REPERTORIUM OP DE GRAFELIJKE LENEN TE DELFT,

Transcriptie

1 REPERTORIUM OP DE GRAFELIJKE LENEN TE DELFT, door C. Hoek Eerder gepubliceerd in Ons Voorgeslacht, jrg. 39 (1984), een uitgave van de Zuidhollandse Vereniging voor Genealogie DELFT 1. Het patronaatschap van de kerk van Delft : Bartolomeus, vermeld op en als Bartholomeus van de Made in 1282 (L.H. 5, fol. 47 en Gemeentearchief Delft, stadsarchief, inv.nr. 1208) : Willem van der Made vermeld op en (Nassau Domeinarchief inv.nr. 6525, fol. 253 en 253v) : Bepaald wordt dat het leen, dat na het overlijden van heer Willem van der Made is afgestorven, aan de graaf zal blijven (L.H. 1, fol. 89v). 2. Het huis en de steeg van Clays Coppersz. binnen Delf en 4 pond 17 schelling 6 denier per jaar, verzekerd op het goed van Al(ide), de vrouw van Clays Coppersz : Colijn veren Bairtenneve na opdracht uit eigen (L.H. 5, fol. 109; dit is echter onwettig, omdat alle grond binnen Delf eigendom is van de graaf, in erfhuur uitgegeven en niet in leen mag worden omgezet. In overleg met heer Matthijs van der Burch is het leen 2 vervangen door het leen 2A). 2A. Een jaarrente van 5 pond 17 schelling 6 penning, verzekerd op 6 morgen 1 hond 23 roede land te Maesland, dat Jacob Claes Brunenz. vroeger in pacht hield, gelegen aan de Leidiker : Symon Colijnsz. van Haerlem krijgt het leen ten vrij eigen (L.H. 23, fol. 59v). 3. De helft van de grute en de hoppe (1412: het hopgeld) te Delf : Philips van Wassenaer bij dode van zijn oom heer Dieric, burggraaf van Leyden, behoudens de lijftocht van diens weduwe ver Justine (L.H. 5, fol. 6 en leenkamer Wassenaar: AA, fol. 11) : Dirc van Wassenaer, burggraaf van Leyden (leenkamer Wassenaar: AA, fol. 70) : Heer Philips van Wassenaer, burggraaf van Leyden, bij dode van zijn vader (L.H. 52, fol. 36) : Heer Philips, heer van Wassenair, mag lijfrenten verkopen, die op het leen zijn verzekerd (L.H. 309, fol. 86). De overige beleningen zijn gelijk aan die van een leen te Harnas, zie Ons Voorgeslacht 1973, leen 10, blz. 75, behoudens het volgende: : Johan, heer van Wassenair, Voirschoten en Catwijck, burggraaf van Leyden, beleent zijn zuster jonkvrouwe Elisabeth van Wassenair, kanunnikes te Bergen in Henegouwen, met 90 goudgulden uit het leen, te betalen door de pachters elk jaar, wegens de door haar gedane afstand van een derde deel van 800 pond parijs, verzekerd op de gruit te Brugge, geërfd van hun moeder, bevestigd op door de graaf, wiens kamerling hij is (L.H. 117, cap. N.H., fol. 20v). 1

2 4. Een losrente van 3 gulden 2 stuiver 8 penning van 40 groten Vlaams het stuk verzekerd op een huis (1637: van Ruth Willemsz. varentman) binnen Delft aan de noordzijde van de Geerweg belend ten westen: de weduwe van Lenert Symonsz. Backer, ten oosten: Jan Jansz. Backer, achter: Arent Maertensz. Storm, volgens de acte verleden op voor Abraham Jansz. Graswinckel en Isaack Lambrechtsz. van der Well, schepenen aldaar, door Willem Symonsz. schipper ten behoeve van Aeltge Cornelisdochter, weduwe van Ewout Jacobsz : Dirck Gool, griffier van de lenen van Hollandt, na opdracht uit eigen, zoals op voor Franco van der Meer en Pieter van Santen, schepenen in Delff, de rente hem getransporteerd is door zijn schoonzoon Ewout Brand, schepen te s-gravenhage, als erfgenaam van zijn moeder Aeltgen Cornelisdochter van Hodenpijl (L.H. 148, cap. N.H., fol. 6v). 5. Het patronaatschap over 6 kapelrieën, elk ter waarde van 8 pond groot Vlaams per jaar, in het college van Sint Hieronimus binnen de stad Delff, en het huis dat op kosten van meester Vincent Cornelisz. door het college voor diens woning is gebouwd : Meester Vincent Cornelisz., tresorier generaal, na opdracht uit eigen samen met het collatierecht van de kerk van Kethel en 2 proven en 2 vicarieën in de Sint Pancraes kerk binnen Leyden, ruim, 150 jaar geleden door meester Philips van Leyden gesticht, als toevoeging aan de ambachtsheerlijkheid Kethel, die hij van de graaf in leen houdt. Het college is op verzoek d.d door de bewoners van het klooster van Sint Jeronimus van de Sint Pouwels orde gesticht na de grote brand van Delff op , toen de kerk en het klooster verloren gingen en waarna de kerkmeesters van de beide hoofdkerken aldaar, die ook verbrand waren, geweigerd hadden de kerkelijke verplichtingen over te nemen. Zij hebben hiertoe op toestemming van de bisschop gekregen, die op door de rekenkamer is bevestigd, n.l om eerst gedurende 10 jaar met 4 kapelanen en daarna met 7 een college te vormen. Meester Vincent heeft het college 2 in zijn bezit zijnde kapelrieën geschonken, zodat dit er nu 6 bezit, die gemiddeld elk 8 pond groot Vlaams per jaar waard zijn. Het college heeft hem met toestemming van de bisschop van Uytrecht d.d tot patroon benoemd (L.H. 127, tap N.H., fol. 60) : Heyman van den Ketel, meester van de rekeningen, bij dode van zijn vader meester Vincent Cornelisz., raad en tresorier van alle domeinen, behoudens de lijftocht van diens weduwe Maria Jacobsdochter (L.H. 127, cap. N.H., fol. 61v) : Sebastiaen van den Ketel bij dode van zijn vader Heyman van den Ketel (L.H. 129, cap. N.H., fol. 10v) : Jan Heymansz. van den Ketel, ambachtsheer van s-gravenambacht, bij dode van zijn broer Sebastiaen van den Ketel (L.H. 131, cap. N.H., fol. 23) : Heer Cornelis van Myerop, domproost te Utrecht, hulde door meester Witte Wittensz., raad in het Hof van Holland, volgens procuratie d.d , bij dode van zijn neef Jan Heymansz. van den Ketel (L.H. 131, cap. N.H., fol. 58) : Meester Jacob van Cabau bij dode van zijn broer meester Cornelis van Myerop, domproost te Utrecht (L.H. 132, cap. N.H., fol. 7v) : Jacob heer van Cabau, tocht zijn vrouw jonkvrouwe Catharine d Oosterlinor (L.H. 135, fol. 113v) : Adriaen van Ylen Rutgersz. volgens procuratie verleend op door meester Jan Stalpert, Cornelis van Bleyenburch, jonkheer Jan van der Mijle namens zijn vrouw, Philips van Gindertalen en meester Quirijn Jacob Wittensz., namens de erfgenamen van Jacob van Mierop, heer van Cabau, zijnde de kinderen en de kleinkinderen van diens zuster Margaretha, Eva, Maddalena en Martha, volgens octrooi d.d en diens testament d.d , behoudens de lijftocht van diens weduwe (L.H. 138, fol ). 2

3 Het leen 5 is gesplitst in 5A, 5B, 5C en 5D. 5A. De helft van het huis Sint Hieronimus binnen de stad Delff, gemeen met de erfgenamen van jonkvrouwe Cornelia Stalperts van der Wiele, en de collatie van 2 van de 6 vicarieën van Sint Hieronimusdale aldaar, waarbij 27 morgen 4 hond land behoort, gelegen in 83 morgen 75 roede : Adriaen van Ylem, hulde door Pieter van Groenewege, notaris in den Hage, volgens procuratie d.d , bij dode van zijn moeder jonkvrouwe Maria Stalperts van der Wiele volgens haar testament met haar man Rutgert van Ylem Joostenz., advocaat, verleden op en schenking inter vivos door haar, geassisteerd door haar cousijn Wilhelm Brasser, op ten overstaan van doctor Ewaldus Schrevelsz. en Cornelis Jacobsz. van Wouw, schepenen in den Haghe. Zij bezat het leen als erfgename van haar oom Jacob van Mierop, heer van Cabau, na scheiding op met de andere erfgenamen van jonkvrouwe Eva van Mierop Vincentsdochter en na uitspraak door het Hof van Hollandt op , en tussen Adriaen van Ylem en François de Witte, Wilhelmina Cleuting namens haar moeder Maria de Witte, Michiel van der Eems namens zijn vader Adriaen Michielsz. van der Eems, allen kleinkinderen van jonkvrouwe Cornelia Stalperts (L.H. 144, cap. N.H., fol. 54) : Rutgert van Ylem, onmondig, mede namens zijn broers, zusters en halfzuster, hulde door Franchois de Witte, bij dode van zijn vader Adriaen van Ylem, ambachtsheer van de Ketel, volgens octrooi d.d , testament verleden op voor notaris C. Vosmer te s-gravenhage en huwelijkse voorwaarden d.d met jonkvrouwe Margareta van Diemen. Hierin bepaalt dezedat zijn voorzoon Cornelis van Ylem, broer van Maria van Ylem, slechts zijn legitieme portie zal krijgen, de kinderen bij zijn laatste huisvrouw krijgen samen gulden, zijn zoons erven al zijn boeken, hij legateert aan meester Adriaen van der Goes, advocaat voor het Hof van Hollandt, en Franchois de Witte een zilveren schaal ter waarde van 50 gulden (L.H. 146, cap. N.H., fol. 40) : Rutgert van Ylem doet zelf hulde (L.H. 146, cap. N.H., fol. 40v). 5B. De helft van het huis en de collatie van 2 van de 6 vicarieën waarbij 27 morgen 4 hond in 83 morgen 75 roede land behoort : Francoys de Witte, substituut griffier van het Hof van Hollandt, mede namens de andere erfgenamen van zijn grootmoeder Cornelia Stalpers, bij dode van hun oudoom Jacob van Mierop, heer van Cabau, volgens octrooi d.d , diens testament d.d en na scheiding op (L.H. 146, cap. N.H., fol. 43v) : Maria de Witte, gehuwd met Johan de Beaumondt, kapitein van een compagnie voetknechten, tevens namens haar mede-erfgenamen bij dode van haar vader Franchois de Witte, substituut griffier van het Hof van Hollandt (L.H. 148, cap. N.H., fol. 43v). 5C. Een van de 6 vicarieën van het college van Sint Hieronimus binnen de stad Delft, waarbij een zesde deel van 83 morgen 75 roede land behoort : Jacob de Ghein de Jonge namens zijn mede-erfgenamen bij dode van zijn grootvader meester Johan Stalpaert, volgens octrooi d.d , testament d.d en scheiding op (L.H. 144, cap. N.H., fol. 68) : Jonkvrouwe Elisabeth van Lambrouck, weduwe van Willem Dimmer, rentmeester van de baronie van Ysselsteyn, en haar nicht jonkvrouwe Anna Wijntgens, weduwe van Jonkheer Bucho van Schroyesteyn, hulde door Cornelis Dimmer, lid van de kamer van justitie van Vyanen, volgens procuratie verleden op voor Thobias van Helmont, schout-, Jan Jansz. 3

4 van Leerdam en Steven Adriaensz. van Beusichem, schepenen van Ysselsteyn, bij dode van hun neef Jacob de Ghein de Jonge (L.H. 149, cap. N.H., fol. 18v). 5D. Een van de 6 vicarieën van het college van Sint Hieronimus binnen de stad Delft, waarbij een zesde deel van 83 morgen 75 roede land behoort : Adriaen Stalpaert van der Wiele te Leyden na verzuim, mede namens zijn broers en zusters als nakomelingen van meester Vincent van Mierop en bij dode van hun oudoom Jacob van Mierop, heer van Cabau, als descendenten van diens tweede zuster Eva van Mierop, weduwe van Adriaen Stalpaert van der Wiele, rekenmeester van Hollandt, volgens cavelcedulle gepasseerd op voor meester Leonardt de Voocht, raad in de Hoge Raad, en volgens sententie van het Hof van Hollandt op , waarbij ten overstaan van meester Pieter van Couwenburch van Belois de erfgenamen van zijn vader Vincent Stalpaert van der Wiele, te weten jonkvrouwe Maria Stalpaert met haar zoon meester Adriaen van Yelem, meester Cornelis Duyn en Jaques de Ghein namens hun vrouwen, en de mede-erfgenamen van meester Jan Stalpaert. Deze betreft o.a. de helft van een vicarie op het Onze Lieve Vrouwenaltaar op het Hof in de Hage, de vicarie in Sint Jeronimusdael binnen Delf met een vijfde deel van 83 morgen 75 roede land plus een vierde van een vierde deel in de Noordkavel in de Brouck van Strijen, een vierde deel van een vicarie van Sint Johannes Baptista en Maria Magdalena in de Sint Pancraskerk te Leyden, de helft van de vicarie op het Sint Jacobsaltaar in de kapittelkerk van Geervliet, waarvan de andere helft toebehoort aan Vincent Vincentsz. Stalpaert en op Adriaen Stalpaert van der Wiele zal vererven, een vicarie op het Sint Benedictusaltaar in de Sint Pancraeskerk met 5 morgen 425 roede land, de helft van 2 vicarieën genaamd Peter Gobburch en Sint Nicolaï met 5 morgen land, een huis op het Sint Pancraeskerkhof en erfpachten in Leyden, waarvan de andere helft toebehoort aan Cornelis de Haes Jacobsz. o.a. gefundeerd door de heer Pieter van Leyden (L.H. 146, cap. N.H., fol. 74v). 6. Een vierkant erf buiten de Watersloot (1591: Waterslootse poort) van Delft, belend ten oosten: Jan Pietersz., ten zuiden: de Voordelft, ten westen: Mees Michielsz. en ten noorden: de Bleykerssloot : Pieter van der Goes, dijkgraaf en baljuw van Delfland, na opdracht uit eigen (L.H. 75, fol. 57) : Jonkvrouwe Maria van der Dussen, weduwe van Pieter van der Goes, dijkgraaf en baljuw van Delfland, krijgt het leen ten eigen (L.H. 75, fol. 57). 7. Het huis en erf, waarin Jan Hoyter woont en dat vroeger van Jan Huygenz. was (1447: het huis met de hofstad binnen Delff, dat vroeger s graven herberg was, van achteren tot voren met alle erbij behorende huizen en woningen, met de verplichting het te onderhouden; 1461: het huis verkeert in slechte toestand, 1485: belend ten oosten: de westzijde van de straat van de Nieuwe Delff, ten westen: de oostzijde van de straat van de Oude Delff) : Jan Hoyter, s graven waard te Delf, krijgt het huis tot een nader te bepalen tijdstip, mits dat hij de erop staande jaarlijkse lasten betaalt en het onderhoudt (L.H. 318, fol. 19) : Bertelmees Pertant en zijn vrouw voor de duur van hun beider leven (L.H. 116, cap. N.H., fol. 7) : Jonkvrouwe Margriete na overdracht door haar vader Bertelmees Pertant, raad en rentmeester van Noorthollant, als huwelijksgave voor haar huwelijk met Jan Matenesse, voor de duur van haar leven (L.H. 116, cap. N.H., fol. 7). 4

5 : Aernt Vranckenz., schout van Delft, na overdracht door Bertelmees Pertant, rentmeester van Noort Hollant, en Philips, zoon van zijn dochter (L.H. 117, cap. N.H., fol. 36) : Aernt Vranckenz., schout van Delft, krijgt het leen ten vrij eigen in ruil voor het leen 8 (L.H. 120, cap. N.H., fol. 26v). 8. Het huis en erf, dat vroeger van de jonkvrouwe van Egmondt en van Geertruydt, de weduwe van Symon Dammaesz., was en dat bestemd is tot grafelijke herberg te Delff, belend ten oosten: de straat van de Oude Delff, ten zuiden: Dirck Jan Sonckenz., ten westen: de vest, ten noorden: Russen, de weduwe van Claes Colijn Gerijtsz. en daarachter Gerijt van Abbenbrouck : Aernt Vranckenz., schout van Delft, in plaats voor het leen 7 na opdracht uit eigen, samen met de woning, die vroeger Jacob Backers woning heette, met 19 morgen land erbij gelegen te Voirborch en belend: de woning met 5 morgen, ten westen: heer Jacob Suys, pastoor te Voirborch, ten noorl den: de heerweg naar Leyden, ten oosten: Cornelis van Zwieten Pietersz. met leengoed, ten zuiden: de watering, de overige 14 morgen liggen over de watering, strekkende tot de Nieuwen Veense weg (L.H. 120, cap. N.H., fol. 26v) : Vranck Pietersz. bij dode van zijn grootvader Aernt Vranckenz. (L.H. 122, cap. N.H., fol. 49) : Vranck Pietersz. krijgt het leen ten eigen tegen betaling van 80 pond groot Vlaams, mits hij en de toekomstige eigenaars per jaar 30 groten Vlaams betalen aan de rentmeester van Noord-Holland (Archief van de Rekenkamer, inv.nr. 7, fol. 153v) gouden franse kronen per jaar, verzekerd op de hop en de gruit : Heer Jan van Vianen, ridder, in aflossing van een schuld van 1000 franse kronen, die hij betaalde aan Coen van Herlaer, de acte is in 1413 gecancelleerd (L.H. 54, fol. 69v). VRIJENBAN morgen land in de Vrijenban, die vroeger van Jan Bogge waren : Jan van Arckel, heer van Hagesteyn, van Perpont en van het land van Machelen met andere goederen, wegens 2000 wilhelmusschilden door hem geleend, hem toegewezen te Leyden door heer Jacob van Woude en volgens uitspraak door Filips van den Dorpe (L.H. 52, fol. 164) morgen land te Popswoude, belend ten zuiden: Heynric van Ockenberghe samen met Symon ver Douden neve, ten noorden: Jan Groys, ten oosten: Heynric van der Woert, ten westen: Arnt van Dorp : Heynric van der Woert krijgt het leen ten eigen (L.H. 1, fol. 75v) morgen land op die Made (1329: waarop de vader van Deric van Ockenberghe woonde bij Delf, 1399: bij de stad Delf) : Alebrecht van Ockenberghe, vermeld in 1282 (L.H. 5, fol. 51v) : Deric van Ockenberghe (L.H. 1, fol. 21) : Willem van der Made Dircsz. van Ockenberghe met ledige band (L.H. 422, fol. 49) : Aelbrecht Tant Dircsz. bij koop nadat het leen was afgestorven bij dode van Willem van der Made (L.H. 52, fol. 134v) : Willem Heerman Jan Heermansz. krijgt het leen ten eigen na overdracht door Aelbrecht Tant Dircxz. (L.H. 52, fol. 358). 5

6 13. 7 morgen land bij de zieke lieden : Alebrecht van Ockenberghe, vermeld in 1282 (L.H. 5, fol. 51v) ½ morgen land, afkomstig van het convent van Conincxvelt, dicht onder de stadsmuren van Delft (1629: bij de schoolpoort, 1646: tussen de school- en de Haechpoort bij het bolwerk), belend ten oosten: de Buytenweg, ten westen en zuiden: Cornelis Lambertsz. van der Wel (1646: de weduwe van Adriaen Jacobsz. van Adrichem), ten noorden: de erfgenamen van Jacob Huygensz. van der Dussen en die van jonkheer Abraham van Almonde (1646: kapitein Imbiesen en meester Anthony de Wael, raad in de Hoge Raad van Holland) : Dirck Govertsz. Brasser na opdracht uit eigen in ruil voor de helft van 5½ morgen land te Maesland, verkocht aan de gasthuismeesters van Delft, zie Ons Voorgeslacht 1970, blz. 121, leen 58D (L.H. 136, fol. 476) : Willem Dircksz. Brasser bij dode van zijn vader Dirck Govertsz. Brasser (L.H. 226, fol. 6v) : Dirck Dircxz. Brasser met een derde deel na overdracht door zijn broer Joost Brasser Dircxz., koopman te Amsterdam, broer van Govert Brasser, advocaat, volgens procuratie verleden op door zijn broer Willem Brasser Dircsz., koopman te Delft, voor notaris Geraerdt Vincent te s-gravenhage en Jan Jansz. van der Duyff en Jan Vincent als getuigen, en namens hun zuster Cornelia Dircx Brasser, weduwe van Jacques van Borsselen, burgemeester van Brouwershaven, volgens procuratie op voor notaris Johan Suys aldaar verleden met een derde deel, zoals haar oom Govert Willemsz. Brasser en haar vader Dirck Willemsz. het bezaten (L.H. 142, cap. N.H., fol. 25) : Dirck Dircksz. Brasser, geboren te Delft, met een derde deel bij dode van zijn vader Dirck Govertsz. Brasser, hulde door Johan Basius, heer van Heerenkarspel, raad en rekenmeester van Holland te s-gravenhage, volgens procuratie verleden op voor het gerecht van Dantzick en draagt het leen over aan zijn broer Joost Brasser, koopman te Amsterdam, hulde door Jacob van Mierop, volgens procuratie verleden op voor notaris Symon Puttens te Amstelredam (L.H. 145, cap. N.H., fol. 44v) : Dirck van Beest, onmondig, vader Johan van Beest, notaris te Delft, weduwnaar van Maria van Miervelt, na overdracht door Johan van der Chijs, raad, veertig en schepen van Delft, tegen betaling van 8590 gulden 4 stuiver volgens procuratie verleden op voor notaris Willem van Assendelff aldaar door zijn schoonvader Joost Brasser (L.H. 150, cap. N.H., fol. 36) : Dirck van Beest, raad en vroedschap van Delft, doet zelf hulde (L.H. 150, cap. N.H., fol. 36) ½ morgen land bij Papswoude : Conegout Woutersdochter van der Woert, gehuwd met Heinric van der Woert (L.H. 5, fol. 60) morgen land in Coudenboven bij Delf : Vranke van Coudenoven (r.r. 198). Het leen 16 is gesplitst in 16A en 16B. 16A. 6 morgen land. 6

7 : Gheret Boey bij koop nadat het leen bij dode van Vranke van Coudeioven was afgestorven (r.r. 198) : Gheret Boye Ywein Heyenz. tocht zijn vrouw Ryckarde Dierics Vischersdochter (L.H. 23, fol. 16) : Vrancke van Coudenhoeven bij dode van zijn vader Gheret Boyenz. (L.H. 50, fol. 122v) : Vranck van Coudenhoven met ledige hand (L.H. 422, fol. 50v) : Oedzier van Coudenhoven koopt het leen ten eigen nadat het als recht leen was afgestorven bij dode van zijn broer Vrancke van Coudenhoven, benevens de helft van 4½ morgen land te Hodenpijl tegen 200 Dordtse gulden en belooft op binnen 3 jaar een goed van gelijke waarde als onversterfelijk erfleen te zullen opdragen (L.H. 52, fol. 295v). 16B. 6 morgen land : Willem van den Veen bij koop nadat het leen bij dode van Vranke van Coudenhoven was afgestorven (r.r. 198) : Willem van den Vene Willemsz., bij kinderloos overlijden te versterven op zijn broer Boeke1 van den Veen (L.H. 49, fol. 43) : Buekel van den Veen bij dode van zijn broer Willem van den Veen (L.H. 50, fol. 172) : Willem van den Veen bij dode van zijn vader Buekel van den Veen (L.H. 50, fol. 172) : Willem van den Veen met ledige hand (L.H. 422, fol. 16v) : Willem van den Veen krijgt het leen ten eigen (L.H. 52, fol. 446v) morgen land te Popswoude (1347: in den Vrijenban), verpacht aan Jutte, weduwe van Mathijs Mechteldenz., belend ten noorden en zuiden: de pachtster : Daniel van Mattenesse, knape, zoon van Dirc Bokel, zoals zijn ouders het leen hielden, bij kinderloos overlijden te versterven op zijn broer Philips van Mattenes (L.H. 30, fol. 35) : Heer Daniël van Mathenesse, ridder, krijgt wegens de onkosten gemaakt aan de timmering aan het huis te Riviere en de schulden, die hij heeft geërfd, het leen ten eigen en zal de opbrengst van de verkoop opnieuw als leen beleggen en verkoopt het land aan Symon van der Burch (L.H. 47, fol. 28, en Archief van de graven van Holland, inv.nr. 750). 18. De halve waterhoeve in de Vrienban (1321: belast met het onderhoud van weg, watering, dijk, dam en sluis) : Willame van den Woude (L.H. 1, fol. 20v) : Clais den Hard koopt het leen, dat verbeurd is door de nakomelingen van Willame van den Woude wegens het niet betalen van de erop drukkende lasten in het zware jaar, van Jan van Rosenburch, baljuw van Delf- en Schieland (L.H. 1, fol. 20v) : Hughe van den Woude krijgt van het leen 7 morgen terug die hij had verbeurd en die verkocht waren aan Otsier van Delf, bottelier van de graaf, wiens schoonvader Heynric Monthaen er 200 pond voor betaalde, zolang er geen ander leen is afgestorven krijgt deze hiervoor een renteleen van 8 pond per jaar, uit te betalen door de rentmeester van Noort-Hollant (L.H. 1, fol. 81v). 19. Een halve hoeve in Popswoude : Heer Ghisebrecht Bokel, vermeld in 1282 (L.H. 5, fol. 50v). 7

8 morgen land in de Vrienban : Symon Gerart Vraetsz., vermeld in 1282 (L.H. 5, fol. 54). 21. Circa 22½ morgen land (1322: in de hove van Theijlinge in Popswoude). Het leen 21 is gesplitst in 21A en 21B. 21A. 7½ morgen land (1330: verpacht tegen 12 schelling 9 penning hollands per morgen aan Jonghe Michiel) : Arnoudt Voppenz. (L.H. 1, fol. 25) : Voppe Aernoutsz. (L.H. 1, fol. 104v). 21B. Een halve hoeve op Popswoude (1322: 15 morgen land zijnde twee derde deel van de hoeve van Theylinge, 1330: verpacht tegen 11 schelling 6 penning hollands per morgen aan Pieter Kerstinenz.) : Alebrecht van Ockenberhe, vermeld in 1282 (L.H. 5, fol. 51v) : Willem Aelbrechtsz., vermeld in 1322 (L.H. 1, fol. 25). Nadat de lenen 21A en 21B zijn afgestorven, worden zij samengevoegd en uitgebreid tot het leen morgen land in de Vryenhan, 7½ morgen land aldaar verpacht tegen 12 schelling 9 penning hollands per morgen aan Rohhrecht Zagwijnsz. en de andere helft van de 7½ morgen land, afgestorven hij dode van Voppe Aernoutsz : Heer Symon van Benthem, ridder, ter ondersteuning van zijn ridderschap (L.H. 1, fol. 81v) : Heer Symon van Benthem, ridder, tocht zijn echtgenote vrouwe Agniese heer Dieric Boekelsdochter (L.H. 1, fol. 104v) morgen land hij het huis van Bartholomeus van der Made : De heer van Wassenare, vermeld in 1282 (L.H. 5, fol. 45). 24. Het goed te Coudenhove : ver Aleyde van Henegouwen, weduwe van heer Johan van Avennis, na overdracht door Didericke van Wermonde (Archief van de graven van Holland, inv.nr. 2163) : Ver Aleyde van Henegouwen, tante van de leenheer graaf Florens van Holland en Zeeland, draagt het leen aan deze over, behalve 12 morgen land, die door haar zijn verkocht aan de monniken van Bethlehem (Archief van de graven van Holland, inv.nr. 2163). 25. De woning en het land tussen de Delf en de Maesloot (1496: groot 44 morgen) met land op t Wout, ter waarde van 6 pond per jaar, in achterleen uitgegeven en 10 morgen land, dat Hughe de Rode in achterleen houdt (1331: met de leenmannen), 1 pond per jaar in Biselant : Bartholomeus van der Made, vermeld in 1282 (L.H. 5, fol. 47) : Willem van der Made, vermeld op en (Nassau Dogmein archief, inv.nr. 6525, fol. 253 en 253v). 8

9 : Jonkvrouwe Lisebette, bij dode van haar vader heer Willem van der Made, ridder, zonder de leenmannen, bij kinderloos overlijden te versterven op haar oom Dierc van der Made, gehuwd met de dochter van Jan van der Merwede, of na diens overlijden op hun oudste zoon Heynric, en daarna als recht leen (L.H. 1, fol. 89v) : Jonkvrouwe Lisebette, nu echter met inbegrip van de leenmannen (L.H. 1, fol. 84) : Vrouwe Lijsbeth van der Made met ledige hand (L.H. 422, fol. 5) : Heer Philips van Pollanen, gehuwd met de vrouwe van Diest, bij dode van zijn moeder de vrouw van der Made (L.H. 52, fol. 356) : Het leen is afgestorven bij dode van heer Philips van Pollanen, waarna hertog Aelbrecht etc. het schenkt aan zijn gemalin Margryete van Cleve. Deze verkoopt het als eigen aan heer Huge van Heenvliet tegen 2400 oude Wilhelmusschilden in 1402 (L.H. 131, cap. N.H., fol. 52v) : Heer Huge van Heenvliet na opdracht uit eigen als onversterfelijk leen (L.H. 131, cap. N.H., fol. 52v) : Heer Huge van Heenvliet, ridder, met ledige band (L.H. 54, fol. 3) : Heer Jan van Heenvliet bij dode van zijn vader heer Huge van Heenvliet (L.H. 54, fol. 230) : Willem, heer van Naeldwijck bij dode van zijn oom heer Johan van Heenvliet (L.H. 131, cap. N.H., fol. 52v) : Willem van Naeldwijc met ledige hand (L.H. 114, fol. 22v) : Henrick van Naeltwijck bij dode van zijn vader Willem van Naeldwijck (L.H. 116, cap. N.H., fol. 80) : Heynric, heer van Naeldwijc en Cappelle, ridder, erfmaarschalk van Hollant, testeert. Hij wenst samen met zijn vrouw in het door hem gestichte Bernardieten klooster te Wateringe te worden begraven met een tombe met 2 beelden opzij in het koor met een boog half in de muur, afgesloten met ijzeren traliën, waartoe hij 75 pond groot Vlaams schenkt. Hij doet de volgende giften: aan de heilige geest van Naeldwijc 57½ pond hollands van 30 groot per jaar, waarvan 47 voor het onderhoud van 5 arme mannen, elk 12 stuivers per maand, met een huis op het erf van de pastorie langs de kerklaan, voor de bouw en de afkoop van de cureit schenkt hij 44 pond groot Vlaams. De overige armen krijgen 20 pond hollands, bij tekorten aan het oude manhuis kan dit bedrag hiervoor worden gebruikt. Aan de kerk te Naeldwijc 15 pond hollands per jaar om zijn jaargetijde te houden, waarbij aan de armen voor 40 schelling aan brood moet worden uitgedeeld, wat ook moet gebeuren tijdens de jaargetijden van zijn ouders Willem van Naeldwijc en jonkvrouwe Willem van Egmonde, zijn grootvader Jan van Egmonde en jonkvrouwe Marie van Polanen zijn dochter en verder op iedere vierde zaterdag voor 20 schelling. Hij geeft 8 schelling hollands per jaar voor wijn en brood voor de dagelij kse missen in de door hem in de kerk gestichte kapel en 5 pond per jaar voor het onderhoud van deze. Verder aan de armen op de nieuwe Hey in het ambacht Monster om uit te delen 16 pond hollands per jaar, maar niet meer dan 1 pond per persoon; aan de armen te Sceveningen 16 pond per jaar. Aan de armen van de heilige geest te Wateringen 17 pond hollands per jaar, mede om tweemaal de 7 getijden met 5 personen te zingen, waarvoor de pastoor 1 braspenning per dag, de vice-pastoor 2 pieters, de schoolmeester, de koster en de overigen elk 2 groot krijgen. De kerk te Wateringen ontvangt 10 pond hollands per jaar om 4 maal per jaar voor hem, zijn vrouw en kinderen memoriediensten te houden in de laatste week van de maanden Maart, Juni, September en December, waarbij de dienst doende priester een braspenning, de pastoor, de koster en eventuele andere priesters en kapelanen elk 2 groot krijgen en de armen 20 groot aan brood zullen ontvangen. Aan de heilige geest armen te s Gravenzande 8 pond hollands per jaar ten behoeve van brood. Aan het klooster van de predicaren in den Haech 20 pond hollands per jaar, waarvan 6 pond voor miswijn en brood, 13 pond voor memoriediensten in het begin van Februari, April, Juli en October, s avonds met een vigilie van 9 lessen en s morgens een requiem mis met 2 kaarsen op het hoogaltaar en na de vigilie een 9

10 profundis, zoals zij dit gewoon zijn; iedere keer wanneer dit plaatsvindt zal in de refter voor 32 groot aan wijn worden gegeven. Aan de karthuizers buiten Delf 10 pond per jaar voor gelijke missen. Aan de regulieren te s Gravenzande 8 pond hollands per jaar voor memoriediensten in eind Januari, April, Juli en October met gelijke missen en 30 groot aan wijn voor de broeders. Aan de Bernardieten te Wateringhe 10 pond groot Vlaams voor bouwkosten, mits zij 3 maal per jaar memoriediensten zullen houden in de week na de octave van Pasen, na die van Pinksteren en na die van dertiendag, de vigilie met 9 lessen en 3 kaarsen op het hoofdaltaar, waarvoor de broeders 30 groot aan wijn in de refter zullen ontvangen. Aan het Sint Lijsbethen zusterhuis in den Haech 8 pond hollands per jaar voor 2 memoriediensten in de eerste week van Februari en van Augustus, met 3 waskaarsen, elk zwaar 3 pond, voor iedere priester 2 groot en elke zuster een brood van een halve groot. De zusters van Bethlehem in het Westeynde van een Haech 8 pond hollands per jaar voor 2 memoriediensten in de eerste week van Maart en van September met 5 priesters en 5 waskaarsen, elk zwaar 3 pond zoals hiervoor genoemd. Aan de oude mannen van Sint Christoffel binnen Delf 6 pond hollands per jaar. Aan de heilige geest te Vlaerdinge 18 pond hollands per jaar, waarvan 10 pond voor de armen van de stad en het ambacht Vlaerdinghe en 8 pond voor de zusters binnen Vlaerdinghe voor memoriediensten in de eerste week van Juni en van December met 5 priesters en 3 waskaarsen, elk zwaar 3 pond, elke zuster zal een brood van een hahre groot ontvangen. Indien de zusters uit Vlaerdinge vertrekken komt het geld aan de heilige geest om de memoriediensten te doen voortgaan. Verder aan de heilige geest te Capelle opte IJsel, die te Nyewerkerc en die te Waddinxveen elk 6 pond hollands per jaar ten behoeve van de armen. Al deze renten verzekert hij op het leen, dat door de uitvoerders van zijn beschikking steeds voor 10 jaar verpacht moet worden, zij zullen zelf hiervoor 40 pond per jaar ontvangen. Hij maakt nog andere bepalingen, te financieren uit ander bezit en noemt wijlen zijn broer Adriaen van Naeldwijc, wiens grafelijke leengoederen hij voor 1400 rijnsgulden had gekocht, diens zoon Jan van Naeldwijck en diens dochter Willekijn, ingetreden in het Sint Lijsbethen zusterhuis in de Haech. Het kapittel moet zorg dragen dat meester Mathijs Keldermans het door hem aangenomen hoogaltaar in de kerk van Naeldwijc volgens het patroon voltooit. Hij benoemt tot executeurs testamentair meester Jacob van Hoeck, deken van Naeldwijc, heer Gijsbert Baroen, kanunnik aldaar, en heer Nicolaes van Asseldelff, ridder. (Koninklijke Bibliotheek, m.s. 73E38, cap. V, fol. 12) : Vrouwe Willem van Naeldwijck, vrouwe van Montfoirt, gehuwd met Johan, heer van Montfoirt, hulde door Dieric van Polgeest, bij dode van haar vader heer Hendrick van Naeldwijck (L.H. 122, cap. N.H., fol. 34v) : Johan, heer van Montfoirt, doet hulde voor zijn vrouw Willem van Naeldwijck (L.H. 122, cap. N.H., fol. 34v). Het leen 25 is gesplitst in 25A en 25B. 25A. De madewerf met de laan, groot 11 hond, bij het klooster van de carthuysers buiten Delff, die Heyndrick Jan, rentmeester van de goederen van Montfoirt in Noirt-Hollant, op in erfpacht kreeg, mits betalende 9½ pond hollands, als 1 pond per jaar, verzekerd op zijn huis, berg en 5 morgen land, waarop dit staat in Maeslant, belend ten westen: de Maesdijk, ten oosten: de Middelwatering en gemeen gelegen met Machtelt, de weduwe van Gerijt Colenz. en Cornelis Hugenz., met ingang van Voorschoten en Valkenburger markt : Henrick Jan Gerijtsz. na verzuim, na overdracht door vrouwe Willem van Naeltwijck, gehuwd met de heer van Montfoirde, volgens consent d.d (L.H. 122, cap. N.H., fol. 44 en L.H. 123, cap. N.H., fol. 56) : Jasper Heindricxz. bij dode van zijn vader Heindrick Jan Gerritsz. (L.H. 124, cap. N.H., fol. 85). 10

11 : Janneke Jasper Heyndricxdochter bij dode van haar vader Jasper Hendricxz. (L.H. 125, cap. N.H., fol. 34v) : Janneke Jasper Hendricxdochter, gehuwd met Claes Willemsz. (L.H. 125, cap. N.H., fol. 34v) : Adriaen Aerlewijnsz. Touwe na overdracht ten overstaan van Cornelis Barthoutsz., griffier van het leenhof van Hollandt, en Pieter van der Houwe Cornelisz., leenmannen van Hollandt, op door Jan Govertsz. namens Janneke Heyndrickzoonsdochter (L.H. 130, cap. N.H., fol. 17) : Hadelijk Adriaensdochter van der Made, gehuwd met Simon Adriaensz. van Groenewegen, bij dode van haar vader Adriaen Arlewijnsz. (L.H. 135, fol. 88v) : Symon Adriaensz. van Groenewegen bij dode van zijn grootvader Sijmon Adriaensz. van Groenewegen, die het leen van zijn vrouw Hadewijk Adriaensz. van der Made had geërfd (L.H. 146, cap. N.H., fol. 5v). 25B. De landen van der Made (1615: groot 40 morgen) : Vrouwe Barbara van Montfoirt, vrouwe van Gaesbeke, hulde door Jan Potter van der Loo, na overdracht op door haar moeder vrouwe Willaem van Naeldwijck, vrouwe van Montfoirt, gehuwd met Johan, heer van Montfoirt (L.H. 123, cap. N.H., fol. 15) : Jonkvrouwe Machtelt, gehuwd met jonkheer Robbrecht van der Marck, heer van Aremberg, oudste dochter van de heer van Montfoirt, bij dode van haar moeder vrouwe Willem van Naeltwijck (L.H. 123, cap. N.H., fol. 25v) : Jonkheer Hendrick van Huerne, jonkheer van Gaesbeke, bij dode van zijn moeder vrouwe Barbara, vrouwe van Montfoirt en Gaesbeke (L.H. 125, cap. N.H., fol. 11) : Aef Claes Brouwersdochter, poorteresse van Amsterdamme, hulde door haar dochtersman Joachim Jansz. Stocker, met een rente van 200 gouden karolus gulden per jaar, verzekerd op alle lenen van jonkheer Henrick van Huerne, jonkheer van Gaesbeeck, van Hontschote, van Bqulair, van Wynocxberge en van Beverwaerde, volgens schuldbekentenis op verleden door hem ten overstaan van Aernt van Duvenvoirde, Cornelis van Borsselen en Cornelis Baerthout Jansz., leenmannen van Hollant (L.H. 125, cap. N.H., fol. 89v) : Vrouwe Margriete, gravin van der Marck en Arenberg, gehuwd met heer Johan van Ligne, graaf van Arenberge, vrijheer van Barbançon, ridder, raad en kamerling, hulde door meester Nicasius Hanneman, advocaat voor het Hof van Holland, volgens procuratie d.d , na overdracht namens haar grootmoeder vrouwe Machteld van Montfoort, gravinne douarière van der Marck en Arenberge, vrouwe van Naaldwijck, door haar rentmeester Willem van Hooff (L.H. 127, cap. N.H., fol. 59v) : Vrouwe Margriete, gravin van der Marck en Arenberge, vrouwe van Naeltwijck, Honsholredijck en Cappelle, weduwe van heer Johan van Ligne, graaf van Arenberge, hulde door haar rentmeester Willem van Hoeff, kastelein van Hontsholredijck, volgens procuratie d.d , zoals zij het had na overdracht door haar grootmoeder vrouwe Machtelt van Arenberghe en waarin zij gestoord werd door meester Cornelis Bertoutsz., rentmeester van der heer van Gaesbeecke (L.H. 131, cap. N.H., fol. 52v) : Heer Charles, prins van Rebeque, graaf van Arenberge, bij dode van zijn moeder vrouwe Margriete, gravin van Arenberge (L.H. 193, fol. 40v) : Carel, grave van Arenberge, hertog van Aerschot, prins van Rebecque, heer van Wevenbergen, Commeren, Enghien, Mierwart, Neufchateau en Wedde, ridder van hei gulden vlies, raad van State van Hunne Hoogheden, admiraal en kapitein generaal, verkoopt bij handen van zijn raad Dirck Duyst van Voorhout volgens procuratie d.d , 1½ à 2 morgen land uit het leen tegen 1200 gulden per morgen aan de stad Delft, deze hebben dit land op ten eigen ontvangen n.l. 1 morgen 5 hond 5 roede tussen de Ketel en de Waterslootse poort langs de 11

12 westzijde van de buitenweg en 40 roede 8 voet, zijnde het noordeinde van de Madelaan, welk land vergraven is ten behoeve van de nieuwe stadswerken, en waarmee de oude buitenweg naast de stadsvest is gerepareerd (L.H. 141, cap. N.H., fol. 60v en Stadsarchief van Delft, inv.nr. 4.c.6) : Heer Philips François, hertog van Arenberghe en Aerschot, prins van Rebecque, baron van Zevenberghen, Bierbeke, Pintselaer, Beveren en de Stadt ende lande van Edinghen, Proviny, Floyon, ridder van het gulden vlies, hulde door Pieter Balmaecker, rentmeester van Zevenbergen, volgens procuratie verleden op door zijn zuster Clara Eugenia van Aremberghe, prinses van Chimay, gravin van Henneghem, vrijvrouwe van Wallers, Quienraing en Caumont, hiertoe door hem op gemachtigd, bij dode van zijn vader heer Philips, prins en graaf van Aremberghe, hertog van Aerschot, baron van Lillers (L.H. 150, cap. Z.H., fol. 99). VROUWENRECHT 26. Een korentiende (1379: een tiendeke) bij Delf (1460: de korentiende in Crayenborch aan het oosteinde van Delff, 1601: buiten de Oostpoort van Delft) : Janne van Polanen bij koop, nadat het leen bij dode van Dieric van Waermonde was afgestorven (L.H. 1, fol. 42v) : Heer Jan van Pollanen, heer van der Leck, met ledige band (Nassau Domeinarchief 1, inv.nr. 51) : Heer Jan van Pollanen, heer van der Leck met ledige band (Nassau Domeinarchief 1, inv.nr. 12) : Jehan van Pollanen, heer van der Leck en Breda, krijgt het verbeurde leen terug (Nassau Domeinarchief I, inv.nr. 55 en inv.nr. 605) : Heer Jan van Polanen, heer van Breda en van der Leck, bij dode van zijn vader (L.H. 50, fol. 153) : De heer van de Leck en Breda met ledige hand (Nassau Domein I, inv.nr. 13) : Johanna, vrouwe van der Leck en Breda, gehuwd met Engelbrecht, jonkgraaf van Nassauwen, zoals haar vader het leen hield (Nassau Domein I, inv.nr. 18) : Vrouwe Johanna, gehuwd met Engelbrecht, graaf van Nassau, heer van der Leck en Breda, met ledige hand (Nassau Domein I, inv.nr. 56) : Jan, graaf van Nassau, bij dode van zijn moeder (Nassau Domein I, inv.nr. 58) : Graaf Jan van Nassau geeft tweederde deel van het leen aan Adam van Cleve, stadhouder van de lenen in Holland en die van graaf Jan, in achterleen (Nassau Domein, inventaris Hingman, nr. 6461, fol. 308 en inv.nr. 6465, fol. 64) : Confirmatie voor Johan, graaf tot Nassau, drossaet en camerling van Brabant, van de brief d.d (L.H. 117, cap. N.H., fol. 2) : Engbrecht, graaf tot Nassau, heer tot Breda etc. bij dode van zijn vader Jan, graaf tot Nassau (L.H. 118, cap. N.H., fol. 61v) : Hendrick, graaf tot Nassauwe, van Vianden, heer tot Breda en Diest, bij dode van zijn oom Engelbrecht, graaf tot Nassauwe, van Vianden, heer tot Breda en Diest (L.H. 122 cap. N.H., fol. 50v en cap. Zuid Holland, fol. 44) : René de Chalon en de Nassau, prins van Oraingien, graaf van Nassau, van Vianden en van Catsenelleboge, bij dode van heer Heyndrick, graaf van Nassau, raad en eerste kamerling, ridder van het gulden vlies, hulde door heer Johan van Renesse volgens procuratie d.d te Brussel verleden (L.H. 126, cap. Zuid Holland, fol. 18v) : Willem, prins van Oraengien, van Vianden, van Dietz, van Catzenellenbogen, bij dode van René van Chalon, graaf van Nassau, prins van Oraengien, van Vianden, Catsenellenbogen, stadhouder van Holland, Zeeland en Vriesland, hulde door heer Johan van Renesse, rid- 12

13 der, heer van Eldere, Mallant en Mazingnij, volgens procuratie d.d verleden te Breda door zijn vader Willem, graaf van Nassau, Dietz, Vianden en Catzenellebogen, door Jan, heer van Merode, en door Claude Bouton, heer van Corbaron (L.H. 126, cap. N.H., fol. 66) : Marcq van Steelant, gehuwd met jonkvrouwe Anna van Royen, na overdracht door Willem van Berendrecht, volgens procuratie d.d , namens Wilhelm, prins van Oraengien, graaf van Nassau, met een derde deel van het leen als pand (L.H. 135, fol. 334) : Maurits, prins van Oraengien, graaf van Nassau, na lossing van de pandschap van karolus gulden op dit leen en andere goederen (L.H. 135, fol. 451v) : Frederick Henrick, prins van Orangien etc. bij dode van zijn broer Maurits, prins van Orangien etc., hulde door meester Jacob van der Goes volgens procuratie d.d (L.H. 144, cap. N.H., fol. 71) : Wilhelm, prins van Oraignen etc. bij dode van zijn vader Frederick Henrick, prins van Oraignen etc., hulde door zijn raad heer Laurens Buysero, ridder, secretaris en griffier (L.H. 150, cap. N.H., fol. 65). ACKERSDIJK, DELFT, HARNAS, HOF VAN DELFT EN VRIJENBAN 27. De tiende van Delf (1341: en een derde deel van een tiende in Delfland) bestaande samen in 1546 uit 16 blokken korentienden, nl. het eerste blok aan de westzijde aan de Popswouderlaan, beginnende van de Maesloot tot Jan Arisz. langs het land van Liedewy Allaerts zuidwaarts, verpacht in 1540 tegen 95 pond en in 1541 tegen 67 pond; het tweede blok van de oostzijde van de Popswouderlaan zuidwaarts tot de sloot van Jan Aemsz., verpacht in 1540 tegen 63 pond en in 1541 tegen 55 pond; het derde blok tussen de sloot van Jan Aemsz. en de Middelsloot, verpacht in 1540 tegen 62 pond en in 1541 tegen 67 pond; het vierde blok tussen de Middelsloot en de Abtstiende, verpacht in 1540 tegen 43 pond en in 1541 tegen 51 pond; het vijfde blok, genaamd de Maetiende, strekkende van de Horenscheweg tot aan het Anthoef toe en verder aan de Papsause weg, verpacht in 1540 tegen 15 pond en in 1541 tegen 28 pond; het zesde blok, genaamd de Coudenhoven tiende, strekkende van de buitenweg westwaarts tot Dijxhoern toe langs de Waterslootse watering, verpacht in 1540 tegen 11 pond, in 1541 tegen 18 pond: het zevende blok, strekkende van de Nieuwe laan zuidwaarts tot de kloosterwatering toe, verpacht in 1540 tegen 14 pond, in 1541 tegen 22 pond; het achtste blok, strekkende van de Delfgause weg oostwaarts tot aan s graventiende, verpacht in 1540 tegen 12 pond en in 1541 tegen 12 pond; het negende blok, strekkende van de Kloosterwatering tot de Oudelandse molen toe oostwaarts tot Delfgau, verpacht in 1540 tegen 68 pond en in 1541 tegen 62 pond; het tiende blok, strekkende van de Delfgause weg tot de Pijnackerstiende, verpacht in 1540 tegen 35 pond en in 1541 tegen 27 pond; het elfde blok, strekkende van de Ouderlaan tot de Ruvense watering toe binnen de weg, verpacht in 1540 tegen 44 pond en in 1541 tegen 50 pond; het twaalfde blok van de Ruvense watering tot aan de Caritaetsheule, verpacht in 1540 tegen 31 pond en in 1541 tegen 29 pond; het dertiende blok van de Caritaetsheule tot de Ackerdijxckade, verpacht in 1540 tegen 34 pond en in 1541 tegen 39 pond; het veertiende blok, genaamd het Achterblok, beginnende van de Oude wateringse heul tot de Pijnackerse toe, strekkende zuidwaarts van Neel Jacobszoons heul tot de leentiende op t Gat toe, verpacht in 1540 tegen 29 pond en in 1541 tegen 20 pond; het vijftiende blok, genaamd de oostzijde van de drietwalefste delen, beginnende bij de siecken tot Delft, langs de Castagnen en voort tot de Diexhoernseweg langs de blinde sloot, gelegen bij Jacob Schouten, verpacht in 1540 tegen 34 pond en in 1541 tegen 28 pond, daar slechts een derde deel van dit blok tot het leen behoort brengt dit dus maar 11 pond 6 stuiver 8 penning, respectievelijk 9 pond 6 stuivers 8 penning op; het zestiende blok, genaamd 13

14 de westzijde van de drie twalefste delen, verpacht in 1540 tegen 36 pond en 1541 tegen 50 pond, ook dit behoort maar voor een derde deel tot het leen en brengt dus maar 12 pond respectievelijk 16 pond 12 stuivers 4 penning op (1545: plus de smaltiende van der Made binnen en buiten de stad Delft, zover als de parochies van beide kerken zich uitstrekken en wel van vlas, warmoes, veulens, varkens, ganzen, kalveren, schapen, hennen en raep, verpacht in 1540 tegen 79 pond 6 stuiver 8 penning en in 1541 tegen 85 pond van 40 groten het stuk) : Bartholomeus van der Made, als leenman vermeld in 1282 (L.H. 5, fol. 47) : Willem van der Made, vermeld op en (Nassau Dogmein archief, inv.nr. 6525, fol. 253 en 253v) : Jonkvrouwe Lisebette, bij dode van haar vader heer Willem van der Made, ridder, zonder de leenmannen, bij kinderloos overlijden te versterven op haar oom Dierc van der Made, gehuwd met de dochter van Jan van der Merwede, of na diens overlijden op hun oudste zoon Heynric, en daarna als recht leen (L.H. 1, fol. 89v) : Jonkvrouwe Lisebette, nu echter met inbegrip van de leenmannen (L.H. 1, fol. 84) : Vrouwe Lijsbeth van der Made met ledige hand (L.H. 422, fol. 5) : Heer Philips van Pollanen, gehuwd met de vrouwe van Diest, bij dode van zijn moeder de vrouw van der Made (L.H. 52, fol. 356) : Het leen is afgestorven bij dode van heer Philips van Pollanen, waarna hertog Aelbrecht etc. het schenkt aan zijn gemalin Margryete van Cleve. Deze verkoopt het als eigen aan heer Huge van Heenvliet tegen 2400 oude Wilhelmusschilden in 1402 (L.H. 131, cap. N.H., fol. 52v) : Heer Huge van Heenvliet na opdracht uit eigen als onversterfelijk leen (L.H. 131, cap. N.H., fol. 52v) : Heer Huge van Heenvliet, ridder, met ledige band (L.H. 54, fol. 3) : Heer Jan van Heenvliet bij dode van zijn vader heer Huge van Heenvliet (L.H. 54, fol. 230) : Willem, heer van Naeldwijck bij dode van zijn oom heer Johan van Heenvliet (L.H. 131, cap. N.H., fol. 52v) : Willem van Naeldwijc met ledige hand (L.H. 114, fol. 22v) : Henrick van Naeltwijck bij dode van zijn vader Willem van Naeldwijck (L.H. 116, cap. N.H., fol. 80) : Heynric, heer van Naeldwijc en Cappelle, ridder, erfmaarschalk van Hollant, testeert (Koninklijke Bibliotheek, m.s. 73E38, cap. V, fol. 12) : Vrouwe Willem van Naeldwijck, vrouwe van Montfoirt, gehuwd met Johan, heer van Montfoirt, hulde door Dieric van Polgeest, bij dode van haar vader heer Hendrick van Naeldwijck (L.H. 122, cap. N.H., fol. 34v) : Johan, heer van Montfoirt, doet hulde voor zijn vrouw Willem van Naeldwijck (L.H. 122, cap. N.H., fol. 34v) : Vrouwe Barbara van Montfoirt, vrouwe van Gaesbeke, hulde door Jan Potter van der Loo, na overdracht op door haar moeder vrouwe Willaem van Naeldwijck, vrouwe van Montfoirt, gehuwd met Johan, heer van Montfoirt (L.H. 123, cap. N.H., fol. 15) : Jonkvrouwe Machtelt, gehuwd met jonkheer Robbrecht van der Marck, heer van Aremberg, oudste dochter van de heer van Montfoirt, bij dode van haar moeder vrouwe Willem van Naeltwijck (L.H. 123, cap. N.H., fol. 25v) : Jonkheer Hendrick van Huerne, jonkheer van Gaesbeke, bij dode van zijn moeder vrouwe Barbara, vrouwe van Montfoirt en Gaesbeke (L.H. 125, cap. N.H., fol. 11) : Aef Claes Brouwersdochter, poorteresse van Amsterdamme, hulde door haar dochtersman Joachim Jansz. Stocker, met een rente van 200 gouden karolus gulden per jaar, verze- 14

15 kerd op alle lenen van jonkheer Henrick van Huerne, jonkheer van Gaesbeeck, van Hontschote, van Bqulair, van Wynocxberge en van Beverwaerde, volgens schuldbekentenis op verleden door hem ten overstaan van Aernt van Duvenvoirde, Cornelis van Borsselen en Cornelis Baerthout Jansz., leenmannen van Hollant (L.H. 125, cap. N.H., fol. 89v). 27A. Het achtste blok en de smaltienden van der Made : Floris van Dam, rentmeester bewester Scheldt, na verkoop bij decreet op ten laste van jonkheer Merten van Hoerne, heer van Gaesbeecke, tegen 1780 karolus gulden. Een en ander ten verzoeke van Jan Claes Brouwersz. voor hem zelve en voor zijn zusterskind Femme Joachimsdochter van Amsterdamme, wegens het niet betalen over de jaren 1539, 1540 en 1541 van een rente van 200 karolus gulden, te lossen de penning 16, verzekerd op de lenen 23 en 25 en op de overtocht te Voerschoten op ten behoeve van Aef Claes Brouwers, poorteres van Amsterdamme, drie jaar geleden overleden, en waarvoor haar dochters man Joachim Stocker hulde deed, welke hulde nog niet door de weesmeesters van Amsterdamme is vernieuwd (L.H. 126, cap. N.H., fol. 75v) : Joost van Dam, secretaris van het Hof van Hollandt, namens de erfgenamen van Floris van Dam, schout in den Hage (L.H. 130, cap. N.H., fol. 25v) : Johan van Ligne, graaf van Aremberge, ridder van het gulden vlies, stadhouder-generaal van Vrieslandt, Overijssel, Groeningen en Lingen, vrijheer van Barbarcon en Zevenbergen, heer van Naeldwijck, gehuwd met Margriete, gravin van der Marck en Arenberge, hulde door Willem van der Hoff, kastelein van Honsholredijck, volgens procuratie verleden op , na overdracht door Joost van Dam, secretaris van het Hof van Hollandt, namens de gemene erfgenamen van Floris van Dam (L.H. 130, cap. N.H. fol. 54). 27B. De eerste zeven blokken en het negende tot en met het zestiende blok van de tienden van der Made, het zestiende blok strekt zich uit van de siecken van Delft tot de Koepoortse weg : Jonkvrouwe Margriete, gravin van der Marcke en van Arenberghe, hulde door haar rentmeester Fop Willemsz., na koop bij decreet op verzoek van Jan Claesz. Brouwer ten laste van jonkheer Merten van Hoerne, heer van Gaesbeecke, tegen de volgende bedragen per blok: het eerste 1700 karolus gulden, het tweede 1031 karolus gulden, het derde 1261 karolus gulden, het vierde 1040 karolus gulden, het vijfde 651 karolus gulden, het zesde 231 karolus gulden, het zevende 323 karolus gulden, het negende 1341 karolus gulden, het tiende 640 karolus gulden, het elfde 1154 karolus gulden, het twaalfde 831 karolus gulden, het dertiende 932 karolus gulden, het veertiende 632 karolus gulden, het vijftiende 232 karolus gulden en het zestiende: 250 karolus gulden (L.H. 127, cap. N.H., fol. 3v). De lenen 27A en 27B zijn verenigd tot het leen De tienden van der Made (1615: het eerste blok is gesplitst in 3 blokken: het koyslote blok, het buyrslote blok en het lesten blok; het derde blok is genaamd het middelblok, strekkende zuidwaarts tot de molensloot; het vierde blok is genaamd het suytblok, strekkende van de molensloot tot de abtstiende; het zevende blok ten oosten van de Schie is genaamd de tiende van de Nieuwe laan; het achtste blok ten oosten van de Schie is genaamd het Adriaen Heynenblok; het negende blok ten oosten van de Schie is genaamd het Cloosterblok en strekt tot de Oudelaense molensloot en is nu gesplitst in 2 blokken: het eerste genaamd het Cloosterblok en het tweede: het Pettenblok; het elfde blok is genaamd de tiende van de Oudelaen en is nu verdeeld in 2 blokken: het eerste genaamd het Oudelaense blok en het tweede het Ruvense blok; het twaalde blok 15