Ons kenmerk : 1404G305/DBI/rap2.1 Datum : 7 oktober 2014 Betreft : Quickscan flora- en faunaonderzoek Menneweg 20 te Sassenheim

Transcriptie

1 Investia Vastgoed B.V. De heer F.J. Westerbeek Postbus AD Sassenheim Ons kenmerk : 1404G305/DBI/rap2.1 Datum : 7 oktober 2014 Betreft : Quickscan flora- en faunaonderzoek Menneweg 20 te Sassenheim Geachte heer Westerbeek, Hierbij ontvangt u de bevindingen van de door ons uitgevoerde quickscan flora- en faunaonderzoek in het kader van de Flora- en faunawet ter plaatse van het plangebied aan de Menneweg 20 te Sassenheim. Het plangebied is beoordeeld op de aanwezigheid van- en betekenis voor plant- en diersoorten die zijn beschermd in de Flora-en faunawet. In onderhavige rapportage is eerst een korte omschrijving van het plangebied en de voorgenomen werkzaamheden gegeven, gevolgd door de werkwijze van het flora- en faunaonderzoek. Vervolgens is ingegaan op de resultaten van de biotooptoets (veldbezoek). Aansluitend is geconcludeerd op welke wijze omgegaan moet worden met de (mogelijk) voorkomende beschermde soorten of natuurwaarden. Plangebied en voorgenomen werkzaamheden Het plangebied is gelegen ter plaatse van de Menneweg 20 te Sassenheim. In de huidige situatie is een vrijstaand woonhuis met tuin inclusief enkele schuurtjes aanwezig. De tuin bestaat uit gazon, tuinplanten, struiken/kleine bomen en een kleine moestuin. De opdrachtgever is voornemens een nieuwe woning te realiseren. In dit kader dient de bestaande bebouwing gesloopt en beplanting gerooid te worden. Figuur 1 geeft een beeld van de ligging van het plangebied en figuur 2 van de toekomstige situatie. Figuur 1. Ligging plangebied (rood omlijnd). Figuur 2. Ligging in Sassenheim (rode stip).

2 Afbeelding 1. Plangebied van de achterzijde. Werkwijze De quickscan bestaat uit een beknopt bronnenonderzoek en een biotooptoets c.q. veldbezoek. In verband met de kenmerken van het plangebied is het bronnenonderzoek gericht op de soortgroepen gebouwbewonende vogels, vleermuizen, vaatplanten en grondgebonden zoogdieren. Vanwege het ontbreken van geschikt leefgebied (bijv. oppervlaktewater voor vissen) zijn overige soortgroepen niet meegenomen. Voor dit onderzoek zijn de volgende bronnen geraadpleegd: - Werkatlas verspreiding zoogdieren in Zuid-Holland - Waarneming.nl - Ravon.nl Tijdens het veldbezoek is ter plaatse geïnventariseerd op het voorkomen van beschermde soorten flora en fauna (alle soortgroepen), en is beoordeeld of en welke risico s er zijn aangaande het toebrengen van schade aan deze soorten. Onderzoeksresultaten Het bronnenonderzoek geeft een beeld van de actuele natuurwaarden in het plangebied en directe omgeving. Door uitvoering van de biotooptoets is beoordeeld wat de ecologische kwaliteiten zijn van het plangebied. Resultaten van zowel de literatuurstudie als de biotooptoets zijn onderstaand weergegeven. Bronnen- en literatuuronderzoek Uit het bronnenonderzoek blijkt dat de volgende strikter beschermde (relevante) soorten en vogels met jaarronde beschermde nestlocaties voorkomen in de omgeving van het plangebied: huismus, gierzwaluw, steenuil, rietorchis en diverse soorten vleermuizen (o.a. gewone dwergvleermuis, laatvlieger, gewone grootoorvleermuis). 2

3 Resultaten biotooptoets Op 5 augustus 2014 is door een ter zake deskundige ecoloog een veldbezoek gebracht aan het plangebied ten behoeve van de inventarisatie van beschermde soorten. Onderstaand zijn per relevante soortgroep de resultaten beschreven. Vleermuizen Er bevinden zich in het plangebied geen bomen met holten of openingen die geschikt zijn voor vleermuizen. Verblijfplaatsen in bomen zijn daarmee uitgesloten. De woning heeft daarentegen aan de kopse kanten enkele openingen tussen de spouwmuur en het dakbeschot. In potentie kunnen vleermuizen via deze openingen in de spouw komen. Spouwen zijn zeer geschikt als verblijfplaats voor veel vleermuizen omdat dit een relatief grote ruimte betreft waarbinnen de vleermuis zelf een plek kan kiezen met een gunstig milieu. Factoren als vochtgehalte, temperatuur, luchtverplaatsing spelen hierbij een belangrijke rol. Het dak van de woning heeft enkele losliggende/verschoven dakpannen waardoor ruimtes zichtbaar zijn. Deze plekken zijn echter minder geschikt als verblijfplaats vanwege de beperkte isolatie en grotere kans op tocht. Het voorkomen van verblijfplaatsen in de woning is op basis van dit veldbezoek niet uit te sluiten. Afbeelding 2 en 3. Openingen tussen dakbeschot en buitenmuur (l) en verschoven dakpannen (r). Daarnaast maken vleermuizen mogelijk gebruik van de tuin om te foerageren. Vanwege het kleine oppervlak van het plangebied en het ontbreken van lijnvormige elementen die ergens naar toe leiden maakt het plangebied naar verwachting geen deel uit van een significant van belang zijnde foerageergebied en/of vliegroute. Broedvogels Gebouwbewonende vogels waarvan de nestlocaties jaarrond beschermd zijn die voorkomen in de omgeving van het plangebied zijn huismus en gierzwaluw. - Gierzwaluw Tijdens de biotooptoets is één gierzwaluw in de nabijheid van het plangebied hoog in de lucht waargenomen. De meeste gierzwaluwen zijn echter al begonnen aan hun trektocht naar Afrika, waar zij het grootste deel van het jaar verblijven. Gierzwaluwen kunnen een nestplaats hebben onder dakpannen of in openingen in en om daken, het liefst op grote hoogte (bijvoorbeeld in hoge kantoorgebouwen, kerktorens etc.). Nestplaatsen zijn vrijwel nooit beneden de 3 meter hoogte te vinden (bron: soortenstandaard RVO). Gezien de beperkte hoogte van de woning, hogere gebouwen in de omgeving van het plangebied en het ontbreken van nestsporen (o.a. ontlasting) wordt de aanwezigheid van nestlocaties van gierzwaluwen niet verwacht. 3

4 - Huismus In het plangebied en directe omgeving zijn geen huismussen of sporen daarvan waargenomen. Het dak heeft platte dakpannen welke naar verwachting minder geschikt zijn om onder/tussen te kruipen dan golvende dakpannen. Elementen die van belang zijn voor het instandhouden van een populatie huismussen zijn tevens beschermd. Het gaat hier onder meer om schuilplaatsen (bijv. hagen of struiken met doornen), drinkplaatsen (bijv. vijvers) en plaatsen waar een stofbad genomen kan worden (onbegroeide grond). De tuin in het plangebied beschikt over geschikte struiken/beplanting en onbegroeide grond (o.a. in de moestuin). Echter bevindt het plangebied zich in een vrij groene wijk met diverse schuilmogelijkheden en mogelijkheden tot het nemen van een stofbad. De tuin is daarmee niet van wezenlijk belang voor eventueel in de omgeving voorkomende huismussen. - Algemeen voorkomende broedvogels De tuin biedt geschikt broedhabitat voor diverse algemeen voorkomende broedvogels zoals winterkoning, merel en roodborst. Met name de klimbeplanting is geschikt. Nesten van deze vogels zijn niet jaarrond beschermd en mogen verwijderd worden nadat het broedsel is afgerond. Afbeelding 4. Geschikt broedhabitat in de vorm van struiken en klimplanten. Vaatplanten Tijdens het veldbezoek zijn geen beschermde planten aangetroffen. Met name het gecultiveerde deel van de tuin (gazon, plantvakken, moestuin) biedt hier ook geen geschikte standplaatsen voor. Afbeelding 5. Achterzijde tuin met schuurtje, gazon en moestuin. Overige soortgroepen Gedurende het veldbezoek zijn geen verblijfplaatsen/standplaatsen van overige soorten en soortgroepen die beschermd zijn waargenomen. Deze zijn op basis hiervan en de bronnenstudie ook niet te verwachten in het plangebied. 4

5 Beschermde gebieden Natuurbeschermingswet 1998 In de directe omgeving van het plangebied komen geen natuurgebieden voor die beschermd zijn in het kader van de Natuurbeschermingswet De dichtstbijzijnde gebieden zijn gelegen op een afstand van meer dan 5 kilometer. Het gaat om de Natura2000-gebieden Coepelduynen en Kennemerland-Zuid. Nationaal Natuur Netwerk (voorheen Ecologische hoofdstructuur (EHS)) Het plangebied maakt geen deel uit het Nationaal Natuur Netwerk. In onderstaande figuur is te zien dat een groot deel van het buitengebied nabij Sassenheim hier wel deel van uitmaakt. Ook komen belangrijke weidevogelgebieden voor in het buitengebied. Figuur 3. Beschermde natuurgebieden (bron: ruimtelijkeplannenzuidholland.nl, Visie op Zuid-Holland, geconsolideerde versie ( ). Conclusies en aanbevelingen Flora- en faunawet In de bebouwing in het plangebied komen mogelijk verblijfplaatsen van streng beschermde vleermuizen voor. In het kader van de geplande werkzaamheden zijn hiervoor aanvullende stappen nodig. Daarnaast is extra aandacht vereist voor de algemeen voorkomende broedvogels. Soort(groep) Ingreep Nader Ontheffing Bijzonderheden en/of opmerkingen verstorend onderzoek noodzakelijk Vleermuizen Mogelijk Ja Mogelijk Aanvullend onderzoek vóór 1 oktober en/of nadere inspectie spouwmuren Broedvogels (algemeen) Mogelijk Nee Nee Mits wordt gewerkt buiten het indicatieve broedseizoen of voorafgaand aan de rooiwerkzaamheden een inspectie plaatsvindt en indien nodig een beschermingszone wordt ingesteld. 5

6 Toelichting - Op basis van de quickscan flora en faunaonderzoek is het niet uit te sluiten dat vleermuizen een verblijfplaats hebben in de woning. Hiervoor is nader onderzoek nodig en/of een nadere inspectie van de potentiële verblijfplaatsen. - Eventueel aanwezige in gebruik zijnde nesten van broedvogels moeten worden ontzien tijdens werkzaamheden. Door te werken buiten het indicatieve broedseizoen (globaal maart-juli) wordt de kans op verstoring/schade aan de meeste broedvogels tot een minimum beperkt. Houdt rekening met laat broedende vogels zoals houtduif, deze kan ver tot in het najaar broeden. Beschermde gebieden Natura 2000 Het plangebied vormt geen onderdeel van een beschermd gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet De dichtstbijzijnde gebieden zijn gelegen op een afstand van meer dan 5 kilometer. De geplande ingreep is niet van dien aard dat een negatief effect op de voor dit gebied gestelde instandhoudingsdoelstellingen is te verwachten. Belemmeringen vanuit de natuurbeschermingswet zijn niet aan de orde. Nationaal Natuur Netwerk en belangrijke weidevogelgebieden Bescherming van gebieden die deel uitmaken van het Nationaal Natuur Netwerk (voormalige EHS) of zijn aangewezen als belangrijk weidevogelgebied geschiedt volgens het nee, tenzij -regime. Ruimtelijke ingrepen met een significant negatief effect zijn alleen toegestaan in het geval geen alternatieven aanwezig zijn en er sprake is van een groot maatschappelijk belang. De voorgenomen ontwikkeling is van dien aard dat deze geen significant effect heeft op de wezenlijke kenmerken en waarden van de nabij gelegen gebieden die deel uitmaken van het Nationaal Natuur Netwerk of zijn aangewezen als belangrijk weidevogelgebied. Mocht u vragen of opmerkingen hebben naar aanleiding van het voorgaande dan kunt u contact opnemen met ondergetekende. Met vriendelijke groeten, IDDS Milieu B.V. Dhr. C. Brouwer (projectleider) Bijlage: - Verslaglegging ecologische begeleiding 6

7 Verslaglegging ecologische begeleiding Naar aanleiding van de bevindingen van het flora- en faunaonderzoek (zie briefrapportage) is door een ecoloog ter plaatse van het plangebied een veldbezoek uitgevoerd voor de uitvoering van ecologische begeleiding. In de quickscan is het advies gegeven om nader onderzoek (met behulp van een bat-detector) uit te voeren en/of de woning ongeschikt te maken voor eventueel verblijvende vleermuizen. Vanwege de omstandigheden (vlak voor de winterperiode, planning van de ontwikkeling) heeft de opdrachtgever ervoor gekozen om de woning ongeschikt te maken onder toezicht van een ecoloog. Gedurende het veldbezoek is de woning door een kundig persoon onder toezicht van een ecoloog ongeschikt gemaakt. Tijdens het creëren van de gaten is bekeken of geen vleermuizen aanwezig waren aan de rand van de opening. Vleermuizen zijn niet aangetroffen. De basis voor het ongeschikt maken is het verstoren van het microklimaat, door het creëren van tochtvorming. Dit is gebeurd door de aanwezige gaten vlak onder de daklijst te vergroten of door op gerichte plekken nieuwe gaten te maken onder de daklijst. De gaten zijn gecreëerd aan de beide kopse kanten van het pand, zodat tochtvorming kan ontstaan aan deze zijden. Aan de zijkanten bevinden zich raamluiken. Besproken is dat deze niet geheel worden opgeklapt, maar van de muur af blijven staan. In het geval de luiken geheel zijn opengeklapt, ontstaat er een smalle ruimte tussen het luik en de muur, waardoor een potentiele verblijfplaats voor vleermuizen kan ontstaan. Aanvullend op de bovenstaande maatregelen worden de verschillende zijden van het pand afwisselend verlicht door middel van een geplaatste bouwlamp. De verlichting zal plaatsvinden vanaf twee uur voor de ochtendschemering. Dat is het moment dat de vleermuizen invliegen. Door de verlichting voelen de dieren zich onveilig en zullen zij een alternatieve verblijfplaats gaan zoeken. De verlichting zal tot aan de winterslaap (minimaal medio december) van vleermuizen plaatsvinden. Eenmaal in winterslaap zijn de dieren niet meer mobiel en zullen zij niet gaan verhuizen van de ene naar de andere verblijflocatie. Door uitvoering van bovengenoemde maatregelen wordt directe schade aan mogelijk aanwezige vleermuizen voorkomen. Foto s: Creëren van gaten op meerdere hoogtes (links) en het s nachts verlichten van het pand (rechts). 7

8 Omdat onbekend is of door de voorgenomen ontwikkeling daadwerkelijk een vleermuisverblijf is verdwenen, wordt zekerheidshalve aangeraden om nieuwe verblijfsmogelijkheden te creëren in de nieuwbouw. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van 4 inbouwkasten in de muren van het nieuwe pand, of door een deel van de spouw/dakbeschot toegankelijk te houden voor vleermuizen. Indien wordt gekozen voor inbouwkasten, dan zijn de type kasten 1FR of 2FR het meest geschikt. Bij het plaatsen van de kasten moet rekening worden gehouden met het volgende: - de kasten moeten op minimaal 3 meter hoogte worden geplaatst, het liefst hoger; - de kasten moeten worden geplaatst op een lichtvrije locatie, die niet toegankelijk is voor katten en andere roofdieren en die obstakel vrij is (bijvoorbeeld niet tegenover een boomkroon). Indien wordt gekozen voor het (deels) toegankelijk houden van de spouw moet rekening worden gehouden met het volgende: - creëren van open stootvoegen met een breedte van 1,5-2,0 cm op minimaal 3 meter hoogte; - het isolatiemateriaal moet een ruwe textuur bezitten, zodat de vleermuizen zich langs dit materiaal kunnen bewegen. Daarnaast moet zich een open ruimte bevinden tussen het isolatiemateriaal en de binnenzijde van de muurwand; - dergelijke verblijfplaatsen moeten een grootte hebben van minimaal 50 x 80 cm en op de hoek van een gebouw worden gepositioneerd. Op deze manier kunnen de dieren van zich van de ene naar de andere kant bewegen afhankelijk van de klimaatomstandigheden. 8