Wees mij genadig, God, in uw trouw, u bent vol erbarmen, doe mijn fouten teniet, was mij schoon van alle schuld,reinig mij van mijn zonden.

Transcriptie

1 LEESROOSTER VAN TAIZÉ voor de 40dagentijd wo. 5 maart ASWOENSDAG Wees mij genadig, God, in uw trouw, u bent vol erbarmen, doe mijn fouten teniet, was mij schoon van alle schuld,reinig mij van mijn zonden. Ps 51 do. 6 maart De Heer zei tot Jeremia: Voordat ik je vormde in de moederschoot, had ik je al uitgekozen en aan mij gewijd. Jr 1:4-8 vr. 7 maart Jezus zegt: De Mensenzoon zal worden uitgeleverd aan de hogepriesters en de schriftgeleerden, die hem ter dood zullen veroordelen. Ze zullen hem uitleveren en kruisigen. Maar op de derde dag zal hij worden opgewekt uit de dood. Mt 20:17-19 za. 8 maart Johannes schreef: Jezus Christus brengt verzoening voor onze zonden, en niet alleen voor die van ons, maar voor de zonden van de hele wereld. 1 Joh 1:8 2:2 ZON. 9 maart Jezus zei tot de beproever: Er staat geschreven: De mens leeft niet van brood alleen, maar van ieder woord dat klinkt uit de mond van God. Mt 4:1-11 ma. 10 maart De Heer zei: Ik heb gezien hoe ellendig mijn volk er aan toe is, ik heb hun jammerklachten over hun onderdrukkers gehoord, ik weet hoe ze lijden. Daarom ben ik afgedaald om hen te bevrijden. Ex 3:1-15 di. 11 maart Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf. Lc 10:25-37

2 wo. 12 maart Christus werd gelijk aan een mens. Hij heeft zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood de dood aan het kruis. Daarom heeft God hem hoog verheven en hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat. Fil 2:1-11 do. 13 maart De Heer zei tegen zijn volk: Mijn woning zal in jullie midden staan. Ik zal jullie God zijn en jullie mijn volk. Lv 26:3-13 vr. 14 maart Aanvaard elkaar ter ere van God, zoals Christus u heeft aanvaard. Rom 15:7-13 za. 15 maart De dienaar van de Heer nam ons lijden op zich. Zijn striemen brachten ons genezing. Js 53:1-5 ZON. 16 maart Toen Jezus van gedaante veranderde, wierpen zijn leerlingen zich neer en verborgen uit angst hun gezicht. Jezus kwam dichterbij, raakte hen aan en zei: Sta op, jullie hoeven niet bang te zijn. Mt 17:1-9 ma. 17 maart Moge de Heer u zegenen en u beschermen, moge de Heer het licht van zijn gelaat over u doen schijnen en u genadig zijn, moge de Heer u zijn gelaat toewenden en u vrede geven. Nu 6:22-27 di. 18 maart Het woord van God is dicht bij u, in uw mond en in uw hart. Rom 10:5-10 wo. 19 maart Paulus schreef: Hoewel het eigenlijk niet kon, bleef Abraham hopen en geloven. Hij was ervan overtuigd dat God bij machte was te doen wat hij had beloofd. Rom 4:18-25

3 do. 20 maart De Heer is mijn herder, het ontbreekt mij aan niets. Hij voert mij naar vredig water en geeft mij nieuwe kracht. Ps 23 vr. 21 maart Een man die door huidvraat getekend was, zei tot Jezus: Heer, als u wilt, kunt u mij rein maken. Jezus stak zijn hand uit, raakte hem aan en zei: Ik wil het, word rein! Lc 5:12-16 za. 22 maart Omdat Christus zelf op de proef werd gesteld en het lijden volbracht heeft, kan hij ieder die beproefd wordt bijstaan. Heb 2:5-18 ZON. 23 maart Jezus zei tegen de Samaritaanse vrouw: er komt een tijd, en die tijd is nu gekomen, dat wie de Vader echt aanbidt, hem aanbidt in geest en in waarheid. De Vader zoekt mensen die hem zo aanbidden. Joh 4:5-42 ma. 24 maart De Heer zei tot zijn volk: Ik heb jullie van de moederschoot af gedragen. Tot in je ouderdom blijf ik dezelfde. Ik zal je steunen en beschermen. Js 46:3-5,9 di. 25 maart Maria zei: Wie honger heeft overlaadt de Heer met gaven, maar rijken stuurt hij weg met lege handen. Lc 1:39-56 wo. 26 maart Paulus schreef: Door het geloof en in Christus Jezus bent u allen kinderen van God. Gal 3:23-29 do. 27 maart In de woestijn verzamelde het volk het manna dat de Heer hen gaf. Toen ze het namaten, hadden zij die veel verzameld hadden niet te veel, en zij die weinig verzameld hadden niet te weinig. Ex 16:1-18

4 vr. 28 maart Paulus schreef: Ik wil me op niets anders laten voorstaan dan het kruis van Jezus Christus, onze Heer. Gal 6:11-18 za. 29 maart Wees niet bedroefd, want de vreugde die de Heer u geeft, is uw kracht. Neh 8:8-12 ZON. 30 maart Jezus vroeg de blingeborene die door hem genezen was: Gelooft u in de Mensenzoon? Als ik wist wie het was, heer, zou ik in hem geloven, zei hij. U kijkt naar hem en u spreekt met hem, zei Jezus. ma. 31 maart Om aan armen het goede nieuws te brengen heeft de Heer mij gezonden, om aan verslagen harten hoop te bieden en om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken. Js 61:1-3 di. 1 april Jezus zei tot de door hem genezen vrouw: Uw geloof heeft u gered; ga in vrede. Lc 8:43-48 wo. 2 april De Heer zegt: Wees niet bang voor de hoon van mensen, stoor je niet aan hun spot. Ik ben het die jullie troost. Hoe kun je dan bang zijn voor een sterveling? Js 51:4-12 do. 3 april Jezus kwam naar zijn leerlingen toe, lopend over het meer. Ze raakten in paniek en schreeuwden het uit van angst. Meteen sprak Jezus hen aan: Blijf kalm! Ik ben het, wees niet bang! Mt 14:22-33 vr. 4 april Jakobus schreef: Gelukkig is de mens die in de beproeving staande blijft. Hij zal als lauwerkrans het leven ontvangen, zoals God heeft beloofd aan iedereen die hem liefheeft. Jak 1:12-18 za. 5 april Hoed degenen waarvoor u de verantwoordelijkheid hebt niet gedwongen maar vrijwillig, zoals God dat wil en met belangeloze toewijding. 1 Pe 5:1-4

5 ZON. 6 april Jezus zegt: Ik ben de opstanding en het leven. Wie in mij gelooft zal leven, ook wanneer hij sterft. Joh 11:1-45 ma. 7 april Jezus ging zitten met zijn leerlingen om zich heen. Hij onderrichtte hen en zei: Gelukkig wie nederig van hart zijn, want voor hen is het koninkrijk van de hemel. Mt 5:1-12 di. 8 april Jezus wist dat zijn tijd gekomen was en dat hij uit de wereld terug zou keren naar de Vader. Hij had de mensen die hem in de wereld toebehoorden lief, en zijn liefde voor hen zou tot het uiterste gaan. Joh 13:1-15 wo. 9 april Mozes zei tot het volk: Wees niet bang, wacht rustig af. Dan zult u zien hoe de Heer vandaag nog zal redden. Ex 14:5-31 do. 10 april Jezus zei: De Vader zelf heeft jullie lief, omdat jullie mij liefhebben en geloven dat ik van God ben gekomen. Nu verlaat ik de wereld weer en ga ik terug naar de Vader. Joh 16:23-33 vr. 11 april De dood is niet door God gemaakt. God vindt geen vreugde in de ondergang van enig levend wezen. Hij heeft alles geschapen om het te laten bestaan. W 1:11-15 za. 12 april Door toedoen van de dienaar van de Heer slaagde wat de Heer wilde. Na het lijden dat hij moest doorstaan, zag hij het licht en werd met kennis verzadigd. Js 52:13 53:12 ZON. 13 april PALMZONDAG De talloze mensen die voor Jezus uit liepen en achter hem aan kwamen, riepen luidkeels: Hosanna voor de Zoon van David! Gezegend hij die komt in de naam van de Heer. Hosanna in de hemel! Mt 21:1-11

6 ma. 14 april Jezus zegt: Wie zijn leven geeft omwille van mij, die zal het vinden, maar wie zijn leven verliest omwille van mij, die zal het behouden. Mt 10:38-39 di. 15 april Christus is voor allen gestorven opdat de levenden niet langer voor zichzelf zouden leven, maar voor hem die voor hen is gestorven en is opgewekt. 2 Kor 5:13-17 wo. 16 april Paulus schreef: We hebben het zwaar te verduren gehad, boven onze krachten. Dat liet ons beseffen dat we niet op onszelf moeten vertrouwen, maar alleen op de God die de doden opwekt. 2 Kor 1:8-11 do. 17 april Jezus zegt: Waarachtig, ik verzeker u: als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het één graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht. Joh 12:20-30 vr. 18 april GOEDE VRIJDAG Aan het kruis riep Jezus met luide stem: Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten? Mc 15:33-39 za. 19 april Naar het lichaam werd Christus gedood maar naar de geest tot leven gewekt. Zo is hij gegaan om het evangelie te verkondigen aan hen die destijds zich niet lieten overtuigen. 1 Pe 3:18-22 ZON. 20 april PASEN Bij het graf van Jezus zei de engel tot de vrouwen: Wees niet bang, ik weet dat jullie Jezus, de gekruisigde, zoeken. Hij is niet hier, hij is immers opgestaan, zoals hij gezegd heeft. Mt 28:1-10