkse pensloen wordt vastgesteld in een Nederlands wettig betaalmiddel en in veelvouden van twaalf eurocent naar boven afgerond. 4. In afwijking van het voorgaande kan het fonds bepalen, dat een pensioen in driemaandelijkse, halfjaarlijkse of jaarlijkse termijnen wordt uitgekeerd, indien de maandelijkse termijnen van het pensioen minder zijn dan een door het fonds bepaald bedrag. 5. De aanspraak op reeds opeisbaar geworden pensioentermijnen verjaart tot en met 31 december jaar nadat deze pensioentermijnen opeisbaar zijn geworden, tenzij de rechthebbende ten genoegen van het bestuur aantoont deze niet te hebben kunnen invorderen of het bestuur om andere redenen besluit de vervallen pensioentermijnen aisnog geheel of gedeeltelijk uit te keren. Op i januari 2007 nog niet verjaarde pensioentermijnen kunnen niet verjaren bij leven van de pensioengerechtigde. Een pensioenuitkering waarover niet is beschikt, vervalt aan het fonds na overlijden van de pensioengerechtigde. reglement I I

77 sector Beroepsgoederenvervoer blz 29 HOOFDSTUK X AFKOOP Artikel 35 Afkoop pensioen; algemene bepalingen 1. Aficoop bij het fonds is slechts mogelijk in geval van: een klein pensioen op de ingangsdatum van het pensioen (ouderdomspensioen, (bijzonder) partnerpensioen en wezenpensioen); fiscaal bovenmatig pensioen; korting van pensfoen en pensioenaanspraken door het fonds indien het niet voldoet aan het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen. Het recht op afkoop van een klein ouderdomspensioen bij beeindiging van de deelname voor de pensioeningangsdatum is uitgesloten. 2. Het fonds conformeert zich bij afkoop van kleine pensioenen overeenkomstig het vorige lid aan het wettelijk minimumbedrag als bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet. Met ingang van 1 januari 2017 bedraagt het minimumbedrag 467,89 opjaarbasis. Dit bedrag wordtjaarlijks geindexeerd volgens artikel 66 lid 8 van de Pensioenwet. 3. Of een jaarlijks pensioen onder het wettelijk minimumbedrag ligt, wordt beoordeeld op de ingangsdatum van het pensioen. 4. Op de afkoopsom worden wettelijke inhoudingen in mindering gebracht. 5. De toe te passen afkoopfactoren zijn vastgesteld op basis van collectief actuariele gelijkwaardigheid. Deze afkoopfactoren zijn opgenomen in bijlage E, eerste tabel behorend bij dit reglement. De in de tabel genoemde afkoopfactoren worden jaarlijks per 1 januari, gehoord de actuaris, door het bestuur aangepast aan de rentetermijnstructuur van 30 september van het voorafgaande jaar. Bij afkoop wordt geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. De afkoopfactoren zijn voor deelnemers en gewezen deelnemers dezelfde. Artikel 36 Afkoop van klein pensioen op de ingangsdatum van het pensioen 1. Het fonds heeft met inachtneming van het bepaalde in het derde lid het recht het pensioen op de ingangsdatum van het pensioen af te kopen indien het pensioen op de ingangsdatum het wettelijk minimum bedrag niet te boven gaat. 2. Indien het fonds gebruik wil maken van het in het eerste lid bedoelde recht informeert zij de pensioengerechtigde binnen zes maanden na de ingangsdatum van het pensioen en gaat binnen deze zes maanden over tot uitbetaling van de afkoopwaarde. 3. Indien de alkoop a. een ouderdomspensioen betreft waarop aanspraak is ontstaan na een beeindiging van de deelneming die is gelegen meer dan twee jaar voor de pensioendatum; b. een bijzonder partnerpensioen betreft: of c. plaats vindt na een periode van zes maanden als bedoeld in het tweede lid dan kan het fonds uitsluitend tot afkoop overgaan indien de rechthebbende daarmee instemt. Indien de rechthebbende heeft ingestemd met de afkoop informeert het fonds de pensioengerechtigde in de onder a en b bedoelde situaties binnen zes maanden na de ingangsdatum van het pensioen en gaat het fonds binnen deze zes maanden over tot uitbetaling van de afkoopwaarde. reglement I I

78 sector Beroepsgoederenvervoer blz Op schriftelijk verzoek van de gewezen deelnemer wordt de ingangsdatum van het ouderdomspensioen in de zin van dit pensioenreglement en de in het eerste lid bedoelde afkoop van dit pensloen, uitgesteld tot de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop het ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ingaat. Het ouderdomspensioen in de zin van dit pensioenreglement wordt bij uitstel als bedoeld in de eerste volzin verhoogd overeenkomstig het in artikel 13 lid 2 bepaalde. Artikel 37 Afkoop van fiscaal bovenmatig pensioen Vervallen Artikel 38 Afkoopsom 1. De afkoopsom van het af te kopen pensioen wordt aan de deelnemer of de gewezen deelnemer ter beschikking gesteld. 2. Na afkoop van het pensioen kan de pensioengerechtigde geen enkel recht meer ontlenen aan de periode van deelneming waarop de afkoop betrekking had. reglement I I

79 Beroepsgoederenvervoer blz 31 HOOFDSTUK XI VRIJSTELLINGSREGELINGEN Artikel 39 Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 1. Op de Regeling gemoedsbezwaarden Wet Bpf 2000 zijn de bepalingen van hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 van overeenkomstige toepassing, tenzu bij wet of ministeriele regelgeving anders bepaald is. 2. De werknemer of de werkgever, die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, kan op zijn aanvraag door het fonds worden vrijgesteld van de verplichting tot naleving van het bij of krachtens de statuten en dit pensioenreglement te zijnen aanzien bepaalde. Dit geldt ook voor de werkgever met rechtspersoonhijkheid, waarbij natuurlijke personen betrokken zijn, die zodanige bezwaren hebben. 3. Bij de indiening van de aanvraag moet gebruik worden gemaakt van een door het bestuur vastgestelde modelverkiaring. Uit deze verkiaring bikt, dat degene die de verkiaring indient overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering en daarom noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd. Uit de door een werkgever in te dienen verkiaring moet tevens blijken of deze ook gemoedsbezwaren heeft tegen de nakoming van hem als werkgever opgelegde verplichtingen. 4. De aanvraag tot vrijstelling van een aangesloten werkgever met rechtspersoonlijkheid moet worden ingediend door het daartoe bevoegde orgaan van de rechtspersoon onder overlegging van een verkiaring, waaruit blijkt, dat de natuurlijke personen, die deel uitmaken van dat orgaan in meerderheid overwegende gemoedsbezwaren hebben. Bij de aanvraag moet een gewaarmerkt afschrift worden overgelegd van de statuten van de rechtspersoon en van de notulen van de vergadering waarin het besluit tot het aanvragen van de vrijstelling is genomen. 5. De vrijstelling wordt door het fonds verleend, indien de verkiaring naar zijn mening overeenkomstig de waarheid is. Aan degene, die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te hebben tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen, kan op die grond een vrijstelling van de hem anders dan in zijn hoedanigheid van werkgever opgeiegde verplichtingen niet worden geweigerd. Van de verleende vrijstelling wordt een bewijs uitgereikt. 6. Aan de vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden, welke noodzakelijk zijn in verband met de administratie van het fonds. Een vrijgestelde werkgever is verplicht te zorgen, dat (een afschrift van) de hem verleende vrijstelling wordt en blijft opgehangen op een plaats, welke vrij toegankelijk is voor de in zijn dienst zijnde werknemers zodat door hen op gemakkelijke wijze kan worden kennis genomen van de verleende vrijstelling. Artikel 40 Spaarbijdragen bij vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 1. Voor een ieder, die vrijstelling heeft wegens gemoedsbezwaren, geschiedt de opbouw van pensioenvervangende uitkeringen op basis van te storten spaarbijdragen. Dat geldt ook voor een aangesloten werkgever, die geen vrijstelling heeft en die een deelnemer in dienst heeft die wel een vrijstelling heeft. 2. De spaarbijdragen die voor de pensioenvervangende uitkeringen kunnen worden gestort, worden bepaald overeenkomstig de premies die voor de nietgemoedsbezwaarde deelnemer op grond van dit reglement aan het fonds verschuldigd zijn. reglement I sector I

80 Beroepsgoederenvervoer blz De werkgever is de te storten spaarbijdragen voor de in zijn dienst zijnde gemoedsbezwaarde deelnemer verschuldigd aan het fonds. De werkgever is verplicht op het loon van de in zijn dienst zijnde gemoedsbezwaarde deelnemer de eigen bijdrage in te houden. Ook de werkgever die wel vrijstelling heeft van de deelnemer die geen vrijstelling heeft, is de te storten spaarbijdragen verschuldigd aan het fonds en verplicht op het loon van de in zijn dienst zijnde deelnemer de eigen bijdrage in te houden. De spaarbijdragen geven recht op een evenredig deel van de pensioenaanspraken, waarop recht zou hebben bestaan, indien aan zijn werkgever geen vrijstelling zou zijn verleend. Voor een dergelijke deelnemer wordt de pensioenregeling volledig van kracht, indien hij aan het fonds heeft gevraagd om ook de door zijn werkgever voor hem gestorte en nog te storten spaarbijdragen aan te merken als premiebijdragen in plaats van als spaarbijdragen. 4. De voor een deelnemer gestorte spaarbijdragen, met uitzondering van de spaarbijdragen bedoeld in het derde lid, worden gestort op een rekening ten name van de gemoedsbezwaarde deelnemer. Het saldo daarvan wordt verhoogd met rente. Deze rente is gelijk aan het voortschrijdende gemiddelde rendement van het fonds van de afgelopen vijf boekjaren voorafgaande aan het boekjaar waarin de rentebijschrijving plaats heeft, verminderd met een half procent en daarna naar beneden afgerond op een veelvoud van een vierde procent. 5. Indien een deelnemer, die geen vrijstelling heeft, uit dienst treedt van een aangesloten onderneming die wel vrijstelling heeft en betrokkene niet opnieuw bij een zodanige onderneming in dienst treedt wordt voor betrokkene de pensioenregeling volledig van kracht. Hetzelfde geldt indien een deelnemer, die geen vrijstelling heeft en dienst is van een aangesloten onderneming, die wel vrijstelling heeft, overlijdt of de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Het te zijnen name geboekte spaarsaldo wordt als te zijnen behdeve betaalde premie beschouwd. Artikel 41 Uitkeringen Het gespaarde bedrag voor de vervangende uitkering voor het pensioen wordt aansluitend aan het bereiken van de in het reglement opgenomen pensioendatum dan wel na een met inachtneming van het bepaalde in de laatste volzin van artikel 13 lid 3 a gedaan verzoek van de vrijgestelde deelnemer de eerdere pensioeningangsdatum voor zover die niet ligt voor het bereiken van de 55 jarige leeftijd, in gelijke termijnen uitgekeerd gedurende 15 jaar. Het bestuur kan wegens de geringe hoogte van het gespaarde bedrag aan het maandelijks uit te keren bedrag een minimum verbinden dat is afgeleid van het grensbedrag voor afkoop wegens gering pensioen, waardoor het aantal uitkeringsjaren lager kan zijn. 2. Bij het overlijden van de uitkeringsgerechtigde deelnemer voordat de uitkeringen zijn ingegaan, warden de spaarbijdragen aangewend voor een uitkering aan de in de regeling genoemde partner, als bedoeld in artikel 1 8b van de Wet op de Loonbelasting De periode waarover voor de nabestaande een uitkering wordt vastgesteld bedraagt 15 jaar. lngeval geen sprake is van een nabestaande maar wel van één of meer wezen als bedoeld in artikel 1 8c van de Wet op de loonbelasting 1964, wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een uitkering aan de wezen. Voor de uitkeringsperiode dient te warden aangesloten bij de pensioenregeling. Bij afwezigheid van nabestaanden of wezen wordt het gespaarde bedrag kapitaal aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid van de Wet op de loonbelasting reglement I sector I

81 sector Beroepsgoederenvervoer blz Bij het overlijden van deelnemer nadat de uitkeringen zijn ingegaan wordt de betaling van de vastgestelde uitkeringen voor de nog resterende periode voortgezet ten behoeve van de in de regeling opgenomen nabestaande als bedoeld in artikel 18b van de Wet op de loonbelasting Indien een nabestaande ontbreekt geschiedt de uitkering ten behoeve van de in de regeling vermelde wezen als bedoeld in artikel 18c van de Wet op de loonbelasting Bij afwezigheid van nabestaanden of wezen wordt het nag niet tot uitkering gekomen spaarbedrag aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid, van de Wet op de loonbelasting Een uitkeringstermijn van de gestorte spaarbijdragen waarover niet is beschikt, vervalt aan het fonds na overlijden van de uitkeringsgerechtigde deelnemer. Op of na 1 januari 2007 opeisbaar geworden uitkeringstermijnen kunnen niet verjaren bij leven van de uitkeringsgerechtigde deelnemer. Artikel 42 Van kracht worden pensioenregeling Indien de deelnemer, die geen vrijstelling heeft en die geen aanvraag had gedaan als bedoeld in artikel 41, derde lid, uit dienst treedt van de aangesloten werkgever die wel een vrijstelling heeft, wordt voor hem de pensioenregeling volledig van kracht. De op zijn naam geboekte spaarbijdragen vervallen en de voor hem gestorte spaarbijdragen warden als voor hem betaalde premie beschouwd. Artikel 43 Intrekking vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 1. Het fonds is verplicht een vrijstelling in te trekken: a. indien de betrokkene dit verzoekt; b. indien naar zijn oordeel de gemoedsbezwaren op grand waarvan de vrijstelling is verleend niet langer geacht kunnen worden te bestaan. Het fonds is bevoegd een vrijstelling in te trekken, indien de betrokkene de daatbij gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft. 2. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid vervalt de vrijstelling, welke is verleend aan een rechtspersoon, na verloop van vijfjaar na de datum van ingang van de vrijstelling. Met ingang van de datum, waarop een vrijstelling is vervallen kan een nieuwe vrijstelling warden verleend. 3. Door de intrekking of het vervallen van de vrijstelling wordt voor de betrokkene de pensioenregeling volledig van kracht. De op zijn naam geboekte spaarbijdragen vervallen en de voor hem gestorte spaarbijdragen warden beschouwd als voor hem betaalde premie. reglement I

82 de sector Beroepsgoederenvervoer blz 34 DEEL II SECTOR SPEC IFIEKE BEPALINGEN SECTOR I: BEROEPSGOEDERENVERVOER Voor deze sector geldt vanaf 1 aanvullende bepalingen: januari 2015 de pensioenregeling van Vervoer met de volgende Artikel I Definities cao: de geldende Iandelijke collectieve arbeidsovereenkomst voor de werknemers werkzaam in het Goederenvervoer Nederland (cao KNV); of Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (cao TLN). Artikel 2 Deelnemers op wie deel II van de pensioenregeling van toepassing is De deelnemer aan de Basis Vervoersregeling op wie onderdeel II van toepassing is, is: De deelnemer in dienst van de werkgever die onder de werkingsfeerbepalingen, sector Goederenvervoer Nederland, van de statuten van het fonds valt, aismede de deelnemer in dienst van de werkgever die onder de werkingssfeerbepalingen, sector beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen van de statuten van het fonds valt, aismede deelnemer in dienst van de werkgever die op vrijwillige basis is aangesloten bij het fonds en waarvan de werkgever heeft aangegeven de hier vermelde aanvullende bepalingen te willen volgen. Artikel 3 Ouderdomspensioen Hetjaarlijkse ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 5 van de Basis Vervoersregeling bedraagt pensioenregeling I 1,788% van de voor dat jaar geldende pensioengrondslag. Artikel 4 Partnerpensioen a. Hetjaarlijkse partnerpensioen als bedoeld in artikel 6 van de Basis Vervoersregeling bedraagt voor deelnemers 70% van het jaarlijkse ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 3. b. Indien de deelnemer voor het ingaan van het ouderdomspensioen overlijdt, wordt het bedoelde partnerpensioen verhoogd. De verhoging bedraagt 70% van het ouderdomspensioen, waarop aanspraak zou zijn verkregen, indien zijn deelneming van het tijdstip van overlijden tot de pensioendatum onafgebroken zou hebben voortgeduurd. Het in de vorige voizin bedoelde ouderdomspensioen wordt vastgesteld op basis van de voor hem ten tijde van het overlijden geldende pensioengrondslag. c. Voor de deelnemer die op de datum van overlijden werkzaam was op grond van een arbeidsovereenkomst waarin geen vast aantal arbeidsuren per periode was opgenomen, wordt het tot de pensioendatum te bereiken ouderdomspensioen als bedoeld in het bepaalde onder b, met inachtneming vanhet ter zake bepaalde in dit pensioenreglement vastgesteld op basis van het aantal gewerkte uren en het pensloengevend inkomen dat over een periode van twaalf maanden, dan wel indien minder dan twaalf maanden is deelgenomen over de periode van deelneming, voorafgaand aan het overlijden is gewerkt respectievelijk verdiend. d. Van de pensioengrondslag bedoeld in het bepaalde onder b wordt niet meer in aanmerking genomen dan het bedrag van de pensioengrondslag die voor de deelnemer volgens artikel 8 ten tijde van zijn overlijden zou hebben gegolden, indien deze grondslag zou zijn vastgesteld op basis van een loonbedrag dat als volgt wordt verkregen: 1. uitgegaan wordt van het tot een jaarbedrag herleide loon, waarvan zou zijn uitgegaan als de pensioengrondslag van de deelnemer een jaar voór zijn overlijden respectievelijk op de latere begindatum van zijn laatste arbeidsovereenkomst zou zijn vastgesteld; 2. vervolgens wordt het onder 1. bedoelde loonbedrag verhoogd met het percentage, dat verkregen wordt door het percentage, waarmee het indexcijfer is gestegen, te verhogen met 10. reglement I I

83 Beroepsgoederenvervoer blz 35 Artikel 5 Wezenpensioen a. Het jaarlijkse wezenpensioen als bedoeld in artikel 7 van de Basis Vervoersregeling bedraagt voor ieder kind 14% van hetjaarlijkse ouderdomspensioen bedoeld in artikel 3. b. Indien de deelnemer voór het ingaan van het ouderdomspensioen overlijdt, wordt het bedoelde wezenpensioen verhoogd. De verhoging bedraagt 14% van het ouderdomspensioen waarop ingevolge artikel 3 nog aanspraak zou zijn verkregen indien de deelneming tot de pensioendatum had voortgeduurd. Het in de vorige voizin bedoelde ouderdomspensioen wordt vastgesteld op basis van de voor hem ten tijde van het overlijden geldende pensioengrondslag. c. Het bepaalde in artikel 4, onderdeel c en d is van overeenkomstige toepassing. Artikel 6 Pensloengevend loon 1. Voor de deelnemer uit de sector beroepsgoederenvervoer wordt onder loon verstaan: a. het op de datum van vaststelling van de pensioengrondslag voor de deelnemer geldende functieloon vermeerderd met de vakantietoeslag, en! of b. de beloning voor overwerk tegen een maximale overwerktoeslag van 30%, en/of c. de beloning voor de op zaterdag en zondag gewerkte uren, indien en voor zover deze gewerkte uren niet zijn toegerekend tot de uren waarop het functieloon zoals genoemd onder a is gebaseerd, en/of d. de toeslag voor gewerkte uren op zaterdag (50%) en zondag (100%), en/of e. eventuele ploegen en onregelmatigheidstoeslag. Het onder b) bedoelde loon is gemaximeerd op het genoten loon bij 364 uren per kalenderjaar. De onder b tot en met e genoemde beloningsbestanddelen die tijdens ziekte worden uitbetaald, worden tevens als loon in de zin van dit lid aangemerkt. Het onder b) tot en met e) bedoelde loon wordt tezamen in aanmerking genomen tot maximaal 22,75% van het functieloon, waarbij voor deze maximering in geval van 4wekenverloning wordt uitgegaan van het functieloon behorende bij 260 svdagen, ongeacht het werkelijke aantal svdagen in het betreffende kalenderjaar. Voor het onder b) tot en met U) bedoelde loon worden in enig kalenderjaar de gewerkte (over)uren en de toeslagen van het voorafgaande kalenderjaar in aanmerking genomen. Voor het onder b) tot en met d) bedoelde loon worden in het kalenderjaar waarin de deelneming aanvangt, de gemiddelde gewerkte (over)uren en de gemiddelde toeslagen van een deelnemer met een vergelijkbare functie (maatman) in aanmerking genomen. 2. a. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel wordt onder vakantietoeslag verstaan het in de betrokken bedrijfstak op de datum van vaststelling van de pensioengrondslag geldende vakantietoeslagpercentage. b. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid wordt onder functieloon verstaan het loon behorend bij de trede van de loonschaal die op de betreffende werknemer van toepassing is. 3. Het maximale pensioengevend loon is gelijk aan 260 maal het bedrag bedoeld in artikel 17, eerste lid Wet financiering sociale verzekeringen zoals dit bedrag per de eerste januari van het kalenderjaar is vastgesteld. Hierbij wordt geen rekening gehouden met een wijziging in bedoeld bedrag met terugwerkende kracht. 4. Bij een structurele verhoging van het in het derde lid bedoelde bedrag, zal het bestuur zich beraden over een wijziging van dat lid. De wijziging zal met inachtneming van artikel 36 van de statuten in het reglement worden vastgelegd. 5. Indien op de datum van vaststelling van de pensioengrondslag de werkgever aan de werknemer tijdelijk geen loon of niet het normale loon is verschuldigd, omdat de werknemer: a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, of reglement I sector I

84 sector Beroepsgoederenvervoer blz 36 b. wegens gehele of gedeeltelijke werkloosheid tijdens het dienstverband een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet geniet, dan wel c. om redenen als bedoeld in artikel 1 Oa, eerste lid onder a, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 en het zesde lid van dit artikel, tijdelijk geen of niet gedurende de normale duur arbeid verricht in dienst van de werkgever, wordt met inachtneming van het bepaalde in de voorgaande leden als het loon van de deelnemer beschouwd het loon, dat zonder verzuim voor hem zou hebben gegolden. De vorige voizin is niet van toepassing op de werknemer die gebruik maakt van de levensloopregeling indien de voorziening in geld ult de levensloopregeling aanzienlijk lager is dan hetgeen gebruikelijk is. In dat geval is artikel 19 Wet loonbelasting 1964 van toepassing. reglement I I

85 sector aanspraken blz De redenen als genoemd in het vijfde lid, onderdeel c, van dit artikel zijn: a. Ouderschapsverlof Indien en voorzover de deelnemer op grond van de Wet arbeid en zorg gebruik maakt van zijn recht op verlof bouwt de deelnemer gedurende de verlofperiode aanspraken op ten behoeve van ouderdoms en partnerpensioen. b. Sabbatsverlof Indien en voorzover de deelnemer gebruik maakt van sabbatsverlof bouwt de deelnemer gedurende de verlofperiode met een maximum van twaalf maanden op ten behoeve van ouderdoms en partnerpensioen. Duurt het verlof na de in de vorige voizin genoemde periode voor de deelnemer voort, dan wordt het partner en wezenpensioen gedurende een periode van ten hoogste zes maanden op risicobasis gedekt. c. Studieverlof Indien en voorzover de deelnemer gebruik maakt van studieverlof bouwt de deelnemer gedurende de verlofperiode aanspraken op ten behoeve van ouderdoms en partnerpensioen. U. Levensloopverlof Indien en voorzovet de deelnemer op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 gebruik maakt van levensloopverlof bouwt de deelnemer gedurende de verlofperiode aanspraken op ten behoeve van ouderdoms en partnerpensioen. De verlofperiode waarover de pensioenopbouw als bedoeld in de vorige volzin plaats kan vinden, bedraagt maximaal 2,1 jaar. 7. Gedurende een periode van onbetaald verlof die al dan niet is opgesomd in het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 en het zesde lid van dit artikel, wordt ten minste het overlijdensrisico ten behoeve van het partnerpensioen gedekt gedurende maximaal 18 maanden overeenkomstig artikel 56 van de Pensioenwet. Artikel 7 Franchise 1. De franchise is per 1 januari 2017 voor deelnemers aan regeling I bepaald op Het bestuur stelt de franchise, gehoord de actuaris, vast met in achtneming van de aisdan geldende loonontwikkeling volgens de cao en de hoogte van de AOW en de middelen van het fonds. De franchise is echter minimaal gelijk aan de bedragen genoemd in artikel loaa, tweede lid Uitvoeringsbesluit loonbelasting reglement I I Beroepsgoederenvervoer

86 sector Beroepsgoederenvervoer blz 38 Artikel 8 Pensioengrondslag 1. De pensioengrondslag is het pensioengevend loon verminderd met de franchise. Indien het loon niet hager is dan de franchise, wordt de pensioengrondslag gesteld op De pensioengrondslag van de deelnemer wordt vastgesteld of opnieuw vastgesteld: a. bij de aanvang van een kalenderjaar; b. indien de tussen de deelnemer en zijn werkgever overeengekomen wekelijkse arbeidsduur in de loop van een kalenderjaar wijzigt: bij de aanvang van de gewijzigde wekelijkse arbeidsduu r; c. indien de deelneming in de loop van een kalenderjaar aanvangt of opnieuw aanvangt: bij de aanvang respectievelijk de hernieuwde aanvang van de deelneming; d. indien de deelnemer in de loop van een kalenderjaar aansluitend een nieuwe arbeidsovereenkomst sluit: bij de aanvang van die nieuwe arbeidsovereenkomst. 3. Het bestuur is gerechtigd een eenmalige uitkering van de werkgever aan de werknemer, aan te wijzen als tot het loon behorend. In dat geval wordt deze uitkering geacht te behoren tot de pensioengrondslag vanaf het in lid 2 van dit artikel bedoelde tijdstip. Artikel 9 Premie 1. De deelnemer is zijn aandeel in de premie verschuldigd aan zijn werkgever. De werkgever is verplicht bij elke loonbetaling op het loon in te houden het aandeel in de premie, dat de deelnemer aan zijn werkgever verschuldigd is ter zake van de periode, waarop de loonbetaling betrekking heeft. Indien en voor zover de werkgever geen loon aan de deelnemer verschuldigd is, moet de deelnemer zijn aandeel in de premie aan de werkgever betalen. 2. De periode waarover premie verschuldigd is, vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 21jarige leeftijd bereikt respectievelijk de latere datum van indiensttreding en eindigt uiterlijk op de pensioendatum of de eerdere pensioeningangsdatum. De verschuldigde premie bedraagt per 1 januari % van de pensioengrondslag. Voor een gedeelte van een jaar wordt de premie berekend over een evenredig gedeelte van de pensioeng ronds lag. 3. Het bestuur is bevoegd voor het begin van een kalenderjaar, gehoord de actuaris, te bepalen dat op de premie bepaald in het eerste lid in het komende kalenderjaar een korting zal worden toegepast. 4. Het bestuur is bevoegd, gehoord de actuaris, te bepalen dat op de premie bepaald in het eerste lid een verhoging zal warden toegepast. 5. Voor de gedeeltelijk en volledig en duurzaam arbeidsongeschikte deelnemer is over het gedeelte van de deelneming dat ingevolge het van toepassing zijnde pensioenreglement wordt voortgezet, geen premie verschuldigd vanaf het bereiken van de maximumuitkeringstermijn. Het bepaalde in dit lid laat onverlet dat een deelnemer in de zin van artikel 2 van onderdeel I recht heeft op pensioenverwerving overeenkomstig dit pensioenreglement ter zake welke verwerving pensioenpremie is verschuldigd overeenkomstig het in dit artikel bepaalde. 6. De werkgever is de premie ingevolge het tweede lid, met inachtneming van het bepaalde in het derde of vierde lid, voor de in zijn dienst zijnde deelnemer verschuldigd aan het fonds. Van deze premie komt 10,16% van de pensioengrondslag ten laste van de deelnemer. 7. Indien de IVAuitkering ingaat na een verkorte wachttijd, eindigt, in afwijking van het hiervoor bepaalde, de premiebetalingsplicht niet eerder dan na afloop van een periode van 104 weken gerekend vanaf de eerste ziektedag van de deelnemer. De premie die verschuldigd is bedraagt 40% van de premie zoals bepaald in de voorafgaande leden. reglement I I

87 blz Artikel 10 Premie en aanspraken bij deeltijdwerk Indien de tussen de deelnemer en zijn werkgever overeengekomen wekelijkse arbeidsduur minder bedraagt dan de normale in de betrokken bedrijfstak geldende wekelijkse arbeidsduur, wordt: a. voor het hierna in dit artikel bepaalde het aantal uren van de overeengekomen wekelijkse arbeidsduur uitgedrukt in een percentage van de in de betrokken bedrijistak geldende wekelijkse arbeidsdu u r; b. voor de vaststelling van de pensioengrondslag het geldende functieloon of vaste loon vermeerderd met vakantietoeslag als bedoeld in artikel 6 vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller gelijk is aan 100 en de noemer gelijk is aan het getal van het onder a bedoelde percentage; c. het premiepercentage bedoeld in artikel 9, tweede lid, vermenigvuldigd met het omgekeerde van de onder b bedoelde breuk; d. het in artikel 3 vermelde percentage voor ieder jaar of gedeelte van een jaar, met toepassing van het hierboven onder c bepaalde, vermenigvuldigd met het omgekeerde van de onder b bedoelde breuk. Indien een deelnemer waarop dit artikel van toepassing is, in een werkweek meer werkt dan het met zijn werkgever overeengekomen aantal uren, wordt de deelnemer voor de toepassing van dit artikel geacht gedurende die week het hogere aantal uren met zijn werkgever te zijn overeengekomen en wordt een nieuw percentage vastgesteld. Het percentage kan daarbij niet hager zijn dan 100. OVERGANGSREGELING OUDERDOMS EN PARTNERPENSIOEN Artikel 11 Samenvoeging van aanspraken ingevolge het vervallen pensioenreglement I aanspraken ingevolge het in het voorgaande bepaalde met Voor deelnemers die op zowel 31 december 2005 als 1 januari 2006 deelnemer zijn in het fonds worden de opgebouwde aanspraken op ouderdoms partner en wezenpensioen berekend per 31 december Deze premievrije pensioenaanspraken per 31 december 2005 worden opgenomen in de met ingang van 1 januari 2006 geldende regeling. Artikel ha Vervallen Pensioenreglement I In dit reglement wordt verwezen naar het vervallen Pensioenreglement I. Het vervallen Pensioenreglement I is vanaf 1 januari 2006 Pensioenreglement VI geworden. Artikel 12 Handhaving vervallen pensioenreglement I groepen nã 31 december 2005 voor bepaalde Voor de volgende groepen blijft het op 1 januari 2006 vervallen pensioenreglement I van kracht: de de de de pensioengerechtigden die op 31 december 2005 lopende pensioenuitkeringen ontvangen; deelnemers die op 31 de deelnemers die op 31 december 2005 deelnemer waren in het fonds en geboren zijn voör 1 januari 1950; deelnemers die op of na 1 jan uari 2006 gaan deelnemen in het fonds en geboren zijn vöör 1 januari 1950; per 31 december 2005 aanwezige gewezen deelnemers in de pensioenregeling; reglement I sector I Beroepsgoederenvervoer 39

88 voor voor sector Beroepsgoederenvervoer voor voor deelnemers die op 31 december 2005 deelnemer waren in het fonds met recht op (gedeeltelijke) voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid conform het vervallen pensioenreglement I en die niet meer werkzaam zijn bij een aangesloten werkgever, blijft de voorizetting van de pensioenopbouw plaatsvinden conform het vervallen pensiaenreglement I. Bij verlaging van het percentage atbeidsongeschiktheid stopt de voortzetting van de pens ioenopbouw voor dat deel. Rij vethoging van het percentage arbeidsongeschiktheid is het vervallen pensiaenreglement I voor dat deel van toepassing; deelnemers die op 31 december 2005 deelnemer waren in het fonds met recht op (gedeeltelijke) voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid conform het vervallen pensioenreglement I en nog werkzaam zijn bij een aangesloten werkgever, blijft de vaortzetting van de pensioenopbouw plaatsvinden conform het vervallen pensioenreglement I. Bij verlaging van het percentage arbeidsongeschiktheid stopt de voortzetting van de pensioenopbouw voor dat deel. Bij verhoging van het percentage arbeidsongeschiktheid is Hoofdstuk V van deel I van het pensioenreglement voor dat deel van toepassing; degenen die op 31 december 2005 de deelneming voortzetten op grand van het bepaalde in artikel 14 van het vervallen pensioenreglement I (vrijwillige voortzetting) zolang ze onafgebroken van die regeling gebruik maken. Een verzoek om vrijwillige voortzetting moet warden ingediend binnen drie maanden nadat de verplichte deelneming is geeindigd. Een gewezen deelnemer kan dus nag in feen deel van) 2006 tijdig een verzoek tot voortzetting indienen. De vaartzetting (mits toegestaan) heeft dan als ingangsdatum de dag volgend op de dag waarop de verplichte deelneming is geeindigd; degenen die op 31 december 2005 de deelneming voortzetten op grand van het bepaalde in artikel 14B van het vervallen pensiaenreglement I (FVPvoortzetting) zolang ze onafgebroken van die regeling gebruik maken. Voor deze deelnemers blijven de aanspraken en pensiaenen volledig verzekerd en uitgekeerd zoals dat in de pensioenregeling per 31 december 2005 van toepassing was. De aanspraken en ingegane pensioenen berustende op het vervallen pensioenreglement I warden aangepast conform het bepaalde in artikel 32 van hoofdstuk VIII van onderdeel I van dit reglement. Dit geldt ook voor de aanspraken en ingegane pensioenen als bedoeld in artikel 34 van Hoafdstuk III (Aanspraken ter zake van deelneming in het fands en diensttijd voor 1 januari 1978) van het vervallen pensioenreglement I. Artikel 13 Afwijkende pensioendatum voor de verworven aanspraken en rechten op 31 december2012 Voar de aanspraken en rechten op pensioen die op 31 december 2012 zijn verworven, is de pensioendatum in afwijking van de pensioendatum onder artikel 1 sub k DeeI I gelijk aan de eerste dag van de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer 65 jaar wordt. Artikel 14 Wijziging per I januari 2018 van de pensloendatum voor op 31 december 2012 bestaande aanspraken op ouderdomspensioen en voor bestaande aanspraken op ouderdomspensioen opgebouwd van 2013 tot en met Voor degene die op 31 december 2012 volgens het op die datum geldende pensioenreglement de status heeft van deelnemer of gewezen deelnemer, geldt in afwijking van artikel 13 deel II, per 1 januari 2018 voor de aanspraken op ouderdomspensioen die tot en met 31 december 2012 ingevolge dit pensioenreglement dan wel een eerder pensioenreglement van het fonds door hem zijn opgebouwd, de pensioendatum als bedoeld in artikel 1 onder k, deel I, zoals dit Iuidt na 31 december reglement I I blz 40

89 blz De in de vorige lid bedoelde pensioenaanspraken zoals die luidden op 31 december2017 worden op 1 januari 2018 omgezet naar pensioenaanspraken op de dan geldende pensloendatum als bedoeld in artikel 1 onder k, deel I. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op de aanspraken op ouderdomspensioen die tussen 1 januari 2013 en 1 januari 2018 ingevolge dit pensioenreglement zijn opgebouwd door degene die op 31 december 2017 de status heeft van deelnemer of gewezen deelnemer en op de in artikel 23, deep I omschreven aanspraak op eigen ouderdomspensioen van de gewezen partner die vóár 1 januari 2018 is vastgesteld. De factor(en) voor de omzetting wordtlworden door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgesteld op basis van algemeen aanvaarde actuariele grondsiagen en collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Deze factor(en) is/zijn opgenomen in bijiage H bij dit pensioenreglement. 3. Bij de vaststelling van het partner en wezenpensioen, overeenkomstig artikel 4 en 5, deel II, dan wel het bijzonder partnerpensioen, overeenkomstig artikel 22, deep I, wordt geen rekening gehouden met de (gevolgen van de) omzetting van aanspraken op ouderdomspensioen als bedoeld in het vorige lid. 4. Het bestuur kan besluiten dat het bepaalde in dit artikel niet van toepassing is op door het bestuur aan te wijzen (gewezen) deelnemers. lndien het bestuur daartoe besluit zal op deze (gewezen) deelnemers het pensioenreglement van toepassing blijven zoals dat luidde op 31 december Artikel 15 Extra aanspraken op ouderdomspensioen die op I januari 2018 zijn verworven uit een omzefting van aanspraken op prepensioen 1. De extra aanspraken op ouderdomspensioen die door de in artikel 38a Prepensicenreglement Goederenvervoer en artikel 13.2 Prepensioenreglement Personenvervoer bedoelde omzeffing op 1 januari 2018 zijn verworven, blijven buiten beschouwing bij de vaststelling van het partner en wezenpensloen, overeenkomstig artikel 4 en 5, deep II, en van het bijzonder partnerpensioen, overeenkomstig artikel 22, deep I. 2. Het overige bepaalde in dit pensioenreglement is onverkort van toepassing op de in het vorige lid bedoelde extra aanspraken op ouderdomspensioen. DEEL III: OVERIGE WETTELIJKE BEPALINGEN Artikel I Overige wettelijke bepalingen 1. Een aanspraak op pensioen kan niet bij overeenkomst tussen de (gewezen) deelnemer en het fonds wotden verminderd zonder schriftelijke toestemming van de partner. Dit geldt niet als de vermindering het gevolg is van een wettelijke bepaling. 2. De pensioenrechten of aanspraken ingevolge de regeling kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet. 3. Verpanding is toegestaan voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, lid 5 van de lnvorderingswet Vervreemding is toegestaan op grond van artikel 57, lid 5 van de Pensioenwet. 5. Volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk. 6. Beslag op pensioen is slechts mogelijk indien en voor zover dit wettelijk is toegestaan. reglement I sector I Beroepsgoederenvervoer

90 sector Beroepsgoederenvervoer blz In geval van beslag legging op pensioen is het fonds bevoegd de daarmee gepaard gaande kosten geheel of gedeeltelijk bij de pensioengerechtigde in rekening te brengen, al dan niet door verrekening met dat pensioen. 8. Elk beding, strijdig met het bepaalde in een van de voorgaande eden van dit artikel, is ten opzichte van het fonds nietig. 9. Bij de vaststelling van pensloenen en aanspraken warden de in de Wet op de loonbelasting 1964 aangegeven maxima en begrenzingen mee in aanmerking genomen. 10. De opbouw en financiering van de pensioenaanspraken vinden gedurende het deelnemerschap ten minste evenredig in de tijd plaats. 11. Het fonds administreert de deelnemingsjaren van de deelnemers. Onder deelnemingsjaren wordt in dit verband verstaan: perioden als bedoeld in artikel loab van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting Op verzoek van de (gewezen) deelnemer verstrekt het fonds een opgave van de deelnemingsjaren en de schriftelijke bescheiden die de deelnemingsperioden, voorafgaande aan een vóor 1 januari 2005 gedane waardeoverdracht kunnen staven overeenkomstig de voorschriften gesteld in de artikelen 2 en 3 van het Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten Sociaal Akkoord De opgave wordt verstrekt binnen drie maanden nadat het verzoek bij het fonds is binnengekomen. Het fonds kan de (gewezen) deelnemer een vergoeding vragen voor kosten die aan de verstrekking van de opgave verbonden zijn. Artikel 2 Bijzondere regelingen 1. Het fonds kan op verzoek van een werkgever: a. voor de werknemers of een bepaalde groep van werknemers als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder b, van de statuten en in dienst van de werkgever, aanspraken op ouderdoms, invaliditeits, partner en wezenpensioen verzekeren, welke kunnen afwijken van de in hoofdstuk I geregelde voorzieningen; reglement I I

91 b. voor de deelnemers of een bepaalde groep van deelnemers als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder a of c, van de statuten en in dienst van de werkgever, aanspraak op ouderdoms, invaliditeits, partner en wezenpensioen verzekeren, naast de aanspraken welke voortvloeien uit de toepassing van hoofdstuk I, een en ander tegen betaling van periodieke premies of koopsommen en op door het fonds vastgestelde overige voorwaarden. 2. Het bestuur is bevoegd, op verzoek van een deelnemer, met deze een overeenkomst te sluiten, waarbij de rechten op pensioen waarop hij volgens dit reglement recht heeft, kunnen worden verhoogd, voor zover dit mogelijk is binnen de kaders van de Pensioenwet. Het bestuur stelt de premie of de koopsom vast gehoord de actuaris en bepaalt de overige voorwaarden met betrekking tot deze overeenkomst. 3. Behoudens de bevoegdheid met de werkgever overeen te komen, dat op verzekeringen ingevolge het eerste lid, onder a, de bepalingen van dit reglement van toepassing zullen zijn, stelt het fonds, gehoord de actuaris, tarieven vast voor de bijzondere regelingen. Het fonds is bevoegd, gehoord de actuaris, deze tarieven te wijzigen. Een gewijzigd tarief is ook van toepassing op de vóor de wijziging van het tarief in gevolge dit hoofdstuk afgesloten verzekeringen doch niet eerder dan zes maanden na het tijdstip waarop het nieuwe tarief aan de belanghebbenden is medegedeeld. 4. Het fonds geeft ten behoeve van de betrokken deelnemers bewijsstukken af met betrekking tot de ingevolge dit hoofdstuk verzekerde pensioenen. Artikel 3 Verplichtingen van de werkgevers, deelnemers en pensioengerechtigden 1. De werkgevers, de deelnemers, en degenen die aan de bepalingen van de statuten en dit pensioenreglement aanspraak op pensioen of een andere uitkering ontlenen, zijn verplicht aan het fonds de door het fonds voor een goede uitvoering van de statuten en van dit pensioenreglement nodig geachte inlichtingen te verstrekken, respectievelijk bescheiden te overleggen. Dit moet geschieden binnen de door het fonds gestelde termijn. De werkgevers zijn verplicht aan een door het fonds aan te wijzen persoon inzage te verlenen van boeken en bescheiden, waarvan de inzage door het fonds nodig wordt geoordeeld voor een goede uitvoering van de statuten en van dit pensioenreglement. 2. Bij niet voldoening aan het bepaalde in het eerste lid is het fonds bevoegd de nodige gegevens naar beste weten vast te stellen en zijn de betrokkenen aan deze vaststelling gebonden. Artikel 4 Hardheidsbepaling In gevallen waarin toepassing van het reglement naar het oordeel van het bestuur zou leiden tot bijzondere hardheid, kan het bestuur, met inachtneming van de statuten en wettelijke bepalingen, anders beslissen dan uit toepassing van het reglement zou volgen. Artikel 5 Slotbepaling In onvoorziene gevallen beslist het bestuur, daarb blijvend binnen de grenzen van de fiscale wet en regelgeving. Artikel 6 Inwerkingtreding Dit reglement is in werking getreden op 1 januari Dit reglement is laatstelijk gewijzigd op 1 januari Artikel 7 Citeertitel Dit reglement kan worden aangehaald als pensioenreglement I. reglement I sector I Beroepsgoederenvervoer blz 43

92 sector Beroepsgoederenvervoer blz 44 DEEL IV BIJLAGEN MET FACTOREN BIJLAGEN Tussentiidse wijziging flexibilserinqsfactoren In afwijking van wat elders in dit reglement is bepaald over de geldigheid van de flexibiliseringsfactoren die in de hierna vermelde Bijiagen zijn opgenomen, kan het bestuur, indien wijziging van de onderliggende grondslagen dit naar het oordeel van het bestuur noodzakelijk maken, deze factoren tussentijds opnieuw vaststellen. BIJLAGE A Tabel verhoging ouderdomspensioen door inruil van opgebouwd partnerpensioen (behorend bij artikel 11 lid 1, onderdeel I) Onderstaand ruiltarief PP/OP geeft aan hoeveel euro ouderdomspensioen, ingaand op de pensioeningangsdatum, kan worden verkregen bij het inruilen van 1 euro partnerpensioen. Het uit de inruil te verkrijgen extra ouderdomspensioen op de pensioeningangsdatum is dan gelijk aan het bedrag van het in te ruilen partnerpensioen vermenigvuldigd met het ruiltarief. Deze tabel is uitsluitend van toepassing op het ouderdomspensioen al dan niet eerder of later ingaand dat extra kan worden verkregen door inruil van partnerpensioen in ouderderdomspensioen. Het uit deze tabel verkregen ouderdomspensioen hoeft niet meer te worden vermenigvuldigd met de factoren van de tabellen in Bijlage D. Leeftijd Inruil partnerpensioen in direct ingaand ouderdomspensioen op 65, 66 en , , , , , , , , , , , , , , , ,388 Bij nietgehele leeftijden worden de ruiltarieven bepaald d.m.v. interpolatie tussen de ruiltarieven behorende bij de gehele Ieeftijden. reglement I I

93 63 sector Beroepsgoederenvervoer blz 45 BIJLAGE B Tabel verhoging partnerpensioen door inruil van opgebouwd ouderdomspensioen (behorend bij artikel 11 lid 2, onderdeel I) Onderstaand ruiltarief OP/PP geeft aan hoeveel euro partnerpensioen kan worden verkregen bij het inruilen van 1 euro opgebouwd ouderdomspensioen (met pensioeningangsleeftijd 65, 66 danwel 67). Het uit de inruil te verkrijgen extra partnerpensioen is dan gelijk aan het bed rag van het in te ruilen ouderdomspensioen (met pensioeningangsleeftijd 65, 66 danwel 67) vermenigvuldigd met het ruiltarief. Inruil ouderdomspensioen Inruil ouderdomspensioen Leeftijd voor partnerpensioen Leeftijd voor partnerpensioen op 65 op 67 op 65 op , ,682 2, ,248 2, ,657 2, ,226 2, ,633 2, ,204 2, ,609 2, ,182 2, ,587 2, ,159 2, ,566 2, ,136 2, ,546 2, ,112 2, ,529 2, ,087 2, ,514 2, ,063 2, ,502 2, ,038 2, ,492 2, ,013 2, ,486 2, ,988 2, ,483 2, ,962 2, ,483 2, ,937 2, ,487 2, ,912 2, ,493 2, ,886 2, ,504 2, ,860 2, ,518 2, ,834 2,536 2, ,809 2, ,560 2, ,783 2, ,589 2, ,758 2, , ,732 2, , ,707 2,407 reglement I

94 sector Beroepsgoederenvervoer blz 46 Leeftijd Inruil ouderdomspensioen voor partnerpensioen op , , , , , , , , , , , ,485 Bij nietgehele Ieeftijden worden de ruiltarieven bepaald door middel van interpolatie tussen de tarieven behorende bij de gehele Ieeftijden. reglement I I

95 ..: Beroepsgoederenvervoer blz 47 BIJLAGE C Tabel inruil ouderdomspensioen voor tijdelijk ouderdomspensioen (behorend bij artikel 12, onderdeel I) Onderstaand ruiltarief omzetting OP in TOP geeft aan hoeveel euro tijdelijk ouderdomspensioen, ingaand op de pensioeningangsdatum en eindigend op de Ieeftijd 65, 66 danwel 67, kan worden verkregen bij het inruilen van 1 euro opgebouwd ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 65, 66 danwel 67). Het uit de inruil te verkrijgen tijdelijk ouderdomspensioen is dan gelijk aan het bedrag van het om te zetten ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 65, 66 danwel 67) vermenigvuldigd met het ruiltarief. De onderstaande tabel geeft een beperkt aantal mogelijkheden van inruil weer. Bij een andere pensioeningangsdatum en/of andere eindleeftijd worden de ruiltarieven op basis van interpolatie berekend. Leeftijd Inruil ouderdomspensioen in tijdelijk ouderdomspensioen op65 op66 op ,706 1,475 1, ,913 1,636 1, ,172 1,834 1, ,506 2,082 1, ,578 2,830 2, ,517 3,429 2, ,080 4,328 3, ,203 5,826 4, ,563 8,818 5, jaar en 11 maanden 225, ,787 8, jaar en 11 maanden 215, ,014 66jaaren 11 maanden 206,583 reglement I sector I

96 sector Beroepsgoederenvervoer blz 48 BIJLAGE D Tabel korting opgebouwd levenslang ouderdomspensioen bij vervroegde ingang (behorend bij artikel 13 lid 2, onderdeel I) Leeftijd Vervroegingsfactor ouderdomspensioen op65 op66 op ,630 0,596 0, ,657 0,621 0, ,685 0,647 0, ,715 0,676 0, ,747 0,706 0, ,782 0,739 0, ,819 0,774 0, ,859 0,812 0, ,902 0,854 0, ,949 0,898 0, ,000 0,947 0, ,000 0, ,000 Tabel verhoging opgebouwd levenslang ouderdomspensioen bij verlate ingang Leeftijd U itstelfactor ouderdomspensioen op65 op66 op , ,056 1, ,119 1,059 1, ,188 1,124 1, ,266 1,197 1, ,353 1,280 1, ,451 1,372 1, ,562 1,477 1, ,689 1,597 1,506 reglement I I

97 sector Beroepsgoederenvervoer blz 49 BIJLAGE E Tabel uitgesteld levenslang ouderdomspensioen, ingaand op 65, 66 of 67jarige Ieeftijd: (behorend bij artikel 35, onderdeel ) De afkoopfactoren met betrekking tot uitgesteld ouderdomspensioen, geldig van 1 met 31 december2017, luiden als volgt: januari 2017 tot en \fkoopfactor ouderdomspensioen Op 67 Op66 Op ,745 8,217 8, ,933 8,418 8, ,126 8,623 9, ,321 8,832 9, ,521 9,045 9, ,724 9,261 9, ,930 9,481 10, ,139 9,704 10, ,352 9,931 10, ,567 10,160 10, ,786 10,393 11, ,007 10,629 11, ,230 10,867 11, ,456 11,107 11, ,684 11,349 12, ,913 11,592 12, ,143 11,837 12, ,374 12,082 12, ,605 12,326 13, ,836 12,571 13, ,066 12,814 13, ,295 13,055 13, ,521 13,292 14, , , ,964 13,756 14, ,178 13,978 14, ,386 14,194 15, ,588 14,404 15, ,783 14,608 15, ,972 14,807 15, ,156 15,000 15, ,336 15,190 16, ,512 15,379 16, ,688 15,567 16, ,863 15,755 16, ,039 15,945 16,869 reglement I I

98 sector Beroepsgoederenvervoer blz ,217 16,136 17, ,398 16,329 17, ,581 16,523 17, ,765 16,718 17, ,953 16,914 17, ,142 17,110 18, ,333 17,308 18, ,528 17,509 18, ,727 17,714 18, ,933 17,929 17, ,152 17,152 17, ,378 16,378 16, ,612 15,612 15, ,855 14,855 14, ,106 14,106 14, ,371 13,371 13, ,649 12,649 12, ,942 11,942 11, ,252 11,252 11, ,580 10,580 10, ,930 9,930 9, ,304 9,304 9, ,704 8,704 8, ,126 8,126 8, ,575 7,575 7, ,056 7,056 7, ,561 6,561 6, ,096 6,096 6, ,658 5,658 5, ,247 5,247 5, ,868 4,868 4, ,515 4,515 4, ,195 4,195 4, ,901 3,901 3, ,636 3,636 3, ,390 3,390 3, ,166 3,166 3, ,960 2,960 2, ,771 2,771 2, ,594 2,594 2, ,423 2,423 2, ,269 2,269 2, ,132 2,132 2, ,009 2,009 2,009 reglement I I

99 sector Beroepsgoederenvervoer blz 51 Tabel uitgesteld levenslang partnerpensioen, ingaand bij overlijden: De afkoopfactoren met betrekking tot uitgesteld partnerpensioen, geldig van 1 31 decembet 2017, luiden als volgt: januari 2017 tot en met Leeftijd fkoopfactor partnerpensioen, ingaand bij overlijden ,497 2,497 2, ,585 2,585 2, ,675 2,674 2, ,766 2,766 2, ,860 2,860 2, ,956 2,956 2, ,055 3,055 3, ,157 3,156 3, ,261 3,261 3, ,368 3,367 3, ,478 3,477 3, ,590 3,589 3, ,704 3,704 3, ,821 3,821 3, ,941 3,940 3, ,062 4,062 4, ,187 4,186 4, ,314 4,313 4, ,443 4,442 4, ,574 4,573 4, ,707 4,705 4, ,841 4,839 4, ,976 4,974 4, ,112 5,109 5, ,247 5,245 5, ,383 5,380 5, ,518 5,515 5, ,650 5,647 5, ,781 5,777 5, ,909 5,905 5, ,033 6,029 6, ,153 6,149 6, ,268 6,263 6, ,377 6,372 6, , , ,576 6,569 6, ,663 6,656 6, ,741 6,733 6, ,808 6,800 6,791 reglement I I

100 sector Beroepsgoederenvervoer blz ,866 6,857 6, ,911 6,902 6, ,945 6,934 6, ,965 6,954 6, ,971 6,959 6, ,962 6,949 6, ,938 6,911 6, ,882 6,882 6, ,841 6,841 6, ,785 6,785 6, ,713 6,713 6, ,628 6,628 6, ,528 6,528 6, ,413 6,413 6, ,282 6,282 6, ,138 6,138 6, ,979 5,979 5, ,804 5,804 5, ,615 5,615 5, ,411 5,411 5, ,198 5,198 5, ,975 4,975 4, ,739 4,739 4, ,499 4,499 4, ,255 4,255 4, ,011 4,011 4, ,769 3,769 3, ,527 3,527 3, ,288 3,288 3, ,053 3,053 3, ,830 2,830 2, ,615 2,615 2, ,411 2,411 2, ,220 2,220 2, ,047 2,047 2, ,882 1,882 1, ,732 1,732 1, ,600 1,600 1, ,476 1,476 1, ,358 1,358 1, ,246 1,246 1,246 reglement I I

101 sector Beroepsgoederenvervoer blz 53 Tabel direct ingaand levenslang partnerpensioen: De afkoopfactoren met betrekking tot direct ingaand partnerpensioen, geldig van 1 met 31 december 2017, luiden als volgt: januari 2017 tot en Leeftijd Afkoopfactor Leeftijd Afkoopfactor Leeftijd Afkoopfactor ,293 8, , , , ,173 29, , , , , , , ,471 25, , , , , , , , , , , , ,642 3, , ,862 3, , ,076 g 2, , , ,717 39, ,492 2, , , ,329 38, , , , , , ,547 13, ,440 33,803 11, , ,972 32,576 10, , Bij nietgehele eeftijden worden de afkoopfactoren d.m.v. interpolatie tussen de afkoopfactoren behorende bij de gehele Ieeftijden bepaald. reglement I I

102 sector Beroepsgoederenvervoer blz 54 BIJLAGE F Overzicht geldende bedragen (behorend bij artikel 6, onderdeel II) Artikel 6, onderdeel II Het maximum loon bedoeld in artikel 6 bedraagt voor , voor , voor en voor (artikel 17, eerste lid Wet financiering sociale verzekeringen). Artikel 7, onderdeel II De franchise bedraagt voor de deelnemer: In de sector Beroepsgoederenvervoer In de sector Besloten Busvervoer In de sector Taxivervoer In desectororsima reglement I I

103 sector BIJLAGE G Tabel hoogllaag constructie ouderdomspensioen (behorend bij artikel 14, onderdeel I) 5jaar Hoog Laag Leeftijd HOOG LAAG 55 1,255 0, ,253 0, ,250 0, ,248 0, ,246 0, ,243 0, ,240 0, ,237 0, ,234 0, ,230 0, ,227 0, ,223 0, I 0jaar Hoog Laag Leeftijd HOOG LAAG 55 1,187 0, ,184 0, ,180 0, ,176 0, ,172 0, ,168 0, ,163 0, ,159 0, ,154 0, ,149 0, ,143 0, ,137 0, ,131 0,848 reglement I Beroepsgoederenvervoer blz 55

104 sector Beroepsgoederenvervoer blz 56 BIJLAGE H Omzettingsfactoren als bedoeld in artikel 14, deel II Detot en met 31 december 2012 resp. de in de petiode vanaf 2013 tot en met 2017 door een deelnemer of gewezen deelnemer opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen met pensioendatum 65 of 67 alsmede de in artikel 23, deel I omschreven aanspraak op eigen ouderdomspensioen van de gewezen partner die voor 1 januari 2018 is vastgesteld, worden ingevolge artikel 14, deel II, herrekend naar pensioendatum 68 als bedoeld in artikel 1 onder k, deel I, door deze aanspraken op ouderdomspensioen zoals die luidden op 31 december 2012 resp. 31 december 2017 te vermenigvuldigen met de onderstaande factor/factoren (factoren worden nog vastgesteld). reglement I

105 Pensioentonds Pensloenreglement VOOR BEDRIJVEN VOOR BESLOTEN BUSVERVOER EN AANVERWANTE ACTIVITEITEN BIJ DE STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG Januari 2018

106 Busvervoer blz 2 INHOUDSOPGAVE: DEEL I BASISREGELING. 5 HOOFOSTUK I Definities 5 Artikel 1 Definities 5 HOOFDSTUK II Deelname 8 Artikel 2 Aansluiting 8 Artikel 3 Aanspraken 8 Artikel 4 Korting van aanspraken en ingegane pensioenen 9 HOOFDSTUK III Uitkeringen 10 Artikel 5 Ouderdomspensioen 10 Artikel 6 Partnerpensioen 10 Artikel 7 Wezenpensioen 10 Artikel 8 Geen aanspraak op partner en wezenpensloen 11 Artikel 9 Overgangsregeling partnerpensioen 11 HOOFDSTUK IV Flexibele pensionering 12 Artikel 10 Deeltijdpensioen 12 Artikel 11 Inruil partnerpensioen voor extra ouderdomspensioen en inruil ouderdomspensioen voor extra partnerpensioen 12 Artikel 12 Inruil ouderdomspensioen voor tijdelijk ouderdomspensioen 13 Artikel 13 Vervroegen en uitstellen ouderdomspensioen 13 Artikel 14 Hoog/Iaagconstructie 14 Artikel 15 Volgorde flexibiliseringsmogelijkheden 15 HOOFDSTUK V Premievrije deelneming wegens arbeidsongeschiktheid 16 Artikel 16 Premievrije deelneming 16 Artikel 17 Voorwaarden voor premievrije deelneming 17 Artikel 18 Niet anger van toepassing zijn van de regeling van premievrije deelneming 17 Artikel 19 Hardheidsbepaling en aanspraken bij reintegratie 18 Artikel 20 Mogelijkheid tot intrekking regeling van premievrije deelneming 18 Artikel 20a Mogelijkheid tot intrekking regeling van premievrije deelneming 18 HOOFDSTUK VI Echtscheiding 20 Artikel 21 Verevening ouderdomspensioen 20 Artikel 22 Bijzonder partnerpensioen 21 Artikel 23 Conversie 23 HOOFDSTUK VII Aanspraken na beëindiging deelneming 24 Artikel 24. Aanspraken bij beeindiging van de deelneming anders dan door overlijden of het ingaan van het ouderdomspensioen 24 Artikel 25 Plicht tot waardeoverdracht 24 Artikel 26 Bevoegdheid tot waardeoverdracht 24 Artikel 27 Verval van aanspraken na waardeoverdracht 24 Artikel 28 Inkomende waardeoverdracht 25 Artikel 29 Bevoegdheid tot collectieve waardeoverdracht 25 Artikel 30 Groepsgewijze individuele waardeoverdracht 25 Artikel 31 Vrijwillige voortzetting van de (verplichte) deelneming 25 HOOFDSTUK VIII Voorwaardelijke toeslag 28 Artikel 32 Voorwaarden voor toeslagverlening op pensioenrechten en pensioenaanspraken 28 reglement I sector II

107 Busvervoer blz 3 HOOFDSTUK IX Aanvraag en uitbetaling pensioen. 29 Artikel 33 Aanvragen en toekenning van pensloen 29 Artikel 34 Uitbetaling van pensioen 29 HOOFDSTUK X Afkoop 30 Artikel 35 Afkoop pensioen; algemene bepalingen 30 Artikel 36 Afkoop van klein pensioen op de ingangsdatum van het pensioen 30 Artikel 37 Afkoop van fiscaal bovenmatig pensioen 31 Artikel 38 Afkoopsom 31 HOOFDSTUK XI Vrijstellingsregelingen 32 Artikel 39 Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 32 Artikel 40 Spaarbijdragen bij vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 32 Artikel4l Uitkeringen 33 Artikel 42 Van kracht worden pensioenregeling 34 Artikel 43 lntrekking vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 34 DEEL II SECTOR SPECIFIEKE BEPALINGEN 35 Sector II: Besloten Busvervoer 35 Artikel 1 Definities 35 Artikel 2 Deelnemers op wie deel II van de pensioenregeling van toepassing is 35 Artikel 3 Ouderdomspensioen 35 Artikel 4 Partnerpensioen 35 Artikel 5 Wezenpensloen 36 Artikel 6 Pensioengevend loon 36 Artikel 7 Franchise 37 Artikel 8 Pensioengrondslag 37 Artikel 9 Premie 37 Artikel 10 Premie en aanspraken bij deeltijdwerk 38 OVERGANGSREGELING OUDERDOMS EN PARTNERPENSIOEN 39 Artikel 11 Samenvoeging van aanspraken ingevolge het vervallen pensioenreglement I met 39 aanspraken ingevolge het in het voorgaande bepaalde 39 Artikel 11 a Vervallen Pensioenreglement I 39 Artikel 12 Handhaving vervallen pensioenreglement I nã 31 december 2005 voor bepaalde 39 groepen 39 Artikel 13 Afwijkende pensioendatum voor de verworven aanspraken en rechten op december Artikel l4wijziging per 1 januari 2018 van de pensioendatum voorop 31 december2012 bestaande aanspraken op ouderdomspensioen en voor bestaande aanspraken op ouderdomspensioen opgebouwd van 2013 tot en met Artikel 15 Extra aanspraken op ouderdomspensioen die op 1 januari 2018 zijn verworven uit een omzetting van aanspraken op prepensfoen 41 DEEL III OVERIGE (WETTELIJKE) BEPALINGEN 42 Artikel 1 Overige wettelijke bepalingen 42 Artikel 2 Bijzondere regelingen 42 Artikel 3 Verplichtingen van de werkgevers, deelnemers en pensioengetechtigden 43 Artikel 4 Hardheidsbepaling 43 Artikel 5 Slotbepaling 43 Artikel 6 Inwerkingtreding 43 Artikel 7 Citeertitel 43 DEEL IV BIJLAGEN MET FACTOREN 44 BIJLAGEA 44 Tabel verhoging ouderdomspensioen door inruil van opgebouwd partnerpensioen 44 reglement I sector II

108 Busvervoer blz 4 BIJLAGEB.45 Tabel verhoging partnerpensioen door inruil van opgebouwd ouderdomspensioen 45 BIJLAGEC 47 Tabel inruil ouderdomspensioen voor tijdelijk ouderdomspensioen 47 BIJLAGED 48 Tabel korting opgebouwd levenslang ouderdomspensioen bij vervroegde ingang 48 Tabel verhoging opgebouwd levenslang ouderdomspensioen bij verlate ingang 48 BIJLAGE E 49 Tabel uitgesteld levenslang ouderdomspensioen, ingaand op 65,66 of 67jarige Ieeftijd 49 Tabel uitgesteld levenslang partnerpensioen, ingaand bij overlijdeiv 51 Tabel direct ingaand levenslang partnerpensioeiv 53 BIJLAGEF 54 Overzicht geldende bedragen 54 BIJLAGEG 55 Tabel hoogllaag constructie ouderdomspensioen 55 BIJLAGEH 56 Omzettingsfactoren als bedoeld in artikel 14, deel II 56 reglement I sector II

109 Busvervoer blz 5 DEEL I BASISREGELING HOOFDSTUK I DEFINITIES Artikel I Definities In dit reglement wordt verstaan onder: a. werkgever: werkgever in de zin van de statuten b. werknemer: werknemer in de zin van de statuten c. deelnemer: de werknemer of gewezen werknemer als bedoeld in de statuten d. gewezen deelnemer: de werknemer of gewezen werknemer door wie op grond van een pensioenovereenkomst geen pensioen meer wordt verworven en die bij de beeindiging van de deelneming een pensioenaanspraak heeft behouden jegens het fonds; e. partner: I. de echtgeno(o)t(e) van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde; II. de ongehuwde man of vrouw met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde een partnerrelatie heeft die is geregistreerd in de registers van de burgerlijke stand; III. de ongehuwde man of vrouw, niet zijnde een bloed of aanverwant in de rechte Iijn, met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, die geen wettig geregistreerd partnerschap is aangegaan, onafgebroken doch ten minste zes maanden op hetzelfde adres samenwoont en in het bevolkingsregister staat ingeschreven en die in een notarieel verleden samenlevingscontract door de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde onder herroeping van eerdere begunstiging van partnerpensioen is aangewezen als begunstigde van het partnerpensioen. In het samenlevingscontract is voor ieder van de partners een eenzijdige opzeggingsmogelijkheid van het samenlevingscontract door middel van een aangetekend schrijven aan de andere partner dan wel de notaris opgenomen. In het geval er op enig moment gelijktijdig sprake is van meerdere partners, beslist het bestuur welke partner als begunstigde van het partnerpensioen zal worden aangemerkt; f. gewezen partner: I. de partner van wie het huwelijk met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde na het begin van zijn (haar) deelneming in het fonds is beeindigd door echtscheiding of door ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed; II. de partner als bedoeld in dit artikel onderdeel e, sub II, van wie de partnerregistratie in de registers van de burgerlijke stand is beeindigd anders dan door dood,vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk of beeindiging van een partnerrelatie in de zin van de pensioenovereenkomst; III. de partner als bedoeld in dit artikel onderdeel e, sub III, die niet langer voldoet aan de daar gestelde voorwaarden en het fonds hiervan overeenkomstig de in artikel 22 lid 8 gestelde voorwaarden in kennis heeft gesteld; reglement I sector II

110 Busvervoer blz g. scheiding: hieronder wordt in dit reglement verstaan: beeindiging van het huwelijk door echtscheiding; ontbinding van bet huwelijk na scheiding van tafel en bed; beeindiging van het wettig geregistreerd partnerschap anders dan door dood, vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk of beeindiging van een partnerrelatie in de zin van de pensioenovereenkomst; beeindiging van de partnerrelatie als bedoeld in dit artikel onderdeel e, sub Ill; h. scheidingsdatum: I. in geval van echtscheiding en beeindiging van bet wettig geregistreerd partnerschap: de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand; II. in geval van scheiding van tafel en bed: de datum van inschrijving van de beschikking in bet huwelijksgoederenregister; Ill. de datum waarop de partnerrelatie als bedoeld in dit artikel onderdeel e, sub III op grond van artikel 22 lid 8 is beeindigd; i. arbeidsongeschikt: arbeidsongeschikt in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De vaststelling al dan niet met terugwerkende kracht van de mate van arbeidsongeschiktheid door bet uitvoeringsorgaan van die wet is beslissend voor de toepassing van dit reglement; j. maximumuitkeringstermijn I maximumwachttijd: de termijn van 104 weken, bedoeld in artikel 7:629, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, respectievelijk in artikel 29, vijfde lid van de Ziektewet, berekend en eventueel verlengd met inachtneming van bet bepaalde in deze artikelen. Het UWV kan op aanvraag van de verzekerde een kortere uitkeringstermijn vaststellen indien de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt (op basis van artikel 23, zesde lid van de WIA) is. Een verkorte wachttijd bed raagt ten minste 13 weken en ten hoogste 78 weken; k. pensioendatum: de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer of gewezen deelnemer 68 jaat wordt of, als hij niet eerder was overleden, zou zijn geworden; I. pensioeningangsdatum: de pensloendatum dan wel de datum waatop door vervroeging of uitstel bet pensioen daadwerkelijk geheel of gedeeltelijk ingaat. De pensioeningangsdatum is de eerste dag van de maand waarin het vervroegde of het uitgestelde pensioen ingaat; m. gepensioneerde: de (gewezen) deelnemer die de pensioeningangsdatum heeft bereikt; n. pensioenovereenkomst: hetgeen tussen een werknemer en werkgever is overeengekomen betreffende pensioen; o. pensioenaanspraak: bet recht op een nog niet ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaacdelijke toeslagverlening; p. pensioenrecht: bet recht op een ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening; reglement sector II 6

111 Busvervoer 7 q: pensioengerechtigde: persoon voor wie op grond van een pensioenovereenkomst het pensioen is ingegaan; r. indexcijfer: het indexcijfer der lonen bedoeld in artikel 1 lonen; van het Besluit begripsomschrijving indexcijfer der s. Wet pensioenverevening: de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding; t. Vrijstellingsbesluit: Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000; u. svloon: het loon als bedoeld in artikel 16 Wet financiering sociale verzekeringen. v UWV: Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. w. Sector een (deel van een) bedrijfstak zoals bepaald in artikel 2 van de Statuten. x. Sectorbepalingen de onderdelen van de pensioenregeling van een sector die afwijken van de Basisregeling van het fonds reglement I sector II blz

112 Busvervoer blz 8 HOOFDSTUK II DEELNAME Artikel 2 Aansluiting 1. De bepalingen van deel I Basisregeling zijn van toepassing op degenen die deelnemer zijn in de zin van artikel 17, eerste lid, onder a, van de statuten en geboren zijn op of na 1 januari 1950 en die werkzaam zijn voor een werkgever die valt onder de werkingssfeer van het fonds, in de zin van artikel 3 van de statuten. Het bepaalde in de vorige voizin is van overeenkomstige toepassing ongeacht of de eerdere pensioeningangsdatum al is bereikt. 2. De bepalingen van deel I Basisregeling zijn van toepassing op degenen die deelnemerzijn in de zin van artikel 17, eerste lid, onder b, van de statuten en geboren zijn op of na 1 januari 1950 en die werkzaam zijn voot een werkgever die krachtens artikel 16, eerste lid, onder b van de statuten ten behoeve van zijn werknemers of een groep van zijn werknemers een uitvoeringsovereenkomst inzake vrijwillige aansluiting heeft gesloten met het fonds, overeenkomstig artikel 12 lid 5 van de statuten. 3 De bepalingen van deel I Basisregeling zijn van toepassing op degenen die deelnemerzijn in de zin van artikel 17, eerste lid, onder c, van de statuten en die werkzaam zijn voor een werkgever die krachtens artikel 16, eerste lid, onder c van de statuten een onderneming drijft waarvan de bedrijfsactiviteiten onder de werkingssfeer van bet pensioenfonds vallen en die een aansluitingsovereenkomst met het pensioenfonds heeft gesloten. 4 De deelneming vangt aan op de eerste dag van indiensttreding bij een werkgever dan wel op het moment van aansluiting van de werkgever bij het fonds indien dit later is. 5 De deelname eindigt: a. zodra de deelnemer niet meer de status van werknemer heeft behalve in het geval de deelnemer in aanmerking komt voor premievrije pensioenopbouw; b. door bet overlijden van de deelnemer; c. bet bereiken van de pensioendatum of de eerdere pensioeningangsdatum, echter niet,indien en voor zolang de deelnemer bij het bereiken van de eerdere pensioeningangsdatum tot de werknemers als bedoeld onder a) blijft behoren. De deelnemer van wie de deelneming bij het bereiken van de eerdere pensioeningangsdatum is beeindigd verkrijgt opnieuw de status van deelnemer vanaf het moment dat hij voor de pensioendatum gaat behoren tot de onder a) bedoelde werknemers. Hij behoudt die status tot uiterlijk de pensioendatum; d. beeindiging van de premievrije deelneming wegens arbeidsongeschiktheid of vrijwillige voortzetting. Artikel 3 Aanspraken 1. Deze pensioenregeling heeft bet karakter van een uitkeringsovereenkomst. 2. De deelneming geeft aanspraak op: a. ouderdomspensioen aan de deelnemer en gewezen deelnemer; b. partnerpensioen aan de partner van de (gewezen) deelnemer en gepensioneerde; c. bijzonder partnerpensioen aan de gewezen partner; d. wezenpensioen aan: de kinderen, die de 1 8jarige leeftijd nog niet hebben bereikt, van de deelnemer of van de gewezen deelnemer, die tot deze deelnemer of gewezen deelnemer in familierechtelijke betrekking staan; de stief en pleegkinderen, die de I 8jarige leéftijd nog niet hebben bereikt, van de deelnemer of van de gewezen deelnemer, die ten tijde van zijn overlijden door hem worden onderhouden en opgevoed. reglement I sector II

113 blz 3. Met kinderen, die de 18jarige leeftijd nog niet hebben bereikt, worden gelijkgesteld kinderen van 18 Urn 26 jaar wier voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of een opleiding voor een beroep. 4. De (gewezen) deelnemer heeft het recht zijn aanspraken op partnerpensioen of ouderdornspensioen in te ruilen tegen extra ouderdomspensioen of extra partnerpensioen overeenkomstig het bepaalde in artikel Opbouw van aanspraken in de pensioenregeling vangt op zijn vroegst aan met ingang van de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 21jarige Ieeftijd bereikt en eindigt uiterlijk met ingang van de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 68jarige leeftijd bereikt. Artikel 4 Korting van aanspraken en ingegane pensioenen 1. De ten aste van het fonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten, of eventuele andere uitkeringen kunnen door het fonds worden gewijzigd of verminderd. Het fonds is uitsluitend bevoegd tot verrnindering van de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten indien: a. het fonds niet voldoet aan het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen verrnogen; b. het fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan het minimaal veteist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgevers onevenredig warden geschaad; en c. alle avenge beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelpian. 2. Een vermindering van de aanspraken ingevolge het vorige lid zal voor iedere (gewezen) deelnemer, andere aanspraakgerechtigde en pensioengerechtigde warden bepaald naar evenredigheid van de hoogte van hun pensioenaanspraken en/of pensioenrechten ten tijde van de vermindering. Het bestuur is bevoegd de reeds ingegane pensioenen geheel of ten dele van deze vermindering uit te zonderen. 3. Het fonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden, werkgevers en toezichthouders schriftelijk over het besluit tot verrnindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten. 4. De vermindering kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden, werkgevers en toezichthouder hierover geinformeerd zijn, warden gerealiseerd. reglement I sector II Busvervoer 9

114 Busvervoer blz 10 HOOFDSTUK III UITKERINGEN Artikel 5 Ouderdomspensioen 1. Jaarlijks verkrijgt de deelnemer een aanspraak op ouderdomspensioen over de voor de deelnemer voor dat jaar geldende pensioengrondslag. De pensloengrondslag en het opbouwpercentage voor ouderdomspensioen is nader bepaald in de toepasselijke sectorbepalingen (deel II) van het pensioenreglement. 2. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum en het eindigt op de laatste dag van de maand, waarin de pensioengerechtigde overlijdt. Artikel 6 Partnerpensioen 1. Jaarlijks verkrijgt de partner van de (gewezen) deelnemer of pensioengerechtigde een aanspraak op partnerpensioen. De hoogte van de aanspraak is bepaald in de toepasselijke sectorbepalingen (deel II) van het pensioenreglement. 2. Op een volgens deel II van het pensioenreglement vastgesteld jaarlijks partnerpensioen wordt een op grond van artikel 22 vastgestelde aanspraak op bijzonder partnerpensioen in mindering gebracht. Indien het een bijzonder partnerpensioen betteft als bedoeld in artikel 22 lid 7, zal de vermindering plaatsvinden nadat door een of beide partners een van de in artikel 22 lid 8 genoemde stukken aan het fonds zijn overgelegd. De in de in dit lid bedoelde vermindering vindt plaats ongeacht het in even zijn van de gewezen partner. 3. lndien de deelnemer vóor het ingaan van het ouderdomspensioen overlijdt, wordt het in het eerste lid bedoelde partnerpensioen verhoogd overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 letter b onderdeel II van het pensicenreglement. 4. Het partnerpensioen voor een gewezen deelnemer is gelijk aan het partnerpensioen, waarop volgens het tweede en derde lid aanspraak zou hebben bestaan bij overlijden op de dag, waarop zijn deelneming laatstelijk is geeindigd, mits: a. de gewezen deelnemer overlijdt binnen 6 maanden na het einde van zijn deelneming; en b. de gewezen deelnemer op de dag van zijn overlijden een uitkering ontvangt ter zake van nietverwijtbare werkloosheid, dan welter zake van ziekte, zwangerschap of bevalling tijdens nietverwijtbare werkloosheid; en c. voor de partner van de gewezen deelnemer geen partnerpensioen is verzekerd op grond van een na het einde van de deelneming aangevangen (en inmiddels weer geeindigd) dienstverband. 5. Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt. Het wordt vervolgens levenslang aan de partner uitgekeerd en eindigt op de laatste dag van de maand, waarin de partner overlijdt. Artikel 7 Wezenpensioen 1. Jaarlijks verkrijgt de wees een aanspraak op wezenpensioen. De hoogte van de aanspraak is bepaald in de toepasselijke sectorbepalingen (deel II) van het pensioenreglement. 2. Het wezenpensioen voor een gewezen deelnemer is gelijk aan het wezenpensioen, waarop volgens deel II, artikel 5 letter b aanspraak zou hebben bestaan bij overlijden op de dag, waarop zijn deelneming laatstelijk is geeindigd, mits: a. de gewezen deelnemer overlijdt binnen 6 maanden na het einde van zijn deelneming; en b. de gewezen deelnemer op de dag van zijn overlijden een uitkering ontvangt ter zake van niet verwijtbare werkloosheid, dan welter zake van ziekte, zwangerschap of bevalling tijdens niet verwijtbare werkloosheid; en c. voor het kind van de gewezen deelnemer geen wezenpensioen is verzekerd op grond van een na het einde van de deelneming aangevangen (en inmiddels weer geeindigd) dienstverband. reglement I sector II

115 sector Busvervoer blz Het wezenpensioen wordt verdubbeld met ingang van de eerste dag van de maand, waarin het kind ouderloos wordt. 4. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer overlijdt. Het wezenpensioen eindigt op de laatste dag van de maand, waarin het kind de 18jarige leeftd bereikt. Wanneer het echter een kind betreft als bedoeld in artikel 3, derde lid, eindigt het wezenpensioen op de laatste dag van de maand, waarin het de 27jarige leeftijd bereikt, dan wel op de laatste dag van de maand waarin niet meer wordt voldaan aan het in artikel 3, derde lid, genoemde vereiste. Het wezenpensioen eindigt voorts op de laatste dag van de maand, waarin het kind overlijdt. Artikel 8 Geen aanspraak op partner en wezenpensioen 1. Geen aanspraak op partner en/of wezenpensioen bestaat indien: de erkenning of het verzoek tot adoptie van het kind het op zich nemen van de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het stief en pleegkind. de tot standkoming van het huwelijk; de registratie van de partnerrelatie in de registers van de burgerlijke stand; of het aangaan van het samenlevingscontract na de pensioeningangsdatum heeft plaatsgevonden 2. Als de partner of wees schuldig of medeplichtig is aan de opzettelijke levensberoving van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde wordt een partnerpensioen en/of wezenpensioen toegekend dat is gebaseerd op de premievrije waarde berekend naar de dag voorafgaande aan het overlijden. 3. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid heeft de partner als bedoeld in artikel 1 letter e, sub Ill geen aanspraak op partnerpensioen indien hij of zij niet door middel van een uittreksel van de gemeentelijke basisadministratie kan aantonen op het moment van overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde met deze (gewezen) deelnemer of gepensioneerde te hebben samengewoond. 4. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in de gevallen bedoeld onder a en b, indien deze toepassing naar het oordeel van het bestuur zou leiden tot bijzondere hardheid. 5. Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een aanspraak op bijzonder partnerpensioen. Artikel 9 Overgangsregeling partnerpensioen Indien een persoon op grond van artikel 1 letter e niet kan worden aangemerkt als partner, is het bestuur van het fonds bevoegd om deze persoon voor de toepassing van deel II, artikel 4 letter a en deel I, artikel 22 aan te merken als partner in de zin van artikel 1 letter e. Dit onder de voorwaarde dat de persoon op grond van deel I, artikel 1 letter e zoals dit luidde op 31 december 2006 werd aangemerkt als partner. reglement I II

116 Busvervoer blz 12 HOOFDSTUK IV FLEXIBELE PENSIONERING Artikel 10 Deeltijdpensioen 1. Op verzoek van de deelnemer gaat het ouderdomspensioen op de pensioeningangsdatum gedeeltelijk in. De dienstbetrekking dient voor dit gedeelte aantoonbaar te zijn beeindigd. Voor het gedeefte van de arbeidsduur dat de deelnemer in dienst blft van de wetkgevet, blijft hij deelnemer in de regeling. Voor dit gedeelte vindt pensioenopbouw plaats conform deeltijdwerk zoals bedoeld in deel II, artikel 10. Een verzoek tot deeltijdpensioen dient uiterlijk drie maanden voor de ingangsdatum van het deeltijdpensioen bij het fonds te worden ingediend. 2. Deeltijdpensioen gaat niet eerder in dan na het bereiken van de 55jarige leeftijd. Het totale pensioen dient in ieder geval in te gaan vöór het bereiken van de leeftijd die vijf jaar hoger is dan de leeftijd op de eerste dag vande maand waarin het recht op AOW is ontstaan. 3. De gedeeltelijke ngang kan uitsluitend plaatsvinden in eenheden van 20%. Wanneer het pensioen gedeeltelijk is ingegaan, kan één maal per jaar voor een hoger percentage worden gekozen. Het aantal uren in de arbeidsovereenkomst van de deelnemer dient met hetzelfde percentage te worden verminderd als het percentage waarvoor de deelnemer met pensioen gaat. 4. Afhankelijk van de gekozen ingangsdata wordt het deeltijdpensioen verlaagd of verhoogd. Dit gebeurt op dezelfde wijze als bij vervroeging en uitstel van het volledige pensloen als bedoeld in deel I, artikel 13, tweede lid. 5. Artikel 13, derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op het in dit artikel bepaalde. Artikel 11 Inruil partnerpensioen voor extra ouderdomspensioen en inruil ouderdomspensioen voor extra partnerpensioen De (gewezen) deelnemer heeft het recht teen deel van) zijn aanspraken op partnerpensioen op de pensioeningangsdatum van het ouderdomspensioen in te ruilen voor extra aanspraken op ouderdomspensioen. In dat geval wordt de aanspraak op jaarlijks ouderdomspensioen verhoogd aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel (bijlage A). Deze tabel is van 1 juni 2017 tot en met 31 december 2021 vastgesteld met inachtneming van de algemeen aanvaardbare actuariële grondslagen. De tabel is zodanig vastgesteld dat voor deelnemers en gewezen deelnemers dezelfde ruilvoet geldt en sprake is van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. 2. Naast de in het eerste lid genoemde keuze heeft de (gewezen) deelnemer het recht feen deel van) zijn opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen op de pensioeningangsdatum van het ouderdomspensioen of bij beeindiging van de deelneming anders dan door overlijden of door pensionering in te ruilen voor extra aanspraken op partnerpensioen. In dat geval wordt de aanspraak op partnerpensioen verhoogd aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel, welke is gebaseerd op algemeen aanvaardbare actuariële principes. Deze tabel met uitruilfactoren is opgenomen in bijlage B bij dit reglement. De geldigheidsduur van de uitruilfactoren is van 1 juni 2017 tot en met 31 december De tabel is zodanig vastgesteld dat voor deelnemersen gewezen deelnemers dezelfde ruilvoet geldt en sprake is van collectieve actuariêle gelijkwaardigheid. Een eenmaal toegepaste ruilfactor wijzigt ten aanzien van betrokkene niet, ook al wordt de ruilfactor na afloop van de periode voor nieuwe gevallen aangepast. Indien een deelnemer hiervoor heeft gekozen, vervallen de ingeruilde aanspraken op ouderdomspensioen. Het partnerpensioen kan na de uitruil zoals in dit lid beschreven nooit meer bedragen dan 100% van het ouderdomspensioen dat na de uitruil resteert. reglement I sector II.

117 Busvervoer blz 3. De keuze als bedoeld in het eerste en tweede lid op de pensioeningangsdatum kan eénmalig worden gemaakt en is onherroepelijk. De (gewezen) deelnemer dient deze keuze drie maanden vóór de pensioeningangsdatum van het ouderdomspensioen bekend te maken aan het fonds waarbij diens partner tegelijkertijd schriftelijk dient te verklaren in te stemmen met de keuze. De gewezen deelnemer client de keuze als bedoeld in het tweede lid bij beeindiging van de deelneming anders dan door overlijden of pensionering schriftelijk binnen twee maanden na beeindiging van de deelneming bu het fonds bekend te maken waarbij diens partner tegelijkertijd schriftelijk dient te verkiaren in te stemmen met de keuze. De keuzemogelijkheid bij beeindiging van de deelneming is niet van toepassing, respectievelijk vervalt als de gewezen deelnemer een verzoek tot waardeoverdracht heeft ingediend. 4. De toepassing van dit artikel heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen. 5. Indien er op grond van artikel 22 aanspraken op bijzonder partnerpensioen moeten worden toegekend of zijn toegekend, blijven deze aanspraken buiten toepassing van cit artikel. Artikel 12 Inruil ouderdomspensioen voor tijdelijk ouderdomspensioen De (gewezen) deelnemer kan ervoor kiezen (een deel) van het ouderdomspensioen in te ruilen voor een tijdelijk ouderdomspensioen. Dit tijdelijk ouderdomspensioen gaat in op de pensioeningangsdatum en eindigt op de eerste dag van de maand waarin het recht op AOW is ontstaan of bij eerder overlijden. Het door inruil van ouderdomspensioen te verkrijgen tijdelijk ouderdomspensioen bedraagt maximaal het bedrag van twee maal de enkelvoudige gehuwden AOW inclusief vakantietoeslag. Een en ander is nader uitgewerkt in een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel (bijlage C). Deze tabel is van 1 juni 2017 tot en met 31 december 2021 vastgesteld met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondsiagen. De in cit artikel bedoelde keuze moet drie maanden vóor de pensioeningangsdatum aan het fonds bekend zijn gemaakt. Op een eenmaal gemaakte keuze kan niet worden teruggekomen. De keuze heeft geen invloed op de hoogte van het meeverzekerd partner en wezenpensioen. Artikel 13 Vervroegen en uitstenen ouderdomspensioen 1. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum en het eindigt op de laatste dag van de maand, waarin de pensioengerechtigde overlijdt. 2. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer gaat het ouderdomspensioen in vóor of na de pensioendatum, doch niet voor het bereiken van de eerste van de maand waarin de 55jarige leeftijd wordt bereikt en niet na het bereiken van de Ieeftijd die vijfjaar hoger is dan de leeftijd op de eerste dag van de maand waarin het recht op AOW is ontstaan. In deze gevallen wordt het ouderdomspensioen verlaagd, respectievelijk verhoogd, aan de hand van door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabellen (bijiage D). Deze tabellen zijn van 1 juni 2017 tot en met 31 december 2021 vastgesteld met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariele grondsiagen. De partner van de (gewezen) deelnemer client schriftelijk te verklaren in te stemmen met een verzoek als bedoeld in de eerste voizin van dit lid. 3. a. Een verzoek tot vervroeging wordt slechts gehonoreerd indien de dienstbetrekking door pensionering, voor het fonds aantoonbaar, wordt beeindigd. Het vetzoek tot vervroeging van het ouderdomspensioen moet drie maanden voor de gewenste pensioeningangsdatum worden ingediend bij de administrateur. reglement I sector II 13

118 Busvervoer blz b. De (gewezen) deelnemer dient, in aanvulling op het bepaalde in onderdeel a, tegenover het fonds schriftelijk te verklaren dat de lopende dienstbetrekking op de pensioeningangsdatum in verband met pensionering is geeindigd respectievelijk dat er geen lopende dienstbetrekking is, en dat hij ook niet de intentie heeft am in de toekomst een dienstbetrekking aan te gaan. De gewezen deelnemer die werkloos of arbeidsongeschikt is kan eveneens van de mogelijkheid tot vervroeging gebruik maken mits hij tegenover het fonds aantoont dat de loonvervangende uitkering wegens werkloosheid of arbeidsongeschiktheid met ingang van de pensioeningangsdatum in verband met pensionering is geeindigd. De eventuele fiscale gevolgen in verband met vervroeging komen volledig voor rekening van de gewezen deelnemer. c. Het bepealde in de eerste voizinnen onder sub a en onder sub b is alleen van toepassing voor zover het ouderdomspensioen ingaat vóor het bereiken van de leeftijd die vijfjaar lager is dan de voor de betreffende (gewezen) deelnemer geldende AOWIeeftijd met dien verstande dat bij ingang van het ouderdomspensioen bij of na het bereiken van deze leeftijd het bepaalde in de tweede voizin van het onder sub a. bepaalde ook van toepassing is 4. Bij uitstel na 68 jaar blijft het pensioenreglement van toepassing op de deelnemer met dien verstande dat gedurende de periode van uitstel geen pensioenopbouw meer plaatsvindt. 5. De toepassing van dit artikel heeft geen invloed op de hoogte van de aanspraak op (bijzonder) partner of wezenpensioen. Artikel 14 Hoog/Iaagconstructie De (gewezen) deelnemer heeft het recht ervoor te kiezen am het ouderdomspensioen eerst hager en later lager dan het reguliere ouderdomspensioen te laten zijn. Daarbij mag het lagere pensioen niet lager zijn dan 75% van het hogere pensioen. Hoogte en duut van de hogere uitkering warden door het bestuur vastgesteld, aan de hand van de tabel welke als bijlage G bij dit pensioenreglement is gevoegd. Deze tabel is van 1 juni 2017 tot en met 31 december 2021 vastgesteld met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. De keuze moet drie maanden vóor de pensioendatum respectievelijk de eerdere pensioeningangsdatum van het pensioen aan de administrateur bekend zijn gemaakt. Op een eenmaal gemaakte keuze kan niet warden teruggekomen. De toepassing van dit lid heeft geen invloed op de hoogte van de aanspraak op (bijzonder) partner of wezenpensiaen. reglement sector II 14

119 Busvervoer blz Artikel 15 Volgorde flexibiliseringsmogelijkheden Indien combinaties van mogelijkheden als bedoeld in de artikelen 10, 11, 12, 13 en 14 zich voordoen, wordt de volgende volgorde in acht genomen: deeltijdpensioen; inruil partnerpensioen voor extra ouderdomspensioen en inruil ouderdomspensioen voor extra partnerpensioen; vervroeging of uitstel ten opzichte van de pensioendatum; inruil ouderdomspensioen voor tijdelijk ouderdomspensioen; hoog/iaag constructie. ] reglement I sector II 15

120 100% Busvervoer blz 16 HOOFDSTUK V PREMIEVRIJE DEELNEMING WEGENS ARBEIDSONGESCHIKTHEID Artikel 16 Premievrije deelneming 1. a. De deelnemer, die arbeidsongeschikt wordt volgens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) kan een verzoek bij het fonds indienen tot voortzeffing van het deelnemerschap. Als het verzoek wordt ingewilligd komt de premie volgens lid 2 van dit artikel ten laste van het fonds. In dat geval wordt aan de werkgever de in lid 2 van dit artikel genoemde vrijstelling van premiebetaling verleend teneinde voortzetting van de opbouw van het ouderdomspensioen te bewerkstelligen. b. Met ingang van 1 januari 2014 wordt ten aanzien van de deelnemer die op 1 jan uari 2014 de status van deelnemer in de zin van artikel 17, eerste lid, onder a, b of c, van de statuten heeft, dan wel die status op of na 1 januari 2014 verkrijgt, het deelnemerschap voortgezet indien hij op de eerste ziektedag als bedoeld in artikel 629 lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek waaruit de (stijging van de) arbeidsongeschiktheid voortkomt, werknemer was in de zin van de statuten. Het bepaalde in de vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op de deelnemer die in de maximum uitkeringstermijn I maximumwachttijd de status van gewezen deelnemer verkrijgt voor zovet de (toename van de) voor hem vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid direct voortkomt uit een ziekte die tijdens zijn deelnemerschap is ontstaan. De bepalingen in dit hoofdstuk vinden geen toepassing voor zover het hiervoor onder b bepaalde daarvan afwijkt. c. Het fonds neemt ten aanzien van de (gewezen) deelnemer als bedoeld onder b bij de toepassing van dit hoofdstuk de regels van het Convenant over dekking van arbeidsongeschiktheidspensioen en premievrijstelling in pensioenregelingen (het Convenant) in aanmerking. Een deel van deze regels is niet uitdrukkelijk in dit reglement opgenomen. 2. De mate van premievrije deelneming als bedoeld in onderhavig artikel is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. De mate van arbeidsongeschiktheid is het percentage waarvoor de (gewezen) deelnemer op grond van de WIA arbeidsongeschikt is verklaard. De volgende indeling wordt aangehouden: Mate van arbeidsongeschiktheid Percentage van premievrijstelling 65 60% 45 65% 30% 35 45% 15% 035% 0% Bij wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt het percentage van de premievrijstelling zonodig opnieuw bepaald. 3. Zolang de deelnemer arbeidsongeschikt is wordt de premie behorende bij de mate van premievrije deelneming geacht aan het fonds te zijn betaald. 4. De premie als bedoeld in het vorige lid wotdt berekend naar de pensioengrondslag, die gold onmiddellijk voor de ingangsdatum van de initiële premievrije deelneming bij het fonds. Van de pensioengrondslag bedoeld in de vorige volzin wordt niet meer in aanmerking genomen dan het bedrag van de pensioengrondslag, die voor de deelnemer volgens onderdeel II, artikel 8 zou hebben gegolden, indien deze grondslag zou zijn vastgesteld op basis van een loonbedrag, dat als volgt wordt verkregen: a. uitgegaan wordt van het tot een jaarbedrag herleide loon, waarvan zou zijn uitgegaan als de pensloengrondsiag van de deelnemer onmiddellijk voor het begin van de maximumuitkeringstermijn zou zijn vastgesteld; b. vervolgens wordt het onder a bedoelde loonbedrag verhoogd met het percentage, dat verkregen wordt door het percentage, waarmee het indexcijfer nadien is gestegen, te verhogen met 10. reglement I sector II

121 sector Busvervoer 17 Op de pensicengrondslag wordt, zolang de premievrije deelneming voortduurt, op de eerste januari van elk jaar een toeslag verleend op basis van het bepaalde in artikel Voor de deelnemer die een recht heeft op premievrije deelneming ingevolge Reglement VI wordt bij een toename van de arbeidsongeschiktheid, die recht geeft op een premievrije deelneming volgens het in dit hoofdstuk bepaalde, voor die voortzeffing uitgegaan van de pensicengrondsiag die met inachtneming van de eerste voizin van dit lid geacht kan worden per 1 januari 2006 te gelden en welke vanaf deze datum tot het moment van de wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid is aangepast overeenkomstig artikel De aanspraken en pensioenen, waarop de premievrije deelneming recht geeft, worden vastgesteld op basis van de pensioengrondslag bedoeld in het vierde lid. 7. Het bestuur is bevoegd cm, indien gewenst onder door haar te stellen voorwaarden, te bepalen, dat de premie behorende bi] de mate van premievrije deelneming geacht wordt aan het fonds te zijn betaald vanaf de datum waarop de deelneming was geeindigd voor een gewezen deelnemer, die: a. arbeidsongeschikt was op de datum waarop zijn deelneming in het fonds was geeindigd en b. arbeidsongeschikt is gebleven tot het bereiken van de maximumuitkeringstermijn /maximumwachttijd en op dat tijdstip en minste 35% arbeidsongeschikt blijkt te zijn, of tot zijn overlijden vóor het bereiken van de maximumuitkeringstermijn/maximumwachffijd. 8. Bij toepassing van het bepaalde in het vorige lid wordt: a. de gewezen deelnemer, die overlijdt vóór het einde van de maximum uitkeringstermijn, geacht van het einde van zijn verplichte deelneming tot zijn overlijden volledig arbeidsongeschikt te zijn geweest; b. de gewezen deelnemer, die de maximumuitkeringstermijn bereikt, geacht vanaf het einde van de verplichte deelneming in dezelfde mate arbeidsongeschikt te zijn geweest als hi] bij het bereiken van de maximumuitkeringstermijn blijkt te zijn. Artikel 17 Voorwaarden voor premievrije deelneming Het bepaalde in het vorige artikel vindt slechts toepassing indien de betrokken deelnemer: a. niet reeds bij aanvang van de deelneming ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, zwangerschaps of bevallingsverlof; b. niet ten minste 35% arbeidsongeschikt was op de datum, waarop zijn deelneming laatstelijk aanving; c. binnen een jaar na het bereiken van de maximumuitkeringstermijn een verzoek doet tot toepassing van het in genoemde eden bepaalde. Deze voorwaarde geldt niet indien het recht op premievrije deelneming is ontstaan op of na 1 januari 2009; d. de inhichtingen verstrekt, welke het fonds voor de toepassing van het in genoemde eden bepaalde nodig oordeelt; Het bepaalde in sub b is niet van toepassing als de verhoging van de mate van arbeidsonge schiktheid plaatsvindt later dan drie jaar nadat de deelneming laatstelijk aanving. Aisdan wordt premievrije deelneming verleend gerelateerd aan de verhoging van de mate van arbeidsonge schiktheid. Artikel 18 Niet langer van toepassing zijn van de regeling van premievrije deelneming 1. Het bepaalde in artikel 16 is ten aanzien van de betrokken deelnemer niet anger van toepassing: a. indien hi] de eerste dag van de maand van zi]n pensioengerechtigde leefti]d ingevolge de AOW of zijn voor die datum gelegen pensioendatum heeft bereikt; b. indien hij niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt is; reglement I II blz

122 Busvervoer blz 18 c. indien hij na de ingang van de premievrije deelneming behorend bij een mate van arbeidsongeschiktheid van % een dienstverband bij een nietaangesloten werkgevet aanvaardt; ci. indien hij niet de inhichtingen verstrekt, welke het fonds voor de verdere toepassing van bet in genoemde leden bepaalde nodig oordeelt;in de onder b tot en met U bedoelde gevallen bepaalt bet fonds de datum met ingang waarvan het bepaalde in artikel 16 ten aanzien van de betrokken deelnemer niet langer van toepassing is. De deelnemer op wie het bepaalde onder c van toepassing is, dient de aanvaarding van het dienstverband onverwijid aan het fonds schriftelijk te melden. 2. Het bepaalde onder c is niet van toepassing indien de betrokken deelnemer gaat deelnemen in de pensioenregeling voor de Sociale Werkvoorziening, andergebracht bij de Stichting Pensioenfonds Werk en (re)integratie. Aisdan worden de aanspraken op grand van de premievrije deelneming met toepassing van door bet fonds vast te stellen richtlijnen verminderd met de aanspraken op grand van gelijktijdige deelneming in de pensioenregeling voor de Sociale Werkvoorziening. Artikel 19 Hardheidsbepaling en aanspraken bij reintegratie 1. Het fonds is in gevallen van bijzondere hardheid bevoegd te bepalen, dat bet bepaalde in artikel 16: a. toepassing vindt, oak al zou daarop volgens het bepaalde in artikel 17 en 18 niet of niet anger recht bestaan; b. met ingang van een door bet fonds te bepalen datum alsnog toepassing vindt, indien de deelnemer eerst na bet einde van de maximum uitkeringstermijn arbeidsongescbikt wordt; c. met ingang van een door bet fonds te bepalen datum weer toepassing vindt, indien de premievrije deelneming is beeindigd, omdat de deelnemer niet anger ten minste 35% arbeidsongeschikt was en hij daarna wederom ten minste 35% arbeidsongeschikt wordt. 2. Deze bepaling heeft betrekking op de arbeidsongeschikte deelnemer die recht heeft op een WIA uitkering, die in bet kader van reintegratie wederom een nieuwe (voltijd of deeltijd) arbeidsovereenkomst aangaat met een aangesloten werkgever. Het bestuur is op verzoek van de deelnemer bevoegd te bepalen dat de deelnemer extra aanspraken krijgt toegekend boven de aanspraken in artikel 16, lid 6, indien de deelnemer kan aantonen dat er als gevoig van bet aangaan van de arbeidsovereenkomst een terugval van zijn pensioenopbouw zou optreden. Artikel 20 Mogelijkheid tot intrekking regeling van premievrije deelneming De in cit hoofdstuk vervatte regelingen kunnen warden ingetrokken of gewijzigd met inachtneming van bet bepaalde in artikel 36 van de statuten. Alsdan kan tevens warden bepaald, dat met ingang van de datum, waarop de regeling vervalt of gewijzigd wordt, het bepaalde in dit hoofdstuk niet anger of niet anger ongewijzigd van toepassing is ten aanzien van deelnemers, wier arbeidsongeschiktheid voor bedoelde datum was ingetreden. De op dat tijdstip met toepassing van dit hoofdstuk verworven aanspraken blijven bestaan. Artikel 20a Mogelijkheid tot intrekking regeling van premievrije deelneming Het bepaalde in dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing op degene die (gewezen) deelnemer is in de zin bet Pensioenreglement I en die arbeidsongeschikt is verklaard op grand van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De tabel in artikel 16 lid 2 dient voor de in cit artikel bedoelde (gewezen) deelnemer als volgt te warden gelezen: Mate van arbeidsongeschiktheid Percentage van premievrijstelling 1525% 0% 2535% 0% 3545% 15% 4555% 30% reglement sector II

123 blz % 30% 6580% 60% 80100% 60% reglement I sector II Busvervoer

124 Busvervoer blz 20 HOOFDSTUK VI ECHTSCHEIDING Artikel 21 Verevening ouderdomspensioen 1. Dit artikel is van toepassing in geval van een scheiding waar de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding op van toepassing is. 2. De (gewezen) partner van de (gewezen) deelnemer dan wel de gepensioneerde krijgt een recht op uitbetaling van een deel van elke uit te betalen termijn van het jaarlijkse ouderdomspensioen, mits het fonds binnen twee jaar na de scheidingsdatum het wettelijk voorgeschreven meldingsformulier heeft ontvangen. 3. Het in het tweede lid bedoelde deel, bedraagt de heift van het ouderdomspensioen waarop volgens dit reglement aanspraak zou hebben bestaan indien de (gewezen) deelnemer dan wel gepensioneerde uitsluitend gedurende de deelnemingsperiode tussen de huwelijkssluiting en de scheidingsdatum zou hebben deelgenomen aan het fonds vermeerderd met de daarover verleende verhogingen ingevolge artikel De (gewezen) deelnemer dan wel de gepensioneerde en zijn (gewezen) partner kunnen bij huwelijkse voorwaarden of in een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding, afwijken van het gestelde in het derde lid wat betreft de deelnemingsperiode die bij de berekening in aanmerking wordt genomen en wat betreft het percentage van de berekende aanspraken dat aan de (gewezen) partner wordt toegekend. Dit binnen het kader van de in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding gestelde voorwaarden. 5. Het gedeelte van het ouderdomspensioen waarop ten behoeve van de (gewezen) partner een recht op uitbetaling is ontstaan, dan wel de overeenkomstig artikel 23 geconverteerde aanspraak op een eigen ouderdomspensioen, wordt vanaf de scheidingsdatum jaarlijks verhoogd met eenzelfde percentage als waarmee de premievrije aanspraken worden verhoogd. Vanaf de ingangsdatum van het pensioen worden verhogingen verleend conform de ingegane pensioenen. 6. De uitkering van een op basis van dit artikel toegekende aanspraak gaat in op de pensioeningangsdatum. In geval van conversie als bedoeld in artikel 23 gaat de uitkering in op de eerste van de maand waarin de (gewezen) partner de pensioengerechtigde leeftijd ingevolge de ADW bereikt. De uitkering als bedoeld in de eerste voizin gaat echter niet eerder in dan met ingang van de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum waarop het meldingsformulier is ontvangen. 7. Indien geen conversie als bedoeld in artikel 23 heeft plaatsgevonden wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de (gewezen) partner, doch niet eerder dan vanaf de pensioendatum, het gehele ouderdomspensioen weer aan de gepensioneerde uitbetaald. 8. Het fonds verstrekt de deelnemer/gewezen deelnemer/gepensioneerde en zijn (gewezen) partner een opgave van de aanspraken die op grond van dit artikel zijn verkregen. 9. Het fonds kan de kosten van een verevening in rekening brengen bij de (gewezen) deelnemer dan wel gepensioneerde en zijn (gewezen) partner door inhouding op het netto pensioen. reglement I sector II

125 blz 21 Artikel 22 Bijzonder partnerpensioen 1. De gewezen partner heeft in geval van echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, dan wel beef ndiging van de registratie van de partnerrelatie aanspraak op bijzonder partnerpensioen. Tenzij artikel 1 1 van toepassing is, is het bijzonder partnerpensioen gelijk aan het premievre partnerpensioen op het moment van de scheiding. Dit is het premievre partnerpensioen dat zou bestaan als de deelneming op de scheidingsdatum zou zijn geeindigd, inclusief de eventuele verhogingen conform artikel 32. Bij meerdere scheidingen worden alle eerdere vastgestelde aanspraken op bijzonder partnerpensioen inclusief de eventuele vethogingen conform artikel 32 overeenkomstig het in artikel 6 lid 2 bepaalde in mindering gebracht op het in de vorige volzin bedoelde premievrije partnerpensioen. 2. Geen aanspraak op bijzonder partnerpensioen krachtens dit artikel heeft degene die gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot conversie van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel Aan de gewezen partner van de deelnemer voor wie aanspraak is ontstaan op bijzonder partnerpensioen wordt een bewijs van deze aanspraak uitgereikt. 4. Het bijzonder partnerpensioen gaat in op eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt. Het eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gewezen partner overlijdt. 5. De gewezen partner heeft na een scheiding geen aanspraak op bijzonder partnerpensioen als omschreven in dit artikel indien de gewezen partner en de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde bij voorwaarden in verband met de partnerrelatie of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding anders overeenkomen. Dit onder de voorwaarde dat het fonds instemt met deze afspraak en zich bereid heeft verklaard om een eventueel uit de overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken. 6. De gewezen partner met een recht op bijzonder partnerpensioen heeft het recht dit (gedeeltelijk) te vervreemden aan een eetdere of latere partner van de overleden (gewezen) deelnemer of gepensioneerde. Dit onder de voorwaarde dat de vervreemding bij notariële akte is overeengekomen en het fonds zich bereid heeft verklaard om een eventueel uit de overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken. 7. Indien de partnerrelatie als bedoeld in artikel 1.2 letter e, sub Ill anders dan door overlijden van de deelnemer wordt beeindigd, is de in de voorafgaande leden beschreven regeling betreffende toekenning van bijzonder partnerpensioen van overeenkomstige toepassing. Dit ondet voorwaarde dat is voldaan aan het bepaalde in lid Na beeindiging van de partnerrelatie als bedoeld in artikel 1.2 letter e, sub Ill anders dan door overlijden van de deelnemer, verkrijgt de gewezen partner als bedoeld in het vorige lid een recht op bijzonder partnerpensioen nadat aan het fonds een van de hieronder genoemde stukken door een of beide partners zijn overgelegd: a, een kopie van het aangetekende schrijven van één van de partners aan een notaris dan wel andere partner waarmee de partnerrelatie wordt beeinidigd; of b. een gezamenlijke verklaring aan het fonds waarin beide partners verklaren dat de partnerrelatie is beeindigd. reglement I sector II Busvervoer

126 Busvervoer blz Voor de toepassing van dit pensioenreglement wordt als einde van de partnerrelatie als bedoeld in artikel 1.2 letter e, sub Ill aangemerkt de datum van aantekening van het aangetekende schrijven van één van de partners dan wel de dagtekening van de gezamenhijke verkiaring van beide partners waarmee de beeindiging een feit is geworden. Indien naar het oordeel van het fonds geen eenduidigheid bestaat over de beeindigingdatum, wordt als beeindigingdatum aangehouden de datum waarop volgens het bevolkingsregister de inschrijving van de deelnemer en zijn gewezen partner op hetzelfde adres is geeindigd. reglement I sector II

127 sector Busvervoer blz 23 Artikel 23 Conversie Bij huwelijkse voorwaarden of bij een schriftelijke overeenkomst gesloten met het oog op de echtscheiding, kan worden overeenkomen dat het techt van de gewezen partner op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen tezamen met het techt op bijzonder partnerpensioen wordt geconverteerd in een recht op eigen ouderdomspensioen op naam van de gewezen partner, onder de voorwaarden als omschreven in artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Deze overeenkomst is slechts geldig indien het fonds zijn schriftelijke goedkeuring aan deze conversie hecht. De conversie moet voor het fonds verzekeringstechnisch neutraal zijn. Het bestuur van het fonds kan aan zijn goedkeuring voorwaarden verbinden. 2. Conversie, als omschreven in het vorige lid, heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensloen, het partnerpensioen ten gunste van een nieuwe partner van de deelnemer en de opbouw van het ouderdomspensioen door de deelnemer na de scheidingsdatum. Deze worden vastgesteld alsof de (gewezen) partner de aanspraak op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen en de aanspraak op bijzonder partnerpensioen heeft behouden. reglement I II

128 Busvervoer blz 24 HOOFDSTUK VII AANSPRAKEN NA BEEINDIGING DEELNEMING Artikel 24. Aanspraken bij beeindiging van de deelneming anders dan door overlijden of het ingaan van het ouderdomspensioen 1. Indien de deelneming eindigt anders dan door overlijden of het ingaan van het ouderdomspensioen bestaat aanspraak op premievrij pensioen volgens het bepaalde in: a. artikel 5 (ouderdomspensioen); b. artikel 6 (partnerpensioen); c. artikel 22 (bijzonder partnerpensioen); d. artikel 7 (wezenpensioen). 2. Op de premievrije pensioenen is van toepassing het bepaalde in artikel 11, tweede, derde en vierde lid, artikel 12, artikel 13, artikel 14, artikel 6, vierde lid, artikel 22, artikel 7, vierde lid en artikel 8. Artikel 25 Plicht tot waardeoverdracht 1. Bij verandering van dienstverband is de pensioenuitvoerder van de oude werkgever verplicht mee te werken om de opgebouwde pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer, met uitzondering van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen, over te dragen naar de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever. Ook in het geval er geen sprake is van een verandering van dienstverband, maar wel van een verandering van pensioenuitvoerder is de oude pensioenuitvoerder verplicht mee te werken om de opgebouwde pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer over te dragen naar de nieuwe pensioenuitvoerder. Vorengenoemde plicht tot waardeoverdracht is van toepassing bij een individuele waardeoverdracht. De artikelen 71, 72, 73, 74, 76, 85, 86 en 91 van de Pensioenwet zijn van overeenkomstige toepassing. 2. De gewezen deelnemer dient de waardeoverdracht binnen 6 maanden na aanvang van de deelneming in de pensioenregeling van de nieuwe pensioenuitvoerder aan te vragen bij laatstgenoemde. De in de vorige volzin bedoelde termijn van zes maanden geldt niet indien de deelneming aan de pensioenregeling van de pensioenuitvoerder welke recht geeft op verwerving van pensioenaanspraken, aanvangt op of na 1 januari Voor de bepaling van de overdrachtswaarde, de extra pensioenaanspraken uit waardeoverdracht en dergelijke worden de vastgestelde wettelijke reken en procedureregels als genoemd in Hoofdstuk 6 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling door het fonds toegepast. 4. Bij liquidatie van het fonds is de plicht tot collectieve waardeoverdracht als genoemd in artikel 84 van de Pensioenwet van toepassing. Artikel 26 Bevoegdheid tot waardeoverdracht Bij een verzoek om inkomende of uitgaande waardeoverdracht die niet onder de plicht tot waardeoverdracht valt, is het fonds bevoegd mee te werken aan de waardeoverdracht. Het fonds is bevoegd een opslag wegens dekkingsgraad te vragen. De verdere afhandeling van de bevoegdheid tot waardeoverdracht vindt plaats volgens de artikelen 75, 78, 80, 83, 87, 88, 90 en 92 van de Pensioenwet. Artikel 27 Verval van aanspraken na waardeoverdracht Na vervanging van de opgebouwde pensioenaanspraken door een uitkering ineens aan de nieuwe pensioenuitvoerder, kan door de betrokkene tegenover het fonds geen enkel recht meer worden ontleend aan de periode van deelneming waarop de opgebouwde pensioenaanspraken betrekking had en wordt bij hernieuwde deelneming met die periode geen rekening gehouden. reglement I sector II

129 Busvervoer blz 25 Artikel 28 Inkomende waardeoverdracht Indien er waarden naar het fonds worden overgedragen, zullen deze worden aangewend ter verwerving van aanspraken op ouderdoms, partner, en wezenpensioen als bedoeld in dit pensioenreglement. De aanspraken worden berekend overeenkomstig de regels die daartoe bij of krachtens de Pensioenwet zijn gesteld. Artikel 29 Bevoegdheid tot collectieve waardeoverdracht Het fonds is op verzoek van een werkgever bevoegd tot collectieve waardeoverdracht in de gevallen genoemd in artikel 83 van de Pensioenwet en op basis van de voorwaarden zoals vastgelegd in genoemd artikel. In afwijking van het bepaalde in artikel 83, derde lid, onderdeel a van de Pensioenwet, wordt de overdrachtswaarde door de overdragende pensioenuitvoerder, ook voor de pensioenaanspraken die voor I januari 2002 zijn opgebouwd, zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan. De artikelen 84 en 90 van de Pensioenwet zijn eveneens van toepassing. Artikel 30 Groepsgewijze individuele waardeoverdracht Indien zich naar de mening van het fonds de sftuatie voordoet als bedoeld in artikel 75, lid 2, aanhef, van de Pensioenwet, behandelt het fonds de inkomende waardeoverdrachten als individuele inkomende waardeoverdrachten als bedoeld in artikel 71 van de Pensioenwet. Het fonds behoudt zich het recht voor aan het in de vorige volzin bepaalde nadere voorwaarden te verb inden, indien de technische voorziening die samenhangt met het totaal van de in de vorige voizin bedoelde waardeoverdrachten meer bedraagt dan 1,0% van de totale technische voorziening van het fonds als bedoeld in artikel 126, lid 1, van de Pensioenwet. De artikelen 71, 72, 73, 74, 76 en 91 van de Pensioenwet zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 31 Vrijwillige voortzetting van de (verplichte) deelneming 1. Indien de deelneming eindigt anders dan door overlijden en vôór het bereiken van de pensioeningangsdatum is het fonds bevoegd in daarvoor naar zijn oordeel in aanmerking komende gevallen en onder door het bestuur te bepalen voorwaarden toe te staan, dat direct aansluitend op de beeindiging van de deelneming voor een periode van maximaal drie jaar onder de navolgende voorwaarden de deelneming door de gewezen deelnemer voor eigen rekening wordt voortgezet voor het gedeelte waarvoor de deelneming is beëindigd: de deelneming moet tot de beeindigingsdatum ten minste drie jaar hebben geduurd; de pensioenregeling wordt ongewzigd voortgezet; de voortzetting voor eigen rekening kan niet plaatsvinden voor zover cumulatie plaatsvindt met een pensioenregeling bij een eventuele nieuwe werkgever, de vorming van een oudedagsreserve als bedoeld in artikel 3.67 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of deelname aan een beroepspensioenregeling; de voortzetting voor eigen rekening mag niet aanvangen in de periode van drie jaren voorafgaande aan de pensioendatum, tenzij betrokkene aannemelijk maakt dat hij om medische redenen de dienstbetrekking heeft beeindigd; de periode gedurende welke de deelneming vrijwillig wordt voortgezet dient ononderbroken te zijn. 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is vrijwillige voortzeffing: indien het ontslag bij een werkgever in de zin van de regeling is veroorzaakt door arbeidsongeschiktheid, en het bepaalde in de artikelen 16 en l7niet van toepassing is, mogelijk zolang de arbeidsongeschiktheid voortduurt; reglement I sector II

130 indien Busvervoer blz 26 de werknemer na het ontslag bij een werkgever in de zin van de regeling een uitkering ontvangt die bedoeld is de gederfde inkomsten uit het beeindigde dienstverband te vervangen, en de uitkering vloeit voort uit een regeling die is afgesproken tussen werkgever(s) en werknemer(s), dan is vrijwillige voortzeffing mogelijk zolang de betreffende uitketing voortduurt; 3. In afwijking van de in het eetste lid genoemde termijn, kan de termijn van drie jaar op verzoek warden verlengd tot maximaal tien jaar indien en voor zover de betreffende gewezen deelnemer, aansluitend aan de beeindiging van de dienstbetrekking, gedurende die periode winst uit onderneming geniet als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkamstenbelasting Het bepaalde in dit lid is uitsluitend van toepassing indien en vaarzover de verlenging van de vrijwillige voartzettingsperiode fiscaal gefacilieerd wordt. 4. Een verzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid moet warden gedaan binnen negen maanden na het einde van de deelneming en dient betrekking te hebben op een periode als genaemd in artikel loa van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting Het fonds kan aan de inwilliging van het verzoek nadere voorwaarden verbinden. Het verzoek kan ook warden toegestaan voor een bepaalde tijd, welke nadien kan warden verlengd. 5. Met inachtnerning van het bepaalde in onderdeel II, artikel 9 derde en vierde lid, is de deelnemer voor de vaortgezette deelneming het mud 2, bedoelde percentage verschuldigd over de pensioengrandslag waarvan het bedrag op overeenkomstige wijze wordt vastgesteld als in artikel 16, is bepaald ten aanzien van de pensioengrondslag voor de premievrije deelneming in verband met arbeidsongeschiktheid. Daarbij wordt echter geen rekening gehouden met het bepaalde in de tweede voizin van genoemde bepaling en wordt in plaats van premievrije deelneming gelezen voortgezette deelneming. In afwijking van het bepaalde in de eerste voizin, rust de bedoelde verschuldigdheid op de werkgever indien de vrijwillige voortzetting plaats vindt op grond van het bepaalde in en tussen de werkgever en gewezen werknemer schriftelijke afspraken zijn gemaakt over een onderlinge verdeling van de voor vrijwillige voortzetting verschuldigde premie. Indien de deelneming gedeeltelijk vrijwillig wordt voortgezet zal in afwijking van het in artikel 1.4 onder c en d bepaalde het onder c bedoelde premiepercentage en onder U bedoelde percentage worden vermenigvuldigd met het percentage waarvaor de deelneming vrijwillig wordt voortgezet. 6. De vrijwillige voortzetting moet tijdsevenredig plaatsvinden. Het lands bepaalt op welke wijze, in welke termijnen en op welke tijdstippen de ter zake van de voortgezette deelneming aan het lands verschuldigde premie aan het fonds moet warden valdaan, met dien verstande dat de premie ten minste per kwartaal aan de deelnemer die vrijwillig vaortzet in rekening wordt gebracht. 7. De bepalingen van dit pensiaenreglement, met uitzondering van artikel 2 lid 1 Urn 3, 16, 17 en de artikelen 39 tot en met 43 en 57 van onderdeel I, artikel 6 onderdeel II, en artikel 3 van onderdeel Ill zijn op de voortgezette deelnerning van toepassing. Daarbij wordt: a. de premievrije deelneming bedoeld in onderdeel I, artikel 16, verleend vanal het tijdstip, waarop de deelnemer onafgebroken 104 weken, eventueel verlengd met inachtneming van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek respectievelijk artikel 29, vijfde lid van de Ziektewet, ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid is geweest; b. als pensioengrondslag bedoeld in artikel 16, onderdeel I en artikel 4, letter b en artikel 5, letter b, onderdeel II, aangemerkt de pensioengrondslag, waaraver ingevolge het derde lid van dit artikel premie wordt betaald. reglement I sector II

131 sector blz De voortzetting van de deelneming eindigt: a. indien de voortzetting voor een bepaalde tijd is toegestaan, door het verstrijken van die tijd; b. door opzegging door de deelnemer of het fonds bij aangetekend schrijven met een opzegtermijn van drie maanden; c. indien de verschuldigde premie niet op de vervaldag is voldaan, met ingang van een door het bestuur te bepalen tijdstip; d. zodra de deelnemer komt te behoren tot de kring van personen, die hetzij krachtens de wet, hetzij krachtens enige bepaling van een collectieve arbeidsovereenkomst, een regeling van onen en andere arbeidsvoorwaarden of een ondernemingspensioenregeling verplicht zijn tot deelneming in het fonds of in een andere pensioenregeling; e. door overlijden van de deelnemer; of f. door het ingaan van het ouderdomspensioen en in ieder geval op de pensioendatum. reglement I II Busvervoer

132 HOOFDSTUK VIII VOORWAARDELIJKE TOESLAG Artikel 32 Voorwaarden voor toeslagverlening op pensioenrechten en pensioenaanspraken Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wotdt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de gewogen gemiddelde Ioonontwikkeling in de sectoren Goederenvervoer, Besloten Busvervoer en Taxivervoer gedurende de periode van 1 juli tot 1 juli voorafgaand aan het kalenderjaar waarin moge!ijk een verhoging wordt toegekend. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd. reglement sector II Busvervoer blz 28

133 sector Busvervoer blz 29 HOOFDSTUK IX AANVRAAG EN UITBETALING PENSIOEN Artikel 33 Aanvragen en toekenning van pensioen 1. Toekenning van pensioen geschiedt door het fonds op schrifteike aanvrage door of vanwege de rechthebbende, te richten tot de administrateur onder bijvoeging van de door het fonds voor de regeling van het pensioen nodig gecordeelde stukken. 2. Het fonds is bevoegd een pensioen eigener beweging toe te kennen, indien de aanvrage cm pensioen achterwege is gebleven. Artikel 34 Uitbetaling van pensioen 1 Hetjaarlijkse pensioen wordt uitgekeerd in maandelijkse termijnen, voor het eerst aan het einde van de kalendermaand, waarin het is ingegaan. 2. Elke maandelijkse termijn bedraagt een twaalfde van het jaarlijkse uit te keren pensloen. 3. Het jaarlijkse pensioen wordt vastgesteld in een Nederlands wettig betaalmiddel en in veelvouden van twaalf eurocent naar boven afgerond. 4. In afwijking van het voorgaande kan het fends bepalen, dat een pensioen in driemaandelijkse, halfjaarlijkse of jaarlijkse termijnen wordt uitgekeerd, indien de maandelijkse termijnen van het pensioen minder zijn dan een door het fends bepaald bedrag. 5. De aanspraak op reeds opeisbaar geworden pensioentermijnen verjaart tot en met 31 december jaar nadat deze pensioentermijnen opeisbaar zijn geworden, tenzij de rechthebbende ten genoegen van het bestuur aantoont deze niet te hebben kunnen invorderen of het bestuur om andere redenen besluit de vervallen pensioentermunen aisnog geheel of gedeeltelijk uit te keren. Op i januari 2007 nog niet verjaarde pensioentermijnen kunnen niet verjaren bij even van de pensioengerechtigde. Een pensioenuitkering waarover niet is beschikt, vervalt aan het fonds na overlijden van de pensioengerechtigde. reglement I II

134 sector Busvervoer blz 30 HOOFDSTUK X AFKOOP Artikel 35 Afkoop pensioen; algemene bepalingen 1. Afkoop bij hetfonds is slechts mogehjk in geval van: een klein pensioen op de ingangsdatum van bet pensioen (ouderdomspensioen, (bijzonder) partnerpensioen en wezenpensioen); fiscaal bovenmatig pensioen; korting van pensioen en pensioenaanspraken door het fonds indien bet niet voldoet aan het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen. Het recht op afkoop van een klein ouderdomspensioen bij beeindiging van de deelname voor de pensioeningangsdatum is uitgesloten. 2. Het fonds conformeert zich bij afkoop van kleine pensioenen overeenkomstig bet vorige lid aan bet wettelijk minimumbedrag als bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet. Met ingang van 1 januari 2017 bedraagt het minimumbedrag 467,89 opjaarbasis. Dit bedrag wordtjaarlijks geindexeerd volgens artikel 66 lid 8 van de Pensioenwet. 3. Of een jaarlijks pensioen onder het wettelijk minimumbedrag ligt, wordt beoordeeld op de ingangsdatum van het pensioen. 4. op de afkoopsom worden wettelijke inhoudingen in mindering gebracht. 5. De toe te passen afkoopfactoren zijn vastgesteld op basis van collectief actuariële gelijkwaardigheid. Deze afkoopfactoren zijn opgenomen in bijlage E, eerste tabel behorend bij dit reglement. De in de tabel genoemde afkoopfactoren worden jaarlijks per 1 januari, gehoord de actuaris, door het bestuur aangepast aan de rentetermijnstructuur van 30 september van bet voorafgaande jaar. Bij afkoop wordt geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. De afkoopfactoren zijn voor deelnemers en gewezen deelnemers dezelfde. Artikel 36 Afkoop van klein pensioen op de ingangsdatum van het pensloen 1. Het fonds heeft met inachtneming van bet bepaalde in bet derde lid bet recht het pensioen op de ingangsdatum van het pensioen af te kopen indien het pensioen op de ingangsdatum het weffelijk minimum bedrag niet te boven gaat. 2. Indien het fonds gebruik wil maken van het in het eerste lid bedoelde recht informeert zij de pensioengerechtigde binnen zes maanden na de ingangsdatum van het pensioen en gaat binnen deze zes maanden over tot uitbetaling van de afkoopwaarde. 3. lndiendeafkoop a. een ouderdomspensioen betreft waarop aanspraak is ontstaan na een beeindiging van de deelneming die is gelegen meet dan twee jaar voor de pensioendatum; b. een bijzonder partnerpensioen betreft; of c. plaats vindt na een periode van zes maanden als bedoeld in het tweede lid dan kan bet fonds uitsluitend tot afkoop overgaan indien de rechthebbende daarmee instemt. Indien de rechthebbende heeft ingestemd met de afkoop informeert bet fonds de pensioengerecbtigde in de onder a en b bedoelde situaties binnen zes maanden na de ingangsdatum van het pensioen en gaat bet fonds binnen deze zes maanden over tot uitbetaling van de afkoopwaarde. reglement I II

135 blz Op schrifteiijk verzoek van de gewezen deelnemer wordt de ingangsdatum van het ouderdomspensioen in de zin van dit pensioenreglement en de in het eerste lid bedoelde afkoop van dit pensioen, uitgesteid tot de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop het ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ingaat. Het ouderdomspensioen in de zin van dit pensioenreglement wordt bij uitstel ais bedoeld in de eerste volzin verhoogd overeenkomstig het in artikel 13 lid 2 bepaalde. Artikel 37 Afkoop van fiscaal bovenmatig pensioen Verva lien Artikel 38 Afkoopsom 1. De afkoopsom van het af te kopen pensioen wordt aan de deelnemer of de gewezen deelnemer ter beschikking gesteld. 2. Na afkoop van het pensioen kan de pensioengerechtigde geen enkel recht meet ontlenen aan de petiode van deeineming waarop de afkoop betrekking had. reglement I sector II Busvervoer

136 Busvervoer blz 32 HOOFDSTUK Xl VRIJSTELLINGSREGELINGEN Artikel 39 Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 1. op de Regeling gemoedsbezwaarden Wet Bpf 2000 zijn de bepalingen van hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 van overeenkomstige toepassing, tenzij bij wet of ministeriële regelgeving anders bepaald is. 2. De werknemer of de werkgever, die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, kan op zijn aanvraag door het fonds worden vrijgesteld van de verplichting tot naleving van het bij of krachtens de statuten en dit pensioenreglement te zijnen aanzien bepaalde. Dit geldt ook voor de werkgever met rechtspersoonlijkheid, waarbij natuurlijke personen betrokken zijn, die zodanige bezwaren hebben. 3. Bij de indiening van de aanvraag moet gebruik worden gemaakt van een door het bestuur vastgestelde modelverkiaring, Uit deze verkiaring blijkt, dat degene die de verkiaring indient overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering en daarom noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd. Uit de door een werkgever in te dienen verkiaring moet tevens blijken of deze ook gemoedsbezwaren heeft tegen de nakoming van hem als werkgever opgelegde verplichtingen. 4. De aanvraag tot vrijstelling van een aangesloten werkgever met rechtspersoonhijkheid moet worden ingediend door het daartoe bevoegde orgaan van de rechtspersoon onder overlegging van een verkiaring, waaruit blijkt, dat de natuurlijke personen, die deel uitmaken van dat orgaan in meerderheid overwegende gemoedsbezwaren hebben. Bij de aanvraag moet een gewaarmerkt afschrift worden overgelegd van de statuten van de rechtspersoon en van de notulen van de vergadering waarin het besluit tot het aanvcagen van de vrijstelling is genomen. 5. De vrijstelling wordt door het fonds verleend, indien de verkiaring naar zijn mening overeenkomstig de waarheid is. Aan degene, die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te hebben tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen, kan op die grond een vrijstelling van de hem anders dan in zijn hoedanigheid van werkgever opgelegde verplichtingen niet worden geweigerd. Van de verleende vrijstelling wordt een bewijs uitgereikt. 6. Aan de vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden, welke noodzakelijk zijn in vetband met de administratie van het fonds. Een vrijgestelde werkgever is verplicht te zorgen, dat (een afschrift van) de hem verceende vrijstelling wordt en blijft opgehangen op een plaats, welke vrij toegankelijk is voor de in zijn dienst zijnde werknemers zodat door hen op gemakkelijke wijze kan worden kennis genomen van de verleende vrijstelling. Artikel 40 Spaarbijdragen bij vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 1. Voor een ieder, die vrijstelling heeft wegens gemoedsbezwaren, geschiedt de opbouw van pensioenvervangende uitkeringen op basis van te storten spaarbijdragen. Dat geldt ook voor een aangesloten werkgever, die geen vrijstelling heeft en die een deelnemer in dienst heeft die wel een vrijstelling heeft. 2. De spaarbijdragen die voor de pensioenvervangende uitkeringen kunnen worden gestort, worden bepaald overeenkomstig de premies die voor de nietgemoedsbezwaarde deelnemer op grond van dit reglement aan het fonds verschuldigd zijn. reglement I sector II

137 Busvervoer blz De werkgever is de te storten spaarbijdragen voor de in zijn dienst zijnde gemoedsbezwaarde deelnemer verschuldigd aan het fonds. De werkgever is verplicht op het loon van de in zijn dienst zijnde gemoedsbezwaarde deelnemer de eigen bijdrage in te houden. Ook de werkgever die wel vrijstelling heeft van de deelnemer die geen vrijstelling heeft, is de te storten spaarbijdragen verschuldigd aan het fonds en verplicht op het loon van de in zijn dienst zijnde deelnemer de eigen bijdrage in te houden. De spaarbijdragen geven recht op een evenredig deel van de pensioenaanspraken, waarop recht zou hebben bestaan, indien aan zijn werkgever geen vrijstelling zou zijn verleend. Voor een dergelijke deelnemer wordt de pensioenregeling volledig van kracht, indien hij aan het fonds heeft gevraagd om ook de door zijn werkgever voor hem gestorte en nog te storten spaarbijdragen aan te merken als premiebijdragen in plaats van als spaarbijdragen. 4. De voor een deelnemer gestorte spaarbijdragen, met uitzondering van de spaarbijdragen bedoeld in het derde lid, worden gestort op een rekening ten name van de gemoedsbezwaarde deelnemer. Het saldo daarvan wordt verhoogd met rente. Deze rente is gelijk aan het voortschrijdende gemiddelde rendement van het fonds van de afgelopen vijf boekjaren voorafgaande aan het boekjaar waarin de rentebijschrijving plaats heeft, verminderd met een half procent en daarna naar beneden afgerond op een veelvoud van een vierde procent. 5. Indien een deelnemer, die geen vrijstelling heeft, uit dienst treedt van een aangesloten onderneming die wel vrijstelling heeft en betrokkene niet opnieuw bij een zodanige onderneming in dienst treedt wordt voor betrokkene de pensioenregeling volledig van kracht. Hetzelfde geldt indien een deelnemer, die geen vrijstelling heeft en dienst is van een aangesloten onderneming, die wel vrijstelling heeft, overlijdt of de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Het te zijnen name geboekte spaarsaldo wordt als te zijnen behoeve betaalde premie beschouwd. Artikel 41 Uitkeringen Het gespaarde bedrag voor de vervangende uitkering voor het pensioen wordt aansluitend aan het bereiken van de in het reglement opgenomen pensloendatum dan wel na een met inachtneming van het bepaalde in de laatste volzin van artikel 13 lid 3 a gedaan verzoek van de vrijgestelde deelnemer de eerdere pensioeningangsdatum voor zover die niet ligt voor het bereiken van de 55 jarige leeftijd, in gelijke termijnen uitgekeerd gedurende 15 jaar. Het bestuur kan wegens de geringe hoogte van het gespaarde bedrag aan het maandelijks uit te keren bedrag een minimum verbinden dat is afgeleid van het grensbedrag voor afkoop wegens gering pensioen, waardoor het aantal uitkeringsjaren lager kan zijn. 2. Bij het overlijden van de uitkeringsgerechtigde deelnemer voordat de uitkeringen zijn ingegaan, worden de spaarbijdragen aangewend voor een uitkering aan de in de regeling genoemde partner, als bedoeld in artikel I 8b van de Wet op de Loonbelasting De periode waarover voor de nabestaande een uitkering wordt vastgesteld bedraagt 15 jaar. Ingeval geen sprake is van een nabestaande maar wel van één of meer wezen als bedoeld in artikel 1 8c van de Wet op de loonbelasting 1964, wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een uitkering aan de wezen. Voor de uitkeringsperiode dient te warden aangesloten bij de pensioenregeling. Bij afwezigheid van nabestaanden of wezen wordt het gespaarde bedrag kapitaal aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 1 8a, negende lid van de Wet op de loonbelasting reglement I sector II

138 Busvervoer blz Bij het overlijden van deelnemer nadat de uitkeringen zijn ingegaan wordt de betaling van de vastgestelde uitkeringen voor de nog resterende periode voortgezet ten behoeve van de in de regeling opgenomen nabestaande als bedoeld in artikel 1 8b van de Wet op de loonbelasting Indien een nabestaande ontbreekt geschiedt de uitkering ten behoeve van de in de regeling vermelde wezen als bedoeld in artikel 18c van de Wet op de loonbelasting Bij afwezigheid van nabestaanden of wezen wordt het nog niet tot uitkering gekomen spaarbedrag aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 1 8a, negende lid, van de Wet op de loonbelasting Een uitkeringstermijn van de gestorte spaarbijdragen waarover niet is beschikt, vervalt aan het fonds na overlijden van de uitkeringsgerechtigde deelnemer. Op of na I januari 2007 opeisbaar geworden uitkeringstermijnen kunnen niet verjaren bij leven van de uitkeringsgerechtigde deelnemer. Artikel 42 Van kracht worden pensioenregeling Indien de deelnemer, die geen vrijstelling heeft en die geen aanvraag had gedaan als bedoeld in artikel 41, derde lid, uit dienst treedt van de aangesloten werkgever die wel een vrijstelling heeft, wordt voor hem de pensioenregeling volledig van kracht. De op zijn naam geboekte spaarbijdragen vervallen en de voor hem gestorte spaarbijdragen worden als voor hem betaalde premie beschouwd. Artikel 43 Intrekking vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 1. Het fonds is verplicht een vrijstelling in te trekken: a. indien de betrokkene dit verzoekt; b. indien naar zijn oordeel de gemoedsbezwaren op grond waarvan de vrijstelling is verleend niet langer geacht kunnen worden te bestaan. Het fonds is bevoegd een vrijstelling in te trekken, indien de betrokkene de daarbij gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft. 2. Onverminderd het bepaalde in bet vorige lid vervalt de vrijstelling, welke is verleend aan een rechtspersoon, na verloop van vijfjaar na de datum van ingang van de vrijstelling. Met ingang van de datum, waarop een vrijstelling is vervallen kan een nieuwe vrijstelling worden verleend. 3. Door de intrekking of het vervallen van de vrijstelling wordt voor de betrokkene de pensioenregeling volledig van kracht. De op zijn naam geboekte spaarbijdragen vervallen en de voor hem gestorte spaarbijdragen worden beschouwd als voor hem betaalde premie. reglement I sector II

139 Busvervoer blz 35 DEEL II SECTOR SPECIFIEKE BEPALINGEN SECTOR II: BESLOTEN BUSVERVOER Voor deze sector geldt vanaf 1 aanvullende bepalingen: januari 2015 de pensioenregeling van Vervoer met de volgende Artikel I Definities cao: de geldende landelijke collectieve arbeidsovereenkomst voor de werknemers werkzaam in het busvervoer (cao Besloten busvervoer). Artikel 2 Deelnemers op wie deel II van de pensioenregeling van toepassing is De deelnemer aan de Basis Vervoersregeling op wie onderdeel II van toepassing is, is: de deelnemer in dienst van de werkgever die onder de werkingsfeerbepalingen, sector Besloten Busvervoer, van de statuten van het fonds valt, alsmede de deelnemer in dienst van de werkgever die op vrijwillige basis is aangesloten bij het fonds en waarvan de werkgever heeft aangegeven de hier vermelde aanvullende bepalingen te willen volgen. Artikel 3 Ouderdomspensioen Hetjaarlijkse ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 5 van de Basis Vervoersregeling bedraagt 1,788% van de voor dat jaar geldende pensioengrondslag. Artikel 4 Partnerpensioen a. Het jaarlijkse partnerpensioen als bedoeld in artikel 6 van de Basis Vervoersregeling bedraagt voor deelnemers 70% van het jaarlijkse ouderdomspensioen.als bedoeld in artikel 3. b. Indien de deelnemer vöór het ingaan van het ouderdomspensioen overlijdt, wordt het bedoelde partnerpensioen verhoogd. De verhoging bedraagt 70% van het ouderdomspensioen, waarop aanspraak zou zijn verkregen, indien zijn deelneming van het tijdstip van overlijden tot de pensioendatum onafgebroken zou hebben voortgeduurd. Het in de vorige volzin bedoelde ouderdomspensioen wordt vastgesteld op basis van de voor hem ten tijde van het overlijden geldende pensioengrondslag. c. Voor de deelnemer die op de datum van overlijden werkzaam was op grond van een arbeidsovereenkomst waarin geen vast aantal arbeidsuren per periode was opgenomen, wordt het tot de pensloendatum te bereiken ouderdomspensioen als bedoeld in het bepaalde onder b, met inachtneming vanhet ter zake bepaalde in dit pensioenreglement vastgesteld op basis van het aantal gewerkte uren en het pensioengevend inkomen dat over een periode van twaalf maanden, dan wel indien minder dan twaalf maanden is deelgenomen over de petiode van deelneming, voorafgaand aan het overlijden is gewerkt respectievelijk verdiend. d. Van de pensioengrondslag bedoeld in het bepaalde onder b wordt niet meer in aanmerking genomen dan het bedrag van de pensioengrondslag die voor de deelnemer volgens artikel 8 ten tijde van zijn overlijden zou hebben gegolden, indien deze grondsiag zou zijn vastgesteld op basis van een loonbed rag dat als volgt wordt verkregen: 1. uitgegaan wordt van het tot een jaarbedrag herleide loon, waarvan zou zijn uitgegaan als de pensioengrondslag van de deelnemer één jaar vóór zijn overlijden respectievelijk op de latere begindatum van zijn laatste arbeidsovereenkomst zou zijn vastgesteld; 2. vervolgens wordt het onder a bedoelde loonbedrag verhoogd met het percentage, dat verkregen wordt door het percentage, waarmee het indexcijfer is gestegen, te verhogen met 10. reglement I sector II

140 Busvervoer blz 36 Artikel 5 Wezenpensioen a. Hetjaarlijkse wezenpensioen als bedoeld in artikel 7 van de Basis Vervoersregeling bedraagt voor iedet kind 14% van hetjaarlijkse ouderdomspensioen bedoeld in artikel 3. b. Indien de deelnemer voor het ingaan van het ouderdomspensioen overlijdt, wordt het bedoelde wezenpensioen verhoogd. De verhoging bed raagt 14% van het ouderdomspensioen waarop ingevolge artikel 3 nog aanspraak zou zijn verkregen indien de deelneming tot de pensioendatum had voortgeduurd. Het in de vorige voizin bedoelde ouderdomspensioen wordt vastgesteld op basis van de voor hem ten tijde van het overlijden geldende pensioengrondslag. c. Het bepaalde in het artikel 4 onderdeel c en d is van overeenkomstige toepassing. Artikel 6 Pensioengevend loon Onder loon wordt verstaan het op de datum van vaststelling van de pensioengrondslag voor de deelnemer geldende vaste loon vermeerderd met de vakantietoeslag en diploma toeslag. 2. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel wordt onder vakantietoeslag verstaan het in de betrokken bedrijfstak op de datum van vaststelling van de pensioengrondslag geldende vakantietoeslagpercentage. 3. Het maximale pensioengevend loon is gelijk aan 260 maal het bedrag bedoeld in artikel 17, eerste lid Wet financiering sociale verzekeringen zoals dit bedrag per de eerste januari van het kalenderjaar is vastgesteld. Hierbij wordt geen rekening gehouden met een wijziging in bedoeld bedrag met terugwerkende kracht. 4. Bij een structurele verhoging van het in het derde lid bedoelde bed rag, zal het bestuur zich beraden over een wijziging van dat lid. De wijziging zal met inachtneming van artikel 36 van de statuten in het reglement worden vastgelegd. 5. Indien op de datum van vaststelling van de pensioengrondslag de werkgever aan de werknemer tijdelijk geen loon of niet het normale loon is verschuldigd, omdat de werknemer: a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, of b. wegens gehele of gedeeltelijke werkloosheid tijdens het dienstverband een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet geniet, dan wel c. om redenen als bedoeld in artikel loa, eerste lid onder a, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 en het zesde lid van dit artikel, tijdelijk geen of niet gedurende de normale duur arbeid verricht in dienst van de werkgever, wordt met inachtneming van het bepaalde in de voorgaande eden als het loon van de deelnemer beschouwd het loon, dat zonder verzuim voor hem zou hebben gegolden. De vorige volzin is niet van toepassing op de werknemer die gebruik maakt van de levensloopregeling indien de voorziening in geld uit de levensloopregeling aanzienlijk lager is dan hetgeen gebruikelijk is. In dat geval is artikel 19 Wet loonbelasting 1964 van toepassing. 6. De redenen als genoemd in het vijfde lid, onderdeel c, van dit artikel zijn: a. Ouderschapsverlof Indien en voorzover de deelnemer op grond van de Wet arbeid en zorg gebruik maakt van zijn recht op verlof bouwt de deelnemer gedurende de verlofperiode aanspraken op ten behoeve van ouderdoms en partnerpensioen. b. Sabbatsverlof Indien en voorzover de deelnemer gebruik maakt van sabbatsverlof bouwt de deelnemer gedurende de verlofperiode met een maximum van twaalf maanden aanspraken op ten behoeve van ouderdoms en partnerpensioen. Duurt het verlof na de in de vorige volzin genoemde periode voor de deelnemer voort, dan wordt het partner en wezenpensioen gedurende een periode van ten hoogste zes maanden op risicobasis gedekt. reglement I sector II

141 arbeidsovereenkomst blz 37 c. Stud ieverlof Indien en voorzover de deelnemer gebruik maakt van studieverlof bouwt de deelnemer gedurende de verlofperiode aanspraken op ten behoeve van ouderdoms en partnerpensioen. U. Levensloopverlof Indien en voorzover de deelnemer op gtond van de Wet op de loonbelasting 1964 gebruik maakt van levensloopverlof bouwt de deelnemer gedurende de verlofperiode aanspraken op ten behoeve van ouderdoms en partnerpensioen. De verlofperiode waarover de pensioenopbouw als bedoeld in de vorige voizin plaats kan vinden, bedraagt maximaal 2,1 jaar. 7. Gedurende een periode van onbetaald verlof die al dan niet is opgesomd in het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 en het zesde lid van dit artikel, wordt ten minste het overlijdensrisico ten behoeve van het partnerpensioen gedekt gedurende maximaal 18 maanden overeenkomstig artikel 56 van de Pensioenwet. Artikel 7 Franchise De franchise is per 1 januari 2017 bepaald op Het bestuur stelt de franchise, gehoord de actuaris, vast met in achtneming van de alsdan geldende Ioonontwikkeling volgens de cao en de hoogte van de AOW en de middelen van het fonds. De franchise is echter minimaal gelijk aan de bedragen genoemd in artikel loaa, tweede lid Uitvoeringsbesluit loonbelasting Artikel 8 Pensioengrondslag 1. De pensioengrondslag is het pensioengevend loon verminderd met de franchise. Indien het loon niet hoger is dan de franchise, wordt de pensioengrondslag gesteld op De pensioengrondslag van de deelnemer wordt vastgesteld of opnieuw vastgesteld: a. bij de aanvang van een kalenderjaar; b. indien de tussen de deelnemer en zijn werkgever overeengekomen wekelijkse arbeidsduur in de loop van een kalenderjaar wijzigt: bij de aanvang van de gewijzigde wekelijkse arbeidsduur; c. indien de deelneming in de loop van een kalenderjaar aanvangt of opnieuw aanvangt: bij de aanvang respectievelijk de hernieuwde aanvang van de deelneming; d. indien de deelnemer in de loop van een kalenderjaar aansluitend een nieuwe sluit: bij de aanvang van die nieuwe arbeidsovereenkomst. 3. Het bestuur is gerechtigd een eenmalige uitkering van de werkgever aan de werknemer, aan te wijzen als tot het loon behorend. In dat geval wordt deze uitkering geacht te behoren tot de pensioengrondslag vanaf het in lid 2 van dit artikel bedoelde tijdstip. Artikel 9 Premie 1. De deelnemer is zijn aandeel in de premie verschuldigd aan zijn werkgever. De werkgever is verplicht bij elke loonbetaling op het loon in te houden het aandeel in de premie, dat de deelnemer aan zijn werkgever verschuldigd is ter zake van de periode, waarop de loonbetaling betrekking heeft. Indien en voor zover de werkgever geen loon aan de deelnemer verschuldigd is, moet de deelnemer zijn aandeel in de premie aan de werkgever betalen. reglement I sector II Busvervoer

142 Busvervoer blz De periode waarover premie verschuldigd is, vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 21jarige leeftijd bereikt respectievelijk de latere datum van indiensttreding en eindigt uiterlijk op de pensioendatum of de eerdere pensioeningangsdatum. De verschuldigde premie bedraagt per 1 januari % van de pensioengrondslag. Voor een gedeelte van een jaar wordt de premie berekend over een evenredig gedeelte van de pensioeng rondslag 3. Het bestuur is bevoegd voor het begin van een kalenderjaar, gehoord de actuaris, te bepalen dat op de premie bepaald in het eerste lid in het komende kalenderjaar een korting zal worden toegepast. 4. Het bestuur is bevoegd, gehoord de actuaris, te bepalen dat op de premie bepaald in het eerste lid een verhoging zal worden toegepast. 5. Voor de gedeeltelijk en volledig en duurzaam arbeidsongeschikte deelnemer is over het gedeelte van de deelneming dat ingevolge het van toepassing zijnde pensioenreglement wordt voortgezet, geen premie verschuldigd vanaf het bereiken van de maximumuitkeringstermijn. Het bepaalde in dit lid laat onverlet dat een deelnemer in de zin van artikel 2 van onderdeel I recht heeft op pensioenverwerving overeenkomstig dit pensioenreglement ter zake welke verwerving pensioenpremie is verschuldigd overeenkomstig het in dit artikel bepaalde. 6. De werkgever is de premie ingevolge het tweede lid, met inachtneming van het bepaalde in het derde of vierde lid, voor de in zijn dienst zijnde deelnemer verschuldigd aan het fonds. Van deze premie komt een deel ten laste van de deelnemer. Dit is voor de deelnemer 12,19% van de Pensioengrondslag. 7. Indien de IVAuitkering ingaat na een verkorte wachttijd, eindigt, in afwijking van het hiervoor bepaalde, de premiebetalingsplicht niet eerder dan na afloop van een periode van 104 weken gerekend vanaf de eerste ziektedag van de deelnemer. De premie die verschuldigd is bedraagt 40% van de premie zoals bepaald in de voorafgaande eden. Artikel 10 Premie en aanspraken bij deeltijdwerk Indien de tussen de deelnemer en zijn werkgever overeengekomen wekelijkse arbeidsduur minder bedraagt dan de normale in de betrokken bedrijfstak geldende wekelijkse arbeidsduur, wordt: a. voor het hierna in dit artikel bepaalde het aantal uren van de overeengekomen wekelijkse arbeidsduur uitgedrukt in een percentage van de in de betrokken bedrijfstak geldende wekelijkse arbeidsduur; b. voor de vaststelling van de pensioengrondslag het geldende functieloon of vaste loon vermeerderd met vakantietoeslag als bedoeld in artikel 6 vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller gelijk is aan 100 en de noemer gelijk is aan het getal van het onder a bedoelde percentage; c. het premiepercentage bedoeld in artikel 9, tweede lid, vermenigvuldigd met het omgekeerde van de onder b bedoelde breuk; U. het in artikel 3 vermelde percentage voor ieder jaar of gedeelte van een jaar, met toepassing van het hierboven ondet c bepaalde, vermenigvuldigd met het omgekeecde van de onder b bedoelde breuk. Indien een deelnemer waarop dit artikel van toepassing is, in een werkweek meer werkt dan het met zijn werkgever overeengekomen aantal uren, wordt de deelnemer voor de toepassing van cut artikel geacht gedurende die week het hogere aantal uren met zijn werkgever te zijn overeengekomen en wordt een nieuw percentage vastgesteld. Het percentage kan daarbij niet hoger zijn dan 100. reglement I sector II

143 sector Busvervoer blz OVERGANGSREGELING OUDERDOMS EN PARTNERPENSIOEN Artikel 11 Samenvoeging van aanspraken ingevolge het vervallen pensloenreglement I aanspraken ingevolge het in het voorgaande bepaalde met Voor deelnemers die op zowel 31 december 2005 als 1 januari 2006 deeinemer zijn in het fonds worden de opgebouwde eaanspraken op ouderdoms partner en wezenpensioen berekend per 31 december Deze premievrije pensioenaanspraken per 31 december 2005 worden opgenomen in de met ingang van 1 januari 2006 geldende regeling. Artikel ha Vervallen Pensioenreglement I In dit Reglement wordt verwezen naar het vervallen Pensioenreglement I. Het vervallen Pensioenreglement I is vanaf 1 januari 2006 Pensioenreglement VI geworden. Artikel 12 Handhaving vervallen pensioenreglement I groepen nã 31 december 2005 voor bepaalde Voor de volgende groepen blijft het op 1 januari 2006 vervallen pensioenreglement I van kracht: de de de de pensioengerechtigden die op 31 december 2005 lopende pensioenuitkeringen ontvangen; deelnemers die op 31 de deelnemers die op 31 december 2005 deelnemer waren in het fonds en geboren zijn vóór 1 januari 1950; deelnemers die op of na 1 januari 2006 gaan deelnemen in het fonds en geboren zijn voor 1 januari 1950; per 31 december 2005 aanwezige gewezen deelnemers in de pensioenregeling; voor deelnemers die op 31 december 2005 deelnemer waren in het fonds met recht op (gedeeltelijke) voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid conform het vervallen pensioenreglement I en die niet meer werkzaam zijn bij een aangesloten werkgever, blijft de voortzetting van de pensioenopbouw plaatsvinden conform het vervallen pensioenreglement I. Bij verlaging van het percentage arbeidsongeschiktheid stopt de voortzetting van de pensioenopbouw voor dat dee!, Bij verhoging van het percentage arbeidsongeschiktheid is het vervallen pensloenreglement I voor dat dee! van toepassing; voor voor voor deelnemers die op 31 december 2005 deelnemer waren in het fonds met recht op (gedeeltelijke) voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid conform het vervallen pensioenreglement I en nog werkzaam zijn bij een aangesloten werkgever, blijft de voortzetting van de pensioenopbouw plaatsvinden conform het vervallen pensioenreglement I. Bij verlaging van het percentage arbeidsongeschiktheid stopt de voortzetting van de pensioenopbouw voor dat deel. Sij verhoging van het percentage arbeidsongeschiktheid is Hoofdstuk V van deel I van het pensioenreglement voor dat dee! van toepassing; degenen die op 31 december 2005 de deelneming voortzetten op grond van het bepaalde in artikel 14 van het vervallen pensioenreglement I (vrijwillige voortzetting) zolang ze onafgebroken van die regeling gebruik maken. Een verzoek om vrijwillige voortzetting moet worden ingediend binnen drie maanden nadat de verplichte deelneming is geeindigd. Een gewezen deelnemer kan dus nog in feen deel van) 2006 tijdig een verzoek tot voortzetting indienen. De voortzetting (mits toegestaan) heeft dan als ingangsdatum de dag volgend op de dag waarop de verplichte deelneming is geeindigd; degenen die op 31 december 2005 de deelneming voortzetten op grond van het bepaalde in reglement I II 39

144 blz 40 artikel 14B van het vervallen pensioenreglement I (FVPvoortzetting) zolang ze onafgebroken van die regeling gebruik maken. Voor deze deelnemers blijven de aanspraken en pensioenen volledig verzekerd en uitgekeerd zoals dat in de pensioenregeling per 31 december 2005 van toepassing was. De aanspraken en ingegane pensioenen berustende op het vervallen pensioenreglement I worden aangepast conform het bepaalde in artikel 32 van hoofdstuk VIII van onderdeel I van dit reglement. Dit geldt ook voor de aanspraken en ingegane pensioenen als bedoeld in artikel 34 van Hoofdstuk III (Aanspraken ter zake van deelneming in het fonds en diensttijd voor 1 januari 1978) van het vervallen pensioenreglement I. Artikel 13 Afwijkende pensioendatum voor de verworven aanspraken en rechten op 31 december 2012 Voor de aanspraken en rechten op pensioen die op 31 december 2012 zijn verworven, is de pensioendatum in afwijking van de pensioendatum onder artikel I sub k Deel I gelijk aan de eerste dag van de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer 65 jaar wordt. Artikel 14 Wijziging per I januari 2018 van de pensioendatum voor op 31 december 2012 bestaande aanspraken op ouderdomspensioen en voor bestaande aanspraken op ouderdomspensioen opgebouwd van 2013 tot en met Voor degene die op 31 december 2012 volgens het op die datum geldende pensioenreglement de status heeft van deelnemer of gewezen deelnemer, geldt in afwijking van artikel 13 deel II, per 1 januari 2018 voor de aanspraken op ouderdomspensioen die tot en met 31 december 2012 ingevolge dit pensioenreglement dan wel een eerder pensioenreglement van het fonds door hem zijn opgebouwd, de pensioendatum als bedoeld in artikel 1 onder k, deel I, zoals dit Iuidt na 31 december De in de vorige lid bedoelde pensioenaanspraken zoals die luidden op 31 december 2017 worden op 1 januari 2018 omgezet naar pensioenaanspraken op de dan geldende pensioendatum als bedoeld in artikel 1 onder k, deel I. De vorige voizin is van overeenkomstige toepassing op de aanspraken op ouderdomspensioen die tussen 1 januari 2013 en 1 januari 2018 ingevolge dit pensioenreglement zijn opgebouwd door degene die op 31 december 2017 de status heeft van deelnemer of gewezen deelnemer en op de in artikel 23, deel I omschreven aanspraak op eigen ouderdomspensioen van de gewezen partner die voor 1 januari 2018 is vastgesteld. De factor(en) voor de omzetting wordtlworden door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgesteld op basis van algemeen aanvaarde actuariële grondsiagen en collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Deze factor(en) isfzijn opgenomen in bijiage H bij dit pensioenreglement. 3. Bij de vaststelling van het partner en wezenpensioen, overeenkomstig artikel 4 en 5, deel II, dan wel het bijzonder partnerpensioen, overeenkomstig artikel 22, deel I, wordt geen rekening gehouden met de (gevolgen van de) omzetting van aanspraken op ouderdomspensioen als bedoeld in het vorige lid. 4. Het bestuur kan besluiten dat het bepaalde in dit artikel niet van toepassing is op door het bestuur aan te wijzen (gewezen) deelnemers. Indien het bestuur daartoe besluit zal op deze (gewezen) deelnemers het pensioenreglement van toepassing blijven zoals dat luidde op 31 december reglement I sector II Busvervoer

145 Busvervoer blz Artikel 15 Extra aanspraken op ouderdomspensioen die op I januari 2018 zijn verworven uit een omzetting van aanspraken op prepensioen 1. De extra aanspraken op ouderdomspensioen die door de in artikel 38a Prepensioenreglement Goederenvervoer en artikel 13.2 Prepensioenreglement Personenvervoer bedoelde omzetting op 1 januari 2018 zijn verworven, blijven buiten beschouwing bij de vaststelling van het partner en wezenpensioen, overeenkomstig artikel 4 en 5, deel II, en van het bijzonder partnerpensioen, overeenkomstig artikel 22, deel I. 2. Het overige bepaalde in dit pensioenreglement is onverkort van toepassing op de in het vorige lid bedoelde extra aanspraken op ouderdomspensioen. reglement sector II 41

146 Busvervoer blz 42 DEEL III OVERIGE (WETTELIJKE) BEPALINGEN Artikel I Overige wettelijke bepalingen 1. Een aansptaak op pensioen kan niet bij overeenkomst tussen de (gewezen) deelnemer en het fonds worden verminderd zonder schriftelijke toestemming van de partner. Dit geldt niet als de vermindering het gevolg is van een wettelijke bepaling. 2. De pensioenrechten of aanspraken ingevolge de regeling kunnen niet warden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet. 3. Verpanding is toegestaan voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, lid 5 van de lnvorderingswet Vervreemding is toegestaan op grond van artikel 57, lid 5 van de Pensioenwet. 5. Volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk. 6. Beslag op pensioen is slechts mogelijk indien en voor zover dit wettelijk is toegestaan. 7. In geval van beslag legging op pensioen is het fonds bevoegd de daarmee gepaard gaande kosten geheel of gedeeltelijk bij de pensioengerechtigde in rekening te brengen, al dan niet door verrekening met dat pensioen. 8. Elk beding, strijdig met het bepaalde in een van de voorgaande leden van dit artikel, is ten opzichte van het fonds nietig. 9. Bij de vaststelling van pensioenen en aanspraken warden de in de Wet op de loonbelasting 1964 aangegeven maxima en begrenzingen mee in aanmerking genomen. 10. De opbouw en financiering van de pensioenaanspraken vinden gedurende het Ueelnemerschap ten minste evenredig in de tijd plaats. 11. Het fonds administreert de deelnemingsjaren van de deelnemers. Onder deelnemingsjaren wordt in dit verband verstaan: perioden als bedoeld in artikel loab van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting Op verzoek van de (gewezen) deelnemer verstrekt het fonds een opgave van de deelnemingsjaren en de schriftelijke bescheiden die de deelnemingsperioden, voorafgaande aan een voor 1 januari 2005 gedane waardeoverdracht kunnen staven overeenkomstig de voorschriften gesteld in de artikelen 2 en 3 van het Uitvoeringsbesluit pensloenaspecten Sociaal Akkoord De opgave wordt verstrekt binnen drie maanden nadat het verzoek bij het fonds is binnengekomen. Het fonds kan de (gewezen) deelnemer een vergoeding vragen voor kosten die aan de verstrekking van de opgave verbonden zijn. Artikel 2 Bijzondere regelingen 1. Het fonds kan op verzoek van een werkgever: a. voor de werknemers of een bepaalde groep van werknemers als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder b, van de statuten en in dienst van de werkgever, aanspraken op ouderdoms, invaliditeits, partner en wezenpensfoen verzekeren, welke kunnen afwijken van de in hoofdstuk I geregelde voorzieningen; regement sector II

147 sector blz 43 b. voor de deelnemers of een bepaalde groep van deelnemers als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder a of c, van de statuten en in dienst van de werkgever, aanspraak op ouderdoms, invaliditeits, partner en wezenpensioen verzekeren, naast de aanspraken welke voortvloeien uit de toepassing van hoofdstuk I, een en ander tegen betaling van periodieke premies of koopsommen en op door het fonds vastgestelde overige voorwaarden. 2. Het bestuur is bevoegd, op verzoek van een deelnemer, met deze een overeenkomst te sluiten, waarbij de rechten op pensioen waarop hij volgens dit reglement recht heeft, kunnen worden verhoogd, voor zover dit mogelijk is binnen de kaders van de Pensioenwet. Het bestuur stelt de premie of de koopsom vast gehoord de actuaris en bepaalt de overige voorwaarden met betrekking tot deze overeenkomst. 3. Behoudens de bevoegdheid met de werkgever overeen te komen, dat op verzekeringen ingevolge het eerste lid, onder a, de bepalingen van dit reglement van toepassing zullen zijn, stelt het fonds, gehoord de actuaris, tarieven vast voor de bijzondere regelingen. Het fonds is bevoegd, gehoord de actuaris, deze tarieven te wijzigen. Een gewijzigd tarief is ook van toepassing op de voör de wijziging van het tarief in gevolge dit hoofdstuk afgesloten verzekeringen doch niet eerder dan zes maanden na het tijdstip waarop het nieuwe tarief aan de belanghebbenden is medegedeeld. 4. Het fonds geeft ten behoeve van de betrokken deelnemers bewijsstukken af met betrekking tot de ingevolge dit hoofdstuk verzekerde pensioenen. Artikel 3 Verplichtingen van de werkgevers, deelnemers en pensioengerechtigden 1. De werkgevers, de deelnemers, en degenen die aan de bepalingen van de statuten en dit pensioenreglement aanspraak op pensioen of een andere uitkering ontlenen, zijn verplicht aan het fonds de door het fonds voor een goede uitvoering van de statuten en van dit pensioenreglement nodig geachte inlichtingen te verstrekken, respectievelijk bescheiden te overleggen. Dit moet geschieden binnen de door het fonds gestelde termijn. De werkgevers zijn verplicht aan een door het fonds aan te wijzen persoon inzage te verlenen van boeken en bescheiden, waarvan de inzage door het fonds nodig wordt geoordeeld voor een goede uitvoering van de statuten en van dit pensioenreglement. 2. Bij niet voldoening aan het bepaalde in het eerste lid is het fonds bevoegd de nodige gegevens naar beste weten vast te stellen en zijn de betrokkenen aan deze vaststelling gebonden. Artikel 4 Hardheidsbepaling In gevallen waarin toepassing van het reglement naar het oordeel van het bestuur zou leiden tot bijzondere hardheid, kan het bestuur, met inachtneming van de statuten en wettelijke bepalingen, anders beslissen dan uit toepassing van het reglement zou volgen. Artikel 5 Slotbepaling In onvoorziene gevallenbeslist het bestuur, daarbij blijvend binnen de grenzen van de fiscale wet en regelgeving. Artikel 6 Inwerkingtreding Dit reglement is in werking getreden op 1 1 januari januari Dit reglement is Iaatstelijk gewijzigd op Artikel 7 Citeertitel Dit reglement kan worden aangehaald als pensioenreglement I. reglement I II Busvervoer

148 dat sector Busvervoer blz 44 DEEL IV BIJLAGEN MET FACTOREN BIJLAGEN Tussentijdse wifziqing flexibilseringsfactoren In afwijking van wat etders in dit regtement is bepaald over de geldigheid van de flexibiliseringsfactoren die in de hierna vemielde Bijlagen zijn opgenomen, kan het bestuur, indien wijziging van de onderliggende grondslagen dit naar het oordeel van het bestuur noodzakelijk maken, deze factoren tussentijds opnieuw vaststellen. BIJLAGE A Tabel verhoging ouderdomspensioen door inruil van opgebouwd partnerpensioen (behorend bij artikel 11 lid 1, onderdeel I) Onderstaand ruiltarief PP/OP geeft aan hoeveel euro ouderdomspensioen, ingaand op de pensioeningangsdatum, kan worden verkregen bij het inruilen van 1 euro partnerpensioen. Het uit de inruil te verkrijgen extra ouderdomspensioen op de pensioeningangsdatum is dan gelijk aan het bedrag van het in te ruilen partnerpensioen vermenigvuldigd met het ruiltarief. Deze tabel is uitsluitend van toepassing op het ouderdomspensioen al dan niet eetder of later ingaand extra kan worden verkregen door inruil van partnerpensioen in ouderderdomspensioen. Het uit deze tabel verkregen ouderdomspensioen hoeft niet meet te worden vermenigvuldigd met de factoren van de tabellen in Bijlage D. Leeftijd Inruil partnerpensioen in direct ingaand ouderdomspensioen op 65, 66 en , , , , , , , , , , , , , , , ,388 Bij nietgehele leeftijden worden de ruiltarieven bepaald d.m.v. interpolatie tussen de ruiltarieven behorende bij de gehele leeftijden. reglement I II

149 Busvervoer blz 45 BIJLAGE B Tabel verhoging partnerpensioen door inruil van opgebouwd ouderdomspensioen (behorend bij artikel 11 lid 2, onderdeel I) Onderstaand ruiltarief OP/PP geeft aan hoeveel euro partnerpensioen kan worden verkregen bij het inruilen van 1 euro opgebouwd ouderdomspensioen (met pensioeningangsleeftijd 65, 66 danwel 67). Het ult de inruil te verkrijgen extra partnerpensioen is dan gelijk aan het bed rag van het in te ruilen ouderdomspensioen (met pensioeningangsleeftijd 65, 66 danwel 67) vermenigvuldigd met het ruiltarief. Inruil ouderdomspensioen Inruil ouderdomspensioen Leeftijd voor partnerpensioen Leeftijd voor partnerpensioen op 65 op 67 op 65 op ,269 2, ,682 2, ,248 2, ,657 2, ,226 2, ,633 2, ,204 2, ,609 2, ,182 2, ,587 2, ,159 2, ,566 2, ,136 2, ,546 2, ,112 2, ,529 2, ,087 2, ,514 2, ,063 2, ,502 2, ,038 2, ,492 2, ,013 2, ,486 2, ,988 2, ,483 2, ,962 2, ,483 2, ,937 2, ,487 2, ,912 2, ,493 2, ,886 2, ,504 2, ,860 2, ,518 2, ,834 2, ,536 2, ,809 2, ,560 2, ,783 2, ,589 2, ,758 2, , ,732 2, , ,707 2,407 reglement I sector II

150 Busvervoer blz 46 Leeftijd Intuit ouderdomspensioen voor partnerpensioen op , , , , , , , , , , , ,485 Bij nietgehele Ieeftijden worden de ruiltarieven bepaald door middel van interpolatie tussen de tarieven behorende bij de gehele Ieeftijden. reglement I sector II

151 . op65 Busvervoer blz 47 BIJLAGE C Tabel inruil ouderdomspensioen voor tijdelijk ouderdomspensioen (behorend bij artikel 12, onderdeel I) Onderstaand ruiltarief omzetting OP in TOP geeft aan hoeveel euro tijdelijk ouderdomspensioen, ingaand op de pensioeningangsdatum en eindigend op de Ieeftijd 65, 66 danwel 67, kan worden verkregen bi] het inruilen van 1 euro opgebouwd ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 65, 66 danwel 67). Het uit de inruil te verkrijgen tijdelijk ouderdomspensioen is dan gelijk aan het bedrag van het om te zetten ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 65, 66 danwel 67) vermenigvuldigd met het ruiltarief. De onderstaande tabel geeft een beperkt aantal mogelijkheden van inruil weer. Bij een andere pensioeningangsdatum en/of andere eindleeftijd worden de ruiltarieven op basis van interpolatie berekend. Leeftijd Inruil ouderdomspensioen in tijdelijk ouderdomspensioen op66 op ,706 1,475 1, ,913 1,636 1, ,172 1,834 1, ,506 2,082 1, ,953 2,402 1, ,578 2,830 2, ,517 3,429 2, ,080 4,328 3, ,203 5,826 4, ,563 8,818 5,572 64jaaren 11 maanden 225, ,787 8, jaar en 11 maanden 215, , jaar en 11 maanden reglement sector II

152 Busvervoer blz 48 BIJLAGE D label korting opgebouwd levenslang ouderdomspensioen bij vervroegde ingang (behorend bij artikel 13 lid 2, onderdeel I) Leeftijd Vervroegingsfactor ouderdomspensioen op65 op66 op ,630 0,596 0, ,657 0, ,685 0,647 0, ,715 0,676 0, ,747 0,706 0, ,782 0,739 0, ,819 0,774 0, ,859 0,812 0, ,902 0,854 0, ,949 0,898 0, ,000 0,947 0, ,000 0, ,000 Tabel verhoging opgebouwd levenslang ouderdomspensioen bij verlate ingang Leeftijd Uitstelfactor ouderdomspensioen op65 op6g op , ,056 1, ,119 1,059 1, ,188 1,124 1, ,266 1,197 1, ,353 1,280 1, ,451 1,372 1, ,562 1,477 1, ,689 1,597 1,506 reglement I sector II

153 Busvervoer blz BIJLAGE E Tabel uitgesteld levenslang ouderdomspensioen, ingaand op 65, 66 of 67jarige Ieeftijd: (behorend bij artikel 35, onderdeel I) De afkoopfactoren met betrekking tot uitgesteld ouderdomspensioen, geldig van 1 met 31 december 2017, luiden als volgt: januari 2017 tot en fkoopfactor ouderdomspensioen Op 67 Op66 Op ,745 8,217 8, ,933 8,418 8, ,126 8,623 9, ,321 8,832 9, ,521 9,045 9, ,724 9,261 9, ,930 9,481 10, ,139 9,704 10, ,352 9,931 10, ,567 10,160 10, ,786 10,393 11, ,007 10,629 11, ,230 10,867 11, ,456 11,107 11, ,684 11,349 12, ,913 11,592 12, ,143 11,837 12, ,374 12,082 12, ,605 12,326 13, ,836 12,571 13, ,066 12,814 13, ,295 13,055 13, ,521 13,292 14, ,745 13,526 14, ,964 13,756 14, ,178 13,978 14, ,386 14,194 15, ,588 14,404 15, ,783 14,608 15, ,972 14,807 15, ,156 15,000 15, ,336 15,190 16, ,512 15,379 16, ,688 15,567 16, ,863 15,755 16, ,039 15,945 16,869 reglement I sector II 49

154 Busvervoer blz ,217 16,136 17, ,398 16,329 17, ,581 16,523 17, ,765 16,718 17, ,953 16,914 17, ,142 17,110 18, ,333 17,308 18, ,528 17,509 18, ,727 17,714 18, ,933 17,929 17, ,152 17,152 17, ,378 16,378 16, ,612 15,612 15, ,855 14,855 14, ,106 14,106 14, ,371 13,371 13, ,649 12,649 12, ,942 11,942 11, ,252 11,252 11, ,580 10,580 10, ,930 9,930 9, ,304 9,304 9, ,704 8,704 8, ,126 8,126 8, ,575 7,575 7, ,056 7, ,561 6,561 6, ,096 6, ,658 5,658 5, ,247 5,247 5, ,868 4,868 4, ,515 4,515 4, ,195 4,195 4, ,901 3,901 3, ,636 3,636 3, ,390 3,390 3, ,166 3,166 3, ,960 2,960 2, ,771 2,771 2, ,594 2,594 2, ,423 2,423 2, ,269 2,269 2, ,132 2,132 2, ,009 2,009 2,009 reglement I sector II

155 sector 51 Tabel uitgesteld levenslang partnerpensioen, ingaand bij overlijden: De afkoopfactoren met betrekking tot uitgesteld partnerpensioen, geldig van 1 31 december2017, luiden als volgt: januari 2017 tot en met Leeftijd fkoopfactor partnerpensioen, ingaand bij overlijden ,497 2,497 2, ,585 2,585 2, ,675 2,674 2, ,766 2,766 2, ,860 2,860 2, ,956 2,956 2, ,055 3,055 3, ,157 3,156 3, ,261 3,261 3, ,368 3,367 3, ,478 3,477 3, ,590 3,589 3, ,704 3,704 3, ,821 3,821 3, ,941 3,940 3, ,062 4,062 4, ,187 4,186 4, ,314 4,313 4, ,443 4,442 4, ,574 4,573 4, ,707 4,705 4, ,841 4,839 4, ,976 4,974 4, ,112 5,109 5, ,247 5,245 5, ,380 5, ,518 5,515 5, ,650 5,647 5, ,781 5,777 5, ,909 5,905 5, ,033 6,029 6, ,153 6,149 6, ,268 6,263 6, ,377 6,372 6, ,481 6,474 6, ,576 6,569 6, ,663 6,656 6, ,741 6,733 6, ,808 6,800 6,791 reglement I II Busvervoer blz

156 sector Busvervoer blz ,866 6,857 6, ,911 6,902 6, ,945 6,934 6, ,965 6,954 6, ,971 6,959 6, ,962 6,949 6, ,938 6,911 6, ,882 6,882 6, ,841 6,841 6, ,785 6,785 6, ,713 6,713 6, ,628 6,628 6, ,528 6,528 6, ,413 6,413 6, ,282 6,282 6, ,138 6,138 6, ,979 5,979 5, ,804 5,804 5, ,615 5,615 5, ,411 5,411 5, ,198 5,198 5, ,975 4,975 4, ,739 4,739 4, ,499 4,499 4, ,255 4,255 4, ,011 4,011 4, ,769 3,769 3, ,527 3,527 3, ,288 3,288 3, ,053 3,053 3, ,830 2,830 2, ,615 2,615 2, ,411 2,411 2, ,220 2,220 2, ,047 2,047 2, ,882 1,882 1, ,732 1,732 1, ,600 1,600 1, ,476 1,476 1, ,358 1,358 1, ,246 1,246 1,246 reglement I II

157 Busvervoer blz 53 Tabel direct ingaand levenslang partnerpensioen: De afkoopfactoren met betrekking tot direct ingaand partnerpensioen, geldig van 1 met 31 december 2017, luiden als volgt: januari 2017 tot en Leeftijd Afkoopfactor Leeftijd Afkoopfactor Leeftijd Afkoopfactor ,071 44,782 44,482 44,173 43,854 43,524 43,184 42,833 42,471 42,098 41,713 41,316 40,906 40,485 40,051 39,604 39,144 38,671 38,184 37,684 37,170 36,643 36,102 35,547 34,979 34,397 33,803 33,197 32,576 31, ,293 30,634 29,963 29,278 28,582 27, , , , , , , , , , , ,492 18,695 17,899 17,106 16,313 15,526 14,741 13,964 13,196 12,440 11,697 10,972 I 0,265 9, , , , , , , , , , , , , , , , , , , ,025 Bij nietgehele Ieeftijden worden de afkoopfactoren d.mv. interpolatie tussen de afkoopfactoren behorende bij de gehele Ieeftijden bepaald. reglement I sector II

158 Busvervoer blz 54 BIJLAGE F Overzicht geldende bedragen (behorend bij artikel 6, onderdeel II) Artikel 6, onderdeel II Het maximum loon bedoeld in artikel 6 bedraagt voor , voor , voor en voor (artikel 17, eerste lid Wet financiering sociale verzekeringen). Artikel 7, onderdeel II Defranchisebedraagtvoordedeelnemer: In de sector Beroepsgoederenvervoer In de sector Besloten Busvervoer In de sector Taxivervoer In de sector Orsima reglement I sector II

159 sector blz 55 BIJLAGE G Tabel hoogllaag constructie ouderdomspensioen (behorend bij artikel 14, onderdeel I) 5jaar Hoog Laag Leeftijd HOOG LAAG 55 1,255 0, ,253 0, ,250 0, ,248 0, ,246 0, ,243 0, ,240 0, ,237 0, ,234 0, ,230 0, ,227 0, ,223 0, ,219 0,914 10jaar Hoog Laag Leeftijd HOOG LAAG 55 1,187 0, ,184 0, ,180 0, ,176 0, ,172 0, ,168 0, ,163 0, ,159 0, ,154 0, ,149 0, ,143 0, ,137 0, ,131 0,848 reglement I II Busvervoer

160 sector Busvervoer blz 56 BIJLAGE H Omzettingsfactoren als bedoeld in artikel 14, deel II De tot en met 31 december 2012 tesp. de in de periode vanaf 2013 tot en met 2017 door een deelnemer of gewezen deelnemer opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen met pensioendatum 65 of 67 alsmede de in artikel 23, deel I omschreven aanspraak op eigen ouderdomspensioen van de gewezen partner die váor 1 januari 2018 is vastgesteld, worden ingevolge artikel 14, deel II, herrekend naar pensioendatum 68 als bedoeld in artikel 1 onder k, deel I, door deze aanspraken op ouderdomspensioen zoals die luidden op 31 december 2012 resp. 31 december 2017 te vermenigvuldigen met de onderstaande factor/factoren (factoren worden nog vastgesteld). reglement I II

161 PensioenIonUs Ve,voe{Od Pensloenreglement VOOR BEDRIJVEN VOOR TAXI VERVOER EN AANVERWANTE ACTIVITEITEN BIJ DE STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFDNDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG Januari 2018

162 INHOUDSOPGAVE: INHOUDSOPGAVE. 2 DEEL I BASISREGELING 5 HOOFDSTUK I Definities 5 Artikel 1 Definities 5 HOOFDSTUK II Deelname 8 Artikel 2 Aansluiting 8 Artikel 3 Aanspraken 8 Artikel 4 Korting van aanspraken en ingegane pensioenen 9 HOOFDSTUK III Uitkeringen 10 Artikel 5 Ouderdomspensioen 10 Artikel 6 Partnerpensioen 10 Artikel 7 Wezenpensioen 10 Artikel 8 Geen aanspraak op partner en wezenpensioen 11 Artikel 9 Overgangsregeling partnerpensioen 11 HOOFDSTUK IV Flexibele pensionering 12 Artikel 10 Deeltijdpensioen 12 Artikel 11 Inruil partnerpensioen voor extra ouderdomspensioen en inruil ouderdomspensioen voor extra partnerpensioen 12 Artikel 12 Inruil ouderdomspensioen voor tijdelijk ouderdomspensioen 13 Artikel 13 Vervroegen en uitstellen ouderdomspensioen 13 Artikel 14 Hoog/Iaagconstructie 14 Artikel 15 Volgorde flexibiliseringsmogelijkheden 15 HOOFDSTUK V Premievrije deelneming wegens arbeidsongeschiktheid 16 Artikel 16 Premievrije deelneming 16 Artikel 17 Voorwaarden voor premievrije deelneming 17 Artikel 18 Niet langer van toepassing zijn van de regeling van premievrije deelneming 17 Artikel 19 Hardheidsbepaling en aanspraken bij reintegratie 18 Artikel 20 Mogelijkheid tot intrekking regeling van premievrije deelneming 18 Artikel 20a Mogelijkheid tot intrekking regeling van premievrije deelneming 18 HOOFDSTUKVI Echtscheiding 19 Artikel 21 Verevening ouderdomspensioen 19 Artikel 22 Bijzonder partnerpensioen 20 Artikel 23 Conversie 22 HOOFDSTUK VII Aanspraken na beeindiging deelneming 23 Artikel 24 Aanspraken bij beeindiging van de deelneming anders dan door overlijden of het ingaan van het ouderdomspensioen 23 Artikel 25 Plicht tot waardeoverdracht 23 Artikel 26 Bevoegdheid tot waardeoverdracht 23 Artikel 27 Verval van aansp taken na waardeoverdracht 23 Artikel 28 Inkomende waardeoverdracht 24 Artikel 29 Bevoegdheid tot collectieve waardeoverdracht 24 Artikel 30 Groepsgewijze individuele waardeoverdracht 24 Artikel 31 Vrijwillige voortzetting van de (verplichte) deelneming 24 HOOFDSTUK VIII Voorwaardelijke toeslag 27 Attiket 32 Voorwaarden voor toeslagverlening op pensioenrechten en pensioenaanspraken 27 reglement sector III Taxivervoer blz 2

163 HOOFDSTUK IX Aanvraag en uitbetaling pensioen. 28 Artikel 33 Aanvragen en toekenning van pensioen 28 Artikel 34 Uitbetaling van pensioen 28 HOOFDSTUK X Afkoop 29 Artikel 35 Afkoop pensioen; algemene bepalingen 29 Artikel 36 Afkoop van klein pensioen op de ingangsdatum van het pensioen 29 Artikel 37 Afkoop van fiscaal bovenmatig pensioen 30 Artikel 38 Afkoopsom 30 HOOFDSTUK XI Vrijstellingsregelingen 31 Artikel 39 Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 31 Artikel 40 Spaarbijdragen bij vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 31 Artikel 41 Uitkeringen 32 Artikel 42 Van kracht worden pensioenregeling 33 Artikel 43 Intrekking vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 33 DEEL II SECTOR SPECIFIEKE BEPALINGEN 34 Sector III: Taxivervoer 34 Artikel 1 Definities 34 Artikel 2 Deelnemers op wie deel II van de pensioenregeling van toepassing is 34 Artikel 3 Ouderdomspensioen 34 Artikel 4 Partnerpensioen 34 Artikel 5 Wezenpensioen 35 Artikel 6 Pensloengevend loon 35 Artikel 7 Franchise 36 Artikel 8 Pensioengrondslag 36 Artikel 9 Premie 37 Artikel 10 Premie en aanspraken bij deeltijdwerk 37 OVERGANGSREGELING OUDERDOMS EN PARTNERPENSIOEN 38 Artikel 11 Samenvoeging van aanspraken ingevolge het vervallen pensioenreglement I met 38 aanspraken ingevolge het in het voorgaande bepaalde 38 Artikel 11 a Vervallen Pensioenreglement I 38 Artikel 12 Handhaving vervallen pensioenreglement I nã 31 december 2005 voor bepaalde 38 groepen 38 Artikel 13 Afwijkende pensioendatum voor de verworven aanspraken en rechten op december Artikel 14 Wijziging per 1 januari 2018 van de pensioendatum voor op 31 december 2012 bestaande aanspraken op ouderdomspensioen en voor bestaande aanspraken op ouderdomspensioen opgebouwd van 2013 tot en met Artikel 15 Extra aanspraken op ouderdomspensioen die op 1 januari 2018 zijn verworven uit een omzetting van aanspraken op prepensioen 40 DEEL III OVERIGE (WETTELIJKE) BEPALINGEN 41 Artikel 1 Overige wettelijke bepalingen 41 Artikel 2 Bijzondere regelingen 41 Artikel 3 Verplichtingen van de werkgevers, deelnemers en pensioengerechtigden 42 Artikel 4 Hardheidsbepaling 42 Artikel 5 Slotbepaling 42 Artikel 6 Inwerkingtreding 42 Artikel 7 Citeertitel 42 DEEL IV BIJLAGEN MET FACTOREN 43 reglement I sector III Taxivervoer blz 3

164 blz BIJLAGE A.43 Tabel verhoging ouderdomspensioen door inruil van opgebouwd partnerpensioen 43 BIJLAGE B 44 Tabel verhoging partnerpensioen door inruil van opgebouwd ouderdomspensioen 44 BIJLAGE C 46 Tabel inruil ouderdomspensioen voor tijdelijk ouderdomspensioen 46 BIJLAGED 47 Tabel korting opgebouwd levenslang ouderdomspensioen bij vervroegde in gang 47 Tabel verhoging opgebouwd levenslang ouderdomspensioen bij verlate ingang 47 BIJLAGE E 48 Tabel uitgesteld levenslang ouderdomspensioen, ingaand op 65, 66 of 67jarige Ieeftijd 48 Tabel uitgesteld levenslang partnerpensioen, ingaand bij overlijdern 51 Tabel direct ingaand levenslang partnerpensioeiv 53 BIJLAGE F 54 Overzicht geldende bedragen 54 BIJLAGEG 55 Tabel hoog/iaag constructie ouderdomspensioen 55 BIJLAGE H 57 Omzettingsfactoren als bedoeld in artikel 14, deel II 57 reglement I sector III Taxivervoer 4

165 blz 5 DEEL I BASISREGELING HOOFDSTUK I DEFINITIES Artikel I Definities In dit reglement wordt verstaan onder: a. werkgever: werkgever in de zin van de statuten b. werknemer: werknemer in de zin van de statuten c. deelnemer: de werknemer of gewezen werknemer als bedoeld in de statuten U. gewezen deelnemer: de werknemer of gewezen werknemer door wie op grond van een pensioenovereenkomst geen pensioen meer wordt verworven en die b de beeindiging van de deelneming een pensioenaanspraak heeft behouden jegens het fonds; e. partner: I. de echtgeno(o)t(e) van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde; II. de ongehuwde man of vrouw met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde een partnerrelatie heeft die is geregistreerd in de registers van de burgerlijke stand; Ill. de ongehuwde man of vrouw, niet zijnde een bloed of aanverwant in de rechte lijn, met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, die geen wettig geregistreerd partnerschap is aangegaan, onafgebroken doch ten minste zes maanden op hetzelfde adres samenwoont en in het bevolkingsregister staat ingeschreven en die in een notarieel verleden samenlevingscontract door de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde onder herroeping van eerdere begunstiging van partnerpensioen is aangewezen als begunstigde van het partnerpensioen. In het samenlevingscontract is voor ieder van de partners een eenzijdige opzeggingsmogelijkheid van het samenlevingscontract door middel van een aangetekend schrijven aan de andere partner dan wel de notaris opgenomen. In het geval er op enig moment gelijktijdig sprake is van meerdere partners, beslist het bestuur welke partner als begunstigde van het partnerpensioen zal worden aangemerkt; gewezen partner: I. de partner van wie het huwelijk met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde na het begin van zijn (haar) deelneming in het fonds is beeindigd door echtscheiding of door ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed; II. de partner als bedoeld in dit artikel onderdeel e, sub H, van wie de partnerregistratie in de registers van de burgerlijke stand is beeindigd anders dan door dood,vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk of beeindiging van een partnerrelatie in de zin van de pensioenovereenkomst; III. de partner ais bedoeld in dit artikel onderdeel e, sub III, die niet langer voldoet aan de daar gestelde voorwaarden en het fonds hiervan overeenkomstig de in artikel 22 lid 8 gestelde voorwaarden in kennis heeft gesteld; reglement I sector III Taxivervoer

166 beeindiging van blz 6 g. scheiding: hieronder wordt in dit reglement verstaan: beeindiging van het huwelijk door echtscheiding; ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed; beeindiging van het wettig geregistteerd partnerschap anders dan door dood, vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk of beeindiging van een partnerrelatie in de zin van de pensioenovereenkomst; van de partnerrelatie als bedoeld in dit artikel onderdeel e, sub Ill; h. scheidingsdatum: I. in geval van echtscheiding en beeindiging van het weffig geregistreerd partnerschap: de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand; II. in geval van scheiding van tafel en bed: de datum van inschri]ving van de beschikking in het huwelijksgoederenregister; Ill. de datum waarop de partnerrelatie als bedoeld in dit artikel onderdeel e, sub Ill op grond van artikel 22 lid 8 is beëindigd; arbeidsongeschikt: arbeidsongeschikt in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De vaststelling at dan niet met terugwerkende kracht de mate van arbeidsongeschiktheid door het uitvoeringsorgaan van die wet is beslissend voor de toepassing van dit reglement; j. maximumuitkeringstermijn / maximumwachttijd: de termijn van 104 weken, bedoeld in artikel 7:629, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, respectievelijk in artikel 29, vijfde lid van de Ziektewet, berekend en eventueel verlengd met inachtneming van het bepaalde in deze artikelen. Het UWV kan op aanvraag van de verzekerde een kortere uitkeringstermijn vaststellen indien de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt (op basis van artikel 23, zesde lid van de WIA) is. Een verkorte wachttijd bedraagt ten minste 13 weken en ten hoogste 78 weken; k. pensioendatum: de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer of gewezen deelnemer 68 jaar wordt of, als hi] niet eerder was overleden, zou zijn geworden; pensioeningangsdatum: de pensioendatum dan wel de datum waarop door vervroeging of uitstel het pensioen daadwerkelijk geheel of gedeeltelijk ingaat. De pensioeningangsdatum is de eerste dag van de maand waarin het vervroegde of het uitgestelde pensioen ingaat; m. gepensioneerde: de (gewezen) deelnemer die de pensioeningangsdatum heeft bereikt; n. pensioenovereenkomst: hetgeen tussen een werknemer en werkgever is overeengekomen betreffende pensioen; o. pensioenaanspraak: het recht op een nog niet ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening; p. pensioenrecht: het recht op een ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening; reglement I sector III Taxivervoer

167 sector Taxivervoer blz 7 q. pensioengerechtigde: persoon voor wie op grond van een pensioenovereenkomst het pensioen is ingegaan; r. indexcijfer: het indexcijfer der lonen bedoeld in artikel I van het Besluit begripsomschrijving indexcijfer der lonen; s. Wet pensioenverevening: de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding; t. Vrijstellingsbesluit: Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000; u. svloon: het loon als bedoeld in artikel 16 Wet financiering sociale verzekeringen. v. UWV: Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. w. Sector een (deel van een) bedrijfstak zoals bepaald in artikel 2 van de Statuten. x. Sectorbepalingen de onderdelen van de pensioenregeling van een sector die afwijken van de Basisregeling van het fonds. reglement I III

168 blz 8 HOOFDSTUK II DEELNAME Artikel 2 Aansluiting De bepalingen van deel I Basisregeling zijn van toepassing op degenen die deelnemer zijn in de zin van artikel 17, eerste lid, onder a, van de statuten en geboren zijn op of na 1 januari 1950 en die werkzaam zijn voor een werkgever die valt ondet de werkingssfeer van het fonds, in de zin van artikel 3 van de statuten. Het bepaalde in de vorige volzin is van overeenkomstige toepassing ongeacht of de eerdere pensioeningangsdatum al is bereikt. 2. De bepalingen van deel I Basisregeling zijn van toepassing op degenen die deelnemer zijn in de zin van artikel 17, eerste lid, onder b, van de statuten en geboren zijn op of na 1 januari 1950 en die werkzaam zijn voor een werkgever die krachtens artikel 16 van de statuten ten behoeve van zijn werknemers of een groep van zijn werknemers een uitvoeringsovereenkomst inzake vrijwillige aansluiting heeft gesloten met het fonds, overeenkomstig artikel 12 lid 5 van de stat uten. 3. De bepalingen van deel I Basisregeling zijn van toepassing op degenen die deelnemer zijn in de zin van artikel 17, eerste lid, onder c, van de statuten en die werkzaam zijn voor een werkgever die krachtens artikel 16, eerste lid, onder c van de statuten een onderneming drijft waarvan de bedrijfsactiviteiten onder de werkingssfeer van het pensioenfonds vallen en die een aansluitingsovereenkomst met het pensioenfonds heeft gesloten. 4. De deelneming vangt aan op de eerste dag van indiensttreding bij een werkgever dan wel op het moment van aansluiting van de werkgever bij het fonds indien dit later is. 5. De deelname eindigt: a. zodra de deelnemer niet meer de status van werknemer heeft behalve in het geval de deelnemer in aanmerking komt voor premievrije pensioenopbouw; b. door het overlijden van de deelnemer; c. het bereiken van de pensioendatum of de eerdere pensioeningangsdatum, echter niet indien en voor zolang de deelnemer bij het bereiken van de eerdere pensioeningangsdatum tot de werknemers als bedoeld onder a) blijft behoren. De deelnemer van wie de deelneming bij het bereiken van de eerdere pensioeningangsdatum is beeindigd verkrijgt opnieuw de status van deelnemer vanaf het moment dat hij voor de pensioendatum gaat behoren tot de onder a) bedoelde werknemers. Hij behoudt die status tot uiterlijk de pensioendatum; d. beeindiging van de premievrije deelneming wegens arbeidsongeschiktheid of vrijwillige voortzetting. Artikel 3 Aanspraken Deze pensioenregeling heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst. 2. De deelneming geeft aanspraak op: a. ouderdomspensioen aan de deelnemer en gewezen deelnemer; b. partnerpensioen aan de partner van de (gewezen) deelnemer en gepensioneerde; c. bijzonder partnerpensioen aan de gewezen partner; U. wezenpensioen aan: de kinderen, die de 1 8jarige leeftijd nog niet hebben bereikt, van de deelnemer of van de gewezen deelnemer, die tot deze deelnemer of gewezen deelnemer in familierechtelijke betrekking staan; de stief en pleegkinderen, die de 18jarige leeftijd nog niet hebben bereikt, van de deelnemer of van de gewezen deelnemer, die ten tijde van zijn overlijden door hem worden onderhouden en opgevoed. reglement I sector III Taxivervoer

169 9 3. Met kinderen, die de 18jarige Ieeftijd nag niet hebben bereikt, warden gelijkgesteld kinderen van 18 tim 26 jaar wier voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of een opleiding voor een beroep. 4. De (gewezen) deelnerner heeft het recht zijn aanspraken op partnerpensioen of ouderdomspensioen in te ruilen tegen extra ouderdomspensioen of extra partnerpensioen overeenkomstig het bepaalde in artikel Opbouw van aanspraken in de pensioenregeling vangt op zun vroegst aan met ingang van de eerste dag van de rnaand waarin de deelnemer de 21jarige Ieeftijd bereikt en eindigt uiterlijk met ingang van de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 68jarige leeftijd bereikt. Artikel 4 Korting van aanspraken en ingegane pensioenen 1. De ten laste van het fonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten, of eventuele andere uitkeringen kunnen door het fonds warden gewijzigd of verminderd. Het fonds is uitsluitend bevoegd tot vermindering van de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten indien: a. het lands niet voldoet aan het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen; b. het fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen zonder dat de belangen van deelnerners, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgevers onevenredig warden geschaad; en c alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelpian. 2. Een vermindering van de aanspraken ingevolge het vorige lid zal voor iedere (gewezen) deelnemer, andere aanspraakgerechtigde en pensioengerechtigde warden bepaald naar evenredigheid van de hoogte van hun pensioenaanspraken en/of pensioenrechten ten tijde van de vermindering. Het bestuur is bevoegd de reeds ingegane pensioenen geheel often dele van deze vermindering uit te zonderen. 3. Het fonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden, werkgevers en toezichthouders schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten. 4. De vermindering kan op zijn vraegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden, werkgevers en toezichthouder hierover geinformeerd zijn, warden gerealiseerd. reglement I sector III Taxivervoer blz

170 HOOFDSTUK III UITKERINGEN Artikel 5 Ouderdomspensioen 1. Jaarlijks verkrijgt de deelnemer een aanspraak op ouderdomspensioen over de voor de deelnemer voor dat jaar geldende pensioengrondslag. De pensioengrondslag en het opbouwpercentage voor ouderdomspensioen is nader bepaald in de toepasselijke sectorbepalingen (deel II) van het pensioenreglement. 1. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum en het eindigt op de laatste dag van de maand, waarin de pensioengerechtigde overlijdt. Artikel 6 Partnerpensioen 1. Jaarlijks verkrijgt de partner van de (gewezen) deelnemer of pensioengerechtigde een aanspraak op partnerpensioen. De hoogte van de aanspraak is bepaald in de toepasselijke sectorbepalingen (deel II) van het pensioenreglement. 2. op een volgens deel II van het pensioenreglement vastgesteld jaarlijks partnerpensioen wordt een op grond van artikel 22 vastgestelde aanspraak op bijzonder partnerpensioen in mindering gebracht. Indien het een bijzonder partnerpensioen betreft als bedoeld in artikel 22 lid 7, zal de vermindering plaatsvinden nadat door een of beide partners een van de in artikel 22 lid 8 genoemde stukken aan het fonds zijn overgelegd. De in de in dit lid bedoelde vermindering vindt plaats ongeacht het in leven zijn van de gewezen partner. 3. Indien de deelnemer voor het ingaan van het ouderdomspensioen overlijdt, wordt het in het eerste lid bedoelde partnerpensioen verhoogd overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 letter b onderdeel II van het pensioenreglement. 4. Het partnerpensioen voor een gewezen deelnemer is gelijk aan het partnerpensioen, waarop volgens het tweede en derde lid aanspraak zou hebben bestaan bij overlijden op de dag, waarop zijn deelneming laatstelijk is geeindigd, mits: a. de gewezen deelnemer overlijdt binnen 6 maanden na het einde van zijn deelneming; en b. de gewezen deelnemer op de dag van zijn overlijden een uitkering ontvangt ter zake van nietverwijtbare werkloosheid, dan wel ter zake van ziekte, zwangerschap of bevalling tijdens nietverwijtbare werkloosheid; en c. voor de partner van de gewezen deelnemer geen partnerpensioen is verzekerd op grond van een na het einde van de deelneming aangevangen (en inmiddels weer geeindigd) dienstverband. 5. Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt. Het wordt vervolgens levenslang aan de partner uitgekeerd en eindigt op de Iaatste dag van de maand, waarin de partner overlijdt. Artikel 7 Wezenpensioen 1. Jaarlijks verkrijgt de wees een aanspraak op wezenpensioen. De hoogte van de aanspraak is bepaald in de toepasselijke sectorbepalingen (deel II) van het pensioenreglement. 2. Het wezenpensioen voor een gewezen deelnemer is gelijk aan het wezenpensioen, waarop volgens deel II, artikel 5 letter b aanspraak zou hebben bestaan bij overlijden op de dag, waarop zijn deelneming laatstelijk is geeindigd, mits: a. de gewezen deelnemer overlijdt binnen 6 maanden na het einde van zijn deelneming; en b. de gewezen deelnemer op de dag van zijn overlijden een uitkering ontvangt ter zake van niet verwijtbare werkloosheid, dan wel ter zake van ziekte, zwangerschap of bevalling tijdens niet verwijtbare werkloosheid; en c. voor het kind van de gewezen deelnemer geen wezenpensioen is verzekerd op grond van een na het einde van de deelneming aangevangen (en inmiddels weer geeindigd) dienstverband. reglement I sector III Taxivervoer blz 10

171 blz Het wezenpensioen wordt verdubbeld met ingang van de eerste dag van de maand, waarin het kind ouderloos wordt. 4. Het wezenpensioen gaatin op de eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer overlijdt. Het wezenpensioen eindigt op de laatste dag van de maand, waarin het kind de 1 8jarige leeftijd bereikt. Wanneer het echter een kind betreft als bedoeld in artikel 3, derde lid, eindigt het wezenpensioen op de laatste dag van de maand, waarin het de 27jarige leeftijd bereikt, dan wel op de laatste dag van de maand waarin niet meer wordt voldaan aan het in artikel 3, derde lid, genoemde vereiste. Het wezenpensioen eindigt voorts op de laatste dag van de maand, waarin het kind overlijdt. Artikel 8 Geen aanspraak op partner en wezenpensioen 1. Geen aanspraak op partner en/of wezenpensioen bestaat indien: de erkenning of het verzoek tot adoptie van het kind het op zich nemen van de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het stief en pleegkind. de tot standkoming van het huwelijk; de registratie van de partnerrelatie in de registers van de burgerlijke stand; of het aangaan van het samenlevingscontract na de pensioeningangsdatum heeft plaatsgevonden 2. Als de partner of wees schuldig of medeplichtig is aan de opzettelijke levensberoving van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde wordt een partnerpensioen en/of wezenpensioen toegekend dat is gebaseerd op de premievrije waarde berekend naar de dag voorafgaande aan het overlijden. 3. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid heeft de partner als bedoeld in artikel 1 letter e, sub Ill geen aanspraak op partnerpensioen indien hij of zij niet door middel van een uittreksel van de gemeentelijke basisadministratie kan aantonen op het moment van overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde met deze (gewezen) deelnemer of gepensioneerde te hebben samengewoond. 4. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in de gevallen bedoeld onder a en b, indien deze toepassing naar het oordeel van het bestuur zou leiden tot bijzondere hardheid. 5. Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een aanspraak op bijzonder partnerpensioen. Artikel 9 Overgangsregeling partnerpensioen Indien een persoon op grond van artikel 1 letter e niet kan worden aangemerkt als partner, is het bestuur van het fonds bevoegd om deze persoon voor de toepassing van deel II, artikel 4 letter a en deel I, artikel 22 aan te merken als partner in de zin van artikel 1 letter e. Dit onder de voorwaarde dat de persoon op grond van deel I, artikel 1 letter e zoals dit luidde op 31 december 2006 werd aangemerkt als partner. reglement I sector III Taxivervoer

172 sector HOOFDSTUK IV FLEXIBELE PENSIONERING Artikel 10 Deeltijdpensioen 1. Op verzoek van de deelnemer gaat het ouderdomspensioen op de pensioeningangsdatum gedeeltelijk in. De dienstbetrekking dient voor dit gedeelte aantoonbaar te zijn beeindigd. Voor het gedeelte van de arbeidsduur dat de deelnemer in dienst blijft van de werkgever, blijft hij deelnemer in de regeling. Voor dit gedeelte vindt pensioenopbouw plaats conform deeltijdwerk zoals bedoeld in deel II, artikel 10. Een verzoek tot deeltijdpensioen dient uiterlijk drie maanden voor de ingangsdatum van het deeltijdpensioen bij het fonds te worden ingediend. 2. Deeltijdpensioen gaat niet eerder in dan na het bereiken van de 55jarige leeftijd. Het totale pensioen dient in ieder geval in te gaan voor het bereiken van de Ieeftijd die vijfjaar hoger is dan de Ieeftijd op de eerste dag vande maand waarin het recht op AOW is ontstaan. 3. De gedeeltelijke ingang kan uitsluitend plaatsvinden in eenheden van 20%. Wanneer het pensioen gedeeltelijk is ingegaan, kan eén maal per jaar voor een hoger percentage worden gekozen. Het aantal uren in de arbeidsovereenkomst van de deelnemer dient met hetzelfde percentage te worden verminderd als het percentage waarvoor de deelnemer met pensloen gaat. 4. Afhankelijk van de gekozen ingangsdata wordt het deeltijdpensioen verlaagd of verhoogd. Dit gebeurt op dezelfde wijze als bij vervroeging en uitstel van het volledige pensioen als bedoeld in deel I, artikel 13, tweede lid. 5. Artikel 13, derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op het in dit artikel bepaalde. Artikel 11 Inruil partnerpensioen voor extra ouderdomspensioen en inruil ouderdomspensioen voor extra partnerpensioen 1. De (gewezen) deelnemer heeft het recht (een deel van) zijn aanspraken op partnerpensioen op de pensioeningangsdatum van het ouderdomspensioen in te ruilen voor extra aanspraken op ouderdomspensioen. In dat geval wordt de aanspraak op jaarlijks ouderdomspensioen verhoogd aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel (bijlage A). Deze tabel is van 1 juni 2017 tot en met 31 december 2021 vastgesteld met inachtneming van de algemeen aanvaardbare actuariële grondslagen. De tabel is zodanig vastgesteld dat voor deelnemers en gewezen deelnemers dezelfde ruilvoet geldt en sprake is van collectieve actuariele gelijkwaardigheid. 2. Naast de in het eerste lid genoemde keuze heeft de (gewezen) deelnemer het recht (een deel van) zijn opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen op de pensioeningangsdatum van het ouderdomspensioen of bij beeindiging van de deelneming anders dan door overlijden of door pensionering in te ruilen voor extra aanspraken op partnerpensioen. In dat geval wordt de aanspraak op partnerpensioen verhoogd aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel, welke is gebaseerd op algemeen aanvaardbare actuariële principes. Deze tabel met uitruilfactoren is opgenomen in bijlage B bij dit reglement. De geldigheidsduur van de uitruilfactoren is van 1 juni 2017 tot en met 31 december De tabel is zodanig vastgesteld dat voor deelnemersen gewezen deelnemers dezelfde ruilvoet geldt en sprake is van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Een eenmaal toegepaste ruilfactor wijzigt ten aanzien van betrokkene niet, ook al wordt de ruilfactor na afloop van de periode voor nieuwe gevallen aangepast. Indien een deelnemer hiervoor heeft gekozen, vervallen de ingeruilde aanspraken op ouderdomspensioen. Het partnerpensioen kan na de uitruil zoals in dit lid beschreven nooit meer bedragen dan 100% van het ouderdomspensioen dat na de uitruil resteert. reglement I III Taxivervoer blz 12

173 3. De keuze als bedoeld in het eerste en tweede lid op de pensioeningangsdatum kan eénmalig worden gemaakt en is onherroepelijk. De (gewezen) deelnemer dient deze keuze drie maanden vóor de pensioeningangsdatum van het ouderdomspensioen bekend te maken aan het fonds waarbij diens partner tegelijkertijd schriftelijk dient te verkiaren in te stemmen met de keuze. De gewezen deelnemer dient de keuze als bedoeld in het tweede lid bij beeindiging van de deelneming anders dan door overlijden of pensionering schriftelijk binnen twee maanden na beeindiging van de deelneming bij het fonds bekend te maken waarbij diens partner tegelijkertijd schriftelijk dient te verkiaren in te stemmen met de keuze. De keuzemogelijkheid bij beeindiging van de deelneming is niet van toepassing, respectievelijk vervalt als de gewezen deelnemer een verzoek tot waardeoverdracht heeft ingediend. 4. De toepassing van dit artikel heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen. 5. Indien er op grond van artikel 22 aanspraken op bijzonder partnerpensioen moeten worden toegekend of zijn toegekend, blijven deze aanspraken buiten toepassing van dit artikel. Artikel 12 Inruil ouderdomspensioen voor tijdelijk ouderdomspensioen De (gewezen) deelnemer kan ervoor kiezen (een deel) van het ouderdomspensioen in te ruilen voor een tijdelijk ouderdomspensioen. Dit tijdelijk ouderdomspensioen gaat in op de pensioeningangsdatum en eindigt op de eerste dag van de maand waarin het recht op AOW is ontstaan of bij eerder overlijden. Het door inruil van ouderdomspensioen te verkrijgen tijdelijk ouderdomspensioen bedraagt maximaal het bedrag van twee maal de enkelvoudige gehuwden AOW inclusief vakantietoeslag. Een en ander is nader uitgewerkt in een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel (bijiage C). Deze tabel is van 1 jjuni 2017 tot en met 31 december 2021 vastgesteld met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariêle grondslagen. De in dit artikel bedoelde keuze moet due maanden váor de pensioeningangsdatum aan het fonds bekend zijn gemaakt. Op een eenmaal gemaakte keuze kan niet worden teruggekomen. De keuze heeft geen invloed op de hoogte van het meeverzekerd partner en wezenpensioen. Artikel 13 Vervroegen en uitstellen ouderdomspensioen 1. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensicendatum en het eindigt op de Iaatste dag van de maand, waarin de pensioengerechtigde overlijdt. 2. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer gaat het ouderdomspensioen in voor of na de pensioendatum, doch niet voor het bereiken van de eerste van de maand waarin de 55jarige leeftijd wordt bereikt en niet na het bereiken van de leeftijd die vijfjaar hoger is dan de leeftijd op de eerste dag van de maand waarin het recht op AOW is ontstaan. In deze gevallen wordt het ouderdomspensioen verlaagd, respectievelijk verhoogd, aan de hand van door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabellen (bijiage D). Deze tabellen zijn van 1 juni 2017 tot en met 31 december 2021 vastgesteld met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondsiagen. De partner van de (gewezen) deelnemer dient schriftelijk te verkiaren in te stemmen met een verzoek als bedoeld in de eerste voizin van dit lid. 3. a. Een verzoek tot vervroeging wordt slechts gehonoreerd indien de dienstbetrekking door pensionering, voor bet fonds aantoonbaar, wordt beeindigd. Het verzoek tot vervroeging van het ouderdomspensioen moet drie maanden voor de gewenste pensioeningangsdatum worden ingediend bij de administrateur. reglement I sector III Taxivervoer blz 13

174 14 b. De (gewezen) deelnemer dient, in aanvulling op het bepaalde in onderdeel a, tegenover het fonds schriftelijk te verklaren dat de lopende dienstbetrekking op de pensioeningangsdatum in verband met pensionering is geeindigd respectievelijk dat er geen lopende dienstbetrekking is, en dat hi] ook niet de intentie heeft am in de toekomst een dienstbetrekking aan te gaan. De gewezen deelnemer die werkloos of arbeidsongeschikt is kan eveneens van de mogelijkheid tot vervroeging gebruik maken mits hij tegenover het fonds aantoont dat de loonvervangende uitkering wegens werkloosheid of arbeidsongeschiktheid met ingang van de pensioeningangsdatum in verband met pensionering is geeindigd. De eventuete fiscale gevolgen in verband met vervroeging komen volledig voor rekening van de gewezen deelnemer. c. Het bepaalde in de eerste votzinnen onder sub a en onder sub b is alleen van toepassing voor zover het ouderdomspensioen ingaat voor het bereiken van de leefti]d die vijf jaar lager is dan de voor de betreffende (gewezen) deelnemer geldende AOWleeftijd met dien verstande dat bij ingang van het ouderdomspensioen bij of na het bereiken van deze leeftijd het bepaalde in de tweede volzin van het onder sub a. bepaalde oak van toepassing is 4. Bij uitstel na 68 jaar blijft het pensioenreglement van toepassing op de deelnemer met dien verstande dat gedurende de periode van uitstel geen pensioenopbouw meet plaatsvindt. 5. De toepassing van dit artikel heeft geen invloed op de hoogte van de aanspraak op (bijzonder) partner of wezenpensioen. Artikel 14 Hoog!laagconstructie De (gewezen) deelnemer heeft het recht ervoor te kiezen am het ouderdomspensioen eetst hager en later lager dan het reguliere ouderdomspensioen te laten zijn. Daarbij mag het lagete pensioen niet lager zijn dan 75% van het hogere pensioen. Hoogte en duur van de hogere uitkering warden door het bestuur vastgesteld, aan de hand van de tabel welke als bijlage G bij dit pensioenreglement is gevoegd. Deze tabel is van 1 juni 2017 tot en met 31 december 2021 vastgesteld met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. De keuze moet drie maanden voor de pensioendatum respectievelijk de eerdere pensioeningangsdatum van het pensioen aan de administrateur bekend zijn gemaakt. Op een eenmaal gemaakte keuze kan niet warden teruggekomen. De toepassing van dit lid heeft geen invloed op de hoogte van de aanspraak op (bijzonder) partner of wezenpensioen. reglement I sector III Taxivervoer blz

175 blz Artikel 15 Volgorde flexibiliseringsmogelijkheden Indien combinaties van mogelijkheden als bedoeld in de artikelen 10, 11 12, 13 en 14 zich voordoen, wordt de volgende volgorde in acht genomen: deeltijdpensioen; intuit partnerpensioen voor extra ouderdomspensioen en inruil ouderdomspensioen voor extra partnerpensioen; vervroeging of uitstel ten opzichte van de pensioendatum; inruil ouderdomspensioen voor tijdelijk ouderdomspensioen; hoog/iaag constructie. reglement I sector III Taxivervoer 15

176 65% sector 16 HOOFDSTUK V PREMIEVRIJE DEELNEMING WEGENS ARBEIDSONGESCHIKTHEID Artikel 16 Premievrije deelneming a. De deelnemer, die arbeidsongeschikt wordt volgens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) kan een verzoek bij het fonds indienen tot voortzetting van het deelnemerschap. Als het verzoek wordt ingewilligd komt de premie volgens lid 2 van dit artikel ten laste van het fonds. In dat geval wordt aan de werkgever de in lid 2 van dit artikel genoemde vrijstelling van premiebetaling verleend teneinde voortzetting van de opbouw van het ouderdomspensioen te bewerkstelligen. b. Met ingang van 1 januari 2014 wordt ten aanzien van de deelnemer die op 1 januari 2014 de status van deelnemer in de zin van artikel 17, eerste lid, onder a, b of c van de statuten heeft, dan wel die status op of na 1 januari 2014 verkrijgt, het deelnemerschap voortgezet indien hij op de eerste ziektedag als bedoeld in artikel 629 lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek waaruit de (stijging van de) arbeidsongeschiktheid voortkomt, werknemer was in de zin van de statuten. Het bepaalde in de vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op de deelnemer die in de maximum uitkeringstermijn I maximumwachttijd de status van gewezen deelnemer verkrijgt voor zover de (toename van de) voor hem vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid direct voortkomt uit een ziekte die tijdens zijn deelnemerschap is ontstaan. De bepalingen in dit hoofdstuk vinden geen toepassing voor zover het hiervoor onder b bepaalde daarvan afwijkt. c. Het fonds neemt ten aanzien van de (gewezen) deelnemer als bedoeld onder b bij de toepassing van dit hoofdstuk de regels van het Convenant over dekking van arbeidsongeschiktheidspensioen en premievrijstelling in pensioenregelingen (het Convenant) in aanmerking. Een deel van deze regels is niet uitdrukkelijk in dit reglement opgenomen. 2. De mate van premievrije deelneming als bedoeld in onderhavig artikel is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. De mate van arbeidsongeschiktheid is het percentage waarvoor de (gewezen) deelnemer op grond van de WIA arbeidsongeschikt is verklaard. De volgende indeling wordt aangehouden: Mate van arbeidsongeschiktheid Percentage van premievrijstelling % 60% 45 30% 35 45% 15% 035% 0% Bij wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt het percentage van de premievrijstelling zonodig opnieuw bepaald. 3. Zolang de deelnemer arbeidsongeschikt is wordt de premie behorende bij de mate van premievrije deelneming geacht aan het fonds te zijn betaald. 4. De premie als bedoeld in het vorige lid wordt berekend naar de pensioengrondslag, die gold onmiddellijk voor de ingangsdatum van de initiêle premievrije deelneming bij het fonds. Van de pensioengrondslag bedoeld in de vorige volzin wordt niet meer in aanmerking genomen dan het bed rag van de pensioengrondslag, die voor de deelnemer volgens onderdeel II, artikel 8 zou hebben gegolden, indien deze grondsiag zou zijn vastgesteld op basis van een loonbedrag, dat als volgt wordt verkregen: a. uitgegaan wordt van het tot een jaarbedrag herleide loon, waarvan zou zijn uitgegaan als de pensioengrondslag van de deelnemer onmiddellijk voor het begin van de maximumuitkeringstermijn zou zijn vastgesteld; b. vervolgens wordt het onder a bedoelde loonbedrag verhoogd met het percentage, dat verkregen wordt door het percentage, waarmee het indexcijfer nadien is gestegen, te verhogen met 10. reglement I III Taxivervoer blz

177 tot blz Op de pensioengtondslag wordt, zolang de premievrue deelneming voortduurt, op de eerste januari van elk jaar een toeslag verleend op basis van het bepaalde in artikel Voor de deelnemer die een recht heeft op premievrije deelneming ingevolge Reglement VI wordt bij een toename van de arbeidsongeschiktheid, die recht geeft op een premievrije deelneming volgens het in dit hoofdstuk bepaalde, voor die voortzetting uitgegaan van de pensioengrondslag die met inachtneming van de eerste volzin van dit lid geacht kan warden per 1 januari 2006 te gelden en welke vanaf deze datum tot het moment van de wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid is aangepast overeenkomstig artikel De aanspraken en pensioenen, waarop de premievrije deelneming recht geeft, worden vastgesteld op basis van de pensioengrondslag bedoeld in het vierde lid. 7. Het bestuur is bevoegd om, indien gewenst onder door haar te stellen voorwaarden, te bepalen, dat de premie behorende bij de mate van premievrije deelneming geacht wordt aan het fonds te zijn betaald vanaf de datum waarop de deelneming was geeindigd voor een gewezen deelnemer, die: a. arbeidsongeschikt was op de datum waarop zijn deelneming in het lands was geeindigd en b. arbeidsongeschikt is gebleven het bereiken van de maximumuitkeringstermijn /maximumwachttijd en op dat tijdstip ten minste 35% arbeidsongeschikt blijkt te zijn, of tot zijn overlijden vóór het bereiken van de maximumuitkeringstermijn/maximumwachttijd. 8. Bij toepassing van het bepaalde in het vorige lid wordt: a. de gewezen deelnemer, die overlijdt voór het einde van de maximum uitkeringstermijn, geacht van het einde van zijn verplichte deelneming tot zijn overlijden volledig arbeidsongeschikt te zijn geweest; b. de gewezen deelnemer, die de maximumuitkeringstermijn bereikt, geacht vanaf het einde van de verplichte deelneming in dezelfde mate arbeidsongeschikt te zijn geweest als hij bij het bereiken van de maximumuitkeringstermijn blijkt te zijn. Artikel 17 Voorwaarden voor premievrije deelneming Het bepaalde in het vorige artikel vindt slechts toepassing indien de betrokken deelnemer: a. niet reeds bij aanvang van de deelneming ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, zwangerschaps of bevallingsverlof; b. niet ten minste 35% arbeidsongeschikt was op de datum, waarop zijn deelneming laatstelijk aanving; c. binnen een jaar na het bereiken van de maximumuitkeringstermijn een verzoek doet tot toepassing van het in genoemde eden bepaalde. Deze voorwaarde geldt niet indien het recht op premievrije deelneming is ontstaan op of na 1 januari 2009; d. de inlichtingen verstrekt, welke het fonds voor de toepassing van het in genoemde eden bepaalde nodig oordeelt; Het bepaalde in sub b is niet van toepassing als de verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid plaatsvindt later dan driejaar nadat de deelneming laatstelijk aanving. Aisdan wordt premievrije deelneming verleend gerelateerd aan de verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid. Artikel 18 Niet langer van toepassing zijn van de regeling van premievrije deelneming 1. Het bepaalde in artikel 16 is ten aanzien van de betrokken deelnemer niet anger van toepassing: a. indien hij de eerste dag van de maand van zijn pensioengerechtigde leeftd ingevolge de AOW of zijn voor die datum gelegen pensioeningangsdatum heeftbereikt; b. indien hij niet anger ten minste 35% arbeidsongeschikt is; c. indien hi] na de ingang van de premievrije deelneming behorend bij een mate van arbeidsongeschiktheid van % een dienstverband bij een nietaangesloten werkgever aanvaardt; U. indien hij niet de inlichtingen verstrekt, welke het lands voor de verdere toepassing van het in reglement I sector III Taxivervoer 17

178 sector blz genoemde eden bepaalde nodig oordeelt;ln de onder b tot en met U bedoelde gevallen bepaalt het fonds de datum met ingang waarvan het bepaalde in artikel 16 ten aanzien van de betrokken deelnemer niet anger van toepassing is. De deelnemer op wie het bepaalde onder c van toepassing is, client de aanvaarding van het dienstverband onverwijld aan het fonds schriftelijk te melden. 2. Het bepaalde onder c is niet van toepassing indien de betrokken deelnemer gaat deelnemen in de pensioenregeling voor de Sociale Werkvoorziening, ondergebracht bij de Stichting Pensioenfonds Werk en (re)lntegratie. Aisdan worden de aanspraken op grond van de premievrije deelneming met toepassing van door het fonds vast te stellen richtlijnen verminderd met de aanspraken op grond van gelijktijdige deelneming in de pensioenregeling voor de Sociale Werkvoorziening. Artikel 19 Hardheidsbepaling en aanspraken bij reintegratie 1. Het fonds is in gevallen van bijzondere hardheid bevoegd te bepalen, dat het bepaalde in artikel 16: a. toepassing vindt, ook al zou daarop volgens het bepaalde in artikel 17 en 18 niet of niet anger recht bestaan; b. met ingang van een door het fonds te bepalen datum aisnog toepassing vindt, indien de deelnemer eerst na het einde van de maximum uitkeringstermijn arbeidsongeschikt wordt; c. met ingang van een door het fonds te bepalen datum weer toepassing vindt, indien de premievrije deelneming is beeindigd, omdat de deelnemer niet anger ten minste 35% arbeidsongeschikt was en hij daarna wederom ten minste 35% arbeidsongeschikt wordt. 2. Deze bepaling heeft betrekking op de arbeidsongeschikte deelnemer die recht heeft op een WIA uitkering, die in het kader van reintegratie wederom een nieuwe (voltijd of deeltijd) arbeidsovereenkomst aangaat met een aangesloten werkgever. Het bestuur is op verzoek van de deelnemer bevoegd te bepalen dat de deelnemer extra aanspraken krijgt toegekend boven de aanspraken in artikel 16, lid 6, indien de deelnemer kan aantonen dat er als gevolg van het aangaan van de arbeidsovereenkomst een terugval van zijn pensioenopbouw zou optreden. Artikel 20 Mogelijkheid tot intrekking regeling van premievrije deelneming De in cit hoofdstuk vervatte regelingen kunnen worden ingetrokken of gewijzigd met inachtneming van het bepaalde in artikel 36 van de statuten. AlsUan kan tevens worden bepaald, dat met ingang van de datum, waarop de regeling vervalt of gewijzigd wordt, het bepaalde in dit hoofdstuk niet langer of niet anger ongewijzigd van toepassing is ten aanzien van deelnemers, wier arbeidsongeschiktheid voór bedoelde datum was ingetreden. De op dat tijdstip met toepassing van dit hoofdstuk verworven aanspraken blijven bestaan. Artikel 20a Mogelijkheid tot intrekking regeling van premievrije deelneming Het bepaalde in dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing op degene die (gewezen) deelnemer is in de zin het Pensloenreglement I en die arbeidsongeschikt is verklaard op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De tabel in artikel 16 lid 2 dient voor de in dit artikel bedoelde (gewezen) deelnemer als volgt te worden gelezen: Mate van arbeidsongeschiktheid Percentage van premievrijstelling 1525% 0% 2535% 0% 3545% 15% 4555% 30% 5565% 30% 6580% 60% 80100% 60% reglement I III Taxivervoer 18

179 19 HOOFDSTUK VI ECHTSCHEIDING Artikel 21 Verevening ouderdomspensioen 1. Dit artikel is van toepassing in geval van een scheiding waar de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding op van toepassing is. 2. De (gewezen) partner van de (gewezen) deelnemer dan wel de gepensioneerde krijgt een recht op uitbetaling van een deel van elke uit te betalen termijn van het jaarlijkse ouderdomspensioen, mits het fonds binnen twee jaar na de scheidingsdatum het weffelijk voorgeschreven meldingsformulier heeft ontvangen. 3. Het in het tweede lid bedoelde deel, bedraagt de heift van het ouderdomspensioen waarop volgens dit reglement aanspraak zou hebben bestaan indien de (gewezen) deelnemer dan wel gepensioneerde uitsluitend gedurende de deelnemingsperiode tussen de huwelijkssluiting en de scheidingsdatum zou hebben deelgenomen aan het fonds vermeerderd met de daarover verleende verhogingen ingevolge artikel De (gewezen) deelnemer dan wel de gepensioneerde en zijn (gewezen) partner kunnen bij huwelijkse voorwaarden of in een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding, afwijken van het gestelde in het derde lid wat betreft de deelnemingsperiode die bij de berekening in aanmerking wordt genomen en wat betreft het percentage van de berekende aanspraken dat aan de (gewezen) partner wordt toegekend. Dit binnen het kader van de in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding gestelde voorwaarden. 5. Het gedeelte van het ouderdomspensioen waarop ten behoeve van de (gewezen) partner een recht op uitbetaling is ontstaan, dan wel de overeenkomstig artikel 23 geconverteerde aanspraak op een eigen ouderdomspensioen, wordt vanaf de scheidingsdatum jaarlijks verhoogd met eenzelfde percentage als waarmee de premievrije aanspraken worden verhoogd. Vanaf de ingangsdatum van het pensioen worden verhogingen verleend conform de ingegane pensioenen. 6. De uitkering van een op basis van dit artikel toegekende aanspraak gaat in op de pensioeningangsdatum. In geval van conversie als bedoeld in artikel 23 gaat de uitketing in op de eerste van de maand waarin de (gewezen) partner de pensioengerechtigde leeftijd ingevolge de AOW bereikt. De uitkering als bedoeld in de eerste volzin gaat echter niet eerder in dan met ingang van de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum waarop het meldingsformulier is ontvangen. 7. Indien geen conversie als bedoeld in artikel 23 heeft plaatsgevonden wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de (gewezen) partner, doch niet eerder dan vanaf de pensioendatum, het gehele ouderdomspensioen weer aan de gepensioneerde uitbetaald. 8. Het fonds verstrekt de deelnemer/gewezen deelnemer/gepensioneerde en zijn (gewezen) partner een opgave van de aanspraken die op grond van dit artikel zijn verkregen. 9. Het fonds kan de kosten van een verevening in rekening brengen bij de (gewezen) deelnemer dan wel gepensioneerde en zijn (gewezen) partner door inhouding op het nefto pensioen. reglement I sector III Taxivervoer blz

180 sector Artikel 22 Bijzonder partnerpensioen De gewezen partner heeft in geval van echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, dan wel beeindiging van de registratie van de partnerrelatie aanspraak op bijzonder partnerpensioen. Tenzij artikel 11 van toepassing is, is het bijzonder partnerpensioen gelijk aan het premievrije partnerpensioen op het moment van de scheiding. Dit is het premievrije partnerpensioen dat zou bestaan als de deelneming op de scheidingsdatum zou zijn geeindigd, inclusief de eventuele verhogingen conform artikel 32. Bij meerdere scheidingen worden alle eerdere vastgestelde aanspraken op bijzonder partnerpensioen inclusief de eventuele verhogingen conform artikel 32 overeenkomstig het in artikel 6 lid 2 bepaalde in mindering gebracht op het in de vorige voizin bedoelde premievrije partnerpensioen. 2. Geen aanspraak op bijzonder partnerpensioen krachtens dit artikel heeft degene die gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot conversie van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel Aan de gewezen partner van de deelnemer voor wie aanspraak is ontstaan op bijzonder partnerpensioen wordt een bewijs van deze aanspraak uitgereikt. 4. Het bijzonder partnerpensioen gaat in op eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt. Het eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gewezen partner overlijdt. 5. De gewezen partner heeft na een scheiding geen aanspraak op bijzonder partnerpensioen als omschreven in dit artikel indien de gewezen partner en de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde bij voorwaarden in verband met de partnerrelatie of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding anders overeenkomen. Dit onder de voorwaarde dat het fonds instemt met deze afspraak en zich bereid heeft verklaard om een eventueel uit de overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken. 6. De gewezen partner met een recht op bijzonder partnerpensioen heeft het recht dit (gedeeltelijk) te vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden (gewezen) deelnemer of gepensioneerde. Dit onder de voorwaarde dat de vervreemding bi] notariele akte is overeengekomen en het fonds zich bereid heeft verklaard om een eventueel uit de overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken. 7. Indien de partnerrelatie als bedoeld in artikel 1.2 letter e, sub Ill anders dan door overlijden van de deelnemer wordt beeindigd, is de in de voorafgaande eden beschreven regeling betreffende toekenning van bijzonder partnerpensioen van overeenkomstige toepassing. Dit onder voorwaarde dat is voldaan aan het bepaalde in lid Na beeindiging van de partnerrelatie als bedoeld in artikel 1.2 letter e, sub Ill anders dan door overlijden van de deelnemer, verkrijgt de gewezen partner als bedoeld in het vorige lid een recht op bijzonder partnerpensioen nadat aan het fonds een van de hieronder genoemde stukken door een of beide partners zijn overgelegd: a. een kopie van het aangetekende schrijven van één van de partners aan een notaris dan wel andere partner waarmee de partnerrelatie wordt beeinidigd; of b. een gezamenlijke verklaring aan het fonds waarin beide partners verkiaren dat de partnerrelatie is beeindigd. reglement I III Taxivervoer blz 20

181 blz Voor de toepassing van dit pensioenreglement wordt als einde van de partnerrelatie als bedoeld in artikel 1.2 letter e, sub III aangemerkt de datum van aantekening van het aangetekende schrijven van één van de partners dan wel de dagtekening van de gezamenlijke verkiaring van beide partners waarmee de beeindiging een feit is geworden. Indien naar het oordeel van het fonds geen eenduidigheid bestaat over de beeindigingdatum, wordt als beeindigingdatum aangehouden de datum waarop volgens het bevolkingsregister de inschrijving van de deelnemer en zijn gewezen partner op hetzelfde adres is geeindigd. reglement I sector III Taxivervoer

182 sector 22 Artikel 23 Conversie Bij huwelijkse voorwaarden of bij een schriftelijke overeenkomst gesloten met het oog op de echtscheiding, kan worden overeenkomen dat het recht van de gewezen partner op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen tezamen met het recht op bijzonder partnerpensioen wordt geconverteerd in een recht op eigen ouderdomspensioen op naam van de gewezen partner, onder de voorwaarden als omschreven in artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Deze overeenkomst is slechts geldig indien het fonds zijn schriftelijke goedkeuring aan deze conversie hecht. De conversie moet voor het fonds verzekeringstechnisch neutraal zijn. Het bestuur van het fonds kan aan zijn goedkeuring voorwaarden verbinden. 2. Conversie, als omschreven in het vorige lid, heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen, het partnerpensioen ten gunste van een nieuwe partner van de deelnemer en de opbouw van het ouderdomspensioen door de deelnemer na de scheidingsdatum. Deze worden vastgesteld alsof de (gewezen) partner de aanspraak op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen en de aanspraak op bijzonder partnerpensioen heeft behouden. reglement I III Taxivervoer blz

183 23 HOOFDSTUK VII AANSPRAKEN NA BEEINDIGING DEELNEMING Artikel 24 Aanspraken bij beëindiging van de deelneming anders dan door overlijden of het ingaan van het ouderdomspensioen 1 Indien de deelneming eindigt anders dan door overlijden of het ingaan van het ouderdomspensioen bestaat aanspraak op premievrij pensioen volgens het bepaalde in: a. artikel 5 (ouderdomspensioen); b. artikel 6 (partnerpensioen); c. artikel 22 (bijzonder partnerpensioen); d. artikel 7 (wezenpensloen). 2. Op de premievrije pensioenen is van toepassing het bepaalde in artikel 11, tweede, derde en vierde lid, artikel 12, artikel 13, artikel 14, artikel 6, vierde lid, artikel 22, artikel 7, vierde lid en artikel 8. Artikel 25 Plicht tot waardeoverdracht 1. Bij verandering van dienstverband is de pensioenuitvoerder van de oude werkgever verplicht mee te werken am de opgebouwde pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer, met uitzondering van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen, over te dragen naar de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever. Ook in het geval er geen sprake is van een verandering van dienstverband, maar wel van een verandering van pensioenuitvoerder is de oude pensioenuitvoerder verplicht mee te werken om de opgebouwde pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer over te dragen naar de nieuwe pensioenuitvoerder. Vorengenoemde plicht tot waardeoverdracht is van toepassing bij een individuele waardeoverdracht. De artikelen 71, 72, 73, 74, 76, 85, 86 en 91 van de Pensioenwet zijn van overeenkomstige toepassing. 2. De gewezen deelnemer dient de waardeoverdracht binnen 6 maanden na aanvang van de deelneming in de pensioenregeling van de nieuwe pensioenuitvoerder aan te vragen bij Iaatstgenoemde. De in de vorige volzin bedoelde term ijn van zes maanden geldt niet indien de deelneming aan de pensioenregeling van de pensioenuitvoerder welke recht geeft op verwerving van pensioenaanspraken, aanvangt op of na 1 januari Voor de bepaling van de overdrachtswaarde, de extra pensioenaanspraken uit waardeoverdracht en dergelijke worden de vastgestelde wettelijke reken en procedureregels als genoemd in Hoofdstuk 6 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling door het fonds toegepast. 4. Bij liquidatie van het fonds is de plicht tot collectieve waardeoverdracht als genoemd in artikel 84 van de Pensioenwet van toepassing. Artikel 26 Bevoegdheid tot waardeoverdracht Bij een verzoek am inkomende of uitgaande waardeoverdracht die niet onder de plicht tot waardeoverdracht valt, is het lands bevoegd mee te werken aan de waardeoverdracht. Het lands is bevoegd een opsiag wegens dekkingsgraad te vragen. De verdere afhandeling van de bevoegdheid tot waardeoverdracht vindt plaats volgens de artikelen 75, 78, 80, 83, 87, 88, 90 en 92 van de Pensioenwet. Artikel 27 Verval van aanspraken na waardeoverdracht Na vervanging van de opgebouwde pensioenaanspraken door een uitkering ineens aan de nieuwe pensioenuitvoerder, kan door de betrokkene tegenover het fonds geen enkel recht meer warden ontleend aan de periode van deelneming waarop de opgebouwde pensioenaanspraken betrekking had en wordt bij hernieuwde deelneming met die periade geen rekening gehouden. reglement I sector III Taxivervoer blz

184 Artikel 2$ Inkomende waardeoverdracht Indien er waarden naar het fonds worden overgedragen, zullen deze worden aangewend ter verwerving van aanspraken op ouderdoms, partner, en wezenpensioen als bedoeld in dit pensioenreglement. De aanspraken worden berekend overeenkomstig de regels die daartoe bij of krachtens de Pensioenwet zijn gesteld. Artikel 29 Bevoegdheid tot collectieve waardeoverdracht 1. Het fonds is op verzoek van een werkgever bevoegd tot collectieve waardeoverdracht in de gevallen genoemd in artikel 83 van de Pensioenwet en op basis van de voorwaarden zoals vastgelegd in genoemd artikel. 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 83, derde lid, onderdeel a van de Pensioenwet, wordt de overdrachtswaarde door de overdragende pensioenuitvoerder, oak voor de pensioenaanspraken die voor 1 januari 2002 zijn opgebouwd, zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waatbij aan het vereiste van collectieve actuariele gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondsiagen wordt voldaan. 3. De artikelen 84 en 90 van de Pensioenwet zijn eveneens van toepassing. Artikel 30 Groepsgewijze individuele waardeoverdracht Indien zich naar de mening van bet fonds de situatie voordoet als bedoeld in artikel 75, lid 2, aanhef, van de Pensioenwet, behandelt het fonds de inkomende waardeoverdrachten als individuele inkomende waardeoverdrachten als bedoeld in artikel 71 van de Pensioenwet. Het fonds behoudt zich het recht voor aan het in de vorige voizin bepaalde nadere voorwaarden te verbinden, indien de technische voorziening die samenhangt met bet totaal van de in de vorige volzin bedoelde waardeoverdrachten meet bedraagt dan 1,0% van de totale technische voorziening van het fonds als bedoeld in artikel 126, lid 1, van de Pensioenwet. De attikelen 71, 72, 73, 74, 76 en 91 van de Pensioenwet zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 31 Vrijwillige voortzefting van de (verplichte) deelneming 1. Indien de deelneming eindigt andets dan door overlijden en vóor het bereiken van de pensioeningangsdatum is het fonds bevoegd in daarvoor naar zijn oordeel in aanmerking komende gevallen en onder door bet bestuur te bepalen voorwaarden toe te staan, dat direct aansluitend op de beeindiging van de deelneming voor een periode van maximaal drie jaar onder de navolgende voorwaarden de deelneming door de gewezen deelnemer voor eigen rekening wordt voortgezet voor bet gedeelte waarvoor de deelneming is beeindigd: 1. de deelneming moet tot de beeindigingsdatum ten minste drie jaar hebben geduurd; 2. de pensioenregeling wordt ongewijzigd voortgezet; 3. de voortzeffing voor eigen rekening kan niet plaatsvinden voor zover cumulatie plaatsvindt met een pensioentegeling bij een eventuele nieuwe werkgever, de vorming van een oudedagsresetve als bedoeld in artikel 3.67 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of deelname aan een beroepspensioenregeling; 4. de voortzetting voor eigen tekening mag niet aanvangen in de periode van drie jaren voorafgaande aan de pensioendatum, tenzij betrokkene aannemelijk maakt dat hij am medische redenen de dienstbetrekking heeft beeindigd; 5. de petiode gedutende welke de deelneming vrijwillig wordt voortgezet dient ononderbtoken te zijn. 2. In afwijking van bet bepaalde in het eerste lid is vrijwillige voortzetting: indien bet ontslag bij een werkgever in de zin van de regeling is veroorzaakt door arbeidsongeschiktheid, en bet bepaalde in de artikelen 16 en l7niet van toepassing is, mogelijk zolang de arbeidsongeschiktheid voortduurt; reglement sector III Taxivervoer blz 24

185 indien sector de werknemer na het ontslag bij een werkgever in de zin van de regeling een uitkering ontvangt die bedoeld is de gederide inkomsten ult het beeindigde dienstverband te vervangen, en de uitkering vloeit voort ult een regeling die is afgesproken tussen werkgever(s) en werknemer(s), dan is vrijwillige voortzetting mogelijk zolang de betreffende uitkering voortduu rt; 3. In afwijking van de in het eerste lid genoemde termijn, kan de termijn van drie jaar op verzoek worden verlengd tot maximaal tien jaar indien en voor zover de betreffende gewezen deelnemer, aansluitend aan de beeindiging van de dienstbetrekking, gedurende die periode winst uit onderneming geniet als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting Het bepaalde in dit lid is uitsluitend van toepassing indien en voorzover de verlenging van de vrijwillige voortzettingsperiode fiscaal gefacilieerd wordt. 4. Een verzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid moet worden gedaan binnen negen maanden na het einde van de deelneming en dient betrekking te hebben op een periode als genoernd in artikel loa van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting Het fonds kan aan de inwilliging van het verzoek nadere voorwaarden verbinden. Het verzoek kan ook worden toegestaan voor een bepaalde tijd, welke nadien kan worden verlengd. 5. Met inachtneming van het bepaalde in onderdeel II, artikel 9 derde en vierde lid, is de deelnemer voor de voortgezette deelneming het mild 2, bedoelde percentage verschuldigd over de pensioengrondslag waarvan het bedrag op overeenkomstige wijze wordt vastgesteld als in artikel 16, is bepaald ten aanzien van de pensioengrondslag voor de premievrije deelneming in verband met arbeidsongeschiktheid. Daarbij wordt echter geen rekening gehouden met het bepaalde in de tweede volzin van genoernde bepaling en wordt in plaats van premievrije deelneming gelezen voortgezette deelneming. In afwijking van het bepaalde in de eerste volzin, rust de bedoelde verschuldigdheid op de werkgever indien de vrijwillige voortzetting plaats vindt op grond van het bepaalde in en tussen de werkgever en gewezen werknemer schriftelijke afspraken zijn gernaakt over een onderlinge verdeling van de voor vrijwillige voortzetting verschuldigde premie. Indien de deelneming gedeeltelijk vrijwillig wordt voortgezet zal in afwijking van het in artikel 1.4 onder c en U bepaalde het onder c bedoelde premiepercentage en onder d bedoelde percentage worden verrnenigvuldigd met het percentage waarvoor de deelneming vrijwillig wordt voortgezet. 6. De vrijwillige voortzetting moet tijdsevenredig plaatsvmnden. Het fonds bepaalt op welke wijze, in welke termijnen en op welke tijdstippen de ter zake van de voortgezette deelneming aan het fonds verschuldigde premie aan het fonds moet worden voldaan, met dien verstande dat de premie ten minste per kwartaal aan de deelnemer die vrijwillig voortzet in rekening wordt gebracht. 7. De bepalingen van dit pensioenreglement, met uitzondering van artikel 2 lid 1 Urn 3, 16, 17 en de artikelen 39 tot en met 43 en 57 van onderdeel I, artikel 6 van onderdeel II, en artikel 3 van onderdeel III zijn op de voortgezette deelnerning van toepassing. Daarbij wordt: a. de premievrije deelneming bedoeld in onderdeel I, artikel 16, verleend vanaf het tijdstip, waarop de deelnemer onafgebroken 104 weken, eventueel verlengd met inachtneming van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek respectievelijk artikel 29, vijfde lid van de Ziektewet, ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid is geweest; b. als pensioengrondslag bedoeld in artikel 16, onderrdeel I en artikel 4, letter b en artikel 5, letter b, onderdeel II, aangemerkt de pensioengrondslag, waarover ingevolge het derde lid van dit artikel premie wordt betaald. reglement I III Thxivervoer blz 25

186 blz De voortzetting van de deelneming eindigt: a. indien de voortzetting voor een bepaalde tijd is toegestaan, door het verstrijken van die tijd; b. door opzegging door de deelnemer of het fonds bij aangetekend schrijven met een opzegtermijn van drie maanden; c. indien de verschuldigde premie niet op de vervaldag is voldaan, met ingang van een door het bestuur te bepalen tijdstip; U. zodra de deelnemer komt te behoren tot de kring van personen, die hetzij krachtens de wet, hetzij krachtens enige bepaling van een collectieve arbeidsovereenkomst, een regeling van lonen en andere arbeidsvoorwaarden of een ondernemingspensioenregeling verplicht zijn tot deelneming in het fonds of in een andere pensioenregeling; e. door overlijden van de deelnemer; of f. door het ingaan van het ouderdomspensioen en in ieder geval op de pensioendatum. reglement I sector III Taxivervoer

187 27 HOOFDSTUK VIII VOORWAARDELIJKE TOESLAG Artikel 32 Voorwaarden voor toeslagverlening op pensioenrechten en pensioenaanspraken Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de gewogen gemiddelde Ioonontwikkeling in de sectoren Goederenvervoer, Besloten Busvervoer en Taxivervoer gedurende de periode van 1 juli tot 1 juli voorafgaand aan het kalenderjaar waarin mogelijk een verhoging wordt toegekend. Het bestuur beslist evenwel jaarhjks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd. reglement sector III Taxivervoer blz

188 28 HOOFDSTUK IX AANVRAAG EN UITBETALING PENSIOEN Artikel 33 Aanvragen en toekenning van pensioen 1. Toekenning van pensioen geschiedt door het fonds op schriftelijke aanvrage door of vanwege de rechthebbende, te richten tot de administrateur onder bijvoeging van de door het fonds voor de regeling van het pensloen nodig geoordeelde stukken. 2. Het lands is bevoegd een pensioen eigener beweging toe te kennen, indien de aanvrage om pensioen achterwege is gebleven. Artikel 34 Uitbetaling van pensioen 1 Het jaarlijkse pensloen wordt uitgekeerd in maandelijkse termijnen, voor het eerst aan het einde van de kalendermaand, waarin het is ingegaan. 2. Elke maandelijkse termijn bedraagt een twaalfde van hetjaarlijkse uitte keren pensioen. 3. Het jaarlijkse pensioen wordt vastgesteld in een Nederlands wettig betaalmiddel en in veelvouden van twaalf eurocent naar boven afgerond. 4. In afwijking van het voorgaande kan het fonds bepalen, dat een pensioen in driemaandelijkse, halfjaarlijkse of jaarlijkse termijnen wordt uitgekeerd, indien de maandelijkse termijnen van het pensioen minder zijn dan een door het fonds bepaald bedrag. 5. De aanspraak op reeds opeisbaar geworden pensioentermijnen verjaart tot en met 31 december jaar nadat deze pensioentermijnen opeisbaar zijn geworden, tenzij de rechthebbende ten genoegen van het bestuur aantoont deze niet te hebben kunnen invorderen of het bestuur am andere redenen besluit de vervallen pensioentermijnen aisnog geheel of gedeeltelijk uit te keren. Op i januari 2007 nag niet verjaarde pensioentermijnen kunnen niet verjaren bij leven van de pensioengerechtigde. Een pensioenuitkering waarover niet is beschikt, vervalt aan het fonds na overlijden van de pensioengerechtigde. reglement I sector III Taxivervoer blz

189 blz 29 HOOFDSTUK X AFKOOP Artikel 35 Afkoop pensioen; algemene bepalingen 1. Afkoop bij het fonds is slechts mogelijk in geval van: een klein pensioen op de ingangsdatum van bet pensloen (ouderdomspensioen, (bijzonder) partnerpensioen en wezenpensioen); fiscaal bovenmatig pensioen; korting van pensioen en pensioenaanspraken door het fonds indien het niet voldoet aan bet minimaal vereist eigen vermogen of bet vereist eigen vermogen. Het recht op afkoop van een klein ouderdomspensioen bij beeindiging van de deelname vóór de pensioeningangsdatum is uitgesloten. 2. Het fonds conformeert zich bij afkoop van kleine pensioenen overeenkomstig het vorige lid aan het wettelijk minimumbedrag als bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet. Met ingang van 1 januari 2017 bedraagt het minimumbedrag 467,89 op jaarbasis. Dit bedrag wordt jaarlijks geindexeerd volgens artikel 66 lid 8 van de Pensioenwet. 3. Of een jaarlijks pensioen onder het wettelijk minimumbedrag ligt, wordt beoordeeld op de ingangsdatum van het pensioen. 4. Op de aficoopsom worden wettelijke inhoudingen in mindering gebracht. 5. De toe te passen afkoopfactoren zijn vastgesteld op basis van collectief actuariële gelijkwaardigheid. Deze afkoopfactoren zijn opgenomen in bijlage E, eerste tabel behorend bij dit reglement. De in de tabel genoemde afkoopfactoren worden jaarlijks per 1 januari, gehoord de actuaris, door bet bestuur aangepast aan de rentetermijnstructuur van 30 september van het voorafgaande jaar. Bij afkoop wordt geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. De afkoopfactoren zijn voor deelnemers en gewezen deelnemers dezelfde. Artikel 36 Afkoop van klein pensioen op de ingangsdatum van het pensioen 1. Het fonds heeft met inachtneming van bet bepaalde in bet derde lid het recbt bet pensioen op de ingangsdatum van bet pensioen af te kopen indien bet pensioen op de ingangsdatum bet wettelijk minimum bedrag niet te boven gaat. 2. Indien bet fonds gebruik wil maken van bet in het eerste lid bedoelde recht informeert zij de pensioengerecbtigde binnen zes maanden na de ingangsdatum van bet pensioen en gaat binnen deze zes maanden over tot uitbetaling van de afkoopwaarde. 3. Indien de afkoop a. een ouderdomspensioen betreft waarop aanspraak is ontstaan na een beeindiging van de deelneming die is gelegen meer dan twee jaar voor de pensioendatum; b. een bijzonder partnerpensioen betreft; of c. plaats vindt na een periode van zes maanden als bedoeld in bet tweede lid dan kan bet fonds uitsluitend tot afkoop overgaan indien de rechthebbende daarmee instemt. Indien de rechthebbende heeft ingestemd met de afkoop informeert het fonds de pensioengerechtigde in de onder a en b bedoelde situaties binnen zes maanden na de ingangsdatum van bet pensioen en gaat bet fonds binnen deze zes maanden over tot uitbetaling van de aflcoopwaarde. reglement I sector III Taxivervoer

190 sector Op schriftelijk verzoek van de gewezen deelnemer wordt de ingangsdatum van het ouderdomspensioen in de zin van dit pensioenreglement en de in het eerste lid bedoelde afkoop van dit pensioen, uitgesteld tot de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop het ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ingaat. Het ouderdomspensioen in de zin van dit pensioenreglement wordt bij uitstel als bedoeld in de eerste volzin verhoogd overeenkomstig het in artikel 13 lid 2 bepaalde. Artikel 37 Atkoop van fiscaal bovenmatig pensloen Vervallen Artikel 38 Afkoopsom 1. De afkoopsom van het af te kopen pensioen wordt aan de deelnemer of de gewezen deelnemer ter beschikking gesteld. 2. Na afkoop van het pensioen kan de pensioengerechtigde geen enkel recht meer ontlenen aan de periode van deelneming waarop de afkoop betrekking had. reglement I III Taxivervoer blz

191 blz 31 HOOFDSTUK XI VRIJSTELLINGSREGELINGEN Artikel 39 Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 1. Op de Regeling gemoedsbezwaarden Wet Spf 2000 zijn de bepalingen van hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 van overeenkomstige toepassing, tenzij bij wet of ministeriële regelgeving anders bepaald is. 2. De werknemer of de werkgever, die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, kan op zijn aanvraag door het fonds worden vrijgesteld van de verplichting tot naleving van het bij of krachtens de statuten en dit pensioenreglement te zijnen aanzien bepaalde. Dit geldt ook voor de werkgever met rechtspersoonlijkheid, waarbij natuurlijke personen betrokken zijn, die zodanige bezwaren hebben. 3. Bij de indiening van de aanvraag moet gebruik worden gemaakt van een door het bestuur vastgestelde modelverkiaring. Uit deze verkiaring blijkt, dat degene die de verkiaring indient overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering en daarom noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd. Uit de door een werkgever in te dienen verkiaring moet tevens blijken of deze ook gemoedsbezwaren heeft tegen de nakoming van hem als werkgever opgelegde verplichtingen. 4. De aanvraag tot vrijstelling van een aangesloten werkgever met rechtspersoonhijkheid moet worden ingediend door het daartoe bevoegde orgaan van de rechtspersoon onder overlegging van een verkiaring, waaruit blijkt, dat de natuurlijke personen, die deel uitmaken van dat orgaan in meerderheid overwegende gemoedsbezwaren hebben. Bij de aanvraag moet een gewaarmerkt afschrift worden overgelegd van de statuten van de rechtspersoon en van de notulen van de vergadering waarin het besluit tot het aanvragen van de vrijstelling is genomen. 5. De vrijstelling wordt door het fonds verleend, indien de verklaring naar zijn mening overeenkomstig de waarheid is. Aan degene, die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te hebben tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen, kan op die grond een vrijstelling van de hem anders dan in zijn hoedanigheid van werkgever opgelegde verplichtingen niet worden geweigerd. Van de verleende vrijstelling wordt een bewijs uitgereikt. 6. Aan de vrijstelling kunnen voorwaarden warden verbonden, welke noodzakelijk zijn in verband met de administratie van het fonds. Een vrijgestelde werkgever is verplicht te zorgen, dat (een afschrift van) de hem verleende vrijstelling wordt en blijft opgehangen op een plaats, welke vrij toegankelijk is voor de in zijn dienst zijnde werknemers zodat door hen op gemakkelijke wijze kan warden kennis genomen van de verleende vrijstelling. Artikel 40 Spaarbijdragen bij vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 1. Voor een ieder, die vrijstelling heeft wegens gemoedsbezwaren, geschiedt de opbouw van pensioenvervangende uitkeringen op basis van te storten spaarbijdragen. Dat geldt oak voor een aangesloten werkgever, die geen vrijstelling heeft en die een deelnemer in dienst heeft die wel een vrijstelling heeft. 2. De spaarbijdragen die voor de pensioenvervangende uitkeringen kunnen warden gestort, warden bepaald overeenkomstig de premies die voor de nietgemoedsbezwaarde deelnemer op grand van dit reglement aan het fonds verschuldigd zijn. reglement I sector III Taxivervoer

192 de sector De werkgever is de te storten spaarbijdragen voor de in zijn dienst zijnde gemoedsbezwaarde deelnemer verschuldigd aan het fonds. De werkgever is verplicht op het loon van de in zijn dienst zijnde gemoedsbezwaarde deelnemer de eigen bijdrage in te houden. Ook de werkgever die wel vrijstelling heeft van de deelnemer die geen vrijstelling heeft, is de te storten spaarbijdragen verschuldigd aan het fonds en verplicht op het loon van de in zijn dienst zijnde deelnemer de eigen bijdrage in te houden. De spaarbijdragen geven recht op een evenredig deel van de pensioenaanspraken, waarop recht zou hebben bestaan, indien aan zijn werkgever geen vrijstelling zou zijn verleend. Voor een dergelijke deelnemer wordt de pensioenregeling volledig van kracht, indien hij aan het fonds heeft gevraagd am ook de door zijn werkgever voor hem gestorte en nag te storten spaarbijdragen aan te merken als premiebijdragen in plaats van als spaarbijdragen. 4. De voor een deelnemer gestorte spaarbijdragen, met uitzondering van de spaarbijdragen bedoeld in het derde lid, worden gestort op een rekening ten name van de gemoedsbezwaarde deelnemer. Het saldo daarvan wordt verhoogd met rente. Deze rente is gelijk aan het voortschrijdende gemiddelde rendement van het fonds van de afgelopen vijf boekjaren voorafgaande aan het boekjaar waarin de rentebijschrijving plaats heeft, verminderd met een half procent en daarna naar beneden afgerond op een veelvoud van een vierde procent. 5. Indien een deelnemer, die geen vrijstelling heeft, uit dienst treedt van een aangesloten onderneming die wel vrijstelling heeft en betrokkene niet opnieuw bij een zodanige onderneming in dienst treedt wordt voor betrokkene de pensioenregeling volledig van kracht. Hetzelfde geldt indien een deelnemer, die geen vrijstelling heeft en dienst is van een aangesloten onderneming, die wel vrijstelling heeft, overlijdt of de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Het te zijnen name geboekte spaarsaldo wordt als te zijnen behoeve betaalde premie beschouwd. Artikel 41 Uitkeringen Het gespaarde bedrag voor de vervangende uitkering voor het pensioen wordt aansluitend aan het bereiken van de in het reglement opgenomen pensioendatum dan wel na een met inachtneming van het bepaalde in de Iaatste volzin van artikel 13 lid 3 a gedaan verzoek van de vrijgestelde deelnemer eerdere pensioeningangsdatum voor zover die niet ligt voor het bereiken van de 55 jarige leeftijd, in gelijke termijnen uitgekeerd gedurende 15 jaar. Het bestuur kan wegens de geringe hoogte van het gespaarde bedrag aan het maandelijks uit te keren bedrag een minimum verbinden dat is afgeleid van het grensbedrag voor afkoop wegens gering pensioen, waardoor het aantal uitkeringsjaren lager kan zijn. 2. Bij het overlijden van de uitkeringsgerechtigde deelnemer voordat de uitkeringen zijn ingegaan, worden de spaarbijdragen aangewend voor een uitkering aan de in de regeling genoemde partner, als bedoeld in artikel 1 8b van de Wet op de Loonbelasting De periode waarover voor de nabestaande een uitkering wordt vastgesteld bedraagt 15 jaar. Ingeval geen sprake is van een nabestaande maar wel van één of meer wezen als bedoeld in artikel 1 8c van de Wet op de loonbelasting 1964, wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een uitkering aan de wezen. Voor de uitkeringsperiode dient te warden aangesloten bij de pensioenregeling. Bij afwezigheid van nabestaanden of wezen wordt het gespaarde bedrag kapitaal aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel isa, negende lid van de Wet op de loonbelasting reglement III Taxivervoer blz

193 33 3. Bij het overlijden van deelnemer nadat de uitkeringen zijn ingegaan wordt de betaling van de vastgestelde uitkeringen voor de nag resterende periode voortgezet ten behoeve van de in de regeling opgenomen nabestaande als bedoeld in artikel 18b van de Wet op de loonbelasting Indien een nabestaande ontbreekt geschiedt de uitkering ten behoeve van de in de regeling vermelde wezen als bedoeld in artikel 1 8c van de Wet op de loonbelasting Bij afwezigheid van nabestaanden of wezen wordt het nag niet tot uitkering gekomen spaarbedtag aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid, van de Wet op de loonbelasting Een uitkeringstermijn van de gestorte spaarbijdragen waarover niet is beschikt, vervalt aan het lands na overlijden van de uitkeringsgetechtigde deelnemer. Op of na 1 januari 2007 opeisbaar geworden uitkeringstermijnen kunnen niet verjaren bij even van de uitkeringsgerechtigde deelnemer. Artikel 42 Van kracht worden pensioenregeling Indien de deelnemer, die geen vrijstelling heeft en die geen aanvraag had gedaan als bedoeld in artikel 41, derde lid, uit dienst treedt van de aangesloten werkgever die wel een vrijstelling heeft, wordt voor hem de pensioenregeling volledig van kracht. De op zijn naam geboekte spaarbijdtagen vervallen en de voor hem gestorte spaarbijdragen worden als voor hem betaalde premie beschouwd. Artikel 43 Intrekking vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 1. Het fonds is verplicht een vrijstelling in te trekken: a. indien de betrokkene dit verzoekt; b. indien naar zijn oordeel de gemoedsbezwaren op grond waarvan de vrijstelling is verleend niet anger geacht kunnen worden te bestaan. Het fonds is bevoegd een vrijstelling in te trekken, indien de betrokkene de daarbij gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft. 2. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid vervalt de vrstelling, welke is verleend aan een rechtspersoon, na verloop van vijfjaar na de datum van ingang van de vrijstelling. Met ingang van de datum, waarop een vrijstelling is vervallen kan een nieuwe vrijstelling worden verleend. 3. Door de intrekking of het vervallen van de vrijstelling wordt voor de betrokkene de pensioenregeling volledig van kracht. De op zijn naam geboekte spaarbijdragen vervallen en de voor hem gestorte spaarbijdragen warden beschouwd als voor hem betaalde premie. reglement I sector III Taxivervoer blz

194 34 DEEL II SECTOR SPECIFIEKE BEPALINGEN SECTOR III: TAXIVERVOER: Voor deze sector geldt vanaf 1 aanvullende bepalingen: januari 2015 de pensioenregeling van Vervoer met de volgende Artikel I Definities cao: de geldende Iandelijke collectieve arbeidsovereenkomst voor de werknemers werkzaam in het taxivervoer, waarbij onder taxivervoer hetzelfde wordt verstaan als in de Wet personenvervoer 2000 (Wet van 6 juli 2000, Stb. 2000, 314). Artikel 2 Deelnemers op wie deel II van de pensloenregeling van toepassing is De deelnemer aan de Basis Vervoersregeling op wie onderdeel II van toepassing is, is: de deelnemer in dienst van de werkgever die onder de werkingsfeerbepalingen, sector Taxivervoer, van de statuten van het fonds valt, aismede de deelnemer in dienst van de werkgever die op vrijwillige basis is aangesloten bij het fonds en waarvan de werkgever heeft aangegeven de hier vermelde aanvullende bepalingen te willen volgen. Artikel 3 Ouderdomspensioen Hetjaarlijkse ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 5 van de Basis Vervoersregeling bedraagt 1,788% van de voor dat jaar geldende pensioengrondslag. Artikel 4 Partnerpensioen a. Het jaarlijkse partnerpensioen als bedoeld in artikel 6 van de Basis Vervoersregeling bedraagt voor deelnemers 70% van bet jaarlijkse ouderdomspensioen.als bedoeld in artikel 3. b. Indien de deelnemer vöor het ingaan van het ouderdomspensioen overlijdt, wordt het bedoelde partnerpensioen verhoogd. De verhoging bedraagt 70% van het ouderdomspensioen, waarop aanspraak zou zijn verkregen, indien zijn deelneming van het tijdstip van overlijden tot de pensioendatum onafgebroken zou hebben voortgeduurd. Het in de vorige voizin bedoelde ouderdomspensioen wordt vastgesteld op basis van de voor hem ten tijde van het overlijden geldende pensioengrondslag. c. Voor de deelnemer die op de datum van overlijden werkzaam was op grond van een arbeidsovereenkomst waarin geen vast aantal arbeidsuren per periode was opgenomen, wordt het tot de pensioendatum te bereiken ouderdomspensioen als bedoeld in het bepaalde onder b, met inachtneming vanhet ter zake bepaalde in dit pensioenreglement vastgesteld op basis van het aantal gewerkte uren en bet pensioengevend inkomen dat over een periode van twaalf maanden, dan wel indien minder dan twaalf maanden is deelgenomen over de periode van deelneming, voorafgaand aan het overlijden is gewerkt respectievelijk verdiend. d. Van de pensioengrondslag bedoeld in het bepaalde onder b wordt niet meer in aanmerking genomen dan het bedrag van de pensioengrondslag die voor de deelnemer volgens artikel 8 ten tijde van zijn overlijden zou hebben gegolden, indien deze grondsiag zou zijn vastgesteld op basis van een loonbedrag dat als volgt wordt verkregen: 1. uitgegaan wotdt van het tot een jaarbedrag herleide loon, waarvan zou zijn uitgegaan als de pensioengrondslag van de deelnemer één jaar voôr zijn overlijden respectievelijk op de latere begindatum van zijn Iaatste arbeidsovereenkomst zou zijn vastgesteld; 2. vervolgens wordt het onder a bedoelde loonbedrag verhoogd met bet percentage, dat verkregen wordt door het percentage, waarmee het indexcijfer is gestegen, te verhogen met 10. reglement I sector III Taxivervoer blz

195 35 Artikel 5 Wezenpensioen a. Het jaarlijkse wezenpensioen als bedoeld in artikel 7 van de Basis Vervoersregeling bedraagt voor ieder kind 14% van hetjaarlijkse ouderdomspensioen bedoeld in artikel 3. b. Indien de deelnemer voör het ingaan van het ouderdomspensioen overlijdt, wordt het bedoeldewezenpensioen verhoogd. De verhoging bedraagt 14% van het ouderdomspensioen waarop ingevolge artikel 3 nog aanspraak zou zijn verkregen indien de deelneming tot de pensfoendatum had voortgeduurd. Het in de vorige voizin bedoelde ouderdomspensioen wordt vastgesteld op basis van de voor hem ten tijde van het overlijden geldende pensloengrondsiag. c. Het bepaalde in het artikel 4 onderdeel c en d is van overeenkomstige toepassing. Artikel 6 Pensioengevend loon 1. Onder loon wordt verstaan het op de datum van vaststelling van de pensioengrondslag voor de deelnemer geldende: a. vaste loon vermeerderd met de provisie, de OVtoeslag, HAPtoeslag en de vakantietoeslag indien de deelnemer als taxichauffeur werkzaam is; b. vaste loon vermeerderd met de vakantietoeslag indien de deelnemer anders dan als taxichauffeur werkzaam is. 2. a. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel wordt onder vakantietoeslag verstaan het in de betrokken bedrijfstak op de datum van vaststelling van de pensioengrondslag geldende vakantietoeslagpercentage. b. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid, onder a, wordt: 1 onder provisie verstaan: indien de deelnemer gedurende het gehele voorgaande kalenderjaar als taxichauffeur bij zijn werkgever werkzaam is geweest: de provisie, die hij gedurende dat kalenderjaar heeft genoten; indien door de deelnemer niet aan de onder a vermelde voorwaarde wordt voldaan: de provisie, die een gelijksoortige werknemer die wel aan dat vereiste heeft voldaan, in het voorgaande kalenderjaar heeft genoten; 20 onder OVtoeslag verstaan: het geldend uurloon voor het openbaar vervoer, minus het uurloon voor het regulier taxivervoer maal het aantal uren dat de taxichauffeur in het kalenderjaar van vaststelling van de pensioengrondslag openbaar vervoer heeft verricht; 3 onder HAPtoeslag verstaan: de toeslag op het voor de chauffeur geldende uurloon van 1, bruto voor de tijd die hij of zij daadwerkelijk met de uitvoering van HAPvervoer belast is, waarbij onder HAPvervoer wordt verstaan het in opdracht van een huisartsenpost vervoeren en assisteren van huisartsen in een speciaal daartoe uitgerust en as zodanig herkenbaar voortuig. Het voortuig is eventueel uitgerust met optische en geluidssignalen. 3. Het maximale pensioengevend loon is gelijk aan 260 maal het bedrag bedoeld in artikel 17, eerste lid Wet financiering sociale verzekeringen zoals dit bedrag per de eerste januati van het kalenderjaar is vastgesteld. Hierbij wordt geen rekenfng gehouden met een wijziging in bedoeld bed rag met terugwerkende kracht. 4. Bij een structurele verhoging van het in het derde lid bedoelde bedrag, zal het bestuur zich beraden over een wijziging van dat lid. De wijziging zal met inachtneming van artikel 36 van de statuten in het reglement worden vastgelegd. 5. Indien op de datum van vaststelling van de pensioengrondslag de werkgever aan de werknemer tijdelijk geen loon of niet het normale loon is verschuldigd, omdat de werknemer: a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, of b. wegens gehele of gedeeltelijke werkloosheid tijdens het dienstverband een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet geniet, dan wel reglement I sector HI Taxivervoer blz

196 aanspraken 36 c. om redenen als bedoeld in artikel loa, eerste lid onder a, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 en het zesde lid van dit artikel, tijdelijk geen of niet gedurende de normale duur arbeid verricht in dienst van de werkgever, wordt met inachtneming van het bepaalde in de voorgaande leden als het loon van de deelnemer beschouwd het loon, dat zonder verzuim voor hem zou hebben gegolden. De vorige voizin is niet van toepassing op de werknemer die gebruik maakt van de levensloopregeling indien de voorziening in geld uit de levensloopregeling aanzienlijk lager is dan hetgeen gebruikelijk is. In dat geval is artikel 19 Wet loonbelasting 1964 van toepassing. 6. De redenen als genoemd in het vijide lid, onderdeel c, van dit artikel zijn: a. Ouderschapsverlof Indien en voorzover de deelnemer op grond van de Wet arbeid en zorg gebruik maakt van zijn recht op verlof bouwt de deelnemer gedurende de verlofperiode aanspraken op ten behoeve van ouderdoms en partnerpensioen. b. Sabbatsverlof Indien en voorzover de deelnemer gebruik maakt van sabbatsverlof bouwt de deelnemer gedurende de verlofperiode met een maximum van twaalf maanden op ten behoeve van ouderdoms en partnerpensioen. Duurt het verlof na de in de vorige volzin genoemde periode voor de deelnemer voort, dan wordt het partner en wezenpensioen gedurende een periode van ten hoogste zes maanden op risicobasis gedekt. c. Studieverlof Indien en voorzover de deelnemer gebruik maakt van studieverlof bouwt de deelnemet gedurende de verlofperiode aanspraken op ten behoeve van ouderdoms en partnerpensioen. d. Levensloopverlof Indien en voorzover de deelnemer op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 gebruik maakt van levensloopverlof bouwt de deelnemer gedurende de verlofperiode aanspraken op ten behoeve van ouderdoms en partnerpensioen. De verlofperiode waarover de pensioenopbouw als bedoeld in de vorige volzin plaats kan vinden, bedraagt maximaal 2,1 jaar. 7. Gedurende een periode van onbetaald verlof die al dan niet is opgesomd in het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 en het zesde lid van dit artikel, wordt ten minste het overlijdensrisico ten behoeve van het partnerpensioen gedekt gedurende maximaal 18 maanden overeenkomstig artikel 56 van de Pensioenwet. Artikel 7 Franchise 1. De franchise is per 1 januari 2017 voor deelnemers aan regeling I bepaald op Het bestuur stelt de franchise, gehoord de actuaris, vast met in achtneming van de alsdan geldende toonontwikkeling volgens de cao en de hoogte van de AOW en de middelen van het fonds. De franchise is echter minimaal gelijk aan de bedragen genoemd in artikel loaa, tweede lid Uitvoeringsbesluit loonbelasting Artikel 8 Pensloengrondslag De pensioengrondslag is het pensioengevend loon verminderd met de franchise. Indien het loon niet hoger is dan de franchise, wordt de pensioengrondslag gesteld op De pensioengrondslag van de deelnemer wordt vastgesteld of opnieuw vastgestef U: a. bij de aanvang van een kalenderjaar; b. indien de tussen de deelnemer en zijn werkgever overeengekomen wekelijkse arbeidsduur in de loop van een kalenderjaar wijzigt: bij de aanvang van de gewijzigde wekelijkse arbeidsduur; reglement I sector III Taxvervoer blz

197 sector 37 c. indien de deelneming in de loop van een kalenderjaar aanvangt of opnieuw aanvangt: bij de aanvang respectievelijk de hernieuwde aanvang van de deelneming; d. indien de deelnemer in de loop van een kalenderjaar aansluitend een nieuwe arbeidsovereenkomst sluit: bij de aanvang van die nieuwe arbeidsovereenkomst. 3. Het bestuur is gerechtigd een eenmalige uitkering van de werkgever aan de werknemer, aan te wijzen als tot het loon behorend. In dat geval wordt deze uitkering geacht te behoren tot de pensioengrondslag vanaf het in lid 2 van dit artikel bedoelde tijdstip. Artikel 9 Premie 1. De deelnemer is zijn aandeel in de premie verschuldigd aan zijn werkgever. De werkgever is verplicht bij elke loonbetaling op het loon in te houden het aandeel in de premie, dat de deelnemer aan zijn werkgever verschuldigd is ter zake van de periode, waarop de loonbetaling betrekking heeft. lndien en voor zover de werkgever geen loon aan de deelnemer verschuldigd is, moet de deelnemer zijn aandeel in de premie aan de werkgever betalen. 2. De periode waarover premie verschuldigd is, vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 21jarige leeftijd bereikt respectievelijk de latere datum van ndiensttreding en eindigt uiterlijk op de pensioendatum of de eerdere pensioeningangsdatum. De verschuldigde premie bedraagt per 1 januari % van de pensioengrondslag. Voor een gedeelte van een jaar wordt de premie berekend over een evenredig gedeelte van de pensloeng rondslag. 3. Het bestuur is bevoegd voor het begin van een kalenderjaar, gehoord de actuaris, te bepalen dat op de premie bepaald in het eerste lid in het komende kalenderjaar een korting zal worden toegepast. 4. Het bestuur is bevoegd, gehoord de actuaris, te bepalen dat op de premie bepaald in het eerste lid een verhoging zal worden toegepast. 5. Voor de gedeeltelijk en volledig en duurzaam arbeidsongeschikte deelnemer is over het gedeelte van de deelneming dat ingevolge het van toepassing zijnde pensioenreglement wordt voortgezet, geen premie verschuldigd vanaf bet bereiken van de maximumuitkeringstermijn. Het bepaalde in dit lid laat onverlet dat een deelnemer in de zin van artikel 2 van onderdeel I recht heeft op pensloenverwerving overeenkomstig dit pensioenreglement ter zake welke verwerving pensioenpremie is verschuldigd overeenkomstig het in dit artikel bepaalde. 6. De werkgever is de premie ingevolge het tweede lid, met inachtneming van het bepaalde in het derde of vierde lid, voor de in zijn dienst zijnde deelnemer verschuldigd aan het fonds. Van deze premie komt een deel ten laste van de deelnemer. Dit is voor de deelnemer 12,25% van de Pensioengrondslag. 7. Indien de IVAuitkering ingaat na een verkorte wachttijd, eindigt, in afwijking van het hiervoor bepaalde, de premiebetalingsplicht niet eerder dan na afloop van een periode van 104 weken gerekend vanaf de eerste ziektedag van de deelnemer. De premie die verschuldigd is bedraagt 40% van de premie zoals bepaald in de voorafgaande eden. Artikel 10 Premie en aanspraken bij deeltijdwerk Indien de tussen de deelnemer en zijn werkgever overeengekomen wekelijkse arbeidsduur minder bedraagt dan de normale in de betrokken bedrijfstak geldende wekelijkse arbeidsduur, wordt: a. voor bet hierna in dit artikel bepaalde bet aantal uren van de overeengekomen wekelijkse arbeidsduur uitgedrukt in een percentage van de in de betrokken bedrijfstak geldende wekelijkse arbeidsduur; reglement I III Taxivervoer blz

198 b. voor de vaststelling van de pensioengrondslag het geldende functieloon of vaste loon vermeerderd met vakantietoeslag als bedoeld in artikel 6 vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller gelijk is aan 100 en de noemer gelijk is aan het getal van het onder a bedoelde percentage; c. het premiepercentage bedoeld in artikel 9, tweede lid,vermenigvuldigd met het omgekeerde van de onder b bedoelde breuk; U. het in artikel 3 vermelde percentage voor leder jaar of gedeelte van een jaar, met toepassing van het hierboven onder c bepaalde, vermenigvuldigd met het omgekeerde van de onder b bedoelde breuk. Indien een deelnemer waarop dit artikel van toepassing is, in een werkweek meet werkt dan het met zijn werkgever overeengekomen aantal uten, wordt de deelnemer voor de toepassing van dit artikel geacht gedurende die week het hogere aantal uren met zijn werkgever te zijn overeengekomen en wordt een nieuw percentage vastgesteld. Het percentage kan Uaarbij niet hoger zijn dan 100. OVERGANGSREGELING OUDERDOMS EN PARTNERPENSIOEN Artikel 11 Samenvoeging van aanspraken ingevolge het vervallen pensioenreglement I met aanspraken ingevolge het in het voorgaande bepaalde Voor deelnemers die op zowel 31 december 2005 als 1 januari 2006 deelnemer zijn in het fonds warden de opgebouwde eaanspraken op ouderdoms partner en wezenpensioen betekend per 31 december Deze premievrije pensioenaanspraken per 31 december 2005 warden opgenomen in de met ingang van 1 januari 2006 geldende regeling. Artikel ha Vervallen Pensioenreglement I In dit Reglement wordt verwezen naar het vervallen Pensioenreglement I. Het vervallen Pensioenreglement I is vanaf 1 januati 2006 Pensioenreglement VI geworden. Artikel 12 Handhaving vervallen pensioenreglement I nã 31 december 2005 voor bepaalde groepen Voor de volgende groepen blijft het op 1 januari 2006 vervallen pensioenreglement I van ktacht: pensioengerechtigden die op 31 december 2005 lopende pensioenuitkeringen ontvangen; deelnemers die op 31 de deelnemers die op 31 december 2005 deelnemer waren in het lands en geboren zijn vöór 1 januari 1950; deelnemers die op of na 1 januari 2006 gaan deelnemen in het lands en geboten zijn vóor 1 januari 1950; per 31 december 2005 aanwezige gewezen deelnemers in de pensioenregeling; de de de de deelnemers die op 31 december 2005 deelnemer waren in het fonds met recht op (gedeeltelijke) voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid conform het vervallen pensioenreglement en I die niet meet werkzaam zijn bij een aangesloten werkgever, voot blijft de voortzetting van de pensioenopbouw plaatsvinden conform het vervallen pensioenreglement I. Bij verlaging van het percentage arbeidsongeschiktheid stopt de voortzetting van de pensioenopbouw voor dat deel. Bij verhoging van het percentage arbeidsongeschiktheid is het vervallen pensioenreglement I voor dat deel van toepassing; deelnemers die op 31 december 2005 deelnemer waren in het lands met recht op fgedeeltelijke) voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid conform het voor vervallen pensioenreglement I en nag werkzaam zijn bij een aangesloten werkgever, blijft de voortzetting van de pensioenopbouw plaatsvinden conform het vervallen pensiaenreglement I. Bij sector Taxivervoer blz 38 III reglement I

199 verlaging van het percentage arbeidsongeschiktheid stopt de voortzetting van de pensioenopbouw voor dat deel. Bij verhoging van het percentage arbeidsongeschiktheid is Hoofdstuk V van deel I van het pensioenreglement voor dat deel van toepassing; voor degenen die op 31 december 2005 de deelneming voortzetten op grond van het bepaalde in artikel 14 van het vervallen pensioenreglement I (vrijwillige voortzefting) zolang ze onafgebroken van die regeling gebruik maken. Een verzoek om vrijwillige voortzetting moet worden ingediend binnen drie maanden nadat de verplichte deelneming is geeindigd. Een gewezen deelnemer kan dus nog in (een deel van) 2006 tijdig een verzoek tot voortzetting indienen. De voortzetting (mits toegestaan) heeft dan als ingangsdatum de dag volgend op de dag waarop de verplichte deelneming is geeindigd; voor degenen die op 31 december 2005 de deelneming voortzeffen op grond van het bepaalde in artikel 14B van het vervallen pensioenreglement I (FVPvoortzetting) zolang ze onafgebroken van die regeling gebruik maken. Voor deze deelnemers blijven de aanspraken en pensioenen volledig verzekerd en uitgekeerd zoals dat in de pensioenregeling per 31 december 2005 van toepassing was. De aanspraken en ingegane pensioenen berustende op het vervallen pensioenreglement I worden aangepast conform het bepaalde in artikel 32 van hoofdstuk VIII van onderdeel I van dit reglement. Dit geldt ook voor de aanspraken en ingegane pensioenen als bedoeld in artikel 34 van Hoofdstuk III (Aanspraken ter zake van deelneming in het fonds en diensttijd vóor I januari 1978) van het vervallen pensloenreglement I. Artikel 13 Afwijkende pensioendatum voor de verworven aanspraken en rechten op 31 december 2012 Voor de aanspraken en rechten op pensioen die op 31 december 2012 zijn verworven, is de pensioendatum in afwijking van de pensioendatum onder artikel 1 sub k gelijk aan de eerste dag van de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer 65 jaar wordt. Artikel 14 Wijziging per I januari 2018 van de pensioendatum voor op 31 december 2012 bestaande aanspraken op ouderdomspensioen en voor bestaande aanspraken op ouderdomspensioen opgebouwd van 2013 tot en met Voor degene die op 31 december 2012 volgens het op die datum geldende pensioenreglement de status heeft van deelnemer of gewezen deelnemer, geldt in afwijking van artikel 13 dee! II, per 1 januari 2018 voor de aanspraken op ouderdomspensioen die tot en met 31 december 2012 ingevolge dit pensioenreglement dan wel een eerder pensioenreglement van het fonds door hem zijn opgebouwd, de pensioendatum als bedoeld in artikel 1 onder k, deel I, zoals dit Iuidt na 31 december De in de votige lid bedoelde pensioenaanspraken zoals die!uidden op 31 december 2017 worden op 1 januari 2018 omgezet naar pensioenaanspraken op de dan geldende pensioendatum als bedoeld in artikel 1 onder k, deel I. De vorige voizin is van overeenkomstige toepassing op de aanspraken op ouderdomspensioen die tussen 1 januari 2013 en 1 januari 2018 ingevolge dit pensioenreglement zijn opgebouwd door degene die op 31 december 2017 de status heeft van deelnemer of gewezen deelnemer en op de in artikel 23, deel I omschreven aanspraak op eigen ouderdomspensioen van de gewezen partner die voor 1 januari 2018 is vastgesteld. De factor(en) voor de omzetting wordtlworden door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgesteld op basis van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen en collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Deze factor(en) is/zijn opgenomen in bijiage H bij dit pensioenreglement. 3. Bij de vaststelling van het partner en wezenpensioen, overeenkomstig artikel 4 en 5, dee! II, dan we! het bijzonder partnerpensioen, overeenkomstig artikel 22, dee! I, wordt geen rekening gehouden met de (gevolgen van de) omzeffing van aanspraken op ouderdomspensioen a!s bedoeld in het vorige id. reglement I sector III Taxivervoer blz 39

200 40 4. Het bestuur kan besluiten dat het bepaalde in dit artikel niet van toepassing is op door bet bestuur aan te wuzen (gewezen) deelnemers. Indien bet bestuur daartoe besluit zal op deze (gewezen) deelnemers bet pensioenreglement van toepassing blijven zoals dat luidde op 31 december Artikel 15 Extra aanspraken op ouderdomspensioen die op I januari 2018 zijn verworven uit een omzefting van aanspraken op prepensioen 1. De extra aanspraken op ouderdomspensioen die door de in artikel 38a Prepensioenreglement Goederenvervoer en artikel 13.2 Prepensioenreglement Personenvervoer bedoelde omzetting op I januari 2018 zijn verworven, blijven buiten beschouwing bij de vaststelling van het partner en wezenpensioen, overeenkomstig artikel 4 en 5, deel II, en van het bijzonder partnerpensioen, overeenkomstig artikel 22, deel I. 2. Het overige bepaalde in dit pensioenreglement is onverkort van toepassing op de in het vorige lid bedoelde extra aanspraken op ouderdomspensioen. reglement I sector III Taxivervoer blz

201 sector blz 41 DEEL III OVERIGE (WETTELIJKE) BEPALINGEN Artikel I Overige wettelijke bepalingen 1. Een aanspraak op pensioen kan niet bij overeenkomst tussen de (gewezen) deelnemer en het fonds worden verminderd zonder schriftelijke toestemming van de partner. Dit geldt niet als de vermindering het gevolg is van een wettelijke bepaling. 2. De pensioenrechten of aanspraken ingevolge de regeling kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet. 3. Verpanding is toegestaan voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, lid 5 van de lnvorderingswet Vervreemding is toegestaan op grond van artikel 57, lid 5 van de Pensfoenwet. 5. Volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk. 6. Beslag op pensioen is slechts mogelijk indien en voor zover dit wettelijk is toegestaan. 7. In geval van beslaglegging op pensioen is het fonds bevoegd de daarmee gepaard gaande kosten geheel of gedeeltelijk bij de pensioengerechtigde in rekening te brengen, al dan niet door verrekening met dat pensioen. 8. Elk beding, strijdig met het bepaalde in een van de voorgaande leden van dit artikel, is ten opzichte van het fonds nietig. 9. Bij de vaststelling van pensioenen en aanspraken worden de in de Wet op de loonbelasting 1964 aangegeven maxima en begrenzingen mee in aanmerking genomen. 10. De opbouw en financiering van de pensioenaanspraken vinden gedurende het deelnemerschap ten minste evenredig in de tijd plaats. 11. Het fonds administreert de deelnemingsjaren van de deelnemers. Onder deelnemingsjaren wordt in dit verband verstaan: perioden als bedoeld in artikel loab van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting Op verzoek van de (gewezen) deelnemer verstrekt het fonds een opgave van de deelnemingsjaren en de schriftelijke bescheiden die de deelnemingsperioden, voorafgaande aan een voór 1 januari 2005 gedane waardeoverdracht kunnen staven overeenkomstig de voorschtiften gesteld in de artikelen 2 en 3 van het Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten Sociaal Akkoord De opgave wordt verstrekt binnen drie maanden nadat het verzoek bij het fonds is binnengekomen. Het fonds kan de (gewezen) deelnemer een vergoeding vragen voor kosten die aan de verstrekking van de opgave verbonden zijn. Artikel 2 Bijzondere regelingen 1. Het fonds kan op verzoek van een werkgever: a. voor de werknemers of een bepaalde groep van werknemers als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder b, van de statuten en in dienst van de werkgever, aanspraken op ouderdoms, invaliditeits, partner en wezenpensioen verzekeren, welke kunnen afwijken van de in hoofdstuk I geregelde voorzieningen; reglement I III Taxivervoer

202 blz 42 b. voor de deelnemers of een bepaalde groep van deelnemers als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder a en c, van de statuten en in dienst van de werkgever, aanspraak op ouderdoms, invaliditeits, partner en wezenpensioen verzekeren, naast de aanspraken welke voortvloeien uit de toepassing van hoofdstuk I, een en ander tegen betaling van periodieke premies of koopsommen en op door het fonds vastgestelde overige voorwaarden. 2. Het bestuur is bevoegd, op verzoek van een deelnemer, met deze een overeenkomst te sluiten, waarbij de rechten op pensioen waarop hij volgens dit reglement recht heeft, kunnen worden verhoogd, voor zover dit mogelijk is binnen de kaders van de Pensioenwet. Het bestuur stelt de premie of de koopsom vast gehoord de actuaris en bepaalt de overige voorwaarden met betrekking tot deze overeenkomst. 3. Behoudens de bevoegdheid met de werkgever overeen te komen, dat op verzekeringen ingevolge het eerste lid, onder a, de bepalingen van dit reglement van toepassing zullen zijn, stelt het fonds, gehoord de actuaris, tarieven vast voor de bijzondere regelingen. Het fonds is bevoegd, gehoord de actuaris, deze tarieven te wijzigen. Een gewijzigd tarief is ook van toepassing op de vóor de wijziging van het tarief in gevolge dit hoofdstuk afgesloten verzekeringen doch niet eerder dan zes maanden na het tijdstip waarop het nieuwe tarief aan de belanghebbenden is medegedeeld. 4. Het fonds geeft ten behoeve van de betrokken deelnemers bewijsstukken af met betrekking tot de ingevolge dit hoofdstuk verzekerde pensioenen. Artikel 3 Verplichtingen van de werkgevers, deelnemers en pensioengerechtigden 1. De werkgevers, de deelnemers, en degenen die aan de bepalingen van de statuten en dit pensioenreglement aanspraak op pensioen of een andere uitkering ontlenen, zijn verplicht aan het fonds de door het fonds voor een goede uitvoering van de statuten en van dit pensioenreglement nodig geachte inhichtingen te verstrekken, respectievelijk bescheiden te overleggen. Dit moet geschieden binnen de door het fonds gestelde termijn. De werkgevers zijn verplicht aan een door het fonds aan te wijzen persoon inzage te verlenen van boeken en bescheiden, waarvan de inzage door het fonds nodig wordt geoordeeld voor een goede uitvoering van de statuten en van dit pensioenreglement. 2. Bij niet voldoening aan het bepaalde in het eerste lid is het fonds bevoegd de nod ige gegevens naat beste weten vast te stellen en zijn de betrokkenen aan deze vaststelling gebonden. Artikel 4 Hardheidsbepaling In gevallen waarin toepassing van het reglement naar het oordeel van het bestuur zou leiden tot bijzondere hardheid, kan het bestuur, met inachtneming van de statuten en wettelijke bepalingen, anders beslissen dan uit toepassing van het reglement zou volgen. Artikel 5 Slotbepaling In onvoorziene gevallen beslist het bestuur, daarbij blijvend binnen de grenzen van de fiscale wet en regelgeving. Artikel 6 Inwerkingtreding Dit reglement is in werking getreden op 1 januari Dit reglement is laatstelijk gewijzigd op 1 januari Artikel 7 Citeertitel Dit reglement kan worden aangehaald als pensloenreglement I. reglement I sector III Taxivervoer

203 blz DEEL IV BIJLAGEN MET FACTOREN BIJLAGEN Tussentijdse wijziqinq flexibilseringsfactoren In afwijking van wat elders in dit reglement is bepaald over de geldigheid van de flexibiliseringsfactoren die in de hierna vermelde Bijiagen zijn opgenomen, kan het bestuur, indien wijziging van de onderliggende grondsiagen dit naar het oordeel van het bestuur noodzakelijk maken, deze factoren tussentijds opnieuw vaststellen. BIJLAGE A label verhoging ouderdomspensioen door inruil van opgebouwd partnerpensioen (behorend bij artikel 11 lid 1, onderdeel I) Onderstaand ruiltarief PP/OP geeft aan hoeveel euro ouderdomspensioen, ingaand op de pensioeningangsdatum, kan worden verkregen bij het inruilen van 1 euro partnerpensioen. Het uit de inruil te verkrijgen extra ouderdomspensioen op de pensioeningangsdatum is dan gelijk aan het bedrag van bet in te ruilen partnerpensioen vermenigvuldigd met het ruiltarief. Deze tabel is uitsluitend van toepassing op het ouderdomspensioen al dan niet eerder of later ingaand dat extra kan worden verkregen door inruil van partnerpensioen in ouderderdomspensioen. Het uit deze tabel verkregen ouderdomspensioen hoeft niet meer te worden vermenigvuldigd met de factoren van de tabellen in Bijlage D. Leeftijd Inruil partnerpensioen in direct ingaand ouderdomspensioen op 65, 66 en , , , , , , , , , , , , , , , ,388 Bij nietgehele leeftijden worden de ruiltarieven bepaald d.m.v. interpolatie tussen de ruiltarieven behorende bij de gehele leeftijden. reglement I sector III Taxivervoer 43

204 blz 44 BIJLAGE B Tabel verhoging partnerpensioen door inruil van opgebouwd ouderdomspensioen (behorend bij artikel 11 lid 2, onderdeel I) Onderstaand ruiltarief OP/PP geeft aan hoeveel euro partnerpensioen kan worden verkregen bij het inruilen van 1 euro opgebouwd ouderdomspensioen (met pensioeningangsleeftijd 65, 66 danwel 67). Het uit de inruil te verkrijgen extra partnerpensioen is dan gelijk aan het bedrag van het in te ruilen ouderdomspensioen (met pensioeningangsleeftijd 65, 66 danwel 67) vermenigvuldigd met het ruiltarief. Inruil ouderdomspensioen Inruil ouderdomspensioen Leeftijd voor partnerpensioen Leeftijd voor partnerpensioen op 65 op 67 op 65 op ,269 2, ,682 2, ,248 2, ,657 2, ,226 2, ,633 2, ,204 2, ,609 2, ,182 2, ,587 2, ,159 2, ,566 2, ,136 2, ,546 2, ,112 2, , ,087 2, ,514 2, ,063 2, ,502 2, ,038 2, ,492 2, ,013 2, ,486 2, ,988 2, ,483 2, ,962 2, ,483 2, ,937 2, ,487 2, ,912 2, ,493 2, ,886 2, ,504 2, ,860 2, ,518 2, ,834 2, ,536 2, ,809 2, ,560 2, ,783 2, , ,758 2, , ,732 2, , ,707 2,407 reglement I sector III Taxivervoer

205 Leeftijd Inruil ouderdomspensioen voor partnerpensioen op , , , , , , , , , , , ,485 Bij nietgehele Ieeftijden worden de ruiltarieven bepaald door middel van interpolatie tussen de tarieven behorende bij de gehele Ieeftijden. reglement I sector III Thxivervoer blz 45

206 blz BIJLAGE C Tabel inruil ouderdomspensioen voor tijdelijk ouderdomspensioen (behorend bij artikel 12, onderdeel I) Onderstaand ruiltarief omzeffing OP in TOP geeft aan hoeveel euro tijdelijk ouderdomspensioen, ingaand op de pensioeningangsdatum en eindigend op de leeftijd 65, 66 danwel 67, kan warden verkregen bij het inruilen van 1 euro opgebouwd ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 65, 66 danwel 67). Het uit de inruil te verkrijgen tijdelijk ouderdomspensioen is dan gelijk aan het bedrag van het am te zetten ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 65, 66 danwel 67) vermenigvuldigd met het ruiltarief. De onderstaande tabel geeft een beperkt aantal mogelijkheden van inruil weer. Bij een andere pensioeningangsdatum en/of andere eindleeftijd warden de ruiltarieven op basis van interpolatie berekend. Leeftijd Inruil ouderdomspensioen in tijdelijk ouderdomspensioen op65 op66 op ,706 1,475 1, ,913 1,636 1, ,172 1,834 1, ,506 2,082 1, ,953 2,402 1, ,578 2,830 2, ,517 3,429 2, ,080 4,328 3, ,203 5,826 4, ,563 8,818 5,572 64jaaren 11 maanden 225, ,787 8,434 65jaaren 11 maanden 215, , jaar en 11 maanden 206,583 reglement I sector III Taxivervoer 46

207 blz BIJLAGED Tabel korting opgebouwd levenslang ouderdomspensioen bij vervroegde ingang (behorend b artikel 13 lid 2, onderdeel I) Leeftijd Vervroegingsfactor ouderdomspensioen op65 op66 op ,630 0,596 0, ,657 0,621 0, ,685 0,647 0, ,715 0,676 0, ,747 0,706 0, ,782 0,739 0, ,819 0,774 0, ,859 0,812 0, ,902 0,854 0, ,949 0,898 0, ,000 0,947 0, ,000 0, ,000 Tabel verhoging opgebouwd levenslang ouderdomspensioen bij verlate ingang Leeftijd Uitstelfactor ouderdomspensioen op65 op66 op , ,056 1, ,119 1,059 1, ,188 1,124 1, ,266 1,197 1, ,353 1,280 1, ,451 1,372 1, ,562 1,477 1, ,689 1,597 1,506 reglement I sector III Taxivervoer 47

208 sector blz BIJLAGE E Tabel uitgesteld levenslang ouderdomspensioen, ingaand op 65, 66 of 67jarige Ieeftijd: (behorend bij artikel 35, onderdeel I) De afkoopfactoren met betrekking tot uitgesteld ouderdomspensioen, geldig van 1 met 31 december 2017, luiden als volgt: januari 2017 tot en fkoopfactor ouderdomspensioen op 67 op66 Op ,745 8,217 8, ,933 8,418 8, ,126 8,623 9, ,321 8,832 9, ,521 9,045 9, ,724 9,261 9, ,930 9,481 10, ,139 9,704 10, ,352 9,931 10, ,567 10,160 10, ,786 10,393 11, ,007 10,629 11, ,230 10,867 11, ,456 11,107 11, ,684 11,349 12, ,913 11,592 12, ,143 11,837 12, ,374 12,082 12, ,605 12,326 13, ,836 12,571 13, ,066 12,814 13, ,295 13,055 13, ,521 13,292 14, ,745 13,526 14, ,964 13,756 14, ,178 13,978 14, ,386 14,194 15, ,588 14,404 15, ,783 14,608 15, ,972 14,807 15, ,156 15,000 15, ,336 15,190 16, ,512 15,379 16, ,688 15,567 16, ,863 15,755 16, ,039 15,945 16, ,217 16,136 17,072 reglement I III Taxivervoer 48

209 sector blz ,398 16,329 17, ,581 16,523 17, ,765 16,718 17, ,953 16,914 17, ,142 17,110 18, ,333 17,308 18, ,528 17,509 18, ,727 17,714 18, ,933 17,929 17, ,152 17,152 17, ,378 16,378 16, ,612 15,612 15, ,855 14,855 14, ,106 14,106 14, ,371 13,371 13, ,649 12,649 12, ,942 11,942 11, ,252 11,252 11, ,580 10,580 10, ,930 9,930 9, ,304 9,304 9, ,704 8,704 8, ,126 8,126 8, ,575 7,575 7, ,056 7,056 7, ,561 6,561 6, ,096 6,096 6, ,658 5,658 5, ,247 5,247 5, ,868 4,868 4, ,515 4,515 4, ,195 4,195 4, ,901 3,901 3, ,636 3,636 3, ,390 3, ,166 3,166 3, ,960 2,960 2, ,771 2,771 2, ,594 2,594 2, ,423 2,423 2, ,269 2,269 2, ,132 2,132 2, ,009 2,009 2,009 reglement I III Taxivervoer

210 50 reglement I sector III Taxivervoer blz

211 blz 51 Tabel uitgesteld levenslang partnerpensioen, ingaand bij overlijden: De afkoopfactoren met betrekking tot uitgesteld partnerpensioen, geldig van 1 31 december2017, luiden als volgt: januari 2017 tot en met fkoopfactor ouderdomspensioen Op 67 Op66 Op ,745 8,217 8, ,933 8,418 8, ,126 8,623 9, ,321 8,832 9, ,521 9,045 9, ,724 9,261 9, ,930 9,481 10, ,139 9,704 10, ,352 9,931 10, ,567 10,160 10, ,786 10,393 11, ,007 10,629 11, ,456 11,107 11, ,684 11,349 12, ,913 11,592 12, ,143 11,837 12, ,374 12,082 12, ,605 12,326 13, ,836 12,571 13, ,066 12,814 13, ,295 13,055 13, ,521 13,292 14, ,745 13,526 14, ,964 13,756 14, ,178 13,978 14, ,386 14,194 15, ,588 14,404 15, ,783 14,608 15, ,972 14,807 15, ,156 15,000 15, ,336 15,190 16, ,512 15,379 16, ,688 15,567 16, ,863 15,755 16, ,039 15,945 16, ,217 16,136 17, ,398 16,329 17, ,581 16,523 17, ,765 16,718 17,683 reglement I sector III Taxivervoer

212 sector 61 15,953 16,914 17, ,142 17,110 18, ,333 17,308 18, ,528 17,509 18, ,727 17,714 18, ,933 17,929 17, ,152 17,152 17, ,378 16,378 16, ,612 15,612 15, ,855 14,855 14, ,106 14,106 14, ,371 13,371 13, ,649 12,649 12, ,942 11,942 11, ,252 11,252 11, ,580 10,580 10, ,930 9,930 9, ,304 9,304 9, ,704 8,704 8, ,126 8,126 8, ,575 7,575 7, ,056 7,056 7, ,561 6,561 6, ,096 6,096 6, ,658 5,658 5, ,247 5,247 5, ,868 4,868 4, ,515 4,515 4, ,195 4,195 4, ,901 3,901 3, ,636 3,636 3, ,390 3,390 3, ,166 3,166 3, ,960 2, ,771 2,771 2, ,594 2,594 2, ,423 2,423 2, ,269 2,269 2, ,132 2,132 2, ,009 2,009 2,009 reglement I III Taxivervoer blz 52

213 sector blz 53 Tabel direct ingaand levenslang partnerpensioen: De afkoopfactoren met betrekking tot direct ingaand partnerpensioen, geldig van I januari 2017 tot en met 31 december 2017, luiden als volgt: Leeftijd Afkoopfactor Leeftijd Afkoopfactor Leeftijd Afkoopfactor ,071 44,782 44,482 44,173 43,854 43,524 43,184 42,833 42,471 42,098 41,713 41,316 40,906 40,485 40,051 39,604 39,144 38,671 38,184 37,684 37,170 36,643 36,102 35,547 34,979 34,397 33,803 33,197 32,576 31, , , , , , , ,154 26, ,684 24,934 24,178 23,415 22,642 21,862 21,076 20,286 19,492 18,695 17,899 17,106 16,313 15,526 14,741 13,964 13,196 12,440 11,697 10,972 10,265 9, ,917 8,286 7,682 7,109 6, ,140 4,731 4,356 4,022 3,710 3,427 3,169 2,934 2,717 2,512 2,329 2,167 2,025 Bij nietgehele Ieeftijden worden de alkooplactoren d.m.v. interpolatie tussen de afkoopfactoren behorende bij de gehele Ieeftijden bepaald. reglement I III Taxivervoer

214 sector 54 BIJLAGE F Overzicht geldende bedragen (behocend b artikel 6, onderdeel II) Artikel 6, onderdeel II Het maximum loon bedoeld in artikel 6 bedraagt voor , voor , voor en voor (artikel 17, eerste lid Wet financiering sociale verzekeringen). Artikel 7, onderdeel II De franchise bedraagt voor de deelnemer: In de sector Beroepsgoederenvervoer In de sector Besloten Busvervoer ln de sector Taxivervoer In de sector Orsima reglement Ill Taxivervoer blz

215 55 BIJLAGE G label hoog/iaag constructie ouderdomspensioen (behorend bij artikel 14, onderdeel I) 5jaar Hoog Laag Leeftijd HOOG LAAG 55 1,255 0, ,253 0, ,250 0, ,248 0, ,246 0, ,243 0, H 1, ,237 0, ,234 0, H 1,230 0, ,227 0, ,223 0, ,219 0,914 10jaar Hoog Laag Leeftijd HOOG LAAG 55 1,187 0, ,184 0, ,180 0, ,176 0, ,172 0, ,168 0, ,163 0, H 1,159 0, ,154 0, ,149 0, ,143 0, ,137 0, ,131 0,848 reglement I sector III Taxivervoer blz

216 56 reglement I sector III Taxivervoer blz

217 sector blz 57 BIJLAGE H Omzettingsfactoren als bedoeld in artikel 14, deel II De tot en met 31 december 2012 resp. de in de periode vanaf 2013 tot en met 2017 door een deelnemer of gewezen deelnemer opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen met pensioendatum 65 of 67 alsmede de in artikel 23, deel I omschreven aanspraak op eigen ouderdomspensioen van de gewezen partner die voór 1 januari 2018 is vastgesteld, worden ingevolge artikel 14, deel II, herrekend naar pensioendatum 68 als bedoeld in artikel 1 onder k, deel I, door deze aanspraken op ouderdomspensioen zoals die luidden op 31 december2012 resp. 31 december2017 te vermenigvuldigen met de onderstaande factor/factoren (factoren worden nog vastgesteld). reglement I III Taxivervoer

218

219 Peusloenlonds VervoWdVd Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg 2017

220

221 Inhoud INLEIDING.3 2 ORGANISATIE, BEHEER EN INTERNE CONTROLE ORGANISATIE BESTUUR BEHEERSTE EN INTEGERE BEDRI]FSVOERING 9 3 INHOUD EN UIWOERING VAN DE PENSIOENREGELINGEN CRITERIA VOOR DE MNSCUITING VAN WERKGEVERS EN VOOR HET VERKRIJGEN VAN HET DEELNEMERSCHAP 12 3,2 UITVOERINGSREGLEMENT PENSIOENREGEUNGEN ACTUARIELE EN DEMOGRAFISCHE RISICO S 18 4 FINANCIELEOPZET VOORZIENINGEN EN RESERVES TOEREIKENDHEID VOORZIENINGEN EN RESERVES PREMIEBELEID TOESLAGENBELEID SAMENHANG TUSSEN PREMIEBELEID EN TOESLAGENBELEID, GEGEVEN HET BELEGGINGSBELEID VERMINDERING VAN PENSIOENMNSPRAKEN EN PENSIOENRECHTEN FINANCIELE STURINGSMIDDELEN: ALM STUDIES EN (AANVANGS)HAALBAARHEIDSTOETS HERSTELPLAN HERSTELPLAN BELEIDSUITGANGSPUNTEN EN RISICOHOU DING 34 6 BELEGGINGSBELEID STRATEGISCH BELEGGINGSBELEID EN BELEGGINGSCYCLUS OPZETVANDEUITVOERING RISICOBEHEERSING MONITORING EN EVALUATIE WAARDERINGSGRONDSLAGEN ACTIVA 45 7 COMMUNICATIEBELEID SPEERPUNTEN IN STRATEGIE CM KERNDOELEN TE REALISEREN 46 8 BELEID COLLECTIEVE WAARDEOVERDRACHTEN ALGEMENE UITGANGSPUNTEN UITGANGSPUNTEN EN EISEN VAN DNB VERSCHIL DEKKINGSGRMD MAATWERK 50 9 RISICOPARAGRAAF BALANSRISICO RENTERISICO MARKTRISICO VALUTARISICO KREDIETRISICO TEGENPARTIJRISICO 52

222 9.7 VERZEKERINGSTECHNISCH RISICO Risico ACTIEF BELEID LIQuIDITEITSRI5Ic Risico s Dii DERIVATENGEBRUIK OPERATIDNEELRISICD SYSTEEMRISICO S DMGEvING5R1SIcD ITRisico INTEGR1TE1TSRI51CO JURID15CH RIS1CO FINANCIEELCRISISPLAN INLEID1NG APPENDICES PROCESSCHEMA PENSIOENFONDSVERVOER INTEGRITEITBELEID UITBESTEDINGSRELEID ACTUARIELE GRONDSLAGEN TECHNISCHE VDDRZIENING UITWERKING (M1NIMAAL) VEREIST (EIGEN) VERMOGEN UITWERKING (GEDEMPTE EN ONGEDEMPTE) KDSTENDEKKENDE PREMIE PARAMETERS FINANCIEELCRISISPLAN COMMUNICATIE PER CRISISMAATREGEL LINKS NAAR WEBSITE VAN PENSIDENFONDS VERVOER 92

223 I INLEIDING Dit is de actuariële en bedrijfstechnische nota (Abtn) van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg. De Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voot het Beroepsvervoer over de Weg (hierna te noemen: Pensioenfonds Vervoer I het fonds) is een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds dat in 1964 in het leven is geroepen. De door Pensioenfonds Vervoer uitgevoerde regelingen bieden werknemers in de sectoren beroepsgoederen, besloten bus en taxivervoer, het binnenbeurtvaartbedrijf en het kraanvethuurbedrijf een pensioenregeling. Vanaf 1 januari 2015 wordt ook de pensioenregeling voor de werknemers uit de sector Orsima uitgevoerd. Deze sector is op vrijwillige basis aangesloten. In artikel 4 lid 3 van de statuten is opgenomen dat het Pensioenfonds Vervoer werkt volgens een actuariële en bedrijfstechnische nota (Abtn). Conform het bepaalde in artikel 145 van de Pensioenwet omschrijft deze Abtn de wijze waarop het Pensioenfonds Vervoer de middelen beheert en de pensioenregelingen uitvoert. Met name wordt aangegeven op welke wijze het Pensioenfonds Vervoer uitvoering geeft aan het bepaalde in de artikelen 25, 126 tot en met 137 en 143 van de Pensioenwet. Daarnaast wordt conform het bepaalde in de artikelen 24 tot en met 29b van het Besluit FTK Pensioenfondsen aandacht besteed aan de risicohouding, beleggingsbeginselen, de financléle sturingsmiddelen en het financleel crisisplan. Deze Abtn is door het bestuur vastgesteld op 28 september Voorzitter, Secretaris, L. Ceelen W. Kusters Actuariële en Bednjfstechnische Nota

224 2 2.1 ORGANISATIE, BEHEER EN INTERNE CONTROLE Organisatie Missie en visie Pensioenfonds Vervoer Missie Pensloenfonds Vervoer wil voor huidige en voormalige werknemers (waarondet gepensioneerden) in het beroepsgoederenvervoer, het besloten bus en taxivervoer, het binnenbeurtvaartbedrijf en het kraanverhuurbedrijf op betrouwbare, transparante, professionele en kostenefficiënte wijze een zo goed mogelijk pensioen verzorgen. Pensioenfonds Vervoer belegt en beheert de pensioenpremies tegen verantwoorde risico s en wil dit ook op een maatschappelijk verantwoorde wijze doen. Pensloenfonds Vervoer communiceert helder met alle belanghebbenden. Visie Pensloenfonds Vervoer wil hèt pensioenfonds zijn voor alle werkenden in de verschillende vervoerssectoren Organogram De organisatiestructuur van het fonds staat in het volgende organogram: Societe partners (illot S Tt,UcGktMl Verantwoordins orgeen CONTROCEREND & CF kill ICE RE Nt) TOEZICHI h ibi I1! Accountant R)E ZN_I IllOlItlI FiN lie SRJIIRS8URLAL) ADi1SEURS Escalate : nsheerpenhleenbeheerhnan&cofl Communicatle Fondssecretariaat (Gewezen) Deetnemer, I Peneloengeiscfrligden Meet over de organisatie van het pensioenfonds vindt u op: pfvervoer. ni/overons/organisatie Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

225 Een uitgebreide beschrijving van de governancestructuur, de mandaten, taken en bevoegdheden en verantwoordelijkheden van het bestuur en de overige fondsgremia, is opgenomen u in het Governance Handboek. In deze Abtn volgt een korte omschrijving van de organisatiestructuur. 2.2 Bestuur De leden van het bestuur worden benoemd voot een periode van vier jaar maar kunnen na afloop van deze petiode in beginsel ten hoogste twee keer opnieuw worden benoemd.. Het bestuur heeft op 15 septemberjl. besloten twee externe bestuursleden aan het bestuur toe te voegen. De statuten zijn toen gewijzigd. Het bestuur van het fonds bestaat vanaf 1 november 2016 uit tien leden, vier leden van werkgeverszijde, drie leden van werknemerszijde, één lid namens pensioengerechtigden en twee externe bestuursleden met als aandachtsgebied het vermogensbeheer/belegg ingsbeleid en het risicomanagement. De benoeming van de diverse bestuursleden vindt als volgt plaats: vier vertegenwoordigers namens werkgevers worden benoemd door het bestuur op voordracht van: o Transport en Logistiek Nederland, statutair gevestigd te Zoetermeer (3 leden); o Koninklijk Nederlands Vervoer, statutair gevestigd te sgravenhage (1 lid). drie vertegenwoordigers namens werknemers worden benoemd door het bestuur op voordracht van: o FNV, statutair gevestigd te Amsterdam (2 leden); o CNV Vakmensen, statutair gevestigd te Utrecht (1 lid). de vertegenwoordiger namens pensioengerechtigden wotdt benoemd door het bestuur na directe verkiezingen; de twee externe bestuursleden worden benoemd door het bestuur na het doorlopen van een selectieprocedure (eventueel begeleid door een wervings en selectiebureau) aan de hand van de door het bestuur, na goedkeuring van de raad van toezicht, vastgestelde profielschets. De vergaderingen van het bestuur worden geleid door een onafhankelijk voorzitter, zonder stemrecht. De taken en bevoegdheden van de onafhankelijk voorzitter zijn vastgelegd in een reglement onafhankelijk voorzitter. Het bestuur kent daarnaast een voorzitter, een plaatsvervangend voorzitter, een secretaris en een plaatsvervangend secretaris. Vertegenwoordiging Het bestuur is ais hoogste bestuurlijke orgaan verantwoordelijk voor het fonds. Conform de statuten zijn de (plaatsvervangend) voorzitter en de (plaatsvervangend) secretaris bevoegd om gezamenlijk het Pensioenfonds in en buiten rechte te vertegenwoordigen. In de even kalenderjaren worden de functies van voorzitter en secretaris vervuld door een werkgevers respectievelijk werknemerslid, in de oneven jaren door een werknemers respectievelijk werkgeverslid. Comm issies Voorts kent het fonds de volgende permanente commissies: de Pensioencommissie Individuele Zaken; de Risk & Audit Adviescommissie; de Communicatie Commissie; de Klachtencommissie; de Geschillencommissie. Actuariële en Bedr,Jfstechnische Nota

226 De commissies worden paritair samengesteld uit leden van het bestuur. Voorziftersoverleg Naast de commissies is een voorzittersoverleg ingesteld. Het voorzittersoverleg is in feite een werkgeversoverleg, dat de rol van werkgever voor het (collectief van medewerkers van het) bestuursbureau vervult en toe ziet op de financiële gang van zaken binnen het bestuursbureau. Anderzijds vervult het Voorzittersoverleg een rol bij de gang van zaken rondom bestuursvergaderingen en het overleg met de RvT en het VO. Periodiek wordt aandacht besteed aan risicomanagement. Tot slot worden in het Voorzittersoverleg die onderwerpen aan de otde gesteld die naar het oordeel van de (plaatsvervangend) voorzitter nader overleg vereisen. De voorzitter en plaatsvervangend voorzitter hebben vast zitting in het overleg. Medewerkers van het bestuursbureau, bestuursleden, leden van overige fondsgremia of externen kunnen per specifiek onderwerp worden uitgenodigd. Naast de beide voorzitters en de directeur van het bestuursbureau kent het voorzittersoverleg per overleg een eigen samenstelling. Onafhankelijk voorzitter Pensioenfonds Vervoer heeft vanaf 1 april 2013 een onafhankelijk voorzitter. De taken van de onafhankelijk voorzitter zijn het zorgdragen voor de goede gang van zaken tijdens de vergaderingen van het Algemeen Bestuur, de Risk & Audit Adviescommissie en de Communicatie Commissie. De onafhankelijk voorzitter leidt de vergaderingen, bewaakt de zorgvuldigheid van de besluitvormingsprocessen, trekt bij complexe onderwerpen de fases van beeldvorming en oordeelsvorming uit elkaar en structureert tegenspraak, het leveren van kritische bijdragen en de participaties van individuele bestuurders. De onafhankelijk voorzitter ziet er mede op toe dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de aangesloten werkgevers op evenwichtige wijze worden behartigd Bestuursbureau De regievoering, de adviserende rol, de beleidsvoorbereidende rol, de controlerende rol en de monitorende rol zijn binnen het bestuursbureau georganiseerd. Het Bestuursbureau heeft op een aantal gebieden, zoals bij het voeren van de financiële administratie, bestuursondersteuning, communicatie en opstellen van rapportages, een (beperkte) uitvoerende rol. Hieronder wordt verstaan dat het bestuursbureau zorg draagt voor het monitoren van bepalende en indicatieve sleutelindicatoren in termen van risico s en bijsturingsmechanismen ten aanzien van externe partijen op basis van afgesproken kaders en SLA s. Het doel is het bestuur van het fonds in staat te stellen zich te informeren over de stand van zaken ten aanzien van de risico s, een inschatting te maken van de effectiviteit van de getroffen beheersmaatregelen en, indien noodzakelijk, tijdig bij te sturen Pensioencommissie Individuele Zaken De Pensioencommissie Individuele Zaken bestaat uit ten minste één werkgeverslid en één werknemerslid. De Pensioencommissie I ndividuele Zaken behandelt specifieke cases van individuele deelnemers, slapers, pensioengerechtigden en individuele werkgevers. Het bestuur heeft de Pensioencommissie Individuele Zaken een mandaat verleend tot het nemen van besluiten ten aanzien van individuele zaken die buiten de mandaten van het uitvoeringsorgaan vallen en die aan de commissie worden voorgelegd. De Pensioencommissie Individuele Zaken legt hierover achteraf verantwoording af aan het bestuur. Actuariële en Bedr,jfstechnische Nota

227 2.2.3 Comm unicatie Comm issie De Communicatie Commissie bestaat uit 2 werkgevers en 2 werknemersbestuursleden. Het bestuur heeft een Communicatie Commissie ingesteld met als mandaat de uitwerking van het beleid van het bestuur Risk & Audit Adviescommissie De Risk & Audit Adviescommissie bestond uit vier bestuursleden. In de vergadering van 15 december 2016 heeft het bestuur besloten om de RAAC uitte breiden met de twee externe bestuursleden) Klachten en geschillencommissie De klachtencommissie bestaat uit één werkgeversbestuurslid en één werknemersbestuurslid. De Klachtencommissie behandelt klachten in de zin van iedere vorm van ontevredenheid van (gewezen) deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden en werkgevers over de uitvoering van de pensioenreglementen. De geschiflencommissie bestaat eveneens uit één werkgeversbestuurslid en één werknemersbestuurslid. Een geschil is een verschil van mening tussen een (gewezen) deelnemer, een andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde en het bestuur en betreft beslissingen van het fonds die genomen zijn op grond van de statuten en de (pre) pensicenreglementen Accountant De accountant controleertjaarlijks de onder verantwoordelijkheid van het bestuur opgestelde jaarrekening. Hij doet dit overeenkomstig in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controleopdrachten. Volgens deze richtlijnen wordt de controle zodanig uitgevoerd dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen onjuistheden van materieel belang bevat. Hij legt zijn oordeel vast in een controleverkiaring. Naast de controleverkiaring met een eindoordeel, kan de Accountant bevindingen die naar voren zijn gekomen bij zijn onderzoek rapporteren in de vorm van een accountantsverslag of management letter. KPMG Accountants N.y. is door het fonds als accountant aangewezen. De controle van dejaarrekening over boekjaar 2016 zal nog door KPMG Accountants N.y. worden uitgevoerd. Voor de controle van de jaarrekening over boekjaar 2017 en volgende jaren is PricewaterhouseCoopers Accountants NV. (PWC) door het bestuur als accountant aangewezen Adviserend Actuaris De adviserend actuaris ondersteunt het bestuur bij het ontwikkelen en formuleren van het beleid van het fonds. Daarnaast voert de adviserend actuaris jaarlijks de voorbereiding uit van de actuariëlejaarstukken en aanvullende berekeningen. Hiertoe behoren o.a. de controle of de technische voorzieningen, conform de grondsiagen van het fonds, juist zijn vastgesteld en het verzamelen en berekenen van overige actuariële informatie, benodigd voor de actuariële DNBstaten dan wel voor door DNB verlangde toetsen en het uitvoeren van berekeningen in verband met de marktwaardetoets. De adviserend actuaris legt zijn bevindingen vast in het actuarieel rapport. Mercer is door het fonds als adviserend actuaris aangewezen. Actuariële en Bednjfstechnische Nota

228 2.2.8 Certificerend Actuaris De certificerend actuaris stelt op basis van het actuarieel rapport van de adviserend actuaris en eventueel aanvullende infotmatie zijn bevindingen vast betreffende de financiele positie van het fonds; het oordeel wordt vastgelegd in de Actuariële Verklaring. De certificerend actuaris stelt het Rapport van de Certificerend Actuaris op. Tot de daarin behandelde onderwerpen behoren: de gebezigde actuariele grondslagen, de vastgestelde voorziening, de uitgevoerde analyses en toetsen, en het door administrateur of adviseur opgestelde verslag. De certificerend actuaris is onafhankelijk van het pensioenfonds en verricht geen andere werkzaamheden voor het pensioenfonds. De certificerend actuaris beschikt over een door de toezichthouder goedgekeurde gedragscode over de onafhankelijkheid van de certificerend actuaris. Towers Watson is door het fonds als certificerend actuaris aangewezen Compliance Officer Het bestuur heeft een gedragscode vastgesteld voor bestuurders en alle overige door het bestuur aan te wijzen verbonden personen, ter voorkoming van conflicten tussen het belang van het pensioenfonds en de privébelangen van betrokkenen evenals ter voorkoming van het gebruik van vertrouwelijke informatie van het pensioenfonds voot privédoeleinden. De complianceofficer van het fonds houdt toezicht op de naleving van de gedragscode. Het bestuur heeft met ingang van het vierde kwartaal 2016 Nederlands Compliance lnstituut (NCI) als ComplianceOfficer benoemd Verantwoordingsorgaan Het Verantwoordingsorgaan bestaat uit 5 leden, waatvan 2 namens de deelnemers, I namens de pensioengerechtigden en 2 namens de werkgevers. In het Verantwoordingsorgaan zijn de actieve deelnemers, de pensioengerechtigden en de financieel betrokken werkgevers vertegenwoordigd. De zetels en stemmen zijn in beginsel gelijk verdeeld over de geledingen, dat wil zeggen elk één derde van de zetels en/of het stemmenaantal. Het lidmaatschap van het verantwoordingsorgaan is niet verenigbaar met het lidmaatschap van het pensioenfondsbestuur of het interne toezicht. Het bestuur van het fonds legt verantwoording af aan het Verantwoordingsorgaan over het beleid en de wijze waarop het beleid is uitgevoerd. Het oordeel van het Verantwoordingsorgaan over het handelen van het bestuur van het fonds wordt, samen met de reactie van het bestuur daarop, in hetjaarverslag van het fonds opgenomen. De taken, (advies)rechten en bevoegdheden van het Verantwoordingsorgaan zijn vastgelegd in het Reglement Verantwoordingsorgaan. Dit reglement is gepubliceerd op de website van Pensioenfonds Vervoer Raad van Toezicht Het bestuur van het fonds heeft voor het interne toezicht gekozen voor een Raad van Toezicht, bestaande uit drie onafhankelijke deskundigen, die vanaf 1 juli 2014 de gevolgde beleids en bestuursprocessen beoordeelt en daarover rapporteert. De raad van toezicht heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van Actuariële en Bednjfstechnische Nota

229 zaken in het fonds. De Raad van Toezicht is ten minste belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur. De taken en bevoegdheden van de raad van toezicht zijn vastgelegd in het Reglement Raad van Toezicht, dat is gepubliceerd op de website van Pensioenfonds Vervoer. 2.3 Beheerste en integere bedrijfsvoering Als hoogste bestuurlijke orgaan draagt het bestuur de eindverantwoordelijkheid voor het fonds. Vanuit die verantwoordelijkheid dient het bestuur aan alle belanghebbenden bij het fonds voldoende waarborgen te bieden voor een beheetste en integere bed rijfsvoering. Daartoe is een systeem van interne beheersing opgezet conform het COSO Enterprise Risk Management Framework model en FIRM (Financiële Instellingen Risicoanalyse Methode) als basis van de toezichtsaanpak van DNB. In 2012 heeft DNB een aantal veranderingen in de toezichtsaanpak doorgevoerd en de naamgeving veranderd in FOCUS. Het systeem van interne beheersing stelt het bestuur en het bestuursbureau van het fonds in staat om de risico s die het behalen van de doelstellingen van het fonds bedreigen, te identificeren, te prioriteren, te analyseren en te beheersen. Zo wordt een redelijke mate van zekerheid verkregen dat de doelstellingen van het fonds worden bereikt. De hoofddoelstelling van het fonds het toekennen van aanspraken c.q. rechten op uitkeringen aan bij het fonds betrokken (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden alsmede hun nagelaten betrekkingen staat verwoord in de statuten van het fonds. Daarvan afgeleid gaat het om doelstellingen op de volgende vier gebieden: 1. De strategie van het fonds 2. De efficiency en effectiviteit van de operationele processen 3. De normen en waarden van het fonds (o.a. compliance) 4. De betrouwbaarheid van de informatie. Hieronder worden de hoofdlijnen van het systeem van interne beheersing van het fonds uiteengezet. De processen van het fonds, waarbij onderscheid wordt gemaakt in kernactiviteiten (pensioenbeheer, vermogensbeheer en custody), sturende processen en ondersteunende processen, zijn vastgelegd. De organisatiestructuur van het fonds is daarop afgestemd. Functies, taken, verantwoordelijkheden, bevoegdheden en verstrekte mandaten zijn vastgelegd en belegd bij de bestuurlijke gremia en de medewerkers van het bestuursbureau. Het processchema is weergegeven in appendix De organisatiestructuut van het fonds is hiervoor in 2.1 en 2.2 beschreven. De administratieve organisatie en de daarbij behorende interne controle maatregelen zijn vastgelegd in een handboek (handboek AO/IB) dat periodiek wordt geactualiseerd. Het bestuursbureau ondersteunt het bestuur bij het uitvoeren van de taken geticht op het realiseren van de doelstellingen van het fonds. Het bestuursbureau treedt op namens het bestuur en is als spin in het web betrokken bij alle processen van het fonds. Het bestuursbureau geeft als regisseur op een zodanige wijze sturing en leiding dat alle bij de processen betrokken (uitbestedings)parlijen hun bijdrage aan die processen kunnen optimaliseren. Daarmee is een belangrijke rol van het bestuursbureau het voeren van regie benoemd. Deze rol is naast de monitorende en controlerende rd van het bestuursbureau van belang voor de interne beheersing van het fonds. Het bestuur hecht aan een sterke risicocultuur. In dat kader is bij de opzet van de organisatie uitgegaan van een three lines of defencemodel. De eerste beheersingslijn wordt gevormd door het lijnmanagement. De tweede beheersingslijn door de afdeling risicomanagement. De Actuariêle en Bednjfstechnische Nota

230 indien afdeling risicomanagement heeft een onafhankelijke positie binnen het fonds en Iegt verantwoording af aan de algemeen directeur en heeft tevens een onafhankelijke escalatielijn naar de voorzitter van het bestuur. De derde Iijn is ingevuld door de (interne) audit functie. Daarnaast vindt periodiek het risk/audit overleg plaats, waarvan de beide voorzitters van het fonds en de risicomanager deel uit maken. Het bestuur heeft het integraal risicomanagement beleid in een afzonderlijk document vastgelegd dat periodiek wordt geactualiseerd. Dit beleid wordt in 9 nader toegelicht. Het bestuur heeft een groot deel van de activiteiten van het fonds uitbesteed. De kaders waarbinnen en de wijze waarop activiteiten kunnen worden uitbesteed zijn vastgelegd in het uitbestedingsbeleid dat periodiek wordt geactualiseerd. In appendix 11.3 wordt het uitbestedingsbeleid uiteengezet. De pensioenadministratie en een deel van de bestuursondersteuning wordt uitgevoerd door TKP Pensioen B.V. Als integraal vermogensbeheerder is Robeco Institutional Asset Management verantwoordelijk voor het selecteren en monitoren van de externe vermogensbeheerders en beleggingsinstellingen van het fonds. Daarnaast adviseert Robeco het fonds over de strategische en operationele inrichting van het vermogensbeheer. Northern Trust is als custodian aan het fonds verbonden en is verantwoordelijk voor de activiteiten op het gebied van custody, beleggingsadministratie, securities lending, performance meting en compliance. ITS treedt op als controlerende backoffice en als collateral manager. De afspraken over de aard, de omvang en de kwaliteit van de diensten die door TKP, Robeco, Northern Trust en ITS worden verleend zijn vertaald in prestatiemaatstaven en vastgelegd in Service Level Agreements (S LA). Over de mate van realisatie van de prestatiemaatstaven wordt periodiek aan het bestuur gerapporteerd. Adviserende en certificerende actuariële werkzaamheden zijn uitbesteed aan Mercer respectievelijk Willis Towers Watson. KPMG (Accountants) is de accountant van het fonds en verantwoordelijk voorde controle van dejaarrekening over Daarna zal PWC deze rol vervullen. Als dit vanuit het oogpunt van kwantiteit of kwaliteit nodig is, maakt het fonds op adhoc basis gebruik van de diensten van gespecialiseerde dienstverleners. Omdat het bestuur ongeacht de wijze van uitvoering eindverantwoordelijk is voor alle activiteiten van het fonds, dienen de organisaties aan wie kernactiviteiten zijn uitbesteed eveneens voldoende waarborgen te bieden voor een beheerste en integere bedrijfsvoering. Het bestuur stelt periodiek vast, onder andere aan de hand van de ISAE 3402 rapportages, of daaraan wordt voldaan en treedt dit niet het geval is in overleg met de betreffende dienstverlener om tot verbetering te komen. Bij deze beoordeling houdt het bestuur ook rekening met het bepaalde in de principes voor beheerst beloningsbeleid zoals geformuleerd door De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten. De planning en control cyclus van het fonds, waarvan de rapportagestructuur deel uit maakt, is afgestemd op de doelstellingen die het bestuur nastreeft en de risico s die van invloed zijn op het realiseren van die doelstellingen. De volgende periodieke rapportages vormen de kern van de planning en control cyclus van het fonds. Rapportages 1. Dashboard Financiele risico s (Bestuursbureau; maandelijks). 2. Dashboard nietfinanciële risico s (Bestuursbureau; per kwartaal) 3. Maandrapportage beleggingen (Robeco; maandelijks). 4. Risico Rapportage beleggingen (Robeco; wekelijks). 5. De kwartaalrapportage van TKP waarin opgenomen de mate van realisatie van de performance maatstaven in het SLA, de incassorapportage, de financiële rapportage, de voortgangsrapportage over de bevindingen in de ISAE 3402 rapportage en de rapportage over de handhaving (TKP; per kwartaal) Actuariele en Bedrijfstechnische Nota

231 6. Rapportage interne beheersing TKP, Robeco, NT en ITS (ISAE 3402 Type II of SOC1); (Bestuursbureau; jaarlijks) 7. De jaarstukken van het fonds bestaande uit: hetjaarverslag, het actuariële verslag, het accountantsrapport en de accountantsverklaring, het certificeringsrapport en de verkiaring van de waarmerkend actuaris. 8. Maand, kwartaal en jaarrapportages aan DNB. 9. IBI kostenrapportage (IBIs jaarlijks). 10. Compliance rapportage (NCI; jaarlijks). Daarnaast Iaat het fonds periodiek een ALMstudie en een haalbaarheidstoets uitvoeren. De plannen en rapportages worden besproken in de betreffende bestuurscommissies en het bestuur. Uitvoering van activiteiten vindt plaats op basis van goedgekeurde plannen. Aan de hand van de rapportages monitort en beoordeelt het bestuur de uitvoering en besluit indien zij dat nodig acht tot het nemen van corrigerende acties. Link naar jaarverslagen en kwartaalberichten: pfvervoer. ni/downloads!jaarverslaqen pfvervoer. ni/downloads/kwartaalberichten Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

232 3 INHOUD EN UITVOERING VAN DE PENSIOENREGELINGEN 3.1 Criteria voor de aansluiting van werkgevers en voor het verkrijgen van bet deelnemerschap Verplichte aansluiting Werkgevers en werknemers die voldoen aan de voorwaarden betreffende de verplichtstelling dienen zich te melden op het moment dat voor hen de aansluitings c.q. deelnemingsplicht van toepassing is. De aangesloten werkgever is verantwoordelijk voor het verstrekken van de juiste gegevens die nodig zijn om de pensioenregeling ult te kunnen voeren. Nieuwe werkgevers met personeel in dienst dienen zich voor de werknemersverzekeringen te melden bij de uitvoeringsinstelling (UVI) voor de voor hen van toepassing zijnde sector. De uitvoeringsinstelling (UVI) bepaalt in welke sector zij de onderneming op grond van de bedrijfsactiviteiten moet indelen. Als een werkgever wordt ingedeeld in een categorie, waarvoor mogelijk een verplichting tot deelname aan Pensioenfonds Vervoer geldt, wordt TKP geinformeerd. Als de werkgever al bekend is en op grond van de bedrijfsactiviteiten onder de werkingssfeeromschrijving van Pensioenfonds Vervoer ressorteert, wordt in de administratie een contract opgevoerd. Indien niet met een redelijke mate van zekerheid kan worden bepaald of de pensioenregeling van toepassing is, wordt een vragenformulier verzonden voor het verstrekken van nadere informatie. Als aan het verzoek tot het verstrekken van nadere informatie, ondanks diverse rappels, niet wordt voldaan wordt er aan de hand van de beschikbare informatie een aansluiting gerealiseerd. Als een aansluiting is gerealiseerd, wordt de werkgever hiervan in kennis gesteld en wordt hem de nodige informatie (waaronder een pensioenreglement) toegezonden. De werkgever moet een opgave verstrekken van de voor het pensioenfonds van belang zijnde gegevens. Aan de hand van de opgave van de werkgever wordt de pensioenpremie berekend en een premienota vastgesteld. De nota wordt aan de werkgever gezonden. Wanneer een wetkgever met deelnemingsplichtig personeel in dienst verzuimt zich aan te melden en de werkgever wordt op een later tijdstip gesignaleerd, dan wordt de werkgever met terugwerkende kracht aangesloten. De verplichtstelling vindt u ook op pfvervoer. ni/downloads/overiqefondsdocumenten Vrijwillige aansluiting Het bestuur is bevoegd een werkgever die niet onder de werkingssfeer van het fonds valt maar wel een economische en/of organisatorische eenheid vormt met een verplicht aangesloten onderneming, op vrijwillige basis aan te sluiten bij het fonds indien de werkgever hierom verzoekt. Gevolg van de vrijwillige aansluiting is dat de werknemers van de werkgever gaan deelnemen in de verplichte regeling van het fonds. Actuariële en Bednjfstechnische Nota

233 3.1.3 Aansluiting binnen de statutaire werkingssfeer Het bestuur is bevoegd om werkgevers of groepen van werkgevers die binnen de statutaire werkingssfeer vallen, maar niet verplicht zijn tot deelname, aan te sluiten bij het fonds. Betreffende aansluiting kan plaatsvinden binnen daartoe door het bestuur gestelde, dan wel te stelien nadere voorwaarden. Gevoig van de aansluiting is dat de werknemers van de werkgever(s) gaan deelnemen aan de basisregeling van het fonds Vrijwillige voortzetting Het bestuur is bevoegd aan individuele deelnemers toe te staan de deelname aan de pensioenregeling voort te zetten na beeindiging van het dienstverband met een aangesloten werknemer. Vrijwillige voortzetting wordt slechts toegestaan als de deelnemer voldoet aan door het bestuur gestelde voorwaarden en slechts voor een beperkte duur Aanvullende verzekeringen Op verzoek van een werkgever kan het bestuur voor werknemers van aangesloten ondernemingen aanspraken op ouderdoms, partner, wezen en arbeidsongeschiktheidspensioen verzekeren, boven de aanspraken welke voortvloeien uit de toepassing van de verplichte regeling. Een en ander tegen betaling van periodieke premies of koopsommen en op door het bestuur vastgestelde overige voorwaarden Vrijstelling In een aantal door de wet (Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000) voorgeschreven gevallen is het bedrijfstakpensioenfonds verplicht op verzoek van een werkgever vrijstelling te verlenen van deelneming aan de pensloenregeling. Als bij een verzoek tot vrijstelling niet voldaan is aan de voorwaarden van een verplichte vrijstelling kan een fonds ook onverplicht vrijstelling verlenen. 3.2 Uitvoeringsreglement Het fonds heeft een uitvoeringsreglement opgesteld en gepubliceerd op haar website. In het Uitvoeringsreglement zijn de volgende onderwerpen opgenomen: algemene bepalingen; wijze van vaststelling van de verschuldigde premie; wijze van betaling van de premie en betalingstermijnen; verplichting van de werkgever om informatie te verstrekken; procedures bij niet nakomen van premiebetalingsverplichtingen; procedures in geval van wijziging van de Pensioenovereenkomst; de maatstaven voor toeslagverlening en de voorwaarden waaronder toeslagverlening plaatsvindt; uitgangspunten en procedures betreffende besluitvorming over vermogenstekorten en vermogensoverschotten; mogelijkheid om premiekorting en terugstorting te verlenen; mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling na beeindiging van het dienstverband; vrijstelling van verplichte deelneming aan het fonds; de rechten en verplichtingen met betrekking tot vrijwillige pensioenregelingen; gemoedsbezwaarde werkgevers. Actuariële en Bednjfstechnische Nota

234 3.3 Pensloenregelingen Inleiding in de voigende paragrafen wordt een samenvaffing gegeven van de pensioenregeiingen die Pensioenfonds Vervoer uitvoert. Voor een precieze inhoud van de pensioenregeiingen wotdt verwezen naar de pensioenreglementen zoals die gepubliceerd zijn op de website van het pensioenfonds. Link naar de regiementen en de ovetzichten met betrekking tot de kerncijfers: pfvervoer. ni/down loads/req iementenenoveriqefondsdocumenten httrjs:llwww. pfvervoer. ni/nieuws/kernciifers pfvervoer. ni/overons/wieziinwii Pensioenreglement I De pensioenregeiing wordt met ingang van 1 januari 2018 gewijzigd. De wijziging betreft de jaariijkse opbouw van het pensioen en de verhoging van de pensioenrichtieeftijd van 67 naar 68 jaar. Kenmerk Pensioensysteem Omschrijving Middeiloonregeling. De deeinemers zijn werkzaam in de sectoren Beroepsgoederenvervoer, Besioten Busvervoer, Taxivervoer of Orsima en geboren op of na 1 januari Elke sector heeft zijn eigen kenmerken. Pensioensalaris Het loon is voor alie sectoren gemaximeerd ( ,). Dit maximum is gelijk aan 260 maal het bedrag bedoeid in artikel 9, eerste lid van de Coördinatie wet Sociaie Verzekering, zoais dit bedrag, per de eerste januari van het kalenderjaar is Franchise vastgesteld. Sector Beroepsgoederenvei voer: De franchise bedraagt in Sector Besloten Busvervoer; De franchise bedraagt in , Sector Taxiven, oer: De franchise bedraagt in ,. Sector Orsima De franchise bedraagt in , Pensioengrondslag De franchise wordtjaariijks door het bestuur aangepast, waarbij rekening wordt gehouden met de loon en prijsindex, de AOWontwikkeling en de middelen van het fonds. De franchise in de sector Taxivervoer wordt bevroren tot het moment dat de franchises in de andere sectoren door jaarlijkse aanpassing dat niveau hebben bereikt. Pensioensalaris minus franchise. ActuariOle en BedrUfstechnische Nota

235 Ouderdomspensioen Pensioendatum Partnerpensioen Wezenpensioen Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid Het jaarlijks op te bouwen ouderdomspensioen bedraagt vanaf 1 januari ,788% van de pens ioeng ronds lag. le dag van de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer de leeftijd van 68 jaar bereikt. Hetjaarlijks op te bouwen partnerpensioen bedraagt 70% van het jaarlijks op te bouwen ouderdomspensioen. Bij overlijden van de deelnemer voor de pensioendatum is het partnerpensioen gelijk aan het op de pensioenrichtleeftijd bereikbare partnerpensioen. Hetjaarlijks op te bouwen wezenrpensioen bedraagt 14% van hetjaarlijks op te bouwen ouderdomspensioen. Bij overlijden van de deelnemer voor de pensloendatum is het wezenpensloen gelijk aan het op de pensioenrichtleeftijd bereikbare wezenpensioen. Het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot de Ieeftijd van 18 jaar c.q. 27 jaar indien het kind studeert. Ingeval van arbeidsongeschiktheid wordt naar rato van de mate van arbeidsongeschiktheid premievrije deelneming verleend. De per 31 december 2017 opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen en prepensioen worden op verzoek van CAOpartijen omgerekend naar een aanspraak op ouderdomspensioen met een pensioenrichtleeftijd van 68 jaar. Het opgebouwde partnerpensioen wijzigt niet op 31 december Deelnemers hebben de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen tegen de omzetting van het prepensioen Pensioenreglement II Pensioenreglement II bevat bepalingen met betrekking tot aanvullende uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid. Sectoren Goederenveivoer en Besloten Busvervoer met ingang van 1 jan uari 2006 Deelnemers uit de sectoren Goederenvervoer en Besloten Busvervoer waarvan de eerste dag van de wachttijd valt op of na 1 januari 2006 kunnen aanspraak maken op een WIA aanvulling indien en zolang de deelnemer onmiddellijk aansluitend aan het bereiken van de maximumuitkeringstermijn/ maximumwachttijd arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA en bij 80% tot 100% arbeidsongeschiktheid recht heeft op een IVAuitkering, of WGA uitkering en bij 35% tot 80% arbeidsongeschiktheid recht heeft op een WGAloonaanvullings of vervolguitkering. Indien een deelnemer 80% tot 100% arbeidsongeschikt is en een IVA uitkering geniet, is de duur van de WIAaanvulling maximaal 3 jaar. De hoogte van de WIAaanvulling is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en wordt bepaald aan de hand van onderstaande tabel: Actuariêle en Bednjfstechnische Nota

236 Mate van Uitkering als % arbeidsongeschiktheid van het loon van tot 80%100% 10% 55%80% 10% 35%55% 10% <35% 0% Pensioenreglement Ill Voor werknemers in dienst van een werkgever die is aangesloten bij het fonds bestaat de mogelijkheid cm een individuele verzekering van ANWpensioen afte sluiten. De bepalingen over de ANWpensioenverzekering zijn vastgelegd in pensioenreglement Ill. Hetjaarlijks ANWpensioen wordt gesteld op een door de verzekerde op te geven bedrag, waarbij een minimum en een maximum van toepassing zijn. Het verzekerde bedrag wordt jaarlijks aangepast met het percentage van de verhoging van de wettelijke ANWuitkering Pensioenreglement V Pensioenreglement V bevat bepalingen over de overgangsregeling voor deelnemers geboren op of na I januari 1950 ( VPLovergangsregeling sector Vervoer ) en die voldoen aan de voorwaarden (met betrekking tot deelnemerschap en diensftijd). Deelnemers, die voldoen aan de in pensioenreglement V genoemde voorwaarden, kunnen extra ouderdomspensioen en partnerpensioen verwerven. Deze voorwaardelijke aanspraken zijn op 1 januari 2006 eenmalig berekend en gelijk aan het positieve verschil tussen enerzijds de (fictieve) aanspraken over verstreken deelnemingstijd op basis van het reglement per 1 januari 2006 en anderzijds de aanspraken over verstreken deelnemingstijd op basis van het tot 1 januari 2006 geldende reglement. Per 1 januari 2013 zijn de eerder vastgestelde voorwaardelijke aanspraken, voor zover die nog niet waren ingegaan, verminderd met 10% voor de sectoren Beroepsgoederenvervoer en Besloten Busvervoer en met 11,5% voor de sector Taxivervoer. Per 1 januari 2015 zijn de op 1 januari 2013 gewijzigde voorwaardelijke aanspraken, in verband met de verlaging van de pensioenopbouw in de basisregeling, verlaagd met 5,5%. Het extra ouderdomspensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de pensioenrichtleeftijd bereikt. De pensioenrichtleeftijd van deze extra aanspraken is vastgesteld volgens een staffel. Voor deelnemers geboren voor 1 jan uari 1955 blijft de pensioenrichtleeftijd 65 jaar, Voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1955 maar vóor 1 januari 1959 is de pensioenrichtleeftijd 66 jaar. Voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1959 is de pensioenrichtleeftijd 67 jaar. Op 1 januari 2018 worden de per 1 januari 2015 gewijzigde voorwaardelijke aanspraken omgetekend naar voorwaardelijke aanspraken met pensioenrichtleeffijd 68 voor zover het het ouderdomspensioen als onderdeel van de voorwaardelijke aanspraak betreft. Het partnerpensioen als onderdeel van de voorwaardelijke aanspraak blijft buiten deze omrekening. De extra aanspraken op ouderdoms en partnerpensioen worden verworven op het moment dat en voor zover de aanspraken zijn gefinancierd. De financiering vindt plaats direct voorafgaand aan 31 december 2020 of, indien het pensioen ingaat voor die datum, op het moment waarop het pensioen ingaat. Er vindt geen financiering plaats nadat de deelneming is beeindigd vôor ingang van het pensioen. Actuariele en Bednjfstechnische Nota

237 In overleg met CAOpartijen kunnen de extra aanspraken voordat het pensioen ingaat al dan niet volledig worden gefinancierd en daarmee verworven. Uiterlijk direct voorafgaand aan 31 december 2020 dient de volledige aanspraak gefinancierd te zijn. Pensioenfonds Vervoer voert de door CAOpartijen in het Vervoer overeengekomen VPL overgangsregeling sector Vervoer uit. Deze uitbesteding naar Pensioenfonds Vervoer is vastgelegd in een overeenkomst tussen CADpartijen en Pensioenfonds Vervoer, die is afgestemd met DNB. In de overeenkomst zijn de overeengekomen voorwaarden opgenomen. Deze zijn gebaseerd op de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de betreffende regeling tot op heden door Pensioenfonds Vervoer wordt uitgevoerd. CAOpartijen hebben aan het bestuur de bevoegdheid gedelegeerd om de overgangsregeling te wijzigen. Van deze bevoegdheid kan het bestuur ook gebruik maken als de VPLverplichting in enig jaar niet toeteikend is voor inkoop van het VPLpensioen wat in datjaar onvoorwaardelijk wordt volgens de overgangsregeling. Het bestuur Iegt jaarlijks verantwoording af aan CAOpartijen over de belegging van de middelen in de VPLverplichting en de uitvoering van de regeling VPLregeling sector Orsima Pensioenreglement I sector Orsima bevat bepalingen over de overgangsregeling voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1950 ( VPLovergangsregeling sector Orsima ) en die voldoen aan de voorwaarden (met betrekking tot deelnemerschap en diensttijd). Deelnemers, die voldoen aan de in genoemd pensioenreglement genoemde voorwaarden, kunnen extra aanspraken op pensioen verwerven. Deze voorwaardelijke aanspraken zijn op I januari 2006 eenmalig berekend. Deze voorwaardelijke aanspraken zijn gelijk aan (Leeftiid van de deelnemer op 1 ianuari 2006 I 25) x 0,16826 x 70% loon (63 jaar I 25 jaar) De extra aanspraken op pensioen worden verworven op het moment dat en voor zover de aanspraken zijn gefinancierd. De financiering vindt plaats direct voorafgaand aan 31 december 2020 of, indien het pensioen ingaat voor die datum, op het moment waarop het pensioen ingaat. Er vindt geen financiering plaats nadat de deelneming is beeindigd voor ingang van het pensioen. Pensloenfonds Vervoer voert de door CAOpartijen Orsima overeengekomen VPL overgangsregeling sector Orsima uit. Deze uitbesteding naar Pensioenfonds Vervoer is vastgelegd in een overeenkomst tussen CAOpartijen Orsima en Pensioenfonds Vervoer. In de overeenkomst zijn de overeengekomen voorwaarden opgenomen. CAOpartijen hebben aan het bestuur de bevoegdheid gedelegeerd om de overgangsregeling te wijzigen. Van deze bevoegdheid kan het bestuur ook gebruik maken als de VPLverplichting in enig jaar niet toereikend is voor inkoop van het VPLpensioen wat in datjaar onvoorwaardelijk wordt volgens de overgangsregeling. Het bestuur Iegt jaarlijks verantwoording af aan CAOpartijen in de sector Orsima over de belegging van de middelen in de VPLverplichting en de uitvoering van de regeling. Actuariêle en Bedrijfstechnische Nota

238 De toets of de aanwezige VPLverplichting voor de sector Orsima toereikend is, is flog onderhanden. De uitkomsten van de toets zullen worden besproken met en door de CAO partijen in de sector Orsima Excedentpensioenregeling Conform het Uitvoeringsreglement biedt het fonds de werkgevers de mogelijkheid om een collectieve aanvullende pensioenregeling (excedentpensioenregeling) bij het fonds onder te brengen. Als een werkgever hiertoe besluit, dan wordt er een overeenkomst inzake een excedentpensioenregeling tussen de werkgever en Pensioenfonds Vervoer gesloten. In deze excedentpensioenregeling bouwen werknemers aanvullende pensioenaanspraken op over het pensioengevend loon voor zover dat meer bedraagt dan de franchise. Het pensioengevend loon is vanaf 1 januari 2017 gemaximeerd op ,. De franchise is gelijk aan het maximumloon waarover pensioen wordt opgebouwd in de basisregeling. [let opbouwpercentage is gelijk aan het opbouwpercentage in de basisregeling. Financiering van de regeling vindt plaats door middel van stortingskoopsommen. De jaarlijks vast te stellen premie bestaat uit: de actuariele koopsom voor in te kopen aanspraken op ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen in het betreffende jaar; de risicopremie voor het op risicobasis verzekerde nabestaandenpensioen; de opslag voor de verzekering van premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid; opsiagen voor uitvoeringskosten; de solvabiliteitsopslag. Toeslagverlening vindt plaats op basis van het toeslagenbeleid van de basispensloen regeli ngen. 3.4 Actuariële en demografische risico s De ult de pensloenregelingen voortvloeiende verplichtingen en de hieruit volgende actuariële risico s worden door het fonds in elgen beheer gehouden. De belangrijkste risico s die de onverminderde uitvoering van de reglementaire bepalingen bed reigen zijn een vermindering van het aantal arbeidsplaatsen in de vervoersector, in combinatie met een ontgroening van de deelnemerspopulatie. Risico s die voort zouden kunnen vloeien uit van de verwachtingen afwijkende ontwikkelingen van franchise en salarisniveau worden opgevangen door de doorsneepremie zodanig vast te stellen dat een (meer dan) gedempte kostendekkende premie wordt ontvangen. Hierdoor komt al naar gelang de resulterende stijging respectievelijk daling van de pensioengrondslag meer respectievelijk minder premie binnen, zodat premielasten en premiebaten in evenwicht blijven. Vanwege het felt dat de ouderdomspensioenregeling een middelloonregeling is, leidt een afwijkend franchise en salarisniveau niet tot extra backservicelasten voor het fonds. De financiering van de overgangsregeling voor de deelnemers geboren op of na 1 januari 1950 (pensioenreglement V) vindt plaats direct voorafgaand aan 31 december 2020, of indien het pensioen ingaat voör die datum, op het moment waarop het pensloen ingaat. Er vindt geen financiering plaats nadat de deelneming is geeindigd. Alleen de gefinancierde aanspraken gelden als onvoorwaardelijke aanspraken. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

239 De doorsneepremie van het fonds is inclusief een premiecomponent voor financiering van deze overgangsmaatregel. Vanaf eind 2010 isvoordeverwachte lasten uitdeze overgangsregeling een VPLverplichting op de balans van het pensioenfonds opgenomen. Vanaf 2013 worden alle in de toekomst te verwachten lasten uit deze overgangsmaatregel in een VPLverplichting op de balans van het pensloenfonds opgenomen. De overlijdensrisico s uit hoofde van de regeling van ANWpensioen (pensioenreglement III) worden herverzekerd in de vorm van eenjatige verzekeringen van kapitaal bij overlijden bij Zwitserleven te Amstelveen. De verzekeringen kunnen via de werkgever worden afgesloten. De premiebetaling geschiedt via het fonds. De arbeidsongeschiktheidsrisico s uit hoofde van de WIAexcedentregeling worden herverzekerd in de vorm van arbeidsongeschiktheidspensioen bij Nationale Nederlanden te Den Haag. De verzeketingen kunnen via de werkgever wotden afgesloten. De premiebetaling geschiedt via het fonds. Actuariele en Bedrijfstechnische Nota

240 4 FINANCIELEOPZET 4.1 Voorzieningen en reserves In de paragrafen 4.1 Urn 4.7 wordt ingegaan op de financiele opzet en het financiële beleidskader van de (pre)pensioenregelingen. Het bepaalde in deze paragrafen heeft betrekking op de middelen en de verplichtingen van het fonds Voorziening pensioenverplichtingen De belangrijkste kenmerken van de gevolgde methode om de Voorziening Pensioenverplichtingen (VPV) vast te stellen zijn: De (pre)pensioenverplichtingen zijn berekend op het niveau van de op de balansdatum verworven tijdsevenredige (pre)pensioenaanspraken en ingegane (pre)pensioenen. De per 1 januari na de balansdaturn toegekende verhogingen worden hierin verwerkt. De VPV is gelijk aan de contante waarde van de aldus vastgestelde pensioenverplichtingen. Voor arbeidsongeschikte deelnemers is de contante waarde van in de toekomst op te bouwen pensioenaanspraken in de VPV opgenomen. Voor de (tijdelijke) arbeidsongeschiktheidspensioenen is in de VPV opgenornen de contante waarde van de (tijdelijke) arbeidsongeschiktheidspensioenen van de deelnemers met een WAO resp. WIAuitkering. In verband met de wachttijd van 2 jaar voor de WIA is in de VPV opgenomen de som van de in het balansjaar en in het voorgaande balansjaar geboekte risicopremies voor premievrijstelling en arbeidsongeschiktheidspensioen, onder aftrek van de geldende kostenopslag en opgerent naat de balansdaturn. In verband met de onvoorwaardelijke toeslagverlening van de tot 31 december 2009 opgebouwde aanspraken van de excedentregelingen is in de VPV een voorziening opgenomen gelijk aan de contante waarde van de verwachte toekornstige toeslagen. De VPV wordt gebaseerd op naar het oordeel van het bestuur, gehoord de adviserend actuaris, voldoende veilige grondslagen. De actuariële grondslagen en veronderstellingen zijn opgenornen in Appendix Het fonds stelt ieder maand de dekkingsgraad en de beleidsdekkingsgraad vast. De dekkingsgraad is gelijk aan de verhouding tussen het verrnogen inzake de bij het fonds ondergebrachte pensioenregelingen en de technische voorzieningen van het fonds. De beleidsdekkingsgraad is gelijk aan het gerniddelde van de gepubliceerde dekkingsgraden van de 12 maanden voorafgaand aan het moment van vaststelling VPLverplichting sector Vervoer In de per 1 januari 2006 gewijzigde pensioenregeling is een overgangsregeling opgenornen waardoor deelnemers geboren op of na I januari 1950 extra aanspraken op ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen kunnen verwerven. De overgangsregeling is vastgelegd in pensioenreglement V. Voor de financiering van de overgangsregeling wordt gebruik gemaakt van de I 5jaars uitstelmogelijkheid die de wet biedt. Dit betekent dat de extra aanspraken uit de overgangsregeling uiterlijk na 15 jaar (op 31 december 2020) dienen te zijn gefinancierd. Bij pensionering van de deelnerner voor 2020 dienen de extra aanspraken op het moment van pensionering te zijn gefinancierd. De middelen die benodigd zijn voor de financiering van de overgangsregeling zijn verwerkt in de doorsneepremie van deelnemers geboren op of na 1 januari ActuariOle en Bednjfstechnische Nota

241 de de Het fonds toetst periodiek de kostendekkendheid van de doorsneepremie en past zonodig, in overleg met CAOpartijen, de doorsneepremie en/of de pensioenopbouw aan (zie ook paragraaf 4.3.2). De middelen van de pensioenregelingen zullen nooit gebruikt kunnen wotden voor de toevoeging aan de VPLverplichting (voorheen bestemmingsreserve financiering overgangsregeling ). De VPLverplichting wordt gevormd overeenkomstig hetgeen is besproken met CAOpartijen. De afspraken met CAOpartijen zijn vastgelegd in een overeenkomst die in 2014 door betrokken partijen is ondertekend en Iaatstelijk per I januari 2015 is gewijzigd. Hierin staat tevens aangegeven op welke wijze met het vermogen wordt omgegaan. De middelen tegenover de VPLverplichting worden verondersteld te zijn belegd in een portefeuille die het renterisico, dat over de nog in te kopen aanspraken wordt gelopen, zo goed mogelijk afdekt. Ter bepaling van de dekkingsgraad van het fonds en de toets of de beleidsdekkingsgraad voldoet aan het (minimaal) vereist vermogen blijft deze VPLverplichting buiten beschouwing (dat wil zeggen dat deze VPLverplichting geen onderdeel uitmaakt van het weerstandsvermogen). Periodiek wordt getoetst of de aanwezige VPLverplichting, rekening houdend met de verwachte toekomstige aangroei van deze VPLverplichting, naar verwachting toereikend is voor de te verwachten jaarlijkse inkoop van VPLpensioen vanaf 2012 en uiterlijk in Jaarlijks stelt het bestuur per 1 januari de dotatie aan de VPLverplichting voor dat kalenderjaar vast. De dotatie, die administratief verondersteld wordt op I januari plaats te vinden, is gelijk aan: gedempte kostendekkende premie die in het betreffende jaar tot en met 2020 verschuldigd is voor de inkoop van de extra aanspraken ingevolge de overgangsregeling, ervan uitgaande dat alle deelnemers de extra aanspraken volledig verwerven op de eerste dag van de maand waarin zij de 63jarige Ieeftijd bereiken, rekening houdend met een solvabiliteitsopsiag ter groofte van 50% van het vereist eigen vermogen (in % van de voorziening pensioenverplichtingen) per 30 september van het aan het desbetreffende kalenderjaar voorafgaande jaar, plus gedempte kostendekkende premie voor 8,75% van de inkoop per 31 december 2020 van de volledige extra aanspraken voor deelnemers die op 31 december 2020 de 63 jarige leeftijd nog niet hebben bereikt, rekening houdend met een solvabiliteitsopsiag ter groofte van het vereist eigen vermogen (in % van de voorziening pensioenverplichtingen) per 30 september van het aan het desbetreffende kalenderjaar voorafgaande jaar. De voor de gedempte kostendekkende premie gehanteerde rentevoet is gelijk aan het gemiddelde van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuren over de aan het desbetreffende kalenderjaar voorafgaande vijfjaren waarbij de rentetermijnstructuur van 30 september als basis dient. Hiertoe wordt een set van rentes voor iedere looptijd gecreeerd als gemiddelde waarde van de rentetermijnstructuur van 30 september van de aan het desbetreffende kalenderjaar voorafgaande vijfjaren. Per de datum van inkoop wordt de VPLverplichting verminderd met de berekende inkoopsom. De inkoop van de extra aanspraken vindt plaats op basis van de ongedempte kostendekkende premie op basis van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur per 31 december van het aan hetjaar van inkoop voorafgaande jaar, inclusief een solvabiliteitsopsiag en de opsiag voor excassokosten, maar exciusief de opsiag voor uitvoeringskosten. Actuariële en Bednjfstechnische Nota

242 voot De solvabiliteitsopsiag is gelijk aan: voor inkoop van VPLpensioen tot 31 december 2020: het eigen vermogen (in % van de voorziening pensioenverplichtingen) per 31 december van het aan het jaar van inkoop voorafgaande jaar met een maximum van 50% van het vereist eigen vermogen (in % van de voorziening pensioenverplichtingen) per 30 september van het aan hetjaar van inkoop voorafgaande jaar en met een minimum van 0%, en inkoop van VPLpensioen per 31 december 2020: het eigen vermogen (in % van de voorziening pensioenverplichtingen) per 31 december 2019 met een maximum van het vereist eigen vermogen (in ¾ van de voorziening pensioenverplichtingen) per 31 december 2019 en met een minimum van 0% VPLverplichting sector Orsima Voor de sector Orsima wordt een afzonderlijke VPLverplichting gevormd. Deze VPL verplichting Orsima (voorheen bestemmingsreserve financiering overgangsregeling Orsima ) wordt gevormd overeenkomstig hetgeen is besproken met CAOpartijen in de sector Orsima. De afspraken met CAOpartijen zijn vastgelegd in een overeenkomst die Iaatstelijk per 1 januari 2015 is gewijzigd. Hierin staat tevens aangegeven op welke wijze met het vermogen wordt omgegaan. Jaarlijks per 1 januari stelt het bestuur de VPLpremie voor de sector Orsima vast. Deze bedraagt in beginsel 3,9% van de pensioengrondslagsom. Het bestuur kan echterjaarlijks een andere premie vaststellen. De voorgestelde premie wordt gecommuniceerd aan betreffende CAOpartijen. Na goedkeuring door CAOpartijen is de afwijkende VPLpremie, zoals voorgesteld door het bestuur, van toepassing. CAOpartijen hebben de mogelijkheid cm extra middelen toe te voegen aan de VPLgelden De inkoop van VPLpensioen vindt plaats met inachtneming van de VPLregeling zoals die is opgenomen in reglement I sector IV van Orsima op de data zoals die volgen uit dat reglement. De VPLverplichting Orsima wordt gevormd overeenkomstig hetgeen is besproken met CAO partijen. De afspraken met CAOpartijen zijn vastgelegd in een overeenkomst die in 2015 door betrokken partijen is ondertekend. Hierin staat tevens aangegeven op welke wijze met het vermogen wordt omgegaan. De middelen in deze VPLverplichting worden verondersteld te zijn belegd in een portefeuille die het renterisico, dat over de nog in te kopen aanspraken wordt gelopen, zo goed mogelijk afdekt. Ter bepaling van de dekkingsgraad van het fonds en de toets of de beleidsdekkingsgraad voldoet aan het (minimaal) vereist vermogen blijft deze VPLverplichting buiten beschouwing (dat wil zeggen dat deze VPLverplichting geen onderdeel uitmaakt van het weerstandsvermogen). Periodiek wordt getoetst of de aanwezige VPLverplichting, rekening houdend met de verwachte toekomstige aangroei van deze VPLverplichting, naar verwachting toereikend is voor de te verwachten jaarlijkse inkoop van VPLpensioen vanaf 2015 en uiterlijk in Per de datum van inkoop wordt de VPLverplichting verminderd met de berekende inkoopsom. De inkoop van de extra aansptaken vindt plaats op basis van de (ongedempte) kostendekkende premie op basis van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur per 31 december van het aan hetjaar van inkoop voorafgaande jaar, inclusief een solvabiliteitsopsiag en de opslag voor excassokosten, maar exciusief de opslag voor uitvoeringskosten. Actuariële en Bednjfstechnische Nota

243 voor voor De solvabiliteitsopsiag is gelijk aan: inkoop van VPLpensioen tot 31 december 2020: het eigen vermogen (in % van de voorziening pensioenverplichtingen) per 31 december van het aan het jaar van inkoop voorafgaande jaar met een maximum van 50% van het vereist eigen vermogen (in % van de voorziening pensioenverplichtingen) per 30 september van het aan hetjaar van inkoop voorafgaande jaar en met een minimum van 0%, en inkoop van VPLpensioen per 31 december 2020: het eigen vermogen (in % van de voorziening pensioenverplichtingen) per 31 december 2019 met een maximum van het vereist eigen vermogen (in % van de voorziening pensioenverplichtingen) per 31 december 2019 en met een minimum van 0% Premieegalisatiedepot Vanaf I januari 2015 wordt een premieegalisatie depot voor de actieven (van de sector Vervoer en de sector Orsima tezamen) gevormd. Het overschot van de ontvangen doorsneepremie, na aftrek van de dotatie aan de VPLverplichting, ten opzichte van de gedempte kostendekkende premie voor de pensioenregelingen wordt toegevoegd aan dit premieegalisatiedepot. In jaren tot en met 2020 dat de ontvangen doorsneepremie, na aftrek van de dotatie aan de VPLverplichtingen, lager is dan de gedempte kostendekkende premie, wordt het verschil onttrokken aan bet premieegalisatiedepot indien en voor zover dit premieegalisatiedepot toereikend is. Als het premieegalisatiedepot niet toereikend is, zal in het betreffende jaar de opbouw van ouderdoms en partnerpensioen zodanig worden verminderd dat de ontvangen doorsneepremie, na aftrek van de dotatie aan de VPLverplichtingen, gelijk is aan de gedempte kostendekkende premie. De risicodekking voor het nog niet gefinancierde partnerpensioen, betrekking hebbend op toekomstige deelnemersjaren, zal niet worden verminderd. Het premieegalisatiedepot wordt verondersteld te zijn belegd conform het fondsvermogen waarbij jaarlijks het (percentage) fondsrendement aan de reserve wordt toegevoegd. Een eventueel resterend positief saldo per 31 december 2020 in het premieegalisatiedepot zal worden toegevoegd aan een te vormen bestemmingsreserve toeslagverlening. Deze bestemmingsreserve zal worden aangewend ten behoeve van toeslagverlening voor de actieve deelnemers Solvabiliteitsreserve Het jaarlijkse resultaat van het pensioenfonds wordt toegevoegd aan de solvabiliteitsreserve. De hoogte van de solvabiliteitsreserve is minimaal gelijk aan nul en maximaal gelijk aan de grens die in het Financieel Toetsingskader is gesteld voor het Vereist Eigen Vermogen. Hierbij wordt uitgegaan van het bedrag boven de 100% dekkingsgraad. Appendix 11.5 bij deze nota bevat een uitwerking van de meest recente berekening van het Vereist Eigen Vermogen. Indien de solvabiliteitsreserve haar maximum heeft bereikt, met andere woorden gelijk is aan het Vereist Eigen Vermogen, zal het meerdere worden toegevoegd aan de algemene reserve Algemene reserve De algemene reserve wordt jaarlijks vastgesteld als het verschil tussen de aanwezige middelen en de som van de technische voorzieningen, de VPLverplichting sector Vervoer en sector Orsima en de solvabiliteitsreserve. De algemene reserve dient ter opvang van mutaties in de solvabiliteitsreserve, voor financiering van toeslagen en het dekken van andere algemene risico s. Actuariële en Bednjfstechnische Nota

244 4.2 Toereikendheid voorzieningen en reserves Minimaal en nagestreefd weerstandvermogen Het bestuur heeft richtlijnen opgesteld die aangeven wat het minimale weerstandsvermogen moet zijn en wat het nagestreefde weerstandsvermogen is. Het minimale weerstandsvermogen (de ondergrens) is ten minste gelijk aan de dekkingsgraad behorende bij het Minimaal Vereist Vermogen, berekend vogens de tichtlijnen van DNB. De berekening van de ondergrens (minimaal vereist vermogen) is vastgelegd in Appendix Het nagestreefde weerstandsvermogen (de volledige toeslagengrens) is gelijk aan 110% van de marktwaarde van de nominale pensioenverplichtingen vermeerderd met de contante waarde van alle toeslagen op de nominale pensioenverplichtingen. De hierbij gehanteerde discontovoet is gelijk aan het verwachte bruto rendement op aandelen, verminderd met de uniforme kostenafslag voor beleggingskosten en bedraagt 6,75% conform artikel 23a van het Besluit ElK Pensioenfondsen. De toeslagen zijn gelijk aan de minimale verwachtingswaarde voor de groeivoeten van het Ioonindexcijfer van 2,5% per jaar conform artikel 23a van het Besluit FTK Pensioenfondsen. De votledige toeslagengrens wordt uitgedrukt in een percentage van de marktwaarde van de nominale pensioenverplichtingen. De kritische dekkingsgraad is de dekkingsgraad waarbij het fonds in tien jaar naar verwachting zal voldoen aan het vereist eigen vermogen. De bij de vaststelling van de kritische dekkingsgraad gehanteerde parameters zijn opgenomen in Appendix Aanvullend op de ondergrens, de votledige toeslagengrens en de kritische dekkingsgraad is een solvabiliteitsgrens gedefinieerd. De solvabiliteitsgrens is gelijk aan de dekkingsgraad behorende bij het niveau van het Vereiste Vermogen. De berekening van het vereiste vermogen is eveneens vastgelegd in Appendix De vier grenzen worden jaarlijks door het bestuur vastgesteld. De grenzen worden bepaald als percentage van de marktwaarde van de nominale pensioenverplichtingen. De marktwaarde van de nominate pensioenverplichtingen wordt bepaald door de verwachte uitkeringsstromen te disconteren tegen de door DNB per balansdatum gepubliceerde rentecurve. Het bestuur heeft eveneens een toeslagengrens vastgesteld. De toeslagengrens is het niveau waar beneden geen toeslagen worden verleend. De toeslagengrens is gelijk aan 110% van de marktwaarde van de nominate pensioenverplichtingen. De door het bestuur vastgestelde grenzen die worden gehanteerd zijn weergegeven in onderstaande tabel. Actuariële en Bednjfstechnische Nota

245 Grens (definitie) Volledige 110% van de marktwaarde van de nominale 130% toeslagengrens pensioenverplichtingen vermeerderd met de contante waarde van alle toeslagen op de nominale pensioenverplichtingen. De hierbij gehanteerde discontovoet is gelijk aan het verwachte bruto rendement op aandelen, verminderd met de uniforme kostenafslag voor beleggingskosten en bedraagt 6,75% conform artikel 23a van het Besluit ElK Pensioenfondsen. De toeslagen zijn gelijk aan de minimale verwachtingswaarde voor de groeivoeten van het Ioonindexcijfer van 2,5% per jaar conform artikel 23a van het Besluit FTK Pensioenfondsen. De volledige toeslagengrens wordt uitgedrukt in een percentage van de marktwaarde van de nominale pensioenverplichtingen. Solvabiliteits Het vereiste vermogen berekend op basis van de 117,2% grens regelgeving van DNB Toeslagengrens De grens waar beneden geen toeslagen worden 110% verleend. Ondergrens Ten minste het minimaal vereist vermogen berekend 104,4% op basis van de regelgeving van DNB Grenzen per als % van de marktwaarde van de nominale pensioenverplichtingen De genoemde grenzen worden jaarlijks geijkt. Indien gedurende hetjaar het beleid structureel wijzigt, zal het bestuur de grenzen op dat moment herijken. Het fonds meldt jaarlijks de hoogte van de reële dekkingsgraad van het pensioenfonds aan de toezichthouder en vermeldt deze in dejaarrekening en hetjaarverslag. De reële dekkingsgraad is gelijk aan de beleidsdekkingsgraad gedeeld door de beleidsdekkingsgraad die is vereist voor voorwaardelijke toeslagverlening ter hoogte van de minimale verwachtingswaarde voor de groeivoet van het prijsindexcijfer (2,0%), bedoeld in artikel 23a, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, van het Besluit FTK Pensioenfondsen Jaarlijkse toets en rapportages De toets in hoeverre het gevoerde beleid tot het gewenste resultaat leidt zal ten minste jaarlijks plaatsvinden aan de hand van de door het fonds en adviseurs uitgebrachte rapportages, in het bijzonder het jaarlijkse rapport van de adviserend actuaris waarin het resultaat van het fonds geanalyseerd wordt naar zijn oorzaken. In de jaarlijkse toets zal in ieder geval getoetst worden aan de in Appendix 11.5 bij deze nota genoemde grenzen voor het minimaal vereist vermogen en het vereist vermogen. Appendix 11.5 bevat een specificatie van de meest recente uitwerking van deze gtootheden. Op basis van de DNBkwartaalrapportage wordt period iek gerapporteerd over de samenstelling van de beleggingsportefeuille, over de beleggingsresultaten evenals over het verloop van de dekkingsgraad en de beleidsdekkingsgraad. Actuariêle en Bednjfstechnische Nota

246 Op basis van de ontwikkeling van de uitkomsten in de loop derjaren kan bijstelling van het beleid of de invulling daarvan plaatsvinden. 4,3 Premiebeleid De verschuldigde premie Door het fonds worden de volgende premies geheven: de premie over de pensloengrondslag uit pensioenreglement I: deze premie dient ter financiering van het ouderdoms en nabestaandenpensioen uit pensioenreglement I alsmede ter financiering van de extra pensioenaanspra ken uit hoofde van de overgangsregeling zoals vastgelegd in pensioenreglement V. de premie over de heffingsgrondslag uit pensioenreglement liter financiering van de (tijdelijke) aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering Premie over de pensloengrondsiag uit pensioenreglement I Premie over de pensloengrondsiag ult pensioenreglement I en V voor actieve deelnemers geboren op of na I januari 1950 sector Vervoer. Deelnemers die geboren zijn op of na 1 januari 1950 bouwen pensioenaanspraken op volgens pensioenreglement I. De premie is vastgesteld als percentage van de pensioengrondslag. Dit percentage is afhankelijk van de sector waarin de deelnemer werkzaam is. Het premiepercentage voor de sector Vervoer bedraagt maximaal 30,0%. De premieopbrengsten zijn bestemd voor de inkoop van de aanspraken op ouderdoms en nabestaandenpensioen en de overgangsregeling voor deelnemers geboren op of na I januari 1950 (pensioenreglementv). In de premie is een opslag besloten voor dekking van de jaarlijkse administratiekosten ter grootte van 0,55% van de pensioengrondslag en een opslag voor wezenpensioen ter groofte van 0,1% van de pensioengrondslag. Ter dekking van de premievrije deelneming wegens atbeidsongeschiktheid valtjaarlijks een opslag van 2,5% uit de bruto premie vrij. Periodiek wotdt geanalyseerd of de opslagen nog voldoende zijn. Premie over de pensioengrondslag ult pensloenreglement I sector Orsima. Deelnemers die geboren zijn op of na 1 januari 1950 bouwen pensioenaanspraken op volgens pensioenreglement I. De premie is vastgesteld als percentage van de pensioengrondslag. Dit percentage is afhankelijk van de sector waarin de deelnemer werkzaam is. Voor de sector Orsima bedraagt het premiepercentage 23%. De premieopbrengsten zijn bestemd voor de inkoop van de aanspraken op ouderdoms en nabestaandenpensioen. Voor de sector Orsima geldt een separate premie van 3,9% van de pensioengrondslag voor inkoop van de voorwaardelijke extra aanspraken uit hoofde van de overgangsregeling voor deelnemers geboren op of na I januari In de premie is een opslag besloten voor dekking van de jaarlijkse administratiekosten ter grootte van 0,55% van de pensioengrondslag en een opslag voor wezenpensioen ter groofte van 0,1% van de pensioengrondslag. Ter dekking van de premievrije deelneming wegens arbeidsongeschiktheid valtjaarlijks een opslag van 2,5% uit de bruto premie vrij. Periodiek wordt geanalyseerd of de opsiagen nog voldoende zijn. Actuariële en Bednjfstechnische Nota

247 Premie over de pensloengrondsiag ult pensioenreglement II Met ingang van 1 januati 2006 is een aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering (WIA aanvulling) verzekerd voot werknemers binnen de sectoren Goederenvervoer en Besloten Busvervoer. De premie is vastgesteld als percentage van de pensioengrondslag. Voor deelnemers geboren in of na 1950 en werkzaam in de sector Goederenvervoer en Besloten Busvervoer bedraagt het premiepercentage 0,6% van de pensioengrondslag. Deze premies bevatten een opslag voor de dekking van de jaarlijkse administratiekosten ter grootte van 5,5% van de bruto premie. Door middel van een periodieke analyse van de resultaten zal worden nagegaan of er reden is om de premie (en voorziening) voor de verzekering van de (tijdelijke) aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering aan te passen Jaarlijkse vaststelling van de kostendekkende premie Van de doorsneepremie zoals vastgesteld voor pensioenreglement I en V komt, afhankelijk van de sector waarin de deelnemer werkzaam is, een gedeelte voor rekening van de deelnemer. De doorsneepremie zoals vastgesteld voor pensioenreglement II komt, afhankelijk van de sector waarin de deelnemer werkzaam is, geheel of gedeeltelijk voor rekening van de deelnemer. De kostendekkendheid van de premie wordt jaarlijks vastgesteld. Bij de vaststelling van de kostendekkendheid van de premie wordt premiedemping toegepast conform artikel 128, lid 2 van de Pensioenwet (gedempte kostendekkende premie). Premiedemping vindt voor pensioenregeling I en II plaats door een rentevoet te hanteren die gelijk is aan de gemiddelde rente per looptijd over de voorgaande 120 maanden en voor pensioenregeling V door een rentevoet te hanteren die gelijk is aan de gemiddelde rente per looptijd over de voorgaande 5 jaren, waarbij de rentetermijnstructuur van 30 september als basis dient. Hiertoe wordt een set van rentes voor iedere looptijd gecreeerd als gemiddelde waarde van de rentetermijnstructuren over respectievelijk de voorgaande 120 maanden en 5 jaren. Hiermee is de kostendekkendheid van de premie minder gevoelig voor renteschommelingen. Daarnaast wordt de in de kostendekkende premie begrepen opslag voor uitvoeringskosten gelijk gesteld aan de daadwerkelijk uit de premie benodigde kostenopslag ter dekking van de daadwerkelijke uitvoeringskosten, na aftrek van de uit de technische voorzieningen vrijvallende opslag voor excassokosten als gevoig van de verrichte pensioenuitkeringen. Het fonds vermeldt in zijn jaarrekening en jaarverslag zowel de ongedempte kostendekkende premie (op basis van de rentetermijnstructuur van 31 december), de gedempte kostendekkende premie als de doorsneepremie en de samenstelling van de doorsneepremie en de hoogte van de premiecomponenten. Jaarlijks wordt de gedempte kostendekkende premie van het betreffende jaar vastgesteld voor: pensioenreglement I en pensioenreglement II, inclusief een solvabiliteitsopslag ter grootte van het vereist eigen vermogen. de toevoeging aan de VPLverplichting sector Vervoer (pensioenreglement V): voor de verwachte toekenning bij pensioeningang in het komende kalenderjaar, ervan uitgaande dat alle deelnemers de extra aanspraken op basis van pensioenreglement V volledig verwerven op de eerste dag van de maand waarin zij de 63jarige leeftijd bereiken, inclusief een solvabiliteitsopsiag ter grootte van 50% van het vereist eigen vermogen, en van 8,75% van de verwachte toekenning per 31 december 2020 van de volledige extra aanspraken op basis van pensioenreglement V voor de deelnemers die op 31 Actuariele en BedrUIstechnische Nota

248 december 2020 de 63jarige leeftijd nog niet hebben bereikt, inclusief een solvabiliteitsopslag ter grootte van het vereist eigen vermogen. De doorsneepremie, na onttrekking van de toevoeging aan de VPLverplichting sector Vervoer, is beschikbaar voor pensioenreglement I en pensioenreglement II en dient ten minste gelijk te zijn aan de gedempte kostendekkende premie voor deze pensioenreglementen die met inachtneming van de regels van het FTK is vastgesteld. In jaren dat de ontvangen doorsneepremie, na onttrekking van de toevoeging aan de VPL verplichting sector Vervoer, lager is dan de gedempte kostendekkende premie, wordt het verschil onttrokken aan het premieegalisatiedepot indien en voor zover dit premie egalisatiedepot toereikend is. Als het premieegalisatiedepot niet toereikend is, zal in het betreffende jaar de opbouw van ouderdoms en partnerpensioen zodanig worden verminderd dat de ontvangen doorsneepremie, na aftrek van de dotatie aan de VPLverplichting sector Vervoer, gelijk is dan de gedempte kostendekkende premie. De risicodekking voor het nog niet gefinancierde partnerpensioen, betrekking hebbend op toekomstige deelnemersjaren, zal niet worden verminderd. De jaarlijkse toevoeging aan de VPLverplichting sector Vervoer wordt na jaarlijkse vaststelling uitgedrukt in een percentage van de pensioengrondslag. De daadwerkelijke toevoeging aan de VPLverplichting sector Vervoer in enig jaar is gelijk aan dit percentage van de werkelijke pensioengrondslagen in het jaar. De middelen van de pensioenregelingen zullen nooit gebruikt kunnen worden voor de aanvulling van de VPLverplichting sector Vervoer en sector Orsima. In Appendix 11.6 bij deze nota is de doorsneepremie afgezet tegen de (gedempte en ongedempte) kostendekkende premie zoals hierboven gedefinieerd. 4.4 Toeslagenbeleid Een eventuele toeslagverlening is afhankelijk van de (verwachte) financiële positie van het pensioenfonds. Bij het verlenen van toeslagen houdt het bestuur rekening met de beleidsdekkingsgraad, evenals met het premiebeteid. De toeslagen worden gefinancierd uit het rendement op de beleggingen van het fonds dat uitgaat boven de actuarieel benodigde intrest en uit de liggende reserves (solvabiliteitsreserve en algemene reserve) van het fonds. Op pensioenrechten en pensioenaanspraken kan jaarlijks toeslag worden verleend van maxim aal de maatstaf. Hieronder wordt nader ingegaan op de maatstaf en op welke pensioenaanspraken en rechten deze van toepassing is. Het bestuur beslist echterjaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit het beleggingsrendement gefinancierd. Ongeacht de omvang van het eigen vermogen wotdt een toename van de technische voorzieningen voor zover deze het gevoig is van toegenomen levensverwachtingen verrekend met de toeslagen die in de daarop volgende jaren wordt verleend. De periode waarin de verrekening met de toeslagverlening plaatsvindt wordt nader door het bestuur vastgesteld, met inachtneming van een eventueel van toepassing zijnde herstelpian. Actuariële en Bednjfstechnische Nota

249 bij bij toeslagverlening voortzetting Maatstaf toes Iagverlening Pensioenreglementen I, II, V en VI (het per I januari 2006 vervallen reglement I) De pensioenrechten van pensioengerechtigden en pensioenaanspraken van gewezen deelnemers evenals de pensioenaanspraken van deelnemers kunnen jaarlijks worden verhoogd met maximaal de algemene stijging van de lonen in de bedrijfstak. De maatstaf voor deze verhoging is de Ioonontwikkeling in de periode I juli I juli voorafgaande aan deze verhoging. Het gaat dan cm de volgende CAD s: beroepsgoederenvervoer onder TLN; beroepsgoederenvervoer onder KNV; besloten busvervoer; taxibedrijven; De toes lag wordt bepaald op basis van de naar aantal deelnemers gewogen gemiddelde Ioonontwikkeling. Prepensioenreglement Personenvervoer De door actieven opgebouwde pensioenaanspraken, de ingegane prepensioenen en de door gewezen deelnemers verkregen premievrije pensioenaanspraken kunnen jaarlijks worden verhoogd met maximaal de gewogen gemiddelde loonontwikkeling in de sectoren Besloten Busvervoer en Taxivervoer. De maatstaf veer de verhoging is de loonontwikkeling in de periode 2 juli tot en met I juli voorafgaande aàn deze verhoging. Prepensioenreglement Goederenvervoer De door actieven opgebouwde prepensioenaanspraken over prepensioengrondslag II, de ingegane prepensioenen en de door gewezen deelnemers verkregen premievrije prepensioenaanspraken kunnen jaarlijks worden verhoogd. Het verhogingspercentage wordt bepaald door de mutatie van de consumentenprijsindex en de mutatie van de loonindex op basis van de CAD Beroepsgoederenvervoer over de weg en de Verhuur van Mobiele Kranen. De referentieperiode hierbij is de periode 2 juli tot en meti juli voorafgaand aan deze verhoging Gedifferentieerd toeslagenbeleid Bij het verlenen van toeslagen houdt het bestuur rekening met de financiële positie van het fonds en met wat werd afgesproken in artikel 9 van de fusieovereenkomst. Indien het bestuur besluit tot het verlenen van toeslagen wordt het onderstaande gedifferentieerde beleid als richtinggevend beschouwd. Beleid tot en met 1 jan uari 2020 voor aanspraken voormalige prepensioenfondsen: een beleidsdekkingsgraad groter of gelijk aan de toeslagengrens (na toeslagverlening) volledige toeslagverlening prepensioenaanspraken; een Iagere beleidsdekkingsgraad geen toeslagverlening prepensioenaanspraken. Beleid vanaf 2 januari 2020 veer aanspraken voormalige prepensloenfondsen: conform aanspraken voormalig Pensioenfonds Vervoer. Beleid aanspraken voormalig Pensioenfonds Vervoer: toeslagenbeleid voormalig Pensioenfonds Vervoer. 4.5 Samenhang tussen premiebeleid en toeslagenbeleid, gegeven het beleggingsbeleid In deze paragraaf wordt het beleidskader van het fends geschetst. De onderstaande tabel geeft aan hoe het bestuur de samenhang tussen toeslagenbeleid en premiebeleid heeft vastgesteld. Het premiebeleid maakt onderdeel uit van het uitvoeringsreglement. Actuariële en Bednjfstechnische Nota

250 eerst vervolgens deze de het de De diverse grenzen ten aanzien van de beleidsdekkingsgraad staan beschreven in hoofdstuk 4.2. In onderstaand beleidskader wordt de term toeslagverlening gebruikt in corn binatie met de hoogte van de beleidsdekkingsgraad. Dat betekent niet dat indien aan een bepaalde eis voldaan wordt, et automatisch een toeslag wordt verleend. Het beleidskader geeft aan dat het bestuur bij een bepaald verrnogen kan besluiten om een bepaalde mate van toeslagen toe te kennen. Het beleidskader geeft in die zin wel richting aan, maar geeft geen recht op toeslagen. Voorwaarde Toeslagenbeleid Premiebeleid Beleids DG > Volledige toeslagengrens Toeslagverlening o.b.v. Geen aanpassing reglementaire bepalingen en premieniveau en eventueel extra toeslagverlening1 premiekorting2 Beleids DG < Volledige toeslagengrens Gekorte toeslagverlening Standaard premie Beleids DG <Toeslagengrens Geen toeslagverlening Standaard premie Beleids DG < Ondergrens Geen toeslagverlening Standaard premie Een gekorte toeslagverlening wordt als volgt vastgesteld: wordt de omvang van het voor toeslagverlening beschikbare vermogen boven de toeslagengrens van 110% bepaald; wordt de hoogte van de toeslag zodanig bepaald dat wanneer deze jaarlijks wordt toegekend de contante waarde van alle toeslagen maximaal gelijk is aan de hoogte van dit vermogen: de hierbij gehanteerde discontovoet is gelijk aan het verwachte bruto rendement op aandelen, verminderd met de uniforme kostenafslag voor beleggingskosten en bedraagt 6,75% conform artikel 23a van het Besluit FTK Pensioenfondsen. hoogte van de toeslag wordt uitgedrukt in een percentage van de groeivoet van het Ioonindexcijfer van 2,5% per jaar conform artikel 23a van het Besluit FTK Pensloenfondsen. hoogte van de toeslagverlening is gelijk aan dit percentage maal de voor het betreffende jaar relevante gerealiseerde waarde van de maatstaf voor toeslagverlening. Het beschikbare budget voor een extra toeslagverlening wordt als volgt vastgesteld: beschikbare budget is maximaal gelijk aan een vijfde van de overschrijding van de beleidsdekkingsgraad ten opzichte van de volledige toeslagengrens; beleidsdekkingsgraad moet na de extra toeslagverlening het niveau van het vereist eigen vermogen behouden. Een extra toeslagverlening zal slechts worden toegepast indien in eerdere jaren gekort is op de toeslagverlening en/of vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten heeft plaatsgevonden. De gekorte toeslagverlening en/of vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten wordt met ingang van 1 januari 2015 op individueel niveau geadministreerd. Een beschikbaar budget voor een extra toeslagverlening zal op een door het fonds te bepalen wijze worden ingezet voor extra toeslagverlening op pensioenaanspraken en pensioenrechten van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden. Een premiekorting is een korting op de gedempte kostendekkende premie en kan pas worden verleend als de voorwaardelijke toeslagen met betrekking tot de voorgaande tien jaar Extra toesiagverening zal slechts kunnen worden toegepast indien in eerdere jaren gekort is op de toeslagverlening en/of vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten heeft plaatsgevonden. 2 Vooralsnog zal het bestuur geen premiekorting verlenen. ActuariOle en Bedr(jfstechnische Nota

251 zijn verleend en de vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten in de voorgaande tien jaar gecompenseerd is. 4.6 Vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten Wanneer de beleidsdekkingsgraad van het fonds lager is dan het vereist eigen vermogen, stelt het fonds een herstelpian op. In het hersteiplan werkt het fonds uit hoe het binnen tien jaar zal voldoen aan het vereist eigen vetmogen. Voor de jaren 2015 en 2016 geldt een termijn van respectievelijk 12 en 11 jaar voor het voldoen aan het vereist eigen vermogen. Als het fonds niet in staat is om binnen de genoemde termijnen te voldoen aan het vereist eigen vermogen (als de dekkingsgraad lager is dan de kritische dekkingsgraad), is onderdeel van het herstelplan een gedurende deze termijnen in te rekenen vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op basis van een in beginsel tijdsevenredig herstel (in afwijking hiervan kan het herstelplan een meet dan tijdsevenredig herstel vertonen in de eerste helft van de looptijd van het herstelplan). De in dit herstelplan in het eerste jaar ingerekende vermindering van pensioenaanspraken en pensioentechten dient direct doorgevoerd te worden. Indien de beleidsdekkingsgraad na vijf opeenvolgende jaren Iigt onder het minimaal vereist eigen vermogen en de dekkingsgraad bij die laatste vaststelling ook onder dat niveau ligt neemt het pensioenfonds bin nen zes maanden maatregelen waardoor de dekkingsgraad van het pensioenfonds direct voldoet aan het minimaal vereist eigen vermogen. Deze maatregel betreft vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten en wordt direct in de technische voorzieningen verwerkt en ofwel direct doorgevoerd, ofwel in beginsel evenredig gespreid in de tijd gedurende maximaal de termijn die wordt gebruikt voor het herstelplan dat is opgesteld na constatering van de situatie (dus in maximaal 10 jaar). Indien deze maatregel nodig is gebleken, begint voor de toepassing van de maatregel een nieuwe termijn. Indien het fonds geen maatregelen heeft hoeven nemen omdat bij de Iaatste vaststelling van de beleidsdekkingsgraad de dekkingsgraad niet onder het minimaal vereist eigen vermogen lag, zal deze maatregel genomen moeten worden als bij iedere volgende vaststelling van de beleidsdekkingsgraad blijkt dat ook de dekkingsgraad onder het minimaal vereist eigen vermogen ligt. Als de beleidsdekkingsgraad op enig moment op of boven het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen ligt, hoeft deze maatregel niet genomen te worden en begint voor de toepassing van de maatregel een nieuwe term ijn. Een vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten kan op basis van een gedifferentieerde vermindering of een evenredige vermindering worden toegepast. 4.7 Financiële sturingsmiddelen: ALM studies en (aanvangs)haalbaarheidstoets Ter onderbouwing van het beleid en de inzet van de financiële sturingsmiddelen (premie, toeslagverlening en samenstelling beleggingsportefeuille) laat het bestuur periodiek ALM studies uitvoeren. Conform artikel 22 van het Besluit FTK Pensioenfondsen voert het fonds periodiek een haalbaarheidstoets uit die op basis van een stochastische analyse inzicht geeft in de samenhang tussen de financiële opzet, het verwachte pensioenresultaat en de risico s die Actuariële en Bednjfstechnische Nota

252 daarbij gelden. Er is een aanvangshaalbaarheidstoets en een jaarlijkse haalbaarheidstoets. De aanvangshaalbaarheidstoets wordt uitgevoerd bij uitvoering van een nieuwe pensloenregeling en bij significante wijzigingen. De aanvangshaalbaarheidstoets Iaat zien: a. dat het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau boven de door het fonds te kiezen ondergrens voor dit pensioenresultaat blijft; b. dat het premiebeleid over de gehele berekeningshorizon voldoende realistisch en haalbaar is c. dat het fonds voldoende herstelcapaciteit heeft om naar verwachting vanuit de situatie dat aan de vereisten voor het minimaal vereist eigen vermogen wordt voldaan, binnen de Iooptijd van het herstelpian aan de vereisten voor het vereist eigen vermogen te voldoen, en U. dat het pensioenresultaat op fondsniveau in het slechtweerscenario niet teveel afwijkt van het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau, waarbij het fonds hiervoor de maximale afwijking vaststelt. De onderdelen a, b, en d, worden getoetst vanuit de feitelijke financiële positie van het fonds. De onderdelen a en b wordt eveneens getoetst vanuit het vereist eigen vermogen. Bij de jaarlijkse haalbaarheidstoets wordt vanuit de feitelijke financiële positie van een fonds beoordeetd in hoeverre wordt voldaan aan de onderdelen a en d, op basis van de bij de Iaatste aanvangshaalbaarheidstoets door het fonds gekozen normering bij deze onderdelen3. Indien bij de jaarlijkse haalbaarheidstoets blijkt dat niet wordt voldaan aan de onderdelen a of d, treedt het fonds in overleg met CAOpartijen om te bezien of maatregelen genomen moeten worden. Als uiterste sturingsmiddel kan het bestuur besluiten tot vermindering van verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten indien: het pensioenfonds gezien de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen; het pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever(s) onevenredig worden geschaad; en alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het hersteiplan, bedoeld in artikel 138 PW of artikel 139 PW. Het pensioenfonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever(s) schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten. De vermindering kan op zijn vroegst een maand na de in de vorige voizin bedoelde informatieverstrekking worden gerealiseerd. Ingeval van vermindering van aanspraken zullen alle (pre)pensioenaanspraken evenredig worden verminderd. De gekozen normering en de uitkomsten van de meest recente aanvangshaalbaarheidstoets en haalbaarheidstoets zijn opgenomen in hoofdstuk 5. Actuariêle en Bednjfstechnische Nota

253 4.8 Herstelplan Wanneer de beleidsdekkingsgraad van het fonds per het einde van een kalenderkwartaal is komen te liggen onder het vereist eigen vermogen, meldt het fonds dit aan DNB en stelt het binnen drie maanden of zoveel eerder als DNB bepaalt ter instemming bij DNB een concreet en haalbaar herstelpian in, tenzij het pensioenfonds gezien de be)eidsdekkingsgraad op dat moment weer voldoet aan het vereist eigen vermogen. In het hersteiplan werkt het fonds uit hoe het bin nen tien jaar zal voldoen aan het vereist eigen vermogen. Voor de jaren 2015 en 2016 geldt een termijn van respectievelijk 12 en 11 jaar voor het voldoen aan het vereist eigen vermogen. Het herstelpian vertoont een in beginsel tijdsevenredig herstel. In afwijking hiervan kan het herstelpian een meet dan tijdsevenredig herstel vertonen in de eerste helft van de Iooptijd van het herstelplan. Het herstelpian gaat uiterlijk zes maanden nadat de beleidsdekkingsgraad is komen te liggen ondet het vereist eigen vermogen in. Het fonds stelt jaarlijks de beleidsdekkingsgraad vast per het einde van het vierde kalenderkwartaal na het moment waarop de beleidsdekkingsgraad van het fonds per het einde van een kalenderkwartaal is komen te liggen onder het vereist eigen vermogen. Wanneer deze beleidsdekkingsgtaad onder het vereist eigen vermogen Iigt, zal het fonds binnen drie maanden of zoveel eerder ats DNB bepaalt ter instemming bij DNB een concreet en haalbaar geactualiseerd herstelpian indienen. In dit geactualiseerde hersteiplan werkt het pensioenfonds wederom uit hoe het in dezelfde termijn als de termijn in het oorspronkelijke herstelplan zal voldoen aan het vereist eigen vermogen. Het pensioenfonds kan, rekening houdend met de specifieke situatie van het pensloenfonds en in het belang van aanspraak en pensioengerechtigden, een andere termijn hanteren voor het geactualiseerd herstelplan indien DNB daarmee instemt. Op het moment dat het geactualiseerde hersteiplan ingaat vervangt dit een eerder vastgesteld herstelpian of geactualiseerd hersteiplan. 4.9 Herstelplan 2017 Door de inwerkingtteding van het nieuwe Financieel Toetsingskader (neik) per 1 januari 2015 worden door De Nederlandsche Bank (DNB) nieuwe regels voor toezicht op pensioenfondsen gehanteerd. Onderdeel van de nieuwe regelgeving is het opstellen van een herstelpian, zodta het pensloenfonds te weinig reserves heeft. Zolang de reserves nog niet voldoende zijn, moet het hersteiplan jaarlijks worden aangepast aan de actuele cijfers. De beleidsdekkingsgraad van Pensioenfonds Vervoer bedroeg op 1 januari ,9% (ter vergelijk: op 1 januari 2016 was deze 104,5% en op 1 januari ,7%). De vereiste dekkingsgraad is op I januari 2017 voor Pensioenfonds Vervoer vastgesteld op 117,2% (op Ijanuari 2016: 119,0%, op 1 januari 2015: 117,3%). HetAlgemeen Bestuur van Pensioenfonds Vervoer heeft daarom een aangepast herstelplan opgesteld en vastgesteld in de vetgadering van 23 maart Dit aangepaste herstelplan is vervolgens ingediend bij De Nederlandsche Bank. DNB heeft bij brief van 19 mei 2017 aangegeven in te stemmen met het ingediende herstelplan. DNB is van oordeel dat het geactualiseerde herstelplan concreet en haalbaar is. Actuariêle en Bedrijfstechnische Nota

254 de de de de 5 Beleidsuitgangspunten en risicohouding Het fonds heeft invufling gegeven aan de beleidsuitgangspunten van het fonds waaronder de in de Pensioenwet opgenomen risicohouding (kwalitatief en kwantitatief). Na overleg met CAOpartijen is de risicohouding door het fonds vastgesteld. De kwalitatieve risicohouding en de toeslagambitie zijn in feite onderdeel van de door CAO partijen aan het lands gegeven opdracht om de pensioenregeling uit te voeren. Het bestuut van het fonds gebruikt de doelstellingen en uitgangspunten bij de opdrachtaanvaarding en de vaststelling van beleid. Het bestuur van het fonds heeft de door haar gewenste risicohouding vastgesteld met de daarbij gehanteerde uitgangspunten bij de bepaling van deze risicohouding. Het fonds heeft dit aan CAOpartijen voorgelegd en deze tevens met CAOpartijen besproken. CAOpartijen is gevraagd zich uit te spreken over de door haar gewenste risicohouding. De risicohouding van het pensioenfonds, zoals vastgelegd in het besluit financieel toetsingskader van december 2014, bestaat uit drie onderdelen: 1. Kwalitatieve beschrijving van de risicohouding; 2. Kwantitatieve beschrijving van de korte termlln risicohouding; 3. Kwantitatieve beschrijving van de lange termun risicohouding. De risicohouding van het fonds voldoet aan de prudent person regel en komt voor de korte termijn tot uitdrukking in de hoogte van het vereist eigen vermogen of een bandbreedte hiervoor en voor de lange termijn tot uitdrukking in de door het fonds gekozen ondergrenzen in het kader van de haalbaarheidstoets. De haalbaarheidstoets is een stochastische toets die inzicht geeft in de samenhang tussen de financiele opzet, het verwachte pensioenresultaat en de risico s die daarbij gelden. De economische scenario s zijn door DNB voorgeschreven. In de haalbaarheidstoets wordt een projectie van de financiële situatie van het pensioenfonds voor een lange periode (60 jaar) gemaakt voor een veelvoud aan economische scenario s (stochastische analyse). De haalbaarheidstoets heeft als doel inzicht te geven in: gevolgen van de financiêle opzet van het fonds; verwachtingen en risico s, met name ten aanzien van koopkrachtbehoud; haalbaarheid en consistentie van het premiebeleid; hersteikracht van het fonds. De belangrijkste uitkomst waarnaar gekeken wordt in de haalbaarheidstoets is het pensioenresultaat. Dit is een maatstaf voor koopkrachtbehoud. Het fonds stelt zelf de beleidsuitgangspunten voor de toets vast. Dit zijn de ondergrenzen voor het pensioenresultaat, die aansluiten op de risicohouding van het fonds. Actuariële en Bednjfstechnische Nota

255 De Korting Nominaal Reeel Opbouwpercentages Risico s 1. Door hetfonds gehanteerde uitgangspunten bij vaststellen risicohouding De risicohouding van het fonds wotdt deels bepaald door de afspraken die zijn gemaakt ten aanzien van de financiering van de pensioenregeling. Het fonds kent de volgende uitgangspunten op het gebied van financiering: De premie is 30% van de pensioengrondslagsom; premie dient kostendekkend te zijn. De kostendekkende premie voor de pensioenopbouw is gebaseerd op een 120maands rentemiddeling (gedempte kostendekkende premie); In de periode tot 2021 dient uit de premie eveneens de zogenaamde VPL overgangsregeling sector Vervoer gefinancierd te worden: deze premie is gebaseerd op een 5jaars rentemiddeling. Het fonds heeft sinds 2009 bewust gekozen voor een beleid dat leidt tot lage kansen op het verminderen van pensioenaanspraken en pensioenrechten. Het hierbij passende beleggingsbeleid heeft er mede toe geleid dat het fonds de pensioenaanspraken en pensioenrechten tot op heden niet heeft hoeven verminderen. De keerzijde van dit beleid is wel dat de kans op indexatie lager is. 2. Uitkomsten discussie risicobereidheid binnen het bestuur Het bestuur heeft de door haar gewenste risicobereidheid vastgesteld, waarbij een evenwichtige belangenafweging centraal heeft gestaan. De uitkomst is dat de risicobereidheid in termen van risicoprofiel van de beleggingen gelijk is aan de risicohouding die momenteel als strategische norm geldt. Dit profiel heet dan ook: neutraal. Met andere woorden: het huidige risicoprofiel dat is gekozen voor de beleggingen past ook in de nieuwe wet en regelgeving nog steeds bij de risicobereidheid van het bestuur. De uitkomsten van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden geven het bestuur vooralsnog geen aanleiding om het risicoprofiel aan te passen. Het is echter wel mogelijk om bij de overgang naar het nieuwe ElK het risicoprofiel eenmalig te verhogen, ondanks de situatie van reservetekort. Het bestuur zal deze mogelijkheid open houden en er op een later moment over beslissen. Mocht er in de toekomst aanleiding zijn cm het risicoprofiel aan te passen, dan zal het bestuur de CAOpartijen opnieuw raadplegen. De discussie omtrent de risicobereidheid liet ook zien dat een ideaal pensioenresultaat niet bestaat. Er is geen keuze te maken waarbij er scenario s zijn waarbij nooit gekort hoeft te worden en/of waarbij altijd toeslagverlening (indexatie) mogelijk is. Er zijn immers scenario s die leiden tot een sterke daling van de dekkingsgraad. De grotere terughoudendheid van het verlenen van toeslag in de nieuwe wetgeving leidt er toe dat pas bij een langdurig hoge dekkingsgraad daadwerkelijk een volledige toeslag wordt verleend waardoor scenario s met een lager pensioenresultaat niet te vermijden zijn. Door rekening te houden met verschillende maatstaven voor risicobereidheid heeft een evenwichtige belangenafweging plaatsgevonden. De risicomaatstaven zijn afzonderlijk beoordeeld. Deze zijn: op pensioenen (kans op korten en mate van korten) na 15 jaar; pensioenresultaat (zonder rekening te houden met prijsinflatie) na 15 jaar; pensioenresultaat (rekening houdend met prijsinflatie) na 15 jaar; (kans op aanpassen regeling en de mate waarin) over een periode van l5jaar; met een 1jaars horizon (ontwikkeling dekkingsgraad binnen I jaar). Het onderzoek naar risicobereidheid onder het bestuur ten aanzien van de hierboven vermelde 5 risicomaatstaven heeft geleid tot een passende uitkomst voor het profiel neutraal. Dit betekent niet dat voor elke risicomaatstaf afzonderlijk de voorkeur van het bestuur het profiel neutraal was, maar rekening houdend met een evenwichtige belangatweging is het gewogen oordeel over alle risicomaatstaven een uitkomst voor het profiel neutraal. Actuariële en Bedr,jfstechnische Nota

256 De De Het Het Het Het 3. Samenvatting van uitkomsten van het onderzoek naar de risicobereidheid van Pensioenfonds Vervoer bij risicoprofiel neutraal. De hieronder vermelde uitkomsten van de kwantitatieve risicohouding volgen uit het onderzoek naat de risicobereidheid zoals besproken in de vergadering van het Algemeen Bestuur van 7 mei 2015 en betretfen derhalve een momentopname met als vertrekpunt 1 januari Kwalitatieve risicohouding premie is minimaal en maximaal gelijk aan 30% van de pensioengrondslag. premie dient (inclusieffinanciering van de VPLovergangsregeling sector Vervoer) kostendekkend te zijn. Bij de bepaling van de kostendekkende premie voor de pensioenopbouw wordt rekening gehouden met een 120maands middeling van de rente (gedempte kostendekkende premie). Bij de bepaling van de gedempte kostendekkende premie voor de VPLregeling wordt een rentevoet gehanteerd die gelijk aan het gemiddelde van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuren over de aan het desbetreffende kalenderjaar voorafgaande vijfjaren waarbij de rentetermijnstructuur van 30 september als basis dient. niet hoeven korten van pensioenen is voorlopig belangrijker dan de toeslagverlening. Dit betekent dat de kans op korting klein moet zijn. Kwantitatieve risicohouding verwachte opbouwpercentage op korte en lange termijn is 1,72%. In tegenvallende scenario s kan dit op korte termijn dalen naar 1,59% en lange termijn naar 1,51%. Het reglementaire opbouwpercentage is 1,788%. De gemiddelde cumulatieve korting is 4,9% over 15 jaar. In tegenvallende scenario s (ongeveer 2,5% kans) kan dit oplopen tot een cumulatieve korting van 30%. nominale pensioenresultaat na l5jaar is naarverwachting 114%, in tegenvallende scenario s kan dit dalen tot 72%. reele pensioenresultaat na 15 jaar is naar verwachting 87%, in tegenvallende scenario s kan dit dalen tot 56%. Op basis van het risicoprofiel ligt de spreiding van de dekkingsgraad over een horizon van één jaar met 95% zekerheid tussen 87% en 128%. Het bufferniveau waaraan voldaan dient te worden is een dekkingsgraad van 117,9%. Vanaf een dekkingsgraad van 94% kan PE Vervoer naar verwachting in 10 jaar herstellen tot de vereiste dekkingsgraad van 117,9%: bij een dekkingsgraad van 94% of hoger hoeft dus geen korting op de pensioenen plaats te vinden. Bij een dekkingsgraad onder 94% dient direct tot een korting te worden overgegaan. CAOpartijen hebben de door het bestuur van het fonds gewenste risicohouding onderschreven en zijn akkoord gegaan met het continueren van het risicoprofiel van de beleggingen die momenteel als strategische norm geldt. Deze risicohouding is tevens de basis voor het op grond van het nieuwe FTK opgestelde herstelpian en uitgevoerde (aanvangs)haalbaarheidstoets. CAOpartijen zijn geinformeerd over de uitkomsten voor de risicohouding op korte termijn en de risicohouding op lange termijn. In het kader van de opdrachtaanvaarding van de door CAOpartijen aan het fonds in uitvoering gegeven pensioenregelingen hebben het fonds en CAOpartijen de opdrachtaanvaarding vastgelegd in een door alle partijen ondertekende overeenkomst. Actuarléle en Bedrijfstechnische Nota

257 Het verantwoordingsorgaan is geinformeerd over de uitkomsten voor de risicohouding op korte termijn en de risicohouding op lange term ijn. 4. Kwantitatieve beschrijving van de korte termijn risicohouding. De risicohouding is vertaald in een strategische beleggingsportefeuille met bandbreedtes. Ook voor de mate van renteafdekking is een strategisch beleid met bandbreedtes vastgesteld. Het korte termijn risico gemeten door middel van het Vereist Eigen Vermogen (VEV) bij de strategische beleggingsportefeuille, uitgedrukt als ¾ van de technische voorzieningen voor risico van hetfonds, bedraagt 18,0% per 30 juni 2015, tekening houdend met de nieuwe UFR systematiek zoals die met ingang van l5juli 2015 van toepassing is (de zogenaamde Commissie UFR). Het VEV kan fluctueren door verschuivingen in de feitelijke mix binnen de bandbreedtes ten aanzien van de allocatie naar de verschillende beleggingscategorieen en de mate van afdekking van het renterisico. De bandbreedte rondom het VEV is bedoeld om uitvoering te geven aan het feitelijke beleggingsbeleid binnen de toegestane bandbreedtes rondom het strategische beleid. Om de grenzen voor het VEV te bepalen, heeft het pensioenfonds de volgende berekeningen laten uitvoeren: a. een berekening waarbij de invullingen per categorie zodanig binnen de bandbreedtes zijn gesteld dat een portefeuille met het laagste VEV resulteert; b. een berekening waarbij de invullingen per categorie zodanig binnen de bandbreedtes zijn gesteld dat een portefeuille met het hoogste VEV resulteert; c. een berekening conform a. met een dating van de credit ratings; d. een berekening conform b. met een stijging van de credit ratings. De maximale afdekking van het renterisico bedraagt 65% in het marktrentekader en de minimale bedraagt 61%. De VEV bandbreedte dient de bandbreedtes van het sttategische beleggingsbeleid te ondersteunen. Hiermee wordt bereikt dat de bewegingen binnen de bandbreedtes mogelijk zijn zonder dat de VEV band breedte deze ruimte inperkt. Zowel in een herstelsituatie als bij hogere dekkingsgraden zijn hiermee fluctuaties van het risicoprofiel mogelijk als gevolg van marktomstandigheden zonder dat er sprake is van het doelbewust aanpassen van het risicoprofiel. Daarnaast zijn binnen het strategische beleid ook doelbewuste aanpassingen van het risicoprofiel mogelijk, onder voorbehoud dat deze van een tijdelijk karakter zijn en voor zover deze vallen binnen de grenzen van het vastgestelde strategisch beleggingsbeleid. De VEV bandbreedte dient te passen bij de huidige rentestand, maar ook bij een significant lagere en hogere rentestand. De bandbreedte hoeft niet van tevoren opgerekt te worden voor significante wijzigingen van de rentestand. Een fluctuatie van het risicoprofiel van een fonds als gevolg van marktomstandigheden ziet de wetgever niet als het doelbewust vergroten van het risicoprofiel. Hierdoor is een toekomstige wijziging van het VEV veroorzaakt door fluctuaties in de rentestand toegestaan. Dit heeft het fonds ingevuld door een berekening van hogere en lagere rentestanden (dan ultimo juni 2015) niet standaard op te nemen in de bandbreedte. Een wijziging van het VEV als gevoig van fluctuaties in de rentestand wordt opgevangen door de VEV band breedte te definiëren als relatieve afwijking ten opzichte van het VEV bij het strategische beleggingsbeleid. Uitgaande van bovenstaande overwegingen is besloten om voor de vereist eigen vermogen bandbreedte een ondergrens van 85% en een bovengrens van 125% van het vereist eigen vermogen op basis van de strategische portefeuille te hanteren. Actuariêle en BedrijIstechnische Nota

258 Het korte termijn risico gemeten door middel van het VEV bij de strategische beleggingsportefeuille bedraagt 18,0% per 30 juni Toekomstige wijzigingen van het VEV veroorzaakt door fluctuaties in de rentestand zijn toegestaan. In dit beleid heeft het bestuur beoordeeld dat deze bandbreedte acceptabel is uit hoofde van balansrisicomanagement. Tenminste eens per kwartaal zal het pensioenfonds bij DNB (via kwartaalrapportage) indienen hoe het VEV feitelijk is. 5. Kwantitatieve beschrijving van de lange termijn risicohouding. De risicohouding van het fonds komt voor de lange termijn tot uitdrukking in de ondergrenzen in het kader van de haalbaarheidstoets. Ondergrenzen worden vastgesteld ten aanzien van: het verwachte pensioenresultaat vanuit de situatie dat het pensioenfonds precies beschikt over het vereist eigen vermogen; het verwachte pensioenresultaat vanuit de feitelijke dekkingsgraad van het pensioenfonds; het pensioenresultaat dat kan worden bereikt vanuit de feitelijke dekkingsgraad in een slechtweerscenario. Een fonds voert periodiek een haalbaarheidstoets uit die op basis van een stochastische analyse inzicht geeft in de samenhang tussen de financiële opzet, het verwachte pensioenresultaat en de risico s die daarbij gelden. Er is een aanvangshaalbaarheidstoets en een jaarlijkse haalbaarheidstoets. De aanvangshaalbaarheidstoets is in 2015 voor het eerst uitgevoerd en vastgesteld naar aanleiding van invoering van het nieuwe ElK per 1 januari Voor de bepaling van de lange termijn risicohouding is de kwalitatieve risicohouding als uitgangspunt gehanteerd. Om invulling te geven aan het bepaalde in artikel 22 van het Besluit Financieel Toetsingskader kiest het fonds de volgende grenzen in het kader van de uitvoering van de aanvangshaalbaarheidstoets: De ondergrens voor het verwachte pensioenresultaat vanuit de situatie dat het pensioenfonds precies beschikt over het vereist eigen vermogen is gelijk aan 85%. De ondergrens voor het verwachte pensioenresultaat vanuit de feitelijke dekkingsgraad van het pensioenfonds bij het van toepassing worden van het nieuwe financiële toetsingskader is gelijk aan 85%. Bij de jaarlijkse haalbaarheidstoets berekent het fonds vanuit de feitelijke dekkingsgraad zowel het verwachte pensioenresultaat als het pensioenresultaat in een slechtweerscenario. De maximale relatieve afwijking tussen het verwachte pensioenresultaat en het pensioenresultaat in het slechtweer scenario die het fonds dan acceptabel vindt is 33%. Dit betekent dat het pensioenresultaat in slechts 5% van de scenario s meer dan 33% lager mag zijn dan het verwachte pensioenresultaat vanuit de feitelijke dekkingsgraad. De onderbouwing voor deze ondergrenzen is als volgt: De ondergrens van 85% is passend bij een toeslagrealisatie van 50% van de looninflatie, een ongekorte opbouw voor de deelnemers en ongekorte opgebouwde pensioenaanspraken en rechten; Er is gekozen voor een eenduidige normstelling voor de ondergrens voor het verwachte pensioenresultaat vanuit de situatie dat het pensioenfonds precies beschikt over het vereist eigen vermogen en voor de ondergrens voor het verwachte pensioenresultaat vanuit de feitelijke dekkingsgraad van het pensioenfonds. De Actuariele en Bednjfstechnische Nota

259 ondergrens van 85% past immers bij een toeslagrealisatie van 50% van de looninflatie, een ongekorte opbouw voor de deelnemers en ongekorte opgebouwde pensioenaanspraken en rechten. Daarnaast wordt de norm ten aanzien van het verwachte pensioenresultaat van uit de situatie dat het pensioenfonds precies beschikt over het vereist eigen vermogen niet jaarlijks in de haalbaarheidstoets getoetst. De in 2015 voor het eerst uitgevoerde en vastgestelde aanvangshaalbaarheidstoets, naar aanleiding van invoering van het nieuwe FTK per I januari 2015, heeft tot de volgende uitkomsten geleid: Het verwachte (mediane) pensioenresultaat vanuit de evenwichtspositie per 31 maart 2015 (vereist elgen vermogen = 117,3%) is per 1 januari 2015 gelijk aan 109,9%. Het verwachte (mediane) pensioenresultaat vanuit de feitelijke dekkingsgraad (per I januari 2015, onder het nieuwe FTK = 106,3%) is per gelijk aan 107,2%. De relatieve afwijking van het pensioenresultaat (verschil mediane pensioenresultaat en 5% percentiel vanuit de feitelijke dekkingsgraad) is per I januari 2015 gelijk aan 28,1%. In 2016 is een haalbaarheidstoets uitgevoerd, die tot de volgende uitkomsten heeft geleid: Het verwachte (mediane) pensioenresultaat vanuit de feitelijke dekkingsgraad (per I januari 2016, 101,0%) is per gelijk aan 106,6%. De relatieve afwijking van het pensioenresultaat (verschil mediane pensioenresultaat en 5% percentiel vanuit de feitelijke dekkingsgraad) is per 1 januari 2016 gelijk aan 27,3%. In onderstaande tabel zijn de gestelde ondergrenzen en gestelde maximale relatieve afwijking en de uitkomsten van de aanvangshaalbaarheidstoets per 1 januari 2015 en de haalbaarheidstoets per 1 januari 2016 opgenomen. Uitgangspositie Te stellen ondergrens Lange termijn Resultaten Resultaten risicohouding aanvangshaalbaarheidstoets Haalbaarheidstoes per BELEID pen januari januari 2016 Waarbij aan VEV Ondergrens bij verwacht wordt voldaan pensioenresultaat op 85% fondsniveau 109,9% n.v.t. Feitelijke financiele positie Ondergrens bij verwacht J ensioenresultaat op fondsniveau 107,2% 106,6% Maximale relatieve afwijking van het pensioenresultaat op fondsniveau in slechtweerscenario 28,1% 27,3% Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

260 6. Vastlegging procedures voor uitvoering, vaststelling en verantwoording van de haal baarheidstoets De haalbaarheidstoets bestaat uit de aanvangshaalbaarheidstoets en de jaarlijkse haalbaarheidstoets en wordt uitgevoerd op basis van de door DNB voorgeschreven economische scenario s. De aanvangshaalbaarheidstoets is begin 2015 voor het eerst uitgevoerd en vastgesteld naar aanleiding van invoering van het nieuwe ElK per 1 januari De aanvangshaalbaarheidstoets zal opnieuw worden uitgevoerd en vastgesteld als het fonds besluit een nieuwe pensioenregeling ult te voeren of als er sprake is van significante wijzingen in het premiebeleid, toeslagbeleid of beleggingsbeleid. De rapportagedatum is 1 januari van het boekjaar waarin de nieuwe regeling wordt ingevoerd of de wijziging van de huidige plaatsvindt, en de resultaten worden bij DNB ingediend maximaal één maand nadat het fonds heeft besloten tot invoering van de nieuwe regeling of als er sprake is van significante wijzingen in het premiebeleid, toeslagbeleid of beleggingsbeleid. De jaarlijkse haalbaarheidstoets wordt jaarlijks uitgevoerd en vastgesteld en heeft eveneens als rapportagedatum I januari. De jaarlijkse haalbaarheidstoets wordt uitgevoerd op basis van de gegevens die ten grondsiag liggen aan de staten en wordt tegelijkertijd met die staten ingediend bij DNB. Indiening bij DNB vindt plaats via staat J702. De ondergrenzen gehanteerd in de aanvangshaalbaarheidstoets van 2015 zijn vastgesteld in overleg met CAOpartijen en het verantwoordingsorgaan. Bij eventueel toekomstig uit te voeren aanvangshaalbaarheidstoetsen zullen deze ondergrenzen opnieuw worden vastgesteld in overleg met CAOpartijen en het verantwoordingsorgaan. Indien uit de jaarlljkse haalbaarheidstoets blijkt dat de ondetgrenzen worden overschreden informeert het bestuur CAOpartijen en het verantwoordingsorgaan en treedt met hen in overleg om tot eventuele maatregelen te komen. De in 2016 uitgevoerde haalbaarheidstoets leert dat slechts marginaal wordt afgeweken van de uitkomsten van de aanvangshaalbaarheidstoets. Uit de toets blijk dat: Het pensioenresultaat (op fondsniveau) van 106,6% ruim boven de vastgestelde ondergrens van 85% valt. Dok de maximale afwijking in het s)echtweerscenario van 27,3% ruim onder de vastgestelde grens van 33% Iigt. Pensioenfonds Vervoer voldoet hiermee aan de normering van de pensioenresultaten die in 2015 zijn vastgesteld op basis van de aanvangshaalbaarheidstoets. Actuariële en BedrUfstechnische Nota

261 6 Beleggingsbeleid 6.1 Strategisch beleggingsbeleid en beleggingscyclus Doelstelling van het beleggingsbeleid is om een zo goed mogelijk rendement te behalen met het oog op de pensioenverplichtingen binnen de vastgestelde risicohouding. De risicohouding van het fonds komt tot uitdrukking in de hoogte van het vereist eigen vermogen en de ondergtenzen in het kader van de haalbaarheidstoets. De ontwikkeling van het strategisch beleggingsbeleid komt tot stand door een ALM studie en nadere uitwerking in een SAA (strategische asset allocatie) studie. Voor het strategisch beleggingsbeleid is met name de hoogte van het vereist eigen vermogen een belangrijke randvoorwaarde. Aanvullende eisen en wensen komen voort uit: De beleggingsovertuigingen zoals genoemd in de Verklaring beleggingsbeginselen; Het Verantwoord Beleggen Beleid; Wet en regelgeving, zoals bijvoorbeeld prudent person regel vervat in artikel 135 van de PW en richtlijn 13 van het Besluit ElK. De Verklaring inzake de beleggingsbeginselen en het verantwoord beleggingsbeleid zijn gepubliceerd op de website van Pensloenfonds Vervoer: pfvervoer. nl/sites/pfvervoer. n 1/files/documenten/reglementen en statuten/verkia ring inzake beleggingsbeginselen.pdf en hffps:llwww. pfvervoer. ni/overons/beleggen Beleggingsovertuigingen Pensioenfonds Vervoer gebruikt zijn kracht als lange termijn belegger; Pensioenfonds Vervoer vindt spreiding van risico s essentieel Pensioenfonds Vervoer verwacht dat de risicofactoren aandelen, krediet, looptijd, inflatie en illiquiditeit op lange termijn worden beloond met een passend rendement; Pensioenfonds Vervoer vindt operationele beheersbaarheid een voorwaarde voor beleggen; Pensioenfonds Vervoer vindt het creêren van toegevoegde waarde (alpha) een haalbare uitdaging; Pensioenfonds Vetvoer vindt dat de kosten van vermogensbeheer in relatie moeten staan tot de verwachte meerwaarde; Pensioenfonds Vervoer wil invulling geven aan zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid en verantwoorde beleggingsmogelijkheden benutten. P/Iers van het Verantwoord Beleggen Beleid: Doelinvesteringen Dialoog met bedrijven en stemmen ESG integratie Massa schadeclaims Uitsluiten van beleggingen Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

262 Bij het opstellen en uitvoeren van het beleggingsbeleid neemt Pensioenfonds Vervoer de vereisten, zoals vastgelegd in de prudent person regel (o.a. arlikel 135 PW; artikel 13 en 13a Besluit ElK) en vereisten ten aanzien van de integere en beheerste bedrijfsvoering (artikel 143 PW) in acht. De waarden worden belegd in het belang van aanspraak en pensioengerechtigden. Er geldt een maximum voot beleggingen in de bijdragende onderneming. De beleggingen worden gewaatdeerd op basis van marktwaardering. Een pensioenfonds vermeldt in zijn jaarverslag hoe in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu, klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen. De veiligheid, kwaliteit, liquiditeit en rendement van de beleggingsportefeuille als geheel worden gewaarborgd. Het beleggingsbeleid sluit aan op de aard en duur van de toekomstige pensioenuitkeringen. Beleggingen op nietgereglementeerde financiële markten worden tot een prudent niveau beperkt. Derivaten zijn toegestaan voor zover deze bijdragen aan een vermindering van het risicoprofiel of een doeltreffend portefeuillebeheer vergemakkelijken. Beleggingen worden gediversifieerd, zodat een bovenmatige afhankelijkheid van of vertrouwen in bepaalde waarden, of een bepaalde emittent of waarden of groep van ondernemingen wordt vermeden (geldt niet voor staatsobligaties). Het strategisch beleggingsbeleid (lange termijn) past bij de doelstelling en beleidsuitgangspunten, waaronder de risicohouding van het fonds en is gebaseerd op gedegen onderzoek. Strategische beleggingsportefeuille De strategische portefeullle voor 2017 is onderstaand weergegeven. Er is een onderscheid gemaakt tussen beleggingen in het kader van de VPLregeling en beleggingen in het kader van de verplichtingen van het pensioenfonds (VPV). Dit onderscheid is eveneens aangebracht in de normportefeuille. Actuariële en Bednjfstechnische Nota

263 . 28.1% 9vm vaststellen omvangta.v. totaa middelen per uftimo2ol6 zljn de aliocati aan VPV en VPL en daarmee de Totaal Midrlpn PnrtpfpiiIlp,ndirtipf Totaal Midden Strategisch Strategisch BeIeqgingcategorie Portefeullie VPV VPL (201 7) RenteOverlay en Onderpand Portefeullle 29.0% 24.8% 100.0% (Hoop kredietwaardige) Euro staatsleningen en Swapportefeuille 290% 248% 1000% Vastrentende waarden overig 36.3% 41.6% Staatsleningen opkomende anden in harde valuta 31% 3.3% Staatsleningen opkomende landen in lokale valuta 3.4% 3.6% Wereldwijde bednjfsleningen 118% 125% Europese hoogrentende leningen 22% 23% Amerikaanse hoogrentende leningen 28% 6.2% Amenkaanse bankleningen 4.2% 44% Hypotheken 7.3% 77% Impact Investing 02% 0.2% Kas 1.3% 1.4% Aandelen 29.8% Aandelen Europa large caps 4.3% 4.6% Aandelen VS large caps 7.5% 7.9% Aandelen Japan 2.9% 3.1% Aandelen wereldwijd age volatllltelt 4.0% 42% Aandelen wereldwijd waarde 3.7% 3.9% Aandelen Pacific ex Japan 2.2% 23% Aandelen Opkomende markten 3.6% 38% Alternetieve beleggingen z 3.6% 3.8% Niet beursgenoteerd vastgoed 3.2% 3.4% lnfrastructuur 0.4% 04% Totale strategieche portefeuille 100% 100.0% 100.0% Allocatie (Totaal, VPV VPL) 100% 94,4%* 56% atdekking valuta s (USE), GP, YEN) 100.0% 100.0% nvt afdekking renterisco (op basis van marktrente) n.v.l 58.0% 100.0% Beleggingscyclus De uitgangspunten voor het strategische beleggingsbeleid, te weten: ALM Studie, Verklaring beleggingsbeginselen en Verantwoord Beleggingsbeleid, worden doorgaans in een cyclus van 3 jaar herijkt. Met de introductie van het nieuwe Financieel ToetsingsKader heeft het bestuur de risicohouding in 2015 opnieuw herijkt aan de hand van een ALM studie. In 2016 is een SAA studie uitgevoerd en is een beoordelingskader voor de verschillende beleggingscategorieen vastgesteld. Deze analyses worden toegevoegd aan de driejaarlijkse cyclus. Jaarlijks wordt een beleggingsplan en notmportefeuille vastgesteld dat voldoet aan de kaders van het strategische beleggingsbeleid. Hierin worden de actuele inzichten voor de verschil!ende categorieen meegewogen. Hieruit volgt eveneens de normportefeuille en de technische uitwerking voor de normportefeuille waaronder herbalanceting regels die voortvloeien uit de bandbreedtes die worden toegestaan. De vervolgstappen in de beleggingscyclus worden getoond in appendix Dit betreft de uiwoering, resultaatmeting, evaluatie en bijstelling. Actuariêle en Bedrijfstechnische Nota

264 6.2 Opzet van de uitvoering Het bestuur Het bestuur vergadert in beginsel twee keer pet maand. In de ene bestuursvergadering ligt de focus op pensioenbeheer, in de andere op vermogensbeheer. Het bestuur richt zich op het beleid ten aanzien van het vermogensbeheer en mandateert het bestuursbureau voor de uitvoering en regievoering op de uitbesteding. Bestuursbureau Het bestuursbureau ondersteunt het bestuur op het gebied van het beleggingsbeleid. Het bestuursbureau is verantwoordelijk voor de beleidsvoorbereiding, regievoeting op de uitbesteding en legt verantwoording af aan het bestuur over de uitvoering van het beleid. Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn beschreven in de het Governance Handboek Derden (uitbesteding) De beleggingen die voortkomen uit het door het bestuur vastgeste!de beleggingsplan worden uitgevoerd door derde partijen. Dit is zodanig georganiseerd dat onafhankelijkheid en controle centraal staan. Verschillende externe vermogensbeheerders zorgen voor het portefeulllebeheer. Het bestuursbureau en de integraal vermogensbeheerder geven invulling aan het managerselectie en monitoringsbeleid waarbij de integraal beheerder de externe vermogensbeheerders selecteert en monitort. Het bestuursbureau vervult een countervailing power jegens de integraal beheerder en controleert of het beleid wordt gevolgd. De integraal vermogensbeheerder voert zelf het beheer over het rente en valutaafdekkingsbeleid en is tevens verantwoordelijk voor het algehele beheer van en rapportage over de beleggingsportefeuille. De rapportage vereist een continue afstemming met de bewaarbank. Het Bestuursbureau, dat als een verlengstuk van het bestuur fungeert, monitort en controleert de integraal manager. Het uitbestedingsbeleid is nader beschreven in appendix Risicobeheersing Risicobeheersing start met de spreiding van beleggingen over Iooptijden, sectoren en regio s bij verschillende vermogensbeheerders en tegenpartijen. Aanvullende beheersmaatregelen betreffen de vaststelling van grenzen waarbinnen de portefeuille moet bewegen en restricties voor de verschillende mandaten bij externe vermogensbeheerders. Deze zijn vastgelegd in het limietenkader en de contracten met vermogensbeheerders. Het limietenkader wordt jaarlijks door het bestuur vastgesteld en vormt de basis voor de risicomonitoring. De afdeling Risicomanagement van het bestuursbureau ziet toe op de uitvoering van de risicobeheersing door de integraal manager en de onafhankelijke bewaarbank. De bewaarbank dtaagt zorg voor waardering en administratie en vervult een controlefunctie ten aanzien van de beleggingen van de externe vermogensbeheerders. Ook de backofficeactiviteiten met betrekking tot de beleggingen worden gemonitord en getoetst door een onafhankelijke specialistische administrateur. Deze draagt ook zorg voor de uitwisseling van onderpand tussen Pensioenfonds Vervoer en tegenpartijen in (OTC) derivaten transacties. De monitoring van zowel de onafhankelijke bewaarbank als de onafhankelijke administrateur vindt plaats door de afdeling Finance & Control van het Bestuursbureau. In 2016 is aanvullend een ODD beleid vastgesteld. Dit betreft de Operational Due Diligence van de verschillende vermogensbeheerders, d.w.z. onderzoek naar integriteit van de Actuariele en Bedrijfstechnische Nota

265 bedrijfsvoering bij externe vermogensbeheerders en de integraal manager. De uitvoering hiervan is vervat in een doorlopend programma. 6.4 Monitoring en evaluatie In verschillende rapportages komt de monitoring van het beleggingsbeleid en de uitvoering hiervan aan de orde. Dit betreft niet alleen monitoring en beoordeling van verschillende risico s maar ook de samenstelling van de beleggingsportefeuille, de beoordeling van externe vermogensbeheerders en de performanceontwikkeling. Deze wotden besproken in de vergadering van het bestuur. Tevens wordt jaarlijks het functioneren van de integraal vermogensbeheerder in een vergadering van het bestuur geevalueerd. Reguliere rapportages betreffen (onder meer): Dashboard Financiele risico s (Bestuursbureau; maandelijks). Dashboard nietfinanciële risico s (Bestuursbureau; per kwartaal). Dashboard Illiquide beleggingen (Bestuursbureau; per kwartaal). Maandrapportage beleggingen (Robeco; maandelijks). Risico Rapportage beleggingen (Robeco; wekelijks). Rapportage interne beheersing Robeco, NT en ITS (ISAE 3402 Type II of SOC1); (Bestuursbureau; jaarlijks) Evaluatie Integraal vermogensbeheerder.(bestuursbureau; jaarlijks); ODDrapporten (volgens programma). Op grond van de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds (Wet Bpf 2000) worden de beleggingsresultaten eveneens gemeten op basis van de zogeheten Zscore. Hierbij worden de gerealiseerde beleggingsresultaten afgezet tegen het rendement dat voortvloeit uit de, vooraf vastgestelde, normportefeuille. Een externe specialist maaktjaarlijks een analyse van het feitelijk gerealiseerde rendement en het rendement volgens de norm portefeuille. 6.5 Waarderingsgrondslagen activa De waarderingsgrondslagen van de beleggingen van Pensioenfonds Vervoer zijn vastgelegd in het Handboek Waarderingen. Uitgangspunt is dat de beleggingen worden gewaardeerd op actuele waarde. Het is echter niet altijd eenvoudig om de actuele waarde van beleggingen te kunnen vaststellen. Voor de meerderheid van de beleggingen is sprake van objectief vast te stellen marktnoteringen. Voor bepaalde beleggingen zijn deze niet beschikbaar en vindt waardering plaats op basis van waarderingsmodellen en technieken, inclusief verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten en het gebruik van schallingen. In het Handboek Waarderingen wordt per beleggingscategorie aangegeven hoe de waardering wordt bepaald. Actuariële en BedrUfstechnische Nota

266 7 Communicatiebeleid Het bestuur wil met deelnemers, pensioengerechtigden en werkgevers zo relevant mogelijk, begrijpelijk en evenwichtig communiceren. De volgende doelen staan centraal: Het fonds voldoet aan wet en regelgeving; lnzicht. Personen met een pensioenaanspraak bij Pensioenfonds Vervoer (actieve deelnemers, gewezen deelnemers en gewezen partners) hebben inzicht in de hoogte van hun aanspraak bij Pensioenfonds Vervoer en de toereikendheid van hun inkomen na pensionering. Zij weten dat de aanspraak niet gegarandeerd is en weten welke mogelijkheden zij hebben om hun pensioensituatie te verbeteren. 7.1 Speerpunten in strategie om kerndoelen te realiseren Deelnemers 1. Een centrale set boodschappen. We formuleren een serie basisboodschappen die in alle middelen terugkomen. 2. Minder tekst en meer beeld. De sterke beeldcultuur en de leesvaardigheid van een deel van de deelnemers vraagt om een duale insteek, waarbij beeld in belang toeneemt. 3. Stapsgewijze digitalisering. De groep die bij voorkeur via communiceert groeit gestaag. De communicatie via en internet wordt geleidelijk verder vormgegeven. 4. Levensfasecommunicatie. De intetesses van een deelnemer vetanderen over het algemeen sterk naarmate hij of zij ouder wordt. Daarom wordt de comm unicatie op een aantal plekken levensfasespecifiek. 5. Inzicht door overtuigen en activeren. Alleen informeren zet weinig zoden aan de dijk, zeker niet bij de weinig of niet pensioenbewuste deelnemer. Communicatie waarin ingespeeld wordt op overtuigingen ( 1k geloof dat... ) en gevoelens ( ik maak mij zorgen over ) is van groot belang. Fen deel van de communicatie is daarom gericht op het beinvloeden van gevoelde relevantie, zelfvertrouwen en gevoelde invloed. Daarnaast roepen we verschillende doelgroepen geticht op tot actie en faciliteren deze actie waar mogelijk. Werkgevers Teneinde werkgevers te laten ervaren dat Pensioenfonds Vervoer hét pensioenfonds is voor hen, werken we daarnaast volgens de volgende uitgangspunten: We informeren werkgevers helder en eenduidig. We leggen processen en verandetingen duidelijk uit. We roepen gericht op tot (tijdige) actie en ondersteunen werkgevers waar mogelijk, via verschillende kanalen. We vereenvoudigen (administratieve) processen zoveel mogelijk. We ondersteunen werkgevers bij de communicatie richting hun eigen medewerkers. Actuariele en BedrUfstechnische Nota

267 8 Beleid collectieve waardeoverdrachten 8.1 Algemene uitgangspunten De uitgangspunten die door Pensioenfonds Vervoer worden gehanteerd bij een collectieve waardeoverdracht zijn: a) Een overgang mag niet ten koste gaan van de reeds aanwezige (gewezen) deelnemers en werkgevers aangesloten bij Pensioenfonds Vervoer. Een overgang moet voor Pensioenfonds Vervoer financieel neutraal zijn. b) De werknemers van de toetredende onderneming gaan deelnemen aan de regelingen zoals die (nu en in de toekomst) worden uitgevoerd worden door Pensioenfonds Vervoer. De koopsom voor inkomende collectieve waardeoverdrachten bij toetreding wordt vastgesteld op basis van: a) de marktwaardevoorziening van de nominale aanspraken; b) de schadevoorziening voor toekomstige pensioenopbouw van arbeidsongeschikten, berekend als de contante waarde van de toekomstig op te bouwen pensioenaanspraken zonder rekening te houden met revalideringskansen; c) de schadevoorziening voor ingegane arbeidsongeschiktheidspensioenen zonder rekening te houden met revalideringskansen; d) de excassokostenopsiag van 2% over de onder a) tot en met C) genoemde voorzien ingen; e) voor actieve deelnemers de premievoorziening voor het uitlooprisico voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid, ter grootte van de opsiag in de bruto premie voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid over de twee voorgaande boekjaren, opgerent naar de balansdatum voorafgaand aan de berekeningsdatum; f) voor actieve deelnemers de premievoorziening voor het uitlooprisico in verband met arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, ter grooffe van de jaarpremies voor aanvullende arbeidsongeschiktheidspensioenen over de twee voorgaande boekjaren, opgerent naar de balansdatum voorafgaand aan de berekeningsdatum; g) een vergoeding ter grootte van het normrendement (rendement van de normportefeuille) over de periode tussen de berekeningsdatum en de datum van betaling; h) opsiag voor Vereist Eigen Vermogen I dekkingsgraad. De grondsiagen waarop de marktwaardevoorziening van de nominale aanspraken en de schadevoorzieningen worden berekend, moeten gelijk zijn aan de grondsiagen van Pensioenfonds Vervoer ten behoeve van de Technische Voorzieningen op de balans. 8.2 Uitgangspunten en elsen van DNB Pensioenfonds Vervoer conformeert zich voorts aan de uitgangspunten zoals die door DNB bij de beoordellng van een collectieve waardeoverdracht worden gehanteerd. DNB kijkt in de eetste plaats naar de belangen van de bij beide pensioenfondsen betrokken (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Zij mogen geen nadeel van de waardeoverdracht ondervinden. Cm de belangen van deze betrokkenen te borgen, toetst DNB een collectieve Actuariële en Bednjfstechnische Nota

268 waardeoverdracht op onderstaande vier uitgangspunten. Bij de melding aan DNB van een voornemen tot waardeoverdracht geeft het Pensioenfonds aan op welke wijze wordt voldaan aan deze uitgangspunten. Afwijking van de uitgangspunten is mogelijk. Indien PF Vervoer hiervoor kiest, dan zal zij dit beargumenteren (comply or explain). De viet uitgangspunten van DNB zijn: 1. De overdrachtswaarde omvat een toereikende vergoeding voor de over te dragen pensioenverplichtingen. De pensioenverplichtingen warden bij de vaststelling van de overdrachtswaarde gewaardeerd tegen de marktwaarde waartegen zij daarna uit hoofde van artikel 126 Pw op de balans van het ontvangende fonds moeten warden opgenomen. Het ontvangende pensioenfonds zou anders verlies op de transactie lijden. Dat is niet in het belang van de reeds bij het ontvangende pensioenfonds bettokken (gewezen) deelnemers en gepensioneerden. Daarom wordt de contante waarde van de over te dragen pensioenverplichtingen als volgt bepaald: door te waarderen tegen de grondslagen inzake overlijden, arbeidsongeschiktheid en levensverwachting van het ontvangende fonds waarbij rekening wordt gehouden met eventuele verschillen in ervaringssterfte; aan de hand van de rentetermijnstructuur op de overdrachtsdatum; inclusief de opslag die nodig is voor de toekomstige uitvoeringskosten van het ontvangende pensioenfonds. 2. De overdrachtswaarde omvat een toereikende vergoeding voor de inkoop in het elgen vermogen. Het eigen vermogen van het ontvangende fonds, dat eerst alleen beschikbaar was voor afdekking van risico s die bestaande belanghebbenden lopen, is na de waardeovetdracht ook beschikbaar voor de nieuw toegetreden belanghebbenden. Zonder een bufferopslag in de overdrachtswaarde op te nemen, zouden de bestaande belanghebbenden van het ontvangende fonds worden benadeeld. Ter voorkoming daarvan wordt de bufferopslag als onderdeel van de overdrachtswaarde zodanig vastgesteld dat de waardeoverdracht geen negatieve financiele gevolgen voor het ontvangende pensioenfonds heeft. Bij een verschil tussen de financiële posities van beide londsen kan voorafgaand aan de waardeoverdracht op twee manieren een adequate bufferopslag gerealiseerd warden: a. het overdragende pensioenfonds verhoogt de pensioenaanspraken en rechten met een toeslag of verlaagt met een korting, en/of; b. de bij het overdragende lands betrokken werkgever(s) betalen een extra bijd rage. Het korten van pensioenaanspraken en rechten is overigens alleen toegestaan indien en voor zover het overdragende pensioenfonds in een situatie van dekkingstekort verkeert (artikel 134, eerste lid sub a PW) en aan de overige voor korten geldende eisen wordt voldaan. 3. Een daling van de gemiddelde uitvoeringskosten of de gemiddelde leeftud van het deelnemersbestand van het ontvangende pensloenfonds als gevoig van de aansluiting van nieuwe deelnemers lelut niet tot een korting op de overdrachtswaarde. De aansluiting van een nieuwe groep deelnemers bij het ontvangende pensioenfonds kan er onder meer toe leiden dat de gemiddelde leeftijd van het deelnemersbestand en de gem iddelde uitvoeringskosten dalen. Hierdoor zou het percentage van de Actuariêle en Bedrijfstechnische Nota

269 (doorsnee)premie voor de inkoop van toekomstige pensioenopbouw van alle deelnemers mogelijk verlaagd kunnen wotden. Een eventueel voordeel voor het ontvangende pensioenfonds in verband met de aansluiting van de nieuwe groep deelnemers kan niet leiden tot een korting op de overdrachtswaarde voor het overdragende fonds. De aansluiting van de nieuwe groep deelnemers bij het ontvangende pensioenfonds voor toekomstige pensioenopbouw en de collectieve waardeoverdracht van bestaande pensioenaanspraken en rechten zijn namelijk twee afzonderlijke overeenkomsten met verschillende groepen van belanghebbenden. Het is evenmin mogelijk om de overdrachtswaarde te verlagen en dit te compenseten door de nieuw aangesloten werkgever(s) voor de inkoop van toekomstige pensioenopbouw een hogere premie in rekening te brengen dan de reeds aangesloten werkgevers. 4. Het overdragende fonds rekent het aanwezige elgen vermogen naar evenredigheid toe aan de be/anghebbenden, die bu het pensloenfonds betrokken bluven en de bu de collectieve waardeoverdracht betrokken be/anghebbenden. Het aanwezige eigen vermogen van het overdragende pensioenfonds is beschikbaar voor afdekking van risico s die alle bij het pensioenfonds betrokken (gewezen) deelnemers en gepensioneerden lopen. De aanwezige buffers kunnen niet worden toegeschreven aan een bepaalde groep. Daarom wordt deze buffer bij een waardeoverdracht naar evenredigheid toegerekend aan de belanghebbenden die bij het pensioenfonds betrokken blijven en de bij de collectieve waardeoverdracht betrokken belanghebbenden. De collectieve waardeoverdracht zal daardoor in beginsel geen consequenties hebben voor de dekkingsgraad van het overdragende fonds. Voorts stelt DNB dat pensioenfondsen gedurende de aanloopperiode (tot akkoord DNB) en de transitieperiode (vanaf akkoord tot overdrachtsdatum) in het kadet van risicobeheersing maatregelen moeten nemen. 1. In de aanloopperiode maken beide fondsen afspraken over de verdeling van de kosten voor de transitie, waarbij ook rekening gehouden wordt met de situatie dat de waardeoverdracht uiteindelijk niet tot stand komt. De afspraken worden vastgelegd in de overeenkomst tot collectieve waardeoverdracht. 2. In de aanloopperiode loopt het bestuur van het overdragende pensioenfonds niet vooruit op de waardeoverdracht door het beleggingsbeleid aan te passen aan dat van het ontvangende fonds. Dit betekent dat het overdragende fonds gebonden is aan haar eigen beleggingsbeleid. Aanpassingen in de beleggingsportefeuille blijven mogelijk binnen de kaders van het eigen beleggingsbeleid. 3. In de aanloopperiode worden geen risico s verplaatst van het overdragende pensioenfonds naar het ontvangende pensioenfonds. Hiermee wordt voorkomen dat er financiële afhankelijkheden ontstaan tussen beide fondsen, nog voordat de waardeoverdracht onherroepelijk is. Het bieden van risicodekking in de aanloopperiode staat bovendien op gespannen voet met het verbod op nevenactiviteiten (artikel 116 Pensioenwet). 4. Gedurende de transitieperiode kunnen beide fondsen wel risico s delen. Daartoe dienen de fondsen vooraf duidelijke afspraken te maken over verdeling van (balans)risico s en de beheersing daarvan. Deze afspraken worden schriftelijk vastgelegd. 5. Het ontvangende pensioenfonds is zich bewust van de risico s die voortvloeien uit de vrijwaringsverklaring en neemt zo nodig passende maatregelen om deze risico s te mitigeren. 6. Het ontvangende fonds analyseert tijdig wat de impact is van de collectieve waardeoverdracht op het beleggingsbeleid en de financiële opzet van het fonds. Het Actuariêle en BedrUfstechnische Nota

270 fonds neemt zo nodig passende maatregelen om ook na de waardeoverdracht een passend beleggingsbeleid en sluitende financiêle opzet te hebben. 8.3 Verschil dekkingsgraad Indien de dekkingsgraad van het overdragende fonds hoger is, kunnen de overgenomen aansptaken eenmalig wotden geindexeerd op basis van het surplus. 8.4 Maatwerk De situatie van elke onderneming die wenst toe te treden of pensioenfonds dat waardeoverdracht overweegt zal vaak verschillen. De onderneming valt geheel, gedeeltelijk of niet onder de verplichtstelling. De samenstelling van het deelnemersbestand (aantallen actieven, slapers, pensioengerechtigden) van de toetredende onderneming of overdragend pensloenfonds zal nagenoeg nooit precies gelijk zijn aan de samenstelling van het bestand van Pensioenfonds Vervoer. De dekkingsgraad zal ook niet (precies) gelijk zijn. Elk verzoek tot collectieve waardeoverdracht wordt afzonderlijk bekeken waarbij zo nodig een maatwerkoplossing wordt gehanteerd, waarbij in principe overdracht dient plaats te vinden op basis van de grondslagen en de dekkingsgraad van Pensloenfonds Vervoer. Uiteraard wordt daarbij rekening gehouden met de uitgangspunten van DNB. Voor elke collectieve waardeoverdracht zal, mede gelet op de maatwerkoplossing, een besluit van het bestuur nodig zijn. Het Verantwoordingorgaan heeft een adviesrecht ten aanzien van collectieve waardeoverdrachten. De Raad van Toezicht heeft een goedkeuringsrecht. Bij dit besluit houdt het bestuur rekening met onder andere: Of de toetreder wel, niet of gedeeltelijk onder de verplichtstelling valt; Verhouding actieve deelnemers versus inactieve deelnemers van toetteder (in verband met draagvlak); Omvang van het toetredende fonds; Niveau dekkingsgraad van Pensioenfonds Vervoer; VPLregeling bij verplichte maar ook bij vrijwillige aansluiting; Uitvoerbaarheid. Actuariële en Bednjfstechnische Nota

271 9 RISICOPARAGRAAF Pensioenfonds Vervoer hecht veel waarde aan een gedegen beleid op het gebied van risicomanagement. Het fonds speelt daarmee in op de toenemende corn plexiteit van de bedrijfsvoering, de wet en regelgeving en de zwaardere eisen die de toezichthouders in dat verband stellen. Het risicomanagement van Pensioenfonds Vervoer vindt zijn basis in de principes van het COSO Enterprise Risk Management raamwerk en is mede gebaseerd op de Financiële Instellingen Risicoanalyse Methode (FIRM) en de in 2012 geintroduceerde nieuwe toezichtsaanpak FOCUS. De wijze waarop risicomanagement is verankerd in de organisatie van Pensioenfonds Vervoer is uitgewerkt in het Integraal RisicomanagementBeleid (juni 2015). In dit document zijn o.a. het risicoraarnwerk, beheersdoelstellingen, bestuurlijke inrichting en rapportagelijnen vastgelegd. Het beleidsdocurnent is vastgesteld door het bestuur van het pensloenfonds en wordt periodiek geactualiseerd. Dit beleidsdocument beschrijft het risicornanagement raamwerk waarlangs het Integraal Risicomanagement van het pensioenfonds is opgezet, de rnissie, de doelstellingen en organisatieinrichting van de afdeling risicomanagement en de inbedding binnen het Pensioenfonds. Daarnaast bevat het IRMbeleid de wijze waarop risicospecifiek beleid is opgezet binnen het fonds. Een van de belangrijkste beheersrnaatregelen voor de financiële risico s betreff de vaststelling van grenzen waarbinnen de portefeuille kan bewegen in relatie tot het vastgestelde risicobudget. Voor de onderstaande flnanciële risico s zijn deze grenzen vastgesteld en vastgelegd in het limietenkader. Het limietenkader wordtjaarlijks door het bestuur bekrachtigd en vormt de basis voor de risicomonitoring. De risicornonitoring is zo ingeregeld dat alle limieten onafhankelijk (door minimaal 2 partijen) worden bewaakt en de uitkomsten gerapporteerd aan het bestuur. Hieronder volgt een beknopte omschrijving van de relevante risico s en getroffen beheersmaatregelen. 9.1 Ealansrisico Het balansrisico van Pensioenfonds Vervoer heeft betrekking op de beweeglijkheid van de dekkingsgraad. Het structurele balansrisico wordt vastgesteld in het ALMproces en jaarlijks herijkt bij de vaststelling van het beleggingsplan. 9.2 Renterisico Het renterisico is het risico op een daling van de dekkingsgraad als gevolg van een verandering van de rente. Het acceptabele renterisico wordt vastgesteld in het ALM proces en jaarlijks herijkt bij de vaststelling van het beleggingsplan. Het renterisico wordt zowel strategisch (balansniveau) als tactisch (de uitvoering van de bij de renteafdekking betrokken beleggingsmandaten) beheerst. Op beide niveaus zijn risicolimieten vastgesteld en worden controleprocessen uitgevoerd. Actuariële en Bednjfstechnische Nota

272 9.3 Marktrisico Marktrisico is het risico dat de waarde van de beleggingen verandert door veranderingen in marktprijzen. Dit risico is bij beleggingen in aandelen en onroerend goed (zakelijke waarden) doorgaans sterker aanwezig dan bij beleggingen in vastrentende waarden. Het marktrisico wordt vooral beheerst door een relatief lage allocatie naar aandelen en vastgoed en spreiding over verschillende regio s en sectoren. Belangrijk onderdeel van de beheersing van het marktrisico bestaat uit het uitvoeren van scenarioanalyses. Hiermee wordt geanalyseerd wat de impact is van verschillende economische (stress)scenario s op de beleggingsportefeuille en dekkingsgraad. 9.4 Valutarisico Valutarisico is het risico dat de waarde van de beleggingen verandert door veranderingen in valutakoersen. Valutarisico s worden afgedekt met valutaderivaten, voornamelijk valutatermijncontracten. Het valutarisico wordt jaarlijks herijkt bij de vaststelling van het beleggingsplan. 9.5 Kredietrisico Kredietrisico is het risico dat een tegenpartij contractuele of andere overeengekomen verplichtingen niet nakomt. Verplichtingen zijn onder andere verstrekte kredieten, leningen, vorderingen en ontvangen garanties. Dit risico heeft zowel betrekking op de beleggingen in schuldpapieren als op transacties met tegenpartijen; het wordt voornamelijk beheerst door te zorgen voor goede onderpandstelling waar dat mogelijk is. In gevallen waar dit niet mogelijk is, neemt het fonds geen dusdanig grote posities in individuele bedrijven en/of landen in waardoor de continulteit van het fonds in gevaar zou kunnen komen. 9.6 Tegenpartijrisico Tegenpartijrisico betreft het risico dat tegenpartijen hun verplichtingen aan het fonds niet kunnen nakomen, bijvoorbeeld door een faillissement. Het tegenpartijrisico wordt beheerst door selectie van solide tegenpartijen en hantering van tegenpartijlimieten, daar waar mogelijk in combinatie met het stellen van onderpand als additionele zekerheid. Op de uitstaande posities op rente en valutaderivaten wordt dagelijks onderpand uitgewisseld om het tegenpartijrisico te beperken. Dit onderpand moet aan scherpe kwaliteitseisen voldoen. De stabiliteit van de tegenpartijen wordt dagelijks gemonitord. Als de situatie daar aanleiding toe geeft, kan besloten worden om (al dan niet tijdelijk) geen transacties meer at te sluiten met een bepaalde partij. Eén van de activiteiten van Pensioenfonds Vervoer die in het kader van de beheersing van het tegenpartijrisico speciale aandacht vtaagt is het uitlenen van effecten, doorgaans aangeduid met de term securities lending. Tegenpartijrisico binnen securities lending wordt beheerst door het stellen van kwaliteitseisen aan partijen waaraan stukken worden uitgeleend in combinatie met strenge onderpandsvereisten. Actuariële en BedrUfstechnische Nota

273 9.7 Verzekeringstechnisch risico Naast de financiele risico s staat het fonds bloot aan verzekeringstechnische risico s, waarvan het langlevenrisico de belangrijkste is. Andere verzekeringstechnische risico s zijn kortlevenrisico en het arbeidsongeschiktheidsrisico. Om bovengenoemde risico s zoveel mogelijk te mitigeren hanteert het pensioenfonds in de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen prudente veronderstellingen voor ervaringssterfte en toekomstige verbetering van de Ievensverwachting. 9.8 Risico actief beleid Dit is het risico dat de vermogensbeheerders bij de uitvoering van het actieve beleggingsbeleid afwijken van posities in de benchmark. Hiertoe zijn strategische marges gedefinieerd die gedurende het verslagjaar zijn gemonitord door de integraal vermogensbeheerder en het Bestuursbureau. Daarnaast zijn er voor de externe vermogensbeheerders beleggingsrichtlijnen opgesteld die dagelijks door de custodian en integraal manager worden gemonitord ( Compliance Monitoring ). Tot slot vinden er periodiek evaluatiegesprekken plaats met de externe vermogensbeheerders om de performance en het risicoprofiel van de mandaten te bespreken. 9.9 Liquiditeitsrisico Het liquiditeitsrisico is het risico dat het fonds op korte termijn of onvoldoende liquide middelen heeft om (directe) betalingen te kunnen verrichten of een onverwacht overschot aan liquide middelen heeft. Het liquiditeitsrisico vanuit rentederivatentransacties is beperkt door een adequate infrastructurele opzet voor het uitleveren en ontvangen van kasgelden als onderpand. Het liquiditeitsrisico vanuit valutaderivaten is eveneens beperkt doordat daar gekozen is voor een dakpan structuur. Maandelijks loopt een derde deel van de valutaafdekking af waardoor de waardeontwikkeling van aflopende contracten gespreid afgerekend kan worden. Bij het fonds is tevens sprake van een jaarlijkse nettoinstroom Risico s bij derivatengebruik Het gebruik van algeleide financiële instrumenten (derivaten) is toegestaan, onder de voorwaarde dat het gebruik van derivaten er niet toe mag leiden dat de beleggingsportefeuille materieel gezien een samenstelling krijgt die buiten de door het bestuur vastgestelde bandbreedtes en overige beleggingsrichtlijnen ligt. Derivaten worden in belangrijke mate gebruikt ter afdekking en beheersing van uit de beleggingen voortvloeiende rente en valutarisico s. Als geen gebruik gemaakt zou mogen worden van derivaten, dan zou bijvoorbeeld het afdekken van het renterisico een veel te groot beslag leggen op de totaal voor beleggingen beschikbare middelen. In bepaalde situaties kunnen derivaten ook een alternatief zijn voor directe beleggingen. Kosten en/of liquiditeitsoverwegingen kunnen daar aanleiding toe geven. Actuariële en Bednjfstechnische Nota

274 Het Bestuursbureau en de externe partijen waaraan Pensioenfonds Vervoer haar werkzaamheden uitbesteedt, hebben duidelijke afspraken gemaakt over de kaders waarbinnen derivaten gebruikt mogen worden, de wijze waarop de posities worden bewaakt en de manier waarop over de posities wordt gerapporteerd Operationeel risico Het operationeel risico is het risico op veries resulterende uit inadequate of falende interne processen, mensen en systemen of van externe gebeurtenissen. Operationele risico s kunnen een negatieve impact hebben op een goede uitvoering van de pensioenregeling en het beleggingsbeleid. De International Auditing and Assurance Standards Board (IAASB) heeft een standaard rapportage opgesteld (ISAE 3402) voor het rapporteren over de interne beheersing bij serviceorganisaties. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een type I rapport, waarin de beheersmaatregelen zijn beschreven en het bestaan hiervan wordt getest, en een type II rapport, waarbij ook is beoordeeld of een effectieve werking van de beschreven beheersmaatregelen over de aangegeven periode kan warden vastgesteld. Door het overleggen van de ISAE 3402 of daarmee vergelijkbare rapportage, waarin begrepen een Assurancerapport van een externe accountant, kan een uitbestedingspartij laten zien welke maatregelen zij heeft genomen om de risico s te beheersen en of de werking van die beheersmaatregelen gedurende een bepaalde periode kon warden vastgesteld. Het kunnen beschikken over een ISAF 3402 verklaring of een daarmee vergelijkbare rapportage van de uitbestedingspartij komt tevens tegemoet aan de beleidsregel Uitbesteding Pensioenfondsen. Hierin stelt DNB dat een pensioenfonds voor de juistheid van alle uitbestede werkzaamheden verantwoordelijk is en blijft. Pensloenfonds Vervoer vraagt al haar uitbestedingspartijen een ISAE rapportage te overleggen en heeft een intern proces ter beoordeling van deze rapportages, zoals opgenomen in het Uitbestedingsbeleid van het fonds Systeemrisico s Systeemrisico betreft het risico dat het mondiale financiele systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert, waardoor beleggingen van het fonds niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen, is dit risico voor het fonds niet beheersbaar anders dan ervoor te zorgen dat de portefeuille te alien tijde zo goed mogelijk is gespreid en dat er op korte termijn geen acute Iiquiditeitsptoblemen kunnen optreden. De mogelijke impact van systeemrisico s wordt geanalyseerd met behuip van scenarioanalyses (stresstests). Over de uitkomsten daarvan wordt aan het bestuur gerapporteerd. Actuariële en Bednjfstechnische Nota

275 9.13 Omgevingsrisico Het omgevingsrisico is het risico als gevoig van buiten het fonds komende veranderingen op het gebied van concurrentieverhoudingen, belanghebbenden bij het fonds, reputatie, ondernemingsklimaat en aantal deelnemers IT Risico Het ITrisico is het risico dat bedrijfsprocessen en informatievoorziening onvoldoende integer, niet continu of onvoldoende beveiligd en ondersteund worden door IT. Tot dit risico worden ook onderwerpen op het gebied van privacy, informatiebeveiliging en business continuity gerekend. Het Pensioenlonds heeft voor de beheersing van het ITrisico een tweetal beleidsdocumenten (ICT en Informatiebeveiligingsbeleid en Privacy beleid) en een Informatiebeveiliging & technologie officer en een Privacy officer aangesteld. Deze functionarissen zien toe op een adequate uitvoering van het lot en lnformatiebeveiligingsbeleid en het Privacy beleid door het Pensioenfonds, ook bij uitbestedingspartijen Integriteitsrisico Het integriteitsrisico kan worden omschreven als het gevaar voor aantasting van de reputatie of van het vermogen van het lands als gevolg van een ontoereikende naleving van hetgeen bij wet is voorgeschreven. Het fonds heeft voor de beheersing van de integriteitsrisico s door medewerkers een gedragscode, beleid en richtlijnen ontwikkeld. Een onafhankelijke toezichthouder (Compliance Officer) houdt toezicht op de naleving van deze voorschriften door de medewerkers en andere direct betrokkenen van het fonds Juridisch risico Bij het juridisch risico kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het risico dat het pensioenfonds onbedoeld zich niet zou houden aan bepaalde wet en regelgeving, wat op enig moment zou kunnen leiden tot boetes en/of claims. Oak kunnen partijen waaraan het fonds taken uitbesteedtjuridische zaken bewust of onbewust slecht regelen, waardoor voor het pensioenfonds schade zou kunnen ontstaan. Om deze risico s beter te kunnen beheersen heeft het Bestuursbureau een juridisch medewerker in dienst. Voor specifieke juridische trajecten wordt een beroep gedaan op externe specialisten. Actuariële en Bednjfstechnische Nota

276 10 FINANCIEEL CRISISPLAN 10.1 Inleiding In hoofdstuk 4 (financiele opzet) en 9 (risicoparagraaf) van deze Abtn zijn de risico s waaraan het pensloenfonds blootstaat beschreven. Deze risico s kunnen ertoe leiden dat de statutaire doelstelling, het uitkeren van pensioenen, nu of op langere termijn in gevaar komt. Het bestuur is in dat geval genoodzaakt aanvullende maatregelen te nemen, aan te duiden als crisismaatregelen. In het financieel crisisplan is beschreven welke crisismaatregelen beschikbaar zijn, wat de impact van deze maatregelen is en welke procedures doorlopen worden as het bestuur oordeelt dat er aanvullende maatregelen nodig zijn. Zodoende kan het bestuur slagvaardig opereren wanneer een crisis daadwerkelijk optreedt. Belangrijke aspecten van dit financieel crisisplan zijn de evenwichtige belangenbehartiging (gepensioneerden, slapers, actieven en sponsor) en de communicatie naar alle betrokkenen. Het financieel crisisplan zal periodiek geevalueerd en zo nodig bijgesteld worden. Bij het opstellen van dit financieel crisisplan is rekening gehouden met de bepalingen in artikel 29b van het Besluit FTK Pensioenfondsen. De volledige tekst van het financieel crisisplan is opgenomen in de appendix Actuariele en Bedrijfstechnische Nota

277 11 APPENDICES 11.1 Processchema Pensioenfonds Vervoer C C DO C a) Do (C C a) E DO a) a) a) (0 C a) 0 DO C a) 0 I I 0 a) a) 0 C 0 a) J Actuariele en Bednjfstechnische Nota

278 11.2 Integriteitbeleid Inleiding Integriteit is een wezenhijk kenmerk van een professionele en betrouwbare organisatie. Het bevordert niet alleen de efficiëntie, de interne transparantie en samenwerking, maar ook het vertrouwen. In dit document is het integriteitbeleid van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg (hierna: het pensioenfonds) vastgelegd. Het integriteitbeleid is het document dat het beleid beschrijft om te komen tot beheersing van de integriteitrisico s van het pensioenfonds. Integriteit valt uiteen in drie vormen, persoonlijke, retationele en organisatorische integriteit. Onder persoonlijke integriteit valt, maar daartoe niet gelimiteerd betrouwbaarheid, openheid en bewustzijn van het individu. Relationele integriteit is gericht op de integriteit van onze relaties en stakeholders en de wijze waarop wij hierin acteren. Hierbij moeten we denken aan vragen als wie zijn onze stakeholders, welke belangen spelen er en zijn er afhankelijkheden tussen verschillende partijen? Organisatorische integriteit is gericht op de integriteit van het pensioenfonds. Onderwerpen als openheid, organisatiestructuur en verantwoordingscultuur vallen hier onder. Risico s op integriteitschending komen in deze drie verschijningsvormen terug in de voornoemde onderwerpen. Het integriteitbeleid van het pensioenfonds is onder andere gebaseerd op wet en regelgeving die voorschriften tet zake kent. Het gaat daarbij in het bijzondere om de Pensioenwet en de Code pensioenfondsen. In artikel 143 van de Pensioenwet is bepaald dat een pensioenfonds zijn organisatie zodanig moet inrichten dat deze een beheerste en integere bedrijfsvoering waarborgt. Door middel van algemene maatregelen van Bestuur worden regels gesteld die onder andere zien op integriteit. Deze regels zijn opgenomen in artikel 19 en 20 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen. Daarnaast verlangen norm 72 e.v. uit de Code pensioenfondsen dat eden van het Bestuur, het Verantwoordingsorgaan, het intern toezicht en andere medebeleidsbepalers integer handelen. Het pensioenfonds heeft op grond van deze wettelijke verplichtingen een I nteg riteitbeleid opgesteld Doelstelling en toepasselijkheid Integriteitbeleid Dit Integriteitbeleid verschaft inzicht aan interne en externe partijen over de onderkenning van integriteitrisico s, de genomen beheersmaatregelen en de monitoring op de beheersmaatregelen. Onder integriteittisico wordt verstaan: Hetrisico dat de integriteit van de instelling dan we! het financiële stelsel wordt be In vloed als gevoig van nietintegere, onethische gedragingen van de organisa tie, van de medewerkers dan we! van de!eiding in het kader van wet en rege!geving en maatschappe!ke en door de inste!iing opgeste!de normen. Niet integer gedrag kan reputatieschade of schade van huidig of toekomstig vermogen/opbrengsten van het pensioenfonds veroorzaken. Het bestuur heeft de verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat wet en regeigeving, maar ook interne regels en procedures worden nageleefd. Het gaat er hierbij om dat voorkomen wordt dat het pensioenfonds betrokken raakt bij handelingen of zeif handelingen verricht die tegen de wet ingaan en/of handelingen die maatschappetijk onbetamelijk zijn. Het Integriteitbeleid, en de daarmee samenhangende regelingen, dient tevens de aan het pensioenfonds verbonden personen te stimuleren om integer te handelen, dat wil zeggen te handelen in overeenstemming met de maatschappelijk geaccepteerde waarden en normen, standaarden ult de Code Pensioenfondsen en de toepasselijke wet en regelgeving. De aan het pensioenfonds verbonden personen zijn, conform de Gedragscode: Actuariële en Bedrllfstechnische Nota

279 a) Leden van het bestuur; b) Leden van de Raad van toezicht; c) Leden van het Verantwoordingsorgaan; d) Medewerkers van het bestuursbureau, waaronder personen die tijdelijk werken/zijn ingeh u urd; e) Andere personen die door het bestuur zijn aangewezen Integriteitrisico s Het Bestuut van het pensioenfonds voert periodiek een risicoanalyses uit om te bepalen of er (nieuwe) risico s zijn die een mogelijke bedreiging vormen voor het bereiken van de doelstellingen van het pensloenfonds. De periodieke integriteitsrisicoanalyse bevat analyses in het kader van de eerder uitgevoerde Systematische Integriteits en Risico Analyse (SIRA) Daarnaast wordt voor de integriteitsrisicoanalyse de good practices van DNB gebruikt en is er expliciete aandacht voor toezichtthema s. Het pensioenfonds onderkent de volgende integriteitrisico s: Witwassen Fiscale fraude Corruptie (omkoping) Terrorisme financiering Belangenverstrengeling Internefraude Externe fraude Cybercrime Maatschappelijk onbetamelijk gedrag Uitbesteding Maatschappelijk verantwoord ondernemen Voor de beheetsing van de integriteitrisico s heeft het pensioenfonds beheersmaatregelen geformuleerd. Voorbeelden hiervan zijn het vastleggen van beleid en procedures in het kader van beheerste en integere bedrijfsvoering en de aanstefling van verschillende 2 lijn functionarissen, waaronder de externe compliance officer en privacy officer. Het uitvoeren van beheersmaatregelen draagt bij aan het beheersen en mitigeren van de integriteitrisico s tot een aanvaardbaar en verantwoord niveau in lijn met de risicotolerantie van het bestuur van het pensioenfonds Beheersmaatregelen Inleiding Het integriteitbeleid is een paraplu beleid ten aanzien van de beleidsstukken, regelingen en procedures in het kader van de beheersing van het integriteitsrisico. Dit integriteitbeleid bevat derhalve geen normen maar beschrijft algemene uitgangspunten. De beheersing van de integriteitsrisico s zijn voornamelijk vastgelegd in de volgende beleidsdocumenten: Integriteitbeleid Compliance program Gedragscode Incidentenprocedure Klokkenluidersregeling Screening beleid Uitbestedingsbeleid Actuariêle en Bedrijfstechnische Nota

280 Beloningsbeleid Communicatie en informatiebeleid lot en informatiebeveiligingsbeleid en Privacybeloid Daarnaast beschikt het pensioenfonds over eon Governance Handboek, handboek AO/lB en verschillonde andere beleidsdocumenton die bijdragen aan do beheerste en integere bedrijfsvoering van hot pensioenfonds Compliance program In hot compliance program is do inrichting van do compliancofunctie geformaliseerd. Hiermee is eon (in grote mate) onafhankolijke functie gecreeerd die door hot bestuur is aangesteld om toezichtte houden op naleving van regels van integere bedrijfsvoering. Eon belangrijke rol van de compliancefunctie is do monitoring van naleving van gedragsregels. Daarnaast is do compliancofunctie bevoegd om het bestuur en do Raad van Toezicht gevraagd en ongevraagd to adviseren over compliance en integriteit aangelegenheden. De compliancefunctie wordt ingevuld door verschillende gromia binnen hot ponsioenfonds. In het compliance program zijn taken, bevoegdhodon on vorantwoordolijkhodon toobodoeld aan het bestuur, hot bestuursbureau on do oxtorne compliance officer Gedragscode Hot doel van de gedragscode is hot waarborgen en handhaven van hot vortrouwen in hot ponsioenfonds door belanghebbenden, door gewenst gedrag to stimuleron en ongowonst gedag to voorkomon. Do godragscodo kent daartoe algomono godragsrogols voor verbonden personen en aanvullonde godragsrogols voor insidors. In do Godtagscodo is een meld on goedkeuringsplicht vastgologd voor verbonden personen met botrokking tot nevenfuncties, goschonkon on uitnodigingen. Verbonden personen dienen de naleving van do Gedragscode in eon schriftolijke verklaring aan do externe compliance officer to bevestigen. Insiders dienen privé beleggingstransacties te melden. Op basis van doze informatio monitort do extorno compliance officer of or niet onoorbaar wordt gehandeld. Indien noodzakolijk stelt do oxtorne compliance officer eon onderzoek in. Do externe compliance officer rapportoert zijn bovindingon op kwartaalbasis middels eon rapportage aan do afdeling risicomanagement. Do afdeling risicomanagomont doolt (onderdelen van) do rapportage met hot bestuur. Jaarlijks rapportoert do extorno compliance officer aan hot bestuur en oventuool do Raad van Toozicht. In hot geval van intogritoitsincidonten vindt ad hoc rapportago plaats Incidentenprocedure In do incidontonproceduro is opgonomen dat alle verbonden porsonen incidenten melden aan do afdoling Risicomanagement (hieronder begrepon do risk officer, informatiebeveiliging & tochnologie officer en privacy officer) en (in principe) aan do afdolingsmanager. Integritoitsincidonton wordon rochtstreeks (of door do risk officer) aan do externe compliance officer gomeld die vervolgons optroedt als incidentcoordinator. Do incidontenproceduro boschrijft do bohandeling van incidenten en do wijze van rapportage aan hot bostuur en toozichthouders. In do incidontonprocedure wordt eon rolatie gelegd met do klokkonluidorsrogoling. Ondor zowel do incidentenproceduro als do klokkonluidorsrogoling kunnon incidenten in vertrouwen worden gemold. Actuariêle en Bednjfstechnische Nota

281 Klokkenluidersregeling In de Klokkenluidersregeling is bepaald dat een verbonden persoon die een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden heeft van een misstand die een ernstig gevaar vormt voor de integere bedrijfsvoeting, dit vermoeden meldt. Hiervoor kan hij de incidentenprocedure gebruiken maar wanneer hij het incident of misstand anoniem danwel in vertrouwen wil melden dan kan hij hiervoor terecht bij de vertrouwenspersoon van het pensioenfonds. De vertrouwenspersoon treedt vervolgens op als woordvoerder voor de melder waarbij hij de vertrouwelijkheid van de identiteit van de melder waarborgt. De vertrouwenspersoon initieert vervolgens een onderzoek naar de misstand op eenzelfde wijze als het onderzoek binnen de incidentenprocedure uitgevoerd zou worden Screeningbeleid Het doe! van het screeningsbeleid en de daaruit voortvloeiende procedures en maatregelen is een beheerste en integere bedrijfsuitoefening van het pensioenfonds te waarborgen en daarmee tevens te voldoen aan de Wet op het financieel toezicht. Naast de reeds bestaande betrouwbaarheidstoetsing van (kandidaat)(mede)beleidsbepalers door DNB, is het pensioenfonds verplicht een beleid vast te stellen ter zake van integriteitgevoelige functies. Dit houdt in dat het Bestuur van het pensioenfonds een onderbouwde beoordeling dient te maken van de betrouwbaarheid van personen in een integriteitgevoelige functie. Daarnaast dient het bestuur te zorgen voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van degenen die anders dan op grond van een arbeidsoveteenkomst werkzaamheden in een integriteitgevoelige functie verrichten. Het screeningbeleid bepaalt per functiegroep welke maatregelen worden genomen om de integriteit van de kandidaat vast te stellen Uitbestedingsbeleid Voor de uitvoering van haar taken maakt het pensioenfonds gebruik van externe partijen (hieronder o.a. begrepen: uitbestedingspartijen en externe adviseurs). Een uitbestedingsbeleid is opgesteld, waarin de vereisten t.a.v. het uitvoeren van processen door externe partijen zijn opgenomen. Voorbe&den hiervan zijn: het voldoen aan wet en regelgeving en gedragsregels. Het pensioenfonds stelt periodiek vast dat de uitbestedingspartijen voldoen aan de vereisten conform het uitbestedingsbeleid Beloningsbeleid Het pensioenfonds voert een beloningsbeleid dat de integriteit en soliditeit van het fonds bevordert, waarbij de focus Iigt op de lange term ijn. Daarnaast bevat het beloningsbeleid geen prikkels die afbreuk doen aan de verplichting van het pensioenfonds om zich in te zetten voor de belangen van de deelnemers en andere stakeholders, of andere op het fonds rustende zorgvuldigheidsverplichtingen. Ook wordt de vormgeving van de beloningsstructuur voor bestuursleden en werknemers opgenomen. Het fonds stelt vast dat partijen aan wie werkzaamheden zijn uitbesteed, eveneens voldoen aan de regels ten aanzien van beheerst beloningsbeleid Communicatie en informatiebeleid Het pensioenfonds communiceert ten minste in lijn met wet en regelgeving met haar deelnemers en werkgevers. Hiervoor is een communicatiebeleidsplan en communicatieplan Actuariële en Bednjfstechnische Nota

282 opgesteld. Voorbeelden van (verplichte) communicatie aan deelnemers en werkgevers zijn: UPO, website en nieuwsbrieven ICT en informatiebeveiligingsbeleid en Privacybeleid Het pensioenfonds draagt zorg voor de beveiliging van (persoons)gegevens en waarborgt de privacy binnen het pensioenfonds en derde partijen. Het pensioenfonds draagt zorg voor voldoende passende technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen ter bescherming van de (persoons)gegevens. Hiervoor heeft het pensioenfonds een ICT en informatiebeveiligingsbeleid en Privacybeleid opgesteld. Het pensioenfonds gaat discreet en zorgvuldig om met door deelnemers en andere stakeholders verstrekte persoonsgegevens. Deze worden bijvoorbeeld niet voor andere doeleinden gebruikt dan waarvoor deze zijn verstrekt, tenzij de wetgever of toezichthouder anders heeft bepaald. Hiervoor heeft het pensioenfonds Privacybeleid opgesteld. Indien een datalek zich voordoet, dan wordt in overeenstemming met het Privacybeleid en de incidentenprocedure, melding gemaakt aan de Toezichthouder(s) Monitoring en rapportage De afdeling Risicomanagement adviseert het bestuur over de actualiteit van of wijzigingen in de beleidsdocumenten en regelingen met betrekking tot de beheerste en integere bedrijfsvoering. De medewerkers van de afdeling Risicomanagement: externe compliance officer, privacy officer, informatiebeveiliging & technologie officer en risk officer monitoren de naleving van de regels, procedures en richtlijnen. De afdeling Risicomanagement en in het bijzonder de externe compliance officer stellen periodiek een planning en/of beheerprogramma op. Over de uitkomsten van de monitoring en andere relevante aandachtspunten wordt gerapporteerd aan de Manager Risicomanagement en het Bestuur Bewustwording Het zijn van een betrouwbare en integere organisatie is cruciaal en van doorslaggevend belang voor het functioneren van het pensioenfonds. Bewustwording van integriteitrisico s en de wijze waarop deze risico s kunnen worden beheerst is derhalve van groot belang. In het kader van de bewustwording organiseert het bestuursbureau één keer per jaar een bijeenkomst over integriteitrisico s zodat de bij het pensioenfonds betrokken personen: kennis hebben van de betekenis en het nut en de noodzaak van het onderkennen van integriteitrisico s in het algemeen en de wijze waarop het pensioenfonds omgaat met het beheersen van deze risico s; kennis hebben van de belangrijkste wet en regelgeving en interne gedragsregels en procedures met betrekking tot integriteitkwesties; en vermeende ongewenste gedragingen en incidenten leren herkennen en signaleren en weten welke procedures in geval van een incident of ongewenste gedragingen moeten worden gehanteerd. Eveneens worden specifieke awareness sessies in het kader van bijvoorbeeld informatiebeveiliging (w.o. cybercrime) en privacy worden georganiseerd Evaluatie Het Bestuur evalueert jaarlijks of het Integriteitbeleid dient te worden herzien. Verbonden personen dienen over wijzigingen in het beleid te worden geinformeerd. Actuariële en Bednjfstechnische Nota

283 Beleidsregel Inwerkingtreding Het Integriteitbeleid van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg treedt in werking op 6 april Uitbestedingsbeleid Kaders en randvoorwaarden uitbestedingsbeleid Het uitbestedingsbeleid is opgesteld met in acht fleming van het gestelde in: uitbesteding pensioenfondsen, Pensioen & Verzekeringskamer, d.d Pensioenwet artikelen 34 (Uitbesteding), artikel 143 (beheerste en integere bedrijfsvoering), 1 02a (vastlegging risicohouding) en 11 5c (adviesrecht belanghebbendenorgaan). Besluit Uitvoering pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling Hoofdstuk 4 Uitbesteding (artikelen 12,13 en 14). Besluit beheerst beloningsbeleid, 1 januari Sanctiewet 1977 en de op grond van die wet vastgestelde regelingen en besluiten met betrekking tot het financieel verkeer. Besluit Financieel Toetsingskader; artikel 18, 19, 19a, 20, 21 en 21a. DNB Guidance: Uitbesteding door Pensioenfondsen lnternationaal Normenkader ISO Outsourcing Doel van het uitbestedingsbeleid Het Uitbestedingsbeleid heeft ais doel: Het waarborgen van de continulteit, integriteit en/of de kwaliteit van de aan derden uitbestede werkzaamheden. Het bieden van een gestructureerde en adequate beheersing van de aan derden uitbestede werkzaamheden. Adequate invulling te geven aan het principaalagent probleem wat gepaard gaat met uitbesteding. Het vormen van een handvat voor het Pensioenfonds ten behoeve van een gestructureerd uitbestedingsproces. Het bieden van inzicht aan interne gebruikers, toezichthouders en andere direct belanghebbenden in de wijze waarop het Pensioenlonds invulling geeft aan de uitbesteding van (een deel van) kernactiviteiten. Het door het Pensioenfonds kunnen voldoen aan wet en regelgeving en interne en externe richtlijnen. lf.3.3 Opzet uitbestedingsbeleid De uitbesteding van kernactiviteiten van het Pensioenfonds kenmerkt zich door een beleidsmatige aanpak, waarbij de Visie en strategie van het Pensioenfonds het uitgangspunt zijn in het bepalen van de randvoorwaarden voor uitbesteding. Definitie van uitbesteding De wetgever heeft geen uniforme definitie van uitbesteding geformuleerd, maar stelt wel bepaalde vereisten aan het Pensioenfonds indien sprake is van uitbesteding. Het Bestuur Actuariële en Bednjfstechnische Nota

284 het acht het daarom van belang om ten behoeve van dit Beleid een duidelijke afbakening van het begrip Uitbesteding te formuleren. Het Bestuur heeft de volgende definitie geformuleerd: Het laten uitvoeren van werkzaamheden die ten behoeve van het Pensioenfonds worden verricht en deel uitmaken van of voortvloeien uit uitoefenen van het bedrijf ( kernactiviteiten), of de wezenlijke bedrijfsprocessen ter ondersteuning daarvan. In bepaalde situaties is het mogelijk dat een uitbestedingspartij van het Pensioenfonds wederom een deel van de door het Pensioenfonds uitbestede kernactiviteiten of wezenlijke bedrijfsprocessen uitbesteed. In dit geval is er sprake van onderuitbesteding. Het Pensioenfonds heeft strikte regels opgesteld t.a.v. de mogelijkheid tot onderuitbesteding van activiteiten door uitbestedingspartijen. ReikwUdte van uitbesteding De reikwijdte van uitbesteding is gebaseerd op basis van de definitie van Uitbesteding. Het Bestuur merkt de volgende kernactiviteiten aan als uitbesteding: lntegraal Vermogensbeheer Custody & Investment compliance activiteiten Pensioenbeheer Voor het laten uitvoeren van wezenlijke bedrijfsprocessen ter ondersteuning van kernactiviteiten is dit Beleid in hoofdlijnen ook van toepassing. Met dien verstande dat afhankelijk van de aard en omvang kan worden bepaald dat onderdelen van het Beleid niet van toepassing zijn. Het is echter te allen tijde van belang dat: een (beperkt) selectieproces plaats vindt; een (beperkte) governance met de uitbestedingspartij wordt ingericht; de monitoring op de uitbesteding plaats vindt; de uitbestedingspartij period iek wordt beoordeeld. Algemene elsen t.a.v. uitbesteding Het Bestuur blijft te allen tijde eindverantwoordelijk voor de uitbestede activiteiten of processen. Het Bestuur is niet alleen verantwoordelijk voor het resultaat van het Pensioenfonds, maar ook voor de uitgevoerde processen. Het Bestuur selecteert onafhankelijke uitbestedingspartijen op basis van kwaliteit, prijs en marktconformiteit. Hierbij dienen oak vereisten ten aanzien van integriteit te worden opgenomen gebaseerd op het integriteitsbeleid (zie hiervoor de appendix). Vereisten uit hoofde van integriteitsbeleid kunnen warden aangepast na evaluatie en eventuele aanpassing van het integriteitsbeleid. Bij de keuze van een uitbestedingspartij wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen van het Pensioenfonds. Indien het selectieproces niet wordt begeleid en bewaakt door een onafhankelijke adviseur, dan zal het uitgevoerde selectieproces en de uitkomst hiervan getoetst warden door een onafhankelijke externe partij. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

285 Uitbesteding van een ketnactiviteit kan sechts plaatsvinden na een formeel bestuursbesluit. Het Pensloenfonds blijft eigenaar van de door haar verstrekte gegevens. Het Bestuur houdt de regie ten aanzien van de uitbesteding, kan de werkzaamheden op adequate wijze beoordelen en kan tijdig bijsturen. De naleving van het Uitbestedingsbeleid wordt eenmaal in de twee jaar getoetst. Het Uitbestedingsbeleid wordt iedere drie jaar door het Bestuur geevalueerd. Evaluatie van het uitbestedingsbeleid Het Beleid zal in principe eenmaal per drie jaar bestuurlijk worden behandeld en vastgesteld, of zoveel vaker indien noodzakelijke omstandigheden zich voordoen (zoals: strategiewijzigingen, wijzigingen in wet of regelgeving, organisatorische veranderingen, externe omstandigheden, uitkomsten van een audit of verandeting in methodologie, processen en rapportagestromen). Voorstellen tot tussentijdse materiële wijzigingen van het Beleid zullen vooraf ter goedkeuring aan het Bestuur worden voorgelegd. Actuarléle en Bednjfstechnische Nota

286 voor 11.4 Actuariële grondsiagen technische voorziening Financieringsmethodiek Overlevingsgrondslagen (ultimo 2013) Leeftijdsafhankelij ke correctiefactoren Huwelijksfrequenties (van toepassing bij de berekening van de VPV voor uitgesteld nabestaandenpensioen voor actieve deelnemers en slapers) Reglementaire doorsneepremie Prognosetafel AG2016, met Ieeftijdsafhankelijke correctiefactoren. Zie onder. Voor alle actieve deelnemers en alle nog niet gepensioneerde gewezen deelnemers wordt tot de pensioendatum de gehuwdheidsfrequentie gehanteerd conform de tafels Gehele Bevolking (onbepaalde partnertarief). Op de pensioenrichtleeftijd bedraagt de gehuwdheidsfrequentie 1 en neemt daarna af met de sterftekans van de partner. Voor gepensioneerden geboren in of voor 1935 wordt de volgende gehuwdheidsfrequentie gehanteerd: voor mannen bedraagt de gehuwdheidsfrequentie op 60jarige eeftijd 90% en neemt daarna af met de sterftekans voor vrouwen vrouwen bedraagt de gehuwdheidsfrequentie op 65jarige Ieeftijd 70% en neemt daarna af met de sterftekans voor mannen Leeftijdsverschil man vrouw Rekenrente Opsiag voor excassokosten Opsiag (in premie) voor lopende kosten Opsiag (in premie) voor premievrijstellingsrisico Opsiag (in premie) voor uitgesteld wezenpensioen Voorziening voor toekomstige pensioenopbouw arbeidsongeschikten Voor gepensioneerden uit de overige geboortejaren wordt geen gehuwdheidsfrequentie gehanteerd (bepaalde partnertarief). 3 jaar. DNBRTS per verslagdatum. 2% (onderdeel van de voorziening). Voor prepensioenaanspraken en rechten: 1% (onderdeel van de voorziening). 0,55% van de pensioengrondslag 2,5% opslag op de bruto premie 0,10% van de pensioengrondslag De reglementaire eindleeftijd is 18 jaar, en bij verlenging van het wezenpensioen vanwege studie wordt de eindleeftijd boven de 18 jaar gesteld op 27 jaar. De reservering voor het wezenpensioen vindt plaats door hanteren van een glijdende schaal. De TV is gelijk aan de contante waarde van in de toekomst op te bouwen pensioenaanspraken voor de arbeidsongeschikte deelnemers, rekening houdend met revalideringskansen. Actuariële en Bednjfstechnische Nota

287 Voorziening arbeidsongeschiktheidspensioen IBNRvoorziening Voorziening onvoorwaardelijke toeslagverlening excedentregeling Revalideringskansen De TV is gelijk aan de contante waarde van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen van de deelnemers met een WAOIWIAuitkering, tekening houdend met revalideringskansen. De TV is gelijk aan de in de Iaatste twee boekjaren (2015 en 2016) geboekte risicopremies voor premievrijstelling en arbeidsongeschiktheids pensioen, onder aftrek van 5,5% kostenopslag waarbij de oudste premie (2015) met 4% wordt opgerent naar de balansdatum. De TV is gelijk aan de contante waarde van volledige toekomstige toeslagverlening op basis van het toeslagenbeleid van de excedentregeling. Zie onder Leeftijdsafhankelijke correctiefactoren De Ieeftijdsafhankelijke correctiefactoren zijn bij wijziging van de overlevingsgrondslagen ongewijzigd gebleven. Ift factor Ift factor Ift factor Ift factor Ift factor <= 11 1, , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , ,0587 >= 110 1,0000 Actuariêle en Bednjfstechnische Nota

288 14% Revalideringskansen WIA IVA bij bij Aantal hele jaren sinds ingang WIAuitkering ingang ingang leeftijd op moment van vaststellen voorziening 24%117% 8%0%[7% 5% 0% 54 28% 20% 10%l 0% 19% 14% 6% 0% % 17% 9%l 0% 22% 16%l 7%l 0% 10% 5% I 0% 23% 17% 8% 0% % 7% 3%f 0% 21%16% 7%l 0% 1 I Actuariêle en Bednjfstechnische Nota

289 11.5 Uitwerking (minimaal) vereist (elgen) vermogen MinimaaI vereist (eigen) vermogen Het minimaal veteist eigen vermogen is in beginsel gelijk aan de scm van: 4% over de technische voorzieningen plus 0,3% over het risicokapitaal; een bedrag afhankelijk van de omvang van de aanvullende verzekeringen. Ultimo 2016 is het minimaal vereist vermogen exact berekend op 104,4%. vereist eigen vermogen (in % van de technische Component voorzieningen) Beleggingsrisico 4,0% Extra voor risicokapitaal bij overlijden 0,4% Extra voor arbeidsongeschiktheidsdekking 0,0% Totaal: 4,4% Minimaal vereist elgen vermogen 4,4% De dekkingsgraad behorende bij het minimaal vereist vermogen is gelijk aan 100% pius het minimaal vereist eigen vermogen (1 04,4%) Met ingang van 31 december 2015 heeft het pensioenfonds besloten cm het aanwezige risicokapitaal als onderdeel van de berekening van de component Extra voor risicokapitaal bij overlijden vast te stellen, als de contante waarde van een direct ingaand partnerpensioen minus de aanwezige TV voor het latent opgebouwd partnerpensioen en het opgebouwde ouderdomspensioen. Het pensicenfonds heeft pensioenverplichtingen met zowel lang levenrisico (ouderdomspensioen) als kortlevenrisico (partnerpensioen), het hoofdrisico bestaat dan ook uit langlevenrisico en kortlevenrisico en hierdoor is er een natuurlijke hedge binnen het fends. Vereist elgen vermogen Het vereist eigen vermogen wordt berekend volgens de richtlijnen van DNB (de zogenaamde wortelformule in het standaardmodel). Per 31 december 2016 leidt bovenstaande formule, uitgaande van de door DNB per 31 december 2016 gepubliceerde rentetermijnstructuur tot de volgende uitkomsten: Feitelijke mix Strategische mix Si: Renterisico 3,3% 3,2% S2: Zakelijkewaarden risico 12,5% 11,4% S3: Valutarisico 2,7% 2,9% S4: Commodities risico 0,0% 0,0% S5: Kredietrisico 5,2% 5,5% S6: Verzekeringstechnisch risico 3,3% 3,3% Sio: Actief beheer risico 0,8% 0,7% Vereist Eigen Vermogen= 18,1% 17,2% Actuariële en Bedrqfstechnische Nota

290 De dekkingsgraad behorende bij het vereist vermogen (117,2%) is gelijk aan 100% pius het vereist eigen vermogen, uitgaande van de strategische mix per 31 december Met ingang van 2015 wordt in de berekening van het vereist eigen vermogen expliciet invulling gegeven aan de beleggingsrisico s die Pensioenfonds Vervoer over de technische voorzieningen loopt waarbij het vermogen dat tegenover de VPLverplichtingen staat eerst in mindering wordt gebtacht op het totale vermogen van het fonds. Actuariele en Bednjfstechnische Nota

291 11.6 Uitwerking (gedempte en ongedempte) kostendekkende premie Premiedemping vindt voor pensioenregeling I en II plaats door een rentevoet te hanteren die gelijk is aan de gemiddelde rente per Iooptijd over de voorgaande 120 maanden en voor pensioenregeling V door een rentevoet te hanteren die gelijk is aan de gemiddelde rente per Iooptijd over de voorgaande 5 jaren, waarbij de rentetermijnstructuur van 30 september van het jaar voorafgaand als basis dient. Hiertoe wordt een set van rentes voor iedere Iooptijd gecreeerd als gemiddelde waarde van de rentetermijnstructuren zoals gepubliceerd door DNB over respectievelijk de voorgaande 120 maanden en 5 jaren. Ten behoeve van de gedempte kostendekkende premie voor 2017 dient de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur van 30 september 2016 als basis met de aan het eind van de 119 maanden daaraan voorafgaand respectievelijk de per eind september in de vier jaren daaraan voorafgaand door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuren. In verband met de methodiek voor de vaststelling van de VPLverplichting, is de premie voor de VPLovergangsregeling sector Vervoer (reglement V) in een aparte tabel opgenomen. De toevoeging aan de VPLverplichting wordt gebaseerd op de gedempte kostendekkende premie systematiek. Opbouw premie VPL overgangsregeling sector Vervoer (reglement V) boekjaar 2017 in euro s x Toevoeging aan de Bestemmingsreserve financiering overgangsregeling voor verwachte toekenning van onvoorwaardelijke pensioenaanspraken in 2017 (geboortejaar 1954 op Ieeftijd 63jaar) Toevoeging aan Bestemmingsreserve financiering overgangsregeling van 8,75% van de verwachte toekenning van onvoorwaardelijke pensioenaanspraken per 31 december Gedempte kostendekkende premie reglement V: toevoeging Bestemmingsreserve financiering overgangsregeling sector Vervoer In de overeenkomst tot uitvoering van de VPLovergangsregeling voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1950 tussen de CAOpartijen en het fonds is overeen gekomen om de verschuldigde premie voor de sector Vervoer uit te drukken in een percentage van de pensioengrondslag (uit reglement I). Het premiepercentage in 2017 voor de VPL overgangsregeling sector Vervoer bedtaagt 8,7%. Dit percentage, afgerond op één decimaal, wordt expost toegepast op de werkelijke pensioengrondslag die wordt vastgesteld tijdens het jaarwerkproces. De premie in 2017 voor de VPLovergangsregeling sector Orsima bedraagt 3,9% van de pensioengrondslag. Premie VPL overgangsregeling sector Orsima boekjaar 2017 in euro s x Toevoeging Bestemmingsreserve financiering overgangsregeling van 3,9% van de pensioengrondslagsom Actuariële en Bednjfstechnische Nota

292 Na toevoeging aan de Bestemmingsreserve financiering overgangsregeling is de beschikbare premie voor reglement I en II voor sector Vervoer: Totale doorsneepremie sector Vervoer Toevoeging aan de Bestemmingsreserve financiering overgangsregeling sector Vervoer Beschikbare doorsneepremie reglement I en II sector Vervoer In onderstaande tabel wordt voor 2017 de verwachte doorsneepremie getoetst aan de verwachte gedempte kostendekkende premie voor sector Vervoer en sector Orsima. Daarnaast wordt de ongedempte kostendekkende premie (op basis van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur per 30 september 2016) weergegeven. Opbouw (gedempte) kostendekkende premie boekjaar 2017 reglement I sector Vervoer en sector Orsima (in euro s x 1.000) en II Gedempte kostendekkende premie Ongedempte kosten dekkende premie a. inkoop onvoorwaardelijke pensioenaanspraken b. opsiag solvabiliteit c. opsiag uitvoeringskosten U. voorwaardelijke toeslagverlening Subtotaal e. hersteipremie Minimaal te betalen premie reglement I en II Doorsneepremie reglement I en II, na aftrek van (gedempte) kostendekkende premie reglement V en doorsneepremie sector Orsima Verwacht overschot I I In bovenstaande tabel zijn de kosten van de toegekende rechten uit hoofde van de overgangsregeling uit de prepensioenregelingen niet meegenomen. Deze kosten worden volledig gefinancierd uit de Voorziening Financiering Overgangsregeling die onderdeel uitmaakt van de TV. Uit het bovenstaande kan worden opgemaakt dat de doorsneepremie in 2017, bij de methode waarmee de kostendekkendheid van de premie wordt vastgesteld, niet kostendekkend is. Actuariële en BedrUfstechnische Nota

293 Het premietekort ad (= 5,9% van de gedempte kostendekkende premie) wordt onttrokken aan de bestemmingsreserve actieven Parameters De kritische dekkingsgraad en het met ingang van 1 gebaseerd op de volgende parameters. januati 2017 opgestelde herstelpian zijn 1. Economische veronderstellingen NominestaatsobHgabes 0,8% 1,0% 6,1% 15bps Bedrijfsobligaties (credits) 1,6% 1,8% 7,0% 15 bps Nederlands hypotheken 2,0% 2,2% 7,1% 50 bps Emerging Market Debt (hard, hedged) 2,8% 3,3% 10,6% 30 bps Emerging Market Debt (local) 4,1% 4,6% 10,4% 30 bps Hoogrentend (High Yield, Euro) 2,5% 3,0% 9,7% 30 bps Hoogrentend (High Yield I Global, hedged) 2 8% 3,4% 10,4% 30 bps Aandelen (ontwikkelde markten) 5,0% 6,6% 17,8% 25 bps Aandelen (opkomende markten) 7,0% 10,5% 26,3% 25 bps Onroerend Goed (direct) 4,7% 5,9% 15,9% 80 bps Onroerend Goed (indirect) 4,2% 6,4% 21,2% 30 bps Grondstoffen 1,0% 2,5% 17,3% 40 bps Hedge funds (conservatief) 5,4% 5,9% 10,5% 50 bps Private Equity 7,9% 11,5% 26,9% 100 bps Prijsindexcijfer en loonindexcijier In de eerste vijf prognosejaten voor de hanteren minimale verwachtingswaarden voor de groeivoeten van het prijsindexcijfer en het loonindexcijfer wordt conform het Besluit FTK via een vastgelegde systematiek toegewerkt naar de minimale verwachtingswaarden voor de Actuariële en BedrUfstechnische Nota

294 ten groeivoeten voor de langere termijn (2% groeivoet van het prijsindexcijfer en 2,5% groeivoet van het loonindexcijfer). Dit wordt het ingroeipad genoemd. De groelvoeten voor het prijs en loonindexcijfer voor het eerste jaar van het ingroeipad zijn de CPBramingen op basis van december 2016: aanzien van het prijsindexcijter: voot ,9%; ten aanzien van bet Ioonindexcijfer: voor %. Het ingroeipad is dan als volgt lngroeipad Minimaal te hanteren Minimaal te hanteren gtoeivoet prijsindex groeivoet loonindex Jaar 1: ,900% 1,6% Jaar2:2018 1,175% 1,825% Jaar 3: ,450% 2,05% Jaar 4: ,725% 2,275% 2021 en later 2,000% 2,5% 2. Beleggingsbeleid en afdekkingsbeleid (conform strategisch beleggingsbeleid) Het gehanteerde verwachte beleggingsrendement volgt uit de strategische normportefeuille 2016 en de gehanteerde rendementsveronderstellingen. Het jaarlljks ingerekende diversificatieeffect bedraagt 49 bps en de op het bruto rendement in mindering te brengen beleggingskosten bedragen 32 bps. Het rentebeleid is 58% afdekking van het renterisico (op marktrente) voor de technische voorzieningen voor risico van het fonds en 100% afdekking van het renterisico (tot I augustus 2017 op marktrente en vanaf 1 augustus 2017 op basis van de UFR) voor de VPL verplichtingen. Ook na 2020 (afloop van de overgangsregeling) is het rentebeleid voor het (eigen risico) VPV deel gelijk gesteld aan 58%. De VPLverplichtingen worden gealloceerd naar euro staatsobligaties en het beleid voor de technische voorzieningen voor risico van het fonds wordt dan geschaald terug naar 100%. Actuariêle en Bednjfstechnische Nota

295 11.8 Financieel crisisplan In deze appendix is het financieel crisisplan (hierna: crisisplan) opgenomen en wordt per crisismaatregel weergegeven welke (groepen) belanghebbenden wanneer, op welke wijze en met welke boodschap worden geinformeerd Onderdelen van het crisisplan In hoofdstuk 4 (financiële opzet) en 9 (risicoparagraaf) van de Abtn zijn de risico s waaraan het pensioenfonds blootstaat beschreven. Het fonds dient te beschikken over een Vereist Vermogen en een Minimaal Vereist Vermogen. Als het fonds per het einde van enig kwartaal niet meer beschikt over het Vereist Vermogen dient het fonds een herstelpian op te stellen en in te dienen bij DNB. In dit crisisplan zijn de maatregelen beschreven die het bestuur kan inzetten als de (beleids)dekkingsgraad zich bevindt of snel beweegt richting kritieke waarden die de statutaire doelstelling van het fonds (het uitkeren van pensioenen) in gevaar brengen. Het bestuur is in dat geval genoodzaakt aanvullende maatregelen te nemen, aan te duiden als crisismaatregelen. In dit crisisplan zijn dan ook de volgende onderdelen opgenomen: Crisis: Wanneer is er sprake van een crisissituatie? Bij welk niveau van de dekkingsgraad of niveau van dekkingsgraadveranderingen is sprake van een dreigende crisis of een crisis? Bij welke dekkingsgraad kan het fonds naar verwachting nog herstellen zonder maatregelen te hoeven nemen? Crisismaatregelen: Welke crisismaatregelen staan ter beschikking? In welke mate zijn deze maatregelen inzetbaar? Effectiviteit: Wat is de effectiviteit/im pact op de financiële positie van het fonds van de ter beschikking staande maatregelen? Evenwichtige belangenafweging: Hoe wordt bij de te nemen maatregelen rekening gehouden met evenwichtige belangenafweging? Hoe en wanneer wordt met belanghebbenden gecommuniceerd? Besluitvormingsproces: Welke procedures warden doorlopen als het bestuur oordeelt dat er aanvullende maatregelen nodig zijn? Ongedaan maken crisismaatregelen: Hoe worden ingezette maatregelen weer ongedaan gemaakt? Het crisisplan zal periodiek geevalueerd en zo nodig bijgesteld worden. ActuariOle en Bedr,jfstechnische Nota

296 Als Het crisisplan is voor het bestuur een leidraad en geen spoorboekje. Het bestuur zal de in dit plan gedefinieerde crisisvarianten en de te treffen maatregelen altijd afwegen tegen de aard van de crisis en de omstandigheden van het moment. Bij het opstellen van dit crisisplan is rekening gehouden met de bepalingen in artikel 29b van het Besluit FTK Pensioenfondsen waatin is opgenomen uit welke elementen een financieel crisisplan tenminste dient te bestaan Beschrijving crisissituatie Het bestuur onderkent dat marktwaardering van de pensioenverplichtingen en de bezittingen met onzekerheid is omgeven. De toekomstige rente is een voorname factor, evenals beleggingsrendementen en de toekomstige levensverwachting. De onzekerheid hieromtrent heeft het bestuur doen besluiten pas crisismaatregelen te treffen als naar oordeel van het bestuur sprake lijkt van een structurele en signiücante crisissituatie. Het bestuur voert immers een lange termijn beleid en wenst in het beleid naar alle betrokkenen niet op de waan van de dag te reageren. De volgende dekkingsgraden zijn hierbij van belang: Actuele Beleidsdekkingsgraad: Kritische dekkingsgraad: het pensloenvermogen gedeeld door de verplichtingen van het fonds op basis van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. Deze wordt maandelijks per maandeinde bepaald en gepubliceerd. het gemiddelde van de gepubliceerde actuele dekkingsgraden van de laatste 12 maanden. Deze wordt maandelijks per maandeinde bepaald en gepubliceerd. De beleidsdekkingsgraad is leidend voor beslissingen over toeslagverlening en het moeten korten van pensioen. dekkingsgraad: het niveau van de actuele dekkingsgraad waarbij het fonds naar verwachting nag net in l0jaar kan herstellen tot een beleidsdekkingsgraad op het niveau van het Vereist Vermogen. Deze wordt jaarlijks bij het opstellen of actualiseren van het herstelplan vastgesteld. Als de beleidsdekkingsgraad lager is dan het Vereist Vermogen moet het fonds in een herstelplan uitwerken hoe de beleidsdekkingsgraad van het fonds in een periode van 10 jaar naarverwachting gelijk is aan het Vereist Vermogen van hetfonds(117,2% per eind 2016). Ten aanzien van het moeten nemen van aanvullende maatregelen zijn de volgende niveaus van de actuele dekkingsgraad en de beleidsdekkingsgraad van belang: de beleidsdekkingsgraad gedurende een periode van 5 jaren per jaareinde onafgebroken lager is geweest dan het minimaal Vereist Vermogen (104,4% per eind 2016) en na deze periode de actuele dekkingsgraad lager is dan het minimaal Vereist Vermogen, dienen onmiddellijk maatregelen genomen te worden die de actuele dekkingsgraad direct op het niveau brengt van het Minimaal Vereist Vermogen. De maatregelen mogen in maximaal 10 jaar worden gespreid maar moeten wel gedurende deze periode warden doorgevoerd, ongeacht de ontwikkeling van de actuele dekkingsgraad en de beleidsdekkingsgraad gedurende de spreidingsperiode. In de praktijk zullen de maatregelen bestaan uit de maatregel verminderen van pensioenaanspraken en pensioenrechten (zie 9.8.4). Actuarléle en Bednjfstechnische Nota

297 Als op het moment van opstellen of actualiseren van het hersteiplan de actuele dekkingsgraad lager is dan de kritische dekkingsgraad, dienen direct maatregelen genomen te worden die naar verwachting de beleidsdekkingsgraad in 10 jaar op het niveau van het Vereist Vermogen brengen. De maatregelen mogen in maximaal 10 jaar gelijkmatig worden gespreid en hoeven niet meer te worden doorgevoerd als bij de eerstvolgende actualisatie van het herstelplan (een jaar later) de actuele dekkingsgraad hoger is dan de kritische dekkingsgraad. Het bestuur maakt voor de vaststelling dat sprake is van een crisissituatie onderscheid in twee mogelijke varianten: Variant A: een actuele dekkingsgraad onder de kritische Uekkingsgraad Deze crisisvariant ontstaat wanneet de actuele dekkingsgraad tot onder de kritische dekkingsgraad is gedaald. In deze crisisvariant is al sprake van een beleidsdekkingsgraad beneden het Minimaal Vereist Vermogen. Het verder wegzakken van de actuele dekkingsgraad tot onder de kritische dekkingsgraad betekent dat vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten naderbij komt. Crisisvariant A noodzaakt een direct optreden van het Bestuur op korte termijn. Het niveau van de kritische dekkingsgraad is beschreven in de volgende paragraaf. Deze variant zal doorgaans ontstaan door langdurig lagere rendementen en/of een dalende rentestand, maar kan ook ontstaan door korte termijn volatiliteit op de financiële markten. Bij deze dekkingsgraad kan het pensioenfonds al geen toeslagen meer verlenen en is ook de hoogte van de nominale pensioenen in gevaar. Wanneer de dekkingsgraad tot onder de kritische dekkingsgraad zakt, wotdt een vermindering van de pensioenaanspraken en rechten zeer waarschijnlijk en zal dit blijken bij de eerstvolgende actualisatie van het herstelplan. Variant B: een calamiteit Het is moeilijk een calamiteit exact te definieren. In het algemeen is er sprake van een calamiteit als er sprake is van een plotseling optredend gevaar met potentieel verstrekkende gevolgen (bijvoorbeeld een groot financieel verlies of reputatieschade), of de dreiging hierop, waarbij er in korte tijd besluiten over te treffen maatregelen genomen moeten worden. Men zou een calamiteit ook kunnen kwantificeren als een daling van de dekkingsgraad met meer dan 10%punt in een periode van één maand, ongeacht de hoogte van de dekkingsgraad en de beleidsdekkingsgraad bij aanvang. Deze variant zal doorgaans ontstaan door korte termijn marktvolatiliteiten waarbij tegelijkertijd aandelen sterk in waarde dalen en de rente sterk daalt. Deze combinatie heeft zich regelmatig voorgedaan zij het met een veelal kleinere impact dan 10% dekkingsgraad zodra beleggers tegelijkertijd hun risico wilden verlagen en vluchten in staatsobligaties die veilig worden geacht zoals die van Nederland (rente daalt). Bij een dergelijke verslechtering van de financiële positie van het pensioenfonds kunnen de toeslagverlening en de hoogte van de nominale pensioenen nog voldoende beschermd zijn, doch is er de noodzaak tot gestructureerd overleg, communicatie naar belanghebbenden en mogenjk besluitvorming op korte term ijn. Het bestuur ziet een sterke daling van het aantal actieve (en premiebetalende) deelnemers eveneens als een risicoscenario. Dit kan ontstaan door specifieke ontwikkelingen in de bedrijfstak of door ontwikkelingen binnen het pensloenfonds. Het risico hiervan op de dekkingsgraad is beperkt. Daarom is dit tisicoscenario niet als een variant van een crisissituatie beschreven. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

298 Kritische dekkingsgraad (waarbij het fonds er zonder verminderen van pensioenaanspraken en pensioenrechten niet meet ult kan komen) Het Bestuut heeft als onderdeel van dit crisisplan een kritische dekkingsgraad vastgesteld. Dit is het niveau van de dekkingsgraad waarbij het fonds er precies in slaagt om in de wettelijk gestelde maximale termijn van tien jaar aan het Vereist Vermogen te voldoen, zonder de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden of de werkgevers onevenredig te schaden en tot het verminderen van pensioenaanspraken en pensioenrechten over te moeten gaan. Het niveau van de ktitische dekkingsgraad is onder andere afhankelijk van de rentetermijnstructuur op enig moment en hetjaarlijks verwachte meerrendement. Onder meerrendement wordt het extra rendement verstaan ten opzicht van het benodigde rendement op de pensioenverplichtingen. Uitgaande van een wettelijk gestelde maximale hersteltermijn naar het Vereist Vermogen van tien jaat en de parameters zoals opgenomen in Appendix 11.7, bedraagt de kritische dekkingsgraad 92,8% per eind Hierbij is een structureel sluitende financiele opzet als uitgangspunt genomen. Dit betekent dat bij age rekenrentes sprake is van een verhoging van premie en/of een verlaging van het opbouwpercentage van de pensioenregelingen om te voldoen aan kostendekkendheid van de ptemie. Het beleid van het pensioenfonds is al gericht op het beperken van de kans dat de dekkingsgraad zich richting de kritische dekkingsgraad beweegt. Middels een ALMstudie wordt dit beleid regelmatig onderbouwd, getoetst en herijkt Maatregelen die ter beschikking staan Het Bestuur is in het geval van crisissituatie A genoodzaakt maatregelen te nemen, aan te duiden als crisismaatregelen. Bij crisissituatie B zal het Bestuur ondetzoeken welke van de ter beschikking staande maatregelen passend zn, gelet op de aard van de calamiteit. Het Bestuur heeft alle mogelijke crisismaatregelen onderzocht wat heeft geresulteerd in de volgende mogelijke maatregelen: In het algemeen Het fonds hanteert als financiele sturingsmiddelen het premiebeleid, het toeslagbeleid en het beleggingsbeleid. Indien deze sturingsmiddelen op de korte termijn onvoldoende zijn voor de gewenste verbetering van de financiële positie van het fonds en/of onvoldoende waarborgen biedt voor de houdbaarheid van de pensioenregeling op de langere termijn zal het bestuur de CAO partijen adviseren de pensioenovereenkomst aan te passen waar het de opbouw van toekomstige aanspraken betreft. De premie wordt daarbij niet verlaagd en op het oude niveau gehouden. De pensioenregelingen en de overgangsregelingen zullen in principe beide worden aangepast, rekening houdend met een evenwichtige belangenafweging. Als Iaatste middel kan het bestuur besluiten de pensioenaanspraken en pensioenrechten te verminderen. Het aanpassen van het beleggingsbeleid bij verschillende niveaus van de dekkingsgraad is geen onderdeel van het reguliere beleidskader zoals beschreven in de Abtn. In het geval van een ctisissituatie zal nader naar het beleggingsbeleid worden gekeken waarbij rekening wordt gehouden met de mogelijke gevolgen van deze ad hoc maatregelen op de ontwikkeling van de Zscore. Actuariële en Bednjfstechnische Nota

299 Hieronder worden de financiële sturingsmiddelen en de aanvullende maatregelen die het bestuur kan nemen afzonderlijk toegelicht. Premieverhoging De premie die door de werkgevers verschuldigd is wordt vastgesteld door het Bestuur na overleg tussen het fonds en CAOpartijen. De premie wordt niet lager vastgesteld dan de gedempte kostendekkende premie. De gedempte kostendekkende premie wordt door het fonds vastgesteld op de manier als omschreven in paragraaf van de Abtn. Indien de gedempte kostendekkende premie hoger dreigt te worden dan de geldende vastgestelde premie en de gelden in het premieegalisatiedepot, tteedt het fonds tijdig in overleg met CAOparten. Bijstorting werkgever Aangezien het in geval van Pensioenfonds Vervoer gaat om een bedrijfstakpensioenfonds, is een crisismaatregel in de vorm van een bijstorting van de aangesloten werkgever(s) niet mogelijk. Beperken of niet toekennen van toeslagen Het geheel of gedeeltelijk achterwege laten van de voorwaardelijke toeslagverlening van de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden wordt niet als crisismaatregel aangemerkt, maar als een regulier sturingsmiddel binnen het beleid van het pensioenfonds. Indien de beleidsdekkingsgraad onder de volledige toeslagengrens Iigt (Ca. 130% per eind 2016), zal de toeslagverlening worden beperkt. Indien de beleidsdekkingsgraad onder de toeslagengrens (110%) Iigt, zal er geen toeslagverlening plaatsvinden. In verband met de fusie met de prepensioenfondsen geldt er een gedifferentieerd toeslagbeleid. Het beleid voor prepensioenaanspraken is dat er tot en met 1 januari 2020 volledige toeslagverlening plaatsvindt zolang de beleidsdekkingsgraad hoger of gelijk is aan de toeslagengrens en er voldoende financiele ruimte is voor deze volledige toeslagverlening. In paragraaf 4.4. van de Abtn is het toeslagenbeleid opgenomen. Versoberen pensioenregeling zonder premieverlaging (exciusief Pensioenreglement V) Het fonds stelt de pensioenreglementen voor de verplichtgestelde pensioenregelingen vast in overeenstemming met de pensioenovereenkomst en het uitvoeringsreglement (d.d. 19 maart 2015). Tevens kan het fonds CAOpartijen adviseren de pensioenovereenkomst aan te passen waar het de opbouw van toekomstige aanspraken betreft. Het fonds is bevoegd, en daartoe door CADpartijen gemachtigd, de pensioenreglementen te wijzigen zonder voorafgaande afstemming van CAOpartijen indien de wijzigingen worden genoodzaakt door wetgeving of worden opgedragen door de toezichthouders en de deelnemers en de werkgevers niet benadeeld worden door de wijziging. Versoberen van de overgangsregehngen (betreft Pensioenreglement V) Met deze crisis maatregel wordt bedoeld het beperken van de verwerving van voorwaardelijke aanspraken binnen de VPLovergangsregeling voor de sector Vervoer en de sector Orsima voor deelnemers die geboren zijn op of na 1 januari 1950, door een aanpassing van pensioenreglement V en het pensioenreglement Orsima. Het fonds kan Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

300 CAOpartijen adviseren de verwerving van voorwaardelijke aanspraken binnen de VPL overgangsregelingen te beperken. De voorwaardelijke aanspraken op ouderdoms en partnerpensioen zijn vooruitzichten en worden verworven op het moment dat en voor zover de aanspraken zijn gefinancierd. De financiering vindt plaats direct voorafgaand aan 31 december 2020 of, indien het pensioen ingaat voor die datum, op het moment waarop het pensioen ingaat. Er vindt geen financiering plaats nadat de deelneming is beeindigd vóor ingang van het pensioen. Aanpassen beleggingsbeleid Het aanpassen van het beleggingsbeleid bij verschillende niveaus van de dekkingsgraad is voorts geen onderdeel van het reguliere beleidskader zoals beschreven in de Abtn. In het geval van een crisissituatie zal nader naar het beleggingsbeleid worden gekeken. Het afwijken van het strategische beleggingsbeleid en het beleid ten aanzien van rebalancing wordt beschreven in hetjaarlijks beleggingsplan. Bij aanpassingen van het beleggingsbeleid door ad hoc maatregelen dient rekening te worden gehouden met de mogelijke gevolgen hiervan op de ontwikkeling van de Zscore. Indien er sprake is van een hersteiplan, zal bij het aanpassen van het beleggingsbeleid rekening worden gehouden met de eisen van de toezichthouder (geen herstelvertraging en geen toename van het totale risico). Dit betekent dat een allocatiewijziging waar een hoger Vereist Eigen Vermogen uit voortvloeit, gepaard moet gaan met een allocatiewijziging waardoor op totaalniveau het totate risico gemeten in Vereist Eigen Vermogen niet groter wordt. NB het betreft bewuste allocatiewijzigingen die leiden tot een verhoging van het risico, indien marktbeweging van bestaande posities leiden tot een hoger totaalrisico wordt dit geaccepteerd. Bij aanvang van het herstelpian op 1 januari 2015 houdt het fonds dé geboden mogelijkheid om het risicoprofiel eenmalig te vergroten aan. Verminderen van pensioenaanspraken en pensioenrechten Als uiterste sturingsmiddel kan het Bestuuc besluiten tot vermindering van verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten indien: het pensioenfonds gezien de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen; het pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever(s) onevenredig worden geschaad; en alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan, bedoeld in artikel 138 PW of artikel 139. Concreet zal dit aan de orde zijn als de beleidsdekkingsgraad gedurende een periode van 5 jaren onafgebroken lager is geweest dan het minimaal Vereist Vermogen (104,4% per eind 2016) en I of als op het moment van opstellen of actualiseren van het herstelpian de actuele dekkingsgraad lager is dan de kritische dekkingsgraad (92,8% per eind 2016). Een eventueel aanwezig saldo in het premieegalisatiedepot zal overigens aangewend moeten worden om een vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten te voorkomen dan wel te beperken. Het beleid van het fonds ten aanzien van het verminderen van verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten is vermeld in paragraaf 4.6 van de Abtn en houdt in dat alle pensioenaanspraken en pensioenrechten gedifferentieerd of evenredig worden gekort. Actuariëie en Bednjfstechnische Nota

301 Het pensioenfonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkg ever(s) schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten. De vermindering kan op zijn vroegst een maand na de in de vorige voizin bedoelde informatfeverstrekking worden gerealiseerd Mate inzetbaarheid van de maatregelen Om de legitimiteit van de hierboven genoemde crisismaatregelen aan te tonen, is in onderstaande tabel per maatregel een verwijzing opgenomen naar de fondsdocumenten. Pens ioen Inzet en prioriteit Uitvoerings reglement Crisismaatregel Statuten Abtn reglement * Premieverhoging Standaardbeleid constant houden bij Paragraaf Artikel 2.1 Artikel 2.4 versoberen regeling; 4 3. overleg met CAO partijen (prioriteit 2) 2 Bijstorting werkgever(s) n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. 3 Beperken of niet toekennen Paragraaf Artikel Standaardbeleid Artikel 7 van toeslagen 4.4 en (prioriteit 1) 4 Versoberen Bij onvoldoende pensioenregeling effect standaard Artikel 6 1 (zonder premie te verlagen) beleid (prioriteit 2); en 8 2. overleg met CAO pa rtijen 5 Versoberen Bij onvoldoende overgangsregeling effect standaard (zonder premie Artikel 6 te verlagen) 1 beleid (prioriteit 2); en 8 2 overleg met CAD partijen 6 Aanpassing Geen specifiek beleggingsbeleid Hoofdstuk 6 beleid; afzonderlijk bekeken (prioriteit 3) 7a Gedifferentieerd Uiterste middel verminderen van Paragraaf Artikel 8.2 Artikel (prioriteit 3) Artikel 23 pensioenaanspraken en 4.6 en rechten 7b Evenredig verminderen van.. Uiterste middel.. Paragraaf Artikel pensioenaanspraken 8.2 Artikel en Artikel 23 (prioriteit 3, 4) 4.6 en rechten * Er zijn uiteraard ook bepalingen opgenomen in de overige reglementen. Pensioenreglement I is beschouwd omdat deze geldt voor de huidige actieve deelnemers en voor nieuwe intreders. De mogelijkheid tot het verminderen van pensioenaanspraken en pensioenrechten is in alle relevante fondsdocumenten opgenomen Indicatie effectiviteit van de verschillende maatregelen De inzet van de verschillende crisismaatregelen heeft telkens een andere impact op de financiële positie van het pensioenfonds. De hierna volgende analyse geeft inzicht in de het Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

302 effect van de crisismaatregelen. Hierbij is telkens uitgegaan van een dekkingsgraad van 100%. Impact op dekkings Crisismaatregel Inzet maatregel graad Periodiciteit 1 Premieverhoging + 1% v/d pensloengrondsiag Ca. + 0,15% jaarlijks 2 Bijstorting werkgever(s) n.v.t. n.v.t. n.v.t. 3 Beperken of niet toekennen. 1% lagere toeslagverlening van toeslagen Ca. + 1 /o jaarlijks 4 Vetsoberen pensioenregeling (zonder premie te verlagen) I 0 25% opbouwpercentage ca. + 0,60% jaarlijks 5 Versoberen overgangsregeling verwerving I 10% van de jaarlijks ca ! (zonder premie te verlagen) voorwaardelijke aanspraak (tot 2020) 6 Aanpassing b&eggingsbeieid 0,50% vetwacht rendement Ca. + 0,50% jaatlijks 7a Gedifferentieerd verminderen van. pensioenaanspraken en rechten eerste 1% vermindering Ca. 0 90% eenmalig 7b Evenredig verminderen van pensioenaanspraken en rechten vermindering 1% evenredig Ca. + 1% eenmalig )In de context van een herstelpian kan een hoger verwacht rendernent worden behaald door een hogere allocatie naat de returnportefeuille (die gepaard zal moeten gaan met een met een zodanige verhoging van de afdekking van het renterisico dat het totale risico niet groter wordt). Omdat in het herstelpian de toekomstige renteontwikkeling wordt afgeleid van de forward rentes uit de DNB rentetermijnstructuur bij aanvang van het herstelpian, is het (theoretisch) rendement op de matching portefeuille niet afhankelijk van de mate van afdekking van het renterisico omdat er geen sprake is van een expliciete daling of stijging van de rentetermijnstructuur in de herstelperiode van het herstelpan Evenwichtige belangenafweging Het Bestuur maakt voor wat betreft de inzet van crisismaatregelen onderscheid naat de impact ervan op de verschillende groepen belanghebbenden. Hiermee draagt het Bestuur zorg voor een evenwichtige verdeling van de lasten in een crisissituatie. De tabel hieronder geeft inzicht in welke groepen belanghebbenden wotden beinvloed door een specifieke crisismaatregel. JA Crisismaatregel Impact op belanghebbenden Deelnemers Gewezen deelnemers en pensioenqerechtigden Werkgever 1 Premieverhoging JA NEE 2 Bijstorting werkgever(s) n.v.t. n,v.t. n.v.t. 3 Beperken of niet toekennen van toeslagen JA JA NEE 4 Versoberen pensioenregeling (zonder premie te verlagen) JA NEE NEE 5 Versoberen overgangsregeling (zonder premie te verlagen) JA NEE NEE 6 Aanpassing beleggingsbeleid mogelijk mogelijk NEE 7a Gedifferentieerd verminderen van pensioenaanspraken en rechten JA JA NEE 7b Evenredig verminderen van pensioenaanspraken en rechten JA JA NEE De evenwichtige belangenafweging bij de inzet van crisismaatregelen zal per crisissituatie door het Bestuur beoordeeld worden. Hierbij wordt tevens gekeken naar de kans en de term ijn waarop de inzet van een crisismaatregel weer ongedaan gemaakt kan worden. Hulpmiddelen cm de evenwichtige belangafweging te onderbouwen zijn een ALMstudie, de haalbaarheidstoets en het herstelpian. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

303 Noot: in de statuten artikel 23 (lid 2) staat vermeld dat het Bestuur bevoegd is de reeds ingegane pensioenen geheel of ten dele van de vermindering van pensioenaanspraken en pensioentechten uit te zonderen Comm unicatie met belanghebbenden Communicatie over crisisplan Pensioenfonds Vervoer informeert de werkgevers, actieve deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden over de hoofdlijnen van het crisisplan op de website: Communicatie tijdens een crisis In het geval van een crisis zoals gedefinleerd in paragraaf , is het de verantwoordelijkheid van Pensioenfonds Vervoer om alle belanghebbenden adequaat te informeren. Adequaat betekent hier tijdig/zo snel mogelijk, volledig en begrijpelijk. In Appendix 11.9: Communicatie per crisismaatregel wordt per crisismaatregel weergegeven welke (groepen) belanghebbenden wanneer, op welke wijze en met welke boodschap worden geinformeerd. Variant A: een crisis In het geval van variant A zal het bestuur met de toezichthouder communiceren op de daarvoor afgesproken wijze en met inachtneming van de daarvoor afgesproken term ijnen (zie hiervoor Appendix 11.9). Afhankelijk van de aard van de crisis worden passende communicatiemaatregelen genomen. De impact van de crisis op verschillende doelgroepen wordt eerst in kaart gebracht. Vervolgens worden deze doelgroepen op maat geinformeerd. In het geval een korting dreigt, zal tijdig gecommuniceerd worden dat er een korting dreigt. In dat geval wordt dus niet alleen gecommuniceerd als de maatregel daadwerkelijk genomen wordt, maar ook als de maatregel een concrete mogelijkheid wordt. Variant B: een calamiteit In het geval van een calamiteit volgen we het mediabeleid van het pensioenfonds. De woordvoerder van het fonds stelt in overleg met de voorzitters van het bestuur de kernboodschappen vast. In overleg met communicatie wordt een plan van aanpak opgesteld. We houden in dit plan van aanpak ook rekening met de pers Besluitvormingsproces Indien zich een calamiteit voordoet moet het pensioenfonds in staat zijn cm snel te handelen. Hieronder volgt kort een omschrijving van de procedure voor communicatie in deze gevallen. Het Bestuursbureau signaleert de noodzaak tot actie en stelt op basis van de beschikbare informatie (eventueel in overleg met de uitvoeringsorganisatie) een voorstel op voor het Bestuur. Het advies van de Risk Manager en de adviserend actuaris moet hierin evenwichtig worden meegewogen. De directeur van het Bestuursbureau neemt contact op met de voorziffer en vicevoorzitter van het Bestuur en Iegt het advies voor. Het Bestuur communiceert per en kan op die wijze tot een besluit komen. Actuariêle en Bednjfstechnische Nota

304 Indien de calamiteit en/of crisis het vermogensbeheer betreft dan geldt de volgende procedure. Het bestuut wordt geinformeerd door het Bestuursbureau zo spoedig mogerijk maar ten minste binnen 1 werkdag over de betreffende crisis en/of calamiteit nadat het Bestuursbureau heeft vastgesteld dat er sprake is van een crisis of calamiteit. Indien er niet op korte termijn een bestuursvergadering is dan vindt et via mail en/of telefoon afstemming plaats met de bestuursleden. Het Bestuursbureau komt binnen I dag na de vaststelling dat er sprake is van een crisis of een calamiteit tot een advies aan het Bestuur. Het advies van de Directeur beleggingen, de Risk Manager en de adviserend actuaris moet hierin evenwichtig worden meegewogen. Indien het advies een afwijking van het huidige beleid inhoudt dan wordt het advies tevens voorzien van limieten voor het aanhouden van de positie. Het Bestuursbureau draagt zorg voor het opstellen van het advies en de communicatie richting het gehele Bestuur binnen de aangegeven periode. Bestuursleden zullen binnen 2 werkdagen reageren. De besluiten van het bestuur kunnen, voor zover daarvan bij deze statuten niet wordt afgeweken slechts genomen worden met een meerderheid van drie vierde van de uitgebrachte stemmen. Blanco stemmen en stemmen van onwaarde worden als niet uitgebrachte stemmen beschouwd. Het Bestuursbuteau draagt zorg voor de implementatie van het bestuursbesluit. Het Bestuur wordt in de ABvergadering volgend op het besluit geinformeerd over de actuele status Beleid ongedaan maken crisismaatregelen Het Bestuur heeft op dit moment nog geen beleid voot het ongedaan maken van crisismaatregelen gedefinieerd in de Abtn. Op het moment van de eerste vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten zal het Bestuur beslissen over de wijze waarop verminderingen worden gecompenseerd. De hierna volgende tekst kan daarbij als leidraad fungeren. Het compenseren van een eerder doorgevoerde vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten zal slechts worden toegepast indien in eerdere jaren vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten heeft plaatsgevonden. De vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten wordt met ingang van 1 januari 2015 op individueel niveau geadministreerd. Een beschikbaar budget voor het compenseren van een eerder doorgevoerde vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten zal op een door het fonds te bepalen wijze worden ingezet voor een extra toeslagverlening op pensioenaanspraken en pensioenrechten van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden. Het Bestuur beslist jaarlijks over het al dan niet compenseren van toegepaste verminderingen. Er wordt maximaal eenmaal per jaar gecompenseerd Beoordeling actualiteit Het Bestuur zal het crisisplan opnemen als vast agendapunt voor de jaarlijkse bestuursvergadering in het najaar. In deze vergadering zal zowel de actuariële en bedrijfstechnische nota als het crisisplan worden besproken en zal een toetsing aan de actualiteit plaatsvinden. Actuariële en Bednjfstechnische Nota

305 119 Communicatie per crisismaatregel Een belangrijk onderdeel van het financieel crisisplan omvat de communicatie rondom een crisissituatie. Welke crisismaatregel wordt toegepast is afhankelijk van de situatie. Dit geldt ook voor de communicatie over de crisismaatregel. We maken onderscheid tussen maatregelen waarvoor een vast communicatieproces is ingericht en situaties die vragen om een meer op maat gesneden aanpak. Bij elke crisismaatregel stellen we vast hoe we communiceren en welke belanghebbenden betrokken zijn. We onderscheiden de volgende groepen belanghebbenden: actieve deelnemers, pensioengerechtigden, gewezen deelnemers, werkgevers, sociale partners, toezichthouders, Raad van Toezicht, Verantwoordingsorgaan en de media. De volgorde van informeren wordt altijd afgestemd op het belang van de verschillende groepen. Bij bestuursbesluiten die (veel) impact hebben voor stakeholders van het fonds, wordt een communicatieparagraaf opgenomen, waarin staat wanneer en hoe het besluit in de openbaarheid wordt gebracht. Voor crisismaatregelen waarvoor een standaatd communicatieproces is ingericht zal het bestuur hierbij gebruik maken van de routing die is opgenomen in dit financieel crisisplan. Voor overige maatregelen wordt een apart communicatieplan opgesteld Algemene communicatie over do financiële situatie Het fonds communiceert op diverse vaste momenten over de financiële situatie en gaat daarbij in op de directe gevolgen, maar waar nodig ook op de mogelijke toekomstige gevolgen als de financiele positie niet (tijdig) herstelt. Onderwerp Kernboodschap Wanneer/ Middel freg uentie Beleidsdekkingsgraad Beleidsdekkingsgraad Maandelijks Nieuwsbericht website algemeen is de graadmeter van Tekst webpagina financiele onze financiële positie situatie Mailing ( ) aan financieel geinteresseerden Beleidsdekkingsgraad Geen Indien van toepassing Tekstblok in procesbrieven < 100% waardeoverdracht Teksten website mogelijk waardeoverdracht Beleidsdekkingsgraad Waardeoverdracht Indien van toepassing Tekstblok in procesbrieven > 100% mogelijk Teksten website waardeoverdracht Kwartaalbericht Zo staat Elk kwartaal Nieuwsbericht website Pensioenfonds Tekst webpagina financiële Vervoer ervoor positie Infographic website Mailing ( ) aan financieel geinteresseerden Herstelplan We hebben Bij indienen van Nieuwsbericht website onvoldoende herstelpian Tekst webpagina financiële reserves om alle positie Actuariële en Bednjfstechnische Nota

306 pensioenen flu en in Na het goedkeuren Mailing ( ) aan financieel de toekomst uit te van het herstelplan. geinteresseerden betalen. Dit is het pad dat we willen volgen Updates om te herstellen. Jaarverslag Verslag van en Jaarlijks Jaarverslag terugblik op de Populairjaarverslag financiële positie en Nieuwsbericht website ontwikkelingen Tekst webpagina financiële positie Mailing ( ) aan financieel geinteresseerden Beleggingsbeleid Jaarlijks I updates Tekst webpagina beleggen Website FAQ beleggen Beleggingsovertuigingen Mailing ( ) aan financieel geinteresseerden Maatscha ppelij k verantwoord beleggen Ha lfjaarlijks MVB halfjaarverslag Mailing ( ) aan financieel geinteresseerden Indexatie en korten algemeen Pensioenfonds Vervoer streeft ernaar elk jaat de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenen die zijn ingegaan te verhogen. Is echter geen recht. Elke kwartaal J aa ri ijks Webpublicatie stemrapportage Webpublicatie overzicht beleggingen Webpublicatie uitgesloten landen en ondernemingen Teksten website over pensioenverhoging verlaging Tekst bijlage verhoging en verlaging van uw pensioen bij procesbrieven Toeslagen in verleden. Toeslag De pensioenen zijn ditjaar met xx% verhoogd. Toekomst toeslag De kans is zeer klein dat de pensioenen de komende jaren worden verhoogd Geen korting Pensioenfonds Vervoer heeft de pensioenen nog nooit verlaagd. Actuarléle en Bedr,jfstechnische Nota

307 Aangeven Dreigende korting In de toekomst is een verlaging van de pensioenen niet uitgesloten Premieverhoging Kernboodschappen bij verhogen premie De We CAOpartijen De Besluiten Bij Het CAOpartijen Ons Het Reden lnhoudelijke We financiële situatie van het fonds is dusdanig dat we een maatregel moeten nemen; gaan de pensioenpremie m.i.v. <datum> verhogen met XX% cm de dekkingsgraad weer op het gewenste niveau te krijgen. streven ernaar cm het premieniveau premies onveranderd te laten. premies kunnen alleen hetzelfde blijven als het pensioenfonds voldoende geld heeft. tot wijziging van de pensioenregeling en/of het premieniveau wotden genomen door de CAOpartijen. het bepalen van de premies kijken CAOpartijen naar de dekkingsgraad van het Fonds. De dekkingsgraad geeft de financiele gezond held van het fonds aan. bestuur van Pensioenfonds Vervoer treedt in overleg met CAOpartijen indien het (tijdelijk) verhogen van de premies een goede maatregel zou zijn cm uit de financiële crisis te komen. hebben besloten de premies (tijdelijk) te verhogen. Het bestuur van het Pensioenfonds Vervoer heeft dit besluit overgenomen en voert de premieverhoging door. pensioenfonds heeft nu een dekkingsgraad van [invullen]%. herstel lag eind [datum] nog op schema, maar is op [datum] verslechterd. (Cijfers dekkingsgraad noemen.) van deze verslechtering zijn [invullenj. uitleg van de maatregel en de consequenties verwachten op <datum> weer de gewenste dekkingsgraad te hebben; Wie Extra informatie Communicatiemiddelen Toezicht hoe en wanneer Telefonisch, per en per Houder belang hebbenden warden geinformeerd. brief Actieve deelnemers Werkgevers (gewezen) Deelnemers Indien Aangeven Aangeven Brief post of notificatie Brief dossier MijnOmgeving Nieuwsbericht website van toepassing instructie opnemen Brief over aanlevering gegevens; Digitale nieuwsbrief hoe en wanneer werknemers Nieuwsbericht website worden geinformeerd. waar werknemers met vragen terecht kunnen. Brief of indien voorkeur voor digitale communicatie een e mail. Berichtenbox? Brief/mail in dossier plaatsen. Actuariële en BedrUfstechnische Nota

308 Het Het Bij Pensioenfonds Door Aangeven Beperken of niet toekennen van toeslagen Kernboodschappen: Pen Het Het Reden lnhoudelijke We Het sioenfonds Vetvoer streeft ernaar om de opgebouwde pensioenen en de pensioenuitkeringen jaarlijks te verhogen. Het verhogen van pensloen heet indexatie of toeslagverlening. bestuur van Pensioenfonds Vervoer beoordeelt elk jaar of, en zo ja met hoeveel procent de pensioenen verhoogd worden. Daarvoor is geen geld gereserveerd. Een verhoging betalen we uit behaalde beleggingsrendementen. verhogen van de pensioenen kan alleen als de financiële situatie van Pensioentonds Vervoer goed genoeg is. bestuur besluit of de pensioenen geheel of gedeeltelijk meestijgen met de prijzen. het bepalen van de toeslag kijkt het fonds naar de dekkingsgraad. De dekkingsgraad geeft de financiële gezondheid van het fonds aan. Vervoer heeft nu een dekkingsgraad van [invullenj%. Daarom kunnen wij geen (volledige) toeslag vetlenen. Het fonds heeft besloten/is voornemens, om uit de fin anciële crisis te komen, uw pensioen niet te verhogen. herstel lag eind [datum] nog op schema, maar is op [datum] verslechterd. (Cijfers dekkingsgraad noemen.) van deze verslechtering zijn [invu lien]. uitleg van de maatregel en de consequenties. verwachten op <datum> weer de gewenste dekkingsgtaad te hebben; het niet! beperkt toekennen van de toeslag, ontvangt u minuet pensioen. (orde van grootte per doelgroep). bestuur kijkt naar de dekkingsgraad op 1 november. Dan wordt besloten of het pensioenfonds op 1 januari (opvolgend jaar) weer toeslag kan verlenen. (Perspectief schetsen en verwachtingen managen). Wie Extra informatie Midd&en Toezicht hoe en wanneer Telefonisch, per en per Houder belanghebbenden worden geinformeerd brief Alle groepen Nieuwsbericht website Teksten website over pensioenverhoging verlaging Tekst blage verhoging en verlaging van uw pensioen bij ptocesbrieven Werkgevers Aangeven Aangeven hoe en wanneer (oud) Digitale nieuwsbtief werknemers worden geinformeerd. waar werknemers met vragen terecht kunnen. Pensioen Specificatie uitkering gerechtigden (gewezen) UPO deelnemers Actuariële en Bednjfstechnische Nota

309 Versoberen pensioenregeling (zonder premie te verlagen) Wanneer er wordt overgaan tot versobering van de pensioenregeling, doorloopt de communicatie over de maatregel geen standaard proces. De communicatie wordt volledig op maat gesneden in een apart communicatieptan afgestemd op de impact van de maatregel. Het communicatieplan bestaat ten minste uit de volgende elementen: 1. In kaart brengen betrokkenen + impact 2. Vaststellen doelen en kernboodschappen per doelgroep 3. Vaststellen communicatieaanpak per doelgroep + tijdspad 4. Uitwerken communicatiemiddelen en materialen 5. Uitrollen plan van aanpak Versoberen overgangsregeling (zonder premie te verlagen) Wanneer er wordt overgaan tot versobering van de overgangsregeling, doorloopt de communicatie over de maatregel geen standaard proces. De communicatie wordt volledig op maat gesneden in een apart communicatieplan afgestemd op de impact van de maatregel. Het communicatieplan bestaat ten minste uit de volgende elementen: 1. In kaart brengen betrokkenen + impact 2. Vaststelfen doelen en kernboodschappen per doelgroep 3. Vaststellen communicatieaanpak per doelgroep + tijdspad 4. Uitwerken communicatiemiddelen en materialen 5. Uitrollen plan van aanpak Aanpassing beleggingsbeleid Indien het beleggingsbeleid (tussentijds) wordt aangepast als crisismaatregel, heeft dit op korte termijn doorgaans geen gevolgen voor werkgevers, (gewezen) deelnemers of pensioengerechtigden. Voor de communicatie over de maatregel wordt daardoor hoofdzakelijk gebruik gemaakt van de website. De toezichthouder wordt via de gebruikelijke kanalen op de hoogte gesteld. Kernboodschappen: Pensioenfonds Het Reden Inhoudelijke Perspectief Vervoer heeft nu een dekkingsgraad van [invullenj%. Het fonds heeft besloten/is voornemens, om het beleggingsbeleid te herijken om uit de financiele crisis te komen. herstel lag eind [datum] nog op schema, maar is op [datum] verslechterd. (Cijfers dekkingsgraad noemen.) van deze verslechtering zijn [invullen]. uitleg van de maatregel schetsen en verwachtingen managen. Actuariële en Bednjfstechnische Nota

310 De We Het Er Wie Extra informatie Middelen Toezicht lndien er een herstelplan is: aangeven dat Telefonisch, per en houder dat maatregel niet leidt tot herstelvertraging brief en/of toename van het totale risico (gewezen) Tonen samenstelling portefeuille Kwartaalbericht website deelnemers, Infographic) pensioen Tekst webpagina beleggen gerechtigden Mailing ( ) aan financieel en werkgevers. geinteresseerden Gedifferentieerd of evenredig verminderen van pensioenaanspraken en uitkeringen Dreigende verlaging Deelnemers moeten zich niet alleen realiseren dat er een mogelijkheid tot korten aanwezig is als het fonds zich in een financiele crisissituatie bevindt, maar ook hoe die korting dan naar verwachting doorgevoerd gaat worden. Daarbij is ook van belang te communiceren wat het beleid is ten aanzien van het al dan niet ongedaan maken van gekorte pensioenaanspraken en techten of het inhalen van kortingen op indexatie. Managen van verwachtingen. De verlaging mag volgens artikel 134 Pensloenwet op zijn vroegst worden doorgevoerd één maand nadat de belanghebbenden daarover zijn geinformeerd. Kernboodschappen: Een uiterste maatregel om weer uit de financiële crisis te komen is het verlagen van de pensioenen. dekkingsgraad op 31 december bepaalt of Pensioenfonds Vervoer deze maatreget moet nemen. realiseren ons dat het harde maatregelen zijn die we nu gaan doorvoeren, maar we moeten onze verantwoordelijkheid nemen, ook met oog op de toekomst. Alle partijen die bij de besluitvorming zijn betrokken, zijn het erover eens dat deze maatregelen nu genomen moeten worden. herstel lag eind [datum] nog op schema, maar is op [datum] verslechterd (Cijfers dekkingsgraad noemen) Reden van deze verslechtering zijn [invullen]. lnhoudelijke uitleg van de maatregelen als deze worden doorgevoerd en de impact daarvan op de persoonlijke pensioenen (orde van grootte per doelgroep). Informatie over wanneer definitief wordt besloten of de maatregel wordt genomen. wordt niet jaarlijks gekeken of deze maatregel genomen moet worden. Het korten van de pensioenrechten en aanspraken kan door het pensioenfonds hersteld worden. Perspectief schetsen en verwachtingen managen. Actuariële en Bednjfstechnische Nota

311 Wie Extra informatie Middelen Toezicht Aangeven hoe en wanneer Per en brief houder belanghebbenden worden geinformeerd over de dreigende maatregel. Alle groepen Nieuwsbericht website Teksten website over pensioenverhoging verlaging (eventueel met Q&A) Tekst bijlage verhoging en verlaging van uw pensioen bij procesbrieven Tekst webpagina financiële positie (gewezen) Deelnemers, pensioengerechtigden Werkgevers Brief UPO specificatie uitkering Nieuwsbericht website Digitale nieuwsbrief Daadwerkeiijke verlaging Het verlagen van de pensioenen wordt door Pensioenfonds Vervoer gezien als een uiterste maatregel am uit een financiële crisis te komen. Communicatie over deze maatregel doorloopt geen standaard proces. De communicatie wordt volledig op maat gesneden in een apart communicatieplan afgestemd op de impact van de maatregel. Het communicatieplan bestaat ten minste ult de volgende elementen: 1. In kaart brengen betrokkenen + impact 2. Vaststellen doelen en kernboodschappen per doelgroep 3. Vaststellen communicatieaanpak per doelgroep + tijdspad 4. Uitwerken communicatiemiddelen en materialen 5. Uitrollen plan van aanpak De verlaging mag volgens artikel 134 Pensioenwet op zijn vroegst worden doorgevoerd één maand nadat de belanghebbenden daarover zijn geinformeerd. Actuariële en Bednjfstechnische Nota

312 11.10 Links naar website van Pensloenfonds Vervoer Overzicht van links naar de website van Pensloenfonds Vervoer Meer over de organisatie van het pensioenfonds vindt u op: pfvervoer. ni/overons/organisatie De jaarverslagen en kwartaalberichten vindt u achtereenvolgens op: pfvervoet. nl/downloads/jaarverslaqen pfvervoer. ni/downloads/kwartaalberichten De (pensioen)reglementen en statuten kunt u vinden op: pfvervoer. ni/downloads/req lementenenoverigefondsdocumenten De overzichten met betrekking tot de kerncijfers: pfvervoer. nl/nieuws/kernci jfers pivervoer. ni/sites/pfvervoer. ni/files/documenten/overige documenten/kerncijfers pdf De verkiaring beleggingsbeginselen en een korte toelichting op het ESGbeleid vindt u op respectievelijk: pfvervoer. ni/downloads/req lementenenoveriqefondsdocumenten pfvervoer. ni/overons/beleqqen pfvervoer. nl/sites/pfvervoer. ni/files/documenten/reglementen en statuten/verkia rinq inzake beleqqinqsbeginselen.pdf Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 10137 28 juni 2010 Bekendmaking wijziging van de verplichtstelling tot deelneming in de stichting bedrijfstakpensioenfondsvoor

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 11351 18 april 2014 Bekendmaking wijziging en gedeeltelijke intrekking van de verplichtstelling tot deelneming in het

Nadere informatie

Aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling tot deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg

Aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling tot deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg Aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling tot deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg Excellentie, De hierna genoemde representatieve organisaties

Nadere informatie

DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Afdeling Collectieve Arbeidsvoorwaarden Nr. : UAW/CAV/05/102048/07 DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN

Nadere informatie

Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Zeevisserij

Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Zeevisserij Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Zeevisserij Ministerie van Sociale Zaken en Werkgeiegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Directie UAW afdeling CAV T.a.v. Mw. Mr. P.L.C. van

Nadere informatie

stichting bedrijfstakpensioenfonds voor de schoenmakerij

stichting bedrijfstakpensioenfonds voor de schoenmakerij stichting bedrijfstakpensioenfonds voor de schoenmakerij Ministerie van Sociale Zaken én Werkgelegenheid tav mw. mr. P.L.J. van Delft ' Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG behandeld door M. Bruijniks onderwerp

Nadere informatie

Volledige Intrekking verpllchtstelling BPF Vlakglas 26 augustus 2015

Volledige Intrekking verpllchtstelling BPF Vlakglas 26 augustus 2015 [N1T AN1 EN 2 6AUG. 2015 Stichting BedriJfstakpenslMnfa ids voor de Groothandel in Vlakglas, de Groothandel in ^ erf, het Glasbewerkingsen het Glazeniersbedrijf l\/linisterie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Nadere informatie

4ts] INRETAIL. Va km ense

4ts] INRETAIL. Va km ense 4ts] Va km ense INRETAIL Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG Betreft: intrekking verplichtstelling Pensioenfonds

Nadere informatie

Praktische handreiking voor het opstellen van een representativiteitsopgave

Praktische handreiking voor het opstellen van een representativiteitsopgave Praktische handreiking voor het opstellen van een representativiteitsopgave 1. Inleiding De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan op aanvraag van het georganiseerde bedrijfsleven binnen een

Nadere informatie

men fticsa Doorkiesnummer Ons kenmerk Datum 06-22041907 wijz.verpl/856/pb 14 augustus 2014

men fticsa Doorkiesnummer Ons kenmerk Datum 06-22041907 wijz.verpl/856/pb 14 augustus 2014 w n f r p I men fticsa Ministerie van Sociaie Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoonwaardenwetgeving Postbus 90801 2509 LV 's-gravenhage Behandeld door M.M.G. Thomassen Doorkiesnummer

Nadere informatie

Aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dir. Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving afd. CAV. Postbus LV DEN HAAG

Aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dir. Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving afd. CAV. Postbus LV DEN HAAG 2509 LV DEN HAAG Postbus 90801 3992 DB Houten 3990 GG Houten E-mail: akoedijk@bedrijfsraad.nl Waterveste 1A Postbus 491 www.bedrijfsraad.nl Bezoekadres: Postadres: KvK 50757741 CAD-coordinator Mr Arnoud

Nadere informatie

Praktische handreiking voor het opstellen van de representativiteitsopgave bij aanvragen i.h.k.v. de Wet verplichte beroepspensioenregeling (WVB)

Praktische handreiking voor het opstellen van de representativiteitsopgave bij aanvragen i.h.k.v. de Wet verplichte beroepspensioenregeling (WVB) Praktische handreiking voor het opstellen van de representativiteitsopgave bij aanvragen i.h.k.v. de Wet verplichte beroepspensioenregeling (WVB) 1. Inleiding De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Nadere informatie

Praktische handreiking voor het opstellen van een representativiteitopgave

Praktische handreiking voor het opstellen van een representativiteitopgave Praktische handreiking voor het opstellen van een representativiteitopgave 1. Inleiding Nadat werkgevers- en werknemersorganisaties in een sector een cao hebben afgesloten, kunnen zij de Minister van Sociale

Nadere informatie

INHOUD. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

INHOUD. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid FORMULIER REPRESENTATIVITEITSGEGEVENS (bedoeld in artikel 2, onderdeel h, artikel 3, onderdeel f, artikel 4, eerste lid, onderdeel U van de Regeling betreffende

Nadere informatie

STICHTING UITTREDEN IN DE HOUTVERWERKENDE INDUSTRIE

STICHTING UITTREDEN IN DE HOUTVERWERKENDE INDUSTRIE STICHTING UITTREDEN IN DE HOUTVERWERKENDE INDUSTRIE Secretariaat: Reitseplein 8, Tilburg - Correspondentieadres: Postbus 90154-5000 LG Tilburg Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afdeling uitvoeringstaken

Nadere informatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4

Nadere informatie

VUT-CAO STICHTING VRIJWILLIG VERVROEGDE UITTREDING VOOR HET BEROEPSGOEDERENVERVOER OVER DE WEG EN DE VERHUUR VAN MOBIELE KRANEN.

VUT-CAO STICHTING VRIJWILLIG VERVROEGDE UITTREDING VOOR HET BEROEPSGOEDERENVERVOER OVER DE WEG EN DE VERHUUR VAN MOBIELE KRANEN. VUT-CAO STICHTING VRIJWILLIG VERVROEGDE UITTREDING VOOR HET BEROEPSGOEDERENVERVOER OVER DE WEG EN DE VERHUUR VAN MOBIELE KRANEN oktober 2005 ARTIKEL 1A Werkingssfeer 1. De bepalingen van deze overeenkomst

Nadere informatie

Partijen betrokken bij de CAO voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen

Partijen betrokken bij de CAO voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen Partijen betrokken bij de CAO voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen Secretariaat: Postbus 3008 2700 KS Zoetermeer Telefoon: 079-3636290 Fax: 079-3636266 l\/linisterie

Nadere informatie

FORMULIER REPRESENTATIVITEITSGEGEVENS (bedoeld in artikel 2:2, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit aanmelding van collectieve arbeidsovereenkomsten en het verzoeken om algemeen verbindend verklaring)

Nadere informatie

Deze werkingssfeer of verplichtstelling correspondeert met de werkingssfeer genoemd in artikel 1.1 van de cao Taxivervoer.

Deze werkingssfeer of verplichtstelling correspondeert met de werkingssfeer genoemd in artikel 1.1 van de cao Taxivervoer. Partijen betrokken bij de cao Taxivervoer Secretariaat: Bezuidenhoutsewet 12, Postbus 19365, 2500 a Den Haag Telefoon: 070-3751751 Geachte mevrouw van Eyck, Hierbij doe ik namens partijen betrokken bij

Nadere informatie

Bekendmaking verzoek tot wijziging verplichtstelling tot deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds MINISTERIE VAN SOGIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Bekendmaking verzoek tot wijziging verplichtstelling tot deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds MINISTERIE VAN SOGIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Bekendmaking verzoek tot wijziging verplichtstelling tot deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds MINISTERIE VAN SOGIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID BEKENDMAKING VERZOEK TOT WIJZIGING VERPLICHTSTELLING

Nadere informatie

Ministerie van Soeiale Zaken en Werkgelegenheid Bezuidenhbutséweg 12 Directie UAW, afdeling CAV

Ministerie van Soeiale Zaken en Werkgelegenheid Bezuidenhbutséweg 12 Directie UAW, afdeling CAV Pensioenfonds Ministerie van Soeiale Zaken en Werkgelegenheid Bezuidenhbutséweg 12 Directie UAW, afdeling CAV Postbus 90801 Postbus 93002 2509 LV DEN HAAG 2509 AA Den Haag T 070 3490746 Einfo@spng.nl Datum:

Nadere informatie

Wijziging Verplichtstelling

Wijziging Verplichtstelling Stichting Pensioenfonds Openbare Bibliotheken KvK 41150223 www/.pob.eu Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG

Nadere informatie

CAO-PARTIJEN SCHILDERS

CAO-PARTIJEN SCHILDERS CAO-PARTIJEN SCHILDERS Burg. Elsenlaan 321 Postbus 11,2280 AA Rijswijk tel: 070-3366111 fax: 070-3368100 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie UAW Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG Afdeling

Nadere informatie

Aanvraag uitbreiding verplichtstelling

Aanvraag uitbreiding verplichtstelling Aanvraag uitbreiding verplichtstelling DPD (deelnemersvereniging pensioenfonds dierenartsen) vraagt, na hiertoe een verzoek van SZW te hebben ontvangen, om uitbreiding van de verplichtstelling. SZW eist

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 47895 27 augustus 2018 Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot wijziging van de verplichtstelling

Nadere informatie

PENSIOENREGLEMENT V OVERGANGSREGELING VOOR DEELNEMERS GEBOREN OP OF NA 1 JANUARI 1950

PENSIOENREGLEMENT V OVERGANGSREGELING VOOR DEELNEMERS GEBOREN OP OF NA 1 JANUARI 1950 PENSIOENREGLEMENT V OVERGANGSREGELING VOOR DEELNEMERS GEBOREN OP OF NA 1 JANUARI 1950 STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG GELDEND VANAF 1 JANUARI 2006 April 2015 OVERGANGSREGELING

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID BESLUIT VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID VAN 15 AUGUSTUS 2006 TOT WIJZIGING VAN HET BESLUIT TOT VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN

Nadere informatie

PENSIOENREGLEMENT V OVERGANGSREGELING VOOR DEELNEMERS GEBOREN OP OF NA 1 JANUARI 1950

PENSIOENREGLEMENT V OVERGANGSREGELING VOOR DEELNEMERS GEBOREN OP OF NA 1 JANUARI 1950 PENSIOENREGLEMENT V OVERGANGSREGELING VOOR DEELNEMERS GEBOREN OP OF NA 1 JANUARI 1950 STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG GELDEND VANAF 1 JANUARI 2006 Januari 2018 OVERGANGSREGELING

Nadere informatie

ANVR. jell Baarnsche Dijk iof Postbus 543, 3740 AM Baarn T I I facebook.com/anvrn] Pu0

ANVR. jell Baarnsche Dijk iof Postbus 543, 3740 AM Baarn T I  I facebook.com/anvrn] Pu0 jell Baarnsche Dijk iof Postbus 543, 3740 AM Baarn T 035 543 3410 I info@anvr.nl www.anvr.ni I facebook.com/anvrn] ANVR Pu0 7.4 II Ministerie van Sociale Zaken en Wetkgelegenheid Directie U itvoeringstaken

Nadere informatie

Behandeld door JB/rm. Wlj verzoeken u vriendelijk de aanvraag voor 1 januari 2015 af te ronden.

Behandeld door JB/rm. Wlj verzoeken u vriendelijk de aanvraag voor 1 januari 2015 af te ronden. BPV huisartsen Postbus 66 3970ABDrlebe(:gen va'av.huisartsenpensioen.nl Ministerie van Sociale Zal

Nadere informatie

Deze werkingssfeer of verplichtstelling correspondeert met de werkingssfeer genoemd in artikel 1 van de cao Stichting Sociaal Fonds Taxi

Deze werkingssfeer of verplichtstelling correspondeert met de werkingssfeer genoemd in artikel 1 van de cao Stichting Sociaal Fonds Taxi Partijen betrokken bij de CAO Sociaal Fonds Taxi Secretariaat: Bezuidenhoutseweg 12, Postbus 19365, 2500 CJ Den Haag. Telefoon: 070-375151 Geachte mevrouw Van Eyck, Hierbij doe ik namens partijen betrokken

Nadere informatie

Dit verzoek ontvangt u via het online loket van SZW (pensioenonline) en via .

Dit verzoek ontvangt u via het online loket van SZW (pensioenonline) en via  . Datum 5 april 2018 Aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving T.a.v. mevrouw P. van Delft (afd. CAV) Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG tevens

Nadere informatie

Geachte heer Van der Goes,

Geachte heer Van der Goes, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving T.a.v. de heer mr. M.H.M. van der Goes Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG Secretariaat Stephensonweg 14

Nadere informatie

. Partijen bij deze cao zijn: Van werkgeverszijde: Koninklijke Handelsbond voor Boomkwekerij- en Bolproducten (Anthos) te Hillegom,

. Partijen bij deze cao zijn: Van werkgeverszijde: Koninklijke Handelsbond voor Boomkwekerij- en Bolproducten (Anthos) te Hillegom, Retouradres: Stationsweg 1, 3445 AA Woerden Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving T.a.v. de heer mr. M.H.M. van der Goes Postbus 90801 2509

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 24321 26 augustus 2014 Schilders- en Onderhoudsbedrijf in Nederland Bedrijfstakeigenregelingen 2014/2015 Verbindendverklaring

Nadere informatie

Onderzoek naar verplichting tot aansluiting

Onderzoek naar verplichting tot aansluiting Onderzoek naar verplichting tot aansluiting Vragenformulier Naam onderneming KvK-nummer Loonheffingennummer(s)* Adres Postcode en woonplaats * Vul hier alle loonheffingennummers van uw onderneming in (als

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Wonen Vervroegd Uittreden 2005 Verbindendverklaring gewijzigde CAO-bepalingen MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN GEWIJZIGDE BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE

Nadere informatie

De bepalingen waarvoor geen AW wordt verzocht zijn in bijgaande tekst gerenvooieerd.

De bepalingen waarvoor geen AW wordt verzocht zijn in bijgaande tekst gerenvooieerd. Afdeling Adviesorganisatie Direct nummer 06 53866609 E-malladres verkuilen(s)awvn.nl VERTROUWELIJK Ministerie van Sociale Zaken^STWe'rkgelegenheid (SZW)/Arbeidsinspectie Afdeling Collectieve Arbeidsvoorwaarden

Nadere informatie

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoenngstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoenngstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG .. 5tich*in p.asloanfo woor detadtdrnleb Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoenngstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG behandeld door doorkiesnummer

Nadere informatie

Behandeld door: Doorkiesnummer: ;

Behandeld door: Doorkiesnummer:  ; GROOTHANDEL IN LEVENSMIDDELEN STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS,vooR DE GROOTHANDEL IN LEVENSMIDDELEN Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid t,a,v, mevrouw C, van Delft ^ Directie UAW, Afdeling

Nadere informatie

Verplichte deelneming directeur in pensioenfonds PGGM

Verplichte deelneming directeur in pensioenfonds PGGM Verplichte deelneming directeur in pensioenfonds PGGM Mr. Z. Kasim 1 HR 13 juli 2007, nr. C05/331, LJN BA231 Verplichte deelneming pensioenfonds, criteria arbeidsovereenkomst BW artikel 7: 610, artikel

Nadere informatie

Organisaties vertegenwoordigd in het bestuur van BPF Schoonmaak: Ondernemersorganisatie Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten (OSB);

Organisaties vertegenwoordigd in het bestuur van BPF Schoonmaak: Ondernemersorganisatie Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten (OSB); bedrijfstakpensioenfonds schoonmaak- en glazenwassersbedrijf Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving T.a.v. de heer M.H.M. van der Goes Postbus

Nadere informatie

Per upload via online loket van

Per upload via online loket van - digitale - ingevuld - rapportage het Nederlandse NEDERLANDSE ASSOCIATIE VOOR PODIUMKUNSTEN Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Per upload via online loket van http://cao.minszw.nl/ Amsterdam,

Nadere informatie

Foederer. Advieswijzer Sectorindeling CAO BPF. Pension & Benefits Consultants Member Crowe Horwath International

Foederer. Advieswijzer Sectorindeling CAO BPF. Pension & Benefits Consultants Member Crowe Horwath International Advieswijzer Sectorindeling CAO BPF Inleiding Past u nog wel de juiste sectorindeling, collectieve arbeidsovereenkomst en verplicht gesteld (bedrijfstak)pensioenfonds toe? Lees in deze Advieswijzer wat

Nadere informatie

11 juli 2017 BAV Verzoek tot gedeeltelijke intrekking en wijziging van de verplichtstelling Sport. M.E.C. Boumans (030)

11 juli 2017 BAV Verzoek tot gedeeltelijke intrekking en wijziging van de verplichtstelling Sport. M.E.C. Boumans (030) Aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving T.a.v. mevrouw B. Tukus-Kara (afd. CAV) Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG tevens via email: BTukus@MINSZW.NL

Nadere informatie

Foederer. Advieswijzer Sectorindeling CAO BPF. Pension & Benefits Consultants Member Crowe Horwath International

Foederer. Advieswijzer Sectorindeling CAO BPF. Pension & Benefits Consultants Member Crowe Horwath International Advieswijzer Sectorindeling CAO BPF Inleiding Past u nog wel de juiste sectorindeling, collectieve arbeidsovereenkomst en verplicht gesteld (bedrijfstak)pensioenfonds toe? Lees in deze Advieswijzer wat

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 49113 31 augustus 2017 Beleidsregel van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 augustus 2017,

Nadere informatie

bpf dr bpf dranken Geachte mevrouw Oppenhëimer,

bpf dr bpf dranken Geachte mevrouw Oppenhëimer, bpf dr bpf dranken Ministerie van Sociale Zaken Directie uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving T.a.v. mw. C. Oppenhëimer Postbus 90801 2509 LV Den Haag Datum : 3 februari 2014 Kenmerk : BPFD/2014/009

Nadere informatie

Pagina 2. o FBZ. de tandartsen o KNMT (Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde)

Pagina 2. o FBZ. de tandartsen o KNMT (Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde) Aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving T.a.v. mevrouw C. Oppenheimer, afd. CAV Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG Datum 13 maart 2018 Ons

Nadere informatie

INHOUD. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Di rectie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving

INHOUD. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Di rectie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid FORMULIER REPRESENTATIVITEITSGEGEVENS (bedoeld in artikel 2, onderdeel h, artikel 3, onderdeel f, artikel 4, eetste lid, onderdeel d van de Regeling betreffende

Nadere informatie

SYflttUS. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Postbus LV s-gravenhage

SYflttUS. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Postbus LV s-gravenhage - de 10947067 SYflttUS Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Postbus 90801 2509 LV s-gravenhage Behandeld door Mw. E. Bennink Doorkiesnummer

Nadere informatie

Vierjaarlijkse beoordeling representativiteit Hoofdbedrijfschap Detailhandel

Vierjaarlijkse beoordeling representativiteit Hoofdbedrijfschap Detailhandel Toezichtkamer Vierjaarlijkse beoordeling representativiteit Hoofdbedrijfschap Detailhandel 1. Inleiding In het kader van de advisering van de Bestuurskamer over de instelling en wijziging van de werkingssfeer

Nadere informatie

Besluit aanmelding van collectieve arbeidsovereenkomsten en het aanvragen van algemeen verbindend verklaring

Besluit aanmelding van collectieve arbeidsovereenkomsten en het aanvragen van algemeen verbindend verklaring (Tekst geldend op: 01-10-2010) Besluit aanmelding van collectieve arbeidsovereenkomsten en het aanvragen van algemeen verbindend verklaring De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Gelet op de

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 25826 14 december 2012 Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 6 december 2012, AV/PB/2012/17300,

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID BESLUIT VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID VAN 31 AUGUSTUS 2006 TOT WIJZIGING VAN HET BESLUIT TOT VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN

Nadere informatie

betreft: kenmerk: contactpersoon: datum: verzoek om wijziging verpliclitstelling PME ROM/PME-JH-2016 J.J. Holierhoek 16 februari

betreft: kenmerk: contactpersoon: datum: verzoek om wijziging verpliclitstelling PME ROM/PME-JH-2016 J.J. Holierhoek 16 februari Raad van Dverleg Metalektro overgoo 13 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2266 jz Leidschendam Directie Uitvoeringstaken Postbus 407 ArbeidsvoonA/aardenwetgeving.'f nfn 'tf ÏTnT T.a.v. de

Nadere informatie

Beleidsregels toetsingkader Wet Bpf 2000, volledig herziene versie

Beleidsregels toetsingkader Wet Bpf 2000, volledig herziene versie SZW Beleidsregels toetsingkader Wet Bpf 2000, volledig herziene versie De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid maakt bekend, gehoord hebbende de Stichting van de Arbeid (20 maart 2006, kenmerk

Nadere informatie

Partijen betrokken bij de CAO voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen

Partijen betrokken bij de CAO voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen Partijen betrokken bij de CAO voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen Secretariaat: Postbus 3008 2700 KS Zoetermeer Telefoon: 079-3636290 Fax: 079-3636266 Ministerie

Nadere informatie

Besluit aanmelding van collectieve arbeidsovereenkomsten en het aanvragen van algemeen verbindend verklaring

Besluit aanmelding van collectieve arbeidsovereenkomsten en het aanvragen van algemeen verbindend verklaring (Tekst geldend vanaf: 10-01-2012) Besluit aanmelding van collectieve arbeidsovereenkomsten en het aanvragen van algemeen verbindend verklaring De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Gelet op

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID ALGEMEEN VERBINDEND VERKLARING VAN GEWIJZIGDE BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST IN HET SCHOONMAAK- EN GLAZENWASSERSBEDRIJF INZAKE VRIJWILLIG

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID BESLUIT VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID VAN 21 MAART 2007 TOT WIJZIGING VAN HET BESLUIT TOT ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN

Nadere informatie

REGLEMENT AANVULLINGSREGELINGEN PER 1 JANUARI 2006 STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE HANDEL IN BOUWMATERIALEN

REGLEMENT AANVULLINGSREGELINGEN PER 1 JANUARI 2006 STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE HANDEL IN BOUWMATERIALEN REGLEMENT AANVULLINGSREGELINGEN PER 1 JANUARI 2006 STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE HANDEL IN BOUWMATERIALEN Februari 2011 HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1.1 Inleidende bepalingen 1.

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID I-SZW Nr. 8446 Bijvoegsel Stcrt. d.d. 04-01-1996, nr. 3 ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN GEWIJZIGDE BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST IN

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 46193 28 september 2016 Metaal en Techniek Goud- en Zilvernijverheid 2016/2017 Verbindendverklaring gewijzigde CAO-bepalingen

Nadere informatie

BESLUIT. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Mededingingswet.

BESLUIT. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Mededingingswet. Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Mededingingswet. Nummer 6749 / 27 Betreft

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 22535 15 december 2011 Beleidsregels Toetsingskader Wet Bpf 2000 7 december 2011 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Nadere informatie

Vragenformulier Onderzoek naar verplichting tot aansluiting.

Vragenformulier Onderzoek naar verplichting tot aansluiting. Geef hier eventueel wijzigingen aan: Naam onderneming : KvK-nummer : Loonheffingnummer : Adres : Postcode en woonplaats : Alle onderstaande vragen hebben betrekking op de onderneming die hierboven wordt

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Tuincentrumbranche Sociaal Fonds 2000/2004 Verbindendverklaring gewijzigde CAO-bepalingen MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID AI Nr. 9363 Bijvoegsel Stcrt. d.d. 26-04-2000, nr. 81 ALGEMEEN

Nadere informatie

Kwaliteit representativiteitsgegevens

Kwaliteit representativiteitsgegevens Kwaliteit representativiteitsgegevens bij AVV-verzoeken Stand van zaken 2008 Eindrapport Een onderzoek in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid drs. D.R. Kemper Projectnummer:

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID BESLUIT VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID VAN 15 MAART 2007 TOT WIJZIGING VAN HET BESLUIT TOT ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN

Nadere informatie

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Postbus LV 's-gravenhage

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Postbus LV 's-gravenhage zu Dutch Dairy Trade Association Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Postbus 90801 2509 LV 's-gravenhage Datunn : 2 februari 2016 Kenmerk

Nadere informatie

K. Smit-Vermeulen 0348-712521 201 5verplichtstelling

K. Smit-Vermeulen 0348-712521 201 5verplichtstelling stichting bedrijfstakpensioenfonds voor het IevensmddeIenbedrijf Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG behandeld

Nadere informatie

Kwaliteit representativiteitsgegevens

Kwaliteit representativiteitsgegevens Kwaliteit representativiteitsgegevens bij AVV-verzoeken Stand van zaken 2007 Eindrapport Een onderzoek in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid drs. D.R. Kemper drs. M.M. de

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID BESLUIT VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID VAN 15 FEBRUARI 2006 TOT WIJZIGING VAN HET BESLUIT TOT VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN

Nadere informatie

Aanvullend pensioenreglement "Excedent middelloon "

Aanvullend pensioenreglement Excedent middelloon Aanvullend pensioenreglement "Excedent middelloon " STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG voor de werknemers geboren op of na 1 januari 1950 ORSIMA April 2018 1 Voorwoord

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 706 31 januari 2018 Metaal en Techniek Goud- en Zilvernijverheid 2018/2019 Verbindendverklaring gewijzigde CAO-bepalingen

Nadere informatie

CPBB.1. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie U itvoeringstaken Arbeidsvoorwaarden wetgeving Postbus LV s-gravenhage

CPBB.1. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie U itvoeringstaken Arbeidsvoorwaarden wetgeving Postbus LV s-gravenhage CPBB.1 4 CAO Partijen Postbus 154-0345 -478487 infocaotour.ni Besloten Busver.voer 41 GOAD cuemborg 1 0345-478482 www.cotourni Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie U itvoeringstaken

Nadere informatie

Kan een payrollbedrijf gebruik maken van de uitzendovereenkomst?

Kan een payrollbedrijf gebruik maken van de uitzendovereenkomst? Van: NOAB Adviesgroeplid Kantoor Mr. van Zijl Datum: juni 2017 Onderwerp: Kan een payrollbedrijf gebruik maken van de uitzendovereenkomst? 1. Inleiding De Hoge Raad heeft duidelijkheid gegeven over de

Nadere informatie

De cao was laatstelijk algemeen verbindend verklaard tot en met 31 december 2016.

De cao was laatstelijk algemeen verbindend verklaard tot en met 31 december 2016. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving (UAW) Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG Rotterdam, 29 december 2016 329-HH/CW Betreft: verzoek tot Algemeen

Nadere informatie

Pensioenfonds Detailhandel

Pensioenfonds Detailhandel Pensioenfonds Detailhandel Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Dirediie Uitvoeringtaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Postbus 90801 2509 LV Den Haag Onderwerp Aanvraag tot wijziging yan de Verplictitstelling

Nadere informatie

De, overeenkomstig de vormvoorschriflen, verzochte bijlagen zijn digitaal bij dit verzoek gevoegd.

De, overeenkomstig de vormvoorschriflen, verzochte bijlagen zijn digitaal bij dit verzoek gevoegd. Raad van verleg Metalektro Overgoo 13 2266 JZ Leldschendam Postbus 407 2260 AK Leldschendam tel.: 070-31 71 900 fax.:070-31 75 805 info@romcao.nl www.caometalektro.nl Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014 2015 33 863 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en enkele andere wetten in verband met het van toepassing worden

Nadere informatie

PENSIOENREGLEMENT II STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE MEUBELINDUSTRIE EN MEUBILERINGSBEDRIJVEN. Juni 2015

PENSIOENREGLEMENT II STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE MEUBELINDUSTRIE EN MEUBILERINGSBEDRIJVEN. Juni 2015 PENSIOENREGLEMENT II STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE MEUBELINDUSTRIE EN MEUBILERINGSBEDRIJVEN Juni 2015 ARTIKEL 1 Begripsbepalingen De definities en de begripsomschrijvingen zoals vermeld in

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID AI Nr. 9552 Bijvoegsel Stcrt. d.d. 08-05-2001, nr. 88 ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN GEWIJZIGDE BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR

Nadere informatie

Tot vaststelling van het Toetsingskader Wet verplichte beroepspensioenregeling Beleidsregels toetsingkader Wet verplichte beroepspensioenregeling

Tot vaststelling van het Toetsingskader Wet verplichte beroepspensioenregeling Beleidsregels toetsingkader Wet verplichte beroepspensioenregeling Beleidsregels van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 december 2006, nr. AV/PB/06/102511b, met betrekking tot het aanvragen, wijzigen of intrekken van de verplichtstelling op grond

Nadere informatie

2. Verzoek tot algemeen verbindend verklaring van de Cao Arbeidsomstandigheden Apotheken

2. Verzoek tot algemeen verbindend verklaring van de Cao Arbeidsomstandigheden Apotheken Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving ta.v. de heer mr. M.H.M, van der Goes, directeur Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG Cao Secretariaat: Alexanderstraat

Nadere informatie

AWJN. Ministerie van Sociale Zaken & Werkgelegenheid (SZW)

AWJN. Ministerie van Sociale Zaken & Werkgelegenheid (SZW) - de AWJN l679633postadres Postbus 93050 2509 AB Den Haag Bezoekadres Bezuidenhoutseweg 12 Ministerie van Sociale Zaken & Werkgelegenheid (SZW) 2594 AV Den Haag Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID I-SZW Nr. 8495 Bijvoegsel Stcrt. d.d. 29-02-1996, nr. 43 ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN GEWIJZIGDE BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST IN

Nadere informatie

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST INZAKE VOORWAARDELIJKE PENSIOENAANSPRAKEN. voor de BEREIDE VERF- EN DRUKINKTINDUSTRIE

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST INZAKE VOORWAARDELIJKE PENSIOENAANSPRAKEN. voor de BEREIDE VERF- EN DRUKINKTINDUSTRIE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST INZAKE VOORWAARDELIJKE PENSIOENAANSPRAKEN voor de BEREIDE VERF- EN DRUKINKTINDUSTRIE 2011 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID AI Nr. 9911 Bijvoegsel Stcrt. d.d. 14-04-2003, nr. 73 ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN GEWIJZIGDE BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST INZAKE

Nadere informatie

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving. Postbus

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving. Postbus Contactpersoon Doorkiesnummer Uw brief 2509 LV Den Haag Postbus 90801 1/1 voor en namens onze betrokken sociale partners Met vriendelijke groet, e-mail (deianc..drf;ohenc.n). u met mij contact opnemen

Nadere informatie

C. de groothandel in kaas, wordende te deze verstaan onder:

C. de groothandel in kaas, wordende te deze verstaan onder: Deze verplichtstelling niet geldt ten aanzien van: a. de werknemers, die niet werkzaam zijn ten behoeve van de groothandel, respectievelijk het bedrijf van tussenpersoon in eieren; b. de werknemers, werkzaam

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Tandtechniek 2001/2004 Vervroegd Uittreden Verbindendverklaring gewijzigde CAO-bepalingen MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID AI Nr. 9516 Bijvoegsel Stcrt. d.d. 26-02-2001, nr. 40 ALGEMEEN

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID I-SZW Nr. 8553 Bijvoegsel Stcrt. d.d. 2-5-1996, nr. 84 ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN GEWIJZIGDE BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Vervoer van personen met personenauto s Sociaal Fonds 1996/1997 Verbindendverklaring gewijzigde CAO-bepalingen MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID AI Nr. 8622 Bijvoegsel Stcrt. d.d. 28-10-1996,

Nadere informatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Parnassusplein 5 T 070 333

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 1402 20 januari 2012 Uitzendkrachten 2012 Verbindendverklaring gewijzigde CAO-bepalingen MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID AI Nr. 9705 Bijvoegsel Stcrt. d.d. 16-01-2002, nr. 11 ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN GEWIJZIGDE BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR

Nadere informatie