Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning en zijn latere wijzigingen;

Transcriptie

1 p r o v i n 3 d e D i r e c t i e Infrastructuur, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Natuur S e c t i e Milieu en Natuur - Vergunningen De deputatie van de provincie Limburg Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning en zijn latere wijzigingen; Gelet op het besluit van 6 februari 1991 van de Vlaamse Executieve, houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning en zijn latere wijzigingen (hierna afgekort als Vlarem I); Gelet op het besluit van 1 juni 1995 van de Vlaamse regering, houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Vlarem II) en zijn latere wijzigingen; Gelet op de op ingediende aanvraag van BUDE CONTAINERBOUW NV, Burg. Henrylaan 155 te 3650 Rotem-Dilsen (btw-nr ) voor het verkrijgen van een milieuvergunning voor een nieuwe inrichting, waarvoor volgende rubrieken van toepassing zijn: - (rubriek b.3 ) : stortplaatsen, andere dan deze bedoeld in rubriek , van categorie 2, anorganische niet gevaarlijke afvalstoffen met laag organisch/bioafbreekbaar gehalte stortplaats voor met zware metalen verontreinigde inerte afvalstoffen (klasse 1) - (rubriek ) : stortplaatsen die meer dan 10 ton per dag ontvangen of een totale capaciteit van meer dan ton hebben, met uitzondering van stortplaatsen voor inerte afvalstoffen stortplaats voor met zware metalen verontreinigde inerte afvalstoffen (klasse 1) op de kadastrale percelen van en te Dilsen-Stokkem, Afdeling 1, Sectie C, nr. 29S, ter plaatse Heulentakstraat z/n EN waarbij afwijking wordt gevraagd van artikel van Vlarem II (omheining) en artikel van Vlarem II (groenscherm); Gelet op de volgende vergunningen en beslissingen die met betrekking tot de exploitatie van de bovenvermelde inrichting reeds werden getroffen en op datum van indiening van de bovenvermelde milieuvergunningsaanvraag van toepassing zijn: - nihil, het betreft een nieuwe exploitatie; Gelet op het schrijven d.d , waarbij de aanvrager in kennis werd gesteld dat zijn aanvraag volledig en ontvankelijk werd verklaard;

2 Gelet op de brief d.d , waarbij aan de burgemeester van de gemeente Dilsen-Stokkem, werd gevraagd over te gaan tot het organiseren van een openbaar onderzoek i.v.m. de ingediende milieuvergunningsaanvraag; Gelet op de brieven, d.d , waarbij conform artikel 35, 3 van Vlarem I, door de gemachtigde ambtenaar advies werd gevraagd aan: a) de Provinciale Milieuvergunningscommissie; b) het college van burgemeester en schepenen van en te Dilsen-Stokkem; Gelet op de brieven d.d , waarbij door de secretaris van de Provinciale Milieuvergunningscommissie advies werd gevraagd aan de belanghebbende adviserende besturen; Gelet op de stukken, waarbij wordt geattesteerd dat de milieuvergunningsaanvraag de vereiste publiciteit verkreeg, conform artikel 17 van Vlarem I; Gelet op het P.V. d.d , van sluiting van het openbaar onderzoek, waaruit blijkt dat geen bezwaren werden ingediend; Gelet op het gunstig advies, d.d , van het college van burgemeester en schepenen van Dilsen- Stokkem, omwille van volgende overwegingen: - het betreft een aanvraag voor het opvullen van een bestaande saneringsopslag voor met zware metalen verontreinigde gronden; - deze saneringsopslag werd aangelegd in kader van de sanering van de industriegronden op het industrieterrein van Rotem; - deze saneringsopslag werd vergund in kader van een bodemsaneringsproject; - deze saneringsopslag werd aangelegd conform de opgelegde voorwaarden; - na sanering van de gronden is gebleken dat er een overcapaciteit in de saneringsopslag aanwezig is; - deze kuil dient opgevuld te worden tot maaiveld vooraleer er sprake kan zijn van een eindafwerking van de saneringsopslag; - het is evident om deze opvulling maximaal te gebruiken waarvoor zij oorspronkelijk bestemd was i.p.v. elders nieuwe berging te voorzien; - er wordt een restcapaciteit voorzien van ca m³; - de hinder naar mens en leefomgeving zal niet toenemen daar deze hoeveelheid initieel al bedoeld was om te bergen in de saneringsopslag; - er bestaat geen bezwaar m.b.t. de gevraagde afwijking (draadafsluiting en groenscherm); - in kader van het PRUP in voorbereiding zullen de nodige verplichtingen zullen opgelegd worden inzake buffering van het industrieterrein; Gelet op het gunstig advies, d.d , van de Afdeling Milieuvergunningen - Dienst Limburg, omwille van volgende overwegingen: Aspect geluid: - De stortplaats is gelegen op een industrieterrein op 550 m van de dichtstbijzijnde woningen. - De aanvoer van de te storten materialen gebeurt met vrachtwagens. Het bergen van de stortmaterialen, het uitspreiden en verdichten kan geluid produceren voor de omgeving. Daar de stortplaats een diepte heeft van ca. 20 m zal het geluid van deze werkzaamheden pas goed hoorbaar zijn als de machines ter hoogte komen

3 van het maaiveld. Gezien de afstand tot de woningen wordt verwacht dat de hinder voor de omgeving binnen aanvaardbare grenzen kan blijven. Aspect luchtverontreiniging: - Bij het storten en behandelen van de materialen kan er stofhinder optreden bij droog weer en bij de aanvoer van droge materialen. De gestorte materialen worden bevochtigd om een betere verdichting te verkrijgen. Deze bevochtiging voorkomt ook stofhinder naar de omgeving. Aspect oppervlaktewaterverontreiniging: - Het afvalwater van de stortplaats bestaat uit percolaat van de gestorte materialen. Dit percolaat wordt via een drainagesysteem op de bodem van de stortplaats opgevangen en gepompt via een slibvangput naar een fysicochemische waterzuiveringsinstallatie, waar het water wordt behandeld met o.m. kalk om de ph te corrigeren en nadien eventueel met een uitvlokkingsmiddel. Het behandelde water wordt daarna afgeleid naar een open bekken met een inhoud van m³ en met een vloeistofdichte bodem, waar een deel van het water kan verdampen en het gevormde slib kan bezinken. Het slib, met een overmaat van kalk, wordt terug afgevoerd naar de bestaande stortplaats. Volgens de exploitant is gebleken dat de capaciteit van het opvangbekken voor het behandelde percolaat voldoende is en er geen lozing van gezuiverd percolaat dient te gebeuren. Er is bijgevolg geen lozing van bedrijfsafvalwater aangevraagd. Aspect bodem- en grondwaterverontreiniging: - Om bodem- en grondwaterverontreiniging te voorkomen is de stortplaats ingericht volgens het conform verklaarde saneringsproject: Op de bodem van de stortplaats ligt een profileringslaag met een homogene samenstelling en daarop een funderingslaag bestaande uit gekalibreerd zand, grind of samengestelde materialen. In de funderingslaag is een drainagesysteem aangelegd dat aangesloten is op een centrale pompput. Mogelijke lekken kunnen door bemonstering van het water gedetecteerd worden. De 5 aanwezige peilputten kunnen een mogelijke grondwaterverontreiniging detecteren en de evolutie volgen. Er is geen lekdetectiesysteem aanwezig. Hierop en tegen de zijwanden van de stortplaats werden kleimatten (type Bentomat) aangelegd als eerste afdichting en vervolgens een HDPE-folie van 2 mm dikte. Op de folie werd een zandlaag met een dikte van 0,6 m aangebracht met een drainagesyteem voor het percolaat. Het storten gebeurt in lagen van 1 m dikte, die na bevochtiging verdicht worden. De bovenafdek van het afgewerkte deel bestaat achtereenvolgens uit 0,1 m funderingszand, een 2 mm dikke HDPE-folie, een drainagemat en een betonnen afdek met een dikte van 20 cm. Het regenwater dat op het betondek valt en het drainagewater worden langs de zijkanten afgevoerd. Momenteel is iets minder dan de helft van de stortplaats volledig afgewekt en voorzien van een betonnen dek (zuidwestelijk deel). Vervolgens is een strook van ca. 40 m breedte afgewerkt met folie en zand maar nog niet voorzien van een betonnen dek. Een strook van 60 tot 80 m is opgevuld maar nog niet voorzien van folie. De afwerking van de stortplaats zal deels geschieden conform het door OVAM goedgekeurde saneringsproject en deels conform de bepalingen van artikel van titel II van het Vlarem. De reden voor het afwerken van de stortplaats waarbij gebruik gemaakt wordt van 2 verschillende technieken vindt zijn oorsprong in het feit dat door de provincie Limburg voor dit regionaal bedrijventerrein en PRUP wordt opgemaakt, waarbij een gedeelte van de stortplaats in een toekomstige bufferzone komt te liggen. Het grootste deel wordt afgewerkt conform het door OVAM goedgekeurde saneringsproject. De verdichte oppervlakte van de stortmassa wordt afgedekt met een zandlaag van 0,1 m, een 2 mm dikke HDPE-folie, een drainagemat en een betonnen afdek met een dikte van 20 cm. Het regenwater dat op het betondek valt en het drainagewater worden langs de zijkanten afgevoerd. Aangezien deze afwerking niet overeenstemt met de bepalingen van artikel van titel II van het Vlarem, werd hiervoor bij de Vlaamse minister voor Leefmilieu een afwijking aangevraagd. Voor de bufferzone, gelegen aan de noordwest-zijde langs de voormalige spoorweg van Hasselt naar Maaseik (nu fietsroute), komt op de verdichte oppervlakte van de stortmassa eveneens een zandlaag van 0,1 m, hierop extra een bentonietmat, dan de 2 mm dikke HDPE-folie, de drainagemat en een bewortelingslaag met een dikte van 1,5 m. De helling van deze berm komt 2,25 m over de 20 cm dikke betonnen afdek. Voor de te gebruiken folie werd een afwijkingsaanvraag ingediend bij de Vlaamse minister voor

4 Leefmilieu. Zoals de exploitant vermeldt dat de constructie van de afsluitlaag en de afdichtlaag niet beantwoorden aan de voorwaarden van artikel van titel II van het Vlarem. De volledige stortplaats is ingericht volgens het voormalige goedgekeurde saneringsproject, waarvan men toen van uitging dat deze inrichting voldoende waarborgen gaf om bodem- en grondwaterverontreiniging te voorkomen. De afdeling Milieuvergunningen heeft echter niet de mogelijkheid om een afwijking toe te staan op de constructie van de stortplaats volgens de voorwaarden van artikel van titel II van het Vlarem. De afwijking volgens afdeling van titel II van het Vlarem is aangevraagd bij de Vlaamse minister voor Leefmilieu op Daar reeds meer dan 3/4 de van de stortplaats is gebruikt, zou het weinig zin hebben om het resterende deel van de afsluitlaag te verwijderen en te vervangen door een afsluitlaag die beantwoordt aan de voorwaarden van artikel van titel II van het Vlarem. Indien de afwijking door de minister kan verleend worden kan de afdeling Milieuvergunningen de stortplaats gunstig adviseren. Aspect afvalstoffen: - Bij de opstelling van het saneringsproject en bij het bepalen van de capaciteit van de aan te leggen stortplaats werd opgelegd dat er buiten de berging van de verontreinigde gronden en materialen van de sanering ook verontreinigde gronden en materialen van de naburige terreinen dienden aanvaard te worden. Er werden echter minder gronden en materialen aangevoerd van andere saneringen in de onmiddellijke omgeving, waardoor de overcapaciteit aan bergingsmogelijkheid is ontstaan van m³. De gronden en materialen die voor de opvulling van de resterende stortcapaciteit gebruikt worden, zullen bijgevolg afkomstig zijn van saneringswerken van bodems en gebouwen verontreinigd met zware metalen, waarvan de verontreinigingskenmerken vergelijkbaar zijn met de gronden en materialen waarvoor de stortplaats werd aangelegd. De voornaamste verontreinigingen in deze gronden en materialen zijn Zn, Pb, Cd, Cu en As en verhoogde concentraties zouten (vnl. sulfaten). - Volgens de exploitant is een raming van de hoeveelheden te storten materialen per dag en per maand onmogelijk, aangezien de aanvoer afhankelijk is van de uitvoering van de saneringswerken van de gronden die met zware metalen zijn verontreinigd. Er wordt wel van uitgegaan dat de stortplaats binnen een termijn van 10 jaar kan volgestort worden. - De aangevoerde afvalstoffen worden o.a. geregistreerd (volgens het voortgangsrapport) als volgt: Aard van de verontreiniging. Plaats van herkomst Zijn de afvalstoffen afkomstig van een door de OVAM goedgekeurd saneringsproject. Hoeveelheid. - De aangevoerde gronden en materialen zullen getoetst worden aan de aanvaardingscriteria Aspect externe veiligheid: - Het storten van de verontreinigde gronden en materialen gebeurt in een stortplaats met een diepte van ca. 20 m. De stortplaats is niet volledig omgeven door een draadafsluiting, daar ze gelegen is op de percelen van de exploitant. Het afgewerkte gedeelte dat met beton is afgedekt wordt reeds gebruikt voor de opslag van containers. Het onvolledig afgewerkte gedeelte en het nog vol te storten deel is slechts gedeeltelijk voorzien van een draadafsluiting, zodat een snelle afwerking van het vol te storten deel noodzakelijk is. Het aanvoeren, bergen en verwerken van de gestorte gronden en materialen veroorzaakt voor de omgeving geen noemenswaardige hinder door het bevochtigen van deze materialen. Er is geen brandgevaar van de gestorte materialen. Afwijking van artikel van titel II van het Vlarem: - In artikel wordt bepaald dat: De inrichting dient ontoegankelijk te zijn voor onbevoegden. Tenzij anders bepaald in de milieuvergunning wordt de inrichting omheind met een stevige en voldoende ongeveer twee meter hoge afsluiting. Alle toegangswegen tot de inrichting worden met een poort afgesloten. De in- en uitrit voor vrachtwagens is voldoende breed om geen gevaarlijke verkeerssituaties te creëren noch op het terrein, noch op de openbare weg. De poorten worden enkel open gehouden onder toezicht van de exploitant of zijn bevoegde afgevaardigde. Buiten de normale openingsuren worden de poorten op slot gehouden.

5 - Nagenoeg het volledige perceel van de bvba CONTAINERBOUW waarop de stortplaats is gelegen, is omheind door middel van een 2 m hoge draadafsluiting. Enkel de zijde grenzend aan de werkplaatsen waar de containers worden gebouwd en verbouwd is niet voorzien van een dergelijke omheining. Langs deze zijde is eveneens de toegang tot de stortplaats gelegen. Gelet op de beperkte duur waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, nl. tot het stort volledig is afgewerkt en de nabestemming wordt verwezenlijkt, wordt afwijking gevraagd voor het plaatsen van een volledige afsluiting. - Er wordt voorgesteld om de toestand te behouden, zodat enkel voor het deel van het perceel langs waar de stortplaats bereikbaar is (grenzend aan de werkplaatsen van bvba Containerbouw) er geen omheining aanwezig is met een hoogte van 2 m. - De argumenten van de exploitant kunnen aanvaard worden, daar de toegang tot de stortplaats volledig over het terrein van de werkplaatsen van de exploitant loopt, zodat er toezicht is tot de toegang van de stortplaats. Afwijking van artikel van titel II van het Vlarem: - In artikel wordt bepaald dat: Tenzij anders bepaald in de milieuvergunning wordt langsheen de randen van de inrichting een groenscherm van minstens 5m breedte aangelegd. Het groenscherm bestaat uit streekeigen laag- en hoogstammige dichtgroeiende gewassen. De exploitant neemt de nodige maatregelen om zo snel mogelijk een efficiënt groenscherm te bekomen. Voor nieuwe inrichtingen wordt het groenscherm aangeplant zodra de bouwwerken dat toelaten en het plantseizoen is aangebroken. Indien geen bouwwerken worden uitgevoerd, wordt het groenscherm aangeplant in het eerste plantseizoen dat bij de aanvang van de uitbating aansluit. - De aanvraag betreft de verdere uitbating van een stortplaats voor het bergen van met zware metalen verontreinigde gronden en materialen tot de resterende capaciteit van m³ volledig is benut en het stort conform het voormelde saneringsproject kan worden afgewerkt en de nabestemming kan worden gerealiseerd. Gelet op de beperkte duur waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, nl. tot het stort volledig is afgewerkt en de nabestemming wordt verwezenlijkt, wordt afwijking gevraagd voor het aanleggen van een 5 m breed groenscherm. - De argumenten van de exploitant kunnen aanvaard worden, daar de uitbating en afwerking van een stortterrein in fasen gebeurt. De afgewerkte delen doen terug dienst als industriegrond. Het aangeplante groenscherm zou daardoor niet permanent kunnen aangelegd worden. - Het aanleggen van een 5 m breed groenscherm is bijgevolg niet nodig. GPBV: Installatie en aard en omvang van de activiteiten: - Het betreft het verder opvullen van de stortplaats die is aangelegd in het kader van een bodemsaneringsproject, met als doel het saneren van de voormalige zinkfabriek te Rotem. Daar in de sanering voorzien werd om voldoende ruimte te voorzien om ook de gronden en materialen van saneringen in de omgeving te bergen, werd de stortplaats ruimer voorzien. De restcapaciteit ( m³) is echter te weinig benut, zodat de exploitant nu vraagt om deze alsnog te gebruiken voor het bergen van verontreinigde gronden en materialen, die vergelijkbaar zijn met de reeds gestorte materialen. Grondstoffen en hulpmaterialen, de andere stoffen, inzonderheid afvalstoffen en secundaire stoffen, en de energie die in de installatie wordt gebruikt of door de installatie wordt gegenereerd: - Er worden enkel met zware metalen verontreinigde gronden en materialen gestort, die vergelijkbaar zijn met de reeds gestorte materialen. De exploitatie produceert geen energie. De gebruikte energie is enkel deze van de gebruikte machines zoals bulldozer, verdichter, vrachtwagens e.d. Emissiebronnen en aard van de emissies en milieueffecten en maatregelen ter preventie van emissies: - Emissies van de verbrandingsmotoren van de gebruikte machines zoals bulldozer, verdichter, vrachtwagens e.d. De aangevoerde gronden en materialen worden tijdens het transport afgedekt met een zeil om stofverspreiding te voorkomen. De gestorte materialen worden bevochtigd, waardoor stofverspreiding wordt voorkomen. Situatie van de plaats waar de installatie komt:

6 - Het betreft een bestaande stortplaats die reeds volledig is ingericht en waarvan de restcapaciteit zal gebruikt worden voor het bergen van met zware metalen verontreinigde gronden en materialen. Maatregelen die getroffen worden om te voldoen aan de algemene beginselen van de fundamentele verplichtingen van de exploitant, bedoeld in artikel 43ter: - Om bodem- en grondwaterverontreiniging te voorkomen is de stortplaats ingericht volgens het conform verklaarde saneringsproject: Op de bodem van de stortplaats ligt een profileringslaag met een homogene samenstelling en daarop een funderingslaag bestaande uit gekalibreerd zand, grind of samengestelde materialen. In de funderingslaag is een drainagesysteem aangelegd dat aangesloten is op een centrale pompput. Mogelijke lekken kunnen door bemonstering van het water gedetecteerd worden. De 5 aanwezige peilputten kunnen een mogelijke grondwaterverontreiniging detecteren en de evolutie volgen. Er is geen lekdetectiesysteem aanwezig. Hierop en tegen de zijwanden van de stortplaats werden kleimatten (type Bentomat) aangelegd als eerste afdichting en vervolgens een HDPE-folie van 2 mm dikte. Op de folie werd een zandlaag met een dikte van 0,6 m aangebracht met een drainagesyteem voor het percolaat. Het storten gebeurt in lagen van 1 m dikte, die na bevochtiging verdicht worden.de bovenafdek bestaat voor het grootste deel achtereenvolgens uit 0,1 m funderingszand, een 2 mm dikke HDPE-folie, een drainagemat en een betonnen afdek met een dikte van 20 cm. Voor de bufferzone, gelegen aan de noordwest-zijde langs de voormalige spoorweg van Hasselt naar Maaseik (nu fietsroute), komt op de verdichte oppervlakte van de stortmassa eveneens een zandlaag van 0,1 m, hierop extra een bentonietmat, dan de 2 mm dikke HDPE-folie, de drainagemat en een bewortelingslaag met een dikte van 1,5 m. De helling van deze berm komt 2,25 m over de 20 cm dikke betonnen afdek. - Het regenwater dat op het betondek valt en het drainagewater worden langs de zijkanten afgevoerd. - Momenteel is iets minder dan de helft van de stortplaats volledig afgewekt en voorzien van een betonnen dek (zuidwestelijk deel). Vervolgens is een strook van ca. 40 m breedte afgewerkt met folie en zand mar nog niet voorzien van een betonnen dek. Een strook van 60 tot 80 m is opgevuld maar nog niet voorzien van folie. - De constructie van de afsluitlaag en de afdichtlaag beantwoorden niet aan de voorwaarden van artikel van titel II van het Vlarem. De volledige stortplaats is echter ingericht volgens het voormalige goedgekeurde saneringsproject, waarvan men toen van uitging dat deze inrichting voldoende waarborgen gaf om bodem- en grondwaterverontreiniging te voorkomen. Daar reeds meer dan 3/4 de van de stortplaats is gebruikt, zou het weinig zin hebben om het resterende deel van de afsluitlaag te verwijderen en te vervangen door een afsluitlaag die beantwoordt aan de voorwaarden van artikel van titel II van het Vlarem. - Indien de Vlaamse minister van Openbare werken, Energie, Leefmilieu en Natuur een afwijking verleent volgens afdeling van titel II van het Vlarem kan de constructie van de stortplaats als BBT beschouwd worden. - De nabestemming van de stortplaats is industrieterrein en de afgedekte, met een betonlaag afgewerkte afdeklaag, zal worden gebruikt voor het stallen van containers en lichte constructies. Gelet op het stilzwijgend gunstig advies van het Agentschap R-O Vlaanderen, Ruimtelijke Ordening; Gelet op het gunstig advies, d.d , van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, omwille van volgende overwegingen: Emissies/ immissies: verspreiding van met zware metalen beladen stof via verwaaiing - dit stof kan meegedragen worden naar de onmiddellijke of verre omgeving met een verdere aanrijking (met zware metalen) van de milieucompartimenten lucht-bodem-water tot gevolg; - de mogelijke gezondheidseffecten terzake staan, specifiek voor de Noorderkempen, uitvoerig beschreven in het werk van Prof. Staessen: de studies Cadmibel = Pheecad fase I en fase II; - wat betreft de inrichtingsfase van het project kan ruwweg worden gesteld dat op grotere afstand de immissiewaarden gelijk zijn aan die in de referentiesituatie. Op kleinere afstand zouden de bijkomende emissies

7 van de MER-plichtige inrichtingen plaatselijk kunnen leiden tot een stijging van de concentratie- en uitvalwaarden (stof incluis belading met zware metalen). Indien de maatregelen die integraal deel uitmaken van het project (inzetten vaste en mobiele sproeiinstallaties, vloeistofdichte dumpers, ) kan stofemissie t.g.v. het project minimaal zijn; - wat betreft de exploitatiefase verwacht men geen stijging van de immissiewaarden t.g.v. het voorliggende project. De stortplaats levert vermoedelijk een relatief kleine bijdrage aan de bodememissieconcentraties voor zware metalen; - nazorg van het project is uitermate belangrijk: emissies zijn quasi nihil indien de eindafdek (afgestemd op de nabestemming) na werking intact blijft voor vele generaties, de opvolging en behandeling van het drainagewater in de nazorg aanwezig blijft en de stort-afdekactiviteiten met de nodige omzichtigheid gebeuren m.b.t. het verspreidingscompartiment niet-geleide emissies. Als eindafdek is een betonlaag voorzien; Verontreiniging van bodem/ grondwater en oppervlaktewater: verspreiding van zware metalen via uitloging uit het stort, inclusief eindafdek: - de inrichting en exploitatie van de stortplaats heeft geen significante invloed op de bodemkwaliteit. Graafwerken dienen gecontroleerd te worden uitgevoerd. Doordat het te storten materiaal geen waterig slib is maar een steekvast residu met zeer geringe permeabiliteit bestaat er weinig risico op lekkage. Controlemaatregelen en follow-up zijn voorzien in het project; - het risico op lekkage van het stortvolume wordt, omwille van de inrichting van de stortplaats (geen stagnatie van regenwater, binnenwand dijken bekleed met HDPE folie of bitumen en vorm van het eindprofiel) nihil geacht; - rond de huidige deponie zijn verschillende grondwatercontroleputten aanwezig. Deze zullen ook in de toekomst periodiek bemonsterd worden ter controle van de kwaliteit van het grondwater in de buurt van de bekkens; geurhinder: - de grondstoffen en afvalstoffen die buiten worden opgeslagen zijn inert en geurloos; stofhinder: - gezien het te storten materiaal stuifgevoelig is (zeker bij lange droogteperiodes) dienen specifieke maatregelen genomen te worden om stofvorming te voorkomen. In het dossier zijn sproeiinstallaties, wielwasinstallaties, beschreven; geluidshinder: - de geluidsproductie van de exploitatiefase doet zich enkel voor tijdens de dag: voornamelijk als gevolg van werfverkeer (graven, transportbewegingen, ) - gezien de afstand tot de bewoning en de reeds lange periode van uitbating zonder klachten wordt er geen geluidshinder verwacht; andere opmerkingen/ aandachtspunten: - de omgeving is belast met een zware wijd verspreide historische milieuverontreiniging door zware metalen. De verontreiniging heeft duidelijk negatieve gezondheidseffecten aangetoond; - vroeger was hierover regelmatig communicatie in de streek. De verontreiniging, de wetenschappelijke opvolging ervan, de saneringsmaatregelen hier rond,. zorgen voor een verhoogde onrust in de streek; Gelet op het gunstig advies, d.d , van de Afdeling Land en bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke rijkdommen - Dienst Natuurlijke rijkdommen Hasselt, omwille van volgende overwegingen: - de aanvraag betreft het verder opvullen van de resterende stortcapaciteit van een reeds aangelegde saneringsopslag. Het saneringsproject werd goedgekeurd door OVAM voor het saneren van de terreinen van de voormalige zinkfabriek te Rotem. De materialen die in aanmerking komen voor de opvulling zullen afkomstig zijn van nog uit te voeren saneringswerken van bodems en/of gebouwen, verontreinigd met zware metalen. De verontreinigingskenmerken zullen vergelijkbaar zijn met de op de site aangetroffen verontreiniging waarvoor de

8 stortplaats werd aangelegd. De restcapaciteit wordt geraamd op m³. na het volstorten kan de stortplaats afgedicht en afgewerkt worden zodat de eindbestemming kan voltooid worden; Gelet op het gunstig advies, d.d , van de OVAM, omwille van volgende overwegingen: - op geeft de OVAM een gunstig advies aan de PMVC voor de milieuvergunningsaanvraag van de nv Budé Containerbouw voor het verder opvullen van een beperkte restcapaciteit van een destijds aangelegde categorie 1-storrtplaats (in het kader van een door de OVAM conform verklaard saneringsproject) met materialen verontreinigd met zinkassen (gronden, beton- en steenpuin), gelegen op de oude site van de voormalige zinkfabriek te Rotem voor een termijn eindigend op ; - deze beperkte vergunningstermijn is gebaseerd op het feit dat de inrichting van de in 1992 aangelegde stortplaats (nl. op de bodem en de wanden van de betreffende zandgroeve werd een Na-bentonietmat van vermoedelijk 3 cm dik een een HDPE-folie van 2 mm dik aangebracht) op heden niet voldoet aan de huidige Vlarem Ii bepalingen (ingevolge de implementatie van de Europese richtlijn van ), door het ontbreken van een natuurlijke geologische barrière van minstens 0,5 m dikte met een K-waarde die gelijkwaardig is aan het niveau dat bereikt wordt met een slecht doorlatende laag van 5 m en een K-waarde die kleiner is dan of gelijk aan 1.0 x10-9 m/s zoals beschreven in artikel van Vlarem II. In voormeld artikel wordt tevens bepaald dat de kunstmatige geologische barrière niet dunner mag zijn dan 0,5 m. Bovendien werd destijds geen lekdetectie aangebracht en dient de dikte van de folie op heden 2,5 mm te zijn (in plaats van 2 mm). Derhalve kan de verdere exploitatie van de betreffende stortplaats in het kader van de Vlarem slechts worden toegestaan tot , datum waarop alle stortplaatsen volledig moeten voldoen aan de stortplaatsrichtlijn 1999/31/EG; - na bespreking van deze milieuvergunningsaanvraag op de PMVC van werd de betreffende aanvraag op verzoek van het provinciebestuur ingetrokken op , omwille van onduidelijkheden inzake de te realiseren buffer ten opzichte van het naastgelegen toeristisch fietspad; - inmiddels werd op een individuele afwijkingsaanvraag ingediend bij de minister voor de inrichting van de betreffende stortplaats en werd tevens een nieuwe (aangepaste) vergunningsaanvraag (met aangepaste uitvoeringsplannen inzake de buffer) ingediend bij het provinciebestuur; - de OVAM heeft op een gunstig advies verleend voor voormelde individuele afwijking (beperkt voor een termijn van 5 jaar) op basis van de volgende argumentatie: * de nv Budé containerbouw vraagt op heden in toepassing van art van Vlarem II een individuele afwijking aan van de artikelen (opmaken van een inrichtingsplan voor de aanvang van de inrichting van de stortplaats), (voorbereidende infrastructuurwerken met definitieve goedkeuring door milieu-inspectie), (de afsluitlaag omvat een geologische barrière en een kunstmatige bodemafdichting) en (lekdetectiesysteem) van Vlarem II met betrekking tot de inrichting van de stortplaats. Volgens de exploitant zijn in 1992 bij de inrichting van de stortplaats de best beschikbare technieken toegepast (zoals beschreven in het destijds door de OVAM conform verklaarde saneringsproject), waardoor kan gesteld worden dat alle maatregelen werden genomen om eventuele verdere verontreiniging van het grondwater als gevolg van de permanente opslag van het gesaneerde materiaal (en gronden) in de aangelegde stortplaats te voorkomen (tot 2005 heeft de sanering plaats gevonden van de terreinen van de nv Budé) * overwegende dat de OVAM de volgende opmerking heeft omtrent de aangevraagde afwijkingen nl. op het ontbreken van de geologische barrière van 0,5 m op de bodem van de betreffende deponie (alsook op het ontbreken van een lekdetectiesysteem en de huidig vereiste folie van 2,5 mm dikte): - de destijds aangelegde stortplaats (ca. 3,2 ha groot) met een oorspronkelijke capaciteit van ca m³ werd in het verleden opgevuld met zinkassen (gronden verontreinigd met zinkassen en beton- en steenpuin verontreinigd met zinkassen), in het kader van een door de OVAM conform verklaard saneringsproject. Ongeveer de helft van de stortplaats (ca 1,5 ha) werd reeds volledig afgewerkt nl. met een HDPE-folie v an

9 2 mm dikte, een drainagemat en een 0,2 m dikke betonlaag, teneinde de bestemming industriegebied te realiseren (containerstelplaats voor Budé). Een klein gedeelte werd afgewerkt met folie en teelaarde, terwijl een ander gedeelte volledig werd opgevuld, maar nog niet werd afgewerkt. Het huidig aangevraagde gedeelte (ca 0,5 ha groot) werd eveneens reeds opgevuld tot 3 m boven de bodem van de stortplaats en heeft een restcapaciteit van m³; - krachtens bijlage 1 (algemene voorschriften voor alle stortplaatsklassen) van de Europese stortplaatsrichtlijn 1999/31/Eg (meer bepaald punt 3.2) mag de kunstmatige geologische barrière niet dunner zijn dan 0,5 m. Een lekdetectiesysteem wordt evenwel niet specifiek opgelegd in voormelde bijlage 1 en er worden ook geen technische specificaties opgelegd voor de kunstmatige afdichting nl. voor de folie. Anderzijds wordt in punt 3.4 van voormelde bijlage 1 onder meer gesteld dat de onder punt 3.2 genoemde eisen mogen worden verzacht indien is vastgesteld dat de stortplaats geen potentieel gevaar oplevert voor bodem, grondwater of oppervlaktewater; - in voorkomend geval kan het ontbreken van voormelde geologische barrière op milieuhygiënisch vlak aanvaard worden, aangezien het hier een specifieke afvalstroom betreft nl. uitsluitend gronden, beton- en steenpuin, verontreinigd met zinkassen, (dit in tegenstelling tot de klassieke aanvoer bij categorie 2-stortplaatsen voor niet-gevaarlijke, anorganische afvalstoffen); - bovendien heeft deze beperkte afvalstroom een relatief lage uitloging, waardoor het opgevangen percolaat beperkt verontreinigd is; - tevens bevinden zich rond de stortplaats reeds diverse peilputten die in het kader van het saneringsproject op regelmatige tijdstippen worden bemonsterd in functie van de evolutie van de grondwaterkwaliteit (en de verder opvolging van de sanering van het terrein); - anderzijds wordt de stortplaats in functie van de industriebestemming degelijk afgewerkt met een 0,2 m dikke betonlaag (met daaronder een HDPE-folie van 2 mm dikte en een drainagemat), zodat op die wijze op langere termijn infiltratie van neerslagwater in de stortplaats volledig wordt voorkomen; - bijgevolg kan de aangevraagde afwijking worden toegestaan voor een periode van maximum 5 jaar (in plaats van de aangevraagde 10 jaar), gelet enerzijds op de nog resterende beperkte stortcapaciteit van m³ die in principe op korte termijn kan opgevuld worden met zinkassen die op korte termijn (zullen) vrijkomen in het kader van de verwijderingsactie van zinkassen bij particulieren en van open zinkassewegen (al dan niet van publieke eigendom). Anderzijds dient deze restcapaciteit zo snel mogelijk te worden opgevuld teneinde de bijhorende milieuhinder tot een strikt minimum te beperken (cfr. Het ontheffingsdossier van de Mer-plicht voor een termijn van 4 jaar, aangezien het de bedoeling was van de exploitant om de verdere aanvulling te realiseren binnen een termijn van ca. 3 à 4 jaar, teneinde de afwerking ervan zo snel mogelijk te realiseren); - het niet aanbrengen van de vereiste kunstmatige geologische barrière van 0,5 m en het vervangen van die barrière door een bentonietmat (in combinatie met een folie), bijgevolg geen negatieve invloed op het milieu en de omgeving kan veroorzaken en op heden in de gegeven omstandigheden milieuhygiënisch aanvaardbaar is; - de huidige (aangepaste) milieuvergunningsaanvraag van de nv Budé Containerbouw is inhoudelijk quasi identiek is aan de vorige milieuvergunningsaanvraag, zodat in de huidige omstandigheden ons gunstig advies van kan behouden blijven, weliswaar met aanpassing van de vergunningstermijn die nu op 5 jaar wordt gesteld, zoals voorgesteld in ons advies van naar de GMVC; - de aanvraag werd met betrekking tot de eindafwerking van de stortplaats enigszins aangepast: namelijk het grootste gedeelte van de op heden aangevraagde percelen zal afgewerkt worden met een folie (en een drainagemat) en een betonlaag van 0,2 m dikte in functie van de bestemming industriegebied (zoals reeds voorzien in de vorige aanvraag). Echter voor een heel beperkt gedeelte van de huidig aangevraagde percelen die gelegen zijn in de (toekomstige) bufferzone zoals voorzien in het ontwerp PRUP nl. ca 5,9 are (52,5 m x 11,25 m) volgens het aangepast uitvoeringsplan in bijlage 10 wordt een andere afwerking voorzien, nodig voor de realisatie van voormelde bufferzone, nl. bovenop de HDPE-folie van 2 mm en de drainagemat zal een bewortelingslaag van 1,5 m aangebracht worden (in plaats van de betonnen afwerking). Anderzijds wordt

10 bijkomend onder de folie een bentonietmat (droog) van 6 mm dikte voorzien voor die bufferstrook volgens voormeld uitvoeringsplan in bijlage 10 van het aanvraagdossier; - voornoemde bentonietmat onder de HDPE-folie is wel degelijk vereist voor deze bufferstrook om te voldoen aan artikel van Vlarem II inzake de gelijkwaardigheid van een andere uitvoeringsvorm van de afdichtlaag dan de dubbele afdichtlaag. In de gegeven omstandigheden kan de voorgestelde afdichtlaag voor de bufferstrook (bentonietmat met folie) vanuit milieustandpunt toegestaan worden, mits de vereiste goedkeuring van de afdeling Milieu-inspectie wordt bekomen; - op het uitvoeringsplan wordt vermeld dat de bentonietmat droog wordt aangebracht. De OVAM merkt hierbij echter op dat met betrekking tot de voorgestelde bentonietmat voor het mineraal gedeelte van de afdeklaag, de gecontroleerde hydratatie van de bentonietmat deel moet uitmaken van de afwerking. Bij de oplevering van de eindafwerking zal ter vrijgave van de bankgarantie de goede hydratatie van de bentonietmat moeten worden geattesteerd; - anderzijds wordt in de huidige vergunningsaanvraag diverse keren de afwerking van de stortplaats gekoppeld aan de bepalingen van art van Vlarem II. Deze bewering is echter verkeerd (artikel heeft betrekking op de inrichting van een stortplaats). De afwerkingsvoorwaarden van een stortplaats moeten in overeenstemming zijn met art van Vlarem II met betrekking tot de bovenafdichting; - zoals reeds gesteld in ons advies van dient voor het weglaten van de eindafdek (1,5 m dik) voor dat deel gelegen in industriegebied een individuele afwijking te worden aangevraagd bij de minister in toepassing van artikel van Vlarem II. In de gegeven omstandigheden kan het weglaten van voornoemde eindafdek en het vervangen ervan door een betonlaag van 0,2 m dikte milieuhygiënisch toegestaan worden, gelet op de bestemming industriegebied; Gelet op de bespreking van dit dossier in de Provinciale Milieuvergunningscommissie d.d , waarbij het volgende werd gesteld: Het betreft een aanvraag voor een nieuwe stortplaats categorie 2 voor een beperkte periode van 10 jaar. In feite betreft het een verderzetting van een via een conform verklaard bodemsaneringsproject vergunde stortplaats voor het bergen van met zware metalen verontreinigde materialen. Het dossier werd reeds eerder ingediend maar later terug ingetrokken. Het huidige dossier houdt, in tegenstelling met het vorige, beter rekening met de eigendomsgrenzen en bufferstroken t.o.v. naastliggende percelen die in eigendom zijn van de NMBS. Er wordt tevens een afwijking gevraagd m.b.t. het plaatsen van een afsluiting en een groenscherm. Tijdens het openbaar onderzoek werden er geen bezwaren ingediend; Het advies van de afdeling Ruimtelijke Ordening was stilzwijgend gunstig; De adviezen van het college van burgemeester en schepenen, de afdeling Milieuvergunningen, de afdeling Toezicht Volksgezondheid en de afdeling Natuurlijke Rijkdommen waren gunstig; Het advies van de OVAM was gunstig voor een beperkte termijn van 5 jaar en mits een bijzondere voorwaarde met betrekking tot de hydratatie van de bentonietmat voor dat gedeelte gelegen in de bufferzone; De OVAM licht toe dat de attestering van de hydratatie moet gebeuren middels een technisch verslag. Men heeft de termijn beperkt omdat men vermoedt dat de put binnen de 5 jaar volledig kan worden volgestort, het betreft maw een louter beleidsmatige overweging Een vertegenwoordiger van de exploitant wordt gehoord en verklaart het volgende: - men hoopt eveneens dat de put op 5 jaar zal zijn volgestort. Men wenst echter te vermijden dat indien dit niet het geval is, men bv voor een periode van 6 maanden of 1 jaar opnieuw een afwijking moet vragen bij de minister evenals een ontheffing van de MER-plicht en een milieuvergunning. Daarom had men graag een vergunning voor een termijn van 10 jaar; het advies van de PMVC is UNANIEM GUNSTIG voor een termijn van 10 jaar;

11 Gelet op de ligging van de inrichting in een industriegebied van het gewestplan Limburgs Maasland; Overwegende dat, vanuit oogpunt van de stedenbouwkundige en ruimtelijke aspecten, gesteld kan worden dat de activiteiten, voorwerp van de milieuvergunningsaanvraag verenigbaar zijn met de van toepassing zijnde ruimtelijke en stedenbouwkundige voorschriften; Overwegende dat met voorliggende aanvraag de exploitant een vergunning beoogt voor het exploiteren van een nieuwe stortplaats; dat het in feite een verderzetting betreft van een, via een conform verklaard bodemsaneringsproject, vergunde stortplaats voor het bergen van met zware metalen verontreinigde materialen; Overwegende dat op het terrein waarop zich de inrichting bevindt, vroeger een zinkfabriek was gevestigd, dewelke een aanzienlijke bodemverontreiniging teweeg bracht; dat in 1992 werd geopteerd om in een voormalige zandgroeve de verontreinigde gronden en materialen te bergen teneinde de site te saneren, waarbij tevens gelijkaardig verontreinigd materiaal uit de omgeving zou worden geborgen; dat de totale hoeveelheid te bergen materiaal werd geschat op m³; dat er echter minder aanvoer is geweest dan werd geschat, zodat er na beëindiging van de saneringswerken een restcapaciteit bleef van m³; dat de exploitant middels voorliggende aanvraag deze restcapaciteit wenst op te vullen; dat hiervoor gelijkaardig materiaal als voorheen zal worden gebruikt; dat geschat wordt dat binnen een termijn van 10 jaar de volledige stortcapaciteit zal zijn benut; dat na het volstorten en afwerken de eindbestemming van het gebied kan worden gerealiseerd; Overwegende dat er voor het voorliggende project, d.d een verzoek tot ontheffing voor het opstellen van een milieueffectenrapport werd ingediend bij de dienst MER; dat d.d deze ontheffing werd verleend; Overwegende dat een eerdere, bijna identieke, vergunningsaanvraag werd ingetrokken d.d en dit omwille van onduidelijkheden inzake de te realiseren buffer ten opzichte van het naastgelegen toeristisch fietspad; dat het dossier op dit punt werd aangepast; Overwegende dat vermits het een verderzetting betreft van bestaande activiteiten verwacht wordt dat de hinder voor de omgeving niet vergroot; dat gelet op de ligging in industriegebied verwacht wordt dat de hinder voor de omgeving binnen aanvaardbare grenzen blijft; Overwegende dat de constructie van de afsluitlaag en de afdichtlaag niet beantwoorden aan de voorwaarden van artikel van Vlarem II; dat de volledige stortplaats echter is ingericht volgens het voormalige goedgekeurde bodemsaneringsproject, waarvan men destijds uitging dat deze inrichting voldoende waarborgen gaf om bodem- en grondwaterverontreiniging te voorkomen; dat reeds meer dan 3/4 e van de stortplaats werd gebruikt; dat het weinig zinvol zou zijn om het resterende deel van de afsluitlaag te verwijderen en te vervangen door een afsluitlaag die beantwoordt aan de voorwaarden van artikel van Vlarem II; dat de afdeling Milieuvergunningen en de OVAM in hun advies stellen dat de huidige afdichtlaag vanuit milieustandpunt kan worden aanvaard; dat de deputatie echter niet bevoegd is om een afwijking toe te staan op de constructie van de stortplaats cfr. artikel van Vlarem II; Overwegende dat de exploitant hiervoor, cfr. artikel van Vlarem II, een afwijkingsaanvraag heeft ingediend bij de bevoegde minister (d.d ); dat deze aanvraag op heden nog niet werd afgehandeld; dat de

12 diensten die advies moeten uitbrengen over deze vergunningsaanvraag ook advies moeten uitbrengen voor de afwijking; dat zij allen stellen dat ze akkoord kunnen gaan met de gevraagde afwijking; dat de exploitant zowel over de milieuvergunning als de afwijking moet beschikken alvorens de werken te kunnen aanvatten; Overwegende dat, zoals reeds gesteld, de aanvraag enigszins werd aangepast met betrekking tot de eindafwerking van de stortplaats; dat namelijk voor een heel beperkt gedeelte van de huidig aangevraagde percelen die gelegen zijn in de (toekomstige) bufferzone zoals voorzien in het ontwerp PRUP, volgens het aangepast uitvoeringsplan in bijlage 10, een andere afwerking wordt voorzien, nl. bovenop de HDPE-folie van 2 mm en de drainagemat zal een bewortelingslaag van 1,5 m aangebracht worden in plaats van de betonnen afwerking; dat anderzijds, voor dit beperkt gedeelte, bijkomend onder de folie een bentonietmat (droog) van 6 mm dikte wordt voorzien; dat deze bentonietmat onder de HDPE-folie wel degelijk vereist is om te voldoen aan artikel van Vlarem II inzake de gelijkwaardigheid van een andere uitvoeringsvorm van de afdichtlaag; Overwegende dat op het uitvoeringsplan wordt vermeld dat de bentonietmat droog wordt aangebracht; dat de OVAM in haar advies opmerkt dat met betrekking tot de voorgestelde bentonietmat voor het mineraal gedeelte van de afdeklaag, de gecontroleerde hydratatie van de bentonietmat deel moet uitmaken van de afwerking; dat bij de oplevering van de eindafwerking, ter vrijgave van de bankgarantie, de goede hydratatie van de bentonietmat zal moeten worden geattesteerd; dat het past dit als bijzonder voorwaarde bij dit besluit op te nemen; Overwegende dat een afwijking werd gevraagd op artikel van Vlarem II inzake het plaatsen van een afsluiting rondom het terrein; dat de exploitant in zijn dossier een onderbouwde motivering voor de vraag heeft opgenomen; dat de motivering kan worden bijgetreden; dat er aldus geen afsluiting moet worden geplaatst langs de zijde grenzend aan de werkplaatsen van Budé Containerbouw, waar tevens de toegang tot de stortplaats is gelegen; Overwegende dat tevens een afwijking wordt gevraagd op artikel van Vlarem II inzake de aanleg van een 5 meter breed groenscherm; dat ook hiervoor een onderbouwde motivering werd gegeven; dat deze kan worden bijgetreden en de gevraagde afwijking kan worden toegestaan; dat het schepencollege tevens in zijn advies aangeeft dat in het kader van het PRUP in voorbereiding de nodige verplichtingen inzake buffering van het industrieterrein zullen worden opgelegd; dat zodoende een voldoende afscherming naar de omgeving zal worden gerealiseerd; Overwegende dat gelet op de historiek van de stortplaats en gelet op voorgaande de gevraagde vergunning kan worden toegestaan voor een termijn van 10 jaar mits de afwijking op artikel van Vlarem II wordt verkregen bij de minister; Overwegende dat, vanuit oogpunt van milieuaspecten, gesteld kan worden dat de risico s voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens, buiten de inrichting veroorzaakt door de aangevraagde activiteiten, mits naleving van de in dit besluit opgelegde milieuvergunningsvoorwaarden, tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt; Gehoord het verslag van Frank Smeets, lid van het college;

13 BESLUIT Artikel 1 1. Aan BUDE CONTAINERBOUW NV, Burg. Henrylaan 155 te 3650 Rotem-Dilsen wordt, onder de voorwaarden bepaald in dit besluit, de aangevraagde vergunning VERLEEND voor het exploiteren van een nieuwe inrichting, waarvoor volgende rubrieken van toepassing zijn: - (rubriek b.3 ) : stortplaatsen, andere dan deze bedoeld in rubriek , van categorie 2, anorganische niet gevaarlijke afvalstoffen met laag organisch/bioafbreekbaar gehalte stortplaats voor met zware metalen verontreinigde inerte afvalstoffen (klasse 1) - (rubriek ) : stortplaatsen die meer dan 10 ton per dag ontvangen of een totale capaciteit van meer dan ton hebben, met uitzondering van stortplaatsen voor inerte afvalstoffen stortplaats voor met zware metalen verontreinigde inerte afvalstoffen (klasse 1) op de kadastrale percelen van en te Dilsen-Stokkem, Afdeling 1, Sectie C, nr. 29S, ter plaatse Heulentakstraat z/n. 2. De plannen gehecht aan dit besluit maken er integraal deel van uit. Artikel 2 1. De in artikel 1 bedoelde vergunde inrichting moet in gebruik worden genomen binnen een termijn van drie jaar, te rekenen vanaf de datum van dit besluit. De in deze beslissing vermelde exploitatievoorwaarden zijn onmiddellijk van toepassing vanaf het ogenblik dat een inrichting wordt geëxploiteerd (dus in gebruik is genomen) tenzij in de voorwaarden zelf anders wordt bepaald. 2. In de mate dat voor de inrichting die het voorwerp uitmaakt van de in artikel 1 bedoelde vergunning, krachtens artikel 99, 1 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening een vergunning nodig is, wordt deze milieuvergunning geschorst zolang deze stedenbouwkundige vergunning niet definitief is verleend, in de zin van artikel 133bis, 1, of artikel 193, 2bis, eerste lid, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening. In afwijking van het bepaalde in 1 gaat de termijn van ingebruikname van de milieuvergunning slechts in op de dag dat de vergunning voor handelingen, werken en wijzigingen bedoeld in artikel 99, 1, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening definitief is verleend. 3. Wordt de vergunning voor handelingen, werken en wijzigingen bedoeld in artikel 99, 1, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, evenwel definitief geweigerd, in de zin van artikel 133bis, 2, of artikel 193, 2bis, alinea 2, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, dan vervalt de in artikel 1 bedoelde milieuvergunning van rechtswege. Artikel 3 De in artikel 1 bedoelde vergunning wordt verleend voor een termijn van 10 jaar die eindigt op Artikel 4 De in artikel 1 bedoelde vergunning is afhankelijk van de strikte naleving van: 1. de algemene en sectoriële voorwaarden van Vlarem II. Ter informatie volgt hierna een niet-limitatieve opsomming van toepasselijke algemene en sectoriële bepalingen uit Vlarem II: - V.01: algemene milieuvoorwaarden algemeen - V.02: algemene milieuvoorwaarden geluid - V.03: algemene milieuvoorwaarden oppervlaktewater - V.04: lozingen in grondwater

14 - V.05: algemene milieuvoorwaarden lucht - V.109: algemene milieuvoorwaarden licht - V.07: verwerking van afvalstoffen algemene bepalingen - V.08: stortplaatsen van afvalstoffen in of op de bodem 2. de hierna vermelde bijzondere voorwaarden: 1. In afwijking van artikel van Vlarem II moet de 2 meter hoge afsluiting niet geplaatst worden langs de zijde grenzend aan de werkplaatsen waar de containers worden gebouwd. 2. in afwijking van artikel van Vlarem II moet er geen 5 meter breed groenscherm rond de stortplaats worden aangelegd. 3. Met betrekking tot de voorgestelde bentonietmat voor het mineraal gedeelte van de afdichtlaag (voor dat deel gelegen in de bufferzone) moet de gecontroleerde hydratatie van de bentonietmat deel uitmaken van de afwerking. Bij de oplevering van de eindafwerking ter vrijgave van de bankgarantie zal de goede hydratatie van de bentonietmat moeten worden geattesteerd. Artikel 5 Deze vergunning doet geen afbreuk aan de rechten van derden. Artikel 6 1. Voor elke verandering van de vergunde inrichting gelden de bepalingen van artikel 5, 2 en van hoofdstuk III bis van Vlarem I. Een nieuwe vergunning is nodig voor de inrichting of gedeelte van de inrichting die niet binnen de bij dit besluit vastgestelde termijn (zie art. 2) in gebruik is genomen, of die ten minste gedurende twee opeenvolgende jaren niet werd geëxploiteerd, of die vernield werd door brand of ontploffing veroorzaakt door de exploitatie van de inrichting. 2. Elke overname van de vergunde inrichting door een andere exploitant moet vóór de datum van inwerkingtreding van de overname, worden gemeld aan de vergunningverlenende overheid, overeenkomstig de bepalingen van artikel 42 van Vlarem I. 3. Een hernieuwing van de vergunning moet worden aangevraagd tussen de 18 de en 12 de maand voor het verstrijken van de vergunningstermijn. Indien het een vergunning betreft waarvan de eindtermijn afloopt ten laatste op 1 september 2011, kan de hernieuwing vanaf 48 maanden vóór het verstrijken van de lopende vergunning worden aangevraagd. Artikel 7 Inbreuken op bovenvermelde voorschriften en opgelegde exploitatievoorwaarden zullen vastgesteld, vervolgd en bestraft worden overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning en het besluit van de Vlaamse Executieve van 6 februari 1991 houdende het Vlarem. De vergunning kan worden opgeheven of geschorst indien de exploitant bovenvermelde voorschriften en/of voorwaarden niet naleeft of wanneer hij weigert zich te onderwerpen aan de nieuwe of aanvullende voorwaarden die hem worden betekend. Artikel 8 Een afschrift van dit besluit zal AANGETEKEND worden gezonden aan: 1. voor BEKENDMAKING (aanplakking) aan de burgemeester van en te DILSEN-STOKKEM. De burgemeester is belast met de bekendmaking (aanplakking) van de beslissing overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk IX van Vlarem I. 2. voor KENNISNEMING aan: