De strafrechter en de invulling van de straf [0]

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "De strafrechter en de invulling van de straf [0]"

Transcriptie

1 Delikt en Delinkwent, De strafrechter en de invulling van de straf Klik hier om het document te openen in een browser venster Vindplaats: DD 2009/66 Bijgewerkt tot: Auteur: F.W. Bleichrodt [*] Wetingang: EVRM art. 3; EVRM art. 5; De strafrechter en de invulling van de straf [0] DD 2009, 66.1 Hoge Raad 16 juni 2009, LJN BF3741EVRM 3 en. EVRM 5 lid 4 '2.3 Het middel en het verweer berusten in de kern op de opvatting dat zolang de wet niet voorziet in een periodieke rechterlijke toetsing van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf 'het opleggen van de levenslange gevangenisstraf (ondanks de formele mogelijkheden daartoe) niet is toegestaan wegens strijd met één of meer waarborgen uit het EVRM'. Wat dat laatste betreft is het middel toegespitst op de art. 3 en 5, vierde lid, EVRM. ( ) 2.5 In zijn arrest van 9 maart 1999, LJN: ZD1464, NJ 1999, 435 heeft de Hoge Raad op de in de conclusie bij dat arrest genoemde gronden geoordeeld dat de oplegging van een levenslange gevangenisstraf geen strijd oplevert met de art. 3 en 5, vierde lid, EVRM. ( ) 2.6. Op het in dat arrest besloten liggende oordeel omtrent de aard van de levenslange gevangenisstraf is de Hoge Raad, anders dan wel wordt afgeleid uit zijn arrest van 14 maart 2006, LJN AU5496, NJ 2007, 345 nadien niet teruggekomen. De in laatstgenoemd arrest opgenomen overweging dat de rechter met het opleggen van een levenslange gevangenisstraf beoogt te voorkomen dat de veroordeelde nog terugkeert in de samenleving, moet worden gezien in het licht van de toen aan de orde gestelde rechtsvraag of in dezelfde zaak naast een levenslange vrijheidsstraf een terbeschikkingstelling met dwangverpleging kon worden opgelegd. Die vraag is toen ontkennend beantwoord en daarbij zijn de grondtrekken van beide sancties tegen elkaar afgezet. Met de desbetreffende overweging over de positie van de strafrechter ten tijde van de straftoemeting is echter niet geoordeeld dat een eenmaal opgelegde levenslange gevangenisstraf nadien niet zou kunnen worden verkort. ( ) 2.8 Uit dat arrest volgt dat de oplegging van een levenslange gevangenisstraf aan meerderjarige verdachten op zichzelf niet onverenigbaar is met art. 3 EVRM en evenmin met enige andere bepaling van dat verdrag. Dat zou in het bijzonder in het licht van de in art. 3 EVRM vervatte waarborg anders kunnen zijn indien die straf als 'irreducible' moet worden beschouwd. Een factor die daarbij in aanmerking moet worden genomen is of in het nationale recht is voorzien in de mogelijkheid om de duur van die straf te verkorten. De verdachte aan wie de straf wordt opgelegd mag niet ieder perspectief op vrijlating worden onthouden. Het enkele feit dat de duur van de straf in een concreet geval ook de facto levenslang is, brengt echter niet mee dat de straf in dat geval als 'irreducible' heeft te gelden en met art. 3 EVRM niet zou zijn te verenigen Anders dan het middel voorstaat, valt aan de jurisprudentie van het EHRM niet te ontlenen dat een dergelijke voorziening ter verkorting van de levenslange gevangenisstraf dient te bestaan uit een wettelijk voorgeschreven periodieke herbeoordeling van de straf door een rechter. Volgens het EHRM is 'for the purposes of article 3' voldoende dat de duur van de straf 'de iure en de facto' te eniger tijd kan worden verkort. 1

2 Dat neemt niet weg dat een toetsing als door het middel wordt bepleit vanuit het perspectief van de door het EHRM genoemde 'purposes of article 3' wel geëigend kan zijn om de in die verdragsbepaling vervatte waarborg gestalte te geven. De beantwoording van de vraag of en zo ja, in welke vorm, een dergelijke wettelijke regeling is aangewezen, gaat de rechtsvormende taak van de rechter te buiten Wat betreft de in Nederland bestaande mogelijkheden 'to take proceedings', als bedoeld in art. 5, vierde lid, EVRM ten aanzien van de (verdere) tenuitvoerlegging van een opgelegde levenslange gevangenisstraf, en de daarmee verband houdende mogelijkheid tot verkorting van die straf, geldt ook thans nog hetgeen tot uitdrukking is gebracht in het arrest van de Hoge Raad van 9 maart 1999, LJN ZD1464, NJ 1999, 435. Aan de veroordeelde kan, ook na oplegging van een levenslange gevangenisstraf, gratie worden verleend, terwijl deze voorts het oordeel van de burgerlijke rechter kan inroepen omtrent de rechtmatigheid van de (verdere) tenuitvoerlegging van die straf Gratie kan onder meer worden verleend indien aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend ( art. 2, sub b, Gratiewet). In de memorie van toelichting is die bepaling als volgt toegelicht: 'Met name bij langere vrijheidsstraffen kan zich een situatie ontwikkelen waarin met de verdere tenuitvoerlegging van de straf geen enkel in ons strafrecht erkend doel in redelijkheid meer wordt gediend, zodat verkorting van de straf door middel van gratie verantwoord wordt geacht.' (Kamerstukken II 1984/85, , nr. 3, p. 15) Niet zonder betekenis is echter dat de in voornoemd arrest van de Hoge Raad vermelde regeling van de zogenoemde 'volgprocedure langgestraften' in 2000 is ingetrokken. Daarmee is een belangrijke mogelijkheid tot tussentijdse beoordeling van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf komen te vervallen. Die procedure voorzag immers ook ten aanzien van levenslang gestraften in een klinischpsychologisch onderzoek nadat een gedeelte van de straftijd was ondergaan, mede om te bezien of met verdere tenuitvoerlegging van de straf nog enig met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid werd gediend. Dat onderzoek kon erin resulteren dat op grond van art. 19 Gratiewet 'ambtshalve' gratie werd verleend en dat de levenslange gevangenisstraf werd omgezet in een tijdelijke gevangenisstraf, waarna vervroegde invrijheidstelling mogelijk was. Nochtans is met de intrekking van genoemde regeling de mogelijkheid tot gratieverlening voor levenslang gestraften niet tenietgedaan, zij het dat die mogelijkheid thans in beginsel afhankelijk is van het initiatief van de veroordeelde In het verband van de aan het verweer en het middel ten grondslag liggende opvatting wordt nog de stelling betrokken dat in Nederland een opgelegde levenslange gevangenisstraf nimmer wordt verkort, zodat de facto die mogelijkheid van verkorting niet bestaat. Dat is een stelling van feitelijke aard die zich niet leent voor onderzoek door de Hoge Raad. Die stelling is in feitelijke aanleg niet zodanig onderbouwd dat het Hof gehouden was daarop te reageren. De dienaangaande in de conclusie van de Advocaat-Generaal verstrekte informatie biedt onvoldoende grond voor het oordeel dat, niettegenstaande de hiervoor besproken mogelijkheden tot verkorting van de levenslange gevangenisstraf, een dergelijke verkorting thans in feite illusoir is. Indien evenwel zou komen vast te staan dat een levenslange gevangenisstraf in feite nimmer wordt verkort, kan dat van betekenis zijn bij de beantwoording van de vraag of oplegging van een levenslange gevangenisstraf dan wel verdere voortzetting van een dergelijke straf zich verdraagt met de uit art. 3 EVRM voortvloeiende eisen, zoals die door het EHRM in het arrest Kafkaris vs. Cyprus nader zijn omlijnd Uit het voorgaande volgt dat het Hof het verweer terecht heeft verworpen, zodat de tegen dat oordeel gerichte motiveringsklachten verder geen bespreking behoeven.' DD 2009, 66.2 Gerechtshof 's-gravenhage, 17 juli 2009, LJN BJ2879EVRM 3 2

3 'Zoals de advocaat-generaal [naam] in overweging 8.24 in zijn conclusie bij laatstgenoemd arrest van de Hoge Raad [2] overweegt, is het nog te vroeg om te kunnen stellen dat een levenslanggestrafte in Nederland de jure en de facto geen perspectief op vrijlating heeft. Uit het arrest van de Hoge Raad volgt bovendien dat het enkele feit dat de duur van de straf in een concreet geval ook de facto levenslang is, niet met zich mee brengt dat de straf onverenigbaar is met artikel 3 EVRM. Door de advocaat generaal is bij repliek aangegeven dat het bestaande gratiebeleid gratiëring vóór het overlijden van de veroordeelde mogelijk maakt. Tevens is een recent voorbeeld van gratiëring genoemd dat dit gratiebeleid bevestigt. Het hof overweegt dat het huidige gratiebeleid de mogelijkheid van gratiëring te eniger tijd open laat, zodat daarmee is voldaan aan het vereiste dat verkorting mogelijk is. Tevens overweegt het hof dat de stelling van de verdediging dat het huidige gratiebeleid er op neer komt dat de facto geen gratie meer wordt verleend aan levenslang gestraften, niet feitelijk is onderbouwd en overigens genoegzaam is weerlegd door de gegevens die door de advocaat-generaal zijn aangedragen, zodat het hof hier verder aan voorbij gaat. Uit de thans voorliggende gegevens is het hof derhalve van oordeel dat de oplegging van een levenslange gevangenisstraf geenszins inhumaan is of in strijd met artikel 3 EVRM noch dat nader onderzoek hiernaar of een getuigenverhoor hieromtrent noodzakelijk is. Het aanhoudingsverzoek in dat kader wordt daarom afgewezen.' DD 2009, 66.3 HR 8 juli 2008, NJ 2008, 429 NJ, 2008/ 429Sr 10 '3.3. Aan het middel ligt de opvatting ten grondslag dat in een geval als het onderhavige, waarin de verdachte voor een eerder gepleegd feit is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf en die straf op grond van gratieverlening nog niet is beëindigd of 'op jaren is gesteld', hem voor een nieuw gepleegd feit geen vrijheidsbenemende straf, laat staan voor de tweede maal een levenslange gevangenisstraf kan worden opgelegd Die opvatting is echter onjuist omdat zij, behoudens in het geval bij de nieuwe berechting art. 63 Sr van toepassing is, geen steun vindt in de wettelijke regeling van de oplegging van vrijheidsstraffen Het middel is tevergeefs voorgesteld.' DD 2009, 66.4 HR 6 november 2007, NJ 2008, 33, m.nt. J. Reijntjes NJ, 2008/ 33IVBPR 12. Vierde protocol bij het EVRM 2 ' De in het vonnis gestelde bijzondere voorwaarde luidt als volgt: 'Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het reizen vanuit enig deel van het Koninkrijk (in het bijzonder ook vanuit Curaçao), een en ander behoudens bijzondere gevallen door het Openbaar Ministerie voor een bepaaldelijk omschreven periode schriftelijk te verlenen ontheffing, dat de veroordeelde zich er niet tegen zal verzetten dat zijn paspoort onder beheer wordt gesteld van de officier van justitie en gedurende de proeftijd zal nalaten een nieuw paspoort aan te vragen, te verwerven of voorhanden te hebben.' ( ) 4.4. Een bijzondere voorwaarde als bedoeld in art. 17c, tweede lid onder e, SrNA dient het gedrag van de veroordeelde te betreffen. Als zodanig kunnen worden aangemerkt voorwaarden die strekken ter bevordering van een goed levensgedrag van de veroordeelde of die een gedraging betreffen waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht (vgl. HR 26 november 1968, NJ 1970, 123 met betrekking tot art. 14c, tweede lid onder 5o, Sr, zoals dat thans luidt, welke bepaling overeenkomt met genoemd art. 17c, tweede lid onder e, SrNA). Aangenomen moet worden dat het Gerecht in Eerste Aanleg en 3

4 het Hof de onderhavige voorwaarde hebben gesteld met het oog op laatstgemeld doel De gestelde bijzondere voorwaarde strekt ertoe dat de verdachte gedurende de proeftijd van twee jaar (in het bijzonder) Curaçao niet zal verlaten. Het stellen van die voorwaarde is echter mede in het licht van de onder weergegeven verdragsbepalingen [3] ontoelaatbaar omdat zij, gelet op de duur en de mate waarin zij de verdachte in zijn bewegingsvrijheid beperkt, niet kan worden aangemerkt als een voorwaarde die een gedraging betreft waartoe de verdachte uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden zou kunnen worden geacht Voor zover het middel daarover klaagt, is het gegrond.' DD 2009, 66.6 Hoge Raad 25 november 2008, NJ 2009, 320, m.nt. N. Keijzer NJ, 2009/ 320IVBPR 12. Vierde protocol bij het EVRM 2 'De uitspraak Het Hof heeft in hoger beroep bevestigd een vonnis van het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 1 november 2007 met uitzondering van de strafoplegging en de strafmotivering en heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met een proeftijd van drie jaren en met de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich tot 27 oktober 2008 zal onthouden van het reizen van de Nederlandse Antillen naar enig ander land, behoudens in het bijzonder de gevallen na verkrijging van een door het Openbaar Ministerie voor een bepaaldelijk omschreven periode schriftelijk te verlenen ontheffing, dat de veroordeelde zich er niet tegen zal verzetten dat haar paspoort tot 27 oktober 2008 onder beheer wordt gehouden van de officier van justitie en dat de veroordeelde zal nalaten voor die datum een nieuw paspoort aan te vragen, te verwerven of voorhanden te hebben. ( ) 3. Beoordeling van het middel 3.4 De bij het vonnis van 22 april 2008 gestelde voorwaarde houdt in dat de verdachte tot 27 oktober 2008 de Nederlandse Antillen niet mag verlaten. Het stellen van die voorwaarde is echter mede in het licht van de onder 3.3 weergegeven verdragsbepalingen [4] ontoelaatbaar, gelet op de duur en de mate waarin zij de verdachte in haar bewegingsvrijheid beperkt (vgl. HR 6 november 2007, LJN: BA7918, NJ 2008, 33). Aan een dergelijke ingrijpende inbreuk in de bewegingsvrijheid van de verdachte moet een wettelijke regeling ten grondslag liggen die voldoet aan de uit art. 2, derde en vierde lid, Vierde Protocol bij het EVRM voortvloeiende eisen van kenbaarheid en voorzienbaarheid. Art. 17c, tweede lid, onder e, SrNA kan niet gelden als zo'n regeling.' DD 2009, 66.6 Gerechtshof 's-hertogenbosch 23 juni 2009, LJN BI9150Sr 240b 'Bij het bepalen van de duur van deze gevangenisstraf overweegt het hof, wellicht ten overvloede, nog als volgt. Het hof heeft kennis genomen van de maatschappelijke discussie die is ontstaan nadat bekend is geworden dat een aantal tot een korte gevangenisstraf veroordeelden, de opgelegde gevangenisstraf niet behoefden te ondergaan. Deze veroordeelden zouden in plaats daarvan onder elektronisch toezicht zijn gesteld. Het hof zou een zodanige wijziging in de executie, in casu, als zeer ongewenst bestempelen. Het hof heeft bij het bepalen van het samenstel van straffen zeer bewust overwogen dat verdachte een beperkte periode een gevangenisstraf moet ondergaan en niet in plaats daarvan een langere, en in het algemeen als milder ervaren, werkstraf krijgt opgelegd. Een in het algemeen als nóg milder ervaren vorm van straf, te weten elektronisch toezicht zou in het geheel niet voldoen aan de bedoelingen van het hof. 4

5 Teneinde een mogelijke ongewenste wijziging in de executie te voorkomen is ook in overweging genomen een langer deel van de gevangenisstraf onvoorwaardelijk op te leggen. Het hof heeft dat alternatief echter, met een ongewenst gevolg voor verdachte, ter zijde geschoven. Het hof zal daarom in de beslissing bepalen dat (het opgelegde onvoorwaardelijk deel van) de gevangenisstraf moet worden ten uitvoer gelegd in een penitentiaire inrichting.' 1Inleiding In ons sanctierecht komt de strafrechter een ruime mate van vrijheid toe bij het bepalen van de straf. Het Wetboek van Strafrecht kent lage algemene strafminima en door middel van het rechterlijk pardon ( artikel 9a Sr) kan de rechter na schuldigverklaring zelfs afzien van het opleggen van een straf of maatregel. De strafmaxima bieden de rechter in de regel veel armslag, terwijl de rechter in de loop van de vorige eeuw ook steeds meer mogelijkheden heeft gekregen straffen te combineren ( artikel 9, leden 2 tot en met 5, Sr). Uit het 'nulla poena'-beginsel vloeit voort dat de rechter alleen die straffen mag opleggen die bij wet zijn omschreven. De wetgever heeft de rechter ook in dit opzicht de nodige vrijheid gegeven, in het bijzonder waar deze bij een voorwaardelijke veroordeling 'bijzondere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende' kan stellen. Door het bestaan van deze wettelijke mogelijkheid kan de strafrechter bij zijn straftoemeting maatwerk betrachten. De toename van de vrijheid van de strafrechter in het kader van de straftoemeting sinds de inwerkingtreding van ons wetboek, in 1886, betekent niet dat zijn invloed op de daadwerkelijke bestraffing navenant is toegenomen. In de eerste plaats is met de ontwikkeling van de OM-beschikking het monopolie van de rechter op bestraffing in het strafrecht doorbroken, een ontwikkeling die feitelijk al was ingezet met de opkomst van de transactie. In de tweede plaats heeft de executieve steeds meer vrijheid gekregen - en zich deels ook veroorloofd - om met name de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf te differentiëren. De rechter heeft in ons sanctierecht nauwelijks invloed op de wijze van tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Soms is zelfs de invloed op de feitelijke duur van de gevangenisstraf beperkt. Daarbij kan in het bijzonder worden gedacht aan de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf. De feitelijke duur daarvan is in de praktijk afhankelijk van de vraag of al dan niet gratie wordt verleend. In deze aflevering van de rubriek rechtspraak staat een aantal arresten centraal waarin verschillende facetten van de invloed van de rechter op de invulling van de straf aan de orde komen. 2De duur van de levenslange gevangenisstraf Het arrest van 16 juni 2009 De duur van de levenslange gevangenisstraf kan door gratieverlening worden beperkt. Tot het jaar 2000 werd door middel van de zogeheten 'volgprocedure langgestraften' periodiek bezien, onder meer na een klinischpsychologisch onderzoek, of met verdere tenuitvoerlegging nog een doel werd gediend. Als de uitkomst negatief was, kon daarin aanleiding worden gevonden de levenslange gevangenisstraf door middel van gratie 'op jaren te stellen'. Op dit moment is van een dergelijke periodieke beoordeling van de noodzaak tot voortzetting van de tenuitvoerlegging geen sprake. Het uitblijven van gratiebeslissingen gedurende geruime tijd en het ontbreken in het Nederlands recht van een mechanisme waarbij de rechter periodiek toetst of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf is aangewezen, hebben de vraag doen rijzen of de toepassing van onze zwaarste straf in overeenstemming is met de artikelen 3 en 5 EVRM. Die vraag stond centraal in het arrest van de Hoge Raad van 16 juni 2009, LJN BF3741. De advocaat-generaal, G. Knigge, had de Hoge Raad in zijn uitvoerige conclusie uitgenodigd meer helderheid te scheppen over de aard van de levenslange gevangenisstraf en de verenigbaarheid met de genoemde verdragsbepalingen. Hij achtte het onder meer van belang dat de Hoge Raad het misverstand dat volgens hem wellicht onbedoeld door de Hoge Raad zelf in zijn arrest van 14 maart 2006, NJ 2007, 345 in het leven was geroepen, zou rechtzetten. Daarbij doelde hij op het misverstand dat een levenslange gevangenisstraf uit de aard van deze straf rechtens met de dood van de veroordeelde zou moeten eindigen. In HR NJ 2007, 345 overwoog de Hoge Raad - in een zaak waarin naast een levenslange gevangenisstraf terbeschikkingstelling met 5

6 dwangverpleging was opgelegd - dat de rechter met het opleggen van een levenslange gevangenisstraf beoogt te voorkomen dat de veroordeelde nog terugkeert in de samenleving en dat het naast elkaar opleggen van genoemde sancties in dezelfde zaak niet mogelijk is. De Hoge Raad tracht het misverstand uit de wereld te helpen en overweegt dat hij in HR NJ 2007, 345 de grondtrekken van de levenslange gevangenisstraf en de terbeschikkingstelling met dwangverpleging tegen elkaar heeft afgezet. Met de bedoelde overweging is volgens de Hoge Raad niet geoordeeld dat een eenmaal opgelegde levenslange gevangenisstraf nadien niet zou kunnen worden verkort. Het is de vraag of met deze overweging volledige helderheid is geschapen. De Hoge Raad komt niet terug van de overweging dat de rechter met de levenslange gevangenisstraf beoogt te voorkomen dat de veroordeelde nog terugkeert in de samenleving. In de motivering van door feitenrechters opgelegde levenslange gevangenisstraffen klinkt het oogmerk van levenslange opsluiting overigens ook herhaaldelijk door. Zo noemt het Hof Leeuwarden terugkeer van de verdachte in de samenleving onaanvaardbaar, vond de Rechtbank Utrecht dat een verdachte het recht verspeeld had zijn vrijheid te herkrijgen en wilde het Gerechtshof te 's-hertogenbosch uitsluiten dat de verdachte ooit nog de gelegenheid zou krijgen om een ander van het leven te beroven. [5] Het gaat in deze gevallen om het oordeel van de strafrechter ten tijde van de berechting. Dat laat onverlet dat rechtens de mogelijkheid bestaat de levenslange gevangenisstraf door middel van gratiëring te verkorten. Het arrest van de Hoge Raad van 16 juni 2009 bevestigt dat het oogmerk van levenslange opsluiting niet afdoet aan de mogelijkheid de straf op enig moment door middel van gratie te bekorten. Hoewel het niet met zoveel woorden in het arrest valt te lezen, zou daaruit kunnen worden afgeleid dat een gratieverzoek niet moet kunnen worden afgewezen op de enkele grond dat de strafrechter bij het opleggen van de levenslange straf het oogmerk van levenslange opsluiting had. Een dergelijke benadering zou ook in overeenstemming zijn met de rolverdeling bij het bepalen van de duur van de levenslange straf. De rechter die de straf oplegt kan niet overzien of de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de strafdoelen die hem tot het opleggen van onze zwaarste straf hebben gebracht, na verloop van bijvoorbeeld dertig jaar, voortzetting van de tenuitvoerlegging van de straf nog kunnen rechtvaardigen. In dit verband spreekt de benadering die de procureur-generaal bij de Hoge Raad in zijn conclusie voor HR NJ 2007, 345 hanteerde mij aan. Volgens de procureur-generaal wordt met de levenslange gevangenisstraf niet de definitieve uitsluiting uit de samenleving nagestreefd, maar wordt beoogd die mogelijk te maken voor zover en zolang daarmee een met de strafrechtstoepassing na te streven doel wordt gediend. Deze formulering sluit nauw aan bij de gratiegrond van artikel 2, aanhef en onder b, van de Gratiewet, die historisch gezien is verbonden met de mogelijkheid van omzetting van de levenslange gevangenisstraf in een tijdelijke gevangenisstraf door middel van gratie. [6] Een voorziening ter verkorting van de levenslange gevangenisstraf behoeft, anders dan het middel betoogde, niet te bestaan uit een wettelijk voorgeschreven periodieke herbeoordeling van de straf door een rechter. Volgens het Europese Hof is het voldoende als de duur van de straf de iure en de facto te eniger tijd kan worden verkort. Zodanige wettelijk verankerde, periodieke rechterlijke toetsing kan volgens de Hoge Raad wel 'geëigend' zijn om de in artikel 3 EVRM vervatte waarborg gestalte te geven, maar de vraag of zodanige wettelijke regeling er moet komen, laat de Hoge Raad terecht ter beantwoording aan de wetgever. Van strijd met artikel 5, vierde lid, EVRM is naar het oordeel van de Hoge Raad geen sprake, omdat aan de veroordeelde gratie kan worden verleend en de burgerlijke rechter zich kan uitlaten over de rechtmatigheid van de voortgezette tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf. Gratieverlening is in het verleden een veel gebruikt instrument ter verkorting van de levenslange gevangenisstraf geweest. Dat geldt niet voor de gang naar de burgerlijke rechter. [7] Die heeft nimmer geleid tot inkorting van een levenslange gevangenisstraf. De vraag is dan ook in hoeverre de laatstgenoemde rechtsgang een reëel perspectief op verkorting van de levenslange straf biedt. In de praktijk stelt de burgerlijke rechter zich zeer terughoudend op bij het beoordelen van vorderingen die ertoe strekken de tenuitvoerlegging van straffen te verkorten. Een vordering tot invrijheidstelling van een tot een levenslange gevangenisstraf veroordeelde in afwachting van een beslissing op een gratieverzoek wordt in de regel slechts toewijsbaar geacht als 'hoogstwaarschijnlijk is dat het gratieverzoek zal worden toegewezen'. Alleen in geval van 'klemmende redenen' is de burgerlijke rechter bereid de gratieprocedure te doorkruisen. [8] De procedure ten overstaan van de voorzieningenrechter 6

7 lijkt ook weinig geschikt om te beoordelen of met voortzetting van de tenuitvoerlegging nog bepaalde strafdoelen zijn gediend. In de rechtspraak van de burgerlijke rechter staat bovendien de plicht tot tenuitvoerlegging van door de rechter opgelegde straffen, die voortvloeit uit artikel 553 Sv, voorop. [9] Het advies van de strafrechter in de gratieprocedure komt dan ook in de praktijk aanzienlijk meer gewicht toe bij de mogelijke omzetting van de levenslange straf in een tijdelijke dan de rechtsgang voor de burgerlijke rechter. De advocaat-generaal nodigde de Hoge Raad er ook toe uit te bepalen dat een tot een levenslange gevangenisstraf veroordeelde naar geldend Nederlands recht perspectief op vrijlating moet worden geboden door middel van gratie en dat dit meebrengt dat na verloop van tijd periodiek moet worden bezien of er nog grond is voor voortgezette vrijheidsbeneming. Alleen daardoor zou al iets van de spanning die volgens hem bestaat tussen de huidige tenuitvoerleggingspraktijk en artikel 3 EVRM worden weggenomen. Aan die uitnodiging geeft de Hoge Raad geen gehoor. De Hoge Raad acht het 'niet zonder betekenis' dat de hiervoor kort besproken volgprocedure langgestraften is ingetrokken, waarmee een belangrijke mogelijkheid tot een tussentijdse beoordeling van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf is komen te vervallen. Beslissend voor de uitkomst van de zaak is het vervallen van de volgprocedure echter niet, omdat de mogelijkheid tot gratieverlening voor levenslang gestraften niet is teniet gedaan, zij het dat die mogelijkheid thans in beginsel afhankelijk is van het initiatief van de veroordeelde. In het middel was voorts gesteld dat een in Nederland opgelegde levenslange gevangenisstraf nimmer wordt verkort, zodat de facto geen mogelijkheid van verkorting bestaat. Onderzoek naar deze stelling zou een feitelijk onderzoek vergen, waarvoor de cassatieprocedure zich niet leent. Wel merkt de Hoge Raad op dat de in de conclusie van de advocaat-generaal neergelegde informatie onvoldoende grond bevat voor de stelling dat het verkorten van de levenslange gevangenisstraf thans in feite illusoir is. Indien evenwel zou komen vast te staan dat een levenslange gevangenisstraf in feite nimmer wordt verkort, kan dat volgens de Hoge Raad van betekenis zijn bij het beantwoorden van de vraag of de oplegging van een levenslange gevangenisstraf dan wel verdere voortzetting van een dergelijke straf zich verdraagt met artikel 3 EVRM. De Hoge Raad formuleert voorzichtig. Hij sluit nauw aan bij de overwegingen van het Straatsburgse Hof in de zaak van Kafkaris tegen Cyprus. [10] Het Hof overwoog dat 'the imposition of an irreducible life sentence on an adult may raise an issue under art. 3'. Het terughoudende 'may raise an issue' vertaalt zich in het arrest van de Hoge Raad in 'kan van betekenis zijn'. In aansluiting op de terminologie van het middel, spitst de overweging van de Hoge Raad zich toe op de gestelde situatie dat de levenslange gevangenisstraf 'nimmer wordt verkort'. Daarvan zal niet snel sprake zijn. De conclusie van advocaat-generaal Knigge dat de wijze waarop thans in Nederland invulling lijkt te worden gegeven aan de levenslange gevangenisstraf op gespannen voet staat met het EVRM wordt vooralsnog door de Hoge Raad niet gedeeld. Door degenen die pleiten voor een periodieke herbeoordeling van de noodzaak van voortzetting van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf, zal het arrest mogelijk met enige teleurstelling zijn ontvangen, zeker na de conclusie van de advocaat-generaal. Toch komt het arrest ook niet geheel onverwacht. De verlangde helderheid over de daadwerkelijke duur van de levenslange gevangenisstraf kan de Hoge Raad, gelet op de beperkingen die nu eenmaal uit zijn wettelijke taak voortvloeien, maar ten dele geven. In het arrest waakt de Hoge Raad er zorgvuldig tegen zich op het terrein van de wetgever dan wel de Kroon te begeven. Hij sluit vooral nauw aan bij de overwegingen in het Kafkaris-arrest. Bovendien moet worden bedacht dat in de desbetreffende overwegingen met name wordt getoetst aan artikel 3 EVRM, dat in ons strafrecht toch als een absolute ondergrens zal moeten worden aangemerkt voor de invulling van strafrechtelijke sancties. Omgekeerd wil de omstandigheid dat de huidige praktijk van de levenslange gevangenisstraf niet in strijd is met artikel 3 EVRM niet zeggen dat er geen goede gronden zijn om te komen tot een stelsel waarin de rechter zich tussentijds kan uitlaten - in een met meer waarborgen omklede procedure dan de gratieprocedure - over de noodzaak van voortgezette tenuitvoerlegging van onze zwaarste straf. Die discussie zal echter vooral in het parlement moeten worden gevoerd en niet in de rechtszaal ten tijde van de oplegging van een levenslange gevangenisstraf. Met advocaat-generaal Knigge kan worden ingestemd dat het de hoogste tijd is dat meer helderheid wordt geboden over het beleid ten aanzien van gratiëring van hen die tot een levenslange gevangenisstraf zijn veroordeeld. Het bieden van enig perspectief door een periodieke herbeoordeling van de noodzaak van de 7

8 voortzetting van de straf is uit een oogpunt van een menswaardige invulling van de levenslange straf geboden. De tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf zou naar mijn mening niet langs - of net boven - de ondergrens van de artikelen 3 en 5, vierde lid, van het EVRM moeten plaatsvinden. Verlening van gratie Enkele weken nadat de Hoge Raad had geoordeeld dat niet vaststaat dat in Nederland levenslange gevangenisstraffen nimmer worden verkort, werd gratie verleend aan een tot levenslange gevangenisstraf veroordeelde. Dat was voor het eerst sinds drieëntwintig jaar. De gratiëring was gebaseerd op de terminale ziekte van de veroordeelde. Volgens het Gerechtshof te 's-gravenhage bevestigt deze gratiëring dat het bestaande gratiebeleid gratiëring vóór het overlijden van de veroordeelde mogelijk maakt. [11] Hoewel op dit moment van een gratiebeleid geen sprake lijkt te zijn, toont de gratiëring wel aan dat in Nederland geen sprake is van een situatie waarin de levenslange gevangenisstraf 'nimmer wordt verkort'. NRC Handelsblad merkte naar aanleiding van de gratiëring in zijn hoofdredactioneel commentaar op: 'Gratie wordt hier alleen verleend als een levenslang gestrafte ongeneeslijk ziek is: sterven mag in vrijheid, verder leven niet.' [12] Die conclusie lijkt in algemene zin voorbarig. Wel zal een gratiebeleid als instrument voor de verkorting van levenslange gevangenisstraffen naar mijn mening meer moeten omvatten dan invrijheidstelling in gevallen van terminale ziekte. Twee maal levenslang? In verband met de duur van de levenslange straf is ook het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2008, NJ 2008, 429 van belang. Centraal stond de vraag of aan de verdachte, die zich had onttrokken aan een in 1978 in Engeland opgelegde levenslange gevangenisstraf, opnieuw een levenslange gevangenisstraf - nu in Nederland - kon worden opgelegd. Eerder is er, onder meer tijdens de discussie over de vervolging van Mohammed B. voor zijn aandeel in de zogenoemde 'Hofstadgroep', wel vanuit gegaan dat aan een tot een levenslange gevangenisstraf veroordeelde geen vrijheidsstraf meer kan worden opgelegd. Advocaat-generaal Machielse maakt in dit verband onderscheid tussen de situatie waarin de eerste levenslange gevangenisstraf in het buitenland is opgelegd en de situatie waarin deze in Nederland is opgelegd. Een tweede in Nederland opgelegde levenslange gevangenisstraf ontbeert volgens hem elke zin. Een redelijke wetstoepassing brengt volgens hem mee dat aan een in Nederland tot een levenslange gevangenisstraf veroordeelde niet alsnog in een andere zaak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden opgelegd. Voor in het buitenland opgelegde levenslange gevangenisstraffen geldt dit volgens de advocaat-generaal niet, omdat het internationale recht noch het nationale recht de eis stelt dat de nationale rechter bij het bepalen van een strafplafond rekening houdt met strafrechtelijke veroordelingen door buitenlandse rechters. De Hoge Raad maakt dit naar mijn mening zinvolle onderscheid niet. Anders dan in HR NJ 2007, 345, waarin de onverenigbaarheid van de combinatie van een levenslange gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met dwangverpleging aan de hand van de aard van de sancties wordt beargumenteerd, gaat de Hoge Raad niet in op de zin of zinloosheid van twee cumulerende levenslange gevangenisstraffen. In een enkele zin overweegt de Hoge Raad dat de opvatting die aan het middel ten grondslag ligt onjuist is omdat zij, behoudens in het geval bij de nieuwe berechting artikel 63 Sr van toepassing is, geen steun vindt in de wettelijke bepalingen van de oplegging van vrijheidsstraffen. Wellicht kan hieruit worden afgeleid dat de Hoge Raad ook in dit arrest uitgaat van een reële mogelijkheid van inkorting van de levenslange gevangenisstraf. In geval van een situatie waarin de levenslange gevangenisstraf wordt ten uitvoer gelegd tot de dood erop volgt, zou de oplegging van een tweede levenslange gevangenisstraf inderdaad elke zin ontberen. 3Reisverbod als bijzondere voorwaarde De Hoge Raad heeft zich in twee recente arresten uitgelaten over het Antilliaanse reisverbod als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling. Deze voorwaarde, die werd toegepast ten aanzien van drugskoeriers, komt er kort samengevat op neer dat de veroordeelde gedurende (een deel van) de proeftijd niet zal reizen vanuit het Koninkrijk (in het bijzonder Curaçao), behoudens ontheffing van het openbaar ministerie. Het paspoort van de veroordeelde blijft gedurende de periode dat de voorwaarde van kracht is onder beheer van het 8

9 openbaar ministerie. Van oudsher vormt de bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling een beproefd instrument om de veroordeelde ertoe aan te zetten bepaalde plaatsen te mijden. In de parlementaire geschiedenis wordt in dit verband het caféverbod genoemd. Later kwamen daar bijvoorbeeld een stadionverbod en een straatverbod bij. [13] Het stellen van een dergelijke voorwaarde kan zinvol zijn ter voorkoming van nieuwe (veelal: soortgelijke) strafbare feiten. Het kan ook voortkomen uit de wens de veroordeelde aan te zetten tot gedrag waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht, zoals het mijden van de straat waar het slachtoffer woont om deze de confrontatie met de dader te besparen. Uiteraard is een combinatie van deze doelstellingen ook mogelijk. De basis voor het stellen van locatiegeboden of -verboden is gelegen in artikel 14c, tweede lid, aanhef en onder 5 Sr, dat overeenkomt met artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder e, SrNa. Deze bepaling bevat de zeer algemene omschrijving dat de rechter andere bijzondere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende, kan stellen. In de rechtspraak is de mogelijkheid voorwaarden van deze categorie te stellen onder meer ingeperkt door de twee, hiervoor genoemde doelcriteria: de voorwaarde moet strekken ter bevordering van goed levensgedrag dan wel een gedraging betreffen waartoe de veroordeelde uit een oogpunt van maatschappelijk betamelijkheid gehouden moet worden geacht. Het eerste doelcriterium, dat tot het arrest van 6 november 2007 in onbruik leek te zijn geraakt en vervangen leek te zijn door meer eigentijdse formuleringen, behelst vooral het streven de veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe, veelal soortgelijke strafbare feiten. De tweede categorie is meer retrospectief van aard en heeft betrekking op gedragingen waartoe de veroordeelde na het plegen van zijn delict fatsoenshalve gehouden is. Bij de beoordeling of een beperking van de bewegingsvrijheid nog binnen de globale omschrijving 'het gedrag van de veroordeelde betreffende' valt, zijn de duur en de mate waarin deze de veroordeelde in zijn bewegingsvrijheid beperkt relevant, in het bijzonder in het licht van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De vrijheidsbeperking door een bijzondere voorwaarde zal in elk geval minder zwaar moeten zijn dan de vrijheidsbenemende onvoorwaardelijke sanctie. Gelet op het legaliteitsbeginsel, zullen de grenzen van de voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende, niet te ruim mogen worden getrokken. Bijzondere voorwaarden kunnen ook inbreuk maken op verdragsrechten. Bij een beperking van de bewegingsvrijheid dient in dit verband te worden gedacht aan artikel 12, eerste lid, IVBPR en artikel 2, eerste lid, van het Vierde Protocol bij het EVRM. In de rechtspraak leek - tot de hierboven geciteerde arresten - aan de toetsing van bijzondere voorwaarden aan verdragsbepalingen niet veel zelfstandige betekenis toe te komen. De mate van beperking van een recht dat was neergelegd in een verdragsbepaling woog uiteraard wel indirect mee bij de beoordeling of de voorwaarde binnen het bereik van artikel 14c, tweede lid, aanhef en onder 5, Sr bleef. Maar de omstandigheid dat de duur en de mate van de beperking van de bewegingsvrijheid in het licht van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit toelaatbaar werden geacht en de voorwaarde daarmee viel binnen het bereik van artikel 14c, tweede lid, aanhef en onder 5 Sr, maakte veelal reeds dat de voorwaarde ook op grond van artikel 12, derde lid, IVBP respectievelijk artikel 2, derde lid, van voornoemd Vierde Protocol toelaatbaar was. [14] Verblijfsgeboden of -verboden in het kader van de bijzondere voorwaarde zullen in concrete zaken moeten worden getoetst aan de hiervoor genoemde criteria. Een straatverbod of stadsverbod kan onder omstandigheden toelaatbaar zijn. [15] Dat geldt niet voor een algemeen geformuleerde, voorwaarde dat de veroordeelde vreemdeling 'binnen 12 uur na zijn invrijheidstelling Nederland verlaat en daarin binnen de proeftijd niet terugkeert'. Een dergelijke voorwaarde voldoet reeds niet aan (één van) de hiervoor genoemde doelcriteria. [16] De twee Antilliaanse zaken waarin de reisverboden centraal stonden, riepen de vraag op of de duur en mate van de beperking van de bewegingsvrijheid zodanig waren dat daarvoor een uitdrukkelijke wettelijke bepaling vereist is. Het reisverbod zoals geformuleerd in HR NJ 2008, 33, verklaarde in beginsel de gehele wereld, met uitzondering van Curaçao, gedurende de gehele proeftijd van twee jaren tot verboden terrein. Deze voorwaarde werd bovendien opgelegd aan een inwoner van Togo, dus aan iemand die niet afkomstig was uit het land waar hij zou moeten verblijven. Het wekt dan ook geen verwondering dat de Hoge Raad de voorwaarde niet toelaatbaar oordeelt. De weg waarlangs de Hoge Raad tot het oordeel komt dat de voorwaarde niet toelaatbaar is, roept wel vragen op. Zo neemt de Hoge Raad aan dat het Gerecht in eerste aanleg en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie de 9

10 voorwaarde hebben gesteld omdat de veroordeelde tot de desbetreffende gedragingen uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht. Het komt mij voor dat het hier veeleer gaat om een voorwaarde die tot strekking heeft toekomstig strafbaar gedrag te voorkomen en die derhalve is opgelegd 'ter bevordering van goed levensgedrag'. Hoewel de strafmotivering door het Hof in dit opzicht geen helderheid biedt, lijkt het reisverbod niet te zijn bedoeld om de veroordeelde te verplichten tot gedragingen waartoe hij op basis van het door hem gepleegde delict fatsoenshalve gehouden zou zijn. Het niet reizen vanuit Curaçao en het inleveren van zijn paspoort kunnen ook bezwaarlijk als gedragingen worden aangemerkt waartoe de veroordeelde uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden kan worden geacht. Met de aanname van de Hoge Raad dat de voorwaarde tot de tweede categorie bijzondere vooraarden behoort, was het lot van de bijzondere voorwaarde reeds bezegeld. Het besproken arrest betekende nog niet het einde van het reisverbod als bijzondere voorwaarde. Op de Antillen werd ervan uitgegaan dat de specifieke omstandigheden in de hiervoor besproken zaak hadden geleid tot het voor de criminaliteitsbestrijding aldaar teleurstellende resultaat. Voor de rechtsontwikkeling is het dan ook goed dat de procureur-generaal bij de Hoge Raad een vordering tot cassatie in het belang der wet heeft ingediend in de zaak die leidde tot het arrest van de Hoge Raad van 25 november 2008, NJ 2009, 320, m.nt. N. Keijzer. In deze zaak was de voorwaarde aan een Antilliaan opgelegd, had het Hof overwogen dat de voorwaarde ertoe strekte de veroordeelde ervan te weerhouden wederom een soortgelijk strafbaar feit te begaan en had het verbod betrekking op reizen van de Nederlandse Antillen naar enig ander land. De uitkomst was dan ook meer ongewis dan in HR NJ 2008, 33. De Hoge Raad acht, in afwijking van zijn procureur-generaal, ook deze bijzondere voorwaarde ontoelaatbaar. Aan een ingrijpende inbreuk in de bewegingsvrijheid van de verdachte moet een wettelijke regeling ten grondslag liggen die voldoet aan de uit artikel 2, derde en vierde lid, Vierde Protocol bij het EVRM voortvloeiende eisen van kenbaarheid en voorzienbaarheid. Artikel 17c, tweede lid, onder e, SrNa kan volgens de Hoge Raad niet gelden als zo'n regeling. De Hoge Raad verlangt voor een ingrijpende beperking van de bewegingsvrijheid als in deze zaak volgens hem aan de orde een meer expliciete wettelijke voorziening dan de globale omschrijving 'het gedrag van de veroordeelde betreffende'. Daarmee legt hij bij zijn toetsing van de toelaatbaarheid van een bijzondere voorwaarde een zwaarder accent op de toetsing aan de verdragsrechtelijke eisen dan in eerdere arresten. Voor de uitkomst maakt dat naar mijn mening niet veel verschil. In de kern gaat het erom dat artikel 14c, tweede lid, aanhef en onder 5 Sr en artikel 17c, tweede lid, onder e SrNa een te globale omschrijving bevatten ter rechtvaardiging van een voorwaarde die relatief sterk ingrijpt in de bewegingsvrijheid van de veroordeelde. Met de beide arresten van de Hoge Raad viel het doek voor het Antilliaanse reisverbod en is het wachten op een expliciete verankering in de wet, die wel voldoet aan de vereisten van kenbaarheid en voorzienbaarheid. 4De strafrechter en de wijze van tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf Tot slot is het arrest van het Bossche hof van 23 juni 2009 vermeldenswaard. Het hof veroordeelde in dit arrest een man voor het bezit van kinderporno tot een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf. Twee maanden waren onvoorwaardelijk opgelegd. Bij het bepalen van de hoogte van de straf overwoog het hof dat het kennis had genomen van de maatschappelijke discussie over een aantal korte gevangenisstraffen die niet zijn ondergaan, maar waarbij de veroordeelden in plaats daarvan onder elektronisch toezicht zijn gesteld. Het hof overwoog dat een dergelijke wijze van executie in de door hem beoordeelde zaak zeer ongewenst zou zijn. Het hof merkte op dat het bewust had gekozen voor een beperkt onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf en niet voor de als milder ervaren werkstraf. Het hof besloot: 'Een in het algemeen als nóg milder ervaren vorm van straf, te weten elektronisch toezicht zou in het geheel niet voldoen aan de bedoelingen van het hof.' In dit arrest doet zich de spanning gevoelen tussen de rechter die de straf oplegt en de ruime mate van vrijheid die de executieve heeft, of zich zonder expliciete wettelijke grondslag veroorlooft, om de straf in te vullen. In het vonnis of arrest wordt in de regel volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf. De wijze waarop de gevangenisstraf wordt ten uitvoer gelegd, onttrekt zich grotendeels aan de waarneming van de rechter die de straf heeft opgelegd. De Penitentiaire beginselenwet geeft de uitvoerende autoriteiten een ruime mate van vrijheid bij het invullen van het detentietraject. Door het geven van aanwijzingen zou de rechter enige invloed op de tenuitvoerlegging kunnen uitoefenen. Artikel 15, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet bepaalt dat de selectiefunctionarissen bij de beslissingen tot 10

11 plaatsing en overplaatsing de aanwijzingen van de het openbaar ministerie en van de autoriteiten die de straf of maatregel hebben opgelegd in aanmerking nemen. Voor zover mij bekend, komt het in de praktijk zelden voor dat zodanige aanwijzing wordt gegeven. In de wet is ook niet uitgewerkt waaruit een dergelijke rechterlijke aanwijzing zou kunnen bestaan. [17] Soms worden die ruime grenzen in de Penitentiaire beginselenwet in de uitvoeringspraktijk nog verder opgerekt, zoals met het experiment van elektronische detentie voor kortgestraften. In deze variant wordt de veroordeelde in de gelegenheid gesteld zijn vrijheidsstraf (in de meeste gevallen) thuis uit te zitten, waarbij zijn aanwezigheid langs elektronische weg wordt gecontroleerd door middel van een enkelband. Alleen op vooraf vastgestelde momenten en voor bepaalde doeleinden mag de veroordeelde het huis verlaten. Met de toename van de vrijheden die de uitvoerende autoriteiten zich veroorloven, neemt de kans dat de bedoeling van de strafrechter niet in de tenuitvoerlegging wordt weerspiegeld toe. Het arrest van het Bossche hof bevat een aansporing aan het adres van de uitvoerende autoriteiten bij de tenuitvoerlegging van de straf de bedoeling van de rechter met de straf te respecteren. Het arrest zou in de discussie over de invoering van thuisdetentie als hoofdstraf dan wel als executiemodaliteit een rol kunnen spelen. Het vormt een argument de reeds geruime tijd in een conceptwetsvoorstel [18] ingeslagen weg om thuisdetentie als hoofdstraf in te voeren te vervolgen. Thuisdetentie als executiemodaliteit rekt de grenzen van de vrijheidsstraf al te zeer op. Als onverhoopt voor laatstgenoemde variant zou worden gekozen, zou deze in elk geval gepaard moeten gaan met meer zeggenschap van de rechter over de wijze van executie. Het arrest van het Bossche hof zou meer in het algemeen een goede aanleiding kunnen zijn voor een fundamentele discussie over een betere afstemming van de verschillende fasen van de strafrechtelijke sanctionering. Voetnoten Voetnoten [0] Citeerwijze: F.W. Bleichrodt, 'De strafrechter en de invulling van de straf', DD 2009, 66. [*] Hoogleraar straf(proces)recht Erasmus Universiteit Rotterdam en advocaat te Den Haag. [2] Bedoeld is het hiervoor opgenomen arrest van de Hoge Raad van 16 juni 2009,LJN BF3741. [3] Artikel 12 IVBPR en artikel 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM. [4] Artikel 12 IVBPR en artikel 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM. [5] Zie resp. Hof Leeuwarden 19 juli 2006, LJN AY4320 en 22 december 2006, LJN AZ5123, Rechtbank Utrecht 13 februari 2009, LJN BH2918 en Gerechtshof 's-hertogenbosch 14 juli 2005, LJN AT9335. [6] Zie nader: W.F. van Hattum, 'In de daad een mens. De gratieprocedure levenslanggestraften: departementaal beleid en magistratelijke toezicht, vroeger en nu', DD 2009, 24. [7] Zie bijvoorbeeld HR 11 februari 1977, NJ 1977, 255. [8] Zie bijvoorbeeld Vzr. Rb Den Haag 8 oktober 2007 (KG 07/999) en het arrest van het Hof Den Haag in deze zaak van 18 november 2008, met zaaknummer /01. [9] Zie bijvoorbeeld HR 1 februari 1991, NJ 1991, 413 m.nt. ThWvV en voor een uitzondering op de regel: HR 31 oktober 2003, NJ 2005, 196 m.nt. EAA, r.o [10] EHRM 12 februari 2008, EHRC 2008, 52. [11] Gerechtshof 's-gravenhage 17 juli 2009, LJN BJ2879. [12] NRC Handelsblad 1 augustus [13] Zie bijvoorbeeld HR 12 januari 1988, NJ 1989, 12 respectievelijk HR 14 mei 1996, NJ 1999, 560. [14] Zo bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 14 mei 1996, NJ 1996, 560 over een meldingsplicht tijdens wedstrijden van Feyenoord (in het arrest overigens consequent verbasterd tot Feijenoord) gedurende de eerste drie maanden van de proeftijd. [15] Zie HR 12 januari 1988, NJ 1989, 12 en HR 6 februari 1990, NJ 1990, 429, m.nt. ThWvV. [16] HR 26 november 1968, NJ 1970, 123, m.nt. E. [17] Behoudens artikel 37b, tweede lid, Sr, waarin is bepaald dat de rechter in geval van een combinatie van 11

12 terbeschikkingstelling met dwangverpleging en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in het vonnis een advies kan opnemen over de aanvang van het tijdstip van verpleging. [18] Het conceptwetsvoorstel is te raadplegen via Zie voorts het advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing en jeugdbescherming over dit voorstel van 6 juli 2007 ( 12

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 832 Vragen van het lid

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013 2014 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 1336 Vragen van het lid

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993 ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993 Instantie Datum uitspraak 11-11-2009 Datum publicatie 11-11-2009 Gerechtshof Leeuwarden Zaaknummer 24-002029-08 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

Q&A s Levenslange gevangenisstraf (vragen en antwoorden)

Q&A s Levenslange gevangenisstraf (vragen en antwoorden) Q&A s Levenslange gevangenisstraf (vragen en antwoorden) 1. Hoeveel levenslanggestraften zijn er nu in NL? Op dit moment zijn er 33 mensen onherroepelijk veroordeeld tot levenslang. Dat betekent dat zij

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833 ECLI:NL:PHR:2014:1700 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie 01-07-2014 Datum publicatie 26-09-2014 Zaaknummer 12/04833 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Titel II. Straffen. 1. Algemeen. Artikel 1:11

Titel II. Straffen. 1. Algemeen. Artikel 1:11 Titel II Straffen 1. Algemeen Artikel 1:11 1. De straffen zijn: a. de hoofdstraffen: 1. gevangenisstraf; 2. hechtenis; 3. taakstraf; 4. geldboete. b. de bijkomende straffen: 1. ontzetting van bepaalde

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201109405/1 /V4. Datum uitspraak: 20 september 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

34300 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2016

34300 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2016 34300 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2016 Nr. 75 Brief van de minister van Veiligheid en Justitie Aan de Voorzitter van de Tweede

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO8408 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO8408 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHLEE:2010:BO8408 Instantie Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak 17-12-2010 Datum publicatie 22-12-2010 Zaaknummer 24-002079-08 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06 ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 06-03-2007 Datum publicatie 06-03-2007 Zaaknummer 00636/06 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Aangenomen en overgenomen amendementen

Aangenomen en overgenomen amendementen Overzicht van stemmingen in de Tweede Kamer afdeling Inhoudelijke Ondersteuning aan De leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie Betreffende wetsvoorstel: 34126 Wijziging van het Wetboek

Nadere informatie

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman) arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman) Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis

Nadere informatie

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237 ECLI:NL:RBOVE:2017:2237 Instantie Rechtbank Overijssel Datum uitspraak 26-04-2017 Datum publicatie 31-05-2017 Zaaknummer 08/910083-15 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Raadkamer

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016-2017 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de afschaffing van de voorwaardelijke invrijheidstelling en aanpassing van de voorwaardelijke

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:HR:2010:BO2558 ECLI:NL:HR:2010:BO2558 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 02-11-2010 Datum publicatie 03-11-2010 Zaaknummer 09/00354 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BO2558

Nadere informatie

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid: 2014-05-11

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid: 2014-05-11 ECLI:NL:GHSHE:2015:3566 Instantie: Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak: 16-09-2015 Datum publicatie: 17-09-2015 Zaaknummer: 20-002514-14 Rechtsgebieden: Materieel strafrecht Strafprocesrecht Bijzondere

Nadere informatie

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe,

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe, Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe, X Z (belanghebbende), \ beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 4 juli 2013. Bij brief van 11 oktober 2013 heeft de griffier mij

Nadere informatie

Datum 23 februari 2012 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over de voorlopige hechtenis van dhr. R.

Datum 23 februari 2012 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over de voorlopige hechtenis van dhr. R. 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den

Nadere informatie

De Minister van Veiligheid en Justitie. Postbus 20301 2500 EH Den Haag. Advies wetsvoorstel toevoegen gegevens aan procesdossier minderjarige

De Minister van Veiligheid en Justitie. Postbus 20301 2500 EH Den Haag. Advies wetsvoorstel toevoegen gegevens aan procesdossier minderjarige POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Juliana van Stolberglaan 4-10 TEL 070-88 88 500 FAX 070-88 88 501 INTERNET www.cbpweb.nl www.mijnprivacy.nl AAN De Minister van Veiligheid en Justitie

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499 ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499 Instantie Rechtbank Zutphen Datum uitspraak 25-09-2007 Datum publicatie 28-09-2007 Zaaknummer 06/580261-07 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken

Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Ministerie van Justitie j1 Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Directie Wetgeving Postadres: Postbus 20301, 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2007 500 Wet van 6 december 2007 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de vervroegde

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4974 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4974 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4974 Instantie Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak 05-03-2009 Datum publicatie 05-03-2009 Zaaknummer 24-002073-08 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012 ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012 Instantie Datum uitspraak 11-06-2003 Datum publicatie 12-08-2003 Zaaknummer 2200326602 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-gravenhage

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2004 2005 28 192 Drugssmokkel Schiphol Nr. 35 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 8 november

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstatc 200702235/2. Datum uitspraak: 1 2 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad van State 201200615/1/V4. Datum uitspraak: 13 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

NEDERLANDSE ORDE VAN ADVOCATEN

NEDERLANDSE ORDE VAN ADVOCATEN Ontvangen op 17-01-2018 Verwerkt op 17-01-2018 NEDERLANDSE ORDE VAN ADVOCATEN Tevens per internetconsultatie Tweede Kamer der Staten-Generaal t.a.v. de heer W.M.J. de Wildt Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG

Nadere informatie

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag RAPPORT Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag Een onderzoek naar een afwijzing van het Openbaar Ministerie in Den Haag om kosten na vrijspraak te vergoeden. Oordeel Op basis van het onderzoek

Nadere informatie

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2013 in de zaak tegen: thans gedetineerd in de.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2013 in de zaak tegen: thans gedetineerd in de. vonnis RECHTBANK NOORD-HOLLAND Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf Locatie Schiphol Meervoudige strafkamer Parketnummer: Uitspraakdatum: 8 april 2013 Tegenspraak Strafvonnis Dit vonnis is gewezen naar

Nadere informatie

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken parketnummer : 20.001938.96 uitspraakdatum : 29 april 1997 verstek dip GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis

Nadere informatie

Betreft: [klager] datum: 25 augustus 2015

Betreft: [klager] datum: 25 augustus 2015 Nummer: 15/1573/GB Betreft: [klager] datum: 25 augustus 2015 De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat

Nadere informatie

B E L A N G E N B E H A R T I G I N G L E D E N O M / Z M K W A L I T E I T R E C H T S P R A A K

B E L A N G E N B E H A R T I G I N G L E D E N O M / Z M K W A L I T E I T R E C H T S P R A A K Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak De minister van Justitie Mr. E.M.H. Hirsch Ballin Postbus 20301 2500 GH Den Haag Datum: 17 februari 2010 Ons kenmerk: B2.1.9./1764/RO Uw kenmerk: 5633273/09/6 Onderwerp:

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2017:9296

ECLI:NL:RBDHA:2017:9296 ECLI:NL:RBDHA:2017:9296 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 08-05-2017 Datum publicatie 17-08-2017 Zaaknummer C/09/531370 / KG ZA 17/527 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Verbintenissenrecht

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017-2018 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de afschaffing van de voorwaardelijke invrijheidstelling en aanpassing van de voorwaardelijke

Nadere informatie

6. Bij brief van 22 oktober 2001 heeft Vebega de gronden van haar bezwaarschrift op het punt van de ontvankelijkheid aangevuld.

6. Bij brief van 22 oktober 2001 heeft Vebega de gronden van haar bezwaarschrift op het punt van de ontvankelijkheid aangevuld. BESLUIT Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit op het bezwaar gericht tegen de beslissing van 4 september 2001, kenmerk 2269-95.F.049. Zaaknummer 2705-19/ Vebega I.

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2015 460 Wet van 25 november 2015 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en Wetboek van Strafvordering in verband met het laten vervallen van

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017 2018 34 975 Voorstel van wet van het lid Van der Staaij tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de afschaffing van de voorwaardelijke

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201112631/1/V2. Datum uitspraak: 22 januari 2013 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061 ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061 Instantie Datum uitspraak 03-02-2009 Datum publicatie 05-02-2009 Gerechtshof 's-gravenhage Zaaknummer 22-002670-08 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2012 5 Besluit van 14 december 2011, houdende regels inzake het uit te oefenen toezicht bij voorwaardelijke veroordeling (Uitvoeringsbesluit voorwaardelijke

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4388

ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4388 ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4388 Instantie Datum uitspraak 10-02-2011 Datum publicatie 14-02-2011 Gerechtshof Leeuwarden Zaaknummer 24-001943-10 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7907

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7907 ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7907 Instantie Datum uitspraak 30-11-2010 Gerechtshof Leeuwarden Datum publicatie 20-12-2010 Zaaknummer 24-001016-10 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049 ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049 Instantie Datum uitspraak 28-05-2009 Datum publicatie 22-06-2009 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 07-4976 AOW Bestuursrecht

Nadere informatie

Rapport. Rapport over een klacht over de Dienst Justitiële Inrichtingen. Datum: 31 december Rapportnummer: 2013/221

Rapport. Rapport over een klacht over de Dienst Justitiële Inrichtingen. Datum: 31 december Rapportnummer: 2013/221 Rapport Rapport over een klacht over de Dienst Justitiële Inrichtingen. Datum: 31 december 2013 Rapportnummer: 2013/221 2 Feiten Verzoeker komt oorspronkelijk uit Afghanistan en heeft in Nederland een

Nadere informatie

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. 11 Oktober 2013 nr. 12/04012 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-gravenhage van 10 juli 2012, nr. BK-11/00544,

Nadere informatie

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675 ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675 Instantie Rechtbank Utrecht Datum uitspraak 07-09-2011 Datum publicatie 15-09-2011 Zaaknummer 16-600572-11 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel:

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel: Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel: R.T. Wiegerink Belastingblad (BB), maart, Nr. 6, BB 2019/112 16 januari 2019 Gerechtshof Den Haag Belanghebbende heeft onderzoek ter zitting van de rechtbank

Nadere informatie

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 27 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 27 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201104354/1/V2. Datum uitspraak: 27 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 2

Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 2 De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Mr. F. Teeven Postbus 20301 2500 EH Den Haag datum 23 september 2013 contactpersoon Voorlichting doorkiesnummer 06 18609322 e-mail voorlichting@rechtspraak.nl

Nadere informatie

No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012

No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012 ... No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012 Bij Kabinetsmissive van 18 juni 2012, no.12.001344, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273 ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273 Instantie Rechtbank Zutphen Datum uitspraak 31-03-2004 Datum publicatie 08-04-2004 Zaaknummer 06/060115-03 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2014:2785 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2014:2785 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2014:2785 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 22-04-2014 Datum publicatie 31-10-2014 Zaaknummer 23-003653-11 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 27 JUNI 2012 P.12.0873.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.12.0873.F I. P. D. V., II. III. IV. P. D. V., P. D. V., P. D. V., V. P. D. V., Mrs. Cédric Vergauwen en Olivia Venet, advocaten bij de

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2016:935

ECLI:NL:GHDHA:2016:935 ECLI:NL:GHDHA:2016:935 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 31-03-2016 Datum publicatie 06-04-2016 Zaaknummer 22-004068-15 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving ϕ Ministerie van Justitie Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving Directie Juridische en Operationele Aangelegenheden Postadres: Postbus 2030, 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj

Nadere informatie

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Mr. F. Teeven Postbus EH Den Haag

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Mr. F. Teeven Postbus EH Den Haag De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Mr. F. Teeven Postbus 20301 2500 EH Den Haag datum 6 mei 2013 doorkiesnummer 06-18609322 e-mail voorlichting@rechtspraak.nl uw kenmerk 360518 onderwerp Advies

Nadere informatie

Verkorte inhoudsopgave

Verkorte inhoudsopgave Verkorte inhoudsopgave Gebruikte afkortingen 17 I Inleiding, onderzoeksvragen en onderzoeksmethoden 19 1 Inleiding 19 2 Meervoudige aansprakelijkstelling nader beschouwd 20 2.1 Een omschrijving van meervoudige

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2010:BN7215

ECLI:NL:GHSHE:2010:BN7215 ECLI:NL:GHSHE:2010:BN7215 Gerechtshof s-hertogenbosch Datum uitspraak: 17-09-2010 Datum publicatie: 17-09-2010 Zaaknummer: 20-003936-09 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Uitspraak

Nadere informatie

De gevolgen van een strafrechtelijke afdoening voor de verblijfsrechtelijke positie van jongeren

De gevolgen van een strafrechtelijke afdoening voor de verblijfsrechtelijke positie van jongeren De gevolgen van een strafrechtelijke afdoening voor de verblijfsrechtelijke positie van jongeren Dit document beoogt de strafrechtelijke consequenties voor de verblijfsrechtelijke positie van een vreemdeling

Nadere informatie

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: 200907796/1/V2. Datum uitspraak: 7 juli 2010 Raad van State AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 856 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid

Nadere informatie

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL 2 Vergaderjaar 2010-2011 32 856 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 19 637 Vreemdelingenbeleid Nr. 1389 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde Nr. 129 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 10-11-2016 Datum publicatie 29-12-2016 Zaaknummer 23-000872-16 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 319 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijzigingen van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van

Nadere informatie

faculteit rechtsgeleerdheid faculteit rechtsgeleerdheid De levenslange gevangenisstraf

faculteit rechtsgeleerdheid faculteit rechtsgeleerdheid De levenslange gevangenisstraf 30-03-2016 1 De levenslange gevangenisstraf Lezing voor het Fries Juridisch Genootschap Mw. mr. dr. Wiene van Hattum 29 maart 2016 Huishoudelijk 2 Kennismaking: Universitair docent strafrecht en RUG Voorzitter

Nadere informatie

Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom

Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom COUR DE JUSTICE BENELUX GERECHTSHOF ~ Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom Nadere conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda (stuk A 2005/1/13)

Nadere informatie

Een onderzoek naar de wijze waarop de Dienst Justis is omgegaan met een gratieverzoek.

Een onderzoek naar de wijze waarop de Dienst Justis is omgegaan met een gratieverzoek. Rapport Een onderzoek naar de wijze waarop de Dienst Justis is omgegaan met een gratieverzoek. Oordeel Op basis van het onderzoek vindt de klacht over de Dienst Justis niet gegrond. Datum: 23 juni 2016

Nadere informatie

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van, nr. ;

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van, nr. ; Besluit van, tot wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 in verband met een vergoeding voor de beurtelingse verlening van rechtsbijstand in het kader van politieverhoren Op de voordracht

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd ECLI:NL:HR:2014:381 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 18-02-2014 Datum publicatie 19-02-2014 Zaaknummer 13/02084 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556,

Nadere informatie

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie: LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, 225359 Datum uitspraak: 15-02-2012 Datum publicatie: Rechtsgebied: 17-02-2012 Handelszaak Soort procedure: Kort geding Inhoudsindicatie: In deze zaak

Nadere informatie

Edelachtbaar college,

Edelachtbaar college, Edelachtbaar college, X% Namens cliënten, a «a ^ ^ ^ ^ ^ M l e n tel^^^^ tekenen wij beroep in cassatie aan tegen de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 22 september 2011 op het beroepschrift van 10

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de regeling inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling

Nadere informatie

15445/1/06 REV 1 wat/hor/mg 1 DG H 2B

15445/1/06 REV 1 wat/hor/mg 1 DG H 2B RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 24 november 2006 (01.12) (OR. en) 15445/1/06 REV 1 COPEN 119 NOTA van: het voorzitterschap aan: de Raad nr. vorig doc.: 15115/06 COPEN 114 nr. Comv.: COM(2005) 91 def.

Nadere informatie

NEDERLANDSE VERENIGING VOOR RECHTSPPjy^K

NEDERLANDSE VERENIGING VOOR RECHTSPPjy^K NEDERLANDSE VERENIGING VOOR RECHTSPPjy^K De Minister van Veiligheid en Justitie mr. G.A. van der Steur Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG Datum 18 juli 2016 Uw kenmerk 756867 Contactpersoon J.M.A. Timmer Onderwerp

Nadere informatie

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277 Rapport Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) te Leeuwarden ten aanzien van de zelfmeldprocedure en elektronische

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK MigratieWeb ve12000040 201102012/1/V2. Datum uitspraak: 13 december 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2013:1157. 1 Geding in cassatie. 2 Beoordeling van het eerste middel. 3 Beoordeling van het derde middel. Uitspraak.

ECLI:NL:HR:2013:1157. 1 Geding in cassatie. 2 Beoordeling van het eerste middel. 3 Beoordeling van het derde middel. Uitspraak. ECLI:NL:HR:2013:1157 Uitspraak 12 november 2013 Strafkamer nr. 11/04366 P Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam

Nadere informatie

ECLI:NL:RBSGR:2010:BM5070

ECLI:NL:RBSGR:2010:BM5070 ECLI:NL:RBSGR:2010:BM5070 Instantie Datum uitspraak 12-05-2010 Datum publicatie 19-05-2010 Rechtbank 's-gravenhage Zaaknummer 365458 - KG ZA 10-564 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 8 december 2011 Onderwerp Meerdaadse samenloop

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 8 december 2011 Onderwerp Meerdaadse samenloop 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den

Nadere informatie

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman) ECLI:NL:GHAMS:2016:5673 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 01-11-2016 Datum publicatie 30-12-2016 Zaaknummer 23-003159-15 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:1999:AA3765

ECLI:NL:RBROT:1999:AA3765 ECLI:NL:RBROT:1999:AA3765 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 01-04-1999 Datum publicatie 10-11-2004 Zaaknummer VMEDED 99/366-Sl Rechtsgebieden Bestuursrecht Bijzondere kenmerken Voorlopige voorziening

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2014:3775

ECLI:NL:GHAMS:2014:3775 ECLI:NL:GHAMS:2014:3775 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 01-07-2014 Datum publicatie 05-12-2014 Zaaknummer 23-004323-13 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Perspectief voor levenslanggestraften?

Perspectief voor levenslanggestraften? 120 Perspectief voor levenslanggestraften? T. de Bont en S. Meijer * Nederland neemt binnen Europa de positie van buitenbeentje in als het gaat om de levenslange gevangenisstraf. 1 Detentie die in beginsel

Nadere informatie

ADVIES. Conceptwetsvoorstel wijziging regelingen inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling

ADVIES. Conceptwetsvoorstel wijziging regelingen inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling ADVIES Conceptwetsvoorstel wijziging regelingen inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling aan de Minister voor Rechtsbescherming naar aanleiding van het verzoek daartoe bij brief d.d.

Nadere informatie

VAN REDACTIEWEGE. Levenslang en TBS: een LAT-relatie. PM Schuyt

VAN REDACTIEWEGE. Levenslang en TBS: een LAT-relatie. PM Schuyt VAN REDACTIEWEGE Levenslang en TBS: een LAT-relatie PM Schuyt Mevr. Mr. Drs. P.M. Schuyt is universitair docent straf en strafprocesrecht aan de universiteit Leiden en redacteur van dit blad. Op 14 maart

Nadere informatie

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 14.12.2016 COM(2016) 798 final 2016/0399 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot aanpassing van een aantal rechtshandelingen op het gebied

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341 ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341 Instantie Datum uitspraak 24-04-2013 Datum publicatie 24-04-2013 Zaaknummer 20-000702-11 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2017:5462

ECLI:NL:RBAMS:2017:5462 ECLI:NL:RBAMS:2017:5462 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 01-08-2017 Datum publicatie 01-08-2017 Zaaknummer 13/751411-17 RK-nummer: 17/4077 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483 ECLI:NL:HR:2014:2652 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 09-09-2014 Datum publicatie 10-09-2014 Zaaknummer 13/01257 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie In cassatie op

Nadere informatie

Algemene bepalingen. Transactie DDD. Na titel VIII wordt een titel ingevoegd, luidende: TITEL VIIIA BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR JEUGDIGEN.

Algemene bepalingen. Transactie DDD. Na titel VIII wordt een titel ingevoegd, luidende: TITEL VIIIA BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR JEUGDIGEN. DDD Na titel VIII wordt een titel ingevoegd, luidende: TITEL VIIIA BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR JEUGDIGEN Algemene bepalingen Artikel 79a Ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van een strafbaar

Nadere informatie

Juridische basiskennis over de maatregel TBS, oplegging en verlenging

Juridische basiskennis over de maatregel TBS, oplegging en verlenging TBS voor Dummies Juridische basiskennis over de maatregel TBS, oplegging en verlenging Auteur: Miriam van der Mark, advocaat-generaal en lid van de Kerngroep Forum TBS Algemeen De terbeschikkingstelling

Nadere informatie

Hebben goedgevonden en verstaan: ARTIKEL I

Hebben goedgevonden en verstaan: ARTIKEL I Besluit van, houdende wijziging van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met de implementatie van de richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad ter bestrijding

Nadere informatie

Gelijkwaardig ouderschap en co-ouderschap; belang van kind doorslaggevend

Gelijkwaardig ouderschap en co-ouderschap; belang van kind doorslaggevend Regelingen en voorzieningen CODE 7.2.3.38 Gelijkwaardig ouderschap en co-ouderschap; belang van kind doorslaggevend jurisprudentie bronnen EB, Tijdschrift voor scheidingsrecht, afl. 10 - oktober 2010 Gerechtshof

Nadere informatie