Een tragedie van kwade trouw

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Een tragedie van kwade trouw"

Transcriptie

1 Een tragedie van kwade trouw De symboliek en functies van het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen in Hoorn Masterscriptie Publieksgeschiedenis Universiteit van Amsterdam Begeleider: dr. Paul Knevel Tweede lezer: dr. Vincent Kuitenbrouwer 23 november 2011 Emmie Snijders studentnr Dwingel JL De Goorn

2 Heerlijk is de tegenstand; want zij prikkelt tot volharding; voortreffelijk de negatie, want zij roept de bevestiging in het leven, weldadig de miskenning, want zij wekt de eigenwaarde tot moedige zelfbewuste uiting. A.C. Wertheim ( )

3 Inhoudsopgave Inleiding 1 1. Versterker van een nationalistisch gevoel Motieven voor de oprichting Voorbereidingen Plaatsbepaling Een nationale status De onthulling De Vereeniging voor Volksvermaken De toespraken Reacties op de herdenking Coen als beschaver Opvoedingsdrang na Modern imperialisme en de ethische politiek Toegeschreven deugden Tijdens de onthulling in Vanaf Koloniale helden: Coen en Van Heutsz Verzet Koopman en vertegenwoordiger Motieven Coenjaar De plechtige herdenking Het programma De commerciële zomerfeesten Geschiedwetenschap Succes feesten 71 Conclusie 73 Epiloog 80 Bronnen en literatuur 90

4 Inleiding Coen s beeld is te midden van zijn stad en stamgenooten veilig. Zoolang Hoorn, zoolang W.-Friesland, zoolang Nederland zijne geschiedenis niet zal vergeten, zoolang zal deze plek als heilige grond worden geëerd. 1 Willem Karel baron Van Dedem ( ) sprak op deze wijze als voormalig burgemeester van de stad Hoorn (van 1875 tot 1891) zijn toehoorders toe tijdens de onthulling van het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen op de Roode Steen in Hij poneerde een stelling met betrekking tot herdenken die anders heeft uitgepakt dan hij en veel van zijn tijdgenoten hadden voorzien. Een noemenswaardig aantal Horinezen, Westfriezen en Nederlanders is weliswaar om met Baron Van Dedem te spreken haar geschiedenis niet vergeten, maar dat is juist de reden dat het standbeeld niet meer als heilige grond wordt geëerd. Het is onderwerp geworden van hevige discussies waarin emoties hoog kunnen oplopen. De eerste duidelijk gevoeligheden over het bestaan van Coens standbeeld en de daarbij gehouden herdenkingen werden zichtbaar in het Coenjaar Tegenstanders van een dergelijk herdenkingsjaar voor Coen lieten zich overduidelijk horen. De kritische publicatie Het Coensyndroom van Herman Haarlemmermeer (pseudoniem van Dirk Beemster) waarin hij zijn afkeer van het geheel laat blijken en alle tegengeluiden uit dat jaar beschrijft, getuigt hiervan. 2 Het Coenjaar leidde zelfs tot fysieke rellen op de Roode Steen tijdens de openingsceremonie. Molukse genodigden waren van de herdenking verwijderd nadat zij buiten het officiële programma om middels pamfletten aandacht probeerden te vestigen op de VOC-geschiedenis vanuit hun perspectief. 3 Tussen 1987 en 2011 is het niet meer tot dergelijke gevoeligheden gekomen. Maar iedere inwoner van Hoorn en omgeving heeft wel gezien dat eens in de zoveel tijd het voetstuk beklad werd met de leus moordenaar. En elke keer werd die tekst door de gemeente weer netjes weggepoetst. 4 1 Westfries Archief [WFA], Bibliotheekcollectie [BC], De onthulling van het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen te Hoorn op 30 mei 1893 (Hoorn 1893), Herman Haarlemmermeer, Het Coensyndroom (Hoorn 1990). 3 Videoarchief Hoorn en de Regio, 1987 Hoorn. Opening VOC-jaar door prins Claus, geraadpleegd op 23 oktober Ruud Spruit, Vereerd, veracht. Jan Pieterszoon Coen, Openbaar bestuur. Tijdschrift voor beleid, organisatie & politiek 11 (november 2003) 27. 1

5 Het Standbeeld van Jan Pieterszoon Coen op de Roode Steen in Hoorn. Eigen foto. In de zomer van 2011 werd door het burgerinitiatief tegen het standbeeld van Coen de discussie opnieuw aangeslingerd. Bekende voormannen van het initiatief waren Eric van de Beek en oud-geschiedenisdocent Bob Entius. Hun strijd tegen het beeld kreeg landelijke media-aandacht. Zo schreef De Volkskrant: Dat er in 1893 in Hoorn een eerbetoon verrees voor Coen ( ) kan Entius billijken, maar bezien door de ogen van nu, verdient de vermeende VOC-held geen verheerlijking. 5 Uit de gegeven voorbeelden van verzet tegen een herdenkingsjaar (1987) en de aanwezigheid van een standbeeld in het hedendaagse straatbeeld (2011) valt op dat de kern van de discussie ligt bij de visie op de persoon Coen. Om die reden is het van belang kort zijn leven te beschrijven. 6 5 Beeld moordenaar Coen moet opschuiven, Volkskrant [VK], 5 juli Het is niet de bedoeling een uitvoerige beschrijving te geven over het leven van Coen, daar het in deze scriptie voornamelijk te doen is om de omgang met diens het standbeeld. Raadpleeg voor een uitvoerige en gedetailleerde beschrijving van Coens leven bijvoorbeeld Ruud Spruit, Daden en dagen in dienst van de VOC (1987) en H.F.M. Huijbers, Een kranige Hollander (Rotterdam 1914). 2

6 Jan Pieterszoon Coen werd op 8 januari 1587 in Hoorn gedoopt 7 als zoon van een welgestelde koopman. Op zijn dertiende reisde hij af naar Rome om het nieuwe boekhouden te leren. Na terugkeer in Hoorn vertrok Coen tweemaal naar de Oost als respectievelijk onder- en opperkoopman. In 1613 promoveerde hij tot directeur-generaal, het één na hoogste ambt van de VOC. Vier jaar later verruilde hij dat voor de functie van gouverneur-generaal. Zo bereikte Coen in 1617 op 30 jarige leeftijd het hoogste bestuurlijke ambt in de Oost. Coen wilde de achterstand op de Engelse en Portugese handelsnetwerken graag inhalen. Een middel om dat voor elkaar te krijgen was een handelsmonopolie op specerijen en het verwerven van vaste handelsposten op strategische plaatsen. Jacatra, een havenplaats aan de Bantamse kust, was ideaal. Na verzet van de Bantamse vorst en concurrentie van de Engelsen besloot Coen voor eens en voor altijd de zaak te beslissen: Jacatra werd veroverd, platgebrand en op het kaalgeslagen stuk werd een nieuwe stad gebouwd: Batavia (dat Coen naar verluid Nieuw Hoorn had willen noemen uit liefde voor zijn vaderstad). Hierna legde Coen zich toe op het verkrijgen van een handelsmonopolie. Hiertoe moesten onder andere de Banda-eilanden tot gehoorzaamheid worden gedwongen. Deze eilanden waren de enige plaatsen waar nootmuskaat en foelie te krijgen waren. De VOC wilde hierop het monopolie en dwong de Bandanezen alleen aan haar te leveren. De eilandbewoners waren echter niet van die houding gediend. Jaren eerder hadden zij tijdens onderhandelingen Admiraal Verhoeff in een hinderlaag gelokt en vermoord. Daarnaast bleven de eilandbewoners, ondanks verschillende handelscontracten met de VOC, handelen met andere partijen. Dit deed Coen besluiten de zaak voor eens en altijd op te lossen. Met duizend soldaten en tachtig Japanse huurlingen voer Coen naar Banda. Na de eerste mislukte onderhandeling nam het leger maatregelen. Stamhoofden werden door de Japanse huurlingen onthoofd. Een grote groep mannen werd gevangen genomen en als slaaf naar Batavia gebracht. Degenen die wisten te ontkomen vluchtten de bergen in. Om ook hen op de knieën te krijgen liet Coen een blokkade rond het eiland leggen. Zonder 7 8 januari 1587 wordt vaak als geboortedag van Coen weergegeven, terwijl enkel de datum van de doop op 11 januari een vaststaand feit is. In een kroniek van tijdgenoot Velius werd 8 januari als geboortedag genoemd. Het kan goed zijn dat hij als tijdgenoot op de hoogte was van de juiste geboortedag, terwijl wij enkel als bewijsstuk het doopboek met datum 11 januari tot onze beschikking hebben (Algemeen Handelsblad [AH], Nieuwe gegevens omtrent J. Pzn. Coen, 30 januari 1937). 3

7 toevoer van eten zouden zij snel verhongeren. Het eiland werd opnieuw bevolkt door kolonisten (zogenoemde perkeniers) die de nootmuskaatteelt voor hun rekening namen. Achteraf werd er door de bewindvoerders van de VOC, de Heeren XVII, geklaagd dat Coen wel erg hard was opgetreden. 8 Ook enkele aanwezige soldaten, die wel wat gewend waren, beschreven hun ongemak: De strafoefening was wreed, zóo wreed, dat zelfs de soldaten verklaarden er,,geen behagen in te scheppen ( ). 9 Toch ontving Coen veel lof voor wat hij bereikt had. Na de verovering van Banda keerde Coen terug in Holland. Coen nam geen blad voor de mond en verweet de bewindhebbers meer dan eens kortzichtigheid. Ondanks dat konden de Heeren XVII Coens ijver goed gebruiken en lieten hem in 1627 opnieuw als gouverneur-generaal naar Indië vertrekken. Hij vestigde zich in Batavia dat tussen 1628 en 1629 twee maal werd belegerd. Tijdens de tweede belegering overleed Coen plotseling in de nacht van 20 op 21 september Na zijn dood zagen de koloniale bewindhebbers in Coen een voorbeeld voor zijn opvolgers. Ten tijde van het nationalisme aan het eind van de negentiende eeuw nam die mythevorming grote vormen aan. In geschiedwerken en schoolboeken werd hij geprezen als grondlegger van het Nederlands-Indische Rijk en als stichter van Batavia. 10 Hij ging behoren tot de helden van het kaliber Michiel de Ruyter en Maarten Tromp. In 1876 verrees op het Waterlooplein in Batavia een standbeeld voor haar stichter Coen. De verering werd zo groot dat het leidde tot een tweede standbeeld in zijn geboortestad Hoorn, dat sinds 1893 midden op het centrale plein van Hoorn staat. Entius en Van de Beek kunnen niet bevatten waarom een persoon als Coen in deze tijd nog vereerd wordt met een beeld: Een massamoordenaar hoor je niet te eren met een standbeeld in het hart van je stad. Het komt bevreemdend over dit te moeten uitleggen. 11 Van de Beek kan daarom niet anders dan de volgende conclusie trekken: De stad Hoorn en haar standbeeld voor massamoordenaar Coen: het is voer voor psychologen. 12 Maar eigenlijk is die relatie vooral een feestmaal voor publiekshistorici. Coens standbeeld is een prachtig voorbeeld van een monument dat te maken kreeg met contextveranderingen die leidden tot verandering in (symbolische) functies en waardering. De wijze waarop met het beeld werd omgegaan en nog steeds omgegaan wordt duidt op de functie van het standbeeld als herinneringsplek, een lieu de mémoire. De Franse 8 H.P. Geerke, Jan Pieterszoon Coen. De baanbreker in ons Indië (1929) K. Gorter, Jan Pieterszoon Coen , Westfries Jaarboekje (1887) 35-96, aldaar WFA, BC, De onthulling, Eric van de Beek, Iemand als Coen hoor je niet te eren, VK, 12 juli 2011, p , aldaar Ibidem, 29. 4

8 historicus Pierre Nora omschreef het door hem bedachte begrip als any significant entity, whether material or non-material in nature, which by dint of human will or the work of time has become a symbolic element of the memorial heritage of any community. Gezien de inhoud van Nora s definitie kan gesteld worden dat Coens standbeeld een onweerlegbare lieu de mémoire is. Het zien van het beeld roept bij voorbijgangers herinneringen op aan een bepaald verleden. Wat er precies wordt herinnerd en welke waarden aan het standbeeld worden toegeschreven verschilt per persoon en groepering, maar ook per tijdvak. Deze verschillende gelaagdheden, actoren, functies en visies die een rol spelen in de herinneringscultuur rond het standbeeld van Coen, staan in deze scriptie centraal. Een terugkerend onderwerp in deze casestudy is de ontwikkeling die een monument als lieu de mémoire kan doormaken en de kenmerken die aan een lieu worden toegeschreven. Bewustwording van die ontwikkelingen kan een bijdrage leveren aan de eenzijdige kern van de huidige discussie. De aangevoerde argumenten door zowel voor- als tegenstanders van het beeld, zijn voornamelijk gebaseerd op waardeoordelen over Coens persoon. Zij vergeten daarbij dat het beeld van zichzelf al waarde heeft. Doel van deze scriptie zal zijn aan te tonen dat de waardering van het standbeeld los kan worden gezien van Coens daden. Door de lange tijdsperiode waarin het beeld deel heeft uitgemaakt van het Hoornse straatbeeld, is het veel meer geworden dan een symbool voor de verering van een historisch figuur. Er kan zelfs worden gesteld dat het eren van Coen eigenlijk nooit een doel op zich is geweest. Het eren, huldigen en oprichten van het monument waren middelen om een ander doel te bereiken. Dit roept uiteindelijk de vraag op welke betekenissen en waarden het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen in de publieke ruimte van Hoorn heeft gehad sinds de oprichting ervan in Bij het beantwoorden van die vraag spelen drie perspectieven een rol: de functie van het standbeeld als een lieu de mémoire, de herdenkingscultuur die verbonden werd aan het standbeeld en de functie als koloniaal monument. In het onderzoek naar het standbeeld van Coen als een herinneringsplek wordt het oorspronkelijke doel van Nora s onderzoeksproject ( ) nagestreefd. Doel van zijn project was licht te schijnen op de rol van lieux de mémoire in de identiteitsvorming van een natie en veranderingen in de houding naar die lieux de mémoire door de tijd heen. 14 In navolging van zijn beroemde Pierre Nora, Realms of memory. Under the direction of Pierre Nora. English language edition ed. and with a forew. by Lawrence D. Kritzman ( ) XVII. 14 Nora, Realms of memory, XVI. 5

9 reeks over de Franse lieux de mémoire, werden in andere landen ook dergelijke projecten opgezet. De Nederlandse variant Plaatsen van herinnering ( ) stond onder redactie van historicus Wim van den Doel. Het standbeeld van Coen in Hoorn is daarin niet als herinneringsplek van het koloniale tijdperk opgenomen. De omgang met dat verleden wordt beschreven aan de hand van het Van Heutsz-monument in een bijdrage van historica Marieke Bloembergen. Zij gaat in op verschillende omgangsvormen met het monument van de oprichting tot de naamsverandering. 15 Haar artikel wijkt af van de dominante insteek die in Plaatsen van herinnering te zien is. De meeste bijdragen van de verschillende historici in de bundel zijn bedoeld om aan de hand van herinneringsplekken de Nederlandse geschiedenis te verhalen. Met die insteek verschilt Plaatsen van herinnering in grote lijnen met het Franse origineel dat meer gericht was op de omgang met en de ontwikkeling van een dergelijke plaats in het collectieve geheugen, zoals ook Bloembergen deed. Omdat de door mij toegepaste behandeling van het onderwerp dichterbij de Franse insteek dan bij de werkwijze van de Nederlandse variant ligt, zal ook gedurende deze scriptie de term lieu de mémoire gebruikt worden. Over de omgang met monumenten als die van Coen bestaan weinig studies. Het enige vergelijkbare onderwerp wordt door kunsthistoricus Ype Koopmans behandeld in zijn artikel Stenen des aanstoots over Van Heutsz-monumenten. 16 Vanuit zijn specialisatie in beeldhouwwerken in de publieke ruimte zet hij in dat artikel uiteen vanuit welke motieven is gekozen voor de oprichtingen en welke achterliggende gedachten meespeelden in het ontwerpproces. Uiteraard gaat hij ook in op de tegengeluiden die de monumenten teweeg brachten. Zijn aandachtspunten en contextbehandeling dienden als voorbeeld voor mijn studie naar het beeld van Coen. Naast deze monografische studie van Koopmans heeft hij ook geschreven over algemene monumentale sculptuur met betrekking tot het koloniale verleden. In diezelfde lijn moet ook het boek De maagd en de soldaat van Ewald Vanvugt geplaatst worden. Vanuit zijn interesse voor koloniale geschiedenis bestudeert hij beeldhouwwerken in de publieke ruimte die naar dat verleden verwijzen. 17 In zijn werk neemt de letterlijke 15 Marieke Bloembergen, Amsterdam. Het Van Heutsz-monument. Het Nederlandse koloniale geheugen, in: Wim van den Doel, Plaatsen van herinnering. Nederland in de twintigste eeuw (Amsterdam 2005) Ype Koopmans, Stenen des aanstoots. Van Heutsz-monumenten in Nederland en het voormalige Nederlands-Oost-Indië, in: Jong Holland. Tijdschrift voor beeldende kunst en vormgeving in Nederland na (december 1986) Ype Koopmans, Koloniale expansie en de Nederlandse monumentale sculptuur, Tijdschrift voor geschiedenis 105 (1992) en Ewald Vanvugt, De maagd en de soldaat (1998). 6

10 verbeelding van Coen in het Amsterdamse straatbeeld een belangrijke plaats in, waardoor zijn werk onmisbaar is geweest voor de contextbepaling van de visie op Coen in de jaren twintig van de vorige eeuw. Koopmans en Vanvugt behandelen Coens standbeeld in Hoorn in hun artikelen als onderdeel van een groter geheel aan koloniale beeldhouwwerken. Door middel van hun studies kon mijn onderzoek dus in een breder perspectief worden geplaatst. Hoe er naar die fysieke beelden in het straatbeeld wordt gekeken is afhankelijk van de context waarin de toeschouwers staan. Die visies zijn niet altijd zichtbaar, maar worden dat wel tijdens herdenkingen. Echter komt bij herdenkingen vaak de visie van de dominantie bevolkingsgroep tot uiting. Voor de behandeling van de herdenkingscultuur rond Coens standbeeld waren de werken van cultuurhistoricus Jos Perry en mentaliteitshistoricus Willem Frijhoff erg belangrijk. 18 Zij geven antwoord op de vraag welke functies herdenken in het algemeen heeft en welke belangen hierbij een rol kunnen spelen. Zo stelt Perry bijvoorbeeld: Herdenken is een voertuig, een op zichzelf neutraal instrument, inzetbaar voor edele zaken, maar ook voor verwerpelijke. 19 Dat instrumentele, een middel om een ander doel te bereiken, blijkt ook bij de Coenherdenkingen van toepassing te zijn. Elk hoofdstuk behandelt naast kenmerkende aspecten van zijn functie als lieu de mémoire, ook elk een duidelijk aanwezig doeleind van gehouden herdenkingen en de verschillende percepties die daaraan ten grondslag lagen. Deze details van de Coenherdenkingen worden vervolgens geplaatst in een grotere nationale tendens dat aantoont dat deze scriptie meer als een casestudy moet worden beschouwd dan dat het unieke omgangsvormen met een lieu de mémoire presenteert. Een eerste kenmerk van een landelijke tendens waarvan het standbeeld onderdeel uit maakte is uiteraard de negentiende-eeuwse context waarin het werd opgericht. Die context wordt beschreven in het boek De metamorfose van Nederland van Niek van Sas en uitgebreide artikelen van cultuurhistoricus J. Th. M. Bank en maatschappijhistoricus P. B. M. Blaas. 20 Vooral het boek van Van Sas en het artikel van Blaas geven een overzichtelijke beschrijving van de omgang met de Gouden Eeuw in de negentiende eeuw. Uit die algemene overzichtswerken over negentiende-eeuws nationalisme in Nederland blijkt dat er twee erfenissen uit de Gouden Eeuw en rol speelden in het nationalismeproces: 18 Jos Perry, Wij herdenken dus wij bestaan. Over jubilea, monumenten en de collectieve herinnering (Nijmegen 1999) en Willem Frijhoff, De mist van de geschiedenis. Over herinneren, vergeten en het historisch geheugen van de samenleving (Rotterdam 2011). 19 Perry, Wij herdenken, N.C.F. van Sas, De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit (Amsterdam 2004); J. Th. M. Bank, Het roemrijke vaderland. Cultureel nationalisme in Nederland in den negentiende eeuw ( s-gravenhage 1999) en P.B.M. Blaas, De Gouden Eeuw. Overleefd en herleefd. Kanttekeningen bij het beeldvormingsproces in de 19 de eeuw, De negentiende eeuw 9 (1985)

11 cultureel nationalisme (term bedacht door Bank om alle kunstvormen, waaronder schilderkunst en dichtkunst, uit de Gouden Eeuw onder één noemer te krijgen) en het koloniale imperium. Cultuurhistoricus Conrad Busken Huet omschreef in 1878 die twee pijlers van Neêrlands trots met twee rake voorbeelden: Java en de Staalmeesters zijn eigenlijk onze twee beste aanbevelingsbrieven. 21 Hoewel deze twee pijlers gezamenlijk hebben bijgedragen tot patriottisme en trots op het verleden, lijkt de nadruk in wetenschappelijke studies nog veel te liggen bij het artistieke onderdeel van het nationalismeproces. Blaas geeft in zijn artikel meer aandacht aan de trots voor de Nederlandse schilderkunst dan aan het koloniale verleden. Bank hield een hele oratie over het cultureel nationalisme. 22 Er zijn weinig soortgelijke noemenswaardige casestudies te vinden over dat ándere onderdeel van negentiende-eeuws nationalisme: het koloniale verleden als ontsteker van patriottische gevoelens en troefkaart naar de buitenwereld. Op dit gebied lijkt dus nog wat te winnen. In hoofdstuk 1 wordt hieraan, zij het beperkt tot de beeldvorming over Coen vanaf 1884, alvast een bijdrage geleverd. Aan de hand van die negentiende-eeuwse context kunnen de motieven beschreven worden van waaruit het standbeeld van Coen is ontstaan. Belangrijk hierin is hoe er rond over Coen werd gedacht. Welke rol speelden het nationalisme en het modern imperialisme in de beeldvorming? Wie waren de initiatiefnemers van het standbeeld? Welk doel en welke doelgroep hadden zij voor ogen? Hoe luidden de reacties op de oprichting en de festiviteiten rondom het beeld? In hoofdstuk 1 zal met het oog op die vragen een zo gedetailleerd mogelijk beeld worden gegeven van de aanloop naar de oprichting en de context waarin die plaatsvond met behulp van literatuur van Van Sas, Blaas en Bank. De nadruk in dat hoofdstuk zal liggen op nationalistische aspecten. Het begrip nationalisme wordt in deze scriptie in zijn ruime definitie gebruikt. Het gaat niet zozeer om nationalisme als streven naar een eigen natie, maar om het kweken van een nationaal bewustzijn en trots. Hierdoor ligt de gebruikte definitie van nationalisme dichtbij die van patriottisme dat vooral de trots omvat. Voor het beschrijven van regionale en lokale pogingen tot het opwekken en bevorderen van trots en eenheidsgevoel wordt het begrip lokaal patriottisme gebruikt. 21 Conrad Busken Huet, Het land van Rembrandt. Studiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw (Haarlem 1884) Blaas, De Gouden Eeuw,

12 Naast het bevorderen van nationalistische gevoelens kreeg Coen ook een voorbeeldfunctie toegeschreven. Deze beschavende functie komt in hoofdstuk 2 aan bod. In welke opzichten zagen de initiatiefnemers van het standbeeld en de actoren in de beeldvorming van Coen in hem een voorbeeld voor de bevolking? Hoe probeerden zij die aspecten over te dragen op de bevolking? Hierin is wel een verschil te zien tussen 1893 en de jaren 20 van de vorige eeuw. In 1893 was het vooral Coen die tot de verbeelding moest spreken, terwijl in de jaren twintig Coens eigenschappen in lijn werden geplaatst van andere helden uit het koloniaal verleden. Zodoende deelde Coen zijn voorbeeldfunctie steeds meer met anderen, zoals de nieuwe held generaal J. B. van Heutsz. 23 Deze herplaatsing van Coen ten opzichte van andere koloniale helden wordt aan de hand van het boek De maagd en de soldaat van Ewald Vanvugt duidelijk gemaakt. Maar door het werk van Coen in verband te leggen met de actuele koloniale politiek, spraken tegenstanders van die politiek zich ook steeds duidelijker uit tegen Coen. Hoe probeerden de promotors van Coen zijn reputatie hoog te houden bij de steeds luider wordende kritiek in de geschiedschrijving die in de jaren twintig steeds vaker en harder te horen was? Vanwege de nationale en zelfs internationale context in dit hoofdstuk, heeft het standbeeld in Hoorn een minder prominente rol dan in de andere twee hoofdstukken. Wel wordt duidelijk dat door de verscheidenheid aan contexten waarin Coen werd geplaatst, zijn standbeeld evalueerde van een eerbetoon aan een held waarop het land en de stad trots was, tot een beginnend lieu de mémoire met veel nieuwe toegeschreven functies en associaties. De verdere ontwikkeling van het standbeeld als een lieu is goed te zien in 1937, toen de 350 ste geboortedag van Coen groots werd gevierd. Welke belangen hadden de Hoornse initiatiefnemers om het groots op te zetten? En ondervonden de initiatiefnemers tegenstand van Coens criticasters? De initiators, maar ook alle andere belanghebbenden bij het feest voerden een hernieuwde propagandacampagne die de bestaande tegengeluiden tegen Coen leken te overstemmen. Wie waren de actoren in deze propaganda en wat waren hun doelen? In het laatste hoofdstuk zal duidelijk worden dat sommige partijen erbij gebaat waren de perceptie op het koloniale verleden, en daarmee op Coen, positief te houden. Dit waren bijvoorbeeld de handelsbedrijven die, tijdens de feesten, indirect reclame konden maken voor een keur aan koloniale producten. De belanghebbenden van het koloniale rijk streden zo tegen de kritische historici en socialisten. Waar de eerstgenoemde groep enkel kritisch was over de heldenstatus van 23 Koopmans, Koloniale expansie,

13 Coen, liet een socialistische groepering zich via pamfletten duidelijker uit tegen de verering. Door de grote hoeveelheid voorbeelden van politieke inmenging en economische belangen bij een herdenking, wordt het jaar 1937 in het laatste hoofdstuk als ijkpunt genomen. Aan de hand van redevoeringen, krantenberichten, archieven en literatuur worden de nodige voorbeelden van het verkopende karakter van het Coenjaar 1937 gegeven. Na bij de verschillende doeleinden en betekennissen in de periode tot de Tweede Wereldoorlog te hebben stilgestaan, wordt in de epiloog teruggegaan naar de recente discussie. Aan de hand van de constateringen die in de drie hoofdstukken naar voren zijn gekomen, zal gesteld worden dat de huidige discussie een belangrijk perspectief mist: de zelfstandige waarde van het beeld als een lieu de mémoire, historisch erfgoed en historisch straatbeeld. Deze waarden staan in de huidige discussie nog te veel op de achtergrond. In de epiloog zal een grotere rol van deze waarden in het huidige debat worden bepleit. 10

14 1 Versterker van een nationalistisch gevoel Op woensdagavond 9 januari 1884 vond er in Schouwburg Het Park aan de Westerdijk in Hoorn de jaarlijkse vergadering plaats van de plaatselijke Vereeniging voor Volksvermaken. Na het officiële gedeelte kregen aanwezigen de gelegenheid onderwerpen van all erlei soort aan te snijden. De onderwijzer P. Bakker pakte deze gelegenheid aan om zijn idee naar voren te brengen. Hij stelde voor om in 1887, 300 jaar na Coens geboorte, een blijvend aandenken daar te kunnen stellen ter herinnering aan onze wakkere held Jan Pieterszoon Koen. 24 Dit voorstel zou tegenwoordig niet meer denkbaar zijn. Dat het in de negentiende eeuw wel tot een monument heeft geleid vindt zijn grondslag in het verschil tussen de functie die in 1893 door de initiators van het standbeeld aan de geschiedenis werd gegeven en de omgang met het koloniale verleden tegenwoordig. Volgens de initiators zou het standbeeld de herinnering aan Coen levend houden en ontzag inboezemen voor hetgeen Coen voor zijn stad, de regio en het land had gedaan. Met die denkwijze zijn zij een goed voorbeeld van een grotere tendens die Niek van Sas in zijn studie De metamorfose van Nederland aan de hand van teksten van de taalkundige W.G. Brill ( ) omschrijft. Na zijn benoeming tot hoogleraar Nederlands en Vaderlandse Geschiedenis aan de universiteit van Utrecht in 1859, profileerde Brill zich steeds meer als historicus. 25 Zijn voorliefde voor vaderlandse geschiedenis droeg hij graag uit. Naar zijn idee moest men kennis nemen van de geschiedenis en dankbaar zijn: Wat legt zulk eene geschiedenis allen, die tot het Nederlandsche volk behooren, zware verplichtingen op, zo schreef Brill. 26 En die verplichting was het op een waardige manier herdenken en huldigen van de geschiedenis en haar helden. Brills visie is dus vergelijkbaar met het standpunt van de Hoornse initiators: Wie zich te buiten gaat aan selectieve aanvaarding of verguizing is geen ware liefhebber van het vaderland, zo omschrijft Van Sas Brills boodschap. 27 Kennisneming van het verleden en het willen herdenken van helden als Coen was dus een uiting van vaderlandsliefde en nationalisme. In verschillende huidige literatuur over nationalismepropaganda en natievorming in de laatste helft van de negentiende eeuw, ligt de nadruk vooral bij het, zoals J.Th.M. 24 Hoornsche Courant voor Stad en Provincie [HCSP], 13 januari Wim van Anrooij e.a., Het Bio- en bibliografisch lexicon van de neerlandistiek (2004) geraadpleegd op 17 november Van Sas, De metamorfose, Ibidem,

15 Bank dat noemt, cultureel nationalisme. Daaronder vallen de kunstvormen als de schilderkunst, literatuur en architectuur. Hoewel P.B.M. Blaas en Bank niet ontkennen dat ook het koloniale erfgoed van de Gouden Eeuw een rol speelde in de natievorming van de negentiende eeuw, leggen zij beiden toch vooral de nadruk op de heldenstatus van de beroemde kunstenaars. Zij erkennen dat ook politieke, militaire en economische aspecten uit de Gouden Eeuw bijdroegen aan de natievorming, maar stellen dat vooral op kunstgebied de status van Nederland ten opzichte van andere landen werd bepaald. In dit betoog zal voornamelijk het aandeel van de koloniale geschiedenis in de negentiende-eeuwse natievorming worden behandeld aan de hand van het voorbeeld van Jan Pieterszoon Coen. De omgang met Coens standbeeld past namelijk volledig in een grotere landelijke context die Van Sas in zijn De metamorfose beschrijft. Hij staat daarin uitgebreid stil bij de koloniale helden die door de nieuwe koloniale context van het modern imperialisme relevanter werden. Deze nieuwe relevantie gaf een nieuw impuls aan de nationalismepropaganda: Het meest duidelijk is het via de omweg van de koloniën hervonden nationale bewustzijn en de onvervalst imperialistische toonzetting die dat in de laatste decennia van de negentiende eeuw heeft gekregen. 28 De uitspraak van cultuurhistoricus Conrad Busken Huet uit 1878 suggereert tevens een belangrijke positie voor het koloniale verleden al vóór 1890: Java en de Staalmeesters zijn eigenlijk onze twee beste aanbevelingsbrieven. 29 Daarmee zegt hij dat Nederland haar reputatie te danken had aan de kunst (de Staalmeesters) en het koloniale rijk (aangeduid met Java). Van Sas sluit zich hierbij aan: Koloniën en schilderkunst, beide behorend tot het erfgoed van de Gouden Eeuw, hielpen Nederland er in de laatste decennia van de negentiende eeuw weer bovenop. 30 VOC-dienaren werden dus minstens zo goed ingezet voor nationalistische doeleinden. Na 1890 werd dat koloniale verleden door het modern imperialisme, de ethische politiek en de Atjeh-oorlog, steeds actueler. In Hoorn lijkt de nadruk van de (lokale) nationalismepropaganda wel altijd te hebben gelegen bij de VOC. Het erfgoed en de rijkdommen uit de Gouden Eeuw zoals de pakhuizen, de dure herenhuizen en de havens, waren nog altijd in het straatbeeld aanwezig en maakten dus deel uit van de leefomgeving van Hoornaars, van welke klasse of afkomst dan ook. 28 Ibidem, Busken Huet, Het land van Rembrandt, Van Sas, De metamorfose,

16 1.1 Motieven voor de oprichting Hoewel meerdere factoren hebben meegespeeld in de uiteindelijke beslissing tot de oprichting, zou ik willen stellen dat vooral dankbaarheid voor de glorieuze historie van Hoorn aanleiding is geweest voor onderwijzer P. Bakker om zijn idee voor een gedenkteken naar voren te brengen. 31 Bakker wees de vergadering erop dat het 297 jaar geleden was dat Jan Pieterszoon Coen in Hoorn werd geboren. Hij maakte zijn ongenoegen kenbaar over de afwezigheid van een gedenkteken voor Coen terwijl die er wel waren voor andere personen. Zo was er in de stad een gevelreliëf dat herinnerde aan Bossu, de admiraal-generaal van de Spaanse vloot die in 1573 de slag op de Zuiderzee nabij Hoorn verloor van de Watergeuzen. Maar ook het verhaal van Lambert Melisz was in het straatbeeld te zien geweest. Volgens de legende sloeg hij met zijn moeder vanuit Westzaan op de vlucht voor de Spanjaarden. Zijn moeder voorttrekkend op een slee maakte hij de reis naar Hoorn. Deze reis stond van 1807 tot 1872 afgebeeld op een reliëf in het timpaan van de voormalige Westerpoort. 32 De manier waarop Bakker zijn voorstel opwierp doet vermoeden dat Coen voor 1884 n ooit is herdacht. De opmerking van de redactie van de Hoornsche Courant sterkt dit vermoeden: Wij juichen het dan ook toe, dat er een oproeping is uitgegaan om dien dag, den 8 Januari 1887, niet onopgemerkt voorbij te laten gaan. 33 Waar komt de noodzaak tot het herdenken van Coen vandaan? Nederland kende, anders dan veel andere Europese landen, een bescheiden traditie in het oprichten van gedenktekens of het organiseren van (nationale) herdenkingen. 34 Cultuurhistoricus Jos Perry wijt dit aan de Calvinistische grondslag van de samenleving waarin het oprichten van beelden en het herdenken van personen gelijk stond met verafgoding en daarom verwerpelijk was. 35 Maar ook het gebrek aan eenheidsgevoel wordt als reden gegeven. Vooral de boerenbevolking op het platteland was meer op de regio gericht en had weinig binding met de nieuwe eenheidsstaat zoals die in 1798 gevormd was. Waar Frankrijk al vroeg een natie was onder leiding van Parijs, had het Nederlands grondgebied nooit zo duidelijk één centrum gekend. Er was niet één bestuurder die voor de hele Republiek bepaalde wat het nationale beleid was. De autonomie van de provincies was eeuwenlang bewaard gebleven tot de Bataafse Revolutie in Historicus Willem 31 HCSP, 13 januari W. Braasem en H.O.J. de Ruyter-de Wildt, Hoornse herinneringen. Van dingen die voorbij zijn bij een oud Zuiderzeestadje (Hoorn 1972) Hoornsche Courant [HC], 10 februari Van Sas, De metamorfose, Perry, Wij herdenken,

17 Frijhoff, gespecialiseerd op het gebied van cultuuroverdracht, identiteit en collectief geheugen, formuleert de Nederlandse situatie als volgt: Nederland is vanouds geen staatsnatie maar een cultuurnatie; identiteit wordt er veel meer gedecreteerd dan door onderhandeling bereikt, en het begrip verwijst er gewoonlijk niet naar een overoud verleden maar naar het heden. 36 Om in de tweede helft van de negentiende eeuw toch het nationale eenheidsgevoel onder de bevolking te activeren en te versterken, werden door politici en beleidsmannen monumenten en herdenkingen opgericht en georganiseerd. Deze werden zeer nuttig geacht voor de promotie van het nationale verleden. 37 In de voorbereidingen voor het oprichten van het beeld van Coen werd dit besef door de voorzitter mooi verwoord: Een volk dat zijn groote dooden niet eert heeft over zichzelven het doodvonnis geveld. 38 Het ging de initiatiefnemers dus niet zo zeer om eerbied zelf. Men moest niet alleen eerbied hebben voor Coen, maar veel meer voor wat hij had gedaan voor de natie, waarop Hoorn dat hem binnen zijne veste zag geboren worden, waarop geheel Nederland roem mag dragen ( ). 39 Coen werd dus gebruikt om lokale, regionale en nationale trots te kweken en de reeds bestaande trots kracht bij te zetten om zo een eenheidsgevoel te bereiken. Daarnaast paste Coen prachtig in het plaatje van het modern imperialisme. 40 Rond 1870 ontstond tussen de grote westerse mogendheden een wedloop op de laatste gebieden in de wereld die nog niet (of niet duidelijk) onder het gezag van een Westers land vielen. Met het vergroten van het koloniale bezit konden de mogendheden hun nationale status verhogen. Aan deze internationale wedloop kon en wilde Nederland niet mee doen. 41 Toch kan het Nederlands politieke beleid vanaf 1870 wel onder het modern imperialisme geschaard worden. Uit angst voor buitenlandse bezetting en inmenging in de buitengewesten van de archipel waar het Nederlands gezag nog niet daadwerkelijk gevestigd was, paste ook Nederland vanaf 1870 zijn koloniale beleid aan. De hele archipel moest onder direct Nederlands gezag komen. 42 Hiervoor moesten nog veel witte vlekken op de kaart van Nederlands-Indië worden ingekleurd. Volgens Coens promotors had Coen 36 Frijhoff, De mist, Bank, Het roemrijke vaderland, HC, 10 fe bruari Ibidem. 40 E.B. Locher-Scholten, Ethiek in fragmenten. Vijf studies over koloniaal denken en doen van Nederlanders in de Indonesische archipel (Utrecht 1981) J.C.H. Blom, Nederland sinds 1830, in: J.C.H. Blom en E. Lamberts ed., Geschiedenis van de Nederlanden (Baarn 2008) , aldaar Wim van den Doel, Zo ver de wereld strekt. De geschiedenis van Nederland overzee vanaf 1800 (Amsterdam 2011)

18 die visie tweeënhalve eeuw eerder al geuit. Uitspraken als Wie Coen was? Een man van zijn tijd, maar ver zijn tijd vooruit kwamen veelvuldig in ingezonden brieven en toespraken naar voren. 43 Volgens die sprekers had hij een vooruitziende blik door te pleiten voor een vestigingskolonie met Batavia als hoofdstad, van waaruit het gezag van de Hollanders over het handelsgebied gevestigd zou worden. Coens visie werd hiermee indirect gepresenteerd als de voorloper van het moderne imperialisme. Daarmee was Coen de perfecte held in de juiste politieke context. In die politieke context was Groot-Brittannië de onbetwistbare grootmacht in de wereld. Nederland werd als klein land omringd door mogendheden en voelde zich bedreigd door de groeiende macht van het Duitse Keizerrijk. 44 Bijna nostalgisch keek men daarom terug naar een tijd waarin Nederland de onbetwistbare grootmacht was: de Gouden Eeuw. In de tekst van K. Gorter in het Westfries Jaarboekje uit 1887 is die trots en die weemoed duidelijk te lezen. Hij kan niet ophouden te benadrukken hoe heerlijk hij het vond te lezen hoe het glorierijke verleden tot stand was gekomen. Nederland had een jeugd en welk eene!!, zo schreef hij. 45 De noodzaak om nationalistische (patriottische) gevoelens aan te wakkeren lag voor Nederland dus in het feit dat er een algemeen gevoel heerste dat het land weinig meer had om trots op te zijn. Het enige waar zij nog trots op kon zijn was het grote verleden. Ook in Hoorn was het sentiment waar te nemen waarin ontevredenheid over de status quo en een terugverlangen naar het roemrijke verleden voorkwamen. De ooit zo belangrijke VOC-stad, met al haar rijkdommen en beroemde inwoners als Coen, schipper Bontekoe, Willem Corneliszoon Schouten en fluitschipontwerper Liorne, was geworden tot een ingedut stadje met een haven van weinig betekenis. In de achttiende eeuw had Hoorn al veel aan belang ingeboet. De Rekenkamer van West-Friesland en het Noorderkwartier verhuisde in 1752 naar Den Haag. 46 En ook de handel van de VOC concentreerde zich steeds meer in Amsterdam. In plaats van een plek in de internationale handel, werd de stad rond 1740 een economisch middelpunt van een landelijke omgeving. 47 Maar niet alleen economisch en politiek verminderde het aanzien van Hoorn, ook qua inwonertal kromp het in. Volgens historicus Van Dierendonck die promoveerde 43 Jan Pietersz. Coen, West-Friesland. Nieuwe Hoornsche Courant [WFNHC], 27 mei Bank, Het roemrijke vaderland, Gorter, Jan Pieterszoon Coen, Jacobus Everardus van Dierendonck, Hoorn van zee- tot landstad. Een studie over het ontstaan en de kenmerken van de centrale funktie van Hoorn (Hoorn 1948) Ibidem. 15

19 met zijn dissertatie Hoorn, van zee- tot landstad, halveerde het inwoneraantal in de achttiende eeuw van inwoners in 1732 tot 9400 in Waar Van Dierendonck in zijn dissertatie vooral de verandering van Hoorns functie als stad omschrijft, beschrijft historicus Jos Leenders in zijn dissertatie vooral de gevolgen van die veranderingen voor de stad en haar inwoners in de negentiende eeuw. Volgens hem betreurde het gemeentebestuur de teloorgang van de band met de zeevaart. 49 Dit uitte zich in het gemeenteverslag van 1852 waar onder het kopjes Buitenlandsche scheepvaart en Buitenlandsche handel kort maar krachtig was geschreven: Bestaat hier niet. 50 Veertig jaar later keek de Hoornse burgerij nog steeds met weemoed terug naar de tijd waarin de stad toonaangevend was in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. De latere burgemeester Zimmerman verwoordde dat sentiment als volgt: de trots is van ons, Burgers van Hoorn, die, al speelt thans onze stad geen rol meer in de geschiedenis, toch heilig en hoog houden, de herinnering aan zooveel wat Hoorn eenmaal groot en machtig deed zijn. 51 In die weemoedige sfeer kwam het voorstel van P. Bakker als geroepen. Coen kon Hoorn opnieuw in de belangstelling brengen. Een standbeeld voor hem maakte voor iedereen meteen duidelijk dat de grondlegger van het Nederlands koloniale rijk in de Oost (een rijk waar heel het land trots op was) uit Hoorn kwam. Er kwam, zoals gezegd, al snel bijval voor het plan van Bakker. Niettemin was al tijdens de bijeenkomst in 1886 opgemerkt dat het denkbeeld ( ) door eigenaardige bezwaren wordt gedrukt. 52 Over de aard van de bezwaren werd in het verslag niets gezegd. Het is mogelijk dat de bezwaren met de hoge kosten te maken hadden omdat het land in de jaren 80 in een economische crisis verkeerde. 53 Maar het is ook aannemelijk dat de eerste kritische geluiden uit de geschiedwetenschap over Coen tot delen van de bevolking was doorgedrongen. Het eerste werk dat Coens omstreden kanten beschreef was De opkomst van het Nederlandsch gezag in Oost-Indië (1869) van Jhr. mr. J.K.J. de Jonge, jurist en beheerder van het oud-koloniaal archief van het Rijksarchief. 54 Naar aanleiding van zijn uitgebreide bronnenonderzoek kwam hij tot de conclusie dat Coen zijn eigen naam en die der Nederlandsche natie in dat gedeelte van de Archipel met een schier 48 Ibidem. 49 J.M.M. Leenders, Benauwde verdraagzaamheid, hachelijk fatsoen. Families, standen en kerken te Hoorn in het midden van de negentiende eeuw (Den Haag 1991) Ibidem. 51 WFA, BC, De onthulling, HC, 10 februari E. H. Kossmann, De lage landen deel 1(1987) P.C. Molhuysen en P.J. Blok ed., Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4 (Leiden 1918)

20 onuitwisbare bloedvlek hebben beklad. 55 De Jonge sprak naar aanleiding van zijn onderzoek over een gebroken vleugelslag van een adelaar, waarmee hij uiteraard Coens reputatie bedoelde. 56 In 1886 kreeg Coen op wetenschappelijk gebied veel aandacht door werken van P.A. Tiele en J.A. van der Chijs. Tiele was geen historicus, maar werkte bij een antiquaire boekhandel waar hij pamfletten bestudeerde. Naar aanleiding van die studie ontwierp hij een methode die bij veel historici navolging heeft gekregen. In de hoedanigheid als boekhandelaar zag Tiele de noodzaak de onderzoeksresultaten van J.K.J. de Jonge aan te vullen met een nieuwe studie Bouwstoffen voor de geschiedenis der Nederlanders in den Maleischen archipel, uitgegeven en toegelicht (Den Haag ). 57 Van der Chijs was meester in de rechten en werkte na zijn promotie als ambtenaar in Nederlands-Indië. Vanaf 1880 hielp hij de chef van de afdeling statistiek ter Algemene Secretarie met de inventarisatie van het Oudindisch archief. Daarna werd hij in 1892 tot landsarchivaris aangesteld. 58 Tiele en Van der Chijs plaatsten kritische noten bij Coens handelen tijdens de verovering van Jacatra in 1619, op de Banda-eilanden in 1621 en het schandaal met Sara Specx in Naar aanleiding van zijn onderzoek kwam Van der Chijs maar tot één conclusie: Ware voor Coen niet reeds een standbeeld opgericht, ik betwijfel of zulks nog zoude verrijzen. Aan zijnen naam kleeft bloed. 60 In dit citaat verwijst Van der Chijs naar het standbeeld van Coen in Batavia, dat in 1876 is onthuld. 61 Tiele wond in zijn boek geen doekjes om Coens minder goede daden. Hij vertelde in onomwonden termen dat ter wille van het monopolie de welvarende bevolking van een schoone eilandengroep ( ) op de koelbloedigste wijze [was] uitgeroeid. 62 Toch was de algemene toon in de boeken van De Jonge, Van der Chijs en Tiele lovend. Zij constateerden en erkenden de fouten van Coen, maar vielen zijn hele persoon niet af vanwege zijn totale verdienste voor de natie. Tiele 55 J.K.J. de Jonge, De opkomst van het Nederlandsch gezag in Oost-Indië ( ). Verzameling van onuitgegeven stukken uit het oud-koloniaal archief 4 (Den Haag 1869) LXI. 56 W.A. Terwogt, Het land van Jan Pieterszoon Coen. Geschiedenis der Nederlanders in Oost-Indië, aan het Nederlandsche volk verhaald ( ) Molhuysen en Blok, Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek (1918) P.C. Molhuysen en P.J. Blok ed., Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 10 (Leiden 1937) P.A. Tiele, Bouwstoffen voor de geschiedenis der Nederlanders in den Maleischen Archipel 1 (Den Haag 1886) en J.A. van der Chijs, De vestiging van het Nederlandsch gezag over de Banda Eilanden (Batavia 1886). 60 Van der Chijs, De vestiging, Vanvugt, De maagd, Terwogt, Het land van Jan Pieterszoon Coen,

21 loofde De Jonge zelfs dat hij ons Jan Pietersz. Coen het eerst in zijne uitstekende hoedanigheden heeft leren kennen. 63 De kennisneming van de donkere kanten van Coens beleid weerhielden de initiators er dan ook niet van het standbeeld te realiseren. Net als De Jonge, Tiele en Van der Chijs richtten de initiators zich in hun lofuitingen vooral op het totaalplaatje van Coen. Het is daarom niet zo vreemd te zien dat de Hoornsche Courant, die vaak gebruikt werd als verlengstuk van de commissie om haar oproepen uit te dragen, een zelfde geluid uitdroeg: Maar zijn fouten zijn voor een goed deel verklaarbaar uit den geest des tijds waarin hij leefde, en tegenover zijn fouten staat zooveel flinks en mannelijks, zoo groot ook zijn zijne verdiensten ten aanzien van het Nederland dat hij liefhad, dat hem te vergeten een onrecht ware, zijn persoon en nagedachtenis aangedaan. 64 Jaren later, in 1893, uitte de in Hoorn (!) geboren neerlandicus en historicus G.W. Kernkamp in een artikel in de Groene Amsterdammer zijn verontwaardiging over deze algemene tendens in de meningsvorming over Coen: Het mooie in het geluid, dat van Coen tot ons komt, wordt voor mij overschreeuwd door de wraakkreten van zijne slachtoffers ( ) aan het einde van den weg, dien Coen ging, zie ik geen verontschuldiging liggen op de verhevenheid van een nobel doel. 65 Van Kernkamp is bekend dat hij linkse ideeën had. Zijn kritiek op Coen is daarom niet vreemd. Later in deze scriptie zal namelijk blijken dat de duidelijkste kritiek op Coen en zijn verering uit linkse en voornamelijk socialistische hoek kwam. Vermoedelijk hebben zijn linkse ideeën er ook toe geleid dat Kernkamp in 1894 gepasseerd werd voor het ambt van hoogleraar geschiedenis in Groningen, als opvolger van P.J. Blok. 66 Als dit inderdaad het geval was, blijkt dat dergelijke linkse ideeën in die intellectuele kringen nog niet algemeen aanvaard waren. Dat verklaart dan ook direct waarom Kernkamp één van de weinigen uit de wetenschappelijke wereld was die een dergelijk standpunt over Coen had. Hij kon Coens slechte daden en zijn algemene verdiensten niet met elkaar verzoenen. 1.2 Voorbereidingen 63 Terwogt, Het land van Jan Pieterszoon Coen, HC, 10 februari De bloedvlek van Jan Pietersz. Coen, Groene Amsterdammer [GA], 28 mei S.B.J. Zilverberg, Kernkamp, Gerhard Wilhelm ( ), in Biografisch Woordenboek van Nederland. geraadpleegd op 19 november

22 Ondanks de kennis van ernstige geweldplegingen door Coen, werden zijn verdiensten voor de natie door de initiators zwaarder gewogen dan die enkele uitspattingen van geweld. Coen verdiende voor zijn algemene werk een standbeeld, zo vonden zij. Andere suggesties als een fontein of een zuil werden al snel van tafel geveegd: een zuil was meer een herinnering aan een feit dan aan een persoon zo stelde stadsheelmeester Josephus Joannes Aghina. 67 Hij kan gezien worden als de drijvende kracht achter de oprichting. Naast zijn werk als stadsheelmeester was hij actief in het publieke leven. Zo was hij voorzitter van de Vereeniging van Volksvermaken, secretaris van zangkoor Sappho, lid van de Parkvereeniging, president van het rooms-katholieke armenweeshuis, vicepresident van de commissie van toezicht van het Westfries Museum en - in dit hoofdstuk niet onbelangrijk - raadslid. 68 In die Stadsheelmeester J.J. Aghina, hoedanigheid kreeg Aghina een plaats in de voorlopige de drijvende kracht achter de oprichting. Foto omstreeks commissie die belast was met de aankomende herdenking en Bron: Westfries Archief het oprichten van het beeld. Aghina s rooms-katholieke achtergrond was blijkbaar geen belemmering om hem een belangrijke positie in de herdenking van een strenge calvinist toe te wijzen. Geloof leek geen rol te spelen met de oprichting. Het komt nergens in de bronnen als aandachtspunt voor. In plaats daarvan is juist te zien dat door het uitvoerend comité en het erecomité getracht is een zo goed mogelijke representatie te hebben van allerlei bevolkingsgroepen. Deze intentie is te verklaren uit de maatschappelijke context van beginnende verzuiling in Nederland. 69 De Anti-Revolutionaire Partij van Abraham Kuyper werd steeds sterker en richtte haar eigen organen op. Tegelijkertijd traden ook katholieken als aparte groep steeds meer naar voren in het publieke leven. 70 Deze scheidslijn werd tevens zichtbaarder in de politiek waar op hetzelfde moment de socialisten hun intrede deden. Bepaalde spanningen tussen verschillende bevolkingsgroepen werden gevoeld. Door geen aandacht te besteden aan het geloof van Aghina blijkt dat de initiators het toch 67 HC, 14 februari A. van Zoonen, Standbeeld Jan Pieterszoon Coen 100 jaar geleden op heilige grond onthuld. Groot feest in Hoorn op 30 mei 1893, Oud Hoorn 15:1 (1993) 44-46, aldaar Blom, Nederland sinds 1830, Hans Blom, Vernietigende kracht en nieuwe vergezichten. Het onderzoeksproject verzuiling op lokaal niveau geëvalueerd, in: Hans Blom ed., De verzuiling voorbij. Godsdienst, stand en natie in de lange negentiende eeuw (Amsterdam 2000) , aldaar

23 vooral een herdenking voor iedereen wilden laten zijn, een idee dat volledig past binnen het streven naar eenheid en gedeelde trots. Aan het hoofd van de voorlopige commissie waarin Aghina een plaats had gekregen kwam burgemeester Van Dedem te staan. Samen organiseerden zij op 14 februari 1886 een vergadering in schouwburg Het Park om van gedachten te wisselen over de herdenking in 1887 en het standbeeld. Voor die vergadering werd een uitnodiging aan alle belangstellenden geplaatst in de Hoornsche Courant. Hoewel in eerste instantie werd uitgegaan van een Hoornse hulde was al snel het plan opgevat de herdenking een groter bereik te geven: zulk een man heeft op en nationale hulde aanspraak; laten wij dit onder het oog der natie brengen; laten wij een beroep op de Nederlandschen natie doen. 72 Dit had meerdere voordelen: landelijke belangstelling voor Hoorn en het kunnen werven van meer geldelijke bijdragen voor een gedenkteken, bijvoorbeeld van de koning, de gemeente, de provincie en de Hooge Regering. 73 Aghina en burgemeester Van Dedem beklemtoonden echter dat het laten vallen met de onthulling van een gedenkteken. Dit kan de reden zijn dat gedurende elf maanden niets in kranten te lezen was over voorbereidingen van het gedenkteken. Maar ook over de eenvoudige herdenking die in januari 1887 plaats zou hebben gehad is geen berichtgeving te vinden. Het lijkt er op dat de organisatoren de geplande grote herdenking met de onthulling van het standbeeld wilden doen in plaats van op de 300 ste geboortedag in Dit vermoeden wordt versterkt als blijkt dat de commissie met Van Dedem en Aghina op 3 januari een vergadering belegde. Tijdens die vergadering kwam 8 januari niet 71 W.K. Baron van Dedem Bron: Westfries Archief in de eerste plaats een zaak was van Hoorn als geboorteplaats van Coen: Hoorn zelf moet beginnen te toonen dat het den man waardeert die uit zijn midden is voortgekomen, zo stelde de burgemeester. 74 Er kan dus gezegd worden dat in 1886 de twee van de meest invloedrijke heren uit de Hoornse burgerij in het begin meer de voorkeur gaven aan een lokaal evenement dan een landelijke huldiging. In de tussentijd bleek dat het te kort dag was om de herdenking van 1887 samen te 71 HC, 10 februari Ibidem, 14 februari Ibidem. 74 Ibidem. 20

24 ter sprake, maar richtten zij in de voorbereidingen voor het gedenkteken een comité van uitvoering op. 75 Naast de bekende heren Van Dedem en Aghina bestond dat comité uit H. Kroon Dz., een tabakshandelaar met een voorliefde voor de Hoornse geschiedenis, Eerste Kamerlid en filantroop A.C. Wertheim, dr. H.J.A.M. Schaepman en mr. H.D. Levyssohn Norman, oud-lid van de Raad van Nederlands-Indië. 76 Deze samenstelling maakte duidelijk dat Van Dedem en Aghina inmiddels van mening waren veranderd. Vooral de benoeming van de zéér nationalistische politicus en katholiek theoloog Schaepman maakt dit duidelijk. 77 Het kan zijn dat zij beseften niet om de nationale bekendheid van Coen heen te kunnen. Om Coens grootheid uit te drukken, maakten zijn promotors gebruik van vergelijkingen met andere personen uit zijn tijd. De VOC-lieden werden geschetst als ruwe De Amsterdamse bankier en mannen van weinig zeden, die uit waren op eigen gewin. filantroop A.C. Wertheim, Coen daarentegen werd geprezen om zijn leiderschap, afgebeeld op een schilderij van Thérèse Schwarze. zedelijk gedrag, het brengen van structuur in een chaotische situatie en het werken voor de VOC in plaats van uit eigen belang. W.A. Terwogt ( ), remonstrants prediker te Hoorn, heeft zijn goede eigenschappen aan de hand van een bek ende opsomming van de Hoornse kroniekschrijver Velius ( ) het treffendst beschreven: Hij was een man, >seer ingetogen, onvermoeyelijk en onverdrietig in arbeyd ( ) noyt om raed en uytkomste verlegen, sober in spijs en drank, vry van vele Menschelijke gebreken - bij al zijne gebreken heeft hij >slechts ééne eerzucht gekend, even betamelijk als verheven, om nl. het gezag der O.-I. Compagnie in Indië te vestigen 78 In literatuur over Coen waarin hij door onderzoekers beschreven werd als groot man, ontbrak de tekst van Velius bijna nooit. Tevens was Velius, als tijdgenoot van Coen, één van de eerste historici die na Coens dood over hem schreef. 75 Gemengd nieuws, Nieuws van de Dag. Kleine Courant [NvdD], 6 januari WFNHC, 1 januari Kossmann, De lage landen, Terwogt, Het land van Jan Pieterszoon Coen,

25 Met de benoeming van invloedrijke landgenoten in het comité lieten Van Dedem en Aghina zien dat zij het uiteindelijk toch als hun taak zagen de rest van het land ervan te overtuigen dat Hoorn de aangewezen plaats is voor een standbeeld, dat de hulde der gansche natie vertolken zal. 79 Zij voerden de nationale relevantie van de herdenking verder door. Op 3 januari 1887 kwamen op uitnodiging van het Hoornse comité de meest invloedrijke landgenoten in het Amsterdamse Odéon bij elkaar om te vergaderen en van gedachten te wisselen over een standbeeld voor Coen. 80 Deze vergadering bleek het startsein voor een landelijke campagne: Een 140-tal mannen, tot het aanzienlijkst deel onzer natie behoorende, hebben zich tot eene commissie gevormd en in een warm gesteld rondschrijven zich tot het Nederlandsche Volk gericht, om voor Jan Pieterszoon Coen ( ) een monument te doen verrijzen. 81 Wie deze invloedrijke mannen precies waren, blijft onduidelijk. Wel werden er als gevolg van die vergadering door de heren landelijke commissies opgericht die waren belast met het inzamelen van financiële middelen in hun regio. Vooral de subcommissies in Zuid-Holland en Assen waren erg ijverig. 82 Ondanks de betrokkenheid van andere delen van het land, bleef het noodzakelijk reclame te blijven maken voor de zaak. Meerdere keren werden in lokale en Amsterdamse kranten levensbeschrijvingen van Coen gepubliceerd waarin de kern van het verhaal doorgaans hetzelfde was. De kritiekpunten werden wel genoemd, maar vervolgens weer teniet gedaan door te stellen hoe belangrijk Coen was in het glorieuze verleden van Nederland. Zo schreef een journalist van het Nieuws van de Dag [NvdD]: Niet dat hij een weldoener der menschheid is geweest maakt hem waardig in metaal vereeuwigd te worden ( ) maar hij is het waardig uit een specifiek Nederlandsch oogpunt. Hij is toch de grondlegger geweest van ons koloniaal bezit. 83 Het NvdD publiceerde ook een toespraak die Schaepman in november 1887 op uitnodiging van het Indisch Genootschap had gehouden in het gebouw van genootschap Diligentia in Den Haag. Voor een talrijk publiek, waaronder de ministers van Binnenlandse Zaken, Justitie, Waterstaat en Financiën, zette Schaepman uiteen hoe 79 WFNHC, 1 januari NvdD, 6 januari Ibidem, 7 oktober Ibidem, 20 juli 1887 en 28 augustus Ibidem, 30 mei Dr. H.J.A.M. Schaepman 22

26 belangrijk Coen was geweest voor Nederland. Hij benadrukte ten eerste dat Coen voortgekomen was uit een groot volk: een volk dat Europa ja, geheel de wereld in verbazing bracht door zijn buitengewone krachtsontwikkeling. Een klein volk dat, over verschillende gewesten verdeeld, met verschillenden aard optrad als éen volk ( ). 84 Als een soort ambassadeur voor het plan tot oprichting van het beeld legde Schaepman de nadruk vooral op nationalistische elementen: het volk waaruit Coen gekomen was en het land waarvoor hij zo veel had gedaan Plaatsbepaling Na de toespraak van Schaepman was het lang stil in de berichtgevingen over de voorbereidingen. De herdenking in 1887 was geweest, waardoor de noodzaak over Coen te berichten op de achtergrond verdween. Daarnaast was de onthulling van het standbeeld nog ver weg. Pas in augustus 1892 kwam de berichtgeving weer op gang, vrijwel gelijktijdig met de aanvang van besprekingen over de oprichting tijdens vergaderingen van het gemeentebestuur in Hoorn. Dit wijst erop dat er een nieuwe fase was begonnen waarin de rol van het gemeentebestuur erg belangrijk was. Deze nieuwe fase werd in gang gezet door een brief van Aghina, die hij in zijn functie als comitélid schreef aan de gemeenteraad (waarin hij als raadslid ook zitting had). Hij meldde dat zijne [van het comité] werkzaamheden zooverre gevorderd zijn, dat de oprichting van dit standbeeld in gegoten metaal naar het model van den beeldhouwer prof. Leenhoff te Amsterdam in het voorjaar van 1893 kan worden tegemoetgezien. Voor het echter met zijne werkzaamheden voortgaat, wendt het zich tot Uwen Raad, met het eerbiedig verzoek, tot de oprichting van dit standbeeld te mogen overgaan en het de stad Hoorn aantebieden. 85 In de hierboven genoemde stilteperiode hadden de werkzaamheden van het comité niet stil gelegen. Er waren inmiddels een ontwerper en een beeldgieter gekozen. Het is niet bekend hoe de keuze voor Leenhoff als ontwerper tot stand is gekomen. Maar dat hij niet de enige was die hiervoor in aanmerking kwam is wel zeker. In het Westfries Museum staat een ander model voor het standbeeld dat ontworpen is door Stracké (waarschijnlijk Frans 84 Ibidem, 28 november WFA, Gemeentebestuur Hoorn [GH], inv. nr. 140, blz

27 Stracké die leefde van ). 86 De gelijkenis met het huidige standbeeld is treffend, enkel de voorwerpen om het beeld zijn anders. Waar het huidige beeld een kanon bevat, had het ontwerp van Stracké een hoge mand naast Coen staan. De keuze voor Leenhoff is wel makkelijk te verklaren. Hij verhuisde op zevenjarige leeftijd naar Parijs waar hij vanaf zijn vijftiende met het kunstenaarsvak in aanraking kwam. 87 Drie jaar later stond hij al met een buste in de Parijse Salon. In 1863 verwierf hij een mention honorable van de Salon des Artistes Français. Tijdens zijn Franse jaren werd hem gevraagd het standbeeld voor Thorbecke in Amsterdam (1876) te ontwerpen. In 1888 keerde hij naar Nederland terug en kreeg een aanstelling als professor aan de Academie voor Beeldende Kunsten. In die hoedanigheid ontwierp hij de buste van koningin Wilhelmina op het Domplein in Utrecht (1892) en het standbeeld van Coen. Aghina was zo vrij om in de aangehaalde brief ook al een voorstel te doen over de locatie van het standbeeld: de Roode Steen. Het plein met de historische gebouwen uit de tijd van Coen leek het comité de meest geschikte plek. De definitieve beslissing voor de locatie van het standbeeld lag uiteraard bij de gemeenteraad. Maar het comité bracht graag advies hierover uit. Ook probeerde het comité de gemeenteraad zo veel mogelijk wind uit de zeilen te nemen door alles op een presenteerblaadje aan te leveren. Zo kwam het comité met concrete locaties op het plein, liet het daarvan schaaltekeningen maken en zette op de uiteindelijke beoogde plek een model van het voetstuk op ware grootte neer. Deze acties vergemakkelijkten de besluitvorming echter allerminst. Integendeel zelfs. De kolossale afmetingen brachten het college van B&W ertoe het Ontwerp voor de sokkel van het standbeeld voor Jan Pieterszoon Coen. Vermoedelijk door J.H. van plantsoen voor het stationsgebouw als der Brugt. nieuwe locatie voor te stellen aan de raad. Bron: Westfries Museum 86 Westfries Museum, inv. nr NvdD, Keurlectuur. Ferdinand Leenhoff, 26 augustus

28 Daar zou het beter tot zijn recht komen. 88 Naast het comité had ook het college van B&W in dit geval dus een adviserende rol naar de raad toe. Met een duidelijke meerderheid van 12 tegen 3 stemmen werd hun voorstel echter door de raad van de hand gedaan. Het moest de Roode Steen worden. Maar nog steeds was de exacte locatie niet bepaald. Uiteindelijk werd met tien tegen vier stemmen de plaats van de lantaarn bepaald Een nationale status Tijdens de voorbereidingen werd steeds duidelijker op welke manier het beeld en de festiviteiten daar omheen konden bijdragen aan de bekendheid van de stad Hoorn. Met die hernieuwde landelijke bekendheid kon de lokale trots worden aangewakkerd. Zo zette het Westfries Museum een tentoonstelling op over West-Friesland en Coen. De boodschap kwam aan, zo blijkt uit een brief die de Kamer van Koophandel in november 1892 ontving. Daarin scheef een onbekende inwoner van Hoorn dat de onthulling van het beeld een goede gelegenheid bood tot het stichten van een blijvende instelling die aan Coen zou kunnen worden opgedragen. Hij dacht hierbij aan een Zeevaartkundige school of een opleidingsvaartuig van de Koninklijke Marine. Dat zou niet alleen de nagedachtenis van den grooten stichter van Batavia ( ) verhoogen, maar tevens het belang van de stad onzer inwoning ( ) kunnen bevorderen. 90 De gemeenteraad juichte het voorstel toe maar zag geen gelegenheid de regering in Den Haag met het verzoek te benaderen. Dit voorbeeld laat zien dat ook uit de bevolking zelf initiatieven kwamen om het aanzien van Hoorn te bevorderen. Het belang van aanzien komt geregeld terug in de bronnen. Belangrijk voor het aanzien van Hoorn en de nationale status van de feestelijke onthulling, was de aanwezigheid van koningin Wilhelmina en Koningin-regentes Emma. 91 Begin februari 1893 kwam de landelijke commissie tot oprichting van het standbeeld weer bijeen in Amsterdam. In café Krasnapolsky besloot de commissie een uitnodiging uit te doen gaan naar de jonge Wilhelmina en haar moeder Emma om bij de onthulling aanwezig te zijn. 92 Zij konden echter niet aanwezig zijn omdat zij op het moment van de onthulling in het 88 WFA, GH, inv. nr. 140, blz , 6 september 1892; ibidem, inv. nr. 290, blz , 16 november 1892; ibidem, inv. nr. 140, blz , 29 november Ibidem, inv. nr. 140, blz. 318, 19 november Ibidem, inv. nr. 290, blz december 1892 en ibidem, inv. nr. 140, blz , 27 december In de notulen wordt Wilhelmina koningin genoemd, ondanks dat zij nog niet officieel daartoe benoemd was. Er wordt daarom ook gesproken van de koninginnen als het over de jonge Wilhelmina en haar moeder koningin-regentes Emma gaat. Deze benaming wordt in dit betoog aangehouden. 92 WFNHC, 4 februari

29 buitenland zouden verkeren. Hierdoor ontbrak het laatste ingrediënt voor een volwaardig nationaal feest. Door enkele personen, waaronder Ewald Vanvugt, een fotograaf en auteur met een interesse in koloniale geschiedenis, is de afwijzing van de koninginnen geïnterpreteerd als een bewijs dat er toen al kritische geluiden waren te horen over de verering. Volgens hem bleven zij uit angst voor rellen weg. 93 Deze stelling wordt echter niet ondersteund door een bron. Daarnaast zijn in de notulen van het Hoornse gemeentebestuur de telegrammen te lezen waaruit blijkt dat de vorstinnen in Flims, Zwitserland waren. En ook West-Friesland. Nieuwe Hoornsche Courant berichtte dat de koninginnen vanwege de gezondheid van Wilhelmina in de bergen verkeerden. 94 Uiteraard kan dit een verkapte manier zijn om zich te distantiëren van de onthulling, maar mijns inziens is dat denkbeeld niet houdbaar. De koninginnen distantieerden zich in de voorbereidingen allerminst van het beeld. De sympathie van de koninginnen voor het initiatief werd in de kranten niet onder stoelen of banken geschoven. Zo toonde Emma interesse in het beeld van Coen toen zij het atelier van professor Leenhoff bezocht. Tevens werden de heren Aghina en Leenhoff voor hun inzet voor de Coenherdenking koninklijk onderscheiden. 95 Dat een historische misinterpretatie als die van Vanvugt nadelig kan zijn bewijst wel het feit Eric van de Beek hetzelfde argument gebruikt om zijn betoog tegen het beeld kracht bij te zetten. Hij hangt daar zijn argumentatie aan op dat van begin af aan al grote gevoeligheden voor de verering van Coen waren aan te wijzen. 96 Maar noemenswaardige tegengeluiden zijn in 1893 nauwelijks te vinden. Enkel één kritisch krantenartikel van Kernkamp in de Groene Amsterdammer wijst op de aanwezigheid van een groep die moeite had met de toon waarop de verering van Coen plaats vond. Zo noemde Kernkamp de hulde in Hoorn een duplicaat hulde, die de Hoornsche burgerij thans doet jubelen. Die hulde levert het bewijs, dat het aantal bewonderaars van Jan Pietersz. Coen er niet op verminderd is, sinds hem de smet van de bloedvlek is aangewreven. 97 Door de Hoornse hulde een duplicaat (kopie) hulde te noemen, liet hij merken dat het bestaan van twee standbeelden voor Coen hem een doorn in het oog was: 93 Vanvugt, De maagd, WFNHC, 22 april Ibidem, 31 mei Van de Beek, Iemand als Coen, VK, 12 juli De bloedvlek, GA, 28 mei

30 is dat niet wat weelderig voor een volk, dat de herinnering aan Oldenbarneveld, aan Johan de Witt, aan Willem III, nog niet in den vasten vorm van brons of metaal heeft gegoten? ( ) Was Jan Pietersz. Coen dan wel aan de beurt? En die bloedvlek was dat zoo erg niet? De eerste scheuren in Coens reputatie was in de geschiedschrijving dus al aanwezig. Dit betekende echter niet dat dat geluid ook door andere lagen en stromingen in Nederland werd overgenomen. Het algemeen heersende beeld van Coen dat vanuit de politiek en het onderwijs kwam bleef positief. Ondanks de kritieken bleef het dominante beeld van een groot man dus overeind. De wandaden van Coen werden door Coens promotors weliswaar genoemd, maar lang stonden zij er niet bij stil. De nadruk lag veel meer op zijn bijdrage aan de totstandkoming van het Nederlands koloniale rijk en zijn reputatie als grote mogendheid. Naarmate de dag van de onthulling naderde, werd de algemene sfeer van trots onder de Hoornse elite beter zichtbaar in krantenberichten. Hun trotse gevoelens probeerden zij via krantenberichten over te dragen op de rest van de inwoners. Het WFNHC deed een oproep aan de bevolking van Hoorn om de stad te versieren met vlaggen en illuminaties, want heel Hoorn had er immers belang bij dat de nagedachtenis van Coen op een waardige wijze geëerd wordt. Coen wist de naam van Hoorn hoog te houden en hij hoorde tot de helden die ons klein landje maakten tot een machtigen staat. 98 In die denktrant was de keuze om de onthulling op 30 mei te bepalen symbolisch erg belangrijk. Op die dag had Coen in 1619 de stad Jacatra veroverd. Op haar resten werd Batavia gesticht, de latere hoofdstad van Nederlands-Indië. 99 Die overwinning stond eind negentiende eeuw symbool voor de vestiging van het Nederlands gezag in de Oost. Het is daarom niet verwonderlijk dat enkele dagen voor de onthulling de Hoornse rederijkerskamers Hofdijk en West-Frisia toneelvoorstellingen organiseerden over Coens leven en de stichting van Batavia. 100 Doel van Hofdijks stuk Uit Coen s Leven was een nieuw, oorspronkelijk, geschiedkundig tooneelstuk met zang in 4 bedrijven optevoeren. 101 Zo werd de relevantie van de viering op 30 mei aan de burgers van Hoorn duidelijk gemaakt. Op die wijze werd de Hoornse burgerij bij de Coenherdenking betrokken en ervoor enthousiast gemaakt. 98 WFNHC, 20 mei WFA, GH, inv. nr. 140, blz , 13 april WFNHC, 8 april Ibidem. 27

31 Rond 30 mei zijn er veel artikelen te vinden over Coen en de aanstaande feestelijkheden. Uitgebreide betogen over de grootheid van Coen werden gepubliceerd. Daardoor lijkt het wel alsof kort voor de vieringen de laatste publieke tegengeluiden overreden moesten worden. Nieuws van de Dag publiceerde bijvoorbeeld een artikel dat reageerde op het betoog van Kernkamp: maar waar vinden wij dat bloed en die ongerechtigheden niet en niet in veel grootere mate in de 16 de en 17 de eeuw? Ook Coen heeft zich aan in ons oog onvergeeflijke wreedheid schuldig gemaakt, maar zouden de Engelschen, zijne doodsvijanden, het beter gemaakt hebben? De onthulling De Vereeniging voor Volksvermaken Nu de promotors zo goed mogelijk Coens reputatie hadden opgepoetst, konden de vieringen beginnen. Deze waren gepland op maandagavond 29 mei en dinsdag 30 mei. 103 Alle gemeentekantoren en scholen waren gesloten. In deze fase van het feest kwam Volksvermaken ten tonele om de belangstelling in dit feest bij onze ingezetenen zooal niet te wekken, in elk geval te vermeerderen. 104 De behoefte aan een groots en perfect georganiseerd feest kwam voort uit de kritische geluiden die over Volksvermaken de ronde deden: Het bestuur weet heel goed, dat er in den laatsten tijd nog al geklaagd is, dat,,volksvermaken weinig deed. 105 Maar de vereniging liet weten dat het gaarne in deze feestviering het initiatief wil nemen, om haar ouden roem te handhaven. Volgens de voorzitter kon Volksvermaken dat het beste omdat zij toch gedurende haar 23-jarig bestaan, steeds feesten [heeft] gegeven, wanneer het een nationale zaak gold. Waar het comité dus het programma van de officiële onthulling regelde, lag de taak van Volksvermaken bij het bedenken en organiseren van de volksvieringen. De Hoornse Vereeniging voor Volksvermaken stond niet op zichzelf. In de laatste helft van de negentiende eeuw werden in verschillende steden dergelijke verenigingen opgericht met een doel die door sommige historici onder het beschavingsoffensief 102 NvdD, 30 mei WFNHC, 31 mei Ibidem, 5 oktober Ibidem, 8 oktober

32 worden geschaard. 106 Arie van Zoonen, een voormalig geschiedenisdocent uit Hoorn, beschrijft de drie doelen van de Hoornse Vereeniging. Het zocht toenadering tot de laagste klasse, het wilde de goede smaak onder het gewone volk bevorderen en trachtte onbeschaafde elementen in algemene volksfeesten te beteugelen. 107 Zo hing de feestviering van Volksvermaken samen met een nieuw politiek-maatschappelijk besef, waarin links-liberalen na 1870 bewust aan het algemeen belang werkten, zo vatte Van Zoonen de context samen waarin Volksvermaken geplaatst kon worden. 108 Op maandagavond werd door Volksvermaken in Schouwburg Het Park een avondvullend feestprogramma georganiseerd, met onder andere de opvoering van drie tableaus vivants over het leven van Coen door West-Frisia. Deze opvoering werd, in de sfeer van het feest, afgesloten met het zingen van Wien Neêrlands Bloed. Uit verslagen blijkt hoe druk het die avond is geweest met belangstellenden. 109 Na deze opvoering was de met tuinverlichting versierde tuin van Het Park open. Daar konden de bezoekers getuigen zijn van een vuurwerkspektakel. De avond werd afgesloten met een bal dat tot in de late uren doorging. Op de dag van de onthulling was er s avonds een geïllumineerde gondelvaart georganiseerd op de Karperkuil, waarna om tien uur opnieuw vuurwerk te zien was. Na twee avonden van feestelijke activiteiten, vond er in de feestelijk verlichte tuin van Het Park een laatste bijeenkomst plaats. Uit de samenstelling van dit programma kan al geconcludeerd worden dat het activiteiten betrof voor de gegoede burgers. Leden van Volksvermaken konden met één dame vrije toegang krijgen. Voor het vuurwerk op de Karperkuil werd entree gevraagd. Op welke manier probeerde Volksvermaken het volk dan bij de feestelijkheden betrekken? In een verslag van de feestdag in het WFNHC wordt melding gemaakt van een harddraverij op de Turfhaven die blijkbaar door veel belangstellenden werd bijgewoond. 110 Andere feestelijkheden die vrij toegankelijk waren voor het volk worden niet genoemd. Dit roept de vraag op in hoeverre Volksvermaken het gewone volk probeerde te betrekken bij de feesten. Het lijkt erop dat het vooral een feestje was voor de gegoede burgers van de stad. In het geval van de Coenfeesten lijkt het er daarom op dat Volksvermaken haar doel voorbij had gestreefd. De stelling van Van Zoonen dat naast verheffing van het volk 106 Betty Dekker, De Vereeniging tot Veredeling van het Volksvermaak te Amsterdam, Van volksverheffing tot Oranjevereeniging, De negentiende eeuw De Negentiende Eeuw 20 (1996) , aldaar A. van Zoonen, Vereeniging voor Volksvermaken Een 19de eeuwse vereniging met bijna duizend leden, Oud Hoorn 20:4 (1998) , aldaar Ibidem, Ibidem, Coenfeesten, WFNHC, 31 mei

33 Volksvermaken ook een nationaal gevoel wist te bevorderen, lijkt daarom op de Coenfeesten niet van toepassing te zijn. Het nationale gevoel (en de lokale trots) bij de gegoede burgerij is wellicht bevorderd, over de ontwikkeling daarvan bij het volk is niets te vinden De toespraken Hoewel maandag nog weinig gehoor was gegeven aan de oproep de stad te versieren, was zij op de dag van de onthulling wel rijkelijk versierd. Op de Roode Steen waren vier tribunes opgebouwd. In de tribune recht voor het beeld konden de autoriteiten plaatsnemen met een keur van magistraten, volksvertegenwoordigers en andere machthebbers, waaronder ook officieren. Links en rechts daarvan stonden de tribunes voor gewone genodigden, doorgaans de leden van het comité en belangrijke notabelen. 111 Buiten de hekken had zich een groot aantal toeschouwers verzameld die getuige wilde zijn van het bijzondere gebeuren. Volgens de WFNHC nam het aantal toeschouwers en vreemdelingen gedurende de dag in aantal toe. Om de feestelijkheden luister bij te zetten lagen in de haven enkele versierde marineschepen. 112 Door de Nederlandse Spoorwegen was een speciale trein ingezet om de hoge gasten van Amsterdam naar Hoorn te vervoeren. Onder deze gasten waren de ministers Tak van Poortvliet, Cornelis Lely en Baron van Dedem. Van Dedem had zijn ambt als burgemeester van Hoorn in 1891 ingeruild voor een functie als minister van Koloniën. Maar ook het Provinciale Statenlid Willem baron Roëll (telg uit een bekend regentengeslacht en daardoor erg gewild als lid van een erecomité) en gieter Marijnen, de maker van het standbeeld, waren uitgenodigd. 113 Zij werden door burgermeester August Eduard Zimmerman van Hoorn ontvangen en begeleid naar het stadhuis. Daar werden enkele korte toespraken gehouden. Van Dedem bedankte zijn opvolger en noemde het een trotschen dag Burgemeester A.E. Zimmerman voor de stad, waarop zij een beeld van haar zoon rond Bron: Westfries Archief 111 keurlectuur. Ferdinand Leenhoff, NvdD, 26 augustus WFNHC, 31 mei Ibidem. 30

34 ontvangt. 114 Hierna begaf het gezelschap zich richting de Roode Steen en nam plaats op de speciale tribune. Van Dedem sprak het welkomstwoord uit, waarna Schaepman uitgebreid het levenswerk van Coen uiteen zette. Zijn verhaal begon met een korte levensschets waarna hij overging op de betekenis van Coen voor de huidige tijd: Levend en bezielend rijst de heugenis van het grootsch verleden voor ons op. De geweldige, de profetische beteekenis van wat op dien dertigsten Mei 1619 werd gewrocht, staat voor ons belichaamd in een machtig stuk geschiedenis. 115 Hulde, niet aan ieder van zijne daden, zo vervolgde Schaepman zijn toespraak, zonder die minder goede daden verder concreet te maken. Het ging hem namelijk om de geschiedenis die uit Coens goede daden gekomen is en tot het merg en bloed scheppend voedsel van het Nederlandsche volk behoort. 116 Vervolgens zette Schaepman de eigenschappen van Coen in het licht van zijn afkomst: de opvlammende drift van den Frieschen stam en een zoon van Westfriesland bleef hij in zijn eenvoud en zijn zedelijk leven. Ook presenteerde Schaepman het volk van de Nederlanden in de Gouden Eeuw als één homogeen volk. Daarop voortbouwend maakte hij Coen als zodanig dus als een nationaal icoon, een Nederlandschen held. 117 Daarom was Coen voor hem zo n goed voorbeeld voor het hele land: Wat niet verricht is en ziedaar de leuze die Jan Pieterszoon Coen op dezen dag aan zijn volk overgeeft ( ) kan verricht, moet verricht worden; zoo moge het zijn! 118 Dat hij hier op het heden en de toekomst doelde is vrij aannemelijk; in 1893 was het KNIL immers bezig om vaste voet in Atjeh te krijgen. Maar ook zijn verwijzing in de laatste zin van zijn rede sterkt dat vermoeden. Hij verwijst daarin naar het vertrouwen in de toekomst dat Nederland heeft gekregen bij het zien opgroeien van de jonge koningin. Zo sluit Schaepman op nationalistische wijze zijn rede af. Na Schaepman nam Van Dedem opnieuw het woord. Hij sprak zijn dank uit aan alle medewerkers en wenste Hoorn van harte geluk met dit monument waarop het zoo terecht trotsch kan zijn. Maar ook moederland en kolonie mogen daarmee geluk worden gewenscht. 119 Deze uitspraak laat heel summier zien dat Van Dedem, hoewel hij geen burgemeester meer was en er inmiddels zes jaren waren verstreken sinds de eerste opzet van het plan voor een standbeeld, persoonlijk nog steeds de meeste nadruk legde op de 114 Ibidem. 115 WFA, BC, De onthulling, Ibidem, Ibidem, Ibidem, WFNHC, 31 mei

35 waarde van het beeld voor Hoorn. Het geluk voor de andere partijen werd als laatste kort genoemd. Tot slot nam burgemeester Zimmerman het woord. Hij aanvaardde het beeld voor de stad en richtte zich tot het comité: Zoo danken wij dan aan uw ijver en niet het minst van uw warme vaderlandsliefde, het beeld van een onzer grootste mannen, aan wiens heldenmoed en wilskracht het is mogen gelukken, ons gezag voorgoed te vestigen in den Oost-Indischen archipel. Zimmerman roemde hierbij de hulp van het Nederlandse volk bij het bereiken van het beoogde doel door de gulle giften die zij ten gunste van het standbeeld hadden gedaan. Net als Van Dedem kon hij het niet laten vooral de betekenis voor Hoorn te benadrukken: Wij zien hier, in het midden onzer stad, op een plein waarvan zooveel nog getuigd van het tijdperk van ons roemrijk voorgeslacht, het beeld verrijzen van hem, die hier geboren, in nog hoogere mate misschien dan van U allen, de trots is van ons, Burgers van Hoorn, die, al speelt thans onze stad geen rol meer in de geschiedenis, toch heilig en hoog houden, de herinnering aan zooveel wat Hoorn eenmaal groot en machtig deed zijn. ( ) Ik geef U de verzekering dat wij het in eere zullen houden; dat wij het zullen bewaren, zooveel in ons vermogen is. 120 Zimmerman stelt in het citaat dat de burgers van Hoorn dus trotser waren op Coen dan de rest van Nederland. De functie van het woord misschien is niet om zijn twijfel aan te duiden, maar om zijn stelling minder hard te formuleren. Daarna was het eindelijk tijd voor de onthulling van het standbeeld. Aghina sprak namens het comité uit dat het standbeeld van Jan Pz. Coen door tal van vereerden uit alle oorden van Nederland [aan] zijn geboortestad [wordt] aangeboden. Pas na deze woorden viel het doek. Op hetzelfde moment klonken de schoten van de marineschepen in de haven. Een groot hoerageroep vulde het plein. Daarmee was de plechtigheid ten einde, waarna de Hoornse bevolking zich kon vermaken met een harddraverij en een matinee in Het Park. 120 Ibidem. 32

36 Foto van de Roode Steen tijdens de onthulling op 30 mei 1893 Bron: Westfries Archief Tekening van de Roode Steen na de onthulling door Christiaan Pieter Visser in Bron: Westfries Museum. De toespraken laten duidelijke verschillen zien in de interpretatie van de redenaars op het standbeeld en de herdenking. De ene redenaar legde de nadruk vooral op de waarde van Coen en zijn standbeeld voor de stad Hoorn. Anderen ontkwamen er niet aan te vermelden dat er ook nationaal geld in het beeld gestopt was en dat het beeld daarmee officieel een nationaal gedenkteken was. Maar ook binnen één persoon was deze tweeledigheid waar te nemen: waar Zimmerman eerst vooral over Hoorn sprak, wilde hij tijdens het dejeuner weer benadrukken dat het feest beschouwd moest worden als de uiting van een nationaal gevoel. 121 Dat er nationalistische elementen rondom de oprichting en onthulling te zien waren is inmiddels overduidelijk. Het regionale patriottisme was wel aanwezig, maar deed er weinig toe. Veel belangrijker was de betekenis van Coen voor Hoorn en Nederland. Die betekenis lag op lokaal niveau vooral op het kweken van bekendheid van Hoorn en de trots die deze bekendheid onder de lokale burgerij teweeg bracht. De betekenis van Coen voor het nationale nationalisme was vooral zijn pionierswerk dat het koloniale rijk van 1893 mogelijk had gemaakt Reacties op de herdenking Daags na de onthulling werd er in de kranten op de gebeurtenis teruggekeken. Piet Vluchtig beschreef in het Nieuws van de Dag dat het hem wel vreemd voorkwam dat een papist (Schaepman) een lofrede hield voor een als zeer streng bekend staande calvinist 121 Ibidem. 33

37 als Coen. Vluchtig zag de aanwezigheid van Schaepman als een teken van eenheid in het land tijdens de onthulling: Dit is dan ook ( ) het merkwaardige van het Hoornsche Coenfeest dat niet slechts voor een pooze de politieke macht van de Republiek der Geünieerde Gewesten, de voortvarende kloekheid van onze zeventiende-eeuwse Nederlanders en het maritieme en mercantiele talent ( ) in de heugenis werd teruggeroepen, maar dat tevens de vriendschapsband tusschen Nederlanders onderling, dat hun gemeenschapsgevoel werd versterkt. 122 Vluchtig legde sowieso veel nadruk op eenheid tijdens de onthulling: ik heb uit de onthulling van Coen s standbeeld te Hoorn een ideaal zien verrijzen van staatkundige verbroedering, en al mocht dat ook een nevelbeeld zijn, ik vind in de woorden van Jan Pietersz Coen, den Calvinist,,,Dispereert niet, gesproken bij de onthulling van Coen s standbeeld door Schaepman, den Papist, eene aanleiding om goede couragie te putten en goede couragie te behouden voor de toekomst van Nederland en zijne kolonieën. Deze uitspraken staan uiteraard in de al eerder genoemde context van beginnende verzuiling in Nederland. 123 Naast lovende woorden had Vluchtig ook kritiek op de geringe aanwezigheid van autoriteiten, waarvan behalve vier ministers, geen tiende, geen twintigste zelfs van onze Kamerleden het de moeite waard acht tegenwoordig te zijn. Verder nam de schrijver het comité kwalijk dat het vergeten was het Koninklijk Instituut van Land- en Volkenkunde en het Indisch Genootschap uit te nodigen. In een artikel van ene J.E. Banck in de Groene Amsterdammer constateerde de auteur ook minder belangstelling voor de plechtigheid dan de feestverslagen in de kranten suggereerden. Hij schreef dat er buiten Hoorn maar relatief weinig interesse was voor het feest. Zou de sympathie en vereering voor Coen misschien verminderd zijn, sinds de historische critiek, die bijkans niemand ongedeerd laat. 124 Maar het kon volgens de schrijver ook een gevoel van schaamte geweest zijn, die de meesten 122 Vlinders, NvdD, 4 juni Blom, Nederland sinds 1830, Kunst en Letteren, GA, 15 oktober

38 weerhouden heeft aan een luidruchtige viering deel te nemen. Maar ook de kritische Banck worstelde met een geweten dat in die tijd de bevolking aangepraat werd: men moest dankbaar zijn. Elke criticaster in die tijd moest erkennen dat Coen Nederland ook iets belangrijks had gebracht. In zijn slotalinea blijkt Banck hier ook voor te zwichtten: De bloedschuld door hem op Nederland geladen, zou onvergefelijk zijn, indien hij niet tevens een der voornaamste grondleggers onzer nationale welvaart geweest was. Een ander kritiekpunt op de herdenking dat te vinden is in de kranten gaat over de berichtgeving van de herdenking. Een anonieme schrijver klaagde erover dat meerdere kranten foutief hadden bericht over de toespraak van Schaepman: Het blijkt dus dat de redevoering zooals ze werd weergegeven [in de pers], niet authentiek was. Dat stelt mij gerust. Want nu althans blijft de mogelijkheid bestaan, dat de prof. zijn uitbundige lofuitingen op Coen met eenige kritiek heeft vermengd. Ik kon toch al niet gelooven, dat iemand als Dr. Schaepman, die zoo van de waarheid houdt, haar minder eerbied zou bewezen hebben ( ). 125 De schrijver van het citaat kon zich moeilijk voorstellen dat Schaepman echt zo n eenzijdig beeld van Coen had geschetst als de kranten de lezer deden geloven. Stiekem hoopte hij dat Schaepman kritischer was geweest, in de lijn van zijn collega-historici die, ondanks hun lovende woorden, Coens verwijtbare daden wel uitvoerig behandelden. De eerste scheuren in het beeld van Coen werden in geschiedkundige kringen zichtbaar. Stevigere kritieken die resulteerden in een negatief totaalbeeld van Coen waren nog zeldzaam. Alleen Kernkamp is in dit betoog genoemd als bijzonder kritisch met een afwijkende eindoordeel over Coen. Hij zette als één van de weinige historici de eerste stappen om een ander geluid uit te dragen naar een breder publiek, zoals zijn artikel in de Groene Amsterdammer bewijst. In de volgende hoofdstukken zal blijken dat ondanks grote huldeblijken van Coens promotors, het geluid van Kernkamp aan terrein zal winnen en langzaam naar de voorgrond zal treden. Hierdoor werd het lastiger voor voorstanders de kritische kanttekeningen in te passen in het beeld van een groot man. 125 GA, 11 juni

39 2 Coen als beschaver Coen had sinds 1893 een nationaal eerbetoon in Hoorn. Dit hield echter niet in dat Coen geen gedenktekens meer kreeg. Op het gebouw van de Nederlandsche Handel- Maatschappij uit 1925 (thans Stadsarchief Amsterdam), staat hij samen met gouverneurgeneraals Herman Willem Daendels en Joannes Benedictus van Heutsz afgebeeld. Ewald Vanvugt ziet in zijn boek De maagd en de soldaat (1998) in hun samenzijn een duidelijk boodschap: De drie generaal op hun ereplaats zijn letterlijk figuren om tegen op te kijken. Met de standbeelden van hun voorgangers en ereburgers verheerlijkten de bestuurders natuurlijk vooral zichzelf en hun beleid. 126 Hij trekt die conclusie uit de kleding en attributen van de afgebeelde figuren. Het zwaard symboliseert autoriteit en een boek of boekrol een strenge maar rechtvaardige overheid. Daarmee zijn de beelden niet zo zeer vereringen van de personen die staan afgebeeld, maar meer verering van de rechtvaardige zaak, zoals die bestuurders het beleid in de Oost beschouwden. Terecht spreekt Vanvugt de rest van zijn boek dan ook over koloniale propaganda. Coens voorbeeldfunctie in die propaganda staat in dit hoofdstuk centraal. De beelden van Coen, Daendels en Van Heutsz op het voormalige kantoor van de Nederlandsche Handel-Maatschappij. Het ging bij die beelden niet om Coen, maar om het koloniale verleden waarvan hij deel uit maakte. De maagd en de soldaat is een studie naar monumenten van en verwijzingen naar het koloniale verleden in het straatbeeld, voornamelijk in Amsterdam. Vanvugt telt maar liefst vijf (!) beeldhouwwerken van Coen in die stad: op de Beurs van Berlage uit 1903, op het al genoemde NHM-gebouw, twee maal op het Scheepvaarthuis uit 126 Vanvugt, De maagd,

40 op de Prins Hendrikkade en op het gebouw van het Koninklijk Instituut voor de Tropen uit 1920 op de Mauritskade. In bijna al die gevallen staat Coen niet alleen afgebeeld. Hij wordt geflankeerd door andere personen die naar het koloniale verleden verwijzen, zoals Daendels en Van Heutsz op het NHM gebouw en Cornelis de Houtman op het Scheepvaarthuis. Hoewel het boek van Vanvugt erg gekleurd is en sterk de afkeuring voor het koloniale verleden laat doorschemeren, kan inderdaad gesteld worden dat de beelden in Amsterdam tot doel hadden tot voorbeeld te zijn en op die manier het modern imperialisme (en de ethische politiek) als nobele zaak te propaganderen. Dit wordt nog duidelijker zichtbaar als gekeken wordt naar de data van oprichting van de gebouwen waarop die beelden te zien zijn. Tussen het eerste gebouw uit 1903 tot het laatste in 1925 zat maar 22 jaar. Daarmee kan aangenomen worden dat in die periode de rol van Coen, Van Heutsz (en in mindere mate Daendels) als voorbeelden en promotors van het koloniale beleid zeer belangrijk was. Joannes Benedictus van Heutsz, luitenantgeneraal van het KNIL, behaalde tussen 1889 en 1903 grote resultaten in Atjeh die breed werden uitgemeten in de pers. Zijn beleid werd door politici gepresenteerd als een voortzetting van dat van Coen, waardoor beide heren, samen met Gouverneur-generaal Daendels ( ), werden verheven tot de empire-builders van het toenmalige Nederlands koloniale rijk. Binnen dat koloniale rijk deed Nederland volgens tijdgenoten nobele dingen, zoals de invoering van de ethische politiek. Die ethische politiek kwam weer voort uit de vroeg twintigste-eeuwse neiging het Joannes Benedictus van Heutsz op een schilderij van Hannké uit 1909 Nederlandse volk op te voeden en te beschaven. De patriot Daendels was de drijvende kracht geweest achter de aanleg van de Grote Postweg over Java. Dit maakte snellere verplaatsing van de KNIL-troepen mogelijk. 127 De aanleg was dus onmisbaar voor de vestiging van het Nederlandse gezag op het eiland. Daarnaast hervormde hij het bestuur op Java, die voortaan in handen kwam van 127 Van den Doel, Zo ver de wereld strekt,

41 ambtenaren in plaats van kooplieden en handelaren die daar zaten voor eigen gewin. 128 Daendels indirecte bijdrage tot de versterking van de macht in Nederlands-Indië maakte hem wel tot een held, maar zijn verdiensten waren in vergelijking met die van Van Heutsz minder sprekend voor propagandadoeleinden. Om die reden zal in deze scriptie vooral de relatie tussen de verering van Van Heutsz en Coen worden beschreven. Het gebruik van koloniale helden op die genoemde Amsterdamse gebouwen is volgens Ype Koopmans niet zo vreemd: Koloniale thematiek treft men vanzelfsprekend aan bij vele andere instellingen die financieel van Indië afhankelijk waren. 129 De instellingen hadden er alle baat bij als de publieke opinie over het beleid en de taak van Nederland in de koloniën positief was. Buiten de commerciële instellingen was ook de Nederlandse overheid indirect financieel afhankelijk van de Oost. Dat was de reden waarom ook vanuit die hoek de vereringen van Coen en Van Heutsz werden gepromoot. Ook historica Marieke Bloembergen, gespecialiseerd in de beeldvorming van het koloniale verleden in Nederland, ziet een sterk verband tussen de vereringen van Van Heutsz en de politieke koloniale context: Dit grootschalige eerbetoon paste bij de zelfgenoegzame en conservatieve koloniale trots die in de jaren twintig en dertig in Nederland waarneembaar waren. 130 Die koloniale trots stond natuurlijk niet op zichzelf. Het was een middel om aanhang te krijgen voor het koloniale beleid Nederlands-Indië te behouden. 2.1 Opvoedingsdrang na 1900 Het is niet zo dat het nut van beelden om de kolonie dichter tot de Nederlanders te brengen pas na 1900 werd ingezien. Vanvugt ziet al veel eerder het gebruik van beelden (waaronder één van Coen) voor promotionele zaken: Het geloof in de propagandistische kracht van standbeelden stond op de wereldtentoonstelling in Amsterdam kolossaal tentoongesteld. 131 Op die tentoonstelling in 1883 stond bij de ingang van het gebouw een enorm beeld van Coen. Het was een replica van het beeld in Batavia uit Naar mijn idee was de functie van dat beeld in 1883 echter nog niet zo zeer om het koloniaal beleid te promoten, maar om trots te kweken voor het Nederlandse bezit in de Oost. Het aanwakkeren van vaderlandslievende gevoelens was een onderdeel van de volksopvoeding. Nationalisme en volksopvoeding gaan in de negentiende eeuw in zekere 128 Ibidem, Koopmans, Koloniale expansie, Bloembergen, Amsterdam. Het Van Heutsz-monument, Vanvugt, De maagd,

42 zin hand in hand. Toch worden deze twee aspecten van de Coenverering in deze scriptie als aparte hoofdstukken behandeld. Er zijn namelijk duidelijke verschillen te zien tussen het promoten van dat nationalisme in 1893 en het nationalisme dertig jaar later. In 1893 lag de nadruk vooral op trots, terwijl in de jaren twintig veel meer de nadruk kwam te liggen op het Nederlandse volkskarakter en de daarmee gepaard gaande deugden. In de positieve literatuur over Coen is die verandering zichtbaar. Niet alleen Coens heldendaden voor de natie werden daarin belicht, maar vooral ook de goede deugden en karaktertrekken die hem tot die daden hadden aangezet. Niek van Sas bespreekt in zijn boek De Metamorfose van Nederland voornamelijk het nationalisme zoals dat in al zijn verschijningsvormen in Nederland tijdens het fin de siècle te zien was. Vanuit dat perspectief verklaart hij ook de nadruk op deugden die in de samenleving van die tijd centraal stonden: Het exuberante nationalisme annex optimisme van de eeuwwende maakte nu plaats voor een gevoel van verinnerlijking, waarin de oud-vaderlandse deugden opnieuw kwamen bovendrijven. 132 Ook Niek van Sas ziet deze ontwikkeling binnen het nationalismeproces voltrekken. Maar niet alleen vanuit nationalistische motieven werden die deugden benadrukt. Sowieso was er in het begin van de twintigste eeuw sprake van een nieuw denkbeeld onder intellectuelen, dat op het eerste gezicht weinig met het politieke koloniale beleid te maken had. Aan deze ontwikkeling lag het werk van Victor de Stuers ( ) ten grondslag. De Stuers wordt gezien als de grondlegger van monumentenzorg in Nederland. 133 Naar zijn idee moesten belangrijke historische gebouwen bewaard blijven voor het nageslacht zodat het kennis kon nemen van de historie en de veranderende tijden. De aanwezigheid monumentale bouwsels in het straatbeeld zou dus bevorderlijk zijn voor het historisch besef en eerbied creëren voor het verleden. Het werk van De Stuers vormde de inspiratiebron voor één van de belangrijkste beschavers aan het begin van de twintigste eeuw: Hendrik Enno van Gelder. Van Gelder was van 1917 tot 1941 directeur van het Haags Gemeentemuseum en lid van de SDAP. 134 In alle klassen was er volgens Van Gelder sprake van geestelijke verwildering, waardoor hij het noodzakelijk achtte het hele volk (en niet alleen de arbeidende klasse) te verheffen. 135 Kunsthistorica en museumconservator Marjan Boot benadrukt dit punt ook: Het onderscheid tussen de arbeidende klasse en de andere klassen is opgeheven. Culturele 132 Van Sas, De metamorfose, Ibidem, A.A.M. de Jong, Gelder, Hendrik Enno van ( ), Biografisch woordenboek van Nederland. Op: geraadpleegd op 1 oktober H.E. van Gelder, De cultureele beteekenis der musea. Vorming van museumbezoekers, Mededeelingen van den dienst voor kunsten en wetenschappen II (1928) , aldaar

43 vorming in de zin van algemene beschaving zag hij [Van Gelder] nu als een zaak die in feite iedereen aan gaat, zoals het gemis aan beschaving in alle klassen voorkomt. 136 Hoewel Van Gelder voornamelijk gericht was op kunsteducatie, is zijn denkwijze wel tekenend voor de drang het volk te beschaven. De ijver van Van Gelder is, buiten zijn sociaaldemocratische politieke overtuiging, ook te verklaren vanuit het grotere cultuurpessimisme dat onder intellectuelen vanaf het begin van de twintigste eeuw was te zien. 137 Die cultuurpessimisten zagen een achteruitgang in de maatschappij dat nodig een halt toegeroepen moest worden. Zij zagen in de overgang naar machinale productie en het verdwijnen van huisnijverheid een aanslag op de zedelijkheid en goede smaak in de samenleving. 138 Tevens baarden de internationale spanningen in de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog en de gruwelijkheden die daarin uiteindelijk waren geuit, de cultuurpessimisten zorgen. Zij zagen in die gruwelijkheden het bewijs van maatschappelijke achteruitgang. Het werk van Van Gelder is daarom te plaatsen in een grotere trend die er op gericht was het volk te verheffen en te verbeteren en vooral in de jaren twintig tot uiting kwam Modern imperialisme en de ethische politiek Het is inmiddels duidelijk dat zowel vanuit nationalistische motieven als vanuit een algemeen beschavingsdrang de noodzaak tot het verspreiden van deugden werd gevoeld. Het is daarom niet toevallig dat in die periode de ethische politiek zijn intrede deed. De gedachte van de ethische politiek werd in 1899 door Conrad Theodoor van Deventer geïntroduceerd. Dit nieuwe beleid moest zorgen voor verbeteringen in de infrastructuur, de landbouwtechnieken, gezondheidszorg en het onderwijs. 139 De vernieuwingen dienden twee doelen: het versterken van het nationale zelfbeeld in het moederland en het opvoeden van de bevolking in de kolonie. Het nationale zelfbeeld werd versterkt doordat de Nederlandse overheid zich met haar ethische politiek wilde afzetten tegen andere koloniale machten. Groot-Brittannië en Frankrijk kenden weliswaar ook een dergelijk beleid onder de namen The white man s burden en de mission sacrée de civilisation, maar in Nederland benadrukten de beleidsmakers maar al te graag dat hun ethische politiek beter 136 Marjan Boot, Een museum voor een nieuw tijdperk. H.E. van Gelder en het gemeentemuseum, Jaarboek Haags gemeentemuseum (Den Haag 1997) 11-63, aldaar Oliver Bennett, Cultural pessimism. Narratives of decline in the postmodern world (Edinburgh 2001). 138 H.E. van Gelder, De cultureele beteekenis der musea, De socialistische gids (1927) , aldaar Frans Glissenaar, Indië verloren, rampspoed geboren (Hilversum 2003)

44 was. Op die manier zochten zij een manier om zich te onderscheiden van de andere twee grootmachten: Het bezitten van Nederlands-Indië maakte onderdeel uit van zijn [de Nederlandse] nationale trots en van zijn beeld van een Groot-Nederland. Het ethische beleid ( ) bleef een politiek element waar Nederland zich mee wilde identificeren, liever dan met het gewelddadige beleid dat Groot-Brittannië hanteerde. 140 Het beschavingsoffensief binnen de ethische politiek was het verbeteren van het onderwijs in Nederlands-Indië met het doel de inheemse bevolking zo te vormen dat zij uiteindelijk in staat zou zijn een bepaalde mate van zelfbestuur op zich te kunnen nemen. 141 Met het voorbeeld van de ethische politiek wordt duidelijk dat de drang tot beschaven niet alleen in het moederland tot uiting kwam, maar zich ook openbaarde in het koloniaal beleid. 2.2 Toegeschreven deugden In de hierboven beschreven koloniale context werd de rol van Coen opnieuw relevant. Hij was de persoon die eeuwen eerder al had gepleit voor een koloniaal beleid dat te vergelijken was met het modern imperialisme. De in hoofdstuk 1 beschreven vooruitziende blik was na 1900 nog relevanter geworden: Coen was een uitstekend bestuurder, een man die in de toekomst wist te zien, die ons het blijven in de tropen mogelijk heeft gemaakt ( ), zo schreef H.P. Geerke in Coen werd dus beschaver van een volk en promotor van een nieuw beleid Tijdens de onthulling in 1893 Uiteraard is de scheidslijn tussen de nationalistische functie in 1893 en de nadruk op deugden na 1900, niet zo strak te leggen als tot nu toe in dit hoofdstuk wordt gesuggereerd. Rond 1893 werden ook al enkele van Coens deugden uitgelicht: hij handelde niet uit eigenbelang maar voor de natie en de VOC. En hij was onverzettelijk en onbaatzuchtig. 143 De Amsterdamse krant Nieuws van de Dag droeg dat denkbeeld als volgt uit: 140 Daniëlle van Mourik, Weg met den Jan-Salie geest! H.C.C.Clockener Brousson en de Nederlands- Indische beeldvorming in Nederland ( ) (Universiteit van Amsterdam 2011) Glissenaar, Indië verloren, Geerke, Jan Pieterszoon Coen, Terwogt, Het land van, 256 en Feestviering ter gelegenheid van den herdenking van den geboortedag van Jan Pieterszoon Coen den 8 januari 1587, WFNHC, 8 januari

45 Als wij een standbeeld voor hem hebben opgericht, dan is dat voor den heldhaftigen, onvermoeid werkzamen, zedelijken, godsdienstigen man, die, zonder ooit aan zijn eigen belang te denken, gearbeid heeft in den dienst van zijn meesteres, de Compagnie, dat is, voor wie een blik heeft op onze vaderlandsche geschiedenis, in den dienst van zijn en ons Vaderland. 144 In de rede van burgemeester Zimmerman tijdens de onthulling van het standbeeld werd het verband tussen het standbeeld en het voorbeeld dat het uitdroeg al expliciet gelegd: het beeld van Jan Pzn. Coen is daar, om ons ten alle [sic] tijden te herinneren wat energie vermag 145 Ook de kranten benadrukten herhaaldelijk de pedagogische functie van het beeld. Zo schreef het WFNHC: Moge het standbeeld van Coen ons, zijnen landgenooten allen, een blijvende vingerwijzing zijn, naar wat wij aan ons zelven en het vaderland zijn verplicht. 146 Blijkbaar was het algemeen aanvaard dat het beeld er ook kwam om de Hoornse en Nederlandse burgers ergens op te wijzen. Naast deze vingerwijzingen naar goede deugden in dienst van het vaderland, bleek de oprichting ook tot doel te hebben een oude schuld te vereffenen. Gesteld werd dat Nederlanders maar weinig kennis van hun verleden hadden. Dat was een gebrek aan opvoeding zo stelde een recensent van Terwogts boek Het land van Jan Pieterszoon Coen. 147 En door die geringe kennis hadden de Nederlandse burgers ook weinig eerbied voor het verleden. In dat opzicht had Nederland een schuld ten opzichte van zijn grote helden in te lossen, net zoals Hoorn die had aan Coen. Hij was de afgelopen eeuwen niet genoeg geëerd, zo stelden zijn promotors. De oprichting was dus een goede manier om het geweten te schonen: De oprichting van dit monument kan dus vrijelijk worden aangemerkt als dienende tot gedeeltelijke aflossing van een oude schuld; het Nederlandsche volk is het den stichter van Batavia verschuldigd. De inwoners van Hoorn echter zijn meer aan hem verschuldigd dan hetgeen tot heden door hen werd bijgebracht om het standbeeld tot stand te brengen Eerste blad. Coen, NvdD, 30 mei WFA, BC, De onthulling, Jan Pietersz. Coen, WFNHC, 27 mei WFNHC, 27 mei Ibidem, 20 mei

46 Het gevoel dat het oprichten van het standbeeld niet genoeg was om zo n grote man te eren is vaker in de kranten te vinden. Indirect wordt de lezer dus gesommeerd eerbied te hebben voor de grote held en die eerbied te blijven uitdragen. Niet alleen door de oprichting van dat beeld, maar ook door zijn gedenkdagen te blijven vieren. Deze belerende manier om het patriottische gevoel aan te wakkeren is inherent aan de opvoedende en beschavende functies van Coens standbeeld Vanaf 1914 De sterke aandacht voor Coens persoonlijke deugden neemt echter pas toe vanaf In het boek Een kranige Hollander van H.F.M. Huijbers uit 1914 (dat door Molhuysen, Blok en Kossmann als een standaardwerk werd aangeduid 149 ) kwam die voorbeeldfunctie duidelijk naar voren: Van achter de dijken der Zuiderzee zou voortaan prijken het eereteken van Coen s overwinning, zijn standbeeld, den stedeburger ter eerbiedige gedachtenis, den vaderlander een stilvermaan tot moed en vertrouwen. 150 Maar niet alleen moed en vertrouwen moesten door Coen op de burgers worden overgedragen. Zijn openhartigheid en eerlijke kordaatheid zoals die te zien waren in zijn brieven aan de bewindhebbers van de VOC, moesten als voorbeeld dienen. Maar voordat de deugden van Coen overtuigend genoeg waren moesten die deugden uiteraard relevant worden gemaakt: Elk volk eert de mannen, die het vooruitgingen als pioniers door het struikgewas der wilde wereld, het een weg kapten, waarop het veilig kon volgen. 151 Het bijzondere van Coens pionierswerk werd kracht bij gezet door zijn optreden in een context te plaatsen van bijzonder moeilijke omstandigheden. Vervolgens werd dit bijzondere nog verder versterkt door Coen te vergelijken met andere officieren uit zijn tijd die in dezelfde omstandigheden wilden opgeven in plaats van, net als Coen, harder te werken. Het voorbeeld van die officieren strekt niet tot eere van de Nederlandsche vlag, zo stelde Huijbers, het werk van Coen daarentegen wel. Voor zijn daadkracht en uithoudingsvermogen, die geleid hebben tot vaste voet op Indische grond, zou Coen geëerd moeten worden. 152 De nadruk op dat uithoudingsvermogen kan het gevolg zijn van de oorlogsdreiging en het opkomende Indische nationalisme die rond 1914 voelbaar waren. In Europa had 149 P.C. Molhuysen, P.J. Blok en F.K.H. Kossmann, Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 6 (Leiden 1924) , aldaar Huijbers, Een kranige Hollander, Ibidem, Ibidem,

47 Nederland te maken met een steeds grotere dreiging tussen Europese landen onderling dat uiteindelijk resulteerde in de Eerste Wereldoorlog. In de kolonie kwam tegelijkertijd een Indonesisch nationalisme op dat zich uitte in de oprichting van de nationalistische beweging Sarekat Islam. De aanhang voor die beweging groeide snel en over heel Java werden afdelingen opgericht. In 1913 werden de eerste congressen gehouden met grote opkomsten tot maar liefst twintig duizend aanwezigen. Uiteindelijk groeide de beweging uit tot een organisatie van leden. 153 Door Coen expliciet te noemen in het kader van die ontwikkelingen maakt Huijbers duidelijk welke rol hij Coen toebedeelde: Misschien slaat nog eens voor Batavia de ure des gevaars, dat Nederland dan een Coen vinde om het te behouden. 154 Coen werd zo gemaakt tot een inspirator in moeilijke tijden. Rond de dood van Van Heutsz in 1924 werd steeds duidelijker dat het Indonesische nationalisme zich erop voorbereidde het juk van de Nederlandse overheersing af te werpen. 155 In die context werd Coen een rots in de branding die zijn volk gerust kon stellen. Bij de vraag of wij onze koloniën op den duur zouden behouden vond Huijbers een antwoord in het werk van Coen:,,Ende desespereert niet; daar kan in Indië wat groots gebeuren. Moge ons volk dat geweldige antwoord, door Coen gegeven, niet vergeten. 156 Vanuit die dreigende context kan verklaard worden waarom politieke machthebbers, en koloniaalafhankelijke instellingen de successen in de koloniale overheersing wilden benadrukken. In 1929 verschenen er veel teksten over Coen. Het aantal kritische en positieven teksten liep gelijk op. Dat die hoeveelheid publicaties zich concentreerde in en om 1929 had te maken met de herdenking van Coens sterfdag op 21 september Het Nederlands-Indische Dagblad De Locomotief, bracht ter gelegenheid daarvan een speciale bijlage uit. Wat meteen opvalt in dat werk is de geringe aandacht voor het lot van de Banda-eilanden en de nadruk op Coens voorbeeldfunctie en betekenis voor Nederlands- Indië. Deze opstelling is direct te verklaren door het doel en de doelgroep die het blad voor ogen had. De krant werd gelezen door de koloniale elite die niet graag de nare delen uit de geschiedenis opgerakeld wilde hebben. Daarnaast droeg De Locomotief de ethische politiek uit. 157 In die lijn was het noodzakelijk Coens voorbeeldfunctie duidelijk uiteen te zetten: 153 Van den Doel, Zo ver de wereld strekt, Huijbers, Een kranige Hollander, Koopmans, Koloniale expansie, Huijbers, Een kranige Hollander, Koloniale kranten Indonesië, geraadpleegd op 2 oktober

48 Jan Pieterszoon Coen is voor ons Nederlanders meer dan een historische figuur. Coen is als het ware boven de geschiedenis uitgegroeid en heeft zich in de volksverbeelding vastgezet als de personificatie van doortastendheid, slagvaardigheid en durf, eigenschappen, die in ons nationaal karakter meer uitzondering dan regel zijn. 158 Hoogleraar economische geschiedenis I.J. Brugmans leverde ook een bijdrage aan de herdenkingsuitgave. Hij noemde drie van Coens belangrijkste eigenschappen: belangeloosheid, durf om tegen te spreken en zijn calvinistisch geloof. 159 Tot zover waren de aangehaalde eigenschappen weinig discutabel. Maar deze vrij algemeen vaststaande eigenschappen werden in dezelfde bundel door een anonieme auteur met meer betwistbare deugden aangevuld: doorzettingsvermogen om langs ongewonen weg zijn doel te bereiken, grote zelfbeheersching, correctheid onder alle omstandigheden, zin voor behoorlijk en ordentelijk optreden, vergevingsgezindheid, mededoogen met hen die ( ) fouten begaan. 160 Dit zijn inderdaad grote deugden, maar een kenner van Coens leven zou in deze deugden niet direct de voormalige VOC-held herkennen. Sterker nog, vier van de zes eigenschappen zijn met voorbeelden gemakkelijk te weerleggen. Zo had hij inderdaad doorzettingsvermogen en zin voor ordentelijk optreden, maar de andere deugden zijn in kritische teksten niet terug te vinden. Zo blijkt Coen in de zaak Sara Specx helemaal niet te beschikken over zelfbeheersing, vergevingsgezindheid en mededogen. En als Coen correct was geweest in alle omstandigheden, waren er minder woorden vuil gemaakt aan zijn optreden op Banda. Het is opvallend dat in één uitgave een vrij zakelijk en algemeen aanvaardbaar stuk over Coen (door Brugmans) gepubliceerd wordt naast een sterk subjectief artikel. Dit pleit wel voor De Locomotief die blijkbaar de verschillende geluiden uit die periode een plek wilde geven. Maar ondanks die poging bleef een algemene positief beeld van Coen gehandhaafd. Meerdere auteurs schreven wel dat zij Coen niet in alles als voorbeeld zagen en hem zeker niet in alles vereerden, maar zij maakten deze wandaden of ondeugden allerminst concreet. De kritiek kwam niet verder dan: Onze bewondering voor de figuur 158 W.M.F. Mansvelt, Coen als koopman. Zelfstandig Indisch Handelsbedrijf gevestigd, in: in: Dagblad de Locomotief. Jan Pieterszoon Coen. Bij de herdenking van zijn sterfdag september 1929 (1929). 159 I.J. Brugmans, De ronde Hollander met,,de vrijmoedige penne, in: Dagblad de Locomotief. Jan Pieterszoon Coen. Bij de herdenking van zijn sterfdag september 1929 (1929). 160 De landvoogd als constabelmaat naar Indië. Een avontuurlijke reis, in: Dagblad de Locomotief. Jan Pieterszoon Coen. Bij de herdenking van zijn sterfdag september 1929 (1929). 45

49 van Coen sluit echter niet in zich, dat al Coens daden stuk voor stuk ons een voorwerp van verering zijn Coen en Van Heutsz De goede deugden die Coen werden aangeschreven, werden langzamerhand ook geprojecteerd op andere helden zoals Daendels en Van Heutsz. Door Van Heutsz als opvolger van Coen te presenteren, kwamen Coen en zijn deugden in een veel groter (politiek) kader te staan: het modern imperialisme en de ethische politiek. Dat nieuwe kader vond zijn startpunt precies een jaar na de onthulling van het beeld van Coen. In 1894 ging de Lombokexpeditie van start, vrij snel gevolgd door de laatste fase van de langdurige oorlog met Atjeh. 162 Door deze oorlogsvormen kwam het modern imperialisme wel erg dichtbij. Vooral de pacificator van Atjeh, zoals Van Heutsz werd genoemd, moest de belichaming worden van het nieuwe Nederland dat zijn roeping in de Oost had volbracht door de hele archipel onder haar vleugels te nemen. 163 Van Heutsz behaalde grote successen in de Atjeh-oorlog en werd om die reden in 1898 benoemd tot civiel en militair gouverneur in die regio. 164 In die functie kreeg Van Heutsz het voor elkaar het jarenlange verzet in Atjeh te breken. Dit resultaat leverde hem het ambt van gouverneur-generaal op, dat hij vervulde van 1904 tot Doordat men zijn bijdrage aan de Atjeh-oorlog zag als het redden van Nederland als koloniale mogendheid, kreeg Van Heutsz door politici de status van held toegeschreven. Een held in de lijn van Coen: Men zag hem als de smeeder van de eenheid in de Indische Archipel, waarmee hij het werk van voorgangers als Coen en Daendels voltooid had, zo vatte Kunsthistoricus Ype Koopmans, gespecialiseerd in beeldhouwwerken in de publieke ruimte, deze nieuwe ontwikkeling samen. 165 Door de heldenstatus van Van Heutsz moest Coen zijn plek als grote, en misschien wel de grootste, koloniale held delen met de generaal. Dat delen was niet alleen figuurlijk. Ook in het straatbeeld van Amsterdam werd deze nieuwe rangorde duidelijk zichtbaar op de gevels. In een krantenartikel van Het Vaderland. Staat en Letterkundig Nieuwsblad werd de concurrentiepositie met Coen duidelijk. De schrijver had moeite Van Heutsz te kunnen plaatsen: Coen s epigoon; neen, niet zijn epigoon: zijn zelfstandig tegenbeeld aan het 161 Mansvelt, Coen als koopman. 162 Van den Doel, Zo ver de wereld strekt, Ibidem, Koopmans, Stenen des aanstoots, Ibidem,

50 einde van 3 eeuwen koloniale historie, is Van Heutsz. 166 Vlak na het overlijden van Van Heutsz op 11 juli 1924, werd al meteen besloten een monument voor hem op te richten. Om hem heen werd door beleidsmakers, kranten en koloniale instellingen een mythe gecreëerd van orde, gezag en vastberadenheid, die in ons land zijn weerga niet vond. 167 Nog geen jaar na zijn overlijden kreeg Van Heutsz zijn eerste beeld: naast Coen op het gebouw van de Handel-Maatschappij. Daarna werd er voor een grootse huldiging nog geld ingezameld op een manier die vergelijkbaar was met de inzameling voor het standbeeld van Coen. Er was een erecomité met prominente Nederlanders en er werden provinciale comités en lokale subcomités opgericht. 168 Met het geld werd een groots grafmonument opgericht op de Nieuwe Oosterbegraafplaats in Amsterdam. Op 9 juni 1927 werd Van Heutsz daar herbegraven. De inzamelingsactie had echter zo veel geld opgebracht dat er nog genoeg geld over was voor een ander monument. Dat monument, op de Apollolaan in Amsterdam, werd pas in mei 1935 onthuld vanwege vertragingen. Bank wijdt de vertraging aan de symbolische functie die de initiators aan het gedenkteken wilden geven. Het moest geen bewijs van persoonsverheerlijking worden, maar een bewijs van de weldaden van de koloniale pacificatie. 169 Ook Bank geeft dus weer hoe sterk de politieke boodschap bij de oprichting was. Die boodschap werd niet geheim gehouden ten tijde van de oprichting en moest juist expliciet tot de bevolking doordringen. Het voormalige Van Heutszmonument Bron: Google Maps. 166 Het Vaderland. Staat en Letterkundig nieuwsblad, 1 oktober Koopmans, Stenen des aanstoots, Ibidem, Bank, Het roemrijke vaderland,

51 Ook Koopmans en Bloembergen, die beiden uitgebreide artikelen over de verering van Van Heutsz geschreven, erkennen deze intentie van de makers. En Bloembergen ziet die insteek terug in de vormgeving van het monument. De enige verwijzingen naar Van Heutsz in het reusachtige bouwwerk waren zijn buste en zijn naam. De rest van het monument stond voor het gezag van Nederland in de Tropen waar Van Heutsz het symbool van was geworden. Zo stelt Bloembergen: Dit neutrale beeld van Van Heutsz en daarmee van het koloniaal gezag als weldoener was nadrukkelijk zo bedoeld. 170 De makers van het koloniale beleid hadden blijkbaar dus een nieuwe held gevonden om de trots op de kolonie aan te wakkeren. Eén die veel actueler en relevanter was voor de vroeg twintigste-eeuwse maatschappij dan Coen. Bloembergen zag een noodzaak in het tot held maken van Van Heutsz: Dit streven naar een zo breed mogelijke vertegenwoordiging in de Van Heutszverering was niet een teken van een gedeeld enthousiasme voor van Heutsz, maar vooral van zorgen over ontwikkelingen in de kolonie op dat moment. 171 Dat verklaart ook direct de sterke kritieken en tegenargumenten op de verering. Amsterdamse sociaaldemocraten en communisten zagen de komst van het beeld als een provocatie en weigerden deel te nemen aan de proefstemming die zou worden gehouden over de komst van een beeld. De communist D. Wijnkoop had wel een erg vooruitziende blik: hij zag Van Heutsz als de verpersoonlijking van het Nederlands imperialisme en hij voorspelde dat een monument dat dat moest symboliseren, op den duur een brandpunt van verzet zou worden Verzet En verzet kwam er. Het communistische blad De Tribune riep Nederlandse arbeiders op te protesteren en in de nacht na de onthulling werd het beeld al direct beklad. 173 Met de forse kritieken op Van Heutsz en het koloniale beleid van de jaren twintig steeg ook de kritiek op de verering van Coen. Hij werd immers door de voorstanders van het koloniale beleid gebruikt in hun koloniale propaganda waarin negatieve kanten niet of nauwelijks werden vermeld. Het is daarom niet toevallig dat de meest kritische teksten over Coen tussen 1920 en 1930 werden gepubliceerd. Ook de toon in het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek uit 1924 was zeer kritisch over Coen. Het sprak over de uiterst meedogenloze wijze waarop Coen zijn 170 Bloembergen, Amsterdam. Het Van Heutsz-monument, Ibidem, Koopmans, Stenen des aanstoots, Bloembergen, Amsterdam. Het Van Heutsz-monument,

52 plan ten uitvoer bracht. Coens optreden in Banda werd als voorbeeldeloos wreed omschreven. 174 Uiteraard sprak het woordenboek ook over Coens bewonderenswaardige eigenschappen, maar de algemene toon was kritischer dan in die tijd verwacht mocht worden van een naslagwerk. Het paste echter wel bij de grotere lijn die in de historiografie over Coen in de jaren twintig zichtbaar werd en die op de schrijvers van invloed moet zijn geweest. Molhuysen en Kossmann waren letterkundigen met een bibliothecaire carrière en kwamen op die wijze in aanraking met het nieuwe geluid in de historiografie over Coen. Blok was zelf historicus en moet vanuit die positie wat van de nieuwe stroming hebben opgepikt. De enige uitgebreide kritische monografie over de Coenverering is van J.B. Meijer: Jan Pieterszoon Coen. Een held uit onze jeugd. Meijer ( ) was overtuigt antimilitaristisch en zat vanwege dienstweigering tussen gevangen. In de jaren twintig was hij lid van de Bond van religieuze Anarcho-Communisten. In de jaren dertig zette hij de Nederlandse Vredes-Actie op. 175 Vanuit die achtergrond is zijn afkeer voor Coens geweldplegingen goed te verklaren. Zijn boek is een aanklacht tegen het onderwijs waarin Coen als de grote held werd gepresenteerd. De auteur stelt niet alleen te staan in die mening. In 1922, tijdens een historische optocht in Utrecht dat de intocht van Coen in Jacatra moest voorstellen, waren er twee protestbijeenkomsten gehouden die door honderden mensen was bezocht. Verontwaardiging over een deel van de persverslagen die over het gebeuren berichtten, zette Meijer ertoe aan het boek te schrijven. 176 De uitgave werd verzorgd door de Internationale Anti-Militaristische Vereeniging in Nederland. Dat verklaart sterk de afkerige toon ten opzichte van Coen, die in het verlengde ligt van de al langer bestaande kritieken uit socialistische hoek. De kritische passages uit de studie van Van der Chijs uit 1886, komen ruim aan bod. Waar deze passages volgens Meijer niet kritisch genoeg waren, werden zij aangevuld met sterk afkeurende bijvoeglijke naamwoorden. Algemenere werken, zoals die van Huijbers, werden geciteerd op de punten waar zij Coens daden expliciet afkeurden. Meijer was ervan overtuigd dat de lezers na zijn betoog Jan Pzn. Coen niet meer beschouwen kunnen, zooals zij dit in hun jeugd hebben geleerd. 177 Hij vond het verwerpelijk hoe de jeugd les kreeg over Coen: Als vertegenwoordiger van de Nederlandsche onderdrukking is J.P. 174 Molhuysen, Blok en Kossmann, Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek (1924) Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Archief Jo Meijer, geraadpleegd op 20 november J.B. Meijer, Jan Pieterszoon Coen. Een held uit onze jeugd (Amsterdam 1929) Bij de tweede druk. 177 Ibidem,

53 Coen eigenlijk altijd aktueel gebleven. De imperialisten hebben hem steeds als voorbeeld van een goed Nederlander aan de jeugd voor ogen gesteld. 178 Maar Meijer vond dat zo iemand geen ideaal kon zijn voor de jongeren. Indirect gebruikte Meijer het boekje om zijn afkeuring te laten blijken over de ethische politiek en het militair geweld in de Oost-Indische kolonie. Hij brengt het meerdere keren in het boekje tot uiting: Tienduizenden in den lande gelooven nog aan de zedelijke taak van Nederland in Indonesië in de geschiedenis en in het heden. Een nationalistische geschiedenisonderwijs en een stelselmatige verheerlijking van de koloniale,,helden hebben dit geloof bij de meerderheid des volks diep verankerd. 179 Ook Meijer gebruikte Coen dus om zijn standpunt over de huidige politieke situatie kenbaar te maken. Het is duidelijk dat de visie op de persoon Coen ondergesneeuwd raakte door het gebruik van Coens werk voor propagandadoeleinden. Het ging daarbij allang niet meer om wie Coen precies was. Enkel Huijbers ging nog uitgebreid op de eigenschappen van de historische figuur in. Toch is er nog een ander beroemd werk waarin Coen op een zeer unieke wijze wordt neergezet. Deze uitzonderlijke benadering is te zien in het toneelstuk Drama in elf taferelen van J. Slauerhoff uit De kritiek die daarin verscholen zit gaat niet zo zeer om zijn daden, maar over wie hij was en hoe hij handelde. In het stuk komt Coen over als een dwingeland, een koppige man die weinig duldde. Zijn harde strafmaat op de ontucht van Sara Specx werd in het stuk verklaard doordat hij zelf een oogje op haar had. Ten slotte gedraagt Coen zich in het stuk zo, dat er getwijfeld kan worden aan zijn machtspositie. Aan het eind van het stuk is Coen een nietig ziekelijk mannetje, compleet vrij van alle nobele eigenschappen die hem al vijftig jaar werden aangeschreven. Hij had in die positie geen macht meer en werd door de bewindhebbers door een soort van samenzwering afgezet. 180 Uit het stuk komt een algemeen beeld naar voren van een man die minder groot was dan Coens promotors het volk wilden doen geloven. Daarmee lijkt Slauerhoff een tegengeluid te willen geven in de enorme mythevorming die rond Coen in de laatste vijftig jaar was gecreëerd. De opvoering van het stuk werd echter vanuit de 178 Ibidem, Ibidem, J.J. Slauerhoff, Drama in elf taferelen (1932)

54 (lokale) overheid tot in de jaren zestig verboden. Een voorbeeld was het verbod van burgemeester D Ailly van Amsterdam in 1948 uit angst voor demonstraties tegen het kolonialisme. Maar ook andere burgemeesters verboden de opvoering, zoals de Utrechtse burgemeester De Ranitz in de jaren vijftig en burgemeester Van Hall (Amsterdam) in het decennium daarna. 181 Het is moeilijk voor te stellen dat ondanks de hernieuwde eerbetonen aan Coen op Amsterdamse gevels en in literatuur, de kritieken op hem luider werden. Maar hoe mooi de van de kolonie afhankelijke instellingen en personen het verleden ook trachtten te presenteren, een deel van de bevolking en met name socialisten en historici zagen Coen op een andere manier. Zij voerden echter nog de ondertoon. Hun andere visie leidde wel tot de eerste grote tegenstellingen in de beeldvorming van Coen, maar was nog niet zo sterk dat het de publieke opinie over Coen rigoureus veranderde. Coens promotors en hun belangen voerden nog altijd de boventoon. Met de nieuwe ontwikkeling kreeg het standbeeld van Coen een nieuwe lading. Tijdens de oprichting was het voornamelijk een monument ter nagedachtenis aan Coen. Maar sinds de dag van de onthulling heeft de beeldvorming over Coen zich ontwikkeld. Onder andere door de nieuwe verbanden die werden gelegd met het toenmalige koloniaal beleid kreeg het standbeeld met nieuwe associaties en contexten te maken. Pierre Nora ziet deze ontwikkeling als een cruciaal onderdeel van het ontstaan van een lieu de mémoire: Yet if history time and change did not intervene, we would be dealing not with lieux de mémoire but with simple memorials. The lieux of which I speak are hybrid places, mutants in a sense, compounded of life and death, of the temporal and the eternal. 182 Het is dus in deze periode, met de in dit hoofdstuk beschreven contexten, dat het standbeeld van Coen meer is geworden dan een monument voor een held. Het werd een lieu de mémoire waarvan de waarde als herinneringsplaats in de jaren dertig alleen maar toenam. Toen werden er nieuwe omgangsvormen met het standbeeld zichtbaar. 181 Ruud Spruit, Jan Pieterszoon Coen, Nora, Realms of memory,

55 3 Koopman en vertegenwoordiger Dankbaar gedenkt Nederland den grooten grondlegger van het Nederlandsche imperium. En even dankbaar is het gestemd wijl God in deze tijd aan dat Rijk een man [Colijn] geschonken heeft, die Coens verheven voorbeeld volgt met vasten gang. 183 Journalist en jeugdboekenschrijver K. Norel bracht in aanloop naar de grootse herdenking van Coens 350 ste geboortedag in 1937, precies die boodschap die de organisatie met de herdenking voor ogen had. Opnieuw ging het dat jaar om de verering van het handelsimperium dat weer een nieuwe context kreeg door dreigende actuele politieke en economische situaties. Coen was daardoor niet alleen meer grondlegger van een rijk, maar ook inspirator voor de grote leider in moeilijke tijden: Hendrik Colijn. Colijn was officier in het KNIL geweest tijdens de Atjeh- en Lombokoorlog. Voor zijn succesvolle verdiensten kreeg hij in 1895 de Militaire Willemsorde. Daarna was hij van 1904 tot 1907 adjudant onder Generaal Van Heutsz. Hij verliet de militaire dienst en kreeg een functie als secretaris van het gouvernement van Nederlands-Indië. In 1910 kwam hij in de Tweede Kamer namens de ARP, waarna hij in 1911 de afgetreden minister van Oorlog opvolgde. Na het overlijden van Abraham Kuyper, de grote leider van de ARP, werd Colijn partijvoorzitter en de nieuwe leider. In die Hendrik Colijn in 1925 Bron: Library of Congress functie is Colijn van 1925 tot 1926 en van 1933 tot 1939 Prints and Photographs Division Washington. George voorzitter van de ministerraad (oftewel minister-president) Grantham Bain Collection. geweest. 184 Door zijn militaire achtergrond in Nederlands-Indië werd Colijn een nieuw boegbeeld in de toenmalige koloniale politiek. Hij was volhardend geweest en had er veel voor over gehad om de onrusten in Nederlands-Indië te bedwingen. Met zijn successen had hij de toekomst van de kolonie veilig gesteld. Om die reden werd hij door aanhangers van 183 WFA, Comité voor de herdenking van de 350e geboortedag van Jan Pieterszoon Coen op 1 februari 1937 (toeg. nr. 0622) [0622], Zondagsblad, K. Norel, Jan Pieterszoon Coen. 8 januari september 1629, zaterdag 2 januari Kossmann, De Lage Landen, 78 en Henk te Velde, Stijlen van leiderschap. Persoon en politiek van Thorbecke tot Den Uyl (Amsterdam 2002) 117 en

56 het koloniale beleid in de lijn geplaatst van Coen en Van Heutsz. Hij werd opgenomen in de top drie van grote koloniale helden en door zijn aanhangers gezien als een opvolger van Coen. Die symbolische functie van Colijn, tezamen met zijn vertegenwoordigende ambt als minister-president maakte hem een must have op de grote Coenherdenking van De status die Colijn kreeg toegeschreven rondom de herdenking is niet bijzonder als we de overtuiging van de eerder aangehaalde cultuurhistoricus Jos Perry in ogenschouw nemen. Hij stelt namelijk dat herdenken - feestelijk of niet - politiek is. 185 En ook Willem Frijhoff erkent de aanwezigheid daarvan: geheugenplaatsen zijn ( ) steeds bouwstenen van een herinneringspolitiek. 186 Ook in 1937 bleek hoe zeer politieke overtuigingen en het koloniaal beleid werden gepropagandeerd tijdens de herdenking om zo bepaalde boodschappen over te brengen. Maar ook door andere belangen werd Coens persoon naar de achtergrond gedrukt. Dit waren vooral de commerciële belangen van de lokale middenstand en de nationale handelsbedrijven die financieel afhankelijk waren van Nederlands-Indië. Wat deze politieke en commerciële belangen gemeen hadden was hun verkopende karakter; de intentie om iets aan de man te brengen. Ten opzichte van de herdenking in 1893 resulteerde die nadruk echter wel in verminderde aandacht voor Coen zelf. Dat is volgens Pierre Nora echter het interessante voor onderzoekers naar lieux de mémoire; zij zijn less interested in what actually happened than in its perpetual reuse and misuse. 187 Dus ook in het gebruik (of misschien in sommige gevallen zelfs misbruik) van Coens beeld, toont het standbeeld zich een echte lieu de mémoire. 3.1 Motieven Coenjaar 1937 De verschillende belangen traden in 1937 om beurten naar de voorgrond. Het politieke element was vooral zichtbaar tijdens de officiële herdenking op 1 februari. Die herdenking was bedoeld Coen te eren om zijn werk als grondlegger van het Nederlandse imperium. In verband met het huwelijk van prinses Juliana en Bernhard op 7 januari 1937, was 8 januari, Coens geboortedag, geen geschikt moment. Veel hoogwaardigheidsbekleders zouden daardoor niet aanwezig kunnen zijn en dat zou de status van de Coenherdenking als nationaal evenement niet ten goede komen. Daarom werd gekozen voor maandag Perry, Wij herdenken, Frijhoff, De mist, Nora, Realms of memory, XXIV. 53

57 februari. Voor zo ver bekend had die datum geen symbolische betekenis. Niets in de voorbereidingen of in de toespraken wijst naar een diepere betekenis voor die keuze. Het commerciële aspect kwam vooral tot uiting in de grootse Coenzomerfeesten van 30 juni tot 4 juli. Deze feesten waren bedoeld om Coens nalatenschap te vieren. Voor grote openluchtfeesten leek het winterseizoen niet geschikt waardoor het herdenkingscomité ervoor koos de officiële herdenking en de vieringen te splitsen. Voor de organisatie van de zomerfeesten werd een afzonderlijk comité gevormd. 188 De comités zullen gehoopt hebben met zomerfeesten meer mensen naar de stad te kunnen trekken vanwege de betere weersomstandigheden in dat seizoen. En de wens om meer mensen binnen de stadsgrenzen te krijgen had uiteraard alles te maken met de commerciële insteek van de feesten. De promotie van de officiële herdenking was belangrijk voor het slagen van het feest. Hoe meer aandacht werd besteed aan de officiële herdenking door verschillende media, hoe bekender het evenement in Hoorn zou worden. De bekendheid dat met de reclame verkregen zou worden, vergrootte de kans dat mensen van buiten Hoorn deel wilden uitmaken van de daaropvolgende feesten. Als laatste promotiestunt ging op 26 juni de stedemaagd op een versierde kar op propagandatournee door Nederland, bedoeld om elders in den lande belangstelling te wekken voor onze Hoornsche Coenfeesten. 189 De stedemaagd zoals zij op tournee ging voorafgaan aan de Coenzomerfeesten in Bron: Westfries Archief. Foto Joh. Kuiper. 188 WFA, 0622, Coenfeesten te Hoorn in den zomer van WFA, Collectie Ridderikhoff [CR], inv nr. 45, Plakboek met knipsels, foto's, enz. betreffende de J.Pz. Coen zomerfeesten [Plakboek], Met de Hoornsche Stedemaagd op tournee. 54

58 Het was echter niet de bedoeling om Hoorn enkel tijdens de activiteiten rondom Coen een aantrekkelijke bestemming te maken. De stad moest duurzame bekendheid krijgen en blijvend aantrekkelijk worden als toeristenstad. Coen was een middel om Hoorn als toeristenstad te verkopen, dat zag het gemeentebestuur wel in. Met de herdenking kon opnieuw de gelegenheid worden aangegrepen om de stad landelijke bekendheid te geven. Thans is het plan [de feesten] verwezenlijkt, met als leidende gedachte, de stad van Coen op te stuwen in bekendheid en aanzien. 190 Haar status was tussen 1893 en 1937 blijkbaar niet veel verbeterd: Coen staat machteloos in t steeds meer verarmend Hoorn, schreef J. Slauerhoff in Hoorn ontkwam, net als veel andere steden, niet aan de gevolgen van de crisis. Het ging in de nieuwe reclamecampagne niet zo zeer om status en reputatie (zoals in 1893), maar meer om de bekendheid als aantrekkelijke bestemming en bruisende havenstad. Met toerisme zou immers geld te verdienen zijn. Om die reden werd Coen ingezet om Hoorns aanzien op te poetsen. Dat kon het best door de relatie tussen Hoorn en Coen duidelijk te maken, maar wel zo dat het andere landgenoten uit andere delen van het land ook aan zou spreken. De herdenking met alle hoogwaardigheidsbekleders was hiervoor erg belangrijk. Met de aandacht voor de officiële herdenking werd dus alvast de bodem gelegd voor het commerciële succes van het Coenjaar Het sterke commerciële aspect van 1937 spreekt de suggestie van juriste Narda Graham tegen dat commercie rondom herdenken iets van de huidige tijd is: It is perhaps a fitting emblem of our commercial age, an era in which history can be repackaged to make it glossy enough for mass marketing but devoid of meaning and memory. 192 Hoewel ik er niet lang bij stil wil staan, is het nodig te zeggen dat het commerciële aspect van de Coenherdenking in verschillende mate altijd aanwezig is geweest. Zo werden in 1893 ter gelegenheid van de onthulling Coensigaren op de markt gebracht. Maar ook uitgever P. Geerts probeerde een slaatje uit de gebeurtenis te slaan door te adverteren voor boeken over Coen van K. Gorter en Terwogts en fotografieën van de onthullingsdag. 193 Het is dus zeker niet zo dat commerciële uitbuiting van monumenten een actueel fenomeen is. 3.2 De plechtige herdenking 190 Ibidem, Hoornse Coenfeesten begonnen. 191 J. Slauerhoff, Palmen op Barbados, HV, 26 april Narda Graham, Whose Monument? The battle to define, interpret, and claim emancipation, Small Axe 16 (2004) , aldaar WFNHC, 27 mei 1893 en ibidem, bijvoegsel, 31 mei

59 Vanwege de landelijke allure van de herdenking, wilde het comité de stad van zijn allerbeste kant laten zien. Om de herdenking zo goed mogelijk te laten slagen ontwierp het comité een stelsel van comités en commissies. De organisatie van de herdenking lag bij het uitvoerend comité bestaande uit verschillende notabelen uit Hoorn, zoals de conservator van het Westfries Museum, J.C. Kerkmeijer, artsen en kerkleiders van zowel de katholieke parochie als hervormde gemeenten. Dit comité stond onder leiding van het zogenoemde Kerncomité, onder voorzitterschap van burgemeester H.C. Leemhorst. Onder de leden van het kerncomité bevonden zich negen commissies die elk afzonderlijk een rol hadden in de organisatie. 194 Zo was er een commissie voor de ontvangst van de hoge gasten, een commissie voor de ontvangst in de Grote Kerk, een commissie voor versiering, en zoals we al zagen, een feestcommissie. Daarnaast werden nog twee commissies samengesteld voor de garderobes in het stadhuis en de kerk, één voor de buffetten en één voor de geldeninzameling. Elk lid van het kerncomité was voorzitter van één of twee van de net genoemde commissies. Promotioneel gezien was het belangrijkste onderdeel van de organisatie echter het erecomité met landelijke bekendheden. De samenstelling van een dergelijk comité was erg belangrijk voor de betekenis van een herdenking. Onder de negentien leden waren: minister-president Colijn, de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië en zijn drie voorgangers, meerdere ministers, de voorzitters van de Eerste - en Tweede Kamer, de Commissaris van de koningin in Noord-Holland, de burgemeester van Batavia, de rectores magnifici van de universiteiten van Leiden en Utrecht, de (oud-)president van de Nederlandse Handel-Maatschappij en directeuren van verschillende transportmaatschappijen. 195 In vergelijking met het erecomité uit 1893 was de deelname van prominente figuren opvallend hoog. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat Coen sinds 1893 relevanter was geworden voor de politiek en haar koloniale beleid. Leden van het landsbestuur hadden er baat bij een bepaald geluid uit te dragen tijdens een dergelijke herdenking, om zo de publieke opinie over het koloniale beleid positief te houden. De functie van het erecomité was uiteraard de herdenking status te geven en landelijk onder de aandacht te brengen. De belangrijkste persoon hierin was Ministerpresident Hendrik Colijn. Vanwege zijn rol als koloniale held en belangrijk staatsman, 194 WFA, 0622, Handgeschreven overzicht met de kop Coenherdenking. 195 Ibidem, Plechtige herdenking van Jan Pieterszoon Coen in zijn vaderstad Hoorn op 1 februari

60 werd hij nauw betrokken bij het programma van die dag, zoals blijkt uit verschillende brieven waarin het kerncomité vroeg naar de mening van Colijn met betrekking tot het vastgestelde programma. Colijn was zelf niet actief betrokken in de samenstelling ervan, maar hem werd wel goedkeurig gevraagd voor de programmering. Uit die nederige houding ten opzichte van de minister-president, en het feit dat hij meer is dan enkel een hoge gast, valt te concluderen hoe zeer getracht werd de herdenking tot een nationaal feest te maken. Alleen met Colijn kon de nationale status van een lokale gebeurtenis duidelijk gemaakt worden aan het Nederlandse volk. 196 Om die reden wilde het gemeentebestuur van Hoorn graag profiteren van de bereidheid van Colijn om te spreken. De keuze van Colijn als spreker was echter een discutabele. Volgens historicus Henk te Velde waren de buitensporige wreedheden van het KNIL in Atjeh en Lombok bekend in Nederland. In zijn boek Stijlen van leiderschap haalt hij een officier aan die in Atjeh geweigerd had aan wrede praktijken mee te doen en in 1903 de gang van zaken aan de kaak stelde. Colijn was hierin één van de doelwitten. 197 Die kennis was voldoende om kritiek te hebben op Colijn, zijn rol tijdens de Coenherdenking en de Coenherdenking zelf. De hevigste kritiek kwam uit de hoek van de Revolutionair Socialistische Arbeiders Partij van Henk Sneevliet. Deze antistalinistische communistische partij had van 1933 tot mei 1937 één Kamerzetel. Een belangrijk speerpunt was de onafhankelijkheid van Indonesië. Het bestuur van de Hoornse afdeling greep de actuele gelegenheid aan om haar mening over het kolonialisme kenbaar te maken. Middels een pamflet werd tegen de herdenking gepleit: Maandag zal in hoogdravende bewoordingen de Nederlandse bezittende klasse de uitbuiting van Indonesië bejubelen. 198 Maar er waren ook kritische geluiden te horen over andere aspecten van de herdenking. Deze gingen minder over het herdenken zelf als wel om de manier waarop herdacht werd. In een artikel in de NRC werd door de redactie gesteld dat een herdenking het nationale bewustzijn inderdaad kan sterken, maar het verzwakt dit innerlijk, als onze helden misbruikt worden voor partijleuzen. 199 De expliciete aanwezigheid van sterke politieke belangen rondom de herdenking sprong tijdgenoten toen al in het oog en werd door sommige omstanders als ongewenst en ongepast ervaren. Dergelijke opmerkingen 196 Ibidem, Vergadering Coen comité op Woensdag 2 Dec Te Velde, Stijlen van leiderschap, WFA, 0622, Pamflet RSAP Coenherdenking. 199 WFA, BC, Jan Pieterszoon Coen. 8 januari september Overdruk van reeks artikelen uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 8 januari 1937 (1937) 6. 57

61 van tijdgenoten sterken de eerder opgeworpen stelling dat de herdenking werd gebruikt voor politieke verkooppraatjes. De kritiek vond geen weerklank in de organisatie. Die deed haar best de Nederlandse bevolking zo veel mogelijk bij de herdenking te betrekken. De nieuwste technieken werden aangewend om Colijns toespraak aan het Nederlandse volk ten gehore te brengen: De herdenkingsrede, welke zal worden uitgesproken door Dr. H. Colijn, Minister President in de Groote Kerk alhier zal door den aether worden uitgezonden ook naar Ned.Indië, waardoor deze herdenking voor Hoorn van groote betekenis zal kunnen worden. 200 Het gemeentebestuur zag de betekenis van de herdenking dus afhankelijk van haar reikwijdte. Zij kreeg grotere betekenis als het ook een groter bereik had. Vandaar dat radioomroepen werden aangeschreven om de toespraak op te nemen. Ook andere moderne mediatechnieken werden gebruikt om de herdenking nationaal onder de aandacht te brengen. Behalve de radio (door NCRV en AVRO) waren ook visuele media aanwezig in de Grote Kerk zoals het Polygoonjournaal en verschillende fotografen van dagbladen als De Telegraaf en het Algemeen Handelsblad. 201 De landelijke media zagen blijkbaar nieuwswaarde in de herdenking, want ze gingen graag op de uitnodigingen in. Bijna alle genodigde fotografen waren aanwezig en van de niet uitgenodigde Vereenigde Fotobureaux kreeg het comité de vraag of zij alsnog een uitnodiging mochten ontvangen omdat zij graag een fotograaf daar aanwezig wilden hebben. 202 De NCRV en het Polygoon kwamen zelfs met eigen voorstellen. 203 De NCRV wilde naast de rede in de kerk, ook een reportage maken van de kranslegging. En het Polygoonjournaal vroeg de organisatie om een gunstige plek in de kerk om goede filmbeelden te kunnen maken. De organisatie hoefde weinig promotie te maken om dit media-enthousiasme te bewerkstelligen. De NRC had al, los van de Hoornse voorbereidingen, op 8 januari meerdere artikelen gepubliceerd ter gelegenheid van Coens 350 ste geboortedag. 204 Dit 200 WFA, 0622, Herdenking Jan Pieterszoon Coen. 201 Ibidem, Brief aan dagbladen, 22 januari Ibidem, Brief van Vereenigde Fotobureaux. 25 januari Ibidem, Brief van de NCRV, 23 januari 1937 en brief van het Polygoon, 23 januari WFA, BC, Jan Pieterszoon Coen. 8 januari september Overdruk. 58

62 gegeven had dus al nieuwswaarde van zichzelf, los van de herdenking met hoge nationale gasten in Hoorn. Niet alleen de media wilden getuige zijn van deze landelijke gebeurtenis. Ook landelijke verenigingen die in het begin niet waren uitgenodigd probeerden per brief alsnog een uitnodiging te bemachtigen zoals het Indo-Europeesch Verbond en de Utrechtse Indologen Vereeniging. Zij wilden met hun aanwezigheid blijk kunnen geven van de groote eerbied, die de adepten van de Indologische faculteit aan de Rijksuniversiteit te Utrecht ( ) hebben van het baanbrekende werk door onzen grooten landgenoot in de Oost verricht. 205 Gezien de betrokkenheid van deze media en verenigingen was de poging de herdenking tot iets nationaals te maken geslaagd. Met trots sprak burgemeester Leemhorst in zijn toespraak daarom: Een herdenking van Coen moest een nationale herdenking zijn: niet aan Hoorn behoort zijn figuur, maar aan geheel Nederland in Europa en in de tropen Het programma Het programma begon om half 12 met de ontvangst van de leden van het erecomité en hun echtgenoten op het stadhuis. 207 Vanuit daar liepen zij naar de grote kerk waar alle andere genodigden al plaats hadden genomen. Om kwart over twaalf ving daar de plechtige dienst aan, met redes van de burgemeester van Hoorn en Minister-president Colijn en muziek. De herdenking werd bewust op dat tijdstip bepaald, zodat de meeste mensen in de gelegenheid zouden zijn het op de radio te kunnen volgen. 208 Daarnaast zou het gunstiger voor de verwachte gasten zijn, die vanuit ver gelegen delen van het land naar Hoorn moesten afreizen. De toespraken van burgemeester Leemhorst en premier Colijn leken qua inhoud erg op de redes die in 1893 waren gehouden. Opnieuw werd dankbaarheid benadrukt voor hetgeen Coen voor de natie had gedaan. Ook de afhankelijkheid van de toenmalige samenleving aan het voorwerk van Coen werd duidelijk Burgemeester H.C. gemaakt. Leemhorst sloot om die reden zijn toespraak als volgt af: Leemhorst Bron: Westfries Ik besluit met den wensch, dat deze ondanks haren eenvoud Archief. Uitsnede van een foto van B. Feis (1949). 205 WFA, 0622, Brief van de Utrechtse Indologische Vereeniging, 22 januari WFA, BC, H.C. Leemhorst, Plechtige herdenking van Jan Pieterszoon Coen in de groote kerk van zijn vaderstad Hoorn, 350 jaren na zijn geboorte (1937) WFA, 0622, Programma. 208 Ibidem, Brief van de burgemeester van Hoorn aan het kabinet op 2 januari

63 schoone ( ) herdenking in aller gedachten zal mogen blijven voortleven als een daad van eenvoudige rechtvaardigheid jegens den grooten Nederlander. 209 Het enige waarin de toespraken verschilden met die van vijftig jaar eerder, waren de verwijzingen naar bestaande kritieken op Coen: Coen s nagedachtenis verdient een andere bejegening dan haar ten deel valt van hen, binnen wier al te engen gezichtskring slechts valt, wat hij heeft misdaan. 210 Behalve dat Leemhorst en Colijn (net als de heren in 1893) vonden dat Coens daden in zijn tijd moeten worden gezien, vulden ze hun argumentatie ook aan met de waarde van zijn erfgoed voor hun huidige tijd: wijl hij eens voor al de grondslagen legde van ons Aziatisch Rijk en daarmee voor de welvaart en de plaats onder de volken van het huidige Nederland. 211 Een volle Grote Kerk tijdens de herdenking van Coens 350 ste geboortedag op 1 februari Op de foto spreekt Colijn zijn rede uit. Bron: Westfries Archief. Foto van Vereenigde Fotobureaux (1937). De rode draad in Colijns toespraak was Coens werk in het bewerkstelligen van Nederland als grote mogendheid en de manier waarop hij dat deed. Zijn grootheid moest volgens Colijn in het licht van zijn tijd worden gezien. Dan is hij een licht te midden van veel duisternis. Dan vinden we zelfs een verschoonend en verzachtend woord voor handelingen, die, gemeten met den maatstaf van later tijd, scherpe afkeuring zouden 209 WFA, BC, Leemhorst, Plechtige herdenking, Ibidem, WFA, BC, H. Colijn, Dispereert niet Rede ter herdenking van den 350sten geboortedag van Jan Pietersz. Coen uitgesproken te Hoorn den 1sten Februari 1937 (Amsterdam 1937)

64 verdienen. 212 Zo n uitspraak roept toch vragen op gezien Colijns eigen handelingen in de kolonie. Blijkbaar kon Colijn het zich veroorloven afkeuring uit te spreken over daden die ook onder zijn bewind (hoewel in andere vormen, maar ook als onrechtvaardig bestempeld) werden uitgevoerd. Een voorbeeld van een dergelijke handeling is een vaak aangehaald citaat: Ik heb er een vrouw gezien die, met een kind van ongeveer 1/2 jaar op den linkerarm, en een lange lans in de rechterhand op ons aanstormde. Een kogel van ons doodde moeder en kind. We mochten toen geen genade meer geven. Ik heb 9 vrouwen en 3 kinderen, die genade vroegen, op een hoop moeten zetten, en zo dood laten schieten. Het was onaangenaam werk, maar 't kon niet anders. De soldaten regen ze met genot aan hun bajonetten. 't Was een verschrikkelijk werk. Ik zal er maar over eindigen. 213 De details gegeven in deze brief werden pas lang na Colijns dood openbaar gemaakt en waren bij tijdgenoten dan ook niet bekend. Maar in hoeverre kon hij de uitspraak over de hedendaagse afkeuring van Coens daden rijmen met zijn eigen geweten? Henk te Velde verklaart dit door te beweren dat Colijn de gewelddaden in de Indische oorlogen altijd verdedigde als onvermijdelijk. 214 Ook in zijn toespraak tijdens de Coenherdenking laat hij zich op dergelijke wijze uit: Hij [Coen] eischt iets van ons: hij wil dat wij zijn voorbeeld zullen volgen in opofferingsgezindheid, in kloekheid, in zorgvuldig beraad, als het er om gaat de zaak van het vaderland en die van,,grooter Nederland te dienen. 215 Colijn stelt dus dat men in Coen een voorbeeld moet zien als het gaat om zijn aanpak, Coen koos voor die aanpak om een groter doel te dienen. Alleen op die manier kon hij de VOC van dienst zijn. Ter afsluiting van Colijns rede werd het Wilhelmus gezongen, waarna de hoogwaardigheidsbekleders zich naar de Roode Steen begaven. Om half twee legden de minister-president en het gemeentebestuur een krans aan de voet van het standbeeld terwijl het orkest van de Koninklijke Marine het Wilhelmus speelde. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat enkel Colijn en de gemeente een krans legden, maar het Indo-Europees verbond had vooraf het verzoek ingediend om ook een krans te mogen leggen. Uit de 212 Ibidem, Van den Doel, Zo ver de wereld strekt, Te Velde, Stijlen van leiderschap, WFA, BC, Colijn, Dispereert niet,

65 archieven is niet duidelijk of de wens is ingewilligd, maar het verzoek is wel tekenend voor de betekenis die de bond aan de herdenking gaf. Die wilde deze gelegenheid graag aangrijpen om bij zijn kranslegging een korte rede te houden met de volgende inhoud: Als Indische nakomelingen van naar den Oost getrokken Nederlanders, willen wij getuigenis afleggen van onze dankbaarheid, onze verknochtheid aan het Nederlandsch gezag, aan den Nederlandschen geest, de Nederlandsche cultuur en bovenal aan het Huis van Oranje Nassau. Wij willen zijn en blijven één met Nederland en Oranje. 216 Gezien de expliciete nadrukken op dat Nederlandse illustreert het citaat op treffende wijze het minderwaardigheidsgevoel van veel Indo-Europeanen. Regelmatig werden zij geconfronteerd met een sociale positie tussen twee bevolkingsgroepen in. Zij behoorden als nakomelingen van Europeanen en Het standbeeld op de Roode Steen na de kransleggingen in inlandse vrouwen tot de Europese Bron: Westfries Archief. Foto: Joh. Kuiper (1937). bevolking, maar werden door de volbloed Europeanen niet altijd voor vol aangezien. Dit belemmerde hen ook in de 217 mogelijkheid zich optimaal te ontplooien en dezelfde scholing en baankansen te krijgen. De indo s voelden blijkbaar de noodzaak bij dit monument hun betrokkenheid bij nationale (Nederlandse) aangelegenheden te benadrukken. Met de intentie van het Indo-Europese Verbond komt ook meteen het verschil in betekenis van het beeld naar voren. Dat verschil in betekenis van monumenten heeft kunsthistorica Petrina Dacres treffend omschreven: Audiences and viewers read political, social, and aesthetic messages in a work of art, and such interpretations are affected by the biography of the artist, and the context of display. In addition, the meaning of art can be decoded regardless of the artist s or patron s intent. Die verschillende betekenissen hadden we uiteraard al gezien bij de het nationalisme en opvoedende functies van het 216 WFA, 0622, Brief van het Indo-Europeesch Verbond, 22 januari Van den Doel, Zo ver de wereld strekt,

66 beeld, maar daarin lag de nadruk vooral op verschillen in de loop van de tijd. De verschillen die Dacres beschrijft zijn verschillen tussen bevolkingsgroepen die met het voorbeeld van de Indo-Europeanen duidelijk wordt geïllustreerd. Die veelzijdigheid aan betekenissen is een belangrijk kenmerk van een lieu de mémoire en komt met dit voorbeeld dus duidelijk naar voren. Hoewel in eerste instantie lijkt dat de Indo-Europese groep de dominante opvatting overneemt, is er wel degelijk een verschil te zien in de achterliggende reden daarvan. De Indo-Europeanen wilden voornamelijk bij de dominante groep horen en gebruikten de gelegenheid om hun algemene positie in de samenleving te duiden, gezien hun expliciete verwoordingen over hun verknochtheid aan Nederland en zijn cultuur. 3.3 De commerciële zomerfeesten Nu de bodem was gelegd van Hoorns bekendheid onder een groot en uitgebreid Nederlands publiek, konden de feesten worden voorbereid. De dag na de herdenking werden door het zomercomité al direct de eerste brieven verzonden om tot een vergadering te komen. De organisatiestructuur voor de Coenfeesten was vergelijkbaar met die van de herdenking. Opnieuw werd een erecomité samengesteld met veel hoogwaardigheidsbekleders. Van de negentien ereleden waren er twaalf afgevaardigden van een commercieel instantie als de Nederlandse bank en handelsmaatschappijen (onder andere petroleum en suiker). De zeven anderen waren (oud)-burgemeesters, (oud)- gouverneurs en volksvertegenwoordigers. Het uitvoerend comité bestond onder andere uit de heren Luijckx, Drossaart van Dusseldorp, J.C. Kerkmeijer en Joh. M. Ridderikhoff. Onder dit comité vielen vijf commissies: één voor het Indisch marktplein, één voor de optocht en het openluchtspel, één voor de koloniale tentoonstelling, één voor de handelstentoonstelling en één voor pers en propaganda. 218 In de samenstelling van de commissies valt al op hoe commercieel de insteek van de feesten was. Dit wordt nog eens versterkt door het feit dat de heer dr. Drossaart van Dusseldorp, directeur van de Kamer van Koophandel in West-Friesland, algemeen leider van de Coenfeesten was. 219 Het commerciële aspect was vooral gericht op de Indische producten. Om die producten in de juiste context te plaatsen legde de organisatie met 218 WFA, Comité voor de zomerfeesten in verband met de herdenking van Jan Pieterszoon Coen, Hoorn (toeg. nr. 0623) [0623], Programma van de Jan Pieterszoon Coen Zomerfeesten op 30 juni en 1, 2, 3, 4 juli 1937 te Hoorn WFA, CR, Plakboek. 63

67 verschillende activiteiten veel nadruk op de Indische cultuur en de Nederlands-Indische handel. In het moederland bestond weinig kennis over de kolonie in de Oost, iets wat rond 1900 voor sommige intellectuelen al een doorn in het oog was. 220 De organisatie voelde daardoor blijkbaar de noodzaak de bezoekers van de feesten in contact te brengen met de Indische cultuur. Maar naast die kennis was het uiteraard ook belangrijk te laten zien wat Indië Nederland allemaal had gebracht tot op heden. En in een tijd waarin de dreiging van het Indonesisch nationalisme sterker gevoeld werd, is het niet vreemd dat de politiek en handelsinstanties de Nederlandse burgers wilden laten zien wat zij konden verliezen. Het organiseren van koloniale tentoonstellingen kan geplaatst worden in een langere traditie van koloniale tentoonstellingen die dezelfde insteek hadden. Marieke Bloembergen heeft in een dissertatie die tentoonstellingen van 1880 (waaronder de Wereldtentoonstelling in Amsterdam) tot 1931 beschreven. Ook zij constateert dat het maken van dergelijke koloniale tentoonstellingen samenhing met het verspreiden van kennis over de kolonie. 221 De Hoornse tentoonstellingen stonden dus niet op zichzelf. Maar er is wel een verschil te zien in het beoogde publiek. De wereldtentoonstellingen die Bloembergen beschrijft werden gebruikt om de Nederlandse koloniën aan het buitenland te tonen en waren in die zin erg nationalistisch. De tentoonstellingen in Hoorn waren er op gericht de eigen bevolking op de hoogte te stellen van de waarde van de kolonie om zo de toeschouwers bewuster te maken van dit kostbare bezit. Om bezoekers warm te maken voor alle Indische producten was het belangrijk verscheidene producten uit de Indische cultuur te laten zien. Dit werd getracht door middel van een koloniale tentoonstelling in het Westfries Museum over Indische kunstnijverheid en het tonen van Indische etenswaren en producten op het Indisch Marktplein. De conservator van het Westfries Museum, J.C. Kerkmeijer, riep voor het maken van de tentoonstelling de hulp in van het Koloniaal Instituut in Amsterdam. Dat instituut was direct enthousiast en wilde graag zijn medewerking verlenen. 222 Dit resulteerde uiteindelijk in een grote mate van inbreng over de J.C. Kerkmeijer Bron: Westfries Archief. Uitsnede van een foto van T. Visser (1930). 220 Van Mourik, Weg met den Jan-Salie geest!, Marieke Bloembergen, Koloniale vertoningen. De verbeelding van Nederlands-Indië op de wereldtentoonstellingen (Amsterdam 2011) WFA, 0623, Brief aan de directeur van de afdeling volkenkunde van het Koninklijk Koloniaal Instituut, 13 maart

68 inrichting van de zaal en de keuze van de tentoon te stellen objecten. Deze royale medewerking duidt op het succes in het verkrijgen van landelijke betrokkenheid en het nationale karakter van het Coenjaar. Maar ook de eigen band van het Instituut met Coen kan de reden zijn van de onvoorwaardelijke medewerking. In de trappenhal van de kantoren van het Tropenmuseum, dat onderdeel was van het Instituut, was al in 1926 een enorme muurschildering van Coen aangebracht. 223 Afgesproken werd de tentoongestelde stukken niet in vitrines te plaatsen, maar op tafels uit te stallen, zodat ze tastbaarder werden. De andere plek waar de Indische cultuur centraal stond was het Indische Marktplein, dat het meest vernieuwende onderdeel van de feesten was. Hiervoor was het Doelenplein volledig omgebouwd tot een Indisch plein, met bijbehorende oosterse gevels die uit hout voor de bestaande bebouwing waren opgetrokken. Bezoekers konden daar voorstellingen met Indische muziek, dans en wajang bijwonen en zich vermaken met interessante kraampjes met Indische waar. Verder was er een heus Indisch Foto van het Indisch marktplein op het Doelenplein restaurant met echte Javaanse bediening. tijdens de Coenzomerfeesten in Die nadruk op de Indische cultuur was Bron: Westfries Archief, Collectie Ridderikhoff, Plakboek. natuurlijk bedoeld om de bezoekers in contact te brengen met de producten die de handelsmaatschappijen naar Nederland vervoerden. Die hadden er immers baat bij dat producten uit Nederlands-Indië onder de aandacht zouden worden gebracht. Ook het Bureau voor Theepropaganda was om die reden aanwezig met een theeschenkerij. 224 Nu het de bezoekers mogelijk was gemaakt met de verscheidene producten uit de Oost kennis te maken, wilden de handelmaatschappijen graag hun rol in het geheel duiden. Zij kregen hiertoe de gelegenheid in de Handelstentoonstelling. Op deze tentoonstelling zult U aantreffen verschillende inzendingen van groote Nederlandsche Firma s op allerlei gebied, terwijl de Ned. Vliegtuigenfabrieken, de Indische Luchtvaart e.a. groote lichamen 223 D.W. Fokkema en Frans Grijzenhout, Rekenschap: (Den Haag 2001) WFA, 0623, Brief van J. Kunst, 18 mei

69 ook vertegenwoordigd zullen zijn. 225 De aanwezigheid van deze instellingen is een voortvloeisel van het fenomeen dat al in hoofdstuk 2 aan de orde is gekomen. Het was niet voor niets dat die gevelbeelden in Amsterdam, met uitzondering van het Koloniaal Instituut op de Mauritskade, op commerciële gebouwen waren geplaatst: Motieven uit de koloniale geschiedenis en de Indische cultuur treft men in Nederland vooral aan in de bouwsculptuur voor bedrijfspanden van instanties die profijt trokken uit het (handels-) verkeer tussen Nederland en zijn overzeese gebiedsdelen, zo redeneerde Ype Koopmans. 226 Dat profijt zou alleen maar versterkt worden als de koloniale producten aantrekkelijker werden gemaakt. De Nederlandsche Handel-Maatschappij, bijvoorbeeld, had er belang bij haar connectie met Coen weer te geven. Haar bestaan had ze immers te danken aan zijn werk: De vruchten van Coens werk zijn in ons land nog alom aan te wijzen. 227 Ook de transportbedrijven die op de kolonie voeren of vlogen hadden baat bij de promotie van Indische producten die zij naar het moederland vervoerden. Met de Coenfeesten kregen bovengenoemde instellingen opnieuw de kans hun band met de kolonie kenbaar te maken. Zo ging het commerciële aspect ook zienderogen deel uitmaken van koloniale propaganda die volgens Vanvugt tegen het eind steeds massaler en brutaler werd georkestreerd. 228 In het geval van de Hoornse Coenzomerfeesten was dat ook zeker zo. Door al die verschillende belangen waren de Coenfeesten meer een commerciële aangelegenheid en kan het beter gezien worden als een thematische beurs zoals tegenwoordig in de RAI gehouden wordt, dan een eerbetoon aan Coen. De enige link die met Coen werd gelegd was de weg die hij had vrijgemaakt om te heersen in Indië waar al die prachtige producten vandaan kwamen. Maar niet alleen de commerciële belangen van landelijke bedrijven speelden een rol in de Coenfeesten. Ook de lokale middenstand probeerde te profiteren van dit grootse evenement. In het programmaboekje van de feesten zijn advertenties van de middenstand nadrukkelijk aanwezig. 229 Elke tweede pagina was een advertentiepagina waarin spreuken als die van kledingzaak Harder en Robat niet ongewoon waren: Wanneer J.P. Coen nu leefde en zich een costuum zou laten aanmeten, ging hij vast en zeker naar Fa. Harder & 225 Ibidem, Programma van de Jan Pieterszoon Coen Zomerfeesten op 30 juni en 1, 2, 3, 4 juli 1937 te Hoorn, Koopmans, Koloniale expansie, WFA, 0622, Zondagsblad, Norel, Jan Pieterszoon Coen, 2 januari Vanvugt, De maagd, WFA, 0623, Programma. 66

70 Robat. 230 Alle soorten detailhandel waren in de advertenties vertegenwoordigd zoals schoenen-, kleding- en tabakszaken, meubelwinkels en zaken met huishoudelijke apparatuur. Opvallender waren de advertenties van autobedrijven melkfabrieken die op het eerste gezicht weinig profijt van een Coenfeest zouden hebben. En uiteraard ontbrak de Hoornse horeca niet, die misschien wel het meeste profiteerden van de Coenzomerfeesten. Dat verklaart dan ook de grote vertegenwoordiging van horeca-advertenties in het programmaboekje. Overzicht van het programma van de Coenzomerfeesten. Bron: Westfries Archief. Collectie Ridderhoff, plakboek. Pagina uit het programmaboekje van de Coenzomerfeesten. Bron: Westfries Archief, Collectie Ridderikhoff, plakboek. De ontwikkeling naar een sterke aanwezigheid van handelsmaatschappijen, vervoersbedrijven en winkeliers tijdens de Coenfeesten is begrijpelijk gezien de context waarin de feesten werden gehouden. In 1937 was er eindelijk economische bloei te zien na de zware crisis die in 1929 was begonnen. De economie trok weer aan, waardoor hernieuwd reclame maken weer winstgevend kon zijn: Nu handel, industrie en scheepvaart opleving toonen en ook voor landbouw en veeteelt op verbetering wordt gehoopt, wil men door deze feesten naar buiten doen blijken, hoe men de nagedachtenis van Coen op prijs stelt ( ). 231 Die nagedachtenis van Coen was zijn pleidooi voor een 230 Ibidem, WFA, CR, Plakboek, Hoornse Coenfeesten begonnen. 67

71 handelsimperium. Volgens de onbekende schrijver van het citaat was het een eerbetoon aan Coen om de handel die hij mogelijk had gemaakt, aanwezig te laten zijn op de Coenfeesten. De eerder genoemde RSAP liet merken het commerciële aspect van de feesten heel anders te zien. In aanloop naar de Coenfeesten gaf zij opnieuw een pamflet uit: Het Indische volk is door tussenkomst van Coen door de jaren heen tot een koelievolk gedegradeerd en verkeerd [sic] momenteel in de grootst mogelijke armoede, terwijl op Java Tuberculoze hoogtij viert. Hoorn viert hierom feest!!! ( ) Begrijpt gij ten volle de opzet van het in machtswellust verkerende kapitalisme, om overal in het land (dus ook in Hoorn) dergelijke feesten te organiseren? Deze hebben ten doel het Nationalistische gevoel bij de brede massa s aan te kweken, om ze straks als fanatieke Vaderlanders te gebruiken in de komende wereldoorlog, waar ook deze lage landen in betrokken zullen worden. 232 Opnieuw komen politieke belangen om de hoek kijken. Dit fenomeen is echter niet nieuw en volgens Jos Perry een algemeen gegeven bij elke herdenking: herdenkingen, ook, of beter, juist nationale, hoe feestelijk misschien ook, zijn bij uitstek gelegenheden voor bepaalde groepen om andere groepen de les te lezen. 233 De eerste lessen zijn al aan de orde gekomen in deze scriptie, namelijk het kweken van nationalistische gevoelens en goede deugden onder een groot deel van de bevolking. Maar het les lezen is dus ook te zien tussen politieke tegenstanders onderling. Zowel voor- als tegenstanders van het koloniaal beleid gebruikten Coen als voor- en tegenbeeld ten gunste van hun denkbeelden en ideologieën. Toch gingen de Coenfeesten niet alleen om commerciële doeleinden. Het belangrijkste onderdeel was namelijk het openluchtspel dat was samengesteld door J. Ridderikhoff en de Hoornse musicus Gerard Boedijn. Hiervoor was op de Vale Hen met decorstukken de Roode Steen nagebouwd. Maar liefst drie maal werd het spel opgevoerd met 500 acteurs en figuranten uit alle delen van Nederland, met in de hoofdrol de in Hoorn geboren acteur Bob van Leersum, die toen Schouwburgdirecteur in Den Haag was WFA, 0622, Pamflet Het Coen-feest. 233 Perry, Wij herdenken, WFA, CR, Plakboek, Het programma van de Coen Zomerfeesten. 68

72 Vanwege zijn werk als regisseur bij het Delfts studententoneel kreeg hij ook zijn studenten zo ver mee te doen in het openluchtspel. Twee maal werd het spel voorafgegaan door een grote historische optocht door de straten van Hoorn. 235 Het stuk speelde zich af aan het begin van de zeventiende eeuw en verbeeldde de reacties van Hoornse inwoners op Coens daden en zijn feestelijk onthaal na thuiskomst. In alle krantenverslagen van de Coenfeesten kreeg het openluchtspel de meeste aandacht. Ook kleinere activiteiten als een kaaskeuring, harddraverijen en een verkeerspuzzeltocht werden aan de Coenfeesten gehangen, maar waren niet van danig belang om daar verder bij stil te staan. Fragment uit het openluchtspel op de Vale Hen. Op de achtergrond zijn als decorstukken de Waag en het oude Stadhuis te zien. Bron: Westfries Archief, Collectie Ridderikhoff, plakboek. 3.4 Geschiedwetenschap Tot nu toe beschreef dit hoofdstuk vooral de vereringen van de (lokale) overheid, economisch belanghebbenden als de Nederlandsche Handel-Maatschappij en een groot deel van de bevolking dat in groten getale op de vieringen afkwam. Maar zoals al eerder in deze scriptie duidelijk is gemaakt, zijn er altijd afwijkende stromingen buiten de dominantie bevolkingsgroep die de toon van het feest zette. Dit waren de communisten, socialisten en pacifisten aan de ene kant en een groep historici aan de andere kant. De wetenschappelijke historiografie lijkt na het Coenjaar 1937 opnieuw een opleving te hebben gekregen. Na 1929 was er geen noemenswaardig werk meer verschenen, maar na 1940, met de publicatie van de eerste druk van Jan en Annie Romeins Erflaters, wordt de historiografische discussie weer opgepakt. De schrijvers behandelden Coen als erflater in een apart hoofdstuk maar stelden hierin dat hij niet tot held kan worden gerekend: 235 Ibidem. 69

73 in tijden waarin men behoefte voelt aan uitbreiding van het nationaal pantheon, [wordt] het bedenkelijk procédé toegepast, dat min of meer opzettelijk van een groot man een held poogt te maken. Dat wil zeggen bij gebrek aan de historische gewetenloosheid van de volksoverlevering die al het negatieve onbezorgd ter zijde schuift, tracht men een held te construeren uit een aantal opgevijzelde deugden en talenten en enige vergoelijkte ondeugden en fouten. 236 Vrij snel volgden publicaties van rechtsgeleerden Luc. Kiers en F.C. Gerretson in 1943 en 1944, die blijkens de grootte van hun onderzoek al jaren hiermee bezig waren geweest en dus nog in de context kunnen worden gezien van de Coenverering in de jaren dertig. Kiers en zijn promotor Gerretson stelden dat zij zich genoodzaakt voelden Coen te verdedigen na de vloedgolf aan kritieken die de laatste decennia in literatuur was geuit: Aangezien men niet is doordrongen tot de grootheid van Coens zieleadel, is hem keer op keer onrecht aangedaan. Een onrecht, dat des te meer om rechtvaardiging roept. 237 Zij stelden dat de criticasters vergaten zijn daden te meten aan de rechtsgang in die tijd. Die gerechtelijke invalshoek is in de werken van Kiers en Gerretson overduidelijk aanwezig. Kiers onderzoek was als een pleidooi opgebouwd. Hiermee wordt de indruk gewekt dat hij zich aanbiedt als advocaat van Coen. Als een ware pleiter verweerde hij zich tegen de aantijgingen op Coen. Hierbij sprak hij niet over de daden van Coen, maar over de onjuistheid van zijn aanklagers. Niet voor niets noemde Kiers zichzelf Coens verdediger voor de zaken die Coen ten laste worden gelegd. 238 In zijn tekst verweet Kiers andere schrijvers geen objectiviteit na te streven omdat zij te veel de nadruk op Coens slechte daden legden. Hij had zelfs kritiek op auteurs die over het algemeen zeer lovend over Coen hadden geschreven, maar wel de duistere kanten op noemden. Hij verweet hen die slechte kanten van Coen te hebben vermeld en daarmee zijn grootsheid te hebben ondermijnd. In navolging van Kiers proefschrift schreef Gerretson een jaar later een eigen werk over Coen. Hiermee wordt de suggestie gewekt dat Gerretson het werk van Kiers niet overtuigend genoeg vond en het noodzakelijk achtte opnieuw als verdediger van Coen op te staan. Ook hij verweet andere auteurs dat zij in Coen geen groot man hadden gezien. Hij sprak hiermee ook auteurs aan die in hun werken regelmatig hun bewondering voor Coen 236 Jan en Annie Romein, Erflaters van onze beschaving (Amsterdam 1977) 258. Eerste druk was in Luc. Kiers, Coen op Banda. De Conqueste getoetst aan het recht van den tijd (Utrecht 1943) Ibidem,

74 geuit hadden, maar er niet voor terugdeinsden ook negatieve kanten te benoemen. En hoewel die auteurs in hun conclusie Coen altijd als groot man prijsden, toch zag Gerretson in hen personen die Coen verloochenden. Hij presenteerde de kritiek op Coen als misplaatste zelfkritiek: Bij de bearbeiding onzer volksgeschiedenis openbaart zich deze trek in een neiging tot averechtse zelfcritiek, die vaak fnuikend werkt op een betamelijk zelfgevoel. Lijden de meeste volken aan zelfoverschatting, het onze heeft een neiging tot zelfverguizing. 239 Gerretson plaatste Coen en Van Heutsz in zijn betoog in de actuele politieke situatie in de kolonie. Zo vond hij dat Coen de man van de Korte Verklaring avant la lettre was. 240 Vanuit dat oogpunt stelde Gerretson: Verbetering is eerst gekomen, toen tegen het einde der vorige eeuw Coens beginsel in eere hersteld werd. Het is Snouck Hurgronje geweest, die het opnieuw geformuleerd, Van Heutsz en zijn school, die het, in Atjeh eerst, daarna in den geheelen Archipel, in toepassing heeft gebracht. ( ) Zouden wij dan in Coen laken, wat wij in Snouck en Van Heutsz loven? 241 Gerretson vergat met deze uitspraak echter dat er tussen Snouck en Van Heutsz een breuk was ontstaan na een meningsverschil tussen beide heren over de werkwijze in de kolonie en dat Van Heutsz helemaal niet zo onvoorwaardelijk vereerd werd door het Nederlandse volk. Hij stond vanaf de oprichting van zijn monument in Amsterdam al onder vuur zoals uit het vorige hoofdstuk is gebleken. 3.5 Succes feesten Het komt vreemd voor zulke sterke geluiden van Kiers en Gerretson te vernemen als de publieke opinie over Coen in die tijd nog zeer positief was. Wat betreft de publieke opinie hoefden zij zich op het eerste gezicht nergens zorgen om te maken. Het grote succes van het Coenjaar 1937 was kort daarvoor nog een duidelijk bewijs van. Meerdere kranten schreven over grote aantallen bezoekers, waarvan een aanzienlijk deel met bussen uit 239 F.C. Gerretson, Coens eerherstel (Amsterdam 1944) Ibidem, 51. De Korte Verklaring was in 1893 door Snouck Hurgronje opgesteld. Met die verklaring moesten inlandse vorsten verklaren het Nederlandse gezag te aanvaarden en de opgelegde regels te zullen volgen. Zij konden na het afleggen van die verklaring geen eigen buitenlands beleid meer voeren. 241 Ibidem. 71

75 andere provincies als Zeeland waren gekomen. 242 Uitgebreide berichtgevingen over de dagprogramma s en het verloop van de activiteiten zijn terug te vinden. Kranten uit Heerenveen, Enschede, Utrecht, Haarlem en Den Haag plaatsen foto s van de historische optocht of het openluchtspel. Maar ook de NRC, Algemeen Handelsblad, De Telegraaf en De Standaard berichtten uitgebreid over de gebeurtenissen in Hoorn. In een Hoornse krant is echter wel een kleine opmerking te lezen over het gehele feest. De klacht van de Hoornse inwoner ging over de geringe aandacht voor Coen zelf: toen ik weer de drukte van boven af bekeek en toch eens wilde weten hoe Coen op zijn hooge voetstuk daarop reageerde, ontwaarde ik plotseling aan zijn voeten een bloemenhulde: Een prachtig witbloeiende hortensia stak scherp af in haar rooden pot tegen de donkere contouren van de voeten der martiale figuur. Hoe de hulde daar zoo heel in de hoogte gekomen is? De een beweert door een groep studenten, anderen zeggen weer, dat het feestende jongelui waren, die Coen niet wilden vergeten. ( ) het bronzen gedenkteeken is er met deze prachtfeesten wat povertjes afgekomen. Daarom hulde aan deze kleine plechtigheid. 243 Hij laat duidelijk zijn ongenoegen blijken over het feit dat Coens beeld tijdens de Coenfeesten in de zomer nauwelijks aandacht kreeg. Maar de organisatie had wel bereikt wat ze had willen bereiken: Hoorn doet in deze dagen meer dan ooit de legende teniet, dat de plaats zou behooren tot de doode steden aan wat eens de Zuiderzee was WFA, CR, Plakboek, Hoornsche Coenfeesten begonnen. 243 Ibidem, Van den torenwachter. 244 Coen te Hoorn in optocht en spel, AH, 5 juli

76 Conclusie De boodschappen voor het heden en de toekomst die van herdenkingen uitgaan, dragen altijd de signatuur van bepaalde groepen en belangen, al zal die signatuur de ene keer duidelijker leesbaar zijn dan de andere. 245 Jos Perry verwoordt hier erg mooi een belangrijk thema van dit betoog. In het geval van het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen en de daarbij horende herdenkingen, zien we dat er in de loop van de tijd meerdere signaturen van verschillende groepen en belangen te zien waren. Die verschillende associaties, toegeschreven functies en contexten hebben ertoe geleid dat het standbeeld van een monument voor een held is geworden tot een prachtig voorbeeld van een lieu de mémoire. Alle kenmerken die Pierre Nora als eigenschappen van een lieu de mémoire heeft genoemd waren in de loop van de tijd bij het standbeeld (en de herdenkingen) te zien: een symbolisch element van memorial heritage van een gemeenschap, niet de ware geschiedenis maar het gebruik ervan kwam centraal te staan, flexibiliteit in de verandering van betekenis en waarde, cultus van een dode, nationaal erfgoed en aanwezigheid van het verleden. 246 Het meest duidelijk waren echter de cultus die om Coen gecreëerd werd, het hebben van meerdere betekenissen voor verschillende groepen en het gebruik van het monument door verschillende partijen met verschillende belangen en agenda s. Het kweken van nationalistische gevoelens en lokale trots stond in hoofdstuk 1 als eerste functietoeschrijving centraal. Dat nationalisme, dat door de Hoornse elite werd gepromoot, had twee kanten. Zo was er lokale en regionaal nationalisme dat de Hoornse elite vanaf het begin wilde uitdragen. Hoorn was eind negentiende eeuw niet meer de grote VOC-stad uit de Gouden Eeuw. Ze was geworden tot een nietszeggend havenstadje zonder landelijke betekenis. Onder andere vanuit ontevredenheid over deze onbelangrijke positie kwam het idee op Coen te eren. Met het herdenken van de stadszoon Coen kon de eigen trots weer aangewakkerd worden. Die trots kon nog verder worden vergroot door Coens erfenis voor het gehele land kenbaar te maken. Kort na de eerste stappen in de organisatie van de Coenhulde, besloot het uitvoerend comité dan ook de onthulling van het standbeeld tot een landelijk evenement te maken. En met die landelijke verering kon Hoorn, als provinciestad, weer landelijke bekendheid krijgen. 245 Perry, Wij herdenken, Nora, Realms of memory, XVII, XXIV,

77 Tijdens een vergadering van de Vereeniging voor Volksvermaken in 1884 kwam de onderwijzer Bakker met het idee voor Coen een gedenkteken op te richten. Andere aanwezigen bij die vergadering waren erg enthousiast wat leidde tot de aanstelling van een speciale commissie om het te realiseren. Belangrijkste personen in de commissie waren de voorzitter van Volksvermaken, de heer Aghina en de burgemeester van Hoorn, mr. W.K. Baron van Dedem. Het lukte echter niet om Coens gedenkdag in 1887 en de onthulling van het monument tegelijk plaats te laten vinden. Daarom besloot het comité het op een later tijdstip te onthullen. Om genoeg financiële middelen te verzamelen werden op verschillende plekken in het land commissies opgericht, waaronder Zuid-Holland en Assen. Daarnaast probeerden de initiators het enthousiasme in de rest van het land verder aan te wakkeren door levensbeschrijvingen van Coen in de pers te publiceren. Formuleringen als wij hebben als volk een heldeneeuw gehad en onze Coen deed zijn taak in dienst van zijn en ons Vaderland, waren daarin geen uitzondering. 247 Om verder tot een landelijke status van de onthulling te komen kregen landelijke prominenten een plek in het erecomité; dit waren onder andere A.C. Wertheim, H. Schaepman en H.D. Levyssohn Norman. En de landelijk bekend staande beeldhouwer Leenhoff (die ook het beeld van Thorbecke in Amsterdam gemaakt had) kreeg de eer het beeld te ontwerpen. Het comité had ook graag gewild dat de koninginnen aanwezig waren geweest om de nationale status van de gebeurtenis kracht bij te zetten, maar zij waren helaas vanwege verblijf in het buitenland verhinderd. Toch waren er op de dag van de onthulling genoeg volksvertegenwoordigers en hoogwaardigheidsbekleders die landelijke media-aandacht konden trekken. Alvorens het standbeeld onthuld werd, hielden de oud-burgemeester Van Dedem en dr. Schaepman een toespraak, waarin voornamelijk Schaepman het dominante beeld over Coen uiteenzette. Dit beeld was vooral gebaseerd op Coens verdiensten voor het land. Hoewel over sommige van Coens daden - zoals de tuchtiging van Banda, de verovering van Jacatra en zijn strafmaat tegen Sara Specx - eind negentiende eeuw al negatieve geluiden te horen waren, werden deze altijd bedekt met de dankbaarheid voor wat Coen met die daden voor Nederland had gedaan. Ook de eerste onderzoekers naar Coens werk gingen op dergelijke wijze te werk. De jurist J.K.J. de Jonge, mr. J.A. van der Chijs en amateurhistoricus P.A. Tiele noemden allen Coens wreedheden, maar zagen in hem uiteindelijk wel een groot man. Hierdoor ontstond de situatie dat ook de kritische historici en auteurs in kranten Coen 247 NvdD, 30 mei

78 op het eind van hun betoog als een groot en belangrijk man aanprezen. Enkel neerlandicus/historicus G.W. Kernkamp kon Coens wreedheden niet samen laten smelten met een algemene heldenstatus. Negatieve kanttekeningen over Coen werden dus wel gemaakt, maar hadden in 1893 nog nauwelijks invloed op het algemene beeld van een groot man. Om die reden verliep de onthulling als een feest. Bij het onthullen klonken saluutschoten van de Marineschepen in de Hoornse haven en vulde het plein zich met gejuich. Daarna kon de Hoornse burgerij zich vermaken met tableaux vivants, het vuurwerkspektakel in schouwburg Het Park en de gondelvaart op de Karperkuil, die door Volksvermaken waren georganiseerd. Het gewone volk kon zich vermaken met een harddraverij op de Turfhaven. Meerdere functies van het standbeeld waren tijdens de onthulling al zichtbaar. Zo werd in de ene toespraak het belang voor en de trots van Hoorn benadrukt, terwijl een andere redenaar Coens werk voor de hele natie benadrukte. Het nationalistische aspect van de onthulling was daarmee tweeledig: nationaal en lokaal/regionaal. Het ene hoefde het andere niet uit te sluiten. Toch was de allereerste insteek van de oprichting om de Hoornse trots en bekendheid aan te wakkeren en te vermeerderen. Meevaren op nationale sentimenten was hiervoor een goed hulpmiddel. In hoofdstuk 2 kwam Coens voorbeeldfunctie aan bod. Al in 1893 zagen zijn promotors in hem een voorbeeld voor Nederlandse burgers. Die functie kwam echter het sterkst tot uiting na 1900, onder invloed van een nieuwe beschavende periode. Hernieuwde drang tot volksopvoeding en de ethische politiek als onderdeel van het modern imperialisme speelden hierin een belangrijke rol. In die nieuwe internationale tendens probeerden koloniale mogendheden als Groot-Brittannië, Frankrijk en Nederland de macht in hun koloniale gebieden te verstevigen. Tegelijkertijd wilden zij in die nieuwe politiek laten zien dat zij een nobel doel voor ogen hadden. Vooral de Nederlandse overheid vond dat zij het beter voor had met haar kolonie dan andere mogendheden. Het toevoegen van de laatste delen van de Indische archipel onder direct Nederlands gezag ging niet zonder slag of stoot. Vooral in Atjeh en Lombok stuitte het KNIL op verzet. Generaal Van Heutsz wist het verzet te breken en deze gebieden uiteindelijk aan het Nederlandse gezag te onderwerpen. Zijn successen werden gezien als het besluit van hetgeen Jan Pieterszoon Coen eeuwen eerder in gang had gezet en voor ogen had gehad. Als nieuwe held en opvolger van Coen werd Van Heutsz ook tot koloniale held gemaakt. Vanaf toen moest Coen zijn positie letterlijk en figuurlijk met Van Heutsz 75

79 delen. Hun verering is terug te zien op het gebouw van de Nederlandsche Handel- Maatschappij. Verder waren er tussen 1903 en 1925 maar liefst vier andere verwijzingen naar Coen gemaakt op handel- en koloniegerelateerde instellingen als het Scheepvaarthuis, de Beurs van Berlage en het Koloniaal Instituut. Deze gebouwen dragen de erfenis van een tijd waarin Van Heutsz en Coen in dienst stonden van de propaganda voor het koloniale beleid. De aan hen toegeschreven voorbeeldfunctie was echter niet vrij van kritiek. Vooral Van Heutsz kreeg het zwaar te verduren. De oorlogen in Nederlands-Indië en de kennis van wreedheden gepleegd door het KNIL, leidden tot protesten vanuit linkse hoek tegen het koloniale beleid en de oprichting van een monument voor Van Heutsz. En omdat ook Coen voor de koloniale propaganda werd ingezet was ook hij niet vrij van kritieken. De enige volledig kritische monografie over Coen uit die tijd was Jan Pieterszoon Coen. Een held uit onze jeugd van J.B. Meijer uit Het had als doel een ander beeld van hem te schetsen dan de schooljeugd tot nu toe werd voorgehouden. Meijer zag in die beeldvorming een manier van de overheid om het Nederlandse beleid in de kolonie te verheerlijken. De toon van Meijer is echter te verklaren uit zijn socialistische achtergrond en zijn lidmaatschap van de Anti-Militaristische Vereeniging met wier medewerking het boek is gepubliceerd. Maar ook op het oog neutrale naslagwerken werden kritischer op de rol van Coen. In het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek uit 1924 gebruikten Molhuysen, Blok en Kossmann al strenge termen om Coens discutabele daden te beschrijven. Uiteindelijk is er in de jaren twintig een wisselwerking te zien tussen de voorstanders van het koloniale beleid die Coen veelvuldig gebruikten in hun propaganda, en de sterker wordende kritische geluiden over Coen die vanuit geschiedkundige en socialistische hoek naar voren kwamen. Dat sterker wordende kritische geluid wortelde zich in de jaren twintig steeds meer in de heersende opinie. In hoofdstuk 3 blijkt tot slot dat Coen in 1937 een uitstekend middel was om iets te verkopen. Dat aspect was uiteraard ook al in 1893 te zien met de speciale boekuitgaven en de Coensigaren, maar in 1937 trad die rol overduidelijk op de voorgrond. Dat verkopende karakter was op twee verschillende manieren aanwezig: in het politieke vlak en in het commerciële gedeelte. De politieke propaganda kwam vooral naar voren tijdens de herdenking op 1 februari, waarin Colijn Coen gebruikte om het toenmalige beleid te 76

80 verantwoorden: Een,,ziener mag men hem [Coen] zelfs noemen als hij pleit voor ruimere deelneming van het Nederlandse volk aan den opbouw van het Indisch Rijk. 248 De herdenking kan als opmaat worden gezien voor de zomerfeesten. Met het grote aantal hoogwaardigheidsbekleders en Colijn die als nieuwe koloniale held en ministerpresident een toespraak hield, kreeg Hoorn de bekendheid die het graag wilde bereiken. Om nog meer mensen bij de herdenking te kunnen betrekken werd gebruik gemaakt van de nieuwste mediatechnieken als een radio-uitzending en het polygoonjournaal. Maar ook fotografen ontbraken niet om het gebeuren uitgebreid vast te leggen. Daarmee kon het succes van de zomerfeesten vergroot worden. Maar de herdenking was er niet alleen om Hoorns bekendheid aan te wakkeren. In de moeilijke tijden waarin Nederland verkeerde door de jarenlange crisis, oorlogsdreiging en Indonesisch nationalisme, hield men graag vast aan hetgeen Nederland had groot gemaakt: het bezit van Nederlands-Indië. Wanneer zekerheden onderuit lijken te gaan, zoekt men naar houvast, emotioneel en intellectueel, zo verklaart Willem Frijhoff deze neiging. 249 In dat vasthouden werd de rol van Coen, Van Heutsz en de nieuwe held Colijn door de pers sterk benadrukt en waardevol geacht. Discutabele geweldplegingen van Coen werden in dat beeld gepresenteerd als onvermijdelijk. Net als Colijn dat deed voor zijn eigen militaire verleden in Atjeh. Het commerciële gedeelte was duidelijk aanwezig tijdens de zomerfeesten. Die commerciële insteek was op twee niveaus te zien: lokaal en landelijk. Op lokaal niveau presenteerde de stad Hoorn zich als toeristenstad. Meer toeristen betekende meer inkomsten in de gemeentekas. Tegelijkertijd kon ook de lokale middenstand van het Coenfeest profiteren. De ondernemers probeerden meer afzet te krijgen door met hun advertenties in te haken op de Coenfeesten. En het was vooral de horeca die op gunstige omzetten kon rekenen met vijf dagen feest. De landelijke commercie was vertegenwoordigd door de koloniale tentoonstelling, de handelstentoonstelling en het Indisch Marktplein. Deze feestonderdelen waren er op gericht Indische producten onder de aandacht te brengen en daarmee de afzet te vergroten. Hier waren vooral de grote landelijke handels- en vervoersmaatschappijen bij gebaat. De Coenfeesten waren een groot succes, gezien de enorme hoeveelheid krantenberichten en foto s die in kranten door heel Nederland werden gepubliceerd. 250 Het 248 WFA, BC, Colijn, Dispereert niet, Frijhoff, De mist, WFA, CR, Plakboek. 77

81 is daarom vreemd dat de rechtsgeleerden Kiers en Gerretson de noodzaak voelden Coen te verdedigen voor de hem verweten daden: Aangezien men niet is doordrongen tot de grootheid van Coens zieleadel, is hem keer op keer onrecht aangedaan. Een onrecht, dat des te meer om rechtvaardiging roept. 251 Maar dit is meer een reactie op de kritische historiografie over Coen dan op het dominante beeld van Coen onder Nederlandse en Hoornse burgers. Dat beeld was, gezien het succes in 1937, nog zeer positief. Dat in dezelfde tijd een grote groep mensen Coen eerde voor zijn verdiensten en anderen in hem een slecht mens zagen, is te verklaren vanuit de verschillende belevingswerelden van bepaalde groepen. Deze groepen konden qua denkwijze los van elkaar een beeld creëren. Dit verklaart waarom een groot deel van de Hoornse bevolking volop meedeed aan de Coenfeesten terwijl het grote geschiedkundige echtpaar Jan en Annie Romein tot de conclusie kwam dat Coen geen grote held was. 252 Drie jaar na het boek Erflaters kwam Kiers met Coens verdediging, gevolgd door Coens eerherstel van Gerretson. Kiers eindigde zijn betoog als volgt: De plaats die onze geschiedschrijving aan Jan Pietersz. Coen heeft ingeruimd, is geen zetel der eere geweest. Moge deze studie ertoe bijdragen, dat nimmer meer een poging worde ondernomen om het karakter van Coen -,,een der stoerste, der moedigste, der oorspronkelijkste Nederlanders, die ooit geboren werden een smet aan te wrijven. 253 De loop van de geschiedenis heeft anders uitgewezen. De kritiek op Coen en de ongemakkelijkheid van de aanwezigheid van zijn standbeeld op het centrale plein in Hoorn is alleen maar toegenomen. Dat heeft in 2011 zelfs geleid tot een stevige discussie met als gevolg landelijke media-aandacht en een beslissing van de gemeenteraad om het beeld te laten staan, echter met toevoeging van een kritische noot. In de inleiding werd de vraag gesteld welke waarden en betekenissen het beeld van Coen tussen 1893 en 1937 heeft gehad. Uit dit onderzoek is duidelijk geworden dat het beeld van Coen op zichzelf waarde heeft door de verschillende betekenissen die het toegeschreven heeft gekregen vanaf de oprichting. Het is een erfstuk uit de tijd van 251 Kiers, Coen op Banda, Romein, Erflaters, Kiers, Coen op Banda,

82 nationalisme waarin Nederland, maar ook Hoorn, zijn trots probeerde vast te houden door terug te grijpen op een groots verleden waarvan Coen deel uit maakte. Om die reden gaven de initiators van de herdenkingen minder aandacht aan Coens beruchte daden en meer aan zijn koloniale erfenis. Daarnaast was het beeld bedoeld om mensen te herinneren aan wat goede couragie vermag. 254 Het werd een verwijzing naar goed burgerschap en Coens deugden werden tot voorbeeld gemaakt aan schoolgaande jeugd. In 1937 werd het standbeeld een onderdeel van een groter geheel dat er op gericht was de bekendheid en aanwezigheid van Coen in Hoorn te gebruiken om iets te verkopen. Hoorn gebruikte de aanwezigheid van het beeld dus als aanleiding een grootse herdenking en feest te organiseren dat haar aanzien weer kon opvijzelen. In die zin heeft het beeld voor Hoorn veel betekend en zou de waarde van het beeld ook beoordeeld moeten worden op de functies die het heeft gehad. Hoe er tegenwoordig over Coen wordt gedacht is in dat waardeoordeel veel minder van belang. Het zou, kortom, gewaardeerd moeten worden als een lieu de mémoire en niet als een eigentijds eerbetoon aan Coen. 254 WFA, BC, De onthulling, 7. 79

83 Epiloog Sinds het beeld van Coen op de Roode Steen staat, maakt het deel uit van het lief en leed in Hoorn. Dit jaar kan in de kroniek van het beeld een nieuwe passage worden opgenomen: het burgerinitiatief van Eric van de Beek. Het kreeg genoeg handtekeningen om door de gemeenteraad behandeld te worden. Deze besliste op 12 juli 2011 dat het beeld moest blijven, maar dat de bestaande tekst vervangen moest worden door een kritische noot. Voor veel tegenstanders van het beeld is dat een onbegrijpelijke keuze: Coen heeft genocide op zijn naam staan en wordt nu in Hoorn al meer dan een eeuw met een standbeeld vereerd. Het is onbegrijpelijk dat dit gebeurt en het is niet uit te leggen aan toeristen, stadsbezoekers of zelfs de inwoners van Hoorn zelf. 255 Het zijn uitspraken die compleet tegenovergesteld zijn aan de lovende woorden die tijdens de onthulling over Coen gesproken werden. We leven tegenwoordig echter ook in een totaal andere context. Er heeft dekolonisatie plaats gevonden en er zijn internationale verdragen getekend over het recht van elke natie om autonoom te zijn. De status van landen wordt niet meer grotendeels bepaald door de hoeveelheid grondgebied. Deze veranderingen konden de initiators van Coens standbeeld uiteraard niet weten. Toch voorspelde K. Gorter in 1887 in zijn levensbeschrijving van Coen: zijn roem, die eerst verbleken zal, als de zon van Insulinde voor ons haar glans zal verloren hebben! 256 Dat de waardering voor Coen afhankelijk was van de status van de kolonie was toen dus ook al duidelijk. Coens roem is na het verlies van de kolonie inderdaad verminderd. Vanaf dat moment stond hij voor iets waar wij liever niet meer aan herinnerd willen worden. Wie Coen zegt, zegt koloniaal verleden en dat verleden roept wel eens schaamte op als wordt teruggekeken op de oorlogsvoeringen in het gebied: Banda werd ter wille van het monopolie ontvolkt, Atjeh werd eeuwen later onderworpen door het uitmoorden van meerdere dorpen en het Indonesische nationalisme werd onderdrukt door politionele acties die wereldwijde afkeuring genoten. Er waren redenen niet meer trots te zijn op ons koloniale verleden. De visies op Coen en Van Heutsz werden door die nieuwe contexten ook beïnvloed. Vooral het Van Heutsz-monument op de Apollolaan in Amsterdam is een beroemd 255 JOVD. Spijtig dat beeld Coen blijft staan, Noord-Hollands Dagblad. Dagblad voor West-Friesland [NHDWF], 19 juli Gorter, Jan Pieterszoon Coen,

84 voorbeeld. In de jaren zestig werden verschillende Van Heutsz-monumenten plekken voor provo-happenings. Daarbij werd geprotesteerd tegen het symbolische dat zij uitdroegen: het eerbetoon aan militair geweld, tegen huldiging van misdaden als het doden van mensen, die vrij willen zijn. 257 Bekladdingen bleven daarbij niet uit. Jaren later werd het bustebeeld van Van Heutsz op de Apollolaan verwijderd door onbekenden. Alleen zijn naam verwees nog naar de persoon voor wie het opgericht was. Niettemin bleef het monument een plaats van protest. In 1984 was er (voor de tweede keer) een heuse bomaanslag op het bouwwerk gepleegd dat opgeëist werd door de groep Koetoh Reh (naar de Atjehse kampong die in 1904 was uitgemoord). Voor Ype Koopmans, die hierover in 1986 een artikel schreef, hielden de ontwikkelingen na die laatste bomaanslag op. Maar in 1997 werd door de gemeente serieus overwogen of het monument een nieuwe betekenis toegeschreven zou moeten krijgen. Na jaren van overleg werden de naam en de symbolische betekenis van het Van Heutszmonument op de Apollolaan in 2004 veranderd in Monument Indië-Nederland, De transformatie was theoretisch gezien haalbaar omdat het in niets meer verwees naar Van Heutsz als persoon. Een dergelijke verandering zou voor het beeld van Jan Pieterszoon Coen in ieder geval niet werken; hij staat in vol ornaat afgebeeld. Dat het beeld om hem draait kan daarom niet ontkend worden. Kan een monument een nieuwe betekenis krijgen doordat iemand die betekenis oplegt? Dat is in iedere geval niet de manier waarop een lieu de mémoire werkt. Pierre Nora beschrijft in de Engelse editie van Les Lieux de Memoire kernachtig de belangrijkste eigenschappen van lieux de memoire: Lieux de mémoire thrive only because of their capacity for change, their ability to resurrect old meanings and generate new ones along with new and unforeseeable connections (that is what makes them exciting). 259 Vaak slijten betekenissen dus in en is het onmogelijk één vaste betekenis aan een monument te verbinden. Monumenten hebben voor iedereen namelijk een andere betekenis. Die interpretaties kunnen soms geheel los staan van de bedoeling van de makers. Dit kan voordelen hebben volgens Willem Frijhoff: Het historische object ontstaat op de intersectie van dynamische vormingsprocessen van history en memory, en beide mobiliseren, als het goed is, 257 Koopmans, Stenen des aanstoots, Bloembergen, Amsterdam. Het Van Heutsz-monument, Nora, Realms of memory,

85 een veelheid van disciplines, liefst tegelijk en in samenwerking, en een veelheid van belangstellenden en belanghebbenden. Zij allen dragen iets aan de erkenning van de rijkdom van het object bij en verhinderen dat het te monocausaal wordt geïnterpreteerd of te monomaan door één enkele partij toegeëigend. 260 Een veelvoud aan betekenissen voordelig is voor een monument, is natuurlijk een intellectuele gedachte. In de praktijk leidt die veelvoud aan associaties vaak tot botsingen die serieuze vormen kunnen aannemen. Dat is te verklaren uit de emoties die een beladen verleden kan oproepen. Ook hiervan is het beeld van Coen een prachtig voorbeeld. Het jaar 1987 was door de gemeente en de directeur van het Westfries Museum tot Coenjaar uitgeroepen. Verspreid over 1987 werden er activiteiten en evenementen georganiseerd met betrekking tot Coen. Het belangrijkste onderdeel was de tentoonstelling waarvan de plechtige opening plaatsvond in de Oosterkerk in het bijzijn van prins Claus en de Commissaris van de Koningin in Noord-Holland. 261 Ongepland bood een Molukse delegatie de aanwezige hoogwaardigheidsbekleders een pamflet aan met een Molukse visie op Coen. Prins Claus zocht toenadering tot de groep. 262 De organisatie kon de actie echter niet waarderen en ontzegde de groep toegang tot de rest van het programma. Dit leidde tot onrust voor de hekken van het museum, waarbij zelfs ME aan te pas moest komen. 263 Het onschuldig aanbieden van een tekst met ander geluid liep zo volledig uit de hand. Het is de organisatie te verwijten dat zij op een dergelijke wijze is omgegaan met de behoefte van de Molukse gemeenschap. Zij mochten aanwezig zijn op de herdenking, maar voelden zich blijkbaar niet gehoord. Cultureel-geograaf Peter Groote verwoordt het probleem van een dergelijke situatie op rake wijze, dat geheel toepasbaar is op dit voorval: If people are excluded from entering public spaces or are allowed only conditional entry, they are in a way marginalized and silenced: they are neither seen nor are their voices heard anymore in the public domain. This is most clear in heritage places that 260 Frijhoff, De mist, Haarlemmermeer, Het Coensyndroom, Videoarchief Hoorn en de Regio, 1987 Hoorn. Opening VOC-jaar door prins Claus, geraadpleegd op 23 oktober Haarlemmermeer, Het Coenyndroom,

86 are overloaded with cultural meanings that are about justice and injustice, crime and punishment, or victims and perpetrators. 264 De Molukkers kregen inderdaad niet de ruimte met deze vreedzame actie hun visie op het verleden kenbaar te maken. Maar ook uit andere hoek, voornamelijk het politieke links, riep het Coenjaar veel protesten op. Kritiek was er vooral op de vorm van de herdenking met de grootse tentoonstelling, het uitbrengen van boekjes, de historische optocht en vooral de merchandising met Coenbeeltenissen op wijnflessen en suikerzakjes. Gezien de gebeurtenissen van toen is het niet meer voor te stellen dat er nog een dergelijk herdenkingsjaar zal komen. 265 Hoewel er sindsdien geen herdenkingen meer in die vorm zijn gehouden, bleef het rommelen rondom Coen. De belichaming van de nieuwe kritiek in 2011 is het burgerinitiatief van Eric van de Beek, dat pleit voor verwijdering van het beeld. Met ruim 200 handtekeningen kreeg de werkgroep het voor elkaar dat de gemeenteraad zich over de zaak moest uitspreken. Ook dat leidde tot hevige emoties die te zien waren - en zijn - op verschillende fora, in (landelijke) kranten en in Hoorn zelf. Eric van de Beek werd door voorstanders van het beeld voor van alles uitgemaakt, waaronder verrader en NSB er. Na verschillende bedreigingen heeft Eric van de Beek zijn acties uiteindelijk stilgelegd. 266 Dit geeft maar aan dat de boventoon van de discussie gevoerd wordt door emoties. Ik zou graag objectiever naar het beeld willen kijken en pleiten voor zijn behoud. Niet vanwege eerbied voor Coen, maar vanwege de realisatie dat het beeld onderdeel is geworden van het Hoorns historisch straatbeeld en om die reden een eigen Poster van en onbekend tekenaar die waarde heeft, los van de historische figuur Jan voor behoud van het beeld is. De poster hing in de bekendste snackbar Pieterszoon Coen. van Hoorn. 264 Peter Groote, Gregory Ashworth and Tialda Haartsen, Introduction. Public places, public pasts? in: Gregory Ashworth, Peter Groote & Tialda Haartsen ed., Public places, public pasts (Utrecht/Groningen 2007) 9-12, aldaar Haarlemmermeer, Het Coensyndroom, Anti-Coen beweging stopt actie, Noord-Hollands Dagblad [NHD], 30 september

87 Tot nu toe werd de discussie voornamelijk gevoerd vanuit twee aspecten: de kennis over Coen en de perceptie van de functie van standbeelden. Volgens Van de Beek en zijn medestanders is de aanwezigheid van het beeld een uiting van hedendaags actief eren. Wij bewijzen hier eer aan een massa-moordenaar. Dat is niet uit te leggen. 267 Uiteraard is dit een onhoudbare interpretatie. De aanwezigheid van het beeld betekent al lang geen verering meer. Het is behoud van historisch erfgoed; vanaf 1969 zelfs een rijksmonument. 268 Dat de noemer rijksmonument aan het standbeeld is toegeschreven zal te maken hebben met de tijd waarvan het een erfstuk is. Het is één van de duidelijkste voorbeelden uit de periode van groot nationalisme en het kweken van vaderlandsliefde, een Europese trend waar Nederland klaarblijkelijk niet van uitgezonderd was. Het is belangrijk monumenten die zijn voortgekomen uit andere visies, te bewaren. Zij herinneren ons eraan dat de visie op geschiedenis altijd in ontwikkeling is en aan verandering onderhevig is. Juist dat bewustzijn is bevorderlijk voor het historisch besef. Vanwege de status als rijksmonument voelde Van de Beek zich genoodzaakt zich te wenden tot het kabinet. Alleen de raad van ministers kon na de voor Van de Beek onbevredigende uitspraak van de gemeenteraad nog een andere beslissing nemen. In een brief liet Van de Beek op zeer onfatsoenlijke wijze het kabinet weten hoe hij diens besluit zal beoordelen als dat niet naar zijn zin was: Als u zich onthoudt van advies, dan stemt u er stilzwijgend mee in dat in Hoorn een standbeeld wordt opgericht ter ere van een volkerenmoordenaar. Ik vraag mij af hoe u dit wilt uitleggen aan de internationale gemeenschap en het in Den Haag gevestigde Internationaal Strafhof. 269 Dat Van de Beek zich vastbijt in een kortzichtige interpretatie is duidelijk. Dat hij daarmee de discussie manipuleert door voorstanders als goedpraters van wreedheden weg te zetten en zelfs het kabinet daarmee indirect chanteert, is hem zeer kwalijk te nemen. Het feit dat het een rijksmonument is, weerlegt ook direct een ander in het oog springend argument in de discussie. Op fora werd vaak genoeg tegen niet-hoornaars 267 Waar bemoei je je mee, je komt niet eens uit Hoorn, NHD, 9 juli Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Monumentenregister, monumentnummer 22612, r=22612&oorder=asc&clast=14&ofield=obj_rijksnummer&scompmonnr=&scompmonname=& sstatus=&sprovincie=&sgemeente=&splaats=&sstraat=&shuisnummer=&spostcode=&sfunctie=&shoofd categorie=&ssubcategorie=&somschrijving=coen&id=0&ofield=obj_rijksnummer, geraadpleegd op 24 oktober Advies kabinet in kwestie beeld Coen, NHD, 20 september

88 gezegd dat zij zich niet met de zaak moesten bemoeien. Ook Eric van de Beek (geboren in Ermelo) kreeg dat verwijt: je komt niet eens uit Hoorn. 270 Uit het feit dat er in 1886 lokale commissies werden opgericht in andere provincies, blijkt dat niet stellig kan worden gezegd dat de discussie om het standbeeld wel of niet te laten staan enkel een zaak is van Hoorn. Er zit veel nationaal geld in het beeld. Het veelgehoorde argument dat alleen Horinezen zich een mening over het beeld mogen vormen is dus onhoudbaar. Het andere belangrijke aspect van de discussie, de kennis over Coens persoon, is net als Van de Beeks interpretatie van de functie van een historisch standbeeld irrelevant. Van de Beek heeft gelijk dat Coen bijzonder wreed was, iets gedaan heeft dat tegenwoordig onder de definitie van genocide valt en daarom geen recht heeft op verering. Maar een discussie die voornamelijk draait om zijn persoon, doet geen recht aan de geschiedenis van het beeld. Ook in mijn eigen omgeving merk ik die neiging. Het komt er op neer dat als mensen overtuigd zijn van Coens slechte daden, zij automatisch de conclusie trekken dat het beeld weg moet. En de mensen die stellen dat het beeld moet blijven, baseren hun argumentatie op het geloof dat Coens daden in de tijdgeest van de Gouden Eeuw moeten worden gezien. Zij stellen dat het niet eerlijk is de tegenwoordige normen en waarden op hem te projecteren. Maar zij vergeten dat ook in Coens eigen tijd kritiek werd geuit op zijn handelswijze en dat er rondom Coen mensen waren, zoals zijn voorganger gouverneur-generaal Laurens Reael, die niet tot dergelijk geweld op de Bandaeilanden wilden overgaan. 271 Dit geeft aan dat Coens daden in die tijd niet normaal waren en ook zeker niet gezien werden als de enige oplossing in probleemsituaties. De oplettende lezer heeft gezien dat in deze scriptie de daden van Coen van ondergeschikt belang zijn. Het gaat om de perceptie van die daden door verschillende bevolkingsgroepen door de tijd heen. Die percepties hebben er namelijk toe geleid dat er verschillende betekenissen aan het beeld werden gegeven: een betekenis voor het nationalisme vanwege het creëren van landelijke en lokale trots, economische en politieke betekenis tijdens het moderne imperialisme, commerciële betekenis voor de lokale middenstand en natuurlijk zijn betekenis als voorbeeldfunctie. Hierdoor werd het beeld meer dan enkel een verering van een persoon. Het is daarom onbegrijpelijk dat Van de Beek heeft gesteld dat het standbeeld een historische vergissing was. 272 Zoiets zou hij niet hebben gezegd als hij op de hoogte was van de context en de vele factoren die hebben 270 Waar bemoei je je mee, NHD, 9 juli Huijbers, Een kranige Hollander, Standbeeld Coen historische vergissing, NHDWF, 5 juli

89 bijgedragen aan de oprichting van het beeld. Daaruit blijkt dat het geen vergissing was door gebrekkige kennis over Coen, maar dat het weloverwogen was, ondanks de toen al bekende kritische kanttekeningen. Meerdere bevolkingsgroepen hadden namelijk belang bij zijn aanwezigheid in de stad. En ook het feit dat bepaalde groepen belang hebben bij de aanwezigheid van een monument en het organiseren van herdenkingen, kenmerkt een herinneringsplaats als een lieu de mémoire. Door alle verschillende betekenissen die het de afgelopen 118 jaar toegeschreven heeft gekregen, is het monument onderdeel geworden van het historisch straatbeeld. Dat werpt een ander argument op om het beeld te laten staan. In de 118 jaar dat het beeld op dat plein staat is het verweven met de Hoornse geschiedenis. Het heeft immers al die tijd op de belangrijkste plaats van Hoorn gestaan. De Roode Steen was niet voor niets als locatie gekozen. Het plein was de trots van Hoorn, waar de rijkdommen en macht tijdens in de Gouden Eeuw gerepresenteerd werden door de oude gebouwen van de Gecommitteerde Raden en de waag. Op oude ansichtkaarten is Coen te zien tussen de kazen op de kaasmarkt en hij stond te midden van de bevrijdingsfeesten in En vanwege deze beeldbepalende rol is het beeld icoon geworden van de stad Hoorn. Op vrijwel iedere ansichtkaart was het afgebeeld als herkenningsteken: dit is Hoorn. Reisgidsen en reisverslagen gebruikten afbeeldingen van het beeld als eyecatcher. Zo gebruikte een artikel over stedenbouwkundige aspecten uit 1955 de titel: Hoorn. Stad van Jan Pieterszoon Coen. 273 Echter de geschiedenis van de stad of Coen worden in de tekst niet genoemd. Hoorn en Coen lijken onafscheidelijk te zijn geworden. Tegenwoordig is het beeld niet alleen meer boegbeeld van de stad. Het is ook een soort mascotte van de horeca op de Roode Steen geworden. Elk jaar regelt een groot deel van de cafés aan het plein gezamenlijk een podium op Lappendag, de maandag na de kermis. Meerdere jaren was op de promotieposter een beeltenis van het beeld van Coen te zien. En bij de opening van een nieuw café in 1993, werd Coen ook bij de feestelijkheden betrokken. Het NHD bracht verslag uit: De wethouder van cultuur en kroegzaken [mocht] uiteraard niet ontbreken. Voor hij het wist stond hij bovenop een kunstig in elkaar gezette sokkel, bijkans identiek aan die van het beeld van Jan Pieterszoon Coen. 274 En zo stond de wethouder (die volgens de tekst op zijn sokkel ook niet dispereerde) ter gelegenheid van een kroegopening op een sokkel naast Coen. 273 J.C. Spek, Hoorn. Stad van Jan Pieterszoon Coen, Polytechnisch Tijdschrift 10:9-10 (1955) NHDWF, 1 mei

90 Na alle resultaten uit deze scriptie, zou ik toch willen stellen dat het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen in Hoorn eigenlijk niet had mogen ontbreken. Dat beeld is veertig jaar ouder dan het Van Heutsz-monument en heeft daardoor langer dienst gedaan als een beeld dat verwijst naar het koloniale verleden. Door de leeftijd heeft het ook meerdere De Roode Steen op Lappendag 2011, de dag voordat het standbeeld per ongeluk van zijn sokkel werd gestoten tijdens het terugplaatsen van lantaarnpalen. Direct na het ongeval besloot de gemeente dat het beeld na restauratie teruggeplaatst moest worden. Zij zag geen nut in heropening van de discussie. Sinds 19 oktober 2011 staat het beeld weer op zijn plaats. De kritische noot zal na beraad van een speciaal daarvoor samengestelde commissie later toegevoegd worden. Eigen foto. koloniaal politieke contexten meegemaakt, wat heeft geleid tot een veelvoud aan betekenissen, meer dan bij het Van Heutsz-monument. En tot slot heeft het beeld van Coen voor meer groepen mensen betekenis gehad. Waar het Van Heutsz-monument vooral een landelijk monument was, opgericht door politici en koloniale instanties, was het standbeeld van Coen veel pluriformer. Het was een Hoorns standbeeld en tegelijkertijd een nationaal icoon. En die toe-eigening is vandaag nog steeds te zien, gelet op de discussies op fora. Met het oog op de recente gebeurtenissen zou het beeld van Coen voor een herdruk van Plaatsen van Herinnering beter in aanmerking komen als representatie van de koloniale geschiedenis dan het Van Heutsz-monument. Slot Ik mis in de discussie dus vooral de betekenis van het beeld zelf. Gelukkig werd op hoger niveau, in de vergadering van de gemeenteraad op 12 juli 2011, dat aspect wel meegnomen 87

A) Handelsposten. Verovering Makassar door Cornelis Speelman. 4.VELH inv. nr

A) Handelsposten. Verovering Makassar door Cornelis Speelman. 4.VELH inv. nr A) Handelsposten Verovering Makassar door Cornelis Speelman 4.VELH inv. nr. 619.68 Bron Admiraal Cornelis Speelman verslaat de koning van Makassar op Celebes in 1667. De kaart is gemaakt door cartograaf

Nadere informatie

Examen HAVO. Geschiedenis (nieuwe stijl) en geschiedenis en staatsinrichting (oude stijl)

Examen HAVO. Geschiedenis (nieuwe stijl) en geschiedenis en staatsinrichting (oude stijl) Geschiedenis (nieuwe stijl) en geschiedenis en staatsinrichting (oude stijl) Examen HAVO Vragenboekje Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 22 mei 9.00 12.00 uur 20 02 Voor dit examen

Nadere informatie

Carla du Pree. Johan Huizinga en de bezeten wereld. De rol van publieke intellectueel tussen twee wereldoorlogen ISVW UITGEVERS

Carla du Pree. Johan Huizinga en de bezeten wereld. De rol van publieke intellectueel tussen twee wereldoorlogen ISVW UITGEVERS Carla du Pree Johan Huizinga en de bezeten wereld De rol van publieke intellectueel tussen twee wereldoorlogen ISVW UITGEVERS 4 Ik ben ik en mijn omstandigheden. Als ik die omstandigheden niet red, red

Nadere informatie

Het verhaal van de 80 jarige oorlog!

Het verhaal van de 80 jarige oorlog! Het verhaal van de 80 jarige oorlog! Filips II erft het grote "Europese Rijk" van zijn vader Karel V. Om te beginnen gaat hij strenge belastingen heffen. 1 Na een aantal jaar vertrekt hij naar Spanje,

Nadere informatie

Stukje van het middenpaneel van de koets.

Stukje van het middenpaneel van de koets. Stukje van het middenpaneel van de koets. In de Gouden Koets hoort geen vrolijk wuivende koning. De Gouden Koets hoort in een museum als symbool voor al het leed dat Nederland in vier eeuwen overzee heeft

Nadere informatie

Eindexamen geschiedenis vwo II

Eindexamen geschiedenis vwo II Ten oorlog! Europese oorlogen 1789-1919. Oorlog als maatschappelijk fenomeen Vanaf de zomer van 1789 trokken veel Franse vluchtelingen naar Oostenrijk. 1p 1 Waarom vormde dit voor het Franse revolutionaire

Nadere informatie

Eindexamen geschiedenis havo 2007-I

Eindexamen geschiedenis havo 2007-I Van kind tot burger: Volksopvoeding in Nederland (1780-1901) De Calvinisten hechtten er veel belang aan dat de mensen zelf de Bijbel konden lezen. 1p 1 Welk gevolg had dit voor het onderwijs in de Republiek?

Nadere informatie

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 5 De Romeinen

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 5 De Romeinen Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 5 De Ro Samenvatting door S. 1180 woorden 29 maart 2016 6,4 11 keer beoordeeld Vak Methode Geschiedenis Sprekend verleden Hoofdstuk 5 De Ro Paragraaf 1 t/m 7 1 Van dorp

Nadere informatie

Eindexamen geschiedenis havo 2009 - I

Eindexamen geschiedenis havo 2009 - I Ten oorlog! Europese oorlogen 1789-1919. Oorlog als maatschappelijk fenomeen In de Coalitieoorlogen voerde de Franse regering de dienstplicht in. 2p 1 Leg uit dat zij hiermee de betrokkenheid van Franse

Nadere informatie

Calvijn. Vrede van Augsburg. Margaretha van Parma. Hertog van Alva. De keurvorst van Saksen. Karel V. Buitenlandse zaken en oorlog

Calvijn. Vrede van Augsburg. Margaretha van Parma. Hertog van Alva. De keurvorst van Saksen. Karel V. Buitenlandse zaken en oorlog In welk jaar publiceerde Luther zijn 95 stellingen? Welke Frans-Zwitserse hervormer kreeg veel aanhang in de Nederlanden? Welke vrede bepaalde, dat de vorst de religie van zijn volk bepaalt? 1517 Calvijn

Nadere informatie

Journal of Nobility Studies

Journal of Nobility Studies Journal of Nobility Studies virtus 20 2013 virtus 20 2013 Coen Wilders * Soeverein ten dienste van de Habsburgse dynastie 232 Luc Duerloo, Dynasty and Piety. Archduke Albert (1598-1621) and Habsburg Political

Nadere informatie

NEDERLAND IN DE 16e EEUW

NEDERLAND IN DE 16e EEUW NEDERLAND IN DE 16e EEUW In de 16e eeuw vielen de Nederlanden onder de Spaanse overheersing. Er bestonden grote verschillen tussen de gewesten (= provincies), bv: - dialect - zelfstandigheid van de gewesten

Nadere informatie

Eindexamen geschiedenis vwo 2008-II

Eindexamen geschiedenis vwo 2008-II De koloniale relatie tussen Nederland(ers) en Nederlands-Indië In 1596 bereikte een Nederlandse expeditie onder Cornelis de Houtman Bantam. 2p 1 Leg uit welk verband er bestaat tussen deze expeditie en

Nadere informatie

Eindexamen geschiedenis vwo 2009 - I

Eindexamen geschiedenis vwo 2009 - I Ten oorlog! Europese oorlogen 1789-1919. Oorlog als maatschappelijk fenomeen In de landen die Napoleon veroverde, voerde hij een beleid dat: enerzijds paste binnen het gelijkheidsideaal van de Franse Revolutie

Nadere informatie

Twee afbeeldingen van Spaanse soldaten.

Twee afbeeldingen van Spaanse soldaten. Twee afbeeldingen van Spaanse soldaten. De stadstimmerman Van der Mey werd naar Hoorn gestuurd waar de afgevaardigden van de Noordhollandse steden vergaderden met de vraag of de dijken doorgestoken mochten

Nadere informatie

geschiedenis geschiedenis

geschiedenis geschiedenis Examen HAVO 2009 tijdvak 1 woensdag 20 mei 9.00-12.00 uur tevens oud programma geschiedenis geschiedenis Bij dit examen hoort een bijlage. Dit examen bestaat uit 30 vragen. Voor dit examen zijn maximaal

Nadere informatie

Werkstuk Geschiedenis Frankrijk in de tijd van het absolutisme

Werkstuk Geschiedenis Frankrijk in de tijd van het absolutisme Werkstuk Geschiedenis Frankrijk in de tijd van het absolutisme Werkstuk door een scholier 1970 woorden 12 oktober 2005 6,7 72 keer beoordeeld Vak Geschiedenis Hoofdvraag: Hoe beschrijven en verklaren we

Nadere informatie

Eindexamen geschiedenis havo 2009 - II

Eindexamen geschiedenis havo 2009 - II Ten oorlog! Europese oorlogen 1789-1919. Oorlog als maatschappelijk fenomeen In 1792 begon de eerste Coalitieoorlog. 1p 1 Welk politiek doel streefde Oostenrijk met de strijd tegen Frankrijk na? Gebruik

Nadere informatie

ONLINE BIJBELSTUDIE VOOR JONGEREN

ONLINE BIJBELSTUDIE VOOR JONGEREN STUDIONLINE JAARGANG 2, NR. 10 ONLINE BIJBELSTUDIE VOOR JONGEREN DL 2 D O M I N E E O N L I N E. O R G Vierhonderd jaar geleden vergaderde de synode in Dordrecht. Je weet inmiddels wat een synode is: een

Nadere informatie

Bijlage VMBO-KB. geschiedenis en staatsinrichting CSE KB. tijdvak 1. Bronnenboekje b

Bijlage VMBO-KB. geschiedenis en staatsinrichting CSE KB. tijdvak 1. Bronnenboekje b Bijlage VMBO-KB 2008 tijdvak 1 geschiedenis en staatsinrichting CSE KB Bronnenboekje Staatsinrichting van Nederland bron 1 Uit een openbare brief van iemand die zich zorgen maakt over de ontwikkelingen

Nadere informatie

Leerlingen laten reflecteren op betekenis en historische gevolgen van ontmoetingen tussen culturen.

Leerlingen laten reflecteren op betekenis en historische gevolgen van ontmoetingen tussen culturen. TITEL: Historische strip NIVEAU: 2 havo/vwo en 3 vmbo-t, maar met aanpassing voor meer niveaus mogelijk. BENODIGDE TIJD: 25 minuten TIJDVAK(KEN): Tijdvak 6, maar kernopdracht voor alle tijdvakken mogelijk.

Nadere informatie

Eindexamen geschiedenis vwo 2008-I

Eindexamen geschiedenis vwo 2008-I De koloniale relatie tussen Nederland(ers) en Nederlands-Indië Stel: Er worden twee scheepswrakken gevonden van schepen op weg naar Indië. Het ene wrak was beladen met vaten zilveren rijksdaalders en ballast

Nadere informatie

Toespraak Gerdi Verbeet Haarlem, 5 november Dames en heren,

Toespraak Gerdi Verbeet Haarlem, 5 november Dames en heren, Toespraak Gerdi Verbeet Haarlem, 5 november 2016 (alleen het gesproken woord geldt) Dames en heren, Welkom, wat goed u allen weer te zien. Allereerst veel dank aan de Commissaris, dat wij hier vandaag

Nadere informatie

Oprichting voc vmbo-kgt34

Oprichting voc vmbo-kgt34 Auteur Laatst gewijzigd Licentie Webadres VO-content 17 august 2018 CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie https://maken.wikiwijs.nl/89655 Dit lesmateriaal is gemaakt met Wikiwijs van

Nadere informatie

Toespraak Gerdi Verbeet. Congres Vergeten slachtoffers tijdens WOII in de GGz De Basis Doorn, 10 juni Geachte aanwezigen,

Toespraak Gerdi Verbeet. Congres Vergeten slachtoffers tijdens WOII in de GGz De Basis Doorn, 10 juni Geachte aanwezigen, Toespraak Gerdi Verbeet Congres Vergeten slachtoffers tijdens WOII in de GGz De Basis Doorn, 10 juni 2016 Geachte aanwezigen, Dank voor de uitnodiging om hier te komen spreken in Doorn, dichtbij Den Dolder

Nadere informatie

Ananias & Saffira. Het leven van de eerste christengemeente, openbaarde en meewerkte, ja, daar kunnen wij naar verlangen.

Ananias & Saffira. Het leven van de eerste christengemeente, openbaarde en meewerkte, ja, daar kunnen wij naar verlangen. - 1 - Ananias & Saffira Het leven van de eerste christengemeente, zoals God zich daar openbaarde en meewerkte, ja, daar kunnen wij naar verlangen. Maar het waren niet enkel genezingen die onder hen plaats

Nadere informatie

De renaissance!! Waarschijnlijk heb je al eens van deze term gehoord bij het bezoeken van museums of tijdens lessen geschiedenis.!

De renaissance!! Waarschijnlijk heb je al eens van deze term gehoord bij het bezoeken van museums of tijdens lessen geschiedenis.! De renaissance Waarschijnlijk heb je al eens van deze term gehoord bij het bezoeken van museums of tijdens lessen geschiedenis. Deze term betekent letterlijk de wedergeboorte, en is een kunststroming uit

Nadere informatie

Indonesian Times blz. 4 toch niet vrij? en spotprent

Indonesian Times blz. 4 toch niet vrij? en spotprent Indonesian Times 28-12-1949 blz.2 eindelijk onafhankelijk!! blz. 5 het dagelijks leven en advertentie Blz. 3 onafhankelijkstrijd? blz.6 eerlijke strijd? blz. 4 toch niet vrij? en spotprent blz.7 column

Nadere informatie

Geachte Commissaris van de Koning in Zeeland, Burgemeesters en wethouders en raadsleden van de Zeeuwse gemeenten, Vertegenwoordigers van defensie,

Geachte Commissaris van de Koning in Zeeland, Burgemeesters en wethouders en raadsleden van de Zeeuwse gemeenten, Vertegenwoordigers van defensie, 1. Geachte Commissaris van de Koning in Zeeland, Burgemeesters en wethouders en raadsleden van de Zeeuwse gemeenten, Vertegenwoordigers van defensie, Beste Veteranen, familieleden, vrienden en kennissen

Nadere informatie

Samenvatting geschiedenistoets hoofdstuk 6: Een tijd van revoluties

Samenvatting geschiedenistoets hoofdstuk 6: Een tijd van revoluties Samenvatting geschiedenistoets hoofdstuk 6: Een tijd van revoluties Dit hoofdstuk gaat over opstand in Amerika, Frankrijk en Nederland. Deze opstanden noemen we revoluties. Opstand in Amerika (1775). De

Nadere informatie

Eindexamen geschiedenis vwo 2007-I

Eindexamen geschiedenis vwo 2007-I Van kind tot burger: Volksopvoeding via het onderwijs in Nederland (1780-1920) Patriotten gaven aan het begrip burger een nieuwe betekenis. 2p 1 Noem deze nieuwe betekenis en geef aan tot welke visie op

Nadere informatie

DE FAMILIE VAN LOON 130 _

DE FAMILIE VAN LOON 130 _ DE FAMILIE VAN LOON Mooi idee: je familie en huis jarenlang laten portretteren door schilders en fotografen. De roemrijke familie Van Loon uit Amsterdam deed dat. De indrukwekkende stapel familieportretten

Nadere informatie

Eindexamen geschiedenis nieuwe stijl havo 2008-I

Eindexamen geschiedenis nieuwe stijl havo 2008-I Door de tijd heen De volgende gebeurtenissen hebben met verschillende godsdiensten te maken en staan in willekeurige volgorde: 1 Jezus Christus wordt geboren. 2 De profeet Mohammed trekt van Mekka naar

Nadere informatie

Geachte burgemeester, dames en heren, beste jongens en meisjes,

Geachte burgemeester, dames en heren, beste jongens en meisjes, Toespraak Gerdi Verbeet Onthulling vernieuwd monument Voorhout, 3 mei 2017 Geachte burgemeester, dames en heren, beste jongens en meisjes, Hartelijk dank dat u mij vandaag de gelegenheid geeft iets te

Nadere informatie

4 Opvattingen over kerk en godsdienst 1

4 Opvattingen over kerk en godsdienst 1 4 Opvattingen over kerk en godsdienst 1 4.1 Het prestige van de kerken De kerken zijn niet meer de gezaghebbende instanties van vroeger. Dat is niet alleen zo in Nederland. Zelfs in uitgesproken godsdienstige

Nadere informatie

Jagers & boeren Waarvan leefden de jagers-verzamelaars? Jagers & boeren Waarvan leefden de boeren? Van de jacht en van vruchten en planten

Jagers & boeren Waarvan leefden de jagers-verzamelaars? Jagers & boeren Waarvan leefden de boeren? Van de jacht en van vruchten en planten Jagers & boeren Waarvan leefden de jagers-verzamelaars? Jagers & boeren Waarvan leefden de boeren? Van de jacht en van vruchten en planten Van de oogst van hun land en van hun dieren Jagers & boeren Wat

Nadere informatie

14 maart Onderzoek: Nederlandse geschiedenis en tradities

14 maart Onderzoek: Nederlandse geschiedenis en tradities 14 maart 2018 Onderzoek: Nederlandse geschiedenis en tradities Over het EenVandaag Opiniepanel Het EenVandaag Opiniepanel bestaat uit ruim 50.000 mensen. Zij beantwoorden vragenlijsten op basis van een

Nadere informatie

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt. Examen VWO 2009 tijdvak 2 woensdag 24 juni 9.00-12.00 uur geschiedenis Bij dit examen hoort een bijlage. Dit examen bestaat uit 28 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 76 punten te behalen. Voor elk vraagnummer

Nadere informatie

Geschiedenis kwartet Tijd van jagers en boeren

Geschiedenis kwartet Tijd van jagers en boeren Geschiedenis kwartet jagers en boeren jagers en boeren jagers en boeren Reusachtige stenen die door mensen op elkaar gelegd zijn. Zo maakten ze een begraafplaats. * Hunebedden * Drenthe * Trechterbekers

Nadere informatie

IN DE BAN VAN DE ORIËNT

IN DE BAN VAN DE ORIËNT IN DE BAN VAN DE ORIËNT Oriëntalisten Edward Saïd Interview Michael Zeeman met Edward Said Leven & Werken, VPRO, 2000 https://www.youtube.com/watch?v=676fb7exzys Edward Saïd (1935 2003) Geboren op 1

Nadere informatie

En vandaag herdenken wij de mensen die voor onze veiligheid de hoogste prijs betaalden.

En vandaag herdenken wij de mensen die voor onze veiligheid de hoogste prijs betaalden. Toespraak minister A. van der Steur, Tuin van Bezinning, 10 juni 2015, Warnsveld. Majesteit, Dames en heren, Vrijheid kan niet bestaan zonder veiligheid. En vandaag herdenken wij de mensen die voor onze

Nadere informatie

geschiedenis geschiedenis

geschiedenis geschiedenis Examen HAVO 2009 tijdvak 2 woensdag 24 juni 9.00-12.00 uur tevens oud programma geschiedenis geschiedenis Bij dit examen hoort een bijlage. Dit examen bestaat uit 29 vragen. Voor dit examen zijn maximaal

Nadere informatie

Nederlands (nieuwe stijl) en Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl)

Nederlands (nieuwe stijl) en Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl) Nederlands (nieuwe stijl) en Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl) Examen VWO Vragenboekje Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Maandag 19 mei 9.00 12.00 uur 20 03 Voor dit examen zijn

Nadere informatie

INITIATIEFVOORSTE "ERELIJST VAN NAMEN VAN GESNEUVELDE NIJMEEGSE MILITAIREN"

INITIATIEFVOORSTE ERELIJST VAN NAMEN VAN GESNEUVELDE NIJMEEGSE MILITAIREN INITIATIEFVOORSTE "ERELIJST VAN NAMEN VAN GESNEUVELDE NIJMEEGSE MILITAIREN" Ingediend door: M.F. Kossen (VVD Nijmegen) J. Brom (Stadspartij De Nijmeegse Fractie) M.T. Buck (CDA Nijmegen) Nijmegen, 1.7

Nadere informatie

Foundation for Dutch Heritage Overseas BELEIDSPLAN NEW HOLLAND FOUNDATION 2016-2020. Hoofdstuk 1 Inleiding p. 2. Hoofdstuk 2 Huidige situatie p.

Foundation for Dutch Heritage Overseas BELEIDSPLAN NEW HOLLAND FOUNDATION 2016-2020. Hoofdstuk 1 Inleiding p. 2. Hoofdstuk 2 Huidige situatie p. BELEIDSPLAN NEW HOLLAND FOUNDATION 2016-2020 Hoofdstuk 1 Inleiding p. 2 Hoofdstuk 2 Huidige situatie p. 2 Hoofdstuk 3 Visie en Missie p. 3 Hoofdstuk 4 Ambities p. 4 Hoofdstuk 5 Stappenplan p. 5 1 Hoofdstuk

Nadere informatie

Toespraak Gerdi Verbeet. Oranjecongres Nieuw-Vennep, 8 oktober Vrijheid en verbinding. Dames en heren,

Toespraak Gerdi Verbeet. Oranjecongres Nieuw-Vennep, 8 oktober Vrijheid en verbinding. Dames en heren, Toespraak Gerdi Verbeet Oranjecongres Nieuw-Vennep, 8 oktober 2016 Vrijheid en verbinding Dames en heren, Twee weken geleden vond de jaarlijkse herdenking plaats in het Oranjehotel te Scheveningen, waar

Nadere informatie

Naam: DE BEELDENSTORM Ketters Luther en Calvijn

Naam: DE BEELDENSTORM Ketters Luther en Calvijn Naam: DE BEELDENSTORM Ketters Luther en Calvijn Filips II In 1566, meer dan vierhonderd jaar geleden, zijn veel mensen boos. Er is onrust in de Nederlanden. Er zijn spanningen over het geloof, veel mensen

Nadere informatie

Geschiedenis en staatsinrichting (oude stijl) en geschiedenis (nieuwe stijl)

Geschiedenis en staatsinrichting (oude stijl) en geschiedenis (nieuwe stijl) Geschiedenis en staatsinrichting (oude stijl) en geschiedenis (nieuwe stijl) Examen VWO Vragenboekje Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Voor dit examen zijn maximaal 90 punten te behalen; het examen

Nadere informatie

Tekst herdenking Brabantse gesneuvelden: Wie de ogen sluit voor het verleden, is blind voor de toekomst

Tekst herdenking Brabantse gesneuvelden: Wie de ogen sluit voor het verleden, is blind voor de toekomst Tekst herdenking Brabantse gesneuvelden: Wie de ogen sluit voor het verleden, is blind voor de toekomst Dames en heren, allen hier aanwezig. Het is voor mij een grote eer hier als pas benoemde burgemeester

Nadere informatie

Dames en heren, Mijn besef van oorlog en vrede. heb ik meegekregen van mijn. vader, die de gastvrijheid van. de Duitse bezetter aan den lijve

Dames en heren, Mijn besef van oorlog en vrede. heb ik meegekregen van mijn. vader, die de gastvrijheid van. de Duitse bezetter aan den lijve Dames en heren, Mijn besef van oorlog en vrede heb ik meegekregen van mijn vader, die de gastvrijheid van de Duitse bezetter aan den lijve heeft mogen ondervinden. Mijn vader heeft in Scheveningen gezeten,

Nadere informatie

Bron 3.1. N. de Keyser, De Slag der Gulden Sporen (doc. 9a, 9b, p. 43)

Bron 3.1. N. de Keyser, De Slag der Gulden Sporen (doc. 9a, 9b, p. 43) Bron 3.1. N. de Keyser, De Slag der Gulden Sporen (doc. 9a, 9b, p. 43) Vraag: Het schilderij stelde ten tijde van de Belgische Revolutie de Guldensporenslag voor als een Belgische overwinning. Bewijs met

Nadere informatie

TOESPRAAK. Dodenherdenking Hoeksche Waard

TOESPRAAK. Dodenherdenking Hoeksche Waard TOESPRAAK Dodenherdenking Hoeksche Waard College van burgemeester en wethouders en raadsleden 4 mei 2019 Dames en heren, jongens en meisjes, Elk jaar, op de avond van 4 mei, herdenken wij onze oorlogsslachtoffers.

Nadere informatie

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt. Examen HAVO 2007 tijdvak 1 dinsdag 22 mei 9.00-12.00 uur geschiedenis Bij dit examen hoort een bijlage. Dit examen bestaat uit 28 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 78 punten te behalen. Voor elk vraagnummer

Nadere informatie

Toetsvragen geschiedenis toelating Pabo. Tijdvak 8 Toetsvragen

Toetsvragen geschiedenis toelating Pabo. Tijdvak 8 Toetsvragen Tijdvak 8 Toetsvragen 1 In Nederland was de eerste belangrijke politieke stroming het liberalisme. Welke politieke doelen wilden liberalen bereiken? A Zij wilden een eenheidsstaat met een grondwet en vrijheid

Nadere informatie

Leerstellige verschillen

Leerstellige verschillen Les 7 voor 17 november 2018 Interne conflicten zijn een van de grootste gevaren voor eenheid. De vroege kerk werd geconfronteerd met dit soort conflicten. Ze pakten ze aan en losten ze zodanig op, dat

Nadere informatie

Geschiedenis Tijdvak CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie. https://maken.wikiwijs.nl/101047

Geschiedenis Tijdvak CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie. https://maken.wikiwijs.nl/101047 Geschiedenis Tijdvak 02 01 Auteur VO-content Laatst gewijzigd Licentie Webadres 10 mei 2017 CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie https://maken.wikiwijs.nl/101047 Dit lesmateriaal is gemaakt met Wikiwijs

Nadere informatie

Toespraak G. Verbeet Zwolle, 15 augustus 2016

Toespraak G. Verbeet Zwolle, 15 augustus 2016 Toespraak G. Verbeet Zwolle, 15 augustus 2016 Dames en heren, jongens en meisjes, Dank voor de uitnodiging om vandaag te mogen spreken bij deze bijzondere herdenking bij het monument Indië-Nieuw-Guinea

Nadere informatie

RESEARCH CONTENT. Loïs Vehof GAR1D

RESEARCH CONTENT. Loïs Vehof GAR1D RESEARCH CONTENT Loïs Vehof GAR1D INHOUD Inleiding ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ blz. 2 Methode -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Nadere informatie

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2 Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2 Samenvatting door S. 1030 woorden 18 mei 2017 0 keer beoordeeld Vak Geschiedenis Geschiedenis samenvatting H2 1: Wetenschappelijke Revolutie 17 e eeuw Kenmerken: Observeren

Nadere informatie

Eindexamen geschiedenis havo 2008-II

Eindexamen geschiedenis havo 2008-II De koloniale relatie tussen Nederland(ers) en Nederlands-Indië Gebruik bron 1. Bij elk bronfragment past één van de volgende, in willekeurige volgorde staande, onderwerpen: 1 de Bersiap-tijd; 2 de Napoleontische

Nadere informatie

Geschiedenis (nieuwe stijl) en geschiedenis en staatsinrichting (oude stijl)

Geschiedenis (nieuwe stijl) en geschiedenis en staatsinrichting (oude stijl) Geschiedenis (nieuwe stijl) en geschiedenis en staatsinrichting (oude stijl) Examen HAVO Vragenboekje Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Voor dit examen zijn maximaal 83 punten te behalen; het examen

Nadere informatie

geschiedenis en staatsinrichting CSE KB

geschiedenis en staatsinrichting CSE KB Examen VMBO-KB 2007 tijdvak 2 dinsdag 19 juni 9.00-11.00 uur geschiedenis en staatsinrichting CSE KB Gebruik het bronnenboekje. Dit examen bestaat uit 32 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 48 punten

Nadere informatie

INLEIDING FOTOGRAFIE EN GESCHIEDENIS

INLEIDING FOTOGRAFIE EN GESCHIEDENIS INLEIDING FOTOGRAFIE EN GESCHIEDENIS Volgens Alfred Issendorf, de hoofdpersoon van Hermans' Nooit meer slapen, is de geschiedenis in te delen in drie tijdperken. In het eerste tijdvak kende de mens zijn

Nadere informatie

Bronnenboekje examen VMBO-KB 2003

Bronnenboekje examen VMBO-KB 2003 Bronnenboekje examen VMBO-KB 2003 tijdvak 1 GESCHIEDENIS EN STAATSINRICHTING CSE KB GESCHIEDENIS EN STAATSINRICHTING VBO-MAVO-C 300005-633-527b DE KOLONIALE RELATIE INDONESIË - NEDERLAND bron 1 E A C F

Nadere informatie

Ontstaan van de Gouden Eeuw (1588-1648)

Ontstaan van de Gouden Eeuw (1588-1648) 1 Ontstaan van de Gouden Eeuw (1588-1648) H!to"sche context Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden 1515-1648 meneervanempel.nl 2 Hoofdvraag Waardoor ontstond in de Republiek de Gouden Eeuw, 1588-1648?

Nadere informatie

Eindexamen geschiedenis pilot havo 2009 - II

Eindexamen geschiedenis pilot havo 2009 - II Door de tijd heen De volgende historische verdragen staan in willekeurige volgorde: 1 Door de Vrede van Brest-Litovsk tussen het Duitse keizerrijk en het communistische Rusland kunnen de Duitse generaals

Nadere informatie

Hoorn een levend monument

Hoorn een levend monument Wandelnetwerk Noord-Holland Hoorn een levend monument De hoofdtoren met op de voorgrond de historische haven van Hoorn. Tekst en foto s: Joop Duijs S toomtram Hoorn-Medemblik staat er op het bord dat we

Nadere informatie

D66 Hoorn wil via standbeeld ware verhaal Jan Pieterszoon Coen en VOC vertellen

D66 Hoorn wil via standbeeld ware verhaal Jan Pieterszoon Coen en VOC vertellen D66 Hoorn wil via standbeeld ware verhaal Jan Pieterszoon Coen en VOC vertellen Hoorn, 1 juli 2011 D66 Hoorn wil via standbeeld ware verhaal Jan Pieterszoon Coen en VOC vertellen Samenvatting: Als gevolg

Nadere informatie

Bloei van de Republiek hv123. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Bloei van de Republiek hv123. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie. Auteur VO-content Laatst gewijzigd 15 December 2016 Licentie CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie Webadres http://maken.wikiwijs.nl/61308 Dit lesmateriaal is gemaakt met Wikiwijs Maken

Nadere informatie

Onderzoeksvraag: Welke motieven hadden de Europeanen om in Afrika en Zuidoost-Azië een groot koloniaal imperium op te bouwen?

Onderzoeksvraag: Welke motieven hadden de Europeanen om in Afrika en Zuidoost-Azië een groot koloniaal imperium op te bouwen? Onderzoeksvraag: Welke motieven hadden de Europeanen om in Afrika en Zuidoost-Azië een groot koloniaal imperium op te bouwen? Kenmerkende aspect: De moderne vorm van imperialisme die verband hield met

Nadere informatie

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt. Examen VWO 2008 tijdvak 1 dinsdag 20 mei 9.00-12.00 uur geschiedenis Bij dit examen hoort een bijlage. Dit examen bestaat uit 28 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 77 punten te behalen. Voor elk vraagnummer

Nadere informatie

Eindexamen geschiedenis havo 2008-I

Eindexamen geschiedenis havo 2008-I De koloniale relatie tussen Nederland(ers) en Nederlands-Indië De volgende gebeurtenissen uit de geschiedenis van Nederlands-Indië staan in willekeurige volgorde: 1 Johannes van den Bosch introduceert

Nadere informatie

Het begin van staatsvorming en centralisatie. Onderzoeksvraag; Hoe vond de staatsvorming van Engeland, Frankrijk en het hertogdom Bourgondië plaats?

Het begin van staatsvorming en centralisatie. Onderzoeksvraag; Hoe vond de staatsvorming van Engeland, Frankrijk en het hertogdom Bourgondië plaats? Onderzoeksvraag; Hoe vond de staatsvorming van Engeland, Frankrijk en het hertogdom Bourgondië plaats? Voorbeeld 1: Engeland De bezittingen van de Engelse koning Hendrik II in Frankrijk rond 1180 zijn

Nadere informatie

Tijd van burgers en stoommachines 1800 1900. 8.3 Nationalisme en Duitse eenwording.

Tijd van burgers en stoommachines 1800 1900. 8.3 Nationalisme en Duitse eenwording. Onderzoeksvraag: Hoe zorgden nationalistische gevoelens ervoor dat de Duitstalige gebieden één staat werden? Kenmerkende aspect: De opkomst van de politiek maatschappelijke stromingen nationalisme, liberalisme,

Nadere informatie

Tijd van burgers en stoommachines 1800 1900. 8.2 Het moderne imperialisme

Tijd van burgers en stoommachines 1800 1900. 8.2 Het moderne imperialisme Onderzoeksvraag: Welke motieven hadden de Europeanen om in Afrika en Zuidoost Azië een groot koloniaal imperium op te bouwen? Kenmerkende aspect: De moderne vorm van imperialisme die verband hield met

Nadere informatie

Waar Bepaal ten slotte zo nauwkeurig mogelijk waar het onderwerp zich afspeelt. Gaat het om één plek of spelen meer plaatsen/gebieden een rol?

Waar Bepaal ten slotte zo nauwkeurig mogelijk waar het onderwerp zich afspeelt. Gaat het om één plek of spelen meer plaatsen/gebieden een rol? Hoe word ik beter in geschiedenis? Als je beter wilt worden in geschiedenis moet je weten wat er bij het vak geschiedenis van je wordt gevraagd, wat je bij een onderwerp precies moet kennen en kunnen.

Nadere informatie

TIJDVAK 7 Bepoederde pruiken, bruisende ideeën

TIJDVAK 7 Bepoederde pruiken, bruisende ideeën TIJDVAK 7 Bepoederde pruiken, bruisende ideeën Bepoederde pruiken, bruisende ideeën Tijd van Pruiken en Revoluties 1700-1800 Vroegmoderne Tijd Kenmerkende aspecten Uitbouw van de Europese overheersing,

Nadere informatie

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt. Examen VWO 2008 tijdvak 2 woensdag 18 juni 9.00-12.00 uur geschiedenis Bij dit examen hoort een bijlage. Dit examen bestaat uit 25 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 76 punten te behalen. Voor elk vraagnummer

Nadere informatie

1. Over Stichting Martin Luther Heritage Foundation

1. Over Stichting Martin Luther Heritage Foundation Beleidsplan 2017-2019 1. Over Stichting Martin Luther Heritage Foundation Theoloog Maarten Luther (1483-1546) is een van de belangrijkste reformatoren en grondlegger van het protestantisme. Door zijn toedoen

Nadere informatie

Ananias & Saffira. Het leven van de eerste christengemeente, openbaarde en meewerkte, ja, daar kunnen wij naar verlangen.

Ananias & Saffira. Het leven van de eerste christengemeente, openbaarde en meewerkte, ja, daar kunnen wij naar verlangen. - 1 - Ananias & Saffira Het leven van de eerste christengemeente, zoals God zich daar openbaarde en meewerkte, ja, daar kunnen wij naar verlangen. Maar het waren niet enkel genezingen die onder hen plaats

Nadere informatie

Projectplan EersteWereldoorlog.nu Samenvatting

Projectplan EersteWereldoorlog.nu Samenvatting 1 1. Inleiding In 2014 was het honderd jaar geleden dat de Eerste Wereldoorlog uitbrak. In 2014-2018 wordt wereldwijd stilgestaan bij de herdenking van de Eerste Wereldoorlog. Hoewel Nederland neutraal

Nadere informatie

1 Belangrijk in deze periode

1 Belangrijk in deze periode 1 Belangrijk in deze periode De Romeinen en de Grieken zijn in hun tijd twee machtige volkeren. Ze hebben beiden zaken bedacht en uitgevoerd die ook nu voor ons eigen, hedendaagse leven belangrijk zijn.

Nadere informatie

Dr. M. van Staveren. Nog een en ander over Mr. Jonannes Basius.

Dr. M. van Staveren. Nog een en ander over Mr. Jonannes Basius. Dr. M. van Staveren. Nog een en ander over Mr. Jonannes Basius. Dr. M. van. Staveren. Met een weemoedig gevoel zet ik mij neer om een kort woord te schrijven tot nagedachtenis van den waardigen man, wiens

Nadere informatie

Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl 2007 - I

Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl 2007 - I De koloniale relatie Indonesië-Nederland + Het Indonesisch-Nederlands conflict 1945-1949 Gebruik bron 15. 1p 22 Wat was een gebruikelijke route van VOC-schepen naar Indonesië? A route 1 B route 2 C route

Nadere informatie

Historische context: Nederlands-Indië in de 19e eeuw

Historische context: Nederlands-Indië in de 19e eeuw Universität zu Köln Institut für Niederlandistik WS 2008/09 HS: Neuere Literatur: Max Havelaar Dozentin: Prof. Dr. M.-T. Leuker Referentin: A. Theissing Do., 06.11.2008 Opbouw: Het Indonesische archipel

Nadere informatie

Inventaris van het archief van D.P.D. Fabius

Inventaris van het archief van D.P.D. Fabius 90 Inventaris van het archief van D.P.D. Fabius Levensjaren 1851-1931 (1872-1929) Samengesteld door mw. mr. M.A. Urbanus-Kamper Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden)

Nadere informatie

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt. Examen VWO 2009 tijdvak 1 woensdag 20 mei 9.00-12.00 uur geschiedenis Bij dit examen hoort een bijlage. Dit examen bestaat uit 27 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 77 punten te behalen. Voor elk vraagnummer

Nadere informatie

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 4

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 4 Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 4 Samenvatting door een scholier 990 woorden 24 februari 2018 4,2 7 keer beoordeeld Vak Methode Geschiedenis Feniks Geschiedenis samenvatting hoofdstuk 3 + kenmerkende

Nadere informatie

TERRACOTTALEGER HET. & De erfenis van de eeuwige Keizer van China EXPO > PEDAGOGISCH DOSSIER JAAR LUIK GUILLEMINS TGV STATION

TERRACOTTALEGER HET. & De erfenis van de eeuwige Keizer van China EXPO > PEDAGOGISCH DOSSIER JAAR LUIK GUILLEMINS TGV STATION HET TERRACOTTALEGER & De erfenis van de eeuwige Keizer van China EXPO 23.12.16 23.04.17 PEDAGOGISCH DOSSIER 11-14 JAAR LUIK GUILLEMINS TGV STATION + 3 2 4 2 2 4 WWW. T E R R A C O T 4 9 3 8 TA - L I E

Nadere informatie

geschiedenis (nieuwe stijl)

geschiedenis (nieuwe stijl) Examen HAVO 2008 tijdvak 1 dinsdag 20 mei 9.00-12.00 uur geschiedenis (nieuwe stijl) Bij dit examen hoort een bijlage. Dit examen bestaat uit 29 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 77 punten te behalen.

Nadere informatie

Tijdvak I. 31 oktober 2013 8: 30-10:00.

Tijdvak I. 31 oktober 2013 8: 30-10:00. 1 SCHOOLONDERZOEK Tijdvak I GESCHIEDENIS 31 oktober 2013 8: 30-10:00. Dit onderzoek bestaat uit 38 vragen. Bij dit onderzoek behoort een antwoordblad. Beantwoord de antwoorden uitsluitend op het antwoordblad.

Nadere informatie

8.3 Nationalisme en Duitse eenwording. Onderzoeksvraag: Hoe zorgden nationalistische gevoelens ervoor dat de Duitstalige gebieden één staat werden?

8.3 Nationalisme en Duitse eenwording. Onderzoeksvraag: Hoe zorgden nationalistische gevoelens ervoor dat de Duitstalige gebieden één staat werden? 17-9-2017 Onderzoeksvraag: Hoe zorgden nationalistische gevoelens ervoor dat de Duitstalige gebieden één staat werden? Kenmerkende aspect: De opkomst van de politiek-maatschappelijke stromingen nationalisme,

Nadere informatie

Inventaris van het archief van de Vereniging voor Vrij Beheer van kerkelijke Goederen

Inventaris van het archief van de Vereniging voor Vrij Beheer van kerkelijke Goederen Inventaris van het archief van de Vereniging voor Vrij Beheer van kerkelijke Goederen (1838-1889) 238 Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden) Vrije Universiteit Amsterdam

Nadere informatie

Leestekst met begripsopdrachten en sleutel

Leestekst met begripsopdrachten en sleutel Leestekst met begripsopdrachten en sleutel Inleiding Deze leestekst is een bewerkte tekst van het artikel in De Volkskrant van 24 april 1. Het doel ervan is om het lezen te verbeteren en de woordenschat

Nadere informatie

Naam: DE GOUDEN EEUW en Rembrandt

Naam: DE GOUDEN EEUW en Rembrandt Naam: DE GOUDEN EEUW en Rembrandt De Gouden Eeuw duurde niet precies honderd jaar. Hij begon aan het eind van de 16de eeuw, beleefde zijn hoogtepunt rond 1675 en was in de 18de eeuw voorbij. De Gouden

Nadere informatie

Tijd van burgers en stoommachines 1800 1900. 8.6 Emancipatie en democratisering. Onderzoeksvraag: Hoe werd de politiek gedemocratiseerd?

Tijd van burgers en stoommachines 1800 1900. 8.6 Emancipatie en democratisering. Onderzoeksvraag: Hoe werd de politiek gedemocratiseerd? Onderzoeksvraag: Hoe werd de politiek gedemocratiseerd? Kenmerkende aspecten: * Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politiek proces. * De opkomst van

Nadere informatie

Napoleon. bekendste persoon uit de geschiedenis

Napoleon. bekendste persoon uit de geschiedenis Napoleon bekendste persoon uit de geschiedenis Napoleon behoort tot de meest bekende personen uit de geschiedenis. Hij wist zich van eenvoudige komaf op te werken tot keizer van Frankrijk en heerser over

Nadere informatie

Arigato. opdrachtenblad. Regie: Anielle Webster Scenario: Sandra Beerends Jaar: 2012 Duur: 10 minuten

Arigato. opdrachtenblad. Regie: Anielle Webster Scenario: Sandra Beerends Jaar: 2012 Duur: 10 minuten Arigato opdrachtenblad Regie: Anielle Webster Scenario: Sandra Beerends Jaar: 2012 Duur: 10 minuten Lesuurpakket Arigato Thema s: oorlogsverleden; mensenrechten; vergeven; herdenken. Verdiepingsopdrachten:

Nadere informatie

Project Gouvernementsarts in Nederlands- Indie (werktitel)

Project Gouvernementsarts in Nederlands- Indie (werktitel) Project Gouvernementsarts in Nederlands- Indie (werktitel) Getekend en gefotografeerd dagboek van Annie Wijers-van Puffelen, kinderarts in Indonesië van 1930-1952. Een uniek ego-document van een onafhankelijke,werkende

Nadere informatie

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 6: Imperialisme

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 6: Imperialisme Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 6: Imperialisme Samenvatting door J. 1043 woorden 22 april 2015 6,7 34 keer beoordeeld Vak Methode Geschiedenis Memo 1 Europa verovert de wereld 1815 : leiders van de

Nadere informatie