rv 293 Wijziging Verordening Onroerende-zaakbelastingen raadsvoorstellen Gemeentelijke Belastingdienst nr RIS 78716_001019

Transcriptie

1 rv 293 Gemeentelijke Belastingdienst nr RIS 78716_ Den Haag, 13 oktober 2000 Aan de gemeenteraad Wijziging Verordening Onroerende-zaakbelastingen Inleiding Met ingang van 1 januari 2001 gelden ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (verder: Wet WOZ) voor alle in Nederland gelegen onroerende zaken nieuw bepaalde waarden. Voor geheel Nederland geldt vanaf 2001 voor de periode tot en met 2004 dezelfde waardepeildatum, te weten 1 januari In het eerste WOZtijdvak ( ) was dit 1 januari 1995 zij het, dat sommige gemeenten, de zogenaamde wetsfictiegemeenten (zoals Den Haag), een andere peildatum mochten hanteren. In Den Haag gold in dat verband de waarde per 1 januari Zoals u reeds bekend is, is in onze gemeente de waarde van de woningen tussen 1 januari 1993 en 1 januari 1999 sterk gestegen ten opzichte van de waarde per 1 januari Gemiddeld bedraagt deze stijging 60 procent, waarbij opmerking verdient dat zich sterke onderlinge verschillen voordoen bij de waardestijging. De waarde van de niet-woningen heeft een veel mindere stijging te zien gegeven (gemid-deld 10 procent). Wij stellen voor om in verband met (het verschil in) waardestijging van woningen en nietwoningen een aantal maatregelen te nemen. Deze richten zich erop stijging van de lastendruk en lastenverschuiving tussen niet-woningen en woningen zoveel mogelijk te voorkomen. Voorts stellen wij voor de lastenverschuiving binnen de categorie woningen te faseren en te beperken. In het hierna volgende gaan wij op een en ander in. 2. Budgettaire neutrale herwaardering en tariefsdifferentiatie Bij elke herwaardering in het verleden is het in onze gemeente te doen gebruikelijk geweest om de nieuwe ozb-tarieven zodanig vast te stellen, dat de ozb-opbrengst gelijk blijft. Uit dien hoofde ligt een verlaging van de ozb-tarieven voor de hand. Echter zonder aanvullende maatregelen te nemen zullen door lastenverschui-ving van niet-woningen naar woningen vele burgers toch nog geconfronteerd worden met een flinke lastenverzwaring. Een mogelijkheid om die verzwaring te beperken is het toepassen van tariefsdifferentiatie. 2.1 Tariefsdifferentiatie In onze gemeente kennen wij, teneinde de gevolgen van de bij de vorige herwaardering reeds opgetreden hogere waardestijging van woningen te beperken, sinds 1997 een differentiatie in de ozb-tarieven tussen woningen en niet-woningen. Wij hebben daarbij gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid de tarieven van de niet-woningen hoger te stellen dan die van de woningen. De bovengrens van de tariefsdifferentiatie beloopt thans 20 procent. De tariefsdifferentiatie beloopt in onze gemeente thans 14,5%. Zodoende biedt de huidige wettelijke regeling nog slechts een zeer beperkte marge om de verschuivingen op te vangen. Door het kabinet is echter een wetsvoorstel tot verruiming van de mogelijkheden tot tariefsdifferentiatie aangekondigd. Zoals bekend is op die wijziging mede vanuit onze gemeente sterk aangedrongen. In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om de grens van 120 procent los te laten en per gemeente een bandbreed-te in te voeren afhankelijk van de feitelijke waardeontwikkeling van woningen en niet-woningen in die gemeente. Voor de berekening per gemeente van het maximaal toegestaan percentage aan tariefsdifferentiatie zijn in het wetsvoorstel rekenregels opgenomen. Het is de bedoeling dat het wetsvoorstel in werking treedt op 1 januari Wij stellen voor om gebruik makend van de mogelijkheden die met het wetsvoorstel worden geboden de tarieven van de woningen en van de niet-woningen zo vast te stellen, dat deze de feitelijke waardeontwikkeling van de desbetreffende categorie objecten compenseert. Het voorstel voorziet hierin, waarbij uiteraard de verwoording aansluit bij die in het wetsvoorstel. Mocht daarna nog wijziging optreden dan zullen wij ons voorstel waarnodig aanpassen. Voor het onverhoopte geval dat dit nodig mocht zijn voorziet het voorstel tevens in een oplossing als het wetsvoorstel niet met ingang van 1 januari 2001 in werking treedt. Alsdan zullen in overeenstemming met de huidige redactie van de Gemeentewet de tarieven voor nietwoningen niet meer bedragen dan 120 procent van het tarief voor de woningen. 2.2 Berekening De memorie van toelichting tot het wetsontwerp vermeldt onder meer: Het is een taak van de gemeenten om in ieder geval in het voorstel tot aanpassing van de belastingverordening de berekening van het tijdvakpercentage tariefdifferentiatie met onderliggende cijfers duidelijk toe te lichten. Voor de berekening zijn in de voorgestelde wettelijke bepalingen rekenregels opgenomen. Volledigheidshalve vermelden wij die eerst. Daarna is de uitwerking daarvan in onze gemeente opgenomen Rekenregels In de rekenregels wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds het tariefsverhoudingspercentage voor het kalenderjaar 2000 en anderzijds het zogenaamde tijdvakpercentage. Deze twee percentages vormen de bandbreedte waarbinnen de tariefsdifferentiatie kan plaatsvinden. 1. Middels de volgende formule wordt het tariefsverhoudingspercentage voor het kalenderjaar 2000 berekend: 100 * A raadsvoorstellen

2 waarbij A voorstelt: B voorstelt: B de som van de tarieven (eigenaren- en gebruikerstarief) ter zake van de onroerendezaakbelastingen, ingevolge artikel 220, onderdelen a en b, zoals vastgesteld ter zake van het kalenderjaar 2000 voor niet-woningen; de som van de tarieven (eigenaren- en gebruikerstarief) ter zake van de onroerendezaakbelastingen, ingevolge artikel 220, onderdelen a en b, zoals vastgesteld ter zake van het kalenderjaar 2000 voor woningen. 2. Voor de berekening van het tijdvakpercentage voor het tijdvak 2001 tot en met 2004 wordt de volgende formule gehanteerd: tariefsverhoudingspercentage voor het kalenderjaar 2000 * C D waarbij C voorstelt: D voorstelt: de waarde-index woningen, zijnde de verhouding tussen de totale waarde van woningen voor het kalenderjaar 2001, zoals geraamd ten tijde van het vaststellen van de belastingverordening voor het kalenderjaar 2001, en de totale vastgestelde waarde van woningen voor het kalenderjaar 2000, zoals die bekend is ten tijde van het vaststellen van de belastingverordening voor het kalenderjaar 2001; de waarde-index niet-woningen, zijnde de verhouding tussen de totale waarde van nietwoningen voor het kalenderjaar 2001, zoals geraamd ten tijde van het vaststellen van de belastingverordening voor het kalenderjaar 2001, en de totale vastgestelde waarde van nietwoningen voor het kalenderjaar 2000, zoals die bekend is ten tijde van het vaststellen van de belastingverordening voor het kalenderjaar 2001; In onze gemeente Bij de hierna volgende berekeningen is uitgegaan van de meest recente raming welk ook voor het overige is gebruikt in dit tariefsvoorstel. 1. De uitkomst van de formule voor de berekening van het percentage voor het kalenderjaar 2000 is als volgt. Het tarief voor de eigenaren- en gebruikersbelasting voor de niet-woningen bedraagt f 15,06 respectievelijk 12,06. Voor de woningen bedragen deze f 13,15 respectievelijk f 10,53. Uitgaande van deze tarieven bedraagt het percentage voor het kalenderjaar 2000: (15, ,06) * 100 = 114,53 % (10, ,15) 2. Voor de berekening van het tijdvakpercentage zijn naast het hiervoor genoemde percentage ter zake van het kalenderjaar 2000 de volgende gegevens van belang: f (in mln) i (in mln) geraamde totale waarde woningen voor kalenderjaar 2001: totale vastgestelde waarde woningen voor het kalenderjaar 2000: geraamde totale waarde niet-woningen voor kalenderjaar 2001: totale vastgestelde waarde niet-woningen voor het kalenderjaar 2000: De waardeindex woningen bedraagt dan: / = 1,627 De waardeindex niet-woningen bedraagt dan: / = 1,155 Uitgaande van deze gegevens bedraagt het tijdvakpercentage: 114,53% * 1,627 = 161 % (naar beneden afgerond) 1,155 Dit betekent dat de tariefsdifferentiatie tussen woningen en niet-woningen in de periode niet meer mag bedragen dan 161 %. In het tariefsvoorstel zijn de tarieven berekend met in achtneming van dit percentage Tariefstelling zonder extra middelen voor lastenverlichting Zoals hiervoor is aangegeven is het te doen gebruikelijk dat de herwaardering budgettair neutraal plaats vindt. Met toepassing van de hierboven geschetste ruimte voor tariefsdifferentiatie leidt dit tot een daling van het tarief voor woningen van f 23,68 naar f 14,51 en voor niet-woningen van f 27,12 naar f 23, Beleidsprogramma In het beleidsprogramma is afgesproken dat de tarieven voor woningen met 5% en voor niet-woningen met 2,7% jaarlijks verlaagd zullen worden. Dit correspondeert voor het jaar 2001 met een budget van f 7,8 mln voor zowel woningen als niet-woningen. Omdat een tariefsdaling moet blijven voldoen aan de hiervoor berekende wettelijke verhouding tussen woningen en niet-woningen, is in het voorstel de tariefsdaling in evenredigheid over woningen en niet-woningen verdeeld. Dit leidt per saldo tot een verdere tariefsdaling voor woningen van f 14,51 naar f 14,02 en voor niet-woningen van f 23,35 naar f 22,56. Dit betekent dat bij een gemiddelde waardestijging een lastendaling plaatsvindt van ca. 3,4%. 2.4 Meeropbrengst lopende periode De geschillen over de lopende waardeperiode zijn vrijwel afgewikkeld. De positieve afloop houdt in dat er door het wegvallen van risico s een jaarlijkse structurele meeropbrengst optreedt van f 9 mln. Gelet op het streven naar een budgettair neutrale herwaardering is bij de berekening van de nieuwe tarieven dit bedrag niet 2 raadsvoorstellen 2000

3 meegeteld als ook in 2001 te behalen opbrengst. Feitelijk leidt dit in vergelijking met de huidige lasten ertoe dat f 9 mln. per jaar eveneens voor lastenverlichting wordt benut. Als gevolg hiervan dalen de tarie-en voor woningen verder van f 14,02 naar f 13,45 en voor niet-woningen van f 22,56 naar f 21,60. Dit betekent een verdere daling in de lasten van ca. 4%. Hiermee komt de totale lastenvermindering uit op ca. 7,4%. Samenvattend kan de volgende opstelling voor de tarieven woningen en niet-woningen gegeven worden: Tabel I tarief woningen (eigendom en gebruik) f 23,68 f 13,45 tarief niet-woningen (eigendom en gebruik) f 27,12 f 21,60 Voor de categorie met de grootste waardestijging (woningen) geeft dit kort samengevat het volgende beeld: Tabel II Maatregel Compensatie waardestijgi ng in %% tot: Tarieven woningen 2001(eigendom en gebruik) Budgettair beslag: structureel Aantal woningen met gelijkblijvende (of lagere) lasten 1 Neutrale verwerking herwaardering 62,7% f 14, Inzet middelen beleidsprogramma 68,9% f 14,02 f 7,8 mln Beleidsprogramma en inzet structurele meeropbrengst vorige WOZ-periode 76,1% f 13,45 f 16,8 mln De tabel geeft aan dat bij een zodanige verwerking in de tarieven dat de opbrengst gelijk blijft (regel 1) woningen met gelijkblijvende (of lagere) lasten worden geconfronteerd. Dit aantal groeit door de inzet van de middelen uit het beleidsprogramma alsmede uit de meeropbrengsten uit de vorige WOZ-periode met tot woningen (regel 3). 2.5 Ingroei- en aftopregeling Met de verruiming van de tariefsdifferentiatie en de hiervoor genoemde extra middelen zal (toch nog) zoals uit het vorenstaande blijkt voor zo n woningen een lastenverzwaring optreden. De wet biedt de mogelijkheid om een dergelijke lastenverzwaring in de tijd gespreid te laten plaats vinden en tevens om die in hoogte te beperken. Het is voorts mogelijk deze regelingen alleen in te zetten voor de woningen. Gege-ven de stijgingspercentages van de waarde van de woningen stellen wij u voor de toepassing van deze regelingen daartoe te beperken. Ten aanzien van de niet-woningen is van belang, dat het hierbij in het alge-meen om bedrijfslasten gaat welke als kosten in aanmerking komen bij de heffing van rijksbelastingen. Deze kunnen als zodanig worden afgetrokken van de winst van de betreffende onderneming. Op de werking van genoemde regelingen gaan wij hierna in Ingroeiregeling De huidige ingroeiregeling houdt in, dat gedurende maximaal drie jaren na aanvang van het WOZ-tijdvak de belasting voor een onroerende zaak mag worden beperkt tot 125 procent (of een bij de belastingverorde-ning hoger te stellen percentage) van de belasting verschuldigd voor die onroerende zaak over het daaraan voorafgaande kalenderjaar. In het onder genoemde wetsvoorstel wordt tevens voorgesteld om het percentage van 125 te verlagen naar 115. Voor de Haagse situatie kan dus worden bepaald, dat de aanslag ozb over 2001 voor een woning niet meer zal bedragen dan 115 procent van de belasting verschuldigd voor die woning over het jaar Wij stellen voor om de ingroeiregeling met hantering van het percentage van 115 voor woningen te gaan toepassen. Voor het geval het wetsvoorstel ozb niet op 1 januari 2001 in wer-king treedt, voorziet het voorliggende voorstel in een alternatief. Alsdan stellen wij voor om met toepassing van de huidige redactie van de Gemeentewet de ingroeiregeling met een percentage van 125 procent voor woningen in te voeren. De werking van de ingroeiregeling wordt aan de hand van het volgende voorbeeld verduidelijkt: Voorbeeld 1 Stel de waarde van de woning van een belastingplichtige in 2000 bedraagt f ,- Na herwaardering bedraagt de waarde f ,-. Over 2000 heeft de belastingplichtige een aanslag ontvangen van f 473,60. T.z.t ontvangt hij over 2001 voor hetzelfde object een aanslag van f 739,75. Omdat de aanslag meer dan 15% stijgt (ten opzichte van het jaar 2000), vindt door toepassing van de ingroeiregeling een vermindering plaats. Deze vermindering wordt als volgt berekend: het maximaal over 2001 te bereke-nen bedrag is f 544,64 raadsvoorstellen

4 (115% van f 473,60). De vermindering bedraagt dan f 195,11 (nl. f 739,75 minus f 544,64). Er resteert dan als te betalen een bedrag van f 544, Aftopregeling De huidige aftopregeling houdt in, dat de verschuldigde belasting voor een onroerende zaak ter zake van de kalenderjaren 1997 tot en met 2000 mag worden beperkt tot 130 procent van de verschuldigde belasting voor die onroerende zaak over De aftopregeling geldt dus niet meer voor het tweede WOZ-tijdvak (2001 tot en met 2004). In het eerdergenoemde wetsvoorstel wordt voorgesteld om de aftopregeling structureel te maken. Als basisjaar wordt genomen het kalenderjaar De verordening mag dan bepalen dat de verschuldigde belasting ter zake van een onroerende zaak gedurende de gehele WOZ-periode niet meer zal bedragen dan 130 procent van het belastingbedrag dat ter zake van die onroerende zaak verschul-digd was in Door het toepassen van de aftopregeling wordt feitelijk bereikt dat op de langere termijn gezien alleen blijvende waardeontwikkelingen doorwerken in de lastendruk. Strikt conjuncturele waardestij-gingen van bepaalde typen woningen zullen immers bij een volgende herwaardering kans maken te zijn uit-gewerkt of ingehaald. Wij achten het van belang van deze mogelijkheid gebruik te maken, gezien de sterke onderlinge wijzigingen in waarden die de afgelopen periode zijn opgetreden. In het raadsvoorstel is voorzien in een toepassing van de ingroeiregeling in 2001 en van de aftopregeling in 2002 tot en met Dit zal bij aanvaarden door uw raad ertoe leiden dat in 2001 via de ingroeiregeling niet meer lastenstijging bij de woningen zal optreden dan 15 procent en vanaf 2002 tot en met 2004 niet meer dan 30%. Beide ten op-zichte van de aanslagen over In de verordening is een voorbehoud gemaakt met betrekking tot even-tuele tariefswijzigingen na Dit teneinde te voorkomen dat bij onverhoopte stijgingen van de tarieven na 2001 voor degenen die voor de aftopregeling in aanmerking komen, de tariefstijging via de verminderin-gen feitelijk zouden worden gecompenseerd. De werking van deze combinatie wordt eveneens met een voorbeeld toegelicht: Voorbeeld 2 Stel de waarde van de woning van een belastingplichtige in 2000 bedraag f ,- Na herwaardering bedraagt de waarde f ,-. Over 2000 heeft de belastingplichtige een aanslag ontvangen van f 473,60. T.z.t ontvangt hij over 2001 voor hetzelfde object een aanslag van f 739,75. Omdat de aanslag meer dan 15% stijgt (ten opzichte van het jaar 2000), vindt door toepassing van de ingroeiregeling een vermindering plaats. Deze vermindering wordt als volgt berekend: het maximaal over 2001 te berekenen bedrag is f 544,64 (115% van f. 473,60). De vermindering bedraagt dan f 195,11 (nl. f 739,75 minus f 544,64). Er resteert dan als te betalen een bedrag van f 544,64. Bij een ongewijzigd tarief over 2002 ontvangt de belastingplichtige eveneens een aanslag van f 739,75. Door de toepassing van de aftopregeling resteert als te betalen 30% meer dan de aanslag over 2000 van f 473,60, dat is f 615,68. Er wordt dan een vermindering verleend van f 124,07. Bij ongewijzigde tarieven ontvangt hij deze vermindering dan ook over de jaren 2003 en Verbouwingen en nieuwbouw De wettelijke regeling voorziet erin dat de beperking van de lastenstijging zodanig kan worden bepaald dat de waardestijgingen welke zijn ontstaan door andere oorzaken dan marktontwikkeling, daarvan worden uitgezonderd. Dit betreft waardestijgingen door verbouwingen, nieuwbouw e.d. In de ontwerpverordening is dat geregeld. 3. Financiële consequenties Zoals in het voorgaande is vermeld, dalen de ozb-tarieven. Enerzijds komt dit door de herwaardering (gelijk bij elke herwaardering in het verleden is het in onze gemeente te doen gebruikelijk geweest om de nieuwe ozbtarieven zodanig vast te stellen, dat de ozb-opbrengst gelijk blijft). Anderzijds komt dit door het inzetten van extra middelen: f 7,8 mln uit het Beleidsprogramma voor 2001 en f 9 mln als gevolg van het bij de berekening niet meerekenen van deze structurele meeropbrengst. De kosten in verband met de verminderin-gen uit hoofde van de ingroei- en aftopregeling bedragen f 5 mln (inclusief uitvoeringskosten). Deze zullen worden gedekt uit de Bestemmingsreserve WOZ-periode. Bij de berekening van dit bedrag is inschattender-wijs rekening gehouden met de toepassing van de ingroei- en aftopregeling voor eventueel toe te voegen gebieden. 4. Cultuurgrondvrijstelling Met ingang van 1 januari 2000 is de wijziging van de Gemeentewet in werking getreden, waarin is bepaald, dat de wettelijke (verplichte) cultuurgrondvrijstelling ook van toepassing is op de teelt van gewassen waar-bij de ondergrond niet als voedingsbodem wordt gebruikt (substraatteelt). In Den Haag kennen wij een dergelijke vrijstelling al vanaf de invoering van de onroerend-goedbelastingen in Daarmee beoogde onze gemeente - conform de motivering van het wetsvoorstel - te voorkomen dat er fiscale belemmeringen worden opgeworpen tegen moderne teelttechnieken. In de huidige redactie van de verordening is reeds de tekst opgenomen van het (toenmalige) wetsvoorstel. Nadien is de tekst op een enkele plaats gemodificeerd. Het voorstel voorziet erin de tekst van de verordening aan te laten sluiten op de bepaling zoals deze nu in de Gemeentewet is opgenomen. 5. Werktuigenvrijstelling In de verordening is de wettelijk verplichte werktuigenvrijstelling opgenomen. De redactie van de vrijstelling is 4 raadsvoorstellen 2000

5 gelijk aan de redactie zoals deze momenteel in de Gemeentewet is opgenomen. Met ingang van 1 januari 2001 wijzigt de tekst van de bepaling in de Gemeentewet. Wij stellen voor de tekst zoals deze in de verordening is opgenomen aan te passen aan de tekst in de Gemeentewet. Het voorstel voorziet hierin. 6. Euro-vermelding Met ingang van 1 januari 2002 gaan de tarieven in euro s luiden. Als gewenningsinformatie vermeldt de Gemeentelijke Belastingdienst reeds met ingang van 1 januari 1999 op de aanslagbiljetten tevens het euroequivalent van de verschuldigde bedragen. raadsvoorstellen

6 Eveneens ten behoeve van deze gewenning is in een bijlage bij dit raadsvoorstel het euro-equivalent van de voorgestelde tarieven opgenomen. De minister van Financiën heeft inmiddels al wel duidelijk gemaakt, middels zijn brief van 7 februari 2000 (nr. WJB 2000/109) aan de Tweede Kamer, dat de omrekening van het bedrag van f 5.000,00 afgerond leidt tot een bedrag van i 2.268,00. Aangezien de tarieven niet een eindbedrag zijn maar een onderdeel vormen van de berekening om tot een eindbedrag te komen zijn zij niet afgerond in de bijlage opgenomen. Op de aanslagen wordt het eindbedrag conform de Europese regelgeving afgerond. De vormgeving in een bijlage voorkomt, dat de gewenningsinformatie onderdeel van het besluit wordt en daardoor zelfstandige rechtskracht zou kunnen krijgen. 6. Bekendmaking Voor het inwerkingtreden moeten de belastingverordeningen op voorgeschreven wijze worden bekend gemaakt. 7. Minima De inzet van de voorgestelde maatregelen en de daarmee samenhangende tarieven zijn gunstig voor de financiële positie van de minima. Gezien het vorenstaande stellen wij u voor, gelet op het advies d.d van de commissie voor Financiën (alle leden stem voorbehouden), het volgende besluit te nemen: De raad van de gemeente s-gravenhage, Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders, Gelet op de artikelen 216 en 220 tot en met 220i, van de Gemeentewet; Besluit: vast te stellen de volgende verordening: VERORDENING tot wijziging van de verordening op de heffing en invordering van onroerendezaakbelastingen 1998 Artikel I A. Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd: a. In het tweede lid wordt na de zinsnede 20, tweede lid de komma vervangen door een punt en vervalt de zinsnede en met in achtneming van artikel 41, zesde lid, van de Wet waardering onroerende zaken.. b. Het derde lid wordt vervangen door: 3. De waardepeildatum is voor de jaren 2001 tot en met januari B. Artikel 4, eerste lid, onderdelen b en i worden vervangen door: b. glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond; i. werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken; C. Artikel 5, eerste lid wordt vervangen door: ter vergelijking: de bestaande tarieven 1. Voor elke volle f 5.000,00 van de heffingsmaatstaf bedraagt: a. de gebruikersbelasting 1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen f 5,98 f 10,53 2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen f 9,60 f 12,06 b. de eigenarenbelasting 1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen f 7,47 f 13,15 2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen f 12,00 f 15,06 D. Na artikel 6 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende als volgt: Artikel 6a Ingroei- en aftopregeling 1. Indien voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen het bedrag waarop de aanslag is vastgesteld meer dan 115% beloopt van het voor het kalenderjaar 2000 voor dezelfde onroerende zaak verschuldigde bedrag, wordt voor het kalenderjaar 2001 op de belastingaanslag een vermindering verleend tot een zodanig bedrag dat het na vermindering te betalen bedrag 115% bedraagt van het over het kalenderjaar 2000 verschuldigde bedrag. 6 raadsvoorstellen 2000

7 raadsvoorstellen

8 2. Indien voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen het bedrag waarop de aanslag is vastgesteld meer dan 130% beloopt van het voor het kalenderjaar 2000 voor dezelfde onroerende zaak verschuldigde bedrag, wordt in het tijdvak 2002 tot en met 2004 op de belastingaanslag een vermindering verleend tot een zodanig bedrag dat, behoudens voorzover in de tarieven na 2001 wijziging komt, het na vermindering te betalen bedrag 130% bedraagt van het voor het kalenderjaar 2000 verschuldigde bedrag. 3. In afwijking in zoverre van het in het eerste en tweede lid gestelde wordt de vermindering niet berekend over wijzigingen van het belastingbedrag ten opzichte van dat voor het kalenderjaar 2000, die het gevolg zijn van toepassing van artikel 19 van de Wet waardering onroerende zaken. 4. Het bedrag van de vermindering wordt afzonderlijk op het aanslagbiljet vermeld. Artikel II 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2001, met dien verstande dat de bepalingen welke op grond van deze verordening worden gewijzigd van kracht blijven voor de tijdvakken waarvoor zij hebben gegolden. 2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari In afwijking in zoverre van het in het eerste lid bepaalde luiden, indien het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet met betrekking tot de onroerende-zaakbelastingen niet op 1 januari 2001 in werking treedt, de artikelen 5, eerste lid, en 6a als volgt: ter vergelijking: de bestaande tarieven a. Artikel 5 1. Voor elke volle f 5.000,00 van de heffingsmaatstaf bedraagt: a. de gebruikersbelasting 1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen f 6,72 f 10,53 2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen f 8,05 f 12,06 b. de eigenarenbelasting 1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen f 8,39 f 13,15 2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen f 10,06 f 15,06 b. Artikel 6a Ingroeiregeling 1. Op de belastingaanslagen voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen wordt een zodanige vermindering verleend, dat het na vermindering te betalen bedrag maximaal 125 procent bedraagt van het bedrag dat ter zake van de onroerende zaak met betrekking tot het voorafgaande kalenderjaar na vermindering ingevolge deze bepaling is verschuldigd. 2. In afwijking in zoverre van het in het eerste lid gestelde wordt de vermindering niet berekend over wijzigingen van het belastingbedrag, die het gevolg zijn van wijzigingen aan de onroerende zaak als bedoeld in artikel 19, van de Wet waardering onroerende zaken. 3. Het bedrag van de vermindering wordt afzonderlijk op het aanslagbiljet vermeld. Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van *) De secretaris, De voorzitter, *) 19 oktober 2000 De bij dit voorstel behorende bijlage ligt voor de raadsleden in de leeskamer (map nr. 28) en voor een ieder in het Gemeentelijk Informatiecentrum aan het Spui 70 ter inzage. Burgemeester en wethouders van Den Haag. De secretaris, J.A.M. Kroese-Duijsters. De burgemeester, W.J. Deetman. 8 raadsvoorstellen 2000