Memo. Geachte raadsleden,

Transcriptie

1 Memo Aan : De gemeenteraad Van : Het college van burgemeester en wethouders Datum : Afschriften : Hans Nijhof, Henk Veldhuizen, Beja Burema Betreft : Inhoudelijke reactie n.a.v. vragen beeldvormende bespreking verordening Wmo en Jeugdhulp Geachte raadsleden, Hierbij reageren wij op de ingezonden vragen en opmerkingen vanuit de beeldvormende bijeenkomst op 26 oktober Indien tijdens de oordeelsvorming vergadering blijkt dat u overeenstemming bereikt over de voorgestelde wijzigingen of artikelen, verwerken wij deze in de concept-verordening die wij ter besluitvorming voorleggen op 30 november Wanneer voor voorgestelde wijzigingen of artikelen geen duidelijk overeenstemming is, verwerken wij de wijzigingen niet en kunt u tijdens de besluitvormende vergadering een amendement indienen. Hieronder een reactie op de vragen per fractie: Vragen BVH Lex Stibbe: 1. In de begripsbepaling opnemen het begrip onafhankelijk met beschrijving. Zowel in de Wet maatschappelijke ontwikkeling als in de Jeugdwet is onafhankelijk niet in de begripsbepaling opgenomen. Wij zien geen meerwaarde om dit in onze verordening wel op te nemen bij de begripsbepaling.. 2. Art. 5: toevoegen onafhankelijke cliëntondersteuning Onafhankelijke kan wat ons betreft worden toegevoegd. 3. Art. 12 3a: resultaat vervangen door doel 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking in ieder geval: a. aan welk resultaat het pgb kan worden besteed; Graag resultaat behouden. Dit sluit aan bij de formulering van artikel 7, eerste lid onder b en artikel 12, tweede lid onder a. IBAN NL64BNGH

2 4. art. 12 3b: kan vervallen 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking in ieder geval: b. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb; 5. art. 13 4: onderbrengen onder 3: er worden geen nadere regels gesteld maar er wordt de bij de hoogte van het PGB rekening gehouden met de benodigde kwaliteiten van zorgverleners. 4. Het college stelt nadere regels ten aanzien van de berekeningswijze van pgb s. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van zorg en ondersteuning en, voor zover van toepassing, in ieder geval in verband met de te bieden deskundigheid en/of het vereiste opleidingsniveau en/of er gewerkt wordt volgens toepasselijke professionele of kwaliteitsstandaarden. 6. Art. 13 5: persoon of bedrijf 5. Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk als: a. deze persoon hiervoor een tarief hanteert dat niet hoger is dan het op grond van het derde en vierde lid gehanteerde tarief. b. tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het pgb worden betaald. 7. Art. 13 5b: hoort thuis in art 12 3e wijze van verantwoorden van een pgb. b. tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het pgb worden betaald. 8. Art. 14 3:.. een pgb intrekken, opschorten dan wel herzien Ook bij de inzet van een pgb kan het zijn dat bepaalde kwaliteitseisen worden gevraagd. Dit artikel geeft aan dat indien bepaalde kwaliteitseisen worden gevraagd dit in de beschikking moet worden opgenomen. Vooralsnog moet dit artikel worden behouden omdat, zolang de regels mbt de pgb s nog niet in de verordening staan, we de huidige nadere regels van het college gebruiken in de uitvoering. Als we de verwijzing naar de nadere regels uit de verordening schrappen dan kunnen we de regels ook niet meer toepassen. Het doel van dit artikel is dat een naaste zoals een oom of tante, vader of moeder of goede vriend zorg kan leveren ondanks dat deze persoon wellicht niet aan de kwaliteitseisen kan voldoen zoals een onderneming. Ons inziens is, als iemand vanuit het sociale netwerk toevallig een bedrijf heeft en vanuit dit bedrijf zorg wordt geleverd, geen sprake meer van zorg vanuit het sociale netwerk maar professionele zorg waar ook de gevraagde kwaliteitseisen op van toepassing zijn. Artikel 12, derde lid behandelt niet de wijze van verantwoorden van een pgb maar de onderdelen die in de beschikking moeten staan. Artikel 13, vijfde lid onder b, betreft een voorwaarde van de pgb en behoort separaat te worden genoemd. Wij willen artikel 13, vijfde lid onder b zo behouden. Opschorting is apart geregeld in artikel 15. Wij willen de huidige formulering behouden. 3. Onverminderd artikel van de Wmo en artikel van de Jeugdwet kan het college een beslissing aangaande een maatwerkvoorziening en een pgb herzien dan wel intrekken indien het college vaststelt dat: 2

3 9. Art. 18 2a: wat is langdurig; dit is geen criterium. Geen minimumtermijn opnemen. 2. Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt: a. als deze niet langdurig noodzakelijk is; 10. Art. 23 1: Hebben wij niet als lijn opgenomen 120% van het minimumloon? 1. Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel van de Wmo op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, en die een inkomen hebben lager dan 150% van het wettelijke minimumloon, een tegemoetkoming van 300,00 verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie. Dit is wat ons betreft wel een criterium, hoewel niet in een vaste termijn in te perken. Indien sprake is van kortstondige problematiek (denk aan zwaar gekneusde enkel of afgescheurde achillespees o.i.d.) dan is geen voorziening vanuit de Wmo mogelijk. Uiteraard dient een afwijzing op grond van het feit dat geen sprake is van langdurige problematiek goed gemotiveerd te worden. Nee, de gemeenteraad heeft 150% van het minimumloon vastgesteld (Zie raadsvoorstel en wijzigingsverordening behorend bij ). Vragen Christen Unie Dianne van Wijnen 1. De noodzakelijke aanpassing van de tekst mbt de verschuiving van bevoegdheden van College naar Raad( n.a.v. een uitspraak van de C.R.v.B, is al toegezegd. Vraag: is het College bereid intussen te handelen conform deze toezegging, dus geen besluiten te nemen, die zijn voorbehouden aan de Raad? Zie ook brief VNG dd.30 nov Zie ook art.19 : 1, niet per definitie, Raad kan anders besluiten Art.19: lid 2 een lagere of geen bijdrage Art.19: lid 4: De Raad ipv College? En kunt u zeggen, wanneer de belangrijke aanpassing conform VNG- brief zal plaatsvinden. Is het echt nodig om deze aanpassing voor te leggen aan de WMO-raad? Dit is toch gewoon een uitspraak, die technisch nu eenmaal moet om een juridische basis te verlenen aan de uitspraken van het College? Het college heeft aangeven dat ten aanzien van de PGB een voorstel wordt voorbereid om deze bevoegdheid aan de raad te geven. Ten aanzien van artikel 19 zijn wij van mening dat wij hebben gehandeld in de geest van de VNG-brief van 30 november en de daarbij behorende uitspraak van de CRvB. In het tweede lid wordt door de gemeenteraad de eigen bijdrage bepaald, namelijk: De bijdrage, dan wel het totaal van de bijdragen, is gelijk aan de kostprijs, tenzij overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 een lagere bijdrage is verschuldigd. Het college kan vervolgens (in nadere regels) nog bedragen (uurtarieven of kostprijs) lager vaststellen. Dit leek ons een praktische wijze om, bij steeds fluctuerende prijzen, te voorkomen dat de verordening constant moet worden aangepast. 3

4 Met deze werkwijze wordt het huidige beleid behouden. Het is aan de raad om te bepalen dat in bepaalde gevallen geen eigen bijdrage wordt geheven. De gemeenteraad mag in de verordening bepalen in welke gevallen. Indien de gemeenteraad ook de lagere tarieven of kostprijzen wil bepalen dan treft u in de bijlage de artikelen aan die dan aan de verordening moeten worden toegevoegd. Gezien de voorgestelde aanpassing in het regeerakkoord, namelijk om te gaan werken met een abonnementstarief voor de eigen bijdrage, zal de ruimte voor de gemeenteraad om eigen beleid hiertoe te bepalen in de nabije toekomst komen te vervallen. Bij wijziging van beleid is het gebruikelijk om dit aan de Wmo-raad voor te leggen. Dus als er geen beleidswijziging wordt toegepast zou de Wmoraad kunnen worden overgeslagen. 2. In art.12.2 moet vermeld: vermeldt zijn. Klopt. Moet worden aangepast. 3. Art.18 lid 2 over de vergadering die mantelzorgers wordt aangeboden, kan weg, desnoods vervangen door een verplichting te leggen bij het College om jaarlijks een dag voor de mantelzorg te organiseren. Het is niet de blijk van waardering, maar hét blijk van waardering. 4. Art.31: Betrekken van ingezetene bij het beleid; hoe stelt het college zich voor dit uit te voeren? In de vierde regel moet geld, geldt zijn. Voorstel voor nieuw artikel 28: Artikel 28 Jaarlijkse waardering mantelzorgers 1. Mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen door middel van een melding bij het college voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking worden gebracht. 2. Het college kan bij nadere regeling regels stellen over op welke wijze zorg wordt gedragen voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente. 3. Het college organiseert jaarlijks de dag van de mantelzorg. Ingezeten worden momenteel al betrokken bij de totstandkoming van het beleid. Wij hebben een Wmo-raad (een officieel adviesorgaan van de gemeente), een gezinspanel, vanuit de Jeugdwet en een cliëntenraad. Geldt moet, in de vierde regel van de toelichting op dit artikel, inderdaad worden aangepast. 4

5 Vragen van D66 - Tijn Dries 1. Familiegroepsplan, Kan het familiegroepsplan beter in de verordening worden geborgd. 2. D66 heeft zorgen geuit over opnemen van criteria voor een maatwerkvoorziening. Dit zou wellicht kunnen leiden tot nadere regels waarin deze criteria verder worden uitgewerkt of het krijgen van zorgprofielen waardoor niet meer naar de individuele cliënt wordt gekeken maar welk profiel het beste past. Gekeken is op welke wijze wij het familiegroepsplan beter kunnen borgen in onze verordening. Zie bijlage Familiegroepsplan. De criteria die nu in onze verordening staan zien wij als het kader voor het onderzoek wat wij als gemeente moeten gaan uitvoeren. Een zorgvuldig onderzoek en toetsing van de in de verordening bepaalde criteria moet leiden tot een zorgvuldig genomen en goed gemotiveerd besluit. Een enkele vermelding dat aan een bepaald criteria niet wordt voldaan is hier niet voldoende. Wij zullen niet overgaan tot het werken met zorgprofielen. 3. Beschikking Ik ben het met alle argumenten in de toelichting op de verordening eens, maar ik mis de afweging in juridische zin. Het vacuüm qua AWB 1:3 wordt bij mij niet zomaar opgevuld door een flyer. Die discussie is door anderen dan ik gevoerd in de bijlage: zie daar. Ik geloof dat het artikel op SocialeVraagstukken.nl voorbij kwam. Overigens is behoudens de rechten en plichten uit het artikel in de jeugdwet verdwenen, dus in die zin is het al wat minder onduidelijk. a. Kan men een beschikking maken door op het verwijsbriefje ambtshalve een stempel te zetten aldus beschikt, B&W UH d.d. xx? b. Moet je een beschikking opsturen? Kan je die niet bij de verwijzer afhalen, nadat je een appje hebt ontvangen dat ie klaar ligt? Zo kan je de privacy prima beschermen en als het geen issue is gaat er ook niks mis. Een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts geeft al direct recht op jeugdhulpverlening, een beschikking is hiervoor niet noodzakelijk. Ook nemen wij het advies van de verwijzende professional in principe altijd over dus is een beschikking slechts een bevestiging van hetgeen door de professional is bepaald. Het ontvangen van een beschikking van de gemeente kan wellicht alleen maar verwarrend zijn aangezien de voorziening niet bij de gemeente maar bij een huisarts, medisch specialist of jeugdarts is aangevraagd en de zorgaanbieder ook niet van de gemeente is. Het kan de vertrouwensrelatie met een verwijzer ook schaden. Wat ons betreft wordt de flyer niet slechts de opvulling van artikel 1:3 Awb. De flyer informeert onze inwoners over hoe ze de juridische procedure die start met een beschikking kunnen activeren. In 2015 is landelijk al discussie gevoerd over de (on)mogelijkheid van het uitblijven van een beschikking. Er is nog geen jurisprudentie waaruit blijkt dat een beschikking toch noodzakelijk is. Als de wetgever van mening is dat de rechtszekerheid voldoende is geborgd bij het uitblijven van een beschikking zien wij geen reden om van dit standpunt af te wijken. Ook onze regiogemeente 5

6 werken niet met een beschikking. a. Verwijzingen kunnen niet tot een beschikking worden gemaakt omdat huisartsen geen mandaat hebben om namens het college een besluit te nemen. Gezien de niet hiërarchische verhouding tussen een huisarts en de gemeente is een mandaat ook niet mogelijk. b. Met deze oplossing wordt het werkproces nog ingewikkelder en belast de cliënt. Wat ons betreft geen gewenste situatie. Overige punten uit de beeldvorming die hierboven nog niet zijn behandeld. - De genoemde 7 dagen om een persoonlijk plan in te dienen: Om het proces spoedig te doorlopen is gekozen om een termijn te noemen in dit artikel. Dit is geen wettelijke termijn en daar kunnen we een aanpassing op doen. Voorgesteld wordt: zo snel mogelijk doch uiterlijk binnen 10 werkdagen na de melding. - Bijgaand voorbeelden van beschikkingen van de Wmo en van jeugdhulp. 6

7 Eigen bijdrage toevoegen aan verordening: De volgende artikelen zouden toegevoegd moeten worden aan de verordening indien de raad niet langer wenst dat het college lagere uurtarieven of kostprijzen vaststelt: Artikel 3: Eigen bijdrage hulp bij het huishouden 3.1 Voor de berekening van de eigen bijdrage door het CAK voor hulp bij het huishouden in de vorm van een pgb wordt uitgegaan van bovengenoemde tarieven. 3.2 Voor de berekening van de eigen bijdrage door het CAK voor hulp bij het huishouden in de vorm van zorg in natura wordt uitgegaan van het tarief conform de overeenkomsten met de betreffende leveranciers. In 2016 is het tarief 21, De tarieven en de eigen bijdragen worden jaarlijks geïndexeerd met het percentage van de OVA (Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling), conform de overeenkomsten met de aanbieders zorg in natura. 3.4 De eigen bijdrage geldt voor de duur van de beschikking. Artikel 6: Eigen bijdrage bij woonvoorzieningen 6.1 De eigen bijdrage wordt voor maximaal negenendertig perioden opgelegd; 6.2 Bij een voorziening van bouwkundige aard kan een eigen bijdrage worden opgelegd; de inning van de eigen bijdrage geschiedt per periode van vier weken en is conform het bepaalde in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015: a. als de voorziening wordt toegekend in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt de eigen bijdrage per periode berekend door het toegekende bedrag te delen door negenendertig; bij het verlaten van de woning wordt de eigen bijdrage beëindigd. b. voor trapliften die in bruikleen worden verstrekt wordt de eigen bijdrage per periode berekend door de laagste prijs van een traplift te delen door negenendertig; bij het verlaten van de woning wordt de eigen bijdrage beëindigd. De laagste prijs is 2.000,00 conform het contract met de leverancier. 6.3 Voor woonvoorzieningen van niet bouwkundige aard wordt geen eigen bijdrage opgelegd. 6.4 Voor woonvoorzieningen ten behoeve van kinderen wordt in tegenstelling tot de andere Wmo voorzieningen wel een eigen bijdrage opgelegd. Artikel 10: Eigen bijdrage voor vervoersvoorzieningen 10.1 Voor een vervoersvoorziening die in bruikleen wordt verstrekt alsmede bij een persoonsgebonden budget bestemd voor het verkrijgen van een vervoersvoorziening wordt een eigen bijdrage opgelegd ter hoogte van maximaal 1600, De inning van de eigen bijdrage geschiedt gedurende 39 termijnen van vier weken In afwijking van het gestelde in en wordt voor scootmobielen, die in bruikleen worden verstrekt, een eigen bijdrage opgelegd ter hoogte van het normbedrag voor onderhoud en reparatie voor een pgb. 7

8 10.4 De inning van de eigen bijdrage, zoals bedoeld in artikel 10.3 geschiedt per 4 weken gedurende het gebruikt van de scootmobiel Voor vervoersvoorzieningen voor kinderen tot 18 jaar en rolstoelen wordt conform de wet geen eigen bijdrage geïnd. Artikel 14: Eigen bijdrage maatwerk begeleiding 14.1 Voor de berekening van de eigen bijdrage door het CAK voor maatwerk begeleiding wordt uitgegaan van het tarief conform de overeenkomsten met de leveranciers hulp bij het huishouden (dus niet de tarieven voor maatwerk begeleiding). In 2016 is dat tarief, dus de maximale eigen bijdrage voor maatwerk begeleiding, 21, De tarieven en de eigen bijdragen worden jaarlijks geïndexeerd met het percentage van de CPI (2006 = 100), conform de overeenkomsten met de aanbieders zorg in natura De eigen bijdrage geldt voor de duur van de beschikking Conform de wet wordt voor de begeleiding van kinderen tot 18 jaar geen eigen bijdrage geïnd. 8

9 Familiegroepsplan: Voorgestelde aanpassingen ten behoeve van het familiegroepsplan (toevoeging aan de toelichting zijn nog niet voorgesteld. Deze volgen indien over de hieronder aangegeven artikelen overeenstemming is bereikt. Toevoegen aan de begripsbepaling: Familiegroepsplan: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren met mogelijke ondersteuning en advies van een terzake deskundige professional. Toevoegen in artikel 4 dat gewezen wordt op het familiegroepsplan na een melding. Ook de verplichting van het college om te wijzen op een persoonlijke plan (vanuit de Wmo) wordt nu naar artikel 4 verplaatst (was eerst artikel 9): Artikel 4 Toegang maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp via de gemeente 1. Cliënten kunnen een hulpvraag op enigerlei wijze melden bij het college. 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk dan wel elektronisch. 3. Bij de bevestiging van de ontvangst van de melding wordt de jeugdige of zijn ouders geïnformeerd over de mogelijkheid om zelf een familiegroepsplan te overleggen. Ook wordt gewezen op de mogelijkheid van ondersteuning bij het maken van dit plan. 4. Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid van de Wmo. 5. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel van de Wmo treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek. 6. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet. 7. Cliënten kunnen zich rechtstreeks wenden tot een algemene voorziening. Duidelijk wordt gemaakt dat sprake is van aparte procedure indien gebruik wordt gemaakt van een familiegroepsplan. Het volgende artikel wordt uitgebreid en verplaatst van artikel 9 naar artikel 6. Artikel 6 Persoonlijk plan en familiegroepsplan 1. Indien gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid een persoonlijk plan in bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid van de Wmo in te dienen stelt het college de cliënt in de gelegenheid het plan zo snel mogelijk doch uiterlijk tien werkdagen na de melding te overhandigen. 2. Indien gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet in te dienen wordt de behandeling van de melding aangehouden tot het proces van het familiegroepsplan is afgerond. 3. Het college betrekt het persoonlijk plan of het familiegroepsplan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 8. 9

10 Indien een familiegroepsplan is ingediend is dit het uitgangspunt voor het verdere onderzoek, uiteraard wordt wel getoetst aan de criteria uit de verordening voordat tot een maatwerkvoorziening wordt overgegaan.: Artikel 8 Gesprek 1. Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig: a. de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt; b. het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning; c. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang; d. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang; e. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt; f. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel van de Wmo, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang; g. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang; h. de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken; i. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel van de Wmo verschuldigd zal zijn, en j. de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze. 2. Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid. 3. Als de cliënt een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 6, tweede lid, aan het college heeft overhandigd, is dit plan het uitgangspunt voor het verdere onderzoek, bedoeld in het eerste lid. 4. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure. 5. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel van de Wmo, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek. 10

11

12

13

14