Bodemonderzoek in Leiden 29

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Bodemonderzoek in Leiden 29"

Transcriptie

1 Bodemonderzoek in Leiden 29 Archeologisch onderzoek op het Haagwegterrein tussen de Hoflaan en de spoorlijn te Leiden Opgraving van bewoningssporen uit de Romeinse tijd en de late Middeleeuwen T.A. Goossens Met bijdragen van: S. Baetsen E. Jacobs I. van der Jagt S. Knippenberg C. Wiepking W.K. van Zijperden

2 Inhoudsopgave 1. Inleiding 5 2. Landschappelijk kader Landschapsgenese en processen Ontwikkeling van de Oude Rijn 8 3. Archeologisch kader Bewoning in de IJzertijd en Romeinse tijd Bewoning in de late Middeleeuwen en Nieuwe tijd Vooronderzoek in het plangebied Vraagstellingen en methodiek Vraagstellingen Methodiek Resultaten: bodemopbouw Inleiding Profielopnamen Conclusie Resultaten: sporen en structuren Inleiding Sporen uit de IJzertijd Sporen uit de Romeinse tijd Noordelijke vindplaats Zuidelijke vindplaats Sporen uit de late Middeleeuwen en Nieuwe tijd Greppels Kuilen Interpretatie van de vindplaats Resultaten: vondsten Aardewerk uit de Romeinse tijd Inleiding Werkwijze Handgevormd aardewerk Gedraaid aardewerk Conclusie en datering Aardewerk uit de late Middeleeuwen en Nieuwe tijd Inleiding Samenstelling aardewerk Conclusie en datering Keramisch bouwmateriaal Steen Inleiding Steensoort en herkomst Steenmateriaal Conclusie Dierlijk bot Inleiding Werkwijze Botmateriaal Samenstelling botmateriaal Conclusie Menselijk bot Inleiding Botmateriaal Conclusie Metaal Conclusie en aanbevelingen 52 3

3 9. Samenvatting 54 1 Inleiding Literatuur 55 Bijlage I Alle sporenkaart.? Bijlage II Sporenlijst? Bijlage III Sporenlijst met datering? Bijlage IV Determinatielijst aardewerk uit de Romeinse tijd? Bijlage V Determinatielijst aardewerk uit de late Middeleeuwen en Nieuwe tijd? Bijlage VI Determinatielijst keramisch bouwmateriaal? Bijlage VII Determinatielijst steen? Bijlage VIII Determinatielijst dierlijk bot? Bijlage IX Determinatielijst metaal? Het bureau Monumentenzorg & Archeologie van de Gemeente Leiden heeft in de periode 28 november 2005 tot en met 20 januari 2006 een definitief archeologisch onderzoek uitgevoerd in plangebied Haagwegterrein te Leiden (afbeelding 1). De uitwerking en rapportage van de opgraving was in handen van Archeologisch Onderzoek Leiden bv (Archol bv) ANWB Topografische Atlas Nederland!: Afb. 1. Ligging plangebied Leiden-Haagweg (Archol bv) Het Haagwegterrein bevindt zich in het westen van Leiden, tussen de bebouwing langs de Hoflaan in het westen en de spoorlijn Leiden CS-Leiden Lammenschans in het oosten. Het voormalige overslagterrein van vervoersbedrijf Van Gend & Loos was ten tijde van de opgraving in gebruik als grasveld. In 2010 begint Strukton Projectontwikkeling hier met de bouw van driehonderd woningen. De herinrichting van het langgerekte terrein tot woongebied was dan ook de aanleiding voor dit onderzoek. In het kader van de planvorming van het gebied is overeenkomstig het Verdrag van Malta in een vroeg stadium rekening gehouden met eventuele archeologische waarden. Karterend en inventariserend onderzoek hebben aangetoond dat hier twee vindplaatsen aanwezig zijn met sporen uit de (midden-) IJzertijd en de Romeinse tijd. 4 5

4 Dankzij de opgraving van een gebied van ca m 2, waarvan m 2 in het noorden en m 2 in het zuiden, en de daaruit afgeleide kennis, zijn de vindplaatsen ex situ behouden voor het nageslacht. Administratieve gegevens: Opdrachtgever: Strukton Vastgoedontwikkeling Uitvoerder: Gemeente Leiden, Dienst Bouwen & Wonen, bureau Monumentenzorg & Archeologie Bevoegd gezag: Gemeente Leiden, Dienst Bouwen & Wonen, bureau Monumenten & Archeologie Onderzoeksmeldingsnummer: Gemeente, plaats: Leiden Toponiem: Haagwegterrein Kaartblad: 30F Coördinaten: , , , , Datum uitvoering: 28 november 2005 tot en met 20 januari 2006 Projectcode: 05HWG en 06HWG Documentatie & vondsten: Archeologisch Centrum Gemeente Leiden Langebrug TH Leiden 2 Landschappelijk kader W.K. van Zijverden 2.1 Landschapsgenese en processen De Holocene rivierafzettingen in het onderzoeksgebied zijn gevormd door de Oude Rijn, een meanderende rivier. Meanderende rivieren kenmerken zich door het voorkomen van slechts één, meer of minder sterk kronkelende rivierbedding. De rivierbedding verlegt zich door erosie van de oevers in de buitenbocht. In de rivierbedding van een meanderende rivier is de stroomsnelheid niet overal gelijk. De stroomsnelheid is laag in de binnenbocht en hoog in de buitenbocht van de rivierbedding. Hierdoor wordt sediment afgezet in de binnenbocht, terwijl in de buitenbocht erosie van de oever plaatsvindt. Als gevolg van deze erosie en sedimentatie zal de loop van de rivier geleidelijk aan stroomafwaarts en naar buiten verschuiven. Daarnaast fluctueert de waterstand in de rivier door het jaar heen. Gedurende perioden van hoogwater treedt de rivier regelmatig buiten haar oevers en veroorzaakt overstromingen. Wanneer de riviervlakte het lager gelegen omringende gebied overstroomt, blijft de stroomsnelheid in de bedding relatief hoog en wordt grof sediment getransporteerd. Dit sediment blijft in de rivierbedding. Het fijnere sediment wordt echter door het turbulente water in suspensie gebracht en naar het ondergelopen omringende gebied gevoerd. In dit gebied neemt de stroomsnelheid van het water snel af als gevolg van de geringe diepte en de aanwezigheid van vegetatie. Het grofste sediment (zavel en lichte klei) wordt afgezet vlak naast de bedding, op de oevers van de rivier, waardoor zich een oeverwal ontwikkelt. Deze oeverwal wordt bij elke overstroming verder opgehoogd en vormt een langgerekte rug in het landschap. Het fijnere sediment ((matig) zware klei) wordt verder de riviervlakte in getransporteerd. De laaggelegen riviervlakte achter de oeverwallen is het komgebied van de rivier. Als het waterpeil in de rivier zakt wordt het water in deze vlakte door de droogvallende oeverwallen van de rivier afgesneden. In dit stagnerende water kan het fijne sediment uiteindelijk bezinken. De laagste delen van het komgebied zijn zeer nat, ook in perioden dat er geen overstromingen optreden. Op deze plaatsen kan veenvorming gaan optreden. Tijdens perioden van hoogwater stroomt het water via de laagste delen van de oeverwal het komgebied in. Het kan gebeuren dat plaatselijk door erosie geulen ontstaan. Deze geulen, crevassegeulen genoemd, kunnen enkele tientallen meters breed zijn, zich via een onregelmatig patroon vertakken en lopen dood in het komgebied. In en langs de crevassegeulen wordt sediment afgezet, de zogenaamde crevasseafzettingen. Soms groeien nieuwe crevassegeulen uit tot hoofdgeulen, die stroomafwaarts weer aansluiten bij de bestaande geul. In dat geval wordt gesproken van een stroomgordelverlegging of avulsie. Hoogwater kan ontstaan als gevolg van een obstructie in de geul zoals opeenhopingen van drijfhout of drijfijs. Daarnaast komt het seizoensmatig voor: in het voorjaar en het najaar. In het onderzoeksgebied komt hoogwater voor onder invloed van stuwing in de monding van de rivier. Voor de vorming van kreken of perimariene crevasses, zoals ze ook wel in de literatuur worden aangeduid, moet vooral gedacht worden aan springtij en stormvloed of een combinatie van deze twee. Deze laatste vorm van hoogwater zal de belangrijkste factor zijn geweest bij de vorming van crevassegeulen in het onderzoeksgebied. Als een stroomgordel zich verlegt, verliest de rivierarm stroomafwaarts zijn watervoerende functie. De afgesneden of verlaten rivierbedding, de restgeul, wordt grotendeels opgevuld en is veel smaller dan de oorspronkelijke rivierbedding. In de overgebleven laagte staat meestal wel water, maar dit slibt geleidelijk aan dicht. Een restgeul blijft meestal als een langgerekte depressie in het landschap zichtbaar. De oeverwallen van een verlaten rivierarm blijven daarentegen herkenbaar als ruggen in het landschap. In de loop van de tijd wordt dit reliëfverschil benadrukt als gevolg van zakking dat met name optreedt in de riviervlakte. In het gebied rondom de verlaten rivierarm neemt de frequentie en omvang van de overstromingen af. De waterhuishouding kan dusdanig veranderen dat zich een permanent vegetatiedek ontwikkelt en zich in de onderliggende sedimenten een bodem begint te vormen. Wanneer door hernieuwde sedimentatie een einde komt aan de bodemontwikkeling blijft de ontwikkelde bodemhorizont in een dwarsdoorsnede zichtbaar als een donker(blauw) grijze laag. Deze laag wordt ook wel vegetatiehorizont of laklaag genoemd. In de literatuur 6 7

5 wordt aangenomen dat voor de ontwikkeling van een dergelijke horizont enkele honderden jaren noodzakelijk zijn. 1 Op basis van recent onderzoek blijkt dat dit ook sneller mogelijk is. 2 De voornoemde fluviatiel processen resulteren in kenmerkende terreinvormen en geomorfologische eenheden (schematisch weergegeven in afb. 2). De zone waarbinnen de bedding-, restgeul- en oeverafzettingen van een rivier voorkomen, wordt stroomgordel genoemd. De zone waarbinnen de rivierbedding heeft gestroomd en waarin dus beddingafzettingen voorkomen, is de meandergordel. Naast de rivierbedding vormen zich oeverwallen. De oeverwal aan de binnenbocht van de rivier bevindt zich op beddingafzettingen, terwijl de oeverwal aan de buitenbocht op de oude ondergrond, vaak komafzettingen, wordt afgezet. Achter de oeverwallen ligt het komgebied van de rivier met kom- en crevasseafzettingen. Een stroomgordel die als rug in het landschap zichtbaar is, wordt een stroomrug genoemd. 3 verlanding na deze afdamming. De aanvang van deze verlanding is gedateerd tussen 1020 en 1160 n. Chr. en valt min of meer gelijk met de afdamming. 6 De gemiddelde waterdiepte na de verlanding bedroeg ca. 2 meter op de rechte delen en ca. 4 meter in de bochten. 7 In de actieve periode van de Oude Rijn zijn verschillende fasen te onderscheiden, waarin deze rivier meer en minder actief is geweest. In eerste aanleg vormde de Oude Rijn de benedenloop van de Werkhovense meandergordel. Tussen 2600 en 2350 voor Chr. nam het debiet van de Rijn toe. 8 De toename van het debiet viel samen met de toegenomen activiteit van de Werkhovense meandergordel, die gedateerd is tussen 2880 en 2490 voor Chr. 9 Deze toename wordt geweten aan de gedeeltelijke avulsie van de Houtense stroomrug. 10 De bloeifase van de Oude Rijn wordt gelijktijdig met de actieve fase van de Houtense meandergordel geplaatst tussen 2460 en 2030 voor Chr. enerzijds en 820 en 520 voor Chr. anderzijds. 11 De eindfase van de Houtense meandergordel kan overigens veel later worden geplaatst, namelijk in de periode voor Chr. 12 Met het ontstaan van de Kromme Rijn en de Vecht tussen voor Chr. en voor Chr. nam het debiet van de Oude Rijn sterk af. 13 Als gevolg daarvan sneed de Oude Rijn zich diep in,versmalde de rivierbedding en verplaatste deze zich vrijwel niet meer. Hierdoor kwamen de oevers beschikbaar voor bewoning. Dit uitte zich onder meer in bewoning op de oevers en crevasseafzettingen van de Oude Rijn in de IJzertijd en in enkele vondsten uit de (late) Bronstijd. 14 Als gevolg van het ontstaan van de Linge rond voor Chr. en de Waal rond n. Chr. nam het debiet van de Oude Rijn verder af. In de Romeinse tijd heeft de Afb. 2. Voorbeeld van een meanderende rivier (boven) en de geomorfologische eenheden van een stroomgordel (onder). 2.3 Ontwikkeling van de Oude Rijn De beginfase van de Oude Rijn is gedateerd tussen 4500 en 4350 voor Chr. 4 Tot aan de afdamming van de Kromme Rijn in 1122 n. Chr. bij Wijk bij Duurstede had de rivier een natuurlijk regime. 5 Na de afdamming heeft de rivier zich ingesneden en versmald en heeft de geul zich nauwelijks meer verplaatst. Bovenstrooms was sprake van een vrijwel volledige 1 Schoute 1984 en Steenbeek Van Dinter & Van Zijverden, in press. 3 Alle Holocene rivierafzettingen in deze rapportage worden gerekend tot de Formatie van Echteld en de veenlagen tot de Formatie van Nieuwkoop (Ebbing et.al 1999). De Formatie van Echteld wordt onderverdeeld in eenheden met een bepaalde lithologie en een bepaalde ontstaanswijze (genese): zogenaamde lithogenetische eenheden die zijn niet gebonden aan een stratigrafisch niveau. Ze kunnen dus overal binnen het holocene pakket voorkomen. 4 Berendsen 1982, 167: GrN ± Berendsen 1982, UtC ± 28 delta C13: Van Dinter & Hoek in Graafstal in prep. 8 Tornqvist 1993: UtC ± 90 BP. 9 Berendsen 1982: 161 GrN ± 40. Deze datering komt overeen met die van Steenbeek 1990: GrN ± 40 BP. 10 Nales & Vis 2003, Berendsen & Stouthamer 2001, 209; resp. GrN ± 55 BP, GrN en GrN ± 40 BP. 12 De Boer in Dijkstra & Van Benthum (red.) 2004: KiA-22134, 2149 ± 37BP. 13 Berendsen & Stouthamer 2001, 212: GrN ± 35 en UtC ± Zie o.m. Blom 2001; Berendsen & Stouthamer 2001: 215 UtC ± 60 BP en idem p.240 UtC ± 50 BP. Weerts, Cleveringa & Gouw 2002; Berendsen 1982; Steenbeek 1990; Bult & Hallewas 1990 (graven bij valkenburg III) en Van Dinter & Hoek in Graafstal in prep. Afb. 3. Ontwikkeling van het mondingsgebied van de Oude Rijn (uit: Berendsen & Stouthamer ).

6 mens vermoedelijk in het debiet van de Oude Rijn ingegrepen. Onder andere de Vecht raakte in deze periode haar Rijnwatertoevoer kwijt. Daarnaast is langs de loop van de Oude Rijn op diverse plaatsen geconstateerd dat de Oude Rijn in deze periode relatief vaak buiten haar oevers trad, onder meer als gevolg van een toename van piekafvoeren. Pas in de negende eeuw n. Chr. nam het debiet weer toe. Dit is op een aantal plaatsen vastgesteld: onder meer in Valkenburg, Vleuten en Wijk bij Duurstede. 15 Tijdens deze reactivering werd de geul van de Oude Rijn bochtiger. 16 Het is vooralsnog niet duidelijk wat de oorzaak van deze toename in het debiet is. De meandergordel van de Oude Rijn kent door bovenstaande geschiedenis een bijzonder complexe opbouw (afb. 3). Plaatselijk bestaat de meandergordel uit meerdere zandlichamen. Direct ten oosten van Leiden splitst de meandergordel. 17 Direct ten westen van Leiden bestaat de meandergordel uit een enkel zandlichaam om ter hoogte van Valkenburg weer te splitsen. 18 Binnen de bebouwde kom van Leiden zelf is weinig bekend van de ontwikkeling van de Oude Rijn. Enkele opgravingen rondom Leiden hebben enig inzicht gegeven van deze complexe opbouw zoals de opgravingen in de Stevenshofjespolder, Munnikenpolder, Oegstgeest Rijnfront en Roomburg. De bebouwde kom van Leiden is op vrijwel elke aardkundige kaart aangegeven als bebouwde kom (afb. 4A-C). Op de grootschalige paleogeografische reconstructie van Pruissers & De Gans uit 1988 is de loop van de Oude Rijn aangegeven. Deze loop komt niet overeen met die op de bodemkaart van Zuid-Holland van Van Liere (1953) (afb. 4A). De kaart kan dan ook alleen worden gebruikt als een schetsmatige ontwikkeling van de loop van de Oude Rijn. Direct ten zuiden van het onderzochte perceel geeft de kaart van Van Liere (1953) de ligging van een kreekrug weer met aan weerszijden oeverafzettingen op een zwaardere ondergrond. Ook op de historische kaart van 1874 is aan het landgebruik (akkergrond) te zien, dat de ondergrond kennelijk een betere waterhuishouding kent (afb. 4B). Daarnaast is de percelering afwijkend van de omgeving. 3 Archeologisch kader T.A. Goossens 3.1 Bewoning in de IJzertijd en Romeinse tijd De bewoningsgeschiedenis van het plangebied en de omgeving is bepaald door de ligging in het mondingsgebied van de Oude Rijn. In de late prehistorie verplaatste de rivier zich nog zeer frequent; de aangrenzende oevers waren dan ook niet geschikt voor bewoning. De loop van de rivier en de aangrenzende oevers werden pas in de loop van de (late) Bronstijd stabieler, toen het debiet van de Oude Rijn afnam bij het ontstaan van de Kromme Rijn en de Vecht (zie paragraaf 2.3). Het overstromingsgevaar van de Oude Rijn deed mensen in de late prehistorie uitwijken naar de hoger gelegen oevers van zijrivieren of - op grotere afstand - naar de nog hogere strandwallen. Dit komt duidelijk naar voren in het verspreidingspatroon van de vindplaatsen uit de IJzertijd (afb. 5). 19 De bewoning in de IJzertijd bestond uit kleine, verspreide nederzettingen; elke nederzetting bestond uit een of twee boerderijen met een omliggend erf. De akkers lagen op de kreekruggen en de oeverwallen. De wei- en hooilanden voor het vee lagen in de lagere, vochtigere komgebieden van de (zij)rivieren. Het bestaan van de boeren was autarkisch. 20 Afb. 5. Vindplaatsen uit de IJzertijd langs de Rijnmonding (uit: Brandenburgh en Hessing 2005). Het plangebied Haagwegterrein is met een rode stip aangegeven. Deze traditionele levenswijze en landschappelijke voorkeur in de bewoning zou sterk veranderen met de komst van het Romeinse leger in de eerste eeuw n. Chr. De Romeinen wilden zich juist zo dicht mogelijk langs de Oude Rijn vestigen. Voor hen was deze rivier namelijk een belangrijke grens en verkeersader die onderdeel uitmaakte van de limes. 21 Onder keizer Caligula (37-47 n. Chr. werden militair-strategische punten langs de Oude Rijn ingericht met versterkingen. Zo is in deze periode het castellum van Valkenburg gebouwd. De versterking van de limes had twee functies: barrière tegen de opstandige Friezen ten noorden van de Rijn en uitvalsbasis voor de invasie van Engeland Brandenburgh & Hessing 2005, Een tweede belangrijke verkeersader was de Corbulo-gracht - inclusief de aangrenzende 15. Brandenburgh weg - tussen de Rijn- en Maasmonding. Deze gracht, die in de winter van 47 n. Chr. is 20 & Hessing 2005, 17. gegraven, speelde een belangrijke rol in de verplaatsing en bevoorrading van de soldaten 21 Brandenburgh & Hessing 2005, in het kustgebied. 23 De loop van gracht lag ca. twee km ten oosten van het plangebied, 15 Tornqvist, 1993: UtC ± 90 BP. 22 Brandenburgh direct ten oosten van de huidige bewoningskern van Leiden (wijk Roomburg). De opstand Afb. 4. Kaartmateriaal van plangebied Haagwegterrein en omgeving. & Hessing 2005, 19. van de Bataven in 69 n. Chr. gaf aanleiding om op deze locatie in 69 of 70 n. Chr. een 16 Zie o.m. Nales & Vis A Bodemkaart van Zuid-Holland (naar: Van Liere 1953); extra versterking te bouwen: het castellum Matilo. De bewoners van de Rijnmonding - bij B Topografische kaart uit 1874 (detail boven; omgeving onder); 17 Pruissers & De Gans 1988; Bazelmans, Van Liere 1948, 1953; Pruissers Van der Velde & Dijkstra 2008, 24 Brandenburgh & Hessing 2005, de Romeinen bekend onder de naam Cananefaten - waren namelijk betrokken bij deze C Huidige topografische kaart. & De Gans opstand

7 De bewoning in de eerste eeuwen n. Chr. was net als in de IJzertijd deels nog gericht op de oevers van zijrivieren van de Oude Rijn. De aanleg van een vaarroute met een weg maakte echter nieuwe gebieden toegankelijk voor bewoning. Afbeelding 6 toont dan ook een duidelijke verdichting van vindplaatsen langs de Corbulo-gracht. Vermoedelijk stimuleerden de Romeinse soldaten de lokale bevolking om ook andere nieuwe - voorheen te lage, natte - gebieden te ontwateren en in ontwikkeling te brengen. De boeren konden de soldaten namelijk voorzien van voedsel (graan) en vee. Het autarkische bestaan van de boeren maakte zo geleidelijk plaats voor een bestaan dat op surplusproductie was gericht. De vraag naar voedsel en vee en de toename in geschikte bewoningsgebieden leidde in de eerste en tweede eeuw n. Chr. tot een demografische en economische groei. Dit blijkt goed uit de verdichting in de spreiding van de vindplaatsen uit de Romeinse tijd ten opzichte van de IJzertijd (afb. 5). Strubbelingen in het Romeinse Rijk leidden in de loop van de derde eeuw tot terugtrekking van legereenheden uit het limesgebied van de Oude Rijn. De hieruit voortkomende verkleining van de afzetmarkt had een economische neergang tot gevolg voor de lokale boeren. De overgebleven bewoning concentreerde zich na die tijd rond de laatst overgebleven militaire versterkingen. 25 Afb. 7. Kaart van Leiden en omgeving uit ca door Jacob Van Deventer. De kaart is tevens representatief voor de late Middeleeuwen; het plangebied is met een kader aangegeven. Afb. 6. Vindplaatsen uit de Romeinse tijd langs de Rijnmonding (uit: Brandenburgh en Hessing 2005). Het plangebied Haagwegterrein is met een rode stip aangegeven. 3.2 Bewoning in de late Middeleeuwen en Nieuwe tijd Na de Romeinse tijd in de vierde, vijfde en zesde eeuw n. Chr. - lijkt de Rijnmonding vooral een doortocht voor Germaanse stammen. Concrete sporen voor permanente bewoning ontbreken in het plangebied en de omgeving. Bovendien was de Oude Rijn in die periode actiever: de bedding verplaatste zich regelmatig, deels gepaard gaande met overstromingen. 26 Vermoedelijk zijn toen de crevasse- en oeverafzettingen met resten uit de IJzertijd en Romeinse tijd in het plangebied afgedekt met een siltige kleilaag van komafzettingen. 3.3 Vooronderzoek in het plangebied In 2004 heeft een archeologisch booronderzoek plaatsgevonden in het plangebied. 28 Tijdens het booronderzoek zijn in negen boringen archeologische indicatoren aangetroffen in de top van oeverafzettingen. De archeologische resten bleken uit de Romeinse tijd tot en met de Nieuwe tijd te stammen. Opvallend was vooral de ontdekking van grind. Gezien de ligging in het limesgebied zou het grind kunnen wijzen op de resten van het wegcunet van een limesweg. De boringen gaven dan ook aanleiding tot een inventariserend proefsleuvenonderzoek. 29 De resultaten van dit aanvullende onderzoek in 2005 wezen op twee behoudenswaardige vindplaatsen met greppels en (paal)kuilen binnen het plangebied: vindplaats 1, een inheems- Romeinse vindplaats in rurale of militaire context uit de tweede tot derde eeuw n. Chr. in het noorden en vindplaats 2, een rurale nederzetting uit de (midden-) IJzertijd met een mogelijk doorloop tot in de inheems-romeinse tijd in het zuiden. De resten in het zuiden bleken vooral uit inheemse vondsten te bestaan (zonder Romeins import); aanwijzingen voor duidelijke bewoningssporen ontbraken. Verspreid over het gehele terrein zijn in 2005 tevens greppelen slootsporen uit de late Middeleeuwen en Nieuwe tijd aangesneden. 30 Pas in de negende eeuw nam het debiet weer toe en stabiliseerde de rivier zich weer (zie paragraaf 2.3). De eerst volgende bewoningssporen in het plangebied stammen pas uit de late Middeleeuwen. Het vooronderzoek van RAAP heeft - verspreid over het Haagwegterrein - verschillende sloten uit deze periode en de Nieuwe tijd aangetroffen. Het plangebied behoorde toen tot het buitengebied van Leiden dat in 1266 stadsrechten had gekregen. Het beeld van Leiden en omgeving, zoals weergegeven door Van Deventer rond 1560, gaat ook grotendeels op voor de late Middeleeuwen (afb. 7). Vermoedelijk was het terrein in gebruik als weiland of als moes- en kruidentuin. Dit laatste type van landgebruik ging vooral in de vijftiende en zestiende eeuw een belangrijke rol spelen. Met de bevolkingsgroei binnen de stadsmuren nam in deze periode namelijk ook de vraag naar voedsel - vooral groente en fruit - toe Brandenburgh & Hessing 2005, Brandenburgh & Hessing 2005, Harten 1978, Zie ook de kaart van het Hoogheemraadschap van Rijnland door Floris Balthasars uit 1615, waarop de gebieden met moes- en kruidentuinen en boomgaarden zijn aangegeven rondom de vestingstad Leiden. 28 Molenaar & Pronk Van den Berg & De Kort Van den Berg & De Kort 2005,

8 4 Vraagstellingen en methodiek T.A. Goossens 4.1 Vraagstellingen Uitgangspunt van de opgraving was de verwachting van twee vindplaatsen met bewoningssporen binnen het plangebied. De eerste zou volgens het proefsleuvenonderzoek van RAAP bestaan uit een Romeinse vindplaats met sporen in een nederzettingscontext of een militaire context inclusief gebouwen en aanverwante structuren. De tweede vindplaats zou conform de resultaten van het proefsleuvenonderzoek kunnen bestaan uit de sporen van een (midden-) IJzertijdnederzetting met eventuele gebouwstructuren in het zuiden van het plangebied. RAAP hield echter ook rekening met een verstoring van deze vindplaats. 31 De verwachtingen voor de late Middeleeuwen en Nieuwe tijd waren tenslotte laag (off site gebied met sloten) op grond van de resultaten van het vooronderzoek. De opgraving heeft de vermoedens uit het vooronderzoek grotendeels bevestigd. Het onderzoek heeft echt ook nieuwe inzichten opgeleverd, zoals de aanwezigheid van resten uit de Romeinse tijd in de zuidelijke vindplaats. Te midden van de sporen uit de IJzertijd en Romeinse tijd bleek bovendien het aandeel sporen uit de late Middeleeuwen groter dan gedacht, ook al bestond deze voornamelijk uit greppels en sloten. Na de opgraving zijn de sporen, structuren en vondsten van de voornoemde vindplaatsen geëvalueerd. Naar aanleiding van deze evaluatie zijn voor de analyse van de vindplaatsen uit de Romeinse tijd de volgende vraag- en doelstellingen vastgesteld: Methodiek De opgravingsputten vallen grotendeels samen met de verwachtingsgebieden (twee vindplaatsen) van RAAP. Aangezien tijdens de opgraving ter hoogte van de verwachte zones geen duidelijke nederzettingsstructuren zijn aangetroffen, zijn in de omgeving aanvullende putten gegraven (afb. 8). De opgravingsputten kenmerkten zich op verschillende vlakken door een mix van sporen uit de Romeinse tijd en de late Middeleeuwen, waarbij de vullingen nauwelijks verschillen vertoonden. Vele laat-middeleeuwse sporen bevatten dan ook opspit uit de Romeinse tijd. Belangrijk criterium voor het onderscheiden van beide perioden tijdens de analyse bleek de oriëntatie en overlapping van de greppels en sloten in combinatie met datering van het P14 P P10 Ten aanzien van de noordelijke vindplaats (Romeinse tijd): P13 Is er sprake van één bewoningsfase of meerdere? In geval van meerdere: wat is de P11 datering van de verschillende fasen? Wat is de ruimtelijke indeling van de nederzetting? Zijn er verschillen en/ of overeenkomsten hierin aan te merken met andere vindplaatsen in de omgeving? Wat is de aard van de nederzetting: inheems of Romeins? Is er sprake van een militaire of agrarische nederzetting? Hebben ambachtelijke en/ of agrarische activiteiten plaats gevonden? Zo ja, welke en waar? Zijn er verschillen met andere vindplaatsen in de omgeving? Zijn er aanwijzingen voor agrarische overproductie ten behoeve van militaire voorzieningen? In welke landschappelijke omstandigheden heeft de nederzetting gefunctioneerd? Ten aanzien van de zuidelijke vindplaats (Romeinse tijd): Is er sprake van één bewoningsfase of meerdere? In geval van meerdere: wat is de datering van de verschillende fasen? Wat is de ruimtelijke indeling van de nederzetting? Wat is de aard van de nederzetting en zijn er speciale activiteiten aan te wijzen? Zo ja, welke en waar? In welke landschappelijke omstandigheden heeft de nederzetting gefunctioneerd? P18 Tijdens de evaluatie zijn enkele beperkingen in de onderzoeksmogelijkheden geconstateerd. Op de eerste plaats was toen al duidelijk dat de noordelijke vindplaats tegen de verwachting in geen sporen van (gebouw)structuren bevat. De kern van nederzetting zou zich ten oosten van het plangebied kunnen bevinden. De nederzettingssporen van de zuidelijke vindplaats leken in het veld duidelijker. Ook voor deze locatie was bij de evaluatie echter al geconstateerd dat de kern van de nederzetting naar verwachting buiten het plangebied zou liggen. Tenslotte geldt voor beide vindplaatsen dat een groot deel van de aangetroffen sporen uit verstoorde contexten bestaan: ze bevatten zowel Romeins, als middeleeuws materiaal. Al deze beperkingen maken het lastig om de voornoemde onderzoeksvragen te beantwoorden. Analyse van de sporen, structuren en de vondsten kan echter wel een bijdrage leveren aan de kennis over de vindplaatsen, de datering en de fasering ervan. 33 P16 P15 P19 P20 P Vindplaats 1 Legenda plangebied (onderzocht terrein) sporen Romeinse tijd sporen late middeleeuwen sporen nieuwe tijd recent onbekende/natuurlijke sporen vermoedelijke baan greppel/sloot oever- of crevasseafzettingen restgeulopvulling beddingafzettingen geul opspit Romeins aardewerk Romeins tufsteen ijzertijdcluster RAAP 2005 Ten aanzien van de greppel- en slootsporen uit de late Middeleeuwen en Nieuwe tijd: Uit de evaluatie van de sporen en vondsten bleek dat de hoeveelheid sporen en vondsten de verwachtingen overstijgt. Bovendien bleek ook vroegmiddeleeuws materiaal vertegenwoordigd te zijn. Analyse van de middeleeuwse sporen en vondsten zou inzicht kunnen geven in de aard van deze sporen en in het vroeg-middeleeuwse aandeel hierin. 31 Van den Berg & De Kort Brandenburgh Brandenburgh Afb. 8. Opgravingsputten op het Haagwegterrein met overzicht van de vindplaatsen en sporen. De legenda is tevens van toepassing op afb. 9, 10 en m P N 0 Hoflaan Akkerhof Vindplaats 2

9 daarin aanwezige aardewerk. De sloten uit de late Middeleeuwen zijn zuidwest-noordoost georiënteerd of haaks hierop; de richting van de greppels uit de Romeinse tijd is meer zuidnoord en west-oost. De losse kuilen tussen de greppels en sloten waren lastiger te dateren. Een aantal bevatte aardewerk voor datering; bij andere was een relatieve datering af te leiden uit de doorsnijding van (of door) andere reeds gedateerde sporen. Tenslotte is bij het onderscheiden van de perioden ook gelet op andere ruimtelijke associaties, zoals de clustering van sporen en de stratigrafische positie binnen de put: sporen uit de late Middeleeuwen (en later) tekenden zich over het algemeen direct onder de bouwvoor af in het eerste, hoogste sporenvlak. Sporen uit de Romeinse tijd werden vaak pas op een tweede of derde sporenvlak duidelijk. In de profielen van enkele putten, zoals putten 12 en 13, bleken het laatmiddeleeuwse en Romeinse sporenniveau duidelijk gescheiden door een klastische laag (kleiige zand of siltige klei) van een tot enkele decimeters dikte. Dankzij de voornoemde dateringscriteria was zelfs een groot deel van de verstoorde (mix) contexten aan een specifieke hoofdperiode toe te wijzen. Uiteraard blijft het dan toch lastig om slecht dateerbaar materiaal, zoals bot of steen uit deze contexten te analyseren: het onderscheid tussen het materiaal uit deze periode enerzijds en opspit of intrusief materiaal anderzijds blijft onduidelijk. 5 Resultaten: bodemopbouw W.K. van Zijverden 5.1 Inleiding Voorafgaand aan de opgraving is een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) uitgevoerd door RAAP. 34 Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat in de diepere ondergrond beddingafzettingen van de Rijn aanwezig zijn. Deze zijn afgedekt met geulafzettingen. De top van de afzettingen bestaat uit verlandingsafzettingen. Op de geulafzettingen is een pakket oeverafzettingen afgezet. Plaatselijk is hierin een restant van een vegetatiehorizont waargenomen. In enkele lagere delen van het terrein zijn komafzettingen gevormd. Daarnaast komen schuine gelaagdheden voor die kenmerkend zijn voor kronkelwaardafzettingen. 5.2 Profielopnamen Tijdens het DAO van het bureau Monumentenzorg & Archeologie is op twee locaties een profielopname gedaan, die representatief is voor de bodemopbouw binnen het onderzoeksgebied: profiel 1 in het noorden van het plangebied (oost- en noordoostzijde zijde van werkput 12) en profiel 2 in het zuiden (oost- en noordoostzijde van werkput 16). De basis ( cm -mv) van profiel 1 in de meest noordelijke put bestaat uit een zwak siltige klei. Deze klei is horizontaal gelamineerd, waarbij de lagen afwisselend zwak of niet humeus zijn. Deze gelaagdheid is een typerende stuwingsgelaagdheid. Naar boven toe ( cm -mv) gaat dit pakket over in een horizontaal gelamineerd pakket matig siltige klei. Dit pakket afzettingen wordt erosief afgedekt door een pakket horizontaal gelamineerde sterk zandige klei ( cm -mv). Dit pakket sediment gaat naar boven toe (45-53 cm-mv) geleidelijk over in een uiterst siltige klei (fining upwards). De gelaagdheid wordt naar boven toe steeds fijner (thinning upwards). De top van het pakket is verrijkt met humus als gevolg van bodemvorming. De bovenste 45 cm van het profiel is opgenomen in de bouwvoor. De basis ( cm -mv) van profiel 2 in de zuidelijke werkput 16 bestaat uit zwak siltig zand. Dit pakket is horizontaal gelamineerd. Dit pakket is bijzonder rijk aan zoetwatermollusken, die typerend zijn voor helder, stromend water. Daarboven ( cm -mv) bevindt zich een pakket horizontaal gelamineerde zwak humeuze matig zandige klei. Dit wordt afgedekt (35-23 cm -mv) door een pakket sterk siltige klei. De bovenste 35 cm van het profiel is opgenomen in de bouwvoor. Het pakket zwak en matig siltige klei aan de basis van profiel 1 is geïnterpreteerd als komafzettingen. Het daarboven gelegen pakket sediment kan worden aangemerkt als oeverof crevasseafzettingen. Het pakket zand aan de basis van profiel 2 kunnen we interpreteren als beddingafzettingen van een crevasse. Het pakket daarboven gelegen klei kan worden geïnterpreteerd als restgeulopvulling. Bij de aanleg van het sporenvlak in werkputten 15, 17, 19 en 20 ten zuiden van de restgeulopvulling zijn zandbanen van beddingafzettingen aangesneden; uit het patroon van de banen blijkt dat de geul hier een bocht naar het zuiden maakt. Crevasseafzettingen zijn op lithologische gronden doorgaans niet te onderscheiden van oeverafzettingen. Toch zijn er enkele kenmerkende verschillen. Over het algemeen zijn oeverafzettingen non-erosief afgezet op de onderliggende afzettingen en vertonen oeverafzettingen weinig interne variatie over grotere afstanden. Oeverafzettingen zijn altijd horizontaal gelamineerd. Crevasseafzettingen daarentegen zijn vaak erosief afgezet op de onderliggende afzettingen. Crevasseafzettingen vertonen ten opzichte van oeverafzettingen een grote interne variatie en zijn niet altijd horizontaal gelamineerd. Tenslotte hebben crevasseafzettingen een duidelijk afgebakend ruimtelijk verbreidingsgebied. Daarbinnen kunnen ze voorkomen als een ongedifferentieerde splay, vergelijkbaar met een overslag, tot een miniatuurstroomgordeltje met goed ontwikkelde oevers, meandergordel en restgeul. Deze zijn in het algemeen niet gefundeerd en lopen dood in het komgebied. Gezien de sterke lithologische variatie over een relatief geringe afstand, de dimensies van het geultje en het erosieve karakter van de oever- of crevasseafzettingen in profiel 1 kunnen we concluderen dat de vindplaats gelegen is op crevasseafzettingen. Het is aannemelijk 34 Van den Berg & De Kort dat op het terrein meerdere crevasserestgeulen aanwezig zijn. De landschappelijke 16 17

10 ligging komt goed overeen met de bodemkaart van Van Liere (1953) die op het terrein een goed ontwikkelde kreekrug aangeeft. Kronkelwaardgeulen, zoals aangegeven in de rapportage met betrekking tot het IVO kunnen op het terrein niet voorkomen. Daarvoor is de aanwezigheid van beddingafzettingen van de Oude Rijn noodzakelijk; deze zijn echter afwezig. 5.3 Conclusie De twee vindplaatsen zijn gelegen op crevasseafzettingen. De crevasse- of kreekrug buigt af naar het zuiden, waardoor het noordelijk deel van het plangebied op oeverop komafzettingen is gelegen en het zuidelijk deel van het plangebied op oever- op beddingafzettingen van de crevasse/ kreek is gelegen. Op het terrein is in ieder geval 1 restgeul aanwezig (werkput 16 in het zuiden). Gezien het karakter van crevassegeulen mogen meerdere restgeulen in het gebied niet worden uitgesloten. Schuine gelaagdheden zijn tijdens dit onderzoek niet waargenomen. Kronkelwaardgeulen worden in het plangebied niet verwacht. Het is mogelijk dat een ouder zandlichaam van de Oude Rijn in de ondergrond aanwezig is, maar dat is bij het verdiepen niet aangetroffen. 6 Resultaten: sporen en structuren T.A. Goossens 6.1 Inleiding De opgraving bevestigt grotendeels het verspreidingsbeeld uit het vooronderzoek. 35 De inheems-romeinse vindplaats 1 beperkt zich tot de reeds in 2005 onderzochte noordoosthoek van het plangebied (zie afb. 8). De verwachte sporen van gebouwen zijn echter niet aangetroffen. De sporen blijken vrijwel uitsluitend uit greppels te bestaan; het patroon van de greppels en de vondsten daarin wijzen wel op een nederzettingscontext. De omvang van de zuidelijke vindplaats 2 blijkt ook aan de verwachtingen uit het vooronderzoek te voldoen. De sporen en vondsten concentreren zich in een zone rondom proefsleuf 5 uit het onderzoek van RAAP. De opgraving geeft echter wel een aanvulling op de aard en datering van de vindplaats. Zo heeft de opgraving naast inheems aardewerk toch ook Romeins importaardewerk aangetoond, net als in het noorden van het plangebied. Het ligt dan ook voor de hand dat de noordelijke en zuidelijke inheems-romeinse resten tot hetzelfde woonareaal horen. Bovendien blijken de meeste vondsten niet afkomstig uit de vondstlaag van het verwachte nederzettingsterrein, maar uit de opvullingslagen van een (crevasse)geul. Tenslotte heeft de opgraving ook een aanvulling op het bewoningsbeeld van de periode late Middeleeuwen - Nieuwe tijd opgeleverd. De her en der in proefsleuven aangesneden greppels en sloten blijken deel uit te maken van een stelselmatig verkaveld gebied uit de late Middeleeuwen. Het patroon van de sloten en de vondsten daarin wijzen op de nabijheid van één of meerdere erven. 6.2 Sporen uit de IJzertijd De oudste resten binnen het plangebied stammen uit de midden-ijzertijd. Vermoedelijk was bewoning in de periode daarvoor onmogelijk, doordat de Oude Rijn zich nog te frequent verplaatste. De loop van de rivier en de aangrenzende oevers werden pas in de loop van de (late) Bronstijd stabieler, toen het debiet van de Oude Rijn afnam bij het ontstaan van de Kromme Rijn en de Vecht (zie paragraaf 2.3). Een vondstconcentratie ijzertijdaardewerk in het zuiden van het plangebied deed tijdens het proefsleuvenonderzoek de aanwezigheid van een inheemse, rurale nederzetting (vindplaats 2) vermoeden (afb. 9). De vondsten bleken samen te hangen met een laklaag, die is waargenomen in het noorden van proefsleuf 5. RAAP merkte op dat de vondstconcentratie niet samenviel met een sporencluster. Eventuele bewoningssporen zouden volgens RAAP verstoord kunnen zijn bij recente afgravingen (kleiwinning) in deze zone van het plangebied. Een alternatieve verklaring was dat de laklaag met vondsten lokaal dieper zou liggen dan het onderzochte sporenvlak. In dat geval zouden sporen pas bij een vervolgonderzoek met diepere vlakaanleg onder de laklaag aan het licht kunnen komen. 36 Tijdens de opgraving is het zuidelijk gebied in verschillende vlakken verdiept en onderzocht tot in de natuurlijke ondergrond, onder het niveau van het proefsleuvenonderzoek. Hierbij zijn echter evenmin bewoningssporen uit de IJzertijd ontdekt. Wel zijn in de zone rondom proefsleuf 5 putten 15, 17, 19 en 20 zandlagen van een (crevasse)geul aangesneden. De beddingafzettingen bevatten inheems aardewerk. Een aantal scherven hiervan kan uit de midden-ijzertijd stammen; de aanwezigheid van importmateriaal maakt het echter aannemelijk dat een deel van het inheemse aardewerk ook uit de Romeinse tijd kan stammen, net als in het noorden van het plangebied. Beide perioden zijn doorgaans lastig te onderscheiden binnen de categorie handgevormd aardewerk; de analyse van het aardewerk van het Haagwegterrein bevestigt dit (zie paragraaf 7.1). Een groot deel van het inheemse (ijzertijd)aardewerk uit deze zuidelijke zone is sterk gefragmenteerd en verweerd. De beddingafzettingen en de slechte conservering van het materiaal wijzen op een verspoelde context: de vondsten zijn door stromend water van elders aangevoerd en ter plekke in de bedding van de geul afgezet. Een uitzondering geldt voor vondsten uit milieus met ondiep, stilstaand water binnen de geul (restgeul) en voor vondsten 35 bovenin de aangrenzende, hogere oeverzone. Deze milieus zijn herkenbaar aan laklagen Van den Berg & De Kort 2005, (gevormd onder water) en vegetatiehorizonten (gevormd onder droge omstandigheden): 36 Van den Berg & De Kort 2005, humeuze bodemhorizonten die ontstaan zijn door het groeien en afsterven van planten De intacte handgevormde pot uit de midden-ijzertijd uit 2005 is in een dergelijke context Van den Berg & De Kort 2005, 17 en 20. gevonden. 37 Als we uitgaan van de ligging van de pot in het noorden van de ijzertijdcluster 18 19

11 van het RAAP-onderzoek gaat het hier om een vegetatiehorizont op de overgang van de bedding naar de oever van de geul. Waarschijnlijk was de geul in de IJzertijd nog actief. Het patroon van de zandlagen wijst uit dat de geul een bocht heeft gemaakt in het zuiden van het plangebied (afb. 9). De vondstenspreiding van het vooronderzoek en de opgraving valt duidelijk samen met de loop van de geul. vegetatiehorizont of een grijze, vuile laag met vondsten aangetroffen, maar geen duidelijke aanwijzing voor bewoningssporen. Het vooronderzoek van RAAP heeft enkel depressies van de vondstlaag aangetoond. 38 De opgraving heeft weliswaar enkele mogelijke paalgatenen kuilen opgeleverd, maar deze sporen lijken uit de Romeinse tijd te stammen (zie paragraaf 6.3.2). De geul verklaart niet alleen de aanwezigheid van vondsten, maar ook de afwezigheid van (ijzertijd)sporen in werkputten 16, 19 en grote (westelijke) delen van werkputten 15, 17 en 20 van de opgraving. Deze gebieden vallen samen met de loop van de geul. Niet de geul zelf, maar de oeverzone daarlangs mits droog genoeg was geschikt voor bewoning. Dit geldt vooral voor de binnenbocht van de geul. De buitenbocht was namelijk onderhevig aan erosie en daardoor minder aantrekkelijk voor bewoning. Uitgaande van deze landschappelijke voorkeur zouden vooral in het oosten van werkputten 17, 21 en in proefsleuf 5 van RAAP bewoningssporen te verwachten zijn. Tijdens beide onderzoeken is hier wel een Voor de IJzertijd moeten we concluderen dat het plangebied in het zuidoosten wel vondsten, maar geen bewoningssporen bevat. Een deel van het vondstmateriaal is door de geul van elders aangevoerd. De depositie van een intacte pot uit de midden-ijzertijd geeft echter aan dat mensen toen weldegelijk actief zijn geweest in het plangebied. Wellicht moeten we de kern van de ijzerbewoning op een wat grotere afstand van de geul situeren, direct ten zuidoosten van het onderzochte terrein. Gezien de aanwezigheid van de vuile laag in deze hoek van het plangebied lijkt er in ieder geval geen sprake van verstoring van het sporenniveau uit de IJzertijd Sporen uit de Romeinse tijd De sporen uit de Romeinse tijd komen vooral in de noordelijke strook van het plangebied voor, binnen een gebied van ca. 30 x 35 meter (vindplaats 1). De sporen bestaan hier hoofdzakelijk uit greppels, die de begrenzing van een nederzetting lijken te vormen. De Romeinse bewoning is ook in het zuiden van het plangebied vertegenwoordigd. De bewoning kenmerkt zich hier echter niet zozeer door sporen, maar door een concentratie vondsten. De vondsten blijken samen te hangen met de voornoemde geul, die hier tot in de IJzertijd stroomde. De sporen en structuren uit de Romeinse tijd worden in de volgende paragrafen per vindplaats besproken Noordelijke vindplaats De sporen in het noorden van het plangebied bevinden zich in (licht) grijs tot bruingrijs kleiig zand van oever- of crevasseafzettingen (afb. 10). De grijze tot grijsbruine sporen waren afgedekt door een grijsbruine, zandige kleilaag, die zich direct onder de bouwvoor bevindt. Deze 5-10 cm dikke laag was (vooral) in werkputten 12 en 13 licht humeus en leek daar de onderzijde van een vegetatiehorizont te vormen. De meeste sporen waren reeds op het eerste vlak (onder de vegetatiehorizont) zichtbaar op een diepte van ca. 0,64 meter NAP. Ze komen verspreid over werkputten, 10, 12 en 13 voor. In werkput 11 lijken Romeinse sporen te ontbreken. Dit beeld kan echter vertekend zijn door recente verstoringen. Zo bleek vlak 1 enkel uit recente sporen met puin en leidingen te bestaan. Ook vlak 2 op ca. 0,80 meter NAP bleek gedeeltelijk verstoord. Buiten de recente verstoringen werd het beeld bovendien bepaald door vuile lagen en kruisende slootsporen uit de late Middeleeuwen. Bij het verder verdiepen van de put werd uiteindelijk pas op een diepte van 1,10 meter NAP de natuurlijke ondergrond bereikt (vlak 3). Ook op deze diepte ontbraken sporen uit de Romeinse tijd. Uit werkputten 10, 12 en 13 blijkt echter dat de meeste Romeinse sporen sowieso niet tot deze diepte reiken. De kans is dus reëel dat Romeinse sporen in werkput 11 wel aanwezig zijn geweest, maar dat ze inmiddels zijn vergraven. De opspit van Romeins aardewerk in de laat-middeleeuwse sloten van werkput 11 lijken dit bevestigen (afb. 10). Greppels Ofschoon de greppels her en der verstoord zijn door laatmiddeleeuwse sloten, vertonen ze een duidelijk patroon. De meeste greppels liggen parallel aan elkaar, vrijwel noordzuid georiënteerd, of haaks hierop. Enkele greppels wijken hiervan af door een meer zuidoost-noordwest gerichte baan. Doorgaans wijzen dergelijke afwijkende oriëntaties op verschillende inrichtingsfasen. Opvallend is echter dat de diagonale greppels in het zuiden van de noordelijke vindplaats aansluiten op de andere greppels. Ze lijken samen één stelstel te vormen, dat is opgebouwd uit twee noord-zuid gerichte hoofdgreppels in het midden, met ruimten daarnaast in het westen en oosten, die afgebakend zijn door smallere greppels P16 S13+14 S12 S10 G11 S4 G9 S3 S9 S1 G10 G12 S2 P15 S11 S12 P19 G8 S4 S52 S51 S2 S30 P20 P17 S7 S6 S32 S15 S14 S12 S4 S31 spieker S5 S23 S16 S35 S1 S2 S7 S11 S4 S8 S3 S10 S17 S18 inheemse potten G13 G9 S36 S19 S9 S22 S10 S9 G9 S21 S24 S20 S3 S2 S1 S9 S18, 20, G14 S7 S5 G15 S29 N 10m P21 Hoofdgreppels Afb. 9. Sporenoverzicht van de zuidelijke vindplaats 2 met lithogenetische eenheden. Voor legenda, Twee noord-zuid georiënteerde, parallelle greppels lijken de hoofdassen van het zie afbeelding Van den Berg & De Kort 2005, 20. greppelstelstel te vormen: de westelijke hoofdgreppel bestaat uit spoor 30 van put 12 en de

12 92840 P14 S1 s4 G1 S3 S1 s S3 S22 S5 P S30,S33 S3 S6 S S22 P14 P12 S33 S30 S22 S9 S32 S34 s6 G5 S10 S21 S2 S35 S25 S31 S7 S10 P11 S14 S16 S17 P10 S1 S11 S11 S27 S4 S12 S2 S4 S9 S9 S28 S29 S3 S2 s8 S5 P13 S7 S3 s4 S5 s6 S5 S3 S2 S1 S4 S6 S7 S2,S11 S G6 S15 S18 G2 S6 G7 G6 G5 N G7 G1 G4 schedel paard romp paard G3 10m S2,S13,S Afb. 10. Sporenoverzicht van de noordelijke vindplaats 1 (vlak 1-2). Voor de legenda zie figuur 8. oostelijke bestaat uit spoor 4 van put 10 en spoor 9 van put 12 in het verlengde (noordzijde) daarvan (afb. 10). De westelijke hoofdgreppel valt op door een afsplitsing van spoor 30 in het noorden: spoor 22. Het is onduidelijk welke baan beide sporen verder in noordelijke richting volgen, aangezien de opgraving hier de noordgrens van het plangebied bereikte. Wel is duidelijk dat zowel de westelijke, als de oostelijke hoofdgreppel tot ver buiten het plangebied kan reiken. Aan de zuidzijde is het beeld duidelijker. De westelijke hoofdgreppel eindigt in het zuiden van put 12 enigszins abrupt in drie sporen (nummers van put 12), die in het veld als afzonderlijk smalle greppeltjes zijn gedocumenteerd. Het lijkt echter aannemelijker dat het hier om drie vullingen van dezelfde hoofdgreppel gaat. Mogelijk was het vlak hier onduidelijk en is bijgevolg een voortzetting in zuidelijke richting niet uit te sluiten. De oostelijke hoofdgreppel eindigt wel duidelijk: de greppel blijkt in het zuiden aan te sluiten op een west-oost georiënteerde greppel (spoor 11 in put 10). Deze laatste vormt de zuidelijke begrenzing van de vindplaats en is als zodanig mogelijk ook als een hoofdgreppel te beschouwen. Helaas is de baan van de greppel (in westelijke richting) niet duidelijk ten gevolg van een recente verstoring en een laatmiddeleeuwse sloot. De hoofdgreppels zijn maximaal 1,60 tot 1,90 meter breed en 60 cm diep. Uit de coupes blijkt dat de greppels een ronde bodem bezitten. De opbouw van de vullingen vertoont verschillen. De oostelijke en aansluitende zuidelijke hoofdgreppel hebben een gelaagde opbouw, die duidelijk getuigt van een geleidelijke opvulling. De opbouw van de westelijke hoofdgreppel is ook gelaagd; hier blijkt echter geen sprake van een geleidelijke vulling, maar van twee opvullingsfasen. Toen de greppel deels was verland, is deze aan de oostzijde opnieuw uitgegraven. De fasering is ook af te leiden uit het derde sporenvlak enkele decimeters dieper (afb. 11). Het vlak toont duidelijk twee vullingen: spoor 33 in het westen en de jongere vulling (spoor 30) in het oosten. De vullingen van de hoofdgreppels bevatten diverse vondsten van gedraaid en handgevormd aardewerk, keramisch bouwmateriaal (tegula-fragmenten), bot en steen (tabel 1). Dergelijke vondsten zijn niet te verwachten in een verkavelingsgebied, ver buiten de nederzetting. De samenstelling van de vondsten is kenmerkend voor afval dat juist in de buurt van deze bewoningskern is achtergelaten. De hoofdgreppels lijken dan ook één of meerdere erven te begrenzen. De ca. 4-5 meters brede zone tussen de parallelle hoofdgreppels was daar te smal voor; deze lange zone tussen de greppels heeft vermoedelijk als toegangspad gediend. De erven zelf lagen hier ten westen en ten oosten van (zie verderop onder erf- en verkavelingsgreppels ). Datering van het aardewerk plaatsen het gebruik van de hoofdgreppels in de tweede helft van de tweede eeuw n. Chr.; enkele scherven lijken deze marge zelfs te verkleinen tot het vierde kwart van de tweede eeuw (tabel 1). Deze laatste scherven blijken afkomstig te zijn uit de tweede fase van de westelijke hoofdgreppel (spoor 30 van put 12). Ook het aardewerk uit de afsplitsing (spoor 22) stamt uit n. Chr S7 S10 N S38 S21 P10 S9 P13 0 P11 10m S11 S4 S14 S3 S10 S4 S5 Afb. 11. Sporenoverzicht van de noordelijke vindplaats 1 (vlak 2-3). Voor de legenda, zie figuur 8.

13 Tabel 1. Noordelijke vindplaats (Romeinse tijd): overzicht sporen en structuren met vondstcategorieën. Tabel 1. Noordelijke vindplaats (Romeinse tijd): overzicht sporen en structuren met vondstcategorieën (vervolg). put aard structuur periode datering vondstcategorie in opvulling opmerking type aardewerk put aard structuur periode datering vondstcategorie in opvulling opmerking type aardewerk spoor spoor Greppels / sloten greppel/sloot hoofdgreppel west ROMMB bot greppel/sloot hoofdgreppel west ROMMB bot greppel/sloot hoofdgreppel west ROMM bot 10 4 greppel/sloot hoofdgreppel oost ROM bot 12 9 greppel/sloot hoofdgreppel oost ROMMB bot greppel/sloot hoofdgreppel zuid? ROM greppel/sloot ROM bot greppel/sloot ROM bot 12 3 greppel/sloot ROMM bot greppel ROM greppel ROM greppel ROM greppel/sloot ROMMB bot 13 4 greppel/sloot ROMMB bot greppel ROM gedraaid aardewerk handgevormd aardewerk keramisch bouwmateriaal metaal onbekend gedraaid aardewerk keramisch bouwmateriaal gedraaid aardewerk gedraaid aardewerk keramisch bouwmateriaal metaal onbekend organisch steen gedraaid aardewerk keramisch bouwmateriaal gedraaid aardewerk gedraaid aardewerk handgevormd aardewerk keramisch bouwmateriaal onbekend gedraaid aardewerk keramisch bouwmateriaal organisch steen gedraaid aardewerk keramisch bouwmateriaal metaal organisch steen 14 3 greppel/sloot ROM geen o.a. scherf LME (nazak/ bioturbatie?) 14 7 greppel/sloot ROM geen greppel/sloot ROM geen Overige sporen kuil? ROM bot kuil? ROMMB bot gedraaid aardewerk handgevormd aardewerk keramisch bouwmateriaal gedraaid aardewerk handgevormd aardewerk keramisch bouwmateriaal deels LMEB (nazak spoor 15 put 12) Erf- en verkavelingsgreppels De vondsten in de hoofdgreppels lijken weliswaar op de nabijheid van erven te wijzen, maar concrete sporen van huizen, bijgebouwen, waterputten of andere structuren ontbreken binnen het onderzochte terrein. De enige aanwijzingen bestaan uit andere deels smallere greppels die mogelijk de erven aan weerszijden van de centraal gelegen hoofdgreppels (met toegangspad) begrensden. Aan de westzijde van de hoofdgreppels lijkt een ruimte afgebakend door west-oost georiënteerde (erf)greppels: de 40 cm smalle sporen 3 van put 14 en in het verlengde daarvan - spoor 1 van put 12 vormen de noordelijke begrenzing. Sporen 7 en 10 van put 14 vormen de zuidelijke begrenzing. Deze laatste sporen lijken in het westen samen een enigszins gebogen greppelbaan te volgen. De aansluiting met de hoofdgreppel in het oosten was op het eerste sporenvlak onduidelijk (spoor 21 in put 12). De baan van de greppel kwam pas op het derde sporenvlak aan het licht in de vorm van spoor 38 (afb. 11). De smalle, noordelijke greppel van deze afgebakende ruimte is 15 cm diep en bevat een egale vulling. Sporen 7, 10 (put 14) en 38 (put 12) blijken de vullingen van de minimaal 20 cm diepe, zuidelijke greppel te vormen die in enkele lagen is dichtgeslibd. Beide greppels bevatten geen vondstmateriaal. Dit is opvallend gezien de diversiteit aan vondsten in de hoofdgreppels. Mogelijk markeert de westelijke hoofdgreppel de grens tussen nederzetting (oosten) en buitengebied (westen) en zijn de sporen aan de westzijde te beschouwen als verkavelingsgreppels. De grote spreiding opspit van Romeins aardewerk in putten 12 en 14 wijst aan de andere kant weer wel op een bewoonde zone. Het is onduidelijk of zich in het noorden van put 12 en 14 nog een afgebakende ruimte ten westen van de hoofdgreppel bevindt. Deze zone was namelijk sterk verstoord. Gezien het verwachte vervolg van de hoofdgreppel tot buiten het plangebied, dient men hier wel rekening mee te houden. Ook de ruimte ten oosten van de centrale hoofdgreppels is mogelijk in gebruik geweest als nederzettingsterrein met één of meerdere erven. Aan deze zijde valt als eerste een 1,25 meter brede greppel (spoor 4 van put 13) op, die parallel ligt aan de hoofdgreppels; mogelijk betreft het hier een latere of jongere fase van de oostelijke hoofdgreppel. Uit de sporen (geen doorsnijdingen) en hun vondsten (geen nauwkeurige datering) is dit niet op te maken. Opvallend in dit licht is dat de greppel niet tot in het noorden van put 13 is te volgen. Mogelijk betreft het hier geen jonge opvolger van de lange hoofdgreppel, maar juist een korte greppel: de begrenzing van een erf. Het terrein is aan de oostzijde begrensd door greppelspoor 4 in put 13. De 1,10 meter brede greppel doorsnijdt de put diagonaal vanuit het noordoosten en sluit in het zuiden aan op de hoofdgreppel en de voornoemde parallelle greppel in put 10. De drie greppels vormen samen een opvallend driehoekige ruimte die aan de noordzijde mogelijk is afgesloten, getuige de organisch steen

14 MD MD 01.23, aanzet van een west-oost georiënteerde greppel: spoor 8 in put 13. Het is echter niet uit te sluiten dat de diagonale greppel tot ver buiten de grenzen van het plangebied reikt. De greppels zijn maximaal 25 cm diep en rond van vorm in doorsnede. Spoor 8 doorsnijdt aan de oostzijde een oudere, 50 cm smalle en 10 cm diepe greppel (spoor 5 van put 13). De bodem van deze greppel is eveneens rond in doorsnede. Sporen van gebouwstructuren en aanverwante nederzettingssporen ontbreken in de afgebakende ruimte ten oosten van de hoofdgreppels. Ook hier is men dus aangewezen op de vondsten om enigszins inzicht te krijgen in het gebruik van het terrein. De vondsten zijn afkomstig uit de egale greppelopvullingen rondom de driehoekige ruimte. De samenstelling van de vondsten, onder andere aardewerk, steen en bot, wijst op erfafval en dus op de nabijheid van minimaal een huisplaats (tabel 1). De scherven uit spoor 4 van put 13 duiden op een ouderdom van n. Chr. Gezien de ruimtelijke relatie met beide hoofdgreppels kunnen we het gebruik van de driehoekige ruimte ook in de tweede helft van de tweede eeuw plaatsen. van de inheemse, rurale nederzettingen uit de Romeinse tijd van de Harnaschpolder en Midden-Delfland. 40 De vondsten in de (omringende) greppels bestaan echter duidelijk uit nederzettingsafval dat eerder thuis hoort op de woonerven van huizen, dan op de weiof akkerlanden. Gezien de locatie nabij de limes zou zelfs een militaire wooncontext tot de mogelijkheden kunnen behoren. De spreiding van bouwbrokken (tuf- en kalksteen) en tegulafragmenten op de noordelijke vindplaats zou zelfs als argument aangevoerd kunnen worden. Uit de analyse van dit materiaal blijkt echter dat het hier om secundair bouwmateriaal gaat (zie paragrafen 7.3 en 7.4). Vermoedelijk werd het gebruikt als verharding van vloeren en haarden. Gezien de nabijheid van bronnen in de vorm van afgedankt materiaal uit nabijgelegen Romeinse militaire posten, zoals het castellum van Roomburg en eventuele wachttorens langs de Rijn of de Corbulo-gracht, lag het ook voor de hand om dit materiaal te gebruiken. Uitgaande van het nederzettingsafval en de afwezigheid van duidelijk militaire structuren Kuilen Paalkuilen van (bij)gebouwen ontbreken binnen de afgebakende ruimten (erven) aan weerszijden van de centrale hoofdgreppels. Onderin de vulling van de westelijke greppel (spoor 22 van put 12) is wel één losse paalkuil ontdekt met een diameter van 40 cm en een diepte van 30 cm (afb. 11). De vullingen van de paalkuil lijken in het midden nog de verkleuring van een paalgat te vertonen. Mogelijk markeerde een paal hier een belangrijk punt binnen het greppelstelstel: de paalkuil ligt op het kruispunt van de westelijke hoofdgreppel met de (erf-) greppel van spoor 3 (put 14) en spoor 1 (put 12). Ten zuidwesten van de hoofdgreppel viel op het eerste sporenvlak (ca. 0,40 meter NAP) een ovale kuil van ca. 0,50 x 1 meter (spoor 14 van put 12) op met een kort greppelvormig spoor daaraan in zuidelijke richting. De sporen waren op het tweede sporenvlak, enkele decimeters dieper, niet meer zichtbaar. De sporen bevatten nederzettingsafval uit de Romeinse tijd uit n. Chr. De functie van de sporen is onduidelijk. Wel valt op dat in de directe omgeving veel aanlegen opspitvondsten zijn ontdekt bij het verdiepen, waaronder enkele opmerkelijke vondsten, zoals bouwbrokken van kalksteen en tufsteen (zie paragraaf 7.4) : 1250 phase 1a phase 1b phase 3 ref. no m 15 1 : 1250 phase 2 phase 3 ref. no m Verspreid over de noordelijke vindplaats 1 zijn verder enkele losse kuilen aangetroffen. De meeste hiervan blijken, net als de paalkuil, gerelateerd te zijn aan de greppelsporen. Veelal bleek het - na het couperen- om depressies van de greppels te gaan, zoals bij de ondiepe kuilen onderin greppelspoor 9 in put 12 en op het kruispunt van greppelsporen 4 en 11 in put 10. Een uitzondering geldt echter voor de tweede kuil in spoor 4, ongeveer ter hoogte van de doorsnijding van laatmiddeleeuws spoor 9 (afb. 10). Deze kuil met een breedte van 40 cm en een diepte van 30 cm, bleek bij het couperen duidelijk doorsneden door spoor 4. De kuil stamt dus uit een oudere fase. Helaas bevatte de vulling geen vondstmateriaal; de datering van de kuil is dan ook onbekend Interpretatie van de vindplaats De noord-zuid georiënteerde hoofdgreppels hebben waarschijnlijk een belangrijke rol gespeeld bij de eerste inrichting van het landschap in de Romeinse tijd. De twee relatief brede en diepe greppels verzorgden op de eerste plaats de ontwatering van de grond, waardoor het terrein beter geschikt werd voor bewoning. RAAP heeft in het proefsleuvenonderzoek restgeulafzettingen aangetoond direct ten zuiden van vindplaats In paragraaf 6.2 (en volgende paragraaf 6.3.2) wordt er op gewezen dat de restgeulen binnen het plangebied al grotendeels verland waren in de Romeinse tijd. Ze waren toen echter nog wel goed herkenbaar als laagten in het landschap. Het is dan ook aannemelijk dat de hoofdgreppels vanuit het noorden (dichter bij de Rijn) op de zuidelijke laagte direct ten zuiden van vindplaats 1 afwaterden. 16 De hoofdgreppels waren op de tweede plaats belangrijke assen, waarop de indeling van het aangrenzende woonlandschap en de omliggende kavels met weide- en eventuele akkergronden gebaseerd was. De vorm van enkele (smalle en ondiepe) west-oost georiënteerde greppels, zoals spoor 3 in put 14 aan de westzijde en spoor 5 in put 13, vertonen op zich overeenkomsten met ontwateringsgreppels binnen een verkavelingsgebied. Goede voorbeelden van buitengebieden met dergelijke verkavelingsgreppels zijn bekend 39 Van den Berg & De Kort 2005, Resp. Goossens 2006, 2008 en Van Londen Afb. 12. Lay-out van de nederzetting van MD 1.17 en 1.23 in Midden-Delfland (uit: Van Londen ).

15 Zuidelijke vindplaats N N Sporen en vondsten Tijdens het veldwerk zijn vooral in putten 15 en 17 sporen met vondsten uit de IJzertijd en Romeinse tijd ontdekt. Mede gezien de eerdere ontdekkingen van RAAP in deze zone, was de verwachting dan ook groot aanwijzingen voor (gebouw)structuren te vinden in tekeningen van de verschillende sporenvlakken. Dit bleek echter niet het geval te zijn. De meeste sporen blijken bij nader inzien namelijk samen te vallen met de zandige opvulling van een restgeul in het zuiden van het plangebied, op een diepte van ca. 0,80-1 meter NAP. In paragraaf 6.2 is reeds gemeld dat deze geul in de IJzertijd vermoedelijk nog actief was. De restgeul is in de Romeinse tijd geheel verland. De beddingafzettingen van de restgeul zijn goed te herkennen aan de grillige, parallelle banen in de ondergrond. Uit het patroon van deze banen blijkt duidelijk dat de restgeul een bocht maakt ter hoogte van put 15. De restgeulopvulling is in put 16 waargenomen, ten noorden van de bocht in put 15. De meeste sporen zijn langgerekt en ca cm diep; hun ligging valt over het algemeen precies samen met de zandbanen van de restgeulbedding. Dit patroon valt vooral op in put 17. De sporen zijn te beschouwen als een soort lokale opvullingen/ vondstlagen, die hier gevormd zijn tijdens de laatste verlandingsfase van de restgeul (tabel 2). De activiteit van de geul was toen vermoedelijk al tot een minimum gereduceerd. In het westen van put 17 zijn namelijk enkele handgevormde potten gevonden, die nog intact waren. Bij (sterk) stromend water zouden de potten na depositie alsnog gebroken zijn. In put 15 zijn naast de voornoemde geulopvullingen met vondsten ook enkele sporen Tabel 2. Zuidelijke vindplaats (Romeinse tijd): overzicht sporen en structuren met vondstcategorieën. put spoor aard structuur periode datering vondstcategorie opmerking type aardewerk fase 1 ( n.chr.) m fase 2 ( n.chr.) N N fase 3 ( n.chr.) fase 4 ( n.chr.) Geulopvullingen met vondsten Afb. 13. Lay-out en ontwikkeling van de zuidelijke nederzetting van Harnaschpolder (uit: Goossens 2008). (muurwerk, barakken) kunnen we de sporen en vondsten van het Haagwegterrein beter in een inheemse, rurale wooncontext plaatsen. De gebouwen moeten we wellicht direct buiten de grenzen van het plangebied situeren. Ze kunnen zich zowel aan de noord-, oost- als westzijde bevinden. De inheemse nederzetting vertoont overigens wel één belangrijke invloed van het Romeinse leger: de strakke inrichting van het terrein met rechthoekige en soms opvallende driehoekige ruimten. Van Londen (2006) heeft aangetoond dat het leger in de tweede helft van de tweede eeuw de lokale bevolking stimuleerde bij het ontwateren en in cultuur brengen van grote, nieuwe stukken land door middel van lange hoofdsloten - veelal gebruikmakend van restgeullaagten - en haaks of diagonaal daarop gerichte smallere greppels. De weide- en akkergronden leverden uiteindelijk namelijk extra producten (paarden, vee en granen) op voor de Romeinse soldaten die langs de limes waren gestationeerd. Al gauw was de karakteristieke landindeling ook terug te vinden in de lay-out van nederzettingen. Voorbeelden van nederzettingen met een dergelijk lay-out zijn gevonden in het Westland: in Midden-Delfland en Harnaschpolder (resp. afb. 12 en 13). De driehoekige ruimten die op het Haagwegterrein en op deze beide vindplaatsen duidelijk te herkennen zijn, zouden met behulp van het Romeinse meetinstrument de groma uitgezet kunnen zijn Van Londen vondstenvulling (rest)geul ROM handgevormd aardewerk vondstenvulling (rest)geul ROM handgevormd aardewerk vondstenvulling (rest)geul ROM handgevormd aardewerk vondstenvulling (rest)geul ROM handgevormd aardewerk vondstenvulling (rest)geul ROM onbekend vondstenvulling (rest)geul ROM handgevormd aardewerk 19 3 vondstenvulling (rest)geul ROM bot vondstenvulling geul ROM bot handgevormd aardewerk keramisch bouwmateriaal handgevormd aardewerk steen 20 7 vondstenvulling geul ROM handgevormd aardewerk Paalgaten en kuilen 15 3 paalgat? ROM handgevormd aardewerk paalgat ROM handgevormd aardewerk paalgat ROM handgevormd aardewerk paalgat ROM handgevormd aardewerk 20 3 paalgat/natuurlijk spieker? ROM geen 20 4 paalgat/natuurlijk spieker? ROM geen 20 8 paalgat/natuurlijk spieker? ROM geen 20 9 paalgat/natuurlijk spieker? ROM geen paalgat/natuurlijk spieker? ROM geen paalgat/natuurlijk spieker? ROM geen kuil? ROM? handgevormd aardewerk m m m nederzettingsterrein binnen plangebied nederzettingssloot en hoofdsloot verkaveling erfgreppel verkavelingsgreppel restgeullaagte huisplattegrond huisplattegrond met porticus waterput brug 0

16 gevonden die de uiterlijke kenmerken vertonen van paalgaten: ronde sporen van 10 tot 30 cm in diameter en een diepte van enkele decimeters. Een deel hiervan bevindt zich niet alleen op de geulafzettingen, maar ook op de aangrenzende oeverafzettingen. Juist in deze hoge en droge zone zijn sowieso bewoningssporen te verwachten. Helaas vertoont de paalgatencluster geen duidelijke patronen van structuren. Een uitzondering leek te gelden voor paalgaten die samen een perfecte rechthoek vormen, zoals men die bij een spieker verwacht (groen gemarkeerd in afb. 9). Uit de velddocumentatie bleek dat de sporen na het couperen toch natuurlijke vlekken bleken. Het is dan ook aannemelijk dat een deel van de paalgaten wederom voorbeelden zijn van lokale geulopvullingen met vondsten en dus geen ingravingen voor palen (structuren). De vondsten in de geulopvullingen bestaan vooral uit handgevormd aardewerk. Het is dan ook lastig om het ijzertijdmateriaal van het jongere (Romeinse) materiaal te onderscheiden. Het proefsleuvenonderzoek heeft in ieder geval een pot opgeleverd die kenmerkend was voor de midden-ijzertijd. Andere potten uit de opgraving, zoals de depositiepotten in put 17 dunwandig, gepolijst, oxiderend gebakken aardewerk met bolle potvormen, hoge schouders, een wijde halsopening en kleine doorboorde oren bovenop de hals - zijn wel duidelijk in de Romeinse tijd te plaatsen. De dateringsmarge van het handgevormde aardewerk uit de Romeinse tijd is over het algemeen ruim: n. Chr. (zie paragraaf 7.1.3). We kunnen concluderen dat het beeld van de bewoning in de zuidelijke vindplaats voor de Romeinse tijd sterk overeenkomt met dat van de IJzertijd. De depositie van intacte potten en afval in de restgeulopvulling geeft aan dat de mensen het terrein van deze vindplaats weldegelijk hebben bezocht. Directe aanwijzingen voor bewoningssporen zijn echter niet aangetroffen binnen het onderzochte terrein. Wellicht moeten we deze verder zuidoostelijk op de oeverzone van de restgeul zoeken, even buiten het plangebied. De vondsten zijn echter ook te relateren aan de Romeinse bewoning van noordelijke vindplaats Sporen uit de late Middeleeuwen en Nieuwe tijd Het landschap met restgeullaagtes uit de Romeinse tijd was sterk veranderd in de late Middeleeuwen. De laagtes waren niet meer te herkennen of waren door klink en inversie juist tot opbollende glooiingen omgevormd. Mogelijk verklaart dit de lichte krommingen in de baan van enkele sloten in het verder strak met rechte sloten ingedeelde terrein. Een goed voorbeeld van dergelijke krommingen is te zien in de sloten G6 en G7, aan de noordzijde van de voormalige restgeullaagte en bij de laatmiddeleeuwse sloot in put 18 (afb. 8 en 10) Greppels en kuilen De greppels of sloten zijn over het algemeen zuidoost-noordwest georiënteerd of haaks hierop. De laatmiddeleeuwse greppels tekenden zich bij de aanleg onder de bouwvoor al snel af als grijze tot grijsbruine sporen in de onderliggende (licht/bruin-) grijze, vuile kleiige zandige afzettingen. De sloten zijn over het algemeen 0,60 tot 2 meter breed en 0,70 tot maximaal 1,50 meter diep. en G7). Hier lijkt een kavel in het westen vergezeld te zijn van enkele extra greppels (G7) langs de hoofdgreppels G1 en G3. De greppels van G7 lijken de noordoosthoek van een kavel te vormen. Uitgaande van de vondsten uit de greppels gaat het hier vermoedelijk om een woonerf. Helaas hebben we slechts een klein stuk van dit erf binnen de grenzen van het plangebied. Sporen van gebouwen ontbreken dan ook wederom. Mogelijk verraden ook de extra greppels G14 en G15 de aanwezigheid van een woonerf. Verspreid over het opgravingsterrein en vooral aan weerszijden van G6 en G7 zijn baksteenfragmenten gevonden. Bakstenen wijzen in de Nieuwe tijd doorgaans op de nabijheid van een stenen structuur. Het formaat van enkele fragmenten, waaronder een kloostermop van 32 cm lengte, geeft echter aan dat de bakstenen van het Haagwegterrein over het algemeen laatmiddeleeuws zijn. Dit past in het algemene dateringsbeeld van het aardewerk grijs- en roodbakkend - uit de greppels ( ). In deze periode kwam steenbouw nog maar beperkt voor, zeker buiten de stadsmuren en eventuele kloosterterreinen daarbuiten. Hoogstwaarschijnlijk is het baksteenmateriaal van het Haagwegterrein secundair gebruikt om vloeren of onderdelen van houten huizen te verharden: dit was vooral gebruikelijk voor de afscherming van de (wand bij de) brandgevoelige haard. Ook een fragment van een vuurbok uit spoor 2 van put 11 (bij G7) wijst hierop (zie ook paragraaf 7.3). Sommige greppels bevatten tussen het vondstmateriaal enkele scherven kogelpot en protosteengoed zoals G5 en G6 in het noorden en G9 in het zuiden. Mogelijk zijn deze greppels of enkele trajecten daarvan in aanleg enkele tientallen jaren ouder dan de rest. Tenslotte valt op dat het aandeel vondstmateriaal uit de nieuwe tijd beperkt is. Zo bevat greppel G13 in put 17 scherven roodbakkend aardewerk uit de nieuwe tijd-fase tussen 1600 en Ook greppel G1, die in het noorden zelfs de greppels G6 en G7 doorkruist, lijkt wat jonger dan de rest Interpretatie van de vindplaats De verkaveling uit de late Middeleeuwen strekt zich uit over het hele Haagwegterrein. De meeste greppels, vooral de lange noordwest-zuidoost georiënteerde greppels, zullen in beginsel een ontwaterende functie hebben vervuld. Vermoedelijk deelden soortgelijke greppels het landschap in de (wijde) omgeving in weidegronden, zoals nog te zien is op de kaart van Van Deventer uit ca (afb. 7). Het patroon en de vondsten van de greppels ter hoogte van het Haagwegterrein wijzen bij sommige kavels op de nabijheid van een woonerf. Het woonerf en de bijbehorende gebouwen kunnen zich even buiten de grenzen van het plangebied bevinden. De greppels doorkruisen het voormalige landschap met oever- en restgeulafzettingen van vindplaats 1 en 2 zonder daar duidelijk rekening mee te houden. Zoals gezegd, lijken er wel enkele uitzonderingen te zijn. Hierbij vallen vooral de licht gekromde greppels G6 en G7 op: ze lijken een barrière te vormen. Tussen de greppels zijn namelijk geen contemporaine greppelsporen aangetroffen. Mogelijk begrensden beide een hoge zone (na inversie van de restgeullaagte) die in gebruik was als doorgang met pad. Het gebied ver ten zuiden van deze barrière lijkt vooral uit verkavelingsgreppels te bestaan. Aan weerszijden van deze barrière lijken de patronen van de greppels en de vondsten daarin op erven en op de nabijheid van bewoningssporen (gebouwen) te duiden. Aan de noordzijde van de barrière (G6 en G7) verdelen de greppels G1, G2, G5 in combinatie met G6 de noordelijke ruimte van het plangebied in rechthoekige kavels. Het nederzettingsafval uit de greppels, waaronder gedraaid aardewerk, bot en steen, en enkele losse kuilen binnen deze kavels geven aan dat de bewoners - de bron van het afval - in de buurt moeten hebben geleefd (tabel 2). Wellicht hebben we hier te maken met de achtererven van de laatmiddeleeuwse bewoning. De kern van de bewoning moeten we dan meer ten westen en ten oosten van het plangebied situeren. Dit beeld blijkt nog duidelijker uit de sloten direct ten zuiden van de barrière (sloten G

17 7 Resultaten: vondsten Totaal 7.1 Aardewerk uit de Romeinse tijd C. Wiepking ONBEKEND 0% RUWW 10% TER.SIG 1% AMFKRUIK 7% DIKW 1% GEVERFD 4% Inleiding Op het opgravingsterrein van de Haagweg trof bureau Monumentenzorg & Archeologie van de Gemeente Leiden tijdens het archeologisch onderzoek een hoeveelheid aardewerk aan, namelijk 2011 scherven. Tijdens het onderzoek naar het aardewerk zijn in totaal alle 2011 scherven gedetermineerd (bijlage IV). De scherven zijn afkomstig uit de vondstlagen en sporen. Het merendeel stamt uit de (IJzertijd/) Romeinse tijd. Het gaat om 1121 handgevormde scherven (68 %) en 527 scherven van gedraaid aardewerk (32%). Daarnaast zijn 363 aardewerkfragmenten uit de periode late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Deze zijn in de verdere analyse buiten beschouwing gelaten. 42 INDET 0% KUSTAW 8% Werkwijze Het gedraaide aardewerk is in de gangbare groepen/ baksels onderverdeeld: terra sigillata, Gallo-Belgisch aardewerk, geverfd aardewerk, kruiken en (kruik)amforen, gladwandig aardewerk, ruwwandig aardewerk, grijze waar (regionaal vervaardigd product), dikwandig aardewerk (dolia en wrijfschalen) en Waaslands aardewerk. Tabel 4 en afbeelding 14 tonen de verdeling van de scherven over de verschillende groepen. Al het aardewerk is eerst per groep/ baksel gesorteerd en wanneer mogelijk onderverdeeld naar bakselsoort. Vervolgens is het aantal fragmenten geteld en gewogen en onderverdeeld in rand-, wand- en bodemscherven. Van de aanwezige randscherven is ook het minimum aantal potten/ individuen bepaald per vormtype. Daarnaast is de diameter van de rand opgemeten en zijn de vorm, de typochronologie en eventuele afwerking, decoraties, graffiti en stempels genoteerd. Verder is gelet op verschijnselen als verwering, verbranding en aankoeksels. Het handgevormde aardewerk is bekeken op magering, afwerking, versiering en vorm. Al het aardewerk is eerst per groep/ baksel gesorteerd en wanneer mogelijk onderverdeeld naar bakselsoort. Ook hier is vervolgens het aantal fragmenten geteld en gewogen en onderverdeeld in rand-, wand- en bodemscherven. Van de aanwezige randscherven is het minimum aantal potten/ individuen bepaald per vormtype. Daarnaast is ook, wanneer de grootte van de scherf het toeliet, de diameter van de rand en het percentage van de rand dat is overgebleven opgemeten. Natuurlijk zijn ook de vorm, randtype en eventuele decoraties en afwerking genoteerd. Daarnaast is gelet op verschijnselen als verwering, verbranding en aankoeksels Handgevormd aardewerk In totaal zijn 1121 scherven handgevormd aardewerk gevonden. Binnen het aardewerkcomplex neemt het handgevormde aardewerk 68% in. Voor deze regio is het zeer complex handgevormd aardewerk uit de IJzertijd en Romeinse tijd Tabel 4. Verdeling van de scherven over de aardewerkgroepen. aardewerkcategorie n % handgevormd terra sigillata 23 1 geverfd 60 4 kruiken/(kruik)amforen ruwwandig Waaslands/LLw dikwandig 20 1 indet 12 1 totaal Romeinse tijd middeleeuwen/nieuwe tijd 363 totaal aardewerkcomplex De analyse van het aardewerk uit de late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd was al afgerond toen deze 363 scherven tussen het Romeins aardewerk zijn herkend. Ze passen goed in het beeld van de rest van het materiaal uit de late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Afb. 14. Verdeling van de aardewerkgroepen goed te onderscheiden en te dateren. Dit komt doordat de traditie van onder andere vorm, afwerking en verschralingsmiddelen gedurende meerdere perioden lange tijd in gebruik Is geweest. Voor een goede datering zijn we afhankelijk van iets grotere hoeveelheden aardewerk. Binnen dit aardewerkcomplex zijn de hoeveelheden met karakteristiekere kenmerken te gering om concrete uitspraken te doen over de datering. Op basis van twee versierde randscherven zijn wel voorzichtige conclusies gesteld voor een datering in de IJzertijd, maar voor de overige (wand)scherven is het moeilijk om een duidelijke datering vast te stellen. Magering en baksel Bij het handgevormde aardewerk zijn verschillende gebruikte verschralingsmiddelen aangetroffen (tabel 5a). De combinatie van plantaardig materiaal en potgruis komt het meest voor (912 scherven, 81% van het handgevormde aardewerk). Volledig met plantaardig materiaal verschraalde scherven vormen een wat kleinere groep (173 scherven, 16% van het handgevormde aardewerk). Daarnaast zijn nog 9 fragmenten aangetroffen met een zandmagering. Scherven die volledig zijn verschraald met potgruis zijn niet aangetroffen, en van de groep waarbij een combinatie is gebruikt van potgruis en plantaardig materiaal moet gezegd worden dat het aandeel plantaardig materiaal in de magering zeer groot is. Eenmaal is een scherf aangetroffen van briquetage-materiaal. Het is een fragment zeer zacht gebakken, poreus aardewerk met een witgelig baksel dat als zoutcontainer heeft gediend. Tabel 5. Magering van het handgevormd aardewerk. a. magering van alle fragmenten n % Briquetage 1 0 zand 9 1 plantaardig potplant indet 26 2 totaal b. vorm en magering 1-ledig plant 9 (NB.1 exemplaar!) 3-ledig plant n potplant 63 HANDVORM 69%

18 Conservering en vorm Een groot deel van de scherven was sterk verweerd.vanwege de grote fragmentatiegraad kon slechts bij een klein gedeelte van het aardewerk de potgeleding worden vastgesteld. De potgeleding bestaat bijna uitsluitend uit 3-ledige exemplaren (135 exemplaren). Zowel engmondige potten als wijdmondige potten komen voor (afb. 14). Veelal was bij de grotere fragmenten van engmondige potten een oor of ooraanzet te zien. Daarnaast zijn 9 fragmenten aangetroffen van een 1-ledige vorm (tabel 5b). Deze fragmenten behoren allemaal tot 1 exemplaar. Het gaat om een zeer apart bakje met een lage rand en een uitschenktuitje. De staat van het uitschenkbare-bakje is slecht, mede vanwege de fragmentatie door het zeer poreuze baksel met veel plantaardig materiaal. De kleur is beige met een donkere kern. vnr Afwerking Slechts een klein deel van het handgevormde aardewerk is voorzien van enige vorm van afwerking (93 scherven, 8%). Wanneer er sprake is van afwerking gaat het enkel om de buitenzijden van de potten. Het gaat om 88 fragmenten die zijn voorzien van besmijting, vier scherven die aan de buitenzijde zijn geglad en een fragment dat voorzien is van polijsting (tabel 6a). Tabel 6. Afwerking van het handgevormd aardewerk. a. oppervlakte-afwerking van alle wandfragmenten n % geen afwerking 1028 afgewerkt 8 besmeten 88 niet afgewerkt 92 geglad 4 gepolijst 1 totaal 1121 b. decoratie van alle fragmenten n % ribbels 1 decoratie 4 vingertopindrukken 2 geen decoratie 96 nagelindrukken 18 kraslijnen 17 kamstreek 3 geen decoratie 1080 totaal 1121 vnr Versiering Een zeer klein deel van de scherven is voorzien van decoratie (41 scherven, 4% van het handgevormde aardewerk, tabel 6b). Bij de wandfragmenten is versiering vooral in de vorm van kraslijnen, nagelindrukken en kamstreek aangetroffen. Bij de randscherven is er sprake van versiering door het plaatsen van nagel of vingertopindrukken. Daar is qua plaatsing een duidelijk onderscheid te maken: nagelindrukken zijn uitsluitend aan de rand of hals aangetroffen en vingertopindrukken zijn uitsluitend op de rand gesitueerd. Deze laatste vorm van versiering komt vooral voor in de IJzertijd. De geringe hoeveelheid versierde (wand)scherven pleit voor een datering in de midden- Romeinse tijd. De versiering van vingertopindrukken op de rand duiden op een datering in de (late) IJzertijd Gedraaid aardewerk vnr Afb. 14. Handgevormd aardewerk uit vindplaats 2 (depositie in restgeulvulling). Terra sigillata Onder terra sigillata verstaan we rood tot roodbruin aardewerk met een glanzende deklaag. Dit aardewerk kent zowel versierde als onversierde vormen en is vaak voorzien van een pottenbakkersstempel. Terra sigillata betekent dan ook letterlijk gezegelde/ gestempelde aarde.terra sigillata wordt vaak gezien als luxe-product, waaraan men mogelijk status zou kunnen aflezen. Het betreft voor het grootste gedeelte serviesgoed en wordt over het algemeen beschouwd als luxe aardewerk. Een kenmerk van dit serviesgoed is dat het sterk is en niet makkelijk breekt. Het behoorde dan ook tot de standaard uitrusting van de Romeinse soldaat. Grote fabrieken ontstonden in de omgeving van de troepen, die de opmars van het leger vanuit Italië, van het zuiden naar het noorden volgden en die zich eerst vestigden in Zuid-Gallië (La Graufensenque), daarna in Midden-Gallië (onder andere Lezoux) en tenslotte in Oost-Gallië (onder andere Rheinzabern, Trier) en in de Argonne in Noord-Frankrijk. De opgraving heeft slechts 23 fragmenten terra sigillata opgeleverd (1% van het aardewerkcomplex). Het merendeel daarvan is afkomstig uit Oost-Gallische productiecentra (tabel 7). Slechts twee fragmenten zijn uit Zuid-Gallië afkomstig. Van het Oost-Gallische 34 35

19 Tabel 7. Overzicht terra sigillata. Zuid-Gallisch 2 Oost-Gallisch Drag materiaal dat in de tweede eeuw gedateerd kan worden, is een fragmentje afkomstig van een bakje type Dragendorff 33, twee fragmenten van een kom Dragendorff 37 en eveneens twee fragmentjes van een bord type 18/31. Vijf fragmenten van Oost-Gallische komaf geven aanwijzingen voor activiteiten in het laatste kwart van de tweede eeuw n. Chr. en later. Het zijn 4 scherven van het type bord Dragendorff 32 en een fragment van een wrijfschaal type Dragendorff 45. Deze vormen worden na ca. 170 n. Chr. gedateerd en lopen door in de derde eeuw n. Chr. Geverfd aardewerk Geverfd aardewerk is ook wel bekend onder de naam gevernist aardewerk. Meestal werd het aardewerk voor het bakken in de verf gedompeld en soms ook gedeeltelijk beschilderd met een kwast of spons. Door oxyderend of reducerend bakken kleurde de deklaag respectievelijk oranje/ rood of bruin/ zwart. In het begin van de eerste eeuw stond een belangrijke productieplaats in Lyon, maar al snel ontstonden ook in het Duitse Rijnland productiecentra. Voor de latere typen was Keulen een belangrijk productiecentrum. Bij de indeling van het geverfde aardewerk wordt een onderscheid gemaakt in de verschillende baksels of technieken. Hieronder zal de indeling van technieken volgens Brunsting gehanteerd worden. 43 Het geverfde aardewerk telt 60 fragmenten (tabel 8). Het maakt 4% uit van het totale aardewerkcomplex. Van techniek A (een techniek die voornamelijk in de eerste eeuw voorkomt) zijn slechts twee fragmentjes aangetroffen, namelijk een fragmentje van een beker en een fragmentje van een bord. Geverfde waar in techniek B komt met 34 scherven het meest voor. Deze techniek is vooral populair in de tweede eeuw. Alle fragmenten zijn afkomstig van bekers. Daarbij konden in n Drag. 18/R 2 Drag Drag Drag bord 3 bakje 5 indet 3 totaal 23 Tabel 8. Overzicht geverfd aardewerk. techniek B de bekers eenmaal Niederbieber 30 en zeventien maal Niederbieber 32 geduid worden. Deze bekers zijn in deze techniek populair in de tweede eeuw, waarbij bij voor deze typen een nadruk ligt op de tweede helft van de tweede eeuw. De meest populaire bekervorm in de tweede eeuw n. Chr., type Stuart 2, ontbreekt geheel. Hierdoor kunnen we aantonen dat voor de geverfde waar in techniek B de nadruk ligt in de 2e helft van de tweede eeuw n. Chr. Bij de versiering is het materiaal dat versierd is door middel van bestrooiing met klei/ zandkorreltjes slechts twee keer aangetroffen. Alle overige versierde fragmenten zijn voorzien van kerfsnede decoratie. Deze verhouding in de decoratietechniek voor dit aardewerk bij techniek b is eveneens een aanwijzing voor een wat latere datering in de tweede eeuw n. Chr. In techniek c (een techniek die vanaf het laatste kwart van de tweede eeuw gedateerd wordt) is een aanzienlijke hoeveelheid scherven aangetroffen (23). Dit vormt een aanwijzing voor activiteiten in het laatste kwart van de tweede eeuw en derde eeuw n. Chr. Alle fragmenten zijn afkomstig van bekers. In techniek c zijn uitsluitend bekers van het type Niederbieber 32 gedetermineerd. Deze bekers komen voor vanaf het laatste kwart van de tweede eeuw. Kerfsnede decoratie is de enige aangetroffen decoratietechniek. Tenslotte is nog een klein wandfragment gevonden van een bord in pompejaansrood-achtig baksel. Het fragment dateert in de tweede eeuw en later. Terra nigra Op het opgravingsterrein is geen Belgische waar aangetroffen. Kruiken en (kruik)amforen Binnen deze groep wordt een onderscheid gemaakt tussen kruiken, kruikamforen (twee-orige kruiken), middelgrote amforen en grote amforen (tabel 9). Het oppervlak van de kruiken is vaak geglad en zorgvuldig afgewerkt. Gewoonlijk doorstaat deze keramieksoort de tand des tijd dan ook vrij goed. Deze groep vormt met 110 fragmenten 7% van het aardewerkcomplex. Het merendeel van de scherven konden we niet nader determineren, omdat de karakteristieke delen niet aanwezig waren. De meeste fragmenten waren van vuilwit/ beige baksel. In mindere mate zijn ook roze en witte baksels aangetroffen. Bij de kruiken kon het type Hofheim 55 gedetermineerd worden en 29 fragmenten van tweeledige oren. Deze komen vanaf het laatste kwart van de eerste eeuw voor. Bij de grote amforen waren acht fragmenten van de olijfolieamfoor type Dressel 20 uit Zuid-Spanje. Zes andere fragmenten waren ook afkomstig van een niet nader te bepalen transportamfoor. Amforen hebben gediend als transportcontainers voor producten als wijn, olijfolie en vissaus. Vaak werden ze over een grote afstand vervoerd. Amforen hadden vaak nog een tweede leven nadat ze op de plaats van bestemming waren aangekomen en de oorspronkelijke inhoud was genuttigd. Zo werden ze bijvoorbeeld hergebruikt voor opslag. n techniek a beker 1 bord 1 totaal techniek a 2 techniek b beker 16 Niederbieber 30 1 Niederbieber totaal techniek b 34 Tabel 9. Overzicht kruiken en (kruik)amforen. n kruikamforen twee-oor 29 kruiken Hofheim 55 5 amforen Dressel 20 8 indet 6 kruik/kruikamfoor 62 totaal 110 techniek c beker 10 Niederbieber pompejaans rood 1 1 totaal Brunsting 1937, Ruwwandig aardewerk Bij het ruwwandige aardewerk is de klei sterk verschraald met zand of fijn grind. Hierdoor voelt het ruw aan. De vormen omvatten een grote groep kookpotten en kommen, met daarnaast borden, kannen, deksels en soms een beker. Veel van de vormen die in deze techniek gemaakt zijn, behoren tot het keukenvaatwerk. Ruwwandig aardewerk wordt gedurende de gehele Romeinse periode gemaakt. De ruwwandige waar vormt met 167 scherven 10% van het aardewerkcomplex (tabel 10)

20 De groep bestaat voornamelijk uit witte/ beige en grijze baksels. In kleinere hoeveelheden zijn ook roze en oranje baksels aangetroffen. Hierbij zijn de oranje baksels in de meerderheid. De vormen omvatten vooral veel potten met dekselgeul Niederbieber 89 die voornamelijk vanaf het midden van de tweede eeuw voorkomen. Daarnaast zijn nog een tweetal dekselfragmenten Niederbieber 120a en een fragment van een bord type Niederbieber 113 aangetroffen. Hoewel nagenoeg al het materiaal gedateerd kan worden vanaf het midden van de tweede eeuw n. Chr. is één fragment aangetroffen van een pot type Stuart 201A. Dit type komt tot in de eerste helft van de tweede eeuw voor. Tabel 10. Overzicht ruwwandig aardewerk. Tabel 12. Overzicht dikwandig aardewerk. Brunsting 37 5 Stuart wrijfschaal 9 dolium Stuart indet 2 totaal 20 n Niederbieber Niederbieber Stuart 201A 1 Niederbieber 120a 2 pot 6 indet 131 totaal 167 Waaslands aardewerk (Kustaardewerk/ Low Lands Ware) Onder Waaslands aardewerk 44 verstaan we een zandige klei/ baksel waaruit eerst gereduceerd en later ook geoxideerd aardewerk werd gemaakt. Naar de herkomst van dit materiaal wordt op dit moment veel onderzoek gedaan. Zo krijgen we meer inzicht in de problematiek van dit type aardewerk. In totaal zijn 135 scherven Waaslands aardewerk gevonden (tabel 11). Binnen het totale aardewerkcomplex neemt het Waaslands aardewerk 8% in. Van het totale Waaslands aardewerk zijn 114 scherven reducerend gebakken (blauwgrijs) en 21 scherven zijn oxiderend gebakken (rood). Over het algemeen is de meest voorkomende vorm binnen vindplaatsen een voorraadpot type Holwerda in het blauwgrijze baksel. 45 Ook binnen het aardewerkcomplex van Haagweg is deze voorraadpot binnen blauwgrijze variant de meest voorkomende vorm. Daarnaast zijn er fragmenten gevonden van de wat fijnere pot Holwerda en een deksel. Bij het rode aardewerk zijn scherven nagenoeg uitsluitend afkomstig van zogenaamde rode amforen of Scheldevallei-amforen. Waarschijnlijk ligt het productiegebied van deze amforen in Noordwest-Frankrijk. Het overige fragment is afkomstig van de met name in ruwwandige baksels voorkomende pot met dekselgeul type Niederbieber 89. Tabel 11. Overzicht Waaslands aardewerk. Holwerda Holwerda deksel 1 indet blauwgrijs 54 totaal blauwgrijs 114 Schelde 16 Niederbieber 89 1 indet rood 4 totaal rood 21 totaal 135 Dikwandig aardewerk Onder deze categorie vallen de dolia en wrijfschalen. Samen vormen ze met 20 fragmenten 1% van het totale aardewerk (tabel 12). n n 44 Dit type aardewerk is onder meerdere namen bekend als Kustaardewerk, Rupeliaans aardewerk etc. en tegenwoordig wordt de naam Low lands ware ook steeds vaker gebruikt. 45 Holwerda Na de aardewerkanalyse is een tweede doliumfragment ontdekt te midden van de keramiek die bij de vondstverwerking en -sortering als bouwmateriaal was benoemd. 47 Na afronding van de analyse van het aardewerk zijn nog 363 extra scherven uit de late Middeleeuwen en Nieuwe tijd tussen het Romeins aardewerk herkend. Ze passen goed in het beeld van de rest van het materiaal uit de late Middeleeuwen en Nieuwe tijd (zie paragraaf 7.1). De dolia werden gebruikt voor opslag, maar sommigen zijn waarschijnlijk aanvankelijk als transportcontainer gebruikt. Slechts 1 fragment binnen het dikwandige aardewerk behoorde tot een dolium. 46 Dat is opmerkelijk weinig. Het is in een beige baksel vervaardigd. Het gaat om het type Stuart 147 dat gedurende de gehele Romeinse periode geproduceerd werd. Wrijfschalen worden altijd beschouwd als een typisch Romeins verschijnsel. Ze werden gebruikt om kruidenmengels en sauzen te maken en getuigen van kennis van de mediterrane keuken. Toch worden ze regelmatig in inheems-romeinse context aangetroffen. In hoeverre de mediterrane keuken eveneens deze inheemse nederzettingen heeft bereikt of dat de wrijfschalen binnen inheemse context een andere functie toegedicht kregen, is onbekend. 18 Fragmenten zijn afkomstig van wrijfschalen in witte/ beige baksels en één fragment is in een oranje baksel gemaakt. Drie fragmenten behoren tot wrijfschalen met een horizontale rand type Stuart 149, die gedurende de gehele Romeinse periode voorkomt. Vijf fragmenten zijn afkomstig van wrijfschalen met verticale rand type Brunsting 37. Dit type dateert vanaf ca. 100 n. Chr Conclusie en datering Het aardewerk van Haagweg is sterk onderhevig geweest aan formatieprocessen en is daardoor erg verweerd en gefragmenteerd. Vooral het handgevormde aardewerk is erg aangetast en heeft een hoge fragmentatiegraad. Binnen het handgevormde aardewerk zijn verschillende verschralingsmiddelen aangetroffen, maar de combinatie van potgruis met plantaardig materiaal is binnen dit aardewerkcomplex de grootste groep. Voor twee versierde randscherven, waarbij vingertopindrukken op de rand zijn geplaatst, wordt een datering in de IJzertijd vermoed. Een groot deel van het aardewerk wordt ingenomen door het handgevormde aardewerk (68%). Dit is niet heel vreemd voor een inheems-romeinse vindplaats. Aangenomen wordt dat de traditie van het gebruik van handgevormd aardewerk lang door kan lopen tot in de tweede eeuw n. Chr. en hoeft dus geen indicatie te zijn voor een heel vroege datering van de vindplaats. Er is juist een aantal aanwijzingen voor een wat latere datering van de vindplaats. De zeer kleine hoeveelheden van aardewerkcategorieën als Zuid-Gallische terra sigillata en geverfde waar techniek A en het ontbreken van Belgische waar geven aan dat een eerste-eeuwse component op de vindplaats nauwelijks aanwezig is. Binnen alle categorieën aardewerk sluiten de dateerbare scherven aan bij een datering in de tweede eeuw n. Chr. Met een duidelijke nadruk op de tweede helft of zelfs het laatste kwart van de tweede eeuw. Bij de geverfde waar zijn de meeste scherven vervaardigd in techniek B wat goed aansluit bij de tweede eeuw n. Chr. Echter, de typen binnen deze categorie passen vooral in het laatste kwart van de tweede eeuw. De aanzienlijke hoeveelheid in techniek C vervaardigde geverfde waar sluit daar goed bij aan. Ook bij de ruwwandige waar zijn vrijwel uitsluitend typen aangetroffen die passen in de tweede eeuw met een nadruk in de tweede helft van de tweede eeuw en doorlopen in de derde eeuw n. Chr. Het Waaslands aardewerk (of Kustaardewerk) past ook goed in dit beeld. Tenslotte zijn bij de terra sigillata eveneens met name vormen aangetroffen, zoals Dragendorff 32 en Dragendorff 45, die vanaf het laatste kwart van de tweede eeuw voorkomen en doorlopen in de derde eeuw n. Chr. 7.2 Aardewerk uit de late Middeleeuwen en Nieuwe tijd E. Jacobs Inleiding Het bestudeerde vondstmateriaal omvat totaal 788 fragmenten aardewerk, waaronder drie fragmenten bouwmateriaal (bijlage V). 47 Het is afkomstig uit spoorcontexten en vondstlagen

Bodemonderzoek in Leiden 29

Bodemonderzoek in Leiden 29 Bodemonderzoek in Leiden 29 92900 Archeologisch onderzoek op het Haagwegterrein tussen de Hoflaan en de spoorlijn te Leiden T.A. Goossens 463160 92880 S1 S4 S10 P16 G10 S13+14 G9 G11 S2 G12 S3 S12 S1 S2

Nadere informatie

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494)

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494) Archeologie Deventer Briefrapport 27 November 2013 Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494) Briefrapport Controleboringen Cellarius / De Hullu, Colmschate (project 494) Behorende bij bureaustudie

Nadere informatie

Een leidingsleuf in Katwijk Klei-Oost Zuid. Een archeologische begeleiding aan de Trappenberglaan te Rijnsburg. A. Porreij-Lyklema. Archol.

Een leidingsleuf in Katwijk Klei-Oost Zuid. Een archeologische begeleiding aan de Trappenberglaan te Rijnsburg. A. Porreij-Lyklema. Archol. Een leidingsleuf in Katwijk Klei-Oost Zuid Een archeologische begeleiding aan de Trappenberglaan te Rijnsburg Archol A. Porreij-Lyklema 313 Archol Een leidingsleuf in Katwijk Klei-Oost Zuid Een archeologische

Nadere informatie

Publiekssamenvatting. Archeologisch onderzoek Groene Rivier Pannerden

Publiekssamenvatting. Archeologisch onderzoek Groene Rivier Pannerden Publiekssamenvatting Archeologisch onderzoek Groene Rivier Pannerden Catastrofale overstromingen kwamen vaak voor in de geschiedenis van Pannerden, wat met de ligging in de driehoek tussen de rivieren

Nadere informatie

INFORMATIERAPPORT EN SELECTIEADVIES

INFORMATIERAPPORT EN SELECTIEADVIES INFORMATIERAPPORT EN ELECTIEADVIE Proefsleuvenonderzoek Bedrijventerrein fase 2 (Homoetsestraat), Maurik, gemeente Buren Archis onderzoekmeldingsnummer 4120 Inleiding Tussen 14 en 23 februari 2011 is door

Nadere informatie

Archeologisch onderzoek te Macharen Kerkstraat

Archeologisch onderzoek te Macharen Kerkstraat Archeologisch onderzoek te Macharen Kerkstraat T.D. Hamburg Archol briefrapport 15 Inleiding In opdracht van de gemeente Oss heeft Archeologische Onderzoek Leiden (Archol bv) op maandag 26 augustus een

Nadere informatie

MEMO. Alphen aan den Rijn. Stevinstraat 9 2405 CR ALPHEN AAN DEN RIJN. Contactpersoon opdrachtgever Dhr. R. Teunisse; (0172) 245 611 / (06) 2021 06 09

MEMO. Alphen aan den Rijn. Stevinstraat 9 2405 CR ALPHEN AAN DEN RIJN. Contactpersoon opdrachtgever Dhr. R. Teunisse; (0172) 245 611 / (06) 2021 06 09 MEMO Van : Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie Aan : Dhr. R. Teunisse namens Stichting Ipse de Bruggen Onderwerp : Quickscan Drietaktweg te Datum : 13 oktober 2010 Ons Kenmerk : V10-22710 / V10-1944

Nadere informatie

Verslag bureauonderzoek Geldermalsen, Prinses Marijkeweg

Verslag bureauonderzoek Geldermalsen, Prinses Marijkeweg Verslag bureauonderzoek Geldermalsen, Prinses Marijkeweg Julie Van Kerckhove 43 Amsterdam 2005 Archeologisch Centrum Vrije Universiteit -Hendrik Brunsting Stichting Opdrachtgever: Gemeente Geldermalsen

Nadere informatie

memo Locatiegegevens: Inleiding

memo Locatiegegevens: Inleiding memo van Bram Silkens afdeling RB Datum Contact 28-04-2016 Walcherse Archeologische Dienst (gemeenten Middelburg, Veere en Vlissingen) postbus 70 4330 AB Middelburg b.meijlink@middelburg.nl (06-52552925)

Nadere informatie

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1).

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1). De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1). Afbeelding I.1. Vorming stuwwal Nijmegen en stuwwal Reichswald Zandige

Nadere informatie

Selectiebesluit archeologie Breda, Molengracht JEKA

Selectiebesluit archeologie Breda, Molengracht JEKA Gemeente Breda Bureau Cultureel Erfgoed ErfgoedBesluit 2009-30 Selectiebesluit archeologie Breda, Molengracht JEKA Controle BCE Johan Hendriks Bureau Cultureel Erfgoed, Naam Afdeling/bedrijf Datum Paraaf

Nadere informatie

Ranst Vaartstraat, Pomuni Trade (gemeente Ranst)

Ranst Vaartstraat, Pomuni Trade (gemeente Ranst) RAAP België - Rapport 035 Ranst Vaartstraat, Pomuni Trade (gemeente Ranst) Archeologienota Archeologisch Vooronderzoek Programma van Maatregelen Bureauonderzoek 2016L20 Landschappelijk booronderzoek 2016L21

Nadere informatie

Ruimtelijke onderbouwing archeologie Vijf Akkers-Noord, Moordrecht (gemeente Zuidplas). Notitie TML554

Ruimtelijke onderbouwing archeologie Vijf Akkers-Noord, Moordrecht (gemeente Zuidplas). Notitie TML554 Ruimtelijke onderbouwing archeologie Vijf Akkers-Noord, Moordrecht (gemeente Zuidplas). Notitie TML554 NOTITIE TML554 Ruimtelijke onderbouwing archeologie Vijf Akkers-Noord, Moordrecht, (gemeente Zuidplas).

Nadere informatie

Opgraving Hengelo Winkelskamp Grafveld

Opgraving Hengelo Winkelskamp Grafveld 2015 Archeologisch Onderzoek Leiden (Archol) Postbus 9515 2300 RA Leiden (071) 527 33 13 www.archol.nl Opgraving Hengelo Winkelskamp Grafveld Voorlopig evaluatierapport, Archol BV Opgraving Hengelo Winkelskamp

Nadere informatie

Waarderend Archeologisch Onderzoek te Oudenburg, kantine voetbalplein (Bekestraat)

Waarderend Archeologisch Onderzoek te Oudenburg, kantine voetbalplein (Bekestraat) Waarderend Archeologisch Onderzoek te Oudenburg, kantine voetbalplein (Bekestraat) (28 en 29 oktober 2009) Oudenburg, 2009 Colofon Archeologisch Rapport Oudenburg 4 Waarderend archeologisch Onderzoek te

Nadere informatie

Archeologische Quickscan

Archeologische Quickscan Document: Archeologische Quickscan versie 2 Plangebied: Polderpark, Oudesluis, gemeente Schagen Adviesnummer: 16185 Opsteller: drs. C.M. Soonius (senior archeoloog) & drs. S. Gerritsen (senior archeoloog)

Nadere informatie

Quick scan archeologie Vaartstraat Loonsevaert (perceel 2954), Kaatsheuvel gemeente Loon op Zand

Quick scan archeologie Vaartstraat Loonsevaert (perceel 2954), Kaatsheuvel gemeente Loon op Zand Quick scan archeologie Vaartstraat Loonsevaert (perceel 2954), Kaatsheuvel gemeente Loon op Zand 12 augustus 2010 Inleiding Het plangebied ligt in het noorden van de bebouwde kom van Kaatsheuvel in de

Nadere informatie

Slingeraklaan. Utrecht.nl

Slingeraklaan. Utrecht.nl Slingeraklaan LR77: Een inventariserend veldonderzoek (IVO-proefsleuven) naar inheems-romeinse bewoning aan de Slingeraklaan, De Meern, Utrecht Basisrapportage Archeologie 103 Utrecht.nl Basisrapportage

Nadere informatie

Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden

Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden 0 SOB Research, 26 juni 2014 1 1. Archeologisch onderzoek 1.1 Inleiding

Nadere informatie

Adviesdocument 768. Oranjerie landgoed Mattemburgh, gemeente Woensdrecht. Project: Projectcode: HOOM2. Opdrachtgever: Brabants Landschap

Adviesdocument 768. Oranjerie landgoed Mattemburgh, gemeente Woensdrecht. Project: Projectcode: HOOM2. Opdrachtgever: Brabants Landschap Adviesdocument 768 Project: Oranjerie landgoed Mattemburgh, gemeente Woensdrecht Projectcode: HOOM2 Opdrachtgever: Brabants Landschap Datum: 12 juni 2015 1 ARCHEOLOGIE & DE ORANJERIE MATTEMBURGH Inleiding

Nadere informatie

Dordrecht Ondergronds / Briefrapport 1. Dordrecht - Meidoornlaan

Dordrecht Ondergronds / Briefrapport 1. Dordrecht - Meidoornlaan Dordrecht - Meidoornlaan Archeologische begeleiding T. Hos, 2008 Colofon Titel ISSN Briefrapportnummer 1 Aantal pagina's 7 Auteur Redactie Afbeeldingen Dordrecht Meidoornlaan, archeologische begeleiding

Nadere informatie

ADC Rapport 33 - Polder Breeveld. Archeologisch onderzoek in de polder Breeveld langs de spoorlijn Woerden-Harmelen. W.K.Vos

ADC Rapport 33 - Polder Breeveld. Archeologisch onderzoek in de polder Breeveld langs de spoorlijn Woerden-Harmelen. W.K.Vos 1 Archeologisch onderzoek in de polder Breeveld langs de spoorlijn Woerden-Harmelen W.K.Vos 2 COLOFON ADC Rapport 33 Archeologisch onderzoek in de polder Breeveld langs de spoorlijn Woerden-Harmelen Auteur:

Nadere informatie

ADVIES ARCHEOLOGIE 16 dec 2013

ADVIES ARCHEOLOGIE 16 dec 2013 NAW plan: Plan: Opp plangebied: RO-procedure: Opsteller: Aanvrager: Inrichting openbare ruimte plangebied Pantarhei aanleg ontsluitingsweg, parkeergelegenheid, openbaar groen ca. 5000 m² (locatie Pantarhei);

Nadere informatie

4 Archeologisch onderzoek

4 Archeologisch onderzoek 4 Archeologisch onderzoek 99044462 Inhoudsopgave ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK 1 Inleiding... 2 1.1 Algemeen... 2 1.2 Aanleiding en doelstelling... 2 2 Bureauonderzoek... 3 2.1 Werkwijze... 3 2.2 Resultaten

Nadere informatie

Nieuw Delft veld 3 en 8 (westelijk deel)

Nieuw Delft veld 3 en 8 (westelijk deel) Delftse Archeologische Notitie 122 Nieuw Delft veld 3 en 8 (westelijk deel) Een verkennend booronderzoek Bas Penning Delftse Archeologische Notitie 122 Nieuw Delft veld 3 en 8 (westelijk deel) Een verkennend

Nadere informatie

RAAP-rapport Resultaten geofysisch onderzoek

RAAP-rapport Resultaten geofysisch onderzoek verkavelingspatronen, graven en andere zeer lokale archeologische resten in kaart te brengen. 122 De boringen zijn uitgezet in enkele losse punten en een tweetal raaien langs de oostelijke en noordelijke

Nadere informatie

Beulakerweg 127 te Giethoorn, gem. Steenwijkerland (Ov.)

Beulakerweg 127 te Giethoorn, gem. Steenwijkerland (Ov.) Laagland Archeologie Rapport 11 Inventariserend veldonderzoek karterende fase Beulakerweg 127 te Giethoorn, gem. Steenwijkerland (Ov.) Opdrachtgever: gemeente Steenwijkerland april 2016 Versie 1 Inventariserend

Nadere informatie

Averboodse Baan (N165), Laakdal

Averboodse Baan (N165), Laakdal Programma van Maatregelen Auteur: A. Schoups (veldwerkleider) Autorisatie: J.A.G. van Rooij (OE/ERK/Archeoloog/2017/00169) 1 Inleiding In opdracht heeft Vlaams Erfgoed Centrum in juni 2017 een archeologienota

Nadere informatie

Nieuw Delft - Veld 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10.2 en 11

Nieuw Delft - Veld 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10.2 en 11 Delftse Archeologische Notitie 99 Nieuw Delft - Veld 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10.2 en 11 Een archeologisch bureauonderzoek Jean Paul Bakx, Jorrit van Horssen & Bas Penning 5 Nieuw Delft Veld 3 5.1 Plangebied

Nadere informatie

Verkavelingsporen uit de middeleeuwen en nieuwe tijd aan de voet van de strandwal te Oegstgeest. Eindversie d.d. 15 augustus 2009

Verkavelingsporen uit de middeleeuwen en nieuwe tijd aan de voet van de strandwal te Oegstgeest. Eindversie d.d. 15 augustus 2009 Verkavelingsporen uit de middeleeuwen en nieuwe tijd aan de voet van de strandwal te Oegstgeest Inventariserend proefsleuvenonderzoek in het kader van de uitbreiding van de begraafplaats bij het Groen

Nadere informatie

Verkennend archeologisch onderzoek IVO Vorstenbosch-Bergakkers fase 2. R. Jansen, L.G.L. van Hoof

Verkennend archeologisch onderzoek IVO Vorstenbosch-Bergakkers fase 2. R. Jansen, L.G.L. van Hoof Verkennend archeologisch onderzoek IVO Vorstenbosch-Bergakkers fase 2 R. Jansen, L.G.L. van Hoof Colofon Archol Rapport nummer 41 Verkennend archeologisch onderzoek Vorstenbosch-Bergakkers fase 2 Uitvoering:

Nadere informatie

Quick scan archeologie, gemeente Loon op Zand, Kaatsheuvel Van Heeswijkstraat / Horst

Quick scan archeologie, gemeente Loon op Zand, Kaatsheuvel Van Heeswijkstraat / Horst Quick scan archeologie, gemeente Loon op Zand, Kaatsheuvel Van Heeswijkstraat / Horst Opsteller: B. van Sprew Opdrachtgever: H. de Jongh (H. de Jongh Advies) Datum: 22-8-2012 Aanleiding en doelstelling

Nadere informatie

Papendrecht, Westeind 25, gemeente Papendrecht (ZH). Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek. Transect-rapport 528 (concept 1.

Papendrecht, Westeind 25, gemeente Papendrecht (ZH). Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek. Transect-rapport 528 (concept 1. 1. ALGEMENE GEGEVENS Titel Auteur(s) Autorisatie Gemeente Papendrecht, Westeind 25, gemeente Papendrecht (ZH). Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek. Transect-rapport 528 (concept 1.0) H.

Nadere informatie

Archeologisch veldonderzoek Hoogheemraadschap van Delfland

Archeologisch veldonderzoek Hoogheemraadschap van Delfland Delftse Archeologische Notitie 101 Archeologisch veldonderzoek Hoogheemraadschap van Delfland Proefsleuvenonderzoek aan de Phoenixstraat 32 te delft Jorrit van Horssen Delftse Archeologische Notitie 101

Nadere informatie

8 QUICKSCAN 2017 ARCHEOLOGIE KLAVER Gemeente Horst aan de Maas

8 QUICKSCAN 2017 ARCHEOLOGIE KLAVER Gemeente Horst aan de Maas QUICKSCAN ARCHEOLOGIE KLAVER 8 QUICKSCAN 2017 ARCHEOLOGIE KLAVER Gemeente 8 2017 Horst aan de Maas Gemeente Horst aan de Maas 20 APRIL 2017 20 APRIL 2017 Contactpersonen KOOS MOL Arcadis Nederland B.V.

Nadere informatie

Archeologie en cultuurhistorie Strijpsche Kampen

Archeologie en cultuurhistorie Strijpsche Kampen Archeologie en cultuurhistorie Strijpsche Kampen Bijlage 3 bij Nota van Uitgangspunten Strijpsche Kampen Definitief Gemeente Oirschot Grontmij Nederland bv Eindhoven, 11 mei 2007 Verantwoording Titel :

Nadere informatie

Quick scan archeologie De Horst Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand

Quick scan archeologie De Horst Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand Quick scan archeologie De Horst Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand 18 november 2010 Inleiding Het plangebied ligt ten westen van de bebouwde kom van Kaatsheuvel in de gemeente Loon op Zand (afb. 1). De

Nadere informatie

Bijlage 3. Vrijstellingen

Bijlage 3. Vrijstellingen Bijlage 3. Vrijstellingen Terreinen van hoge archeologische waarde: provinciaal monument (AWG categorie 1) De West-Friese Omringdijk is een provinciaal monument. Vergunning verloopt via de provincie Noord-

Nadere informatie

Archol bv. Ivo van Wijk. Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat te Elsloo, gemeente Stein

Archol bv. Ivo van Wijk. Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat te Elsloo, gemeente Stein 2012 Archol bv Ivo van Wijk Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat te Elsloo, gemeente Stein Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat

Nadere informatie

RAAP België - Rapport 027 Rupelmonde Kleine Gaanweg, aanleg visvijver (gemeente Kruibeke)

RAAP België - Rapport 027 Rupelmonde Kleine Gaanweg, aanleg visvijver (gemeente Kruibeke) RAAP België - Rapport 027 Rupelmonde Kleine Gaanweg, aanleg visvijver (gemeente Kruibeke) Bureauonderzoek 2016I81 Landschappelijk booronderzoek 2016I121 Nazareth 2016 Colofon Opdrachtgever: Waterwegen

Nadere informatie

Archeologische Begeleiding Plangebied Plofsluis Gemeente Nieuwegein

Archeologische Begeleiding Plangebied Plofsluis Gemeente Nieuwegein Ex-Situ Archeologierapport 1 Archeologische Begeleiding Plangebied Plofsluis Gemeente Nieuwegein Auteur: drs. Y. Raczynski-Henk Status: Eindversie Datum: 25-08-2016 Ex-Situ Archeologierapport 1 Archeologische

Nadere informatie

Gageldijk. GAG: Archeologische begeleiding rond de aanleg van een fietsviaduct aan de Gageldijk, gemeente Utrecht. Basisrapportage Archeologie 109

Gageldijk. GAG: Archeologische begeleiding rond de aanleg van een fietsviaduct aan de Gageldijk, gemeente Utrecht. Basisrapportage Archeologie 109 Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling Gageldijk GAG: Archeologische begeleiding rond de aanleg van een fietsviaduct aan de Gageldijk, gemeente Utrecht Basisrapportage Archeologie 109 www.utrecht.nl Basisrapportage

Nadere informatie

Een oppervlaktekartering in plangebied Barneveld-Noord. Archol. S. Baas

Een oppervlaktekartering in plangebied Barneveld-Noord. Archol. S. Baas Een oppervlaktekartering in plangebied Barneveld-Noord Archol S. Baas 435 Archol Een oppervlaktekartering in plangebied Barneveld-Noord Sven Baas Colofon Archol Rapport 435 Een oppervlaktekartering in

Nadere informatie

Archeologienota: Het archeologisch vooronderzoek aan de Hoorn te Leuven Vanessa Vander Ginst Maarten Smeets Marjolein Van Der Waa

Archeologienota: Het archeologisch vooronderzoek aan de Hoorn te Leuven Vanessa Vander Ginst Maarten Smeets Marjolein Van Der Waa Archeologienota: Het archeologisch vooronderzoek aan de Hoorn te Leuven Vanessa Vander Ginst Maarten Smeets Marjolein Van Der Waa Kessel-Lo, 2016 Studiebureau Archeologie bvba Archeologienota: Het archeologisch

Nadere informatie

RAAP-NOTITIE 1378. Plangebied Weideveld. Gemeente Bodegraven Een archeologische begeleiding

RAAP-NOTITIE 1378. Plangebied Weideveld. Gemeente Bodegraven Een archeologische begeleiding RAAP-NOTITIE 1378 Plangebied Weideveld Gemeente Bodegraven Een archeologische begeleiding Colofon Opdrachtgever: gemeente Bodegraven Titel: Plangebied Weideveld, gemeente Bodegraven; een archeologische

Nadere informatie

Locatie OPZ, Stelenseweg, Geel

Locatie OPZ, Stelenseweg, Geel Programma van Maatregelen Auteur: J.A.G. van Rooij (veldwerkleider) Autorisatie: P. Hazen (OE/ERK/Archeoloog/2015/00072) 1 Inleiding Op het terrein van het OPZ in Geel, is een vijftal nieuwe gebouwen gepland,

Nadere informatie

Archeologische begeleiding Alphen aan den Rijn-Bospark. met een bijdrage van: Koen Hebinck

Archeologische begeleiding Alphen aan den Rijn-Bospark. met een bijdrage van: Koen Hebinck Archeologische begeleiding Alphen aan den Rijn-Bospark met een bijdrage van: Koen Hebinck 357 Archeologische begeleiding Alphen aan den Rijn - Bospark MARTIJN VAN HAASTEREN met een bijdrage van: Koen Hebinck

Nadere informatie

Locatie Zandoerleseweg, perceel 845 Datum onderzoek 21 Juni 2010 Datum evaluatieverslag 21 juni 2010 Opstelier evaluatieverslag

Locatie Zandoerleseweg, perceel 845 Datum onderzoek 21 Juni 2010 Datum evaluatieverslag 21 juni 2010 Opstelier evaluatieverslag Locatie Zandoerleseweg, perceel 845 Datum onderzoek 21 Juni 2010 Datum evaluatieverslag 21 juni 2010 Opstelier evaluatieverslag Mirjam Brouwer Goedkeuring evaluatieverslag Jos van der Weerden Locatie.

Nadere informatie

Evaluatiebrief Archeologisch onderzoek 58915 Sevenum-Beatrixstraat IVO-P

Evaluatiebrief Archeologisch onderzoek 58915 Sevenum-Beatrixstraat IVO-P Postbus 297 6900 AG Zevenaar Ringbaan Zuid 8a 6905 DB Zevenaar tel. 0316-581130 fax 0316-343406 info@archeodienst.nl www.archeodienst.nl Archeodienst BV, Postbus 297, 6900 AG Zevenaar Evaluatiebrief Archeologisch

Nadere informatie

no-hoek: / zw-hoek: / zo-hoek: /

no-hoek: / zw-hoek: / zo-hoek: / Archeologisch Inventariserend Veldonderzoek middels proefsleuven (IVO-P) Plangebied Laan naar Emiclaer dd. 01-09-2015 Onderzoeksgegevens Onderzoek: Amersfoort Laan naar Emiclaer 2 Meldingnummer: 2683574100

Nadere informatie

Bijlage 4 Archeologisch onderzoek

Bijlage 4 Archeologisch onderzoek 39 Bijlage 4 Archeologisch onderzoek Wijzigingsplan "Emmastraat Pijnacker" (vastgesteld) Wijzigingsplan "Emmastraat Pijnacker" (vastgesteld) 40 Bodemverstoringsvergu nning Archeologie Plangebied: Gemeente:

Nadere informatie

QUICKSCAN N69 BRAAMBOSCHROTONDE, GEMEENTE BERGEIJK Arcadis Archeologisch Rapport 75 5 JANUARI 2016

QUICKSCAN N69 BRAAMBOSCHROTONDE, GEMEENTE BERGEIJK Arcadis Archeologisch Rapport 75 5 JANUARI 2016 QUICKSCAN N69 BRAAMBOSCHROTONDE, GEMEENTE Arcadis Archeologisch Rapport 75 5 JANUARI 2016 Arcadis Nederland B.V. Postbus 1018 5200 BA 's-hertogenbosch Nederland +31 (0)88 4261 261 www.arcadis.com 2 Contactpersonen

Nadere informatie

Project 434: Bureaustudie Actualisering archeologische verwachting nieuwbouwlocatie Stadhuiskwartier. Interne Rapportages Archeologie Deventer 55

Project 434: Bureaustudie Actualisering archeologische verwachting nieuwbouwlocatie Stadhuiskwartier. Interne Rapportages Archeologie Deventer 55 Interne Rapportages Archeologie Deventer 55 Mei 2012 Project 434: Bureaustudie Actualisering archeologische verwachting nieuwbouwlocatie Stadhuiskwartier COLOFON 2012, Gemeente Deventer, Deventer. Auteur:

Nadere informatie

De Lusthoven 96, Kruisberghoeve, Arendonk

De Lusthoven 96, Kruisberghoeve, Arendonk De Lusthoven 96, Kruisberghoeve, Arendonk Programma van Maatregelen Auteur: Jeroen Vermeersch Autorisatie: J.A.G. van Rooij (OE/ERK/Archeoloog/2017/00169) 1 Inleiding In opdracht heeft Vlaams Erfgoed Centrum

Nadere informatie

Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag.

Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag. Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag. projectnr. 405215.01 revisie 01 15 oktober 2015 auteur M. Arkema Opdrachtgever BDP

Nadere informatie

Plan van Aanpak. PvA A I / Johan de Wittlaan 13 te Woerden (gemeente Woerden) 1

Plan van Aanpak. PvA A I / Johan de Wittlaan 13 te Woerden (gemeente Woerden) 1 Plan van Aanpak Johan de Wittlaan 13 te Woerden (gemeente Woerden) Projectnr. A16-085-I, september 2016, versie: 1 Auteur: dr. P.T.A. de Rijk Verkennend booronderzoek Veldwerk Inleiding: Onderzoeksvragen:

Nadere informatie

Archeologisch onderzoek locaties Oranjehof en Appelgaard

Archeologisch onderzoek locaties Oranjehof en Appelgaard Archeologisch onderzoek locaties Oranjehof en Appelgaard Inventariserend veldonderzoek GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 201 Archeologisch onderzoek locaties Oranjehof en Appelgaard Inventariserend veldonderzoek

Nadere informatie

Figuur 1 Geulafzettingen (Bron: CHS)

Figuur 1 Geulafzettingen (Bron: CHS) Archeologie, aardkundige waarden en cultuurhistorie Naar de archeologie in onder andere de Groeneveldse Polder is een bureaustudie gedaan door de heer Bult van het Vakteam Archeologie i. De in weergegeven

Nadere informatie

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies VERKENNEND EN KARTEREND BOORONDERZOEK Bodegraven, Meije 115 (Gemeente Bodegraven Reeuwijk) Een verkennend en karterend booronderzoek Afbeelding 1: Ligging

Nadere informatie

Rotterdamseweg 202 in Delft

Rotterdamseweg 202 in Delft Delftse Archeologische Notitie 117 Rotterdamseweg 202 in Delft Een archeologische begeleiding en waarneming Bas Penning Delftse Archeologische Notitie 117 Rotterdamseweg 202 in Delft Een archeologische

Nadere informatie

PLAN VAN AANPAK ARCHEOLOGISCH INVENTARISEREND ONDERZOEK H023 OOST, HAARLEM

PLAN VAN AANPAK ARCHEOLOGISCH INVENTARISEREND ONDERZOEK H023 OOST, HAARLEM PLAN VAN AANPAK ARCHEOLOGISCH INVENTARISEREND ONDERZOEK H023 OOST, HAARLEM Ten behoeve van ontwikkeling van de locatie H023, gelegen aan de Boerhaavelaan in Haarlem (figuur 1, lichtgroen), is archeologisch

Nadere informatie

Colofon. ARC-Rapporten 2008-86 ARC-Projectcode 2008/159

Colofon. ARC-Rapporten 2008-86 ARC-Projectcode 2008/159 Een archeologisch bureau-onderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van boringen op het terrein aan de Oude Haven-Zeisterweg te Odijk, gemeente Bunnik (U.) concept versie -Rapporten W.J.F.

Nadere informatie

Archeologisch bureauonderzoek & inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. Sportlaan, Heerjansdam, Gemeente Zwijndrecht, B&G rapport 899

Archeologisch bureauonderzoek & inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. Sportlaan, Heerjansdam, Gemeente Zwijndrecht, B&G rapport 899 1. ALGEMENE GEGEVENS Titel Auteur(s) Autorisatie Gemeente Plaats Toponiem / Straat Onderzoekskader Archeologisch bureauonderzoek & inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. Sportlaan, Heerjansdam,

Nadere informatie

Vos Archeo SELECTIEADVIES Geldermalsen Zeshoek

Vos Archeo SELECTIEADVIES Geldermalsen Zeshoek Vos Archeo SELECTIEADVIES Geldermalsen Zeshoek Kruising Rijnstraat, Lingeplein en Kostverlorenkade Oosterbeek, 13 februari 2014 Betreft: Selectieadvies archeologisch onderzoek in het centrum van Geldermalsen

Nadere informatie

RAPPORT A06-075-R. dhr. G. Boskaljon Panweg 1 4157 PB Enspijk

RAPPORT A06-075-R. dhr. G. Boskaljon Panweg 1 4157 PB Enspijk RAPPORT A06-075-R Archeologisch onderzoek op vindplaats 4 in het uitbreidingsgebied van het recreatieterrein De Rotonde te Enspijk (gemeente Geldermalsen) Inventariserend veldonderzoek door middel van

Nadere informatie

Quickscan Archeologie Maasbree-Maasbreeseweg (gem. Peel en Maas) Quickscan en Advies Archeologie Maasbree-Maasbreeseweg gemeente Peel en Maas

Quickscan Archeologie Maasbree-Maasbreeseweg (gem. Peel en Maas) Quickscan en Advies Archeologie Maasbree-Maasbreeseweg gemeente Peel en Maas Quickscan en Advies Archeologie Maasbree-Maasbreeseweg gemeente Peel en Maas Pagina 1 van 7 Projectnummer: P11155 Datum: 5 augustus 2011 Plan: bouwplan voor de uitbreiding van een varkensbedrijf op het

Nadere informatie

Buro de Brug Rapporten Quickscan Archeologie Kabeltracé Waarderpolder - Vijfhuizen B09-38

Buro de Brug Rapporten Quickscan Archeologie Kabeltracé Waarderpolder - Vijfhuizen B09-38 Buro de Brug Rapporten Quickscan Archeologie Kabeltracé Waarderpolder - Vijfhuizen B09-38 Administratieve gegevens 3 1. Inleiding 4 2. De uitgangspunten 4 3. Beschrijving van de historische situatie 4

Nadere informatie

BUREAUONDERZOEK NAAR DE ARCHEOLOGISCHE WAARDE VAN HET PLANGEBIED ELSHOF TE KLEINE SLUIS GEMEENTE ANNA PAULOWNA

BUREAUONDERZOEK NAAR DE ARCHEOLOGISCHE WAARDE VAN HET PLANGEBIED ELSHOF TE KLEINE SLUIS GEMEENTE ANNA PAULOWNA BUREAUONDERZOEK NAAR DE ARCHEOLOGISCHE WAARDE VAN HET PLANGEBIED ELSHOF TE KLEINE SLUIS GEMEENTE ANNA PAULOWNA Colofon SCENH-rapport cultuurhistorie 62 Opdrachtgever: Bügel Hajema Adviseurs Titel: Bureauonderzoek

Nadere informatie

Rapportage proefsleuvenonderzoek Borsbeek - Eugeen Verelstlei

Rapportage proefsleuvenonderzoek Borsbeek - Eugeen Verelstlei Rapportage proefsleuvenonderzoek Borsbeek - Eugeen Verelstlei Intern rapport VIOE Terreinwerk & rapportage Sofie Debruyne, VIOE Administratieve gegevens Provincie Gemeente Antwerpen Borsbeek Deelgemeente

Nadere informatie

Bestemmingsplan Lith-oost

Bestemmingsplan Lith-oost Bestemmingsplan Lith-oost - 2011 bijlage 14 - Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven, Archol bv Vastgesteld Lith Molenweg Een Inventariserend Veldonderzoek (IVO - proefsleuven) T. Hamburg Colofon

Nadere informatie

Archeologisch onderzoek begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68

Archeologisch onderzoek begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68 Archeologisch onderzoek begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68 Archeologische begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68 Definitief ISSN 1573-5710

Nadere informatie

Programma van maatregelen bij Archeologienota : Uitbreiding woonzorgcentrum Meredal, Erpe-Mere, Vijverstraat 38, Oost-Vlaanderen

Programma van maatregelen bij Archeologienota : Uitbreiding woonzorgcentrum Meredal, Erpe-Mere, Vijverstraat 38, Oost-Vlaanderen Programma van maatregelen bij Archeologienota : Uitbreiding woonzorgcentrum Meredal, Erpe-Mere, Vijverstraat 38, Oost-Vlaanderen Robby Vervoort (red.) Freelance Senior Archeoloog Borgerhout, januari 2017

Nadere informatie

Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs

Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs Notitie Contactpersoon ir. J.M. (Martin) Bloemendal Datum 7 april 2010 Kenmerk N001-4706565BLL-mya-V02-NL Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs Tauw

Nadere informatie

Archeologisch booronderzoek voor het plangebied Utrechtseweg 82 te Zeist. K oen Hebinck

Archeologisch booronderzoek voor het plangebied Utrechtseweg 82 te Zeist. K oen Hebinck Archeologisch booronderzoek voor het plangebied Utrechtseweg 82 te Zeist K oen Hebinck 347 Archeologisch booronderzoek voor het plangebied Utrechtseweg 82 te Zeist Koen Hebinck Zuidnederlandse Archeologische

Nadere informatie

Verslag Inventariserend Veldonderzoek. Locatie Klinkenbeltsweg, Driebergenbuurt, (Blok VIII), Deventer Projectnummer 272

Verslag Inventariserend Veldonderzoek. Locatie Klinkenbeltsweg, Driebergenbuurt, (Blok VIII), Deventer Projectnummer 272 Verslag Inventariserend Veldonderzoek Locatie Klinkenbeltsweg, Driebergenbuurt, (Blok VIII), Deventer Projectnummer 272 Archeologie Deventer RMW-VHMZ Auteur: Edith Haveman Datum: 29-8-2005 0 Project 272,

Nadere informatie

Adviesnotitie (Quickscan) Middenweg te Horssen

Adviesnotitie (Quickscan) Middenweg te Horssen Adviesnotitie (Quickscan) Middenweg te Horssen (gemeente Druten) Colofon Opdrachtgever: HSRO bv Contactpersoon: Dhr. J. van Lierop Hoogstraat 1 6654 BA AFFERDEN Projectnummer: S090135 Titel: Adviesnotitie

Nadere informatie

Overasselt-Schoonenburg Gemeente Heumen Evaluatierapport

Overasselt-Schoonenburg Gemeente Heumen Evaluatierapport Overasselt-Schoonenburg Gemeente Heumen Evaluatierapport Johan van Kampen Amsterdam 2009 Archeologisch Centrum Vrije Universiteit - Hendrik Brunsting Stichting Inhoud 1 I n l e i d i n g 2 R e s u l t

Nadere informatie

Heesch - Beellandstraat

Heesch - Beellandstraat Archeologische Quickscan Heesch - Beellandstraat Gemeente Bernheze 1 Steller Drs. A.A. Kerkhoven Versie Concept 1.0 Projectcode 12110023 Datum 22-11-2012 Opdrachtgever LWM Ewislaan 12 1852 GN Heiloo Uitvoerder

Nadere informatie

CHECKLIST. 1. Het IVO-verkennend (voorzover booronderzoek) dient te zijn uitgevoerd door een instelling die beschikt over een opgravingsvergunning

CHECKLIST. 1. Het IVO-verkennend (voorzover booronderzoek) dient te zijn uitgevoerd door een instelling die beschikt over een opgravingsvergunning ARCHEOLOGIE CHECKLIST Beoordeling standaard rapport IVO-verkennend Algemene vragen 1. Het IVO-verkennend (voorzover booronderzoek) dient te zijn uitgevoerd door een instelling die beschikt over een opgravingsvergunning

Nadere informatie

Bodemonderzoek in Leiden 15

Bodemonderzoek in Leiden 15 Bodemonderzoek in Leiden 15 Dienst Bouwen en Wonen Dienst Bouwen en Wonen Inventariserend Veldonderzoek Brill - Plantijnstraat E.J. van der Steen Leiden Leiden Bodemonderzoek in Leiden 15 Inventariserend

Nadere informatie

6500 voor Chr. RAAP-NOTITIE 4478 Plangebied Noorderweg 27 te Noordwijk 3750 voor Chr. Gemeente Marum Archeologisch vooronderzoek: een verkennend veldo

6500 voor Chr. RAAP-NOTITIE 4478 Plangebied Noorderweg 27 te Noordwijk 3750 voor Chr. Gemeente Marum Archeologisch vooronderzoek: een verkennend veldo 6500 voor Chr. RAAP-NOTITIE 4478 Plangebied Noorderweg 27 te Noordwijk 3750 voor Chr. Gemeente Marum Archeologisch vooronderzoek: een verkennend veldonderzoek 2200 voor Chr. 700 voor Chr. 150 na Chr. 320

Nadere informatie

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies B U R E A U O N D E R Z O E K Bemmel, Bemmelse waard (Gemeente Lingewaard) Een bureauonderzoek Afbeelding uit 1649 (Geraadpleegd op www.wildernis.eu/chart-room)

Nadere informatie

Verkennend en waarderend archeologisch. onderzoek. R. de Leeuwe. Erp Aa, plangebied EVZ Leigraaf, deeltraject Veluwe

Verkennend en waarderend archeologisch. onderzoek. R. de Leeuwe. Erp Aa, plangebied EVZ Leigraaf, deeltraject Veluwe Verkennend en waarderend archeologisch onderzoek Erp Aa, plangebied EVZ Leigraaf, deeltraject Veluwe R. de Leeuwe Colofon Archol Rapport 58 Titel: Verkennend en waarderend archeologisch onderzoek Erp Aa,

Nadere informatie

Gerrit Rietveld College

Gerrit Rietveld College Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling Gerrit Rietveld College GRC: Archeologische begeleiding op het terrein van het Gerrit Rietveld College, Utrecht Basisrapportage Archeologie 110 www.utrecht.nl Basisrapportage

Nadere informatie

Zuidnederlandse Archeologische Notities

Zuidnederlandse Archeologische Notities Bureauonderzoek Tiel Station Passewaaij Carolien Tolsma Zuidnederlandse Archeologische Notities 31 Amsterdam 2005 Archeologisch Centrum Vrije Universiteit / Hendrik Brunsting Stichting INHOUD Samenvatting

Nadere informatie

Heemsteedsekanaaldijk/Overeindse weg

Heemsteedsekanaaldijk/Overeindse weg RAAP-NOTITIE *nummer* Heemsteedsekanaaldijk/Overeindse weg Gemeente Nieuwegein Archeologisch vooronderzoek: een inventariserend veldonderzoek (karterende fase) Versie 6.4 Colofon Opdrachtgever: De gemeente

Nadere informatie

Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag.

Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag. Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag. projectnr. 405215.01 revisie 03 25 februari 2016 auteur M. Arkema Opdrachtgever BDP

Nadere informatie

Het rivierklei-landschap

Het rivierklei-landschap Het rivierklei-landschap Kaart rivierlandschap in Het huidige rivierengebied omvat de stroomgebieden van de Maas en de Rijn. De Rijn vertakt vrijwel direct na binnenkomst in ons land bij Lobith in een

Nadere informatie

Het is van belang dat Archeologie West-Friesland minstens een week van tevoren wordt geïnformeerd over de start van de werkzaamheden.

Het is van belang dat Archeologie West-Friesland minstens een week van tevoren wordt geïnformeerd over de start van de werkzaamheden. Document: Archeologische Quickscan (versie 2) Plangebied: Westeinde 310a, Berkhout, gemeente Koggenland Adviesnummer: 15034 Opsteller: J.T. Verduin & C.M. Soonius (senior-archeoloog) Datum: 10-07-2015

Nadere informatie

Aantal 2014 Opp. Luchtfoto 2014

Aantal 2014 Opp. Luchtfoto 2014 Noordvoort - Monitoring ontwikkeling geomorfologie Verandering overstuivingszones 2014-2015 Ter verbetering van de dynamiek in de zeereep tussen Zandvoort en Noordwijk zijn een aantal stuifkuilen aangelegd.

Nadere informatie

Dordrecht Ondergronds 24

Dordrecht Ondergronds 24 Dordrecht Ondergronds 24 Gemeente Dordrecht, plangebied Oud Krispijn, zijstraten Patersweg Een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen M.C. Dorst en G.H. de Boer 2011

Nadere informatie

Wildemanstraat te Elst. rapport 2766

Wildemanstraat te Elst. rapport 2766 Wildemanstraat te Elst rapport 2766 Wildemanstraat, Elst, gemeente Rhenen Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek J. Holl 2 Colofon ADC Rapport 2766 Wildemanstraat

Nadere informatie

Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven in het plangebied Lage Ring te s Hertogenbosch

Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven in het plangebied Lage Ring te s Hertogenbosch Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven in het plangebied Lage Ring te s Hertogenbosch maurice langeveld Zuidnederlandse Archeologische Notities 235 Amsterdam 2011 Archeologisch Centrum

Nadere informatie

Heenvliet, Steenhoeck-Welleweg Gem. Bernisse (ZH.) Een Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek. Steekproefrapport /11Z

Heenvliet, Steenhoeck-Welleweg Gem. Bernisse (ZH.) Een Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek. Steekproefrapport /11Z Heenvliet, Steenhoeck-Welleweg Gem. Bernisse (ZH.) Een Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek Steekproefrapport 2013-05/11Z Heenvliet, Steenhoeck-Welleweg Gem. Bernisse (ZH.) Een Inventariserend Archeologisch

Nadere informatie

TU Delft Plangebied Technopolis

TU Delft Plangebied Technopolis Archeologische Beoordeling TU Delft Plangebied Technopolis Bestemmingsplan Technopolis Clusters en Kamers Gemeente Delft 1 Auteur drs. A.A. Kerkhoven Versie Definitief (scopewijziging) Projectcode 13040027

Nadere informatie

PROGRAMMA VAN MAATREGELEN AARTSELAAR LINDENBOSLAAN

PROGRAMMA VAN MAATREGELEN AARTSELAAR LINDENBOSLAAN PROGRAMMA VAN MAATREGELEN BIJ ARCHEOLOGIENOTA 2016-055 PROGRAMMA VAN MAATREGELEN AARTSELAAR LINDENBOSLAAN J. CLAESEN, B. VAN GENECHTEN & G. VERBEELEN DECEMBER 2016 PROJECTCODE BUREAUONDERZOEK 2016K461

Nadere informatie

Dordrecht Ondergronds Briefrapport 8 DORDRECHT, LEEUWSTRAAT E.O.

Dordrecht Ondergronds Briefrapport 8 DORDRECHT, LEEUWSTRAAT E.O. DORDRECHT, LEEUWSTRAAT E.O. Een archeologische begeleiding van graafwerkzaamheden ten behoeve van een riooltracé T.H.L. Hos 2008 Gemeente Dordrecht Bureau Monumentenzorg en Archeologie Colofon ISSN ISBN

Nadere informatie

Bureau voor Archeologie Rapport 273

Bureau voor Archeologie Rapport 273 Driekoppenland, Noorden, gemeente Nieuwkoop: een inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen, karterende fase 2 Colofon titel: auteur:. Driekoppenland, Noorden, gemeente Nieuwkoop: een inventariserend

Nadere informatie

6.3. Analyse en interpretatie van de grondsporen Algemeen

6.3. Analyse en interpretatie van de grondsporen Algemeen 6.3. Analyse en interpretatie van de grondsporen 6.3.1. Algemeen In totaal werden er tijdens het vlakdekkend onderzoek 31 sporen geregistreerd in het vlak. Vijf ervan kwamen ook reeds tijdens het vooronderzoek

Nadere informatie

Een Archeologisch Bureauonderzoek voor het bestemmingsplan De Grift 3 in Nieuwleusen (gemeente Dalfsen, Overijssel). Figuur 1.

Een Archeologisch Bureauonderzoek voor het bestemmingsplan De Grift 3 in Nieuwleusen (gemeente Dalfsen, Overijssel). Figuur 1. Een Archeologisch Bureauonderzoek voor het bestemmingsplan De Grift 3 in Nieuwleusen (gemeente Dalfsen, Overijssel). (Steekproef 2006-03/18, ISSN 1871-269X) Inleiding Voor De Lange, Bureau voor Stedebouw

Nadere informatie