Voorbeeld toets opgaven Productie 1b 2013

Transcriptie

1 Voorbeeld toets opgaven Productie 1b 2013 Omdat we dit jaar voor het eerst met het nieuwe onderwijs model werken is er geen oude toets beschikbaar voor Productie 1b. Onderstaande vragen zijn wel representatief voor hoe de vragen er uit kunnen zien op de toets. In het boek staan per hoofdstuk veel oefenvragen, als je die allemaal kunt maken ben je goed voorbereid op de toets. De antwoorden op de vragen moeten op het toetsformulier worden ingevuld. De vragen dienen kort en kernachtig te worden beantwoord; in feite wordt in beginsel niet meer dan een term/begrip gevraagd, of hooguit een kort zinnetje. Bij een berekening wel kort laten zien hoe je aan het eindantwoord komt. De toets bestaat uit 6 kennisvragen, die twee (2) punten per vraag opleveren en 8 reken- en inzichtvragen, die vier (4) punten waard zijn. De echte toets zal straks uit 10 kennisvragen en 10 reken- en inzichtvragen bestaan. Vul je naam, voorletter(s) en studentnummer in op het antwoordformulier. Zet ook het nummer van je projectgroep duidelijk op het formulier, omdat de toets per groep wordt nagekeken en geregistreerd. K E N N I S V R A G E N (2 punten/vraag) 1. Staal is niet hetzelfde als ijzer. Waarin verschilt staal met name van ijzer? 2. Omschrijf in één korte zin wat onder het begrip slink wordt verstaan. 3. Noem twee productieprocessen die veel gebruikt worden om er voor te zorgen dat een werkstuk via rekristallisatie een fijnkristallijne kneedstructuur krijgt. 4. Welke materiaalconstante, die de eigenschappen van plaatmateriaal karakteriseert, is maatgevend voor de oorvorming bij dieptrekken.

2 5. Margarinekuipjes (bijv. de Becel-kuipjes zoals je die in de supermarkt koopt) worden in grote series uit de thermoplast polystyreen vervaardigd. Met welk vormgevingsproces zullen deze kuipjes gemaakt worden? Hint: Bedenk dat deze kuipjes een zeer geringe wanddikte hebben Dankzij regelsystemen met terugkoppeling worden bij numerieke besturing veel mogelijk optredende fouten automatisch gecompenseerd. Bedenk een voorbeeld van de oorzaak van een afwijking, die tijdens de bewerking op een NC-machine kan ontstaan, maar die toch niet automatisch gecompenseerd wordt. R E K E N - E N I N Z I C H T V R A G E N (4 punten/vraag) 7. Bij het gieten van onderdelen ontstaat vaak een braam (oneffenheid) op het gietstuk. Bij welk van de gietprocessen, die je kent, zal deze braamvorming het minst optreden. Beargumenteer je antwoord in maximaal 5 woorden. Hint: Bedenk waardoor deze braam ontstaat. 8. Een scheepswerf wil voor de bouw van een bulktanker een bronzen (koperlegering) scheepsschroef met een diameter van 5 meter laten maken. De werf wil de schroef laten gieten en vervolgens verspanend na bewerken. Welke van de gietprocessen, die je kent, zal hiervoor het meest geschikt zijn? Geef ook aan van welk vormmateriaal de gietvorm gemaakt zal worden. 9. Voor de vervaardiging van jullie prototype bij het project ontwerpen van een werktuig hadden jullie de beschikking over blanke stalen buis met lasnaad en afmetingen Ø 25 x 2,0 mm. Dit buismateriaal wordt in grote hoeveelheden gemaakt, zonder dat er veel eisen aan de maatnauwkeurigheid en de oppervlaktekwaliteit gesteld worden. Welke fabricagemethode zou hiervoor voorafgaande aan het lassen gebruikt worden? Geef aan of dit warm of koud gebeurt.

3 3 10. Bij het vlakwalsen van een blok van L 0 x B 0 x H 0 = 2000 x 120 x 100 mm wordt de nieuwe breedte van het materiaal B 1 = 130 mm en de nieuwe dikte H 1 = 75 mm. Bereken de ware rek H in walsrichting. 11. Noem drie vormgevingsprocessen voor kunststoffen, die wel geschikt zijn voor de verwerking van thermoplasten, maar niet voor de verwerking van thermoharders. 12. Vonkerosieprocessen, zoals zinkvonken en draadvonken, worden veel toegepast voor gereedschapfabricage. Noem een belangrijke reden hiervoor. Het draadvonkproces wordt vooral toegepast voor het maken van snijplaten voor ponsgereedschap. Noem twee redenen waarom draadvonken in dit geval voordelen biedt in vergelijking met zinkvonken.

4 13. Gegeven is onderstaande regel (blok) nr. 50 uit een NC-programma: N50 G01 X Y Z F300 S200 M08 Betekenis van relevante woorden en adressen: G00 = IJlgang; G01 = Lineaire interpolatie; F = voedingssnelheid; S = toerental; M08 = Koelmiddel aan. Ga aan de hand van de betekenis van deze regel na voor wat voor type NCbewerkingsmachine dit programma zou kunnen zijn. (Opmerking: Er zijn meerdere goede antwoorden mogelijk) De astap volgens onderstaande figuur moet in een serie van 1000 stuks vervaardigd worden uit stafmateriaal met een diameter van Ø 30 mm. Indien de werkstukken in één opspanning, en dus op één machine, compleet gemaakt moeten kunnen worden, geef dan aan welke machine hiervoor het meest geschikt is.

5 5 Antwoorden: 1: Staal bevat naast ijzer ook koolstof 2: Slink is de (relatieve) volumevermindering tijdens het stolproces 3: (Warm)walsen en smeden 4: Planaire anisotropie 5: Thermovormen (vacuümvormen) 6: Gereedschapslijtage, thermische uitzetting 7: Gietproces : Verloren modelmethode. Argumentatie: Er is geen vormdeling 8. Gietproces : Zandvormgieten. Vormmateriaal: Chemisch gebonden vormzand, cementzand 9. Fabricagemethode: Rolprofileren. Warm of koud : Koud 10. Volume constant 11. Extruderen, blaasprocessen (folieblazen, flessenblazen), thermovormen 12. Belangrijk voordeel vonkerosie: Ook geharde metalen goed bewerkbaar. Twee voordelen draadvonken: Geen productgebonden elektrode,minder materiaal te verwijderen 13. NC-freesmachine, bewerkingscentrum 14. Draaicentrum (met aangedreven freesgereedschap)