FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN T KABOUTERHUIS

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN T KABOUTERHUIS"

Transcriptie

1 FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN DE RELATIE TUSSEN HECHTING, INTELLIGENTIE EN GEDRAGSPROBLEMEN BIJ KINDEREN VAN MOC T KABOUTERHUIS MASTERTHESE: Datum : 13 augustus 2012 Naam : Liselot Nieuwenhuijzen Kruseman Collegekaartnummer : Afstudeerrichting : Klinische Ontwikkelingspsychologie Begeleider UvA : Juliette Liber Begeleider Extern : Frederike Scheper Tweede beoordelaar : Maaike Zeguers Onderzoeksinstelling : MOC t Kabouterhuis

2 Abstract: In dit onderzoek is de relatie tussen hechting, intelligentie en gedragsproblemen onderzocht bij een groep kinderen doorverwezen voor observatie en/of behandeling naar MOC t Kabouterhuis. De vraag was of hechting en intelligentie gedragsproblemen kunnen voorspellen en of de combinatie van deze twee factoren beter gedragsproblemen kunnen voorspellen dan de optelsom van de afzonderlijke factoren. Ook is er gekeken naar geslacht als moderator. De steekproef bestond uit 94 kinderen in de leeftijd van 2,5 tot 7 jaar. Het hechtingsgedrag van het kind is in kaart gebracht met de Disturbances of Attachment Interview (DAI), de gedragsproblemen met de Child Behavior Checklist (CBCL) en de intelligentie met de performale schaal van de intelligentietests SON-R of WPPSI-III-nl. Hechting bleek een significante voorspeller voor gedragsproblemen, maar intelligentie niet. Er werd geen interactie effect gevonden tussen hechting, intelligentie en gedragsproblemen. De bevindingen waren niet verschillend voor jongens en meisjes. Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat binnen deze klinische groep kinderen er een samenhang bestaat tussen hechting en gedragsproblemen. De resultaten doen vermoeden dat op dit moment in het leven van de kinderen de factoren intelligentie en geslacht niet gerelateerd zijn aan zowel hechting als gedragsproblemen. 2

3 Inhoudsopgave: Inleiding 4 Hechting Hechting & gedrag Hechting & intelligentie Intelligentie & gedrag Huidig onderzoek Methoden..8 Proefpersonen Procedure Materialen Resultaten 13 Data-analyse strategie Beschrijvende statistiek Resultaten Discussie..16 Literatuur.21 3

4 Inleiding Hechting: Hechting is de selectieve en duurzame affectieve band tussen het jonge kind en de primaire verzorger aan wie het kind troost ontleent in tijden van angst en spanning. Het kind zoekt dan nabijheid, contact en ondersteuning bij deze verzorgers (Lieshout, 2009). Bowlby (1969) heeft de hechtingstheorie ontwikkeld en Ainsworth, Blehar, Waters en Wall (1978) hebben deze hechtingstheorie verder uitgewerkt. Volgens Bowlby (1987) vormen de interne representaties die kinderen opbouwen over hun verzorgers gedurende de eerste jaren van hun leven de basis voor hun latere ontwikkeling. Een kind dat betrokkenheid van ouders heeft ervaren zal waarschijnlijk een interne representatie van anderen als hulpvaardig, sympathiek en betrokken vormen. Hierbij zal het kind ook zichzelf waarderen als iemand die respect en zorg verdient. Kinderen die deze veilige representaties vormen zullen meer geneigd zijn om nieuwe relaties, maar ook nieuwe ervaringen met vertrouwen aan te gaan. Kinderen die afgewezen of verwaarloosd zijn, zijn geneigd om onveilige hechtingsrepresentaties te vormen. Zij zijn hierdoor meer kwetsbaar bij het aangaan van nieuwe relaties en ervaringen (Jacobsen & Hofman, 1997). Ainsworth et al. (1978) beschrijven drie verschillende vormen van hechting: veilige hechting, angstig-vermijdende onveilige hechting en angstig afwerend/ambivalente onveilige hechting. Later werd hier een vierde vorm van hechting aan toe gevoegd, namelijk de gedesorganiseerde hechting (Main & Solomon, 1990). Deze laatste vorm is het beste in verband te brengen met de reactieve hechtingsstoornis (RHS) zoals opgenomen in de DSM-IV-TR (Hughes & Newman, 2006). Binnen deze RHS worden het geremde of emotioneel teruggetrokken type en het ontremde of kritiekloze type onderscheiden (APA, 2000). In dit onderzoek wordt er gekeken naar deze twee typen van verstoorde hechting die door Smyke en Zeanah (1999) het geinhibeerde en het gedisinhibeerde type worden genoemd. Bij het geinhibeerde type is er sprake van een buitengewone ingehouden of tegenstrijdige reactie op opvoeders. Bij het gedisinhibeerde type is het kind niet selectief in het vertonen van gehechtheidgedrag (Smyke & Zeanah, 1999). In onderzoek wordt vaak gesproken over een onveilige hechting wanneer er een verstoorde hechting bedoeld wordt, deze termen zullen beiden terug komen. Hechting & gedrag: Er is veel onderzoek gedaan naar de consequenties van een verstoorde hechting op het gedrag van het kind (Fearon et al., 2010; Pierrehumbert et al., 2000; Brumariu & Kerns, 2010). Een meta-analyse van Fearon et al. (2010) laat een duidelijke relatie zien tussen onveilige hechting en externaliserende gedragsproblemen. In deze meta-analyse werd in 69 studies met in totaal deelnemers een significante gecombineerde effect size gevonden van 0.31 (Cohen s d). Kinderen die onveilig gehecht waren lieten hogere niveaus zien van externaliserend gedrag dan kinderen die veilig gehecht waren. Geslacht bleek hierbij een significante moderator te zijn. In onderzoek naar de relatie tussen hechting en externaliserend gedrag met alleen meisjes werd geen associatie gevonden tussen hechting en externaliserend gedrag, maar in onderzoek met alleen jongens, of jongens én meisjes wel (Fearon et al., 2010). Onderzoek van

5 Pierrehumbert et al. (2000) laat zien dat kinderen die onveilig gehecht zijn aan hun moeders, niet alleen externaliserende gedragsproblemen laten zien, maar ook internaliserende gedragsproblemen. DeKlyen & Greenberg (2008) suggereren dat onveilig gehechte meisjes meer geassocieerd kunnen worden met internaliserende problematiek dan externaliserende problematiek. In een review van Brumariu & Kerns (2010) worden empirische bevindingen bekeken met betrekking tot de relatie tussen hechting en internaliserende symptomen. Zij concluderen dat er een relatie is tussen hechting en internaliserende symptomen, waarbij een onveilige hechting voornamelijk geassocieerd kan worden met angst en depressie. In de review van Brumariu & Kerns (2010) worden geen aanwijzingen gevonden voor geslacht als moderator. Hechting & Intelligentie: In steeds meer studies wordt de relatie tussen hechting en intelligentie onderzocht (Van IJzendoorn & Van Vliet-Visser, 1988; Van IJzendoorn, Dijkstra & Bus, 1995; Jacobsen & Hofman, 1997; O Conner & McCartney, 2007; Stievenart, Roskam, Meunier & van der Moortele, 2011). Wanneer wordt aangenomen dat een veilige hechting de basis vormt voor het met vertrouwen kunnen aangaan van nieuwe relaties en ervaringen (Jacobsen & Hofman, 1997), dan is een relatie met intelligentie voorstelbaar. Volgens een aantal theorieën van cognitieve ontwikkeling is het aangaan van nieuwe relaties en ervaringen van belang voor het kunnen leren en de ontwikkeling van intelligentie, dit gebeurt namelijk in interactie met de wereld. Zo stelt de theorie van Piaget (1952, beschreven in Karras & Braungart-Rieker, 2004) dat pasgeborenen kennis construeren door ervaringen als gevolg van hun eigen motorische activiteit en interactie, dus door te doen in plaats van te observeren. Leertheorieën suggereren dat pasgeborenen kennis vergaren door associaties te ervaren tussen hen en de stimuli uit hun omgeving (Karrass & Braungart-Rieker, 2004). Vygotsky (1978) beweerde dat leren optreedt door interactie met meer gevorderde sociale partners. Alhoewel er verschillende opvattingen zijn over het belang van sociale interactie in de cognitieve ontwikkeling, is er wel overeenstemming dat het kind moet interacteren met zijn of haar omgeving om leren te laten optreden (Karrass & Braungart-Rieker, 2004) en intelligentie te kunnen ontwikkelen. Uit longitudinaal onderzoek blijkt dat kinderen met een onveilige hechting een beperking in hun zelfredzaamheid, emotie regulatie en gevoel van sociale competentie laten zien (Sroufe, 2005). In 1988 lieten Van IJzendoorn en Van Vliet-Visser zien dat in hun onderzoek kinderen die op tweejarige leeftijd veilig gehecht waren op vijfjarige leeftijd de hoogste IQ scores behaalden. Dit onderzoek liet het eerste bewijs zien dat er wellicht een relatie is tussen veilige hechting en een betere ontwikkeling van de intelligentie. Gezien de bovengemiddelde IQ-scores van de proefpersonen in dit onderzoek was verder onderzoek nodig. Later concludeerden Van IJzendoorn et al. (1995) in een metaanalyse waarin 32 studies werden meegenomen dat de kwaliteit van de hechting tussen het kind en de ouder significant, maar zwak gecorreleerd bleek met cognitieve ontwikkeling zoals uitgedrukt in Developmental Quotient (DQ) (r =.08) en Intelligence Quotient (IQ) (r =.09). De resultaten lieten zien dat 5

6 kinderen die onveilig gehecht waren een lager niveau van cognitieve ontwikkeling vertoonden. In verband met hechting wordt er steeds vaker over het internal working model (IWM) gesproken. Deze IWM s worden gezien als interne mentale representaties die individuen ontwikkelen over de wereld en van belangrijke mensen in die wereld inclusief hen zelf (Bowlby, 1987). Atkinson (1999) suggereert dat cognitieve capaciteiten een instrumentele rol spelen in de constructie en reconstructie van IWMs. Dit zou betekenen dat IWMs ook een rol spelen bij de vorming van hechtingrelaties. Recent onderzoek van Stievenart et al. (2011) bestudeert de geschetste relatie tussen hechting en intelligentie. De resultaten laten zien dat kinderen met weinig cognitieve vaardigheden mogelijk het risico lopen om onveilige hechtingsrepresentaties te ontwikkelen doordat deze kinderen een lager redeneer vermogen hebben. Hechting en intelligentie lijken dus wederkerig gerelateerd aan elkaar. Intelligentie & gedrag: Net als een verstoorde hechting heeft ook een lage intelligentie consequenties voor het gedrag van het kind (Goodman, 1995; Plomin, Price, Eley, Dale en Stevenson, 2002; Emerson & Einfeld, 2010). Goodman (1995) heeft een klinische studie gedaan naar de relatie tussen normale variaties in IQ en het voorkomen van psychopathologie bij kinderen. Zijn resultaten laten zien dat een lagere intelligentie van invloed is op het risico op psychopathologie met in het bijzonder het risico op gedragsproblemen. Onderzoek van Plomin, et al. (2002) laat meer bescheiden, maar wel significante, resultaten zien wat betreft de correlatie tussen cognitieve ontwikkeling en gedragsproblemen. Deze correlaties lopen van -.05 in de jongste groep tot -.27 in de oudste groep. Ook laat dit onderzoek een verschil zien tussen jongens en meisjes, waarbij jongens met een lagere intelligentie meer gedragsproblemen laten zien dan meisjes met een lagere intelligentie, dit verschil is echter niet significant. In onderzoek van Emerson & Einfeld (2010) wordt gekeken naar de relatie tussen cognitieve ontwikkeling en gedragsproblemen bij kinderen met en zonder een ontwikkelingsachterstand. De resultaten laten zien dat kinderen met een ontwikkelingsachterstand meer gedragsproblemen laten zien dan kinderen zonder een ontwikkelingsachterstand. Huidig Onderzoek Voorgaand onderzoek laat duidelijke aanwijzingen zien voor een relatie tussen hechting en gedragsproblemen, hechting en intelligentie en intelligentie en gedragsproblemen. Kinderen met een verstoorde hechting, maar ook kinderen met een lage intelligentie hebben een groter risico op het ontwikkelen van gedragsproblemen (Fearon et al., 2010; Pierrehumbert et al., 2000; Brumariu & Kerns, 2010; Goodman, 1995; Plomin, 2002; Emerson & Einfeld, 2009). Wanneer er een relatie bestaat tussen hechting en intelligentie zijn de kinderen die op beiden laag scoren mogelijk extra kwetsbaar voor het ontwikkelen van gedragsproblemen. Voor de klinische praktijk betekent deze relatie dat er eerder gekeken kan worden naar een passende interventie om deze kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van gedragsproblemen te verkleinen. Loeber (1990) heeft aangetoond dat een interactie tussen risicofactoren, 6

7 zoals agressie en diefstal, een exponentieel effect kan hebben op een uitkomstmaat, zoals het ontwikkelen van anti-sociaal gedrag. Dit noemt Loeber het risicofactoren model. In overeenstemming met dit model is aangetoond dat de interactie tussen bepaalde risicofactoren, zoals lage sociaal economische status en een psychiatrische stoornis bij de moeder, een exponentieel effect heeft op het ontwikkelen van gedragsproblemen bij jonge kinderen (Trentacosta, Hyde, Shaw, Dishin, Gardner & Wilson, 2008). Onderzoek naar het cumulatieve effect van hechting en intelligentie op gedragsproblemen is zover bekend nog niet gedaan. Wanneer hechting en intelligentie risicofactoren voor het ontwikkelen van gedragsproblemen zijn, is het aannemelijk dat de relatie tussen hechting en intelligentie een cumulatief effect heeft op gedragsproblemen. Resultaten uit voorgaand onderzoek doen vermoeden dat geslacht als een moderator werkt in de relatie tussen hechting en intelligentie met gedragsproblemen (Plomin et al., 2002; Fearon et al. 2010). In dit onderzoek zal er antwoord gegeven worden op de volgende vragen. (1.) Is er een relatie tussen hechting en gedragsproblemen binnen de groep doorverwezen kinderen voor observatie en/of behandeling naar MOC t Kabouterhuis? (2.) Is er een relatie tussen hechting en intelligentie? (3.) Is er een relatie tussen intelligentie en gedragsproblemen? (4.) Heeft de relatie tussen hechting en intelligentie een cumulatief effect op gedragsproblemen? (5.) Is sekse een moderator voor de relaties tussen hechting, intelligentie en gedragsproblemen? In dit onderzoek wordt naar de totale gedragsproblemen (internaliserende en externaliserende gedragsproblemen) en de gecombineerde verstoorde hechting (het geinhibeerde en gedisinhibeerde type) gekeken om zo een goed afgekaderd eerste onderzoek naar de onderlinge relaties te realiseren. Verwacht wordt dat er een relatie bestaat tussen hechting en gedragsproblemen waarbij kinderen met een verstoorde hechting meer gedragsproblemen laten zien dan kinderen met een veilige hechting. Tevens wordt verwacht dat er een relatie bestaat tussen hechting en intelligentie waarbij kinderen met een verstoorde hechting een lagere intelligentie laten zien dan kinderen met een veilige hechting. Daarnaast wordt verwacht dat er een relatie bestaat tussen hechting en gedragsproblemen waarbij kinderen met een lagere intelligentie meer gedragsproblemen laten zien. Tot slot wordt er verwacht dat een verstoorde hechting en een lagere intelligentie samen een groter effect laten zien op gedragsproblemen dan van de opgetelde afzonderlijke delen verwacht mag worden. Daarnaast wordt verwacht dat geslacht een moderator is waarbij jongens met een verstoorde hechting en een lagere intelligentie meer gedragsproblemen laten zien dan meisjes. Figuur 1: Verwachte relatie tussen hechting, intelligentie en gedragsproblemen met geslacht als moderator. 7

8 Methoden Proefpersonen Deze studie maakt deel uit van een groter, longitudinaal onderzoek naar de doelgroep van MOC t Kabouterhuis en de effectiviteit van de behandeling zoals aangeboden door het MOC. Het longitudinale onderzoek is in mei 2009 gestart en opgezet in samenwerking met het VU medisch centrum. De kinderen die door de huisarts of Bureau Jeugdzorg worden doorverwezen naar MOC t Kabouterhuis zijn 0 tot 8 jaar en hebben gedragsproblemen en/of complexe ontwikkelingsproblematiek. MOC t Kabouterhuis biedt zowel jeugdzorg als geestelijke gezondheidszorg. In totaal zijn van mei 2009 tot juli 2012 voor onderzoek 543 ouders van mogelijke deelnemers benaderd. Deelnemers worden uitgesloten van onderzoek wanneer ze langer dan drie maanden een vorm van behandeling krijgen. Dit kan bij MOC t Kabouterhuis of een andere organisatie zijn. Dit gezien de mogelijke invloed van behandeling op de resultaten. Ook kunnen ouders aangeven niet mee te willen doen aan het onderzoek. Redenen die door ouders worden genoemd zijn onder andere overbelasting, tijd of taalproblemen. In totaal deden 205 ouders mee aan het grotere onderzoek. Voor deze studie worden deelnemers uitgesloten van onderzoek wanneer het kind jonger dan 2,5 jaar is aangezien het voor dit onderzoek te gebruiken testmateriaal niet geschikt is voor deze leeftijd. Ook worden deelnemers uitgesloten van onderzoek wanneer er geen verslag van een intelligentie test en ingevulde Child Behavior Checklist aanwezig is in het dossier. In totaal deden er 94 kinderen mee aan dit onderzoek. Procedure De ouders van de deelnemers voor het onderzoek werden bij aanmelding geïnformeerd door middel van een brief en een mondelinge toelichting van de behandelcoördinator over de inhoud en procedure van het onderzoek. Vervolgens werden ouders telefonisch benaderd door onderzoeksassistenten om ouders verder te informeren over het onderzoek en deelname te organiseren. Indien ouders instemden met deelname werd er een vragenboekje per post naar ouders gestuurd en een huisbezoek ingepland. Tijdens het huisbezoek werd het vragenboekje doorgenomen, aanvullende interviews werden afgenomen en ouders werd gevraagd om toestemming voor het anoniem verwerken van de verkregen informatie. Van alle ouders is er een getekend informed consent aanwezig. Materialen In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een semigestructureerd interview, het Disturbances of Attachment Interview (DAI) (Smyke & Zeanah, 1999), twee intelligentie testen, De Snijders Oomen Niet verbale intelligentie test (SON)-Revised(R) 2,5-7 (Tellegen, Verhoeven & Van Balkom, 1998) en de Wechsler Preschool and Primairy Scaly of Intelligence (WPPSI)-III-nl (Wechsler, 2002) en een vragenlijst, de Child Behavior Checklist (CBCL) 1½ - 5 (Achenbach, 2001; Verhulst & Van der Ende, 2001). 8

9 Hechting De DAI is een semigestructureerd interview ten behoeve van de screening van verschillende gedragingen die indicatief zijn voor een Reactieve Hechting Stoornis (RHS) (Smyke & Zeanah, 1999). De DAI wordt afgenomen door getrainde hulpverleners bij de primaire opvoeders van het kind. Het interview bestaat uit 12 vragen met sub-vragen die naar inzicht van de hulpverlener aan te vullen zijn met verduidelijkingsvragen. Tijdens de afname wordt er gevraagd naar concrete voorbeelden van gedrag. Het doel van het interview is te onderzoeken of er specifieke gedragingen aanwezig zijn die duiden op een hechtingsstoornis, en zo ja van welk subtype. De subtypen zijn: verstoorde hechting/ geremde type en verstoorde hechting/ ontremde type. De 12 vragen worden gescoord met een 0, wanneer er geen sprake is van verstoorde hechting, met een 1, wanneer er soms sprake is van gedrag dat overeen kan komen met verstoorde gehechtheid, en met een 2, wanneer gedrag sterk wijst op gedragskenmerken van verstoorde gehechtheid. In het huidige onderzoek worden de deelnemers ingedeeld in de groep verstoorde hechting wanneer er op een van de vragen een 2 is gescoord en in de groep geen verstoorde hechting wanneer er op geen enkele vraag een 2 is gescoord. De DAI is nog onvoldoende gevalideerd voor gebruik in de klinische praktijk. In dit onderzoek wordt de DAI ingezet omdat er momenteel geen beter en efficiënter onderzoeksinstrument voorhanden is. Om de betrouwbaarheid van de DAI te vergroten worden de interviews verbatim uitgeschreven en door een onafhankelijk diagnosticus gescoord. Deze diagnosticus heeft een training gevolgd voor het afnemen en scoren van de DAI en kan de DAI zelfstandig scoren indien er een interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van 80% is bereikt. De DAI heeft laten zien te kunnen onderscheiden tussen opgenomen en niet opgenomen kinderen in Roemenie (Smyke, Dumitrescu & Zeanah, 2002). Ook heeft onderzoek van Zeanah et al. (2004) laten zien dat de DAI signalen van een reactieve hechtingsstoornis (RHS) zoals opgenomen in de DSM-IV-TR kan identificeren bij jonge mishandelde kinderen. Daarbij vertoont de DAI overeenkomsten wat betreft signalen van een RHS met andere meetinstrumenten (O Connor & Rutter, 2000). Ook wordt de DAI in meerdere recente studies naar hechting ingezet, zoals het onderzoek van Jonkman, Lindauer en Boer ( ) naar de effecten van Therapeutische Gezinsverpleging (TGV) en Multidimensional Treatment Foster Care for Preschoolers (MTFC-P). Onderzoek van Oosterman en Schuengel (2007) toont aan dat alleen vragen die met een score 2 beantwoord worden (range 0 tot 2) indicatief zijn voor een verstoorde hechting en dat vraag vier niet meegenomen dient te worden omdat deze onvoldoende betrouwbaar is. Intelligentie De SON-R 2,5-7 is een niet verbale intelligentie test voor kinderen van 2,5 tot 7 jaar oud. De test geeft een beeld van het ruimtelijk inzicht en het vermogen tot abstract en concreet redeneren van de kinderen. In dit onderzoek wordt er gekeken naar het ruimtelijk inzicht, ook wel de performale intelligentie genoemd. De performale schaal bestaat uit drie subtests met elk ongeveer 15 items, de 9

10 subtests zijn: Mozaïeken, Puzzels en Patronen. Het resultaat wordt uitgedrukt in een Perfomaal Intelligentie Quotiënt (PIQ). Deze is gebaseerd op de som van de drie genormeerde subtestscores, heeft een gemiddelde van 100 en een standaarddeviatie van 15. Daarnaast wordt de percentielscore gegeven en een 80% interval dat aangeeft hoe nauwkeurig men op grond van de testuitkomst een uitspraak kan doen over het intelligentieniveau (Tellegen, Verhoeven & Van Balkom, 1998). De SON-R is in 1998 door de Commissie Testaangelegenheden Nederland (COTAN) beoordeeld. De uitgangspunten bij de testconstructie, kwaliteit van het testmateriaal, kwaliteit van de handleiding, normen, betrouwbaarheid, begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit zijn als goed beoordeeld (Cotan, 1998). In de handleiding van de SON-R worden de psychometrische eigenschappen van de test besproken die uitvoerig onderzocht zijn op basis van de normgroep (N=1.122). Onderzoek naar de betrouwbaarheid van de performale schaal laat zien dat de gemiddelde betrouwbaarheid van de performale schaal goed is met een Cronbach s α van.85. Het gemiddelde generaliseerbaarheids coëfficiënt (α) van de performale schaal is.69, wat betekent dat de performale schaal redelijk goed te generaliseren is naar andere soort gelijke schalen. Onderzoek naar de correlaties tussen de subtest scores laat zien dat de subtesten patronen en mozaïeken (.50) en puzzels en mozaïeken (.45) het sterkst met elkaar correleren. Bij 141 kinderen is er gemiddeld 3,5 maanden na het standaardisatie onderzoek een tweede keer de SON-R afgenomen. De test-hertest correlatie van de performale schaal was.74 dat duidt op een hoge interne consistentie. Gezien het non-verbale karakter van de SON-R is het ingewikkeld om vast te stellen of het een valide instrument is. Er is onderzoek gedaan in verschillende groepen (o.a. dove- en slechthorende kinderen, kinderen met leerproblemen en allochtone kinderen) en de SON-R is vergeleken met andere testen die intelligentie meten. Dit onderzoek geeft aan dat de SON-R een valide instrument is om intelligentie te meten. Gezien de veroudering van de testnormen van de SON-R en het optreden van het flynn-effect (een stijging van de gemiddelde scores op een intelligentietest over jaren) dient er een correctie worden toegepast op de PIQ scores. Deze correctie houdt in dat er per drie jaar na de standaardisatie één IQ punt van het IQ afgetrokken moet worden, voor SON-R testen afgenomen in 2012 is dit 6 punten. (Tellegen, Verhoeven & Van Balkom, 1998). De WPPSI-III-nl is een intelligentietest voor kinderen van 2 jaar en 6 maanden tot 7 jaar en 11 maanden. De test geeft een beeld van de performale intelligentie en verbale intelligentie. In dit onderzoek wordt er gekeken naar de performale intelligentie. De performale schaal bestaat voor de jonge leeftijdsgroep (2;6-3;11) uit twee subtests; blokpatronen en figuur Leggen. Bij de oudere leeftijdsgroep (4;0-7;11) bestaat de performale schaal uit vier kern subtests; blokpatronen, matrix redeneren, plaatjes concepten en substitutie en 2 aanvullende subtests onvolledige tekeningen en figuur Leggen. Het resultaat wordt uitgedrukt in een performale intelligentie quotiënt (PIQ). De IQ scores zijn gebaseerd op de som van de subtestscores, hebben een gemiddelde van 100 en een standaarddeviatie van 15. Daarnaast wordt de percentielscore gegeven en een 80% interval dat aangeeft hoe nauwkeurig men op grond van de testuitkomst een uitspraak kan doen over het intelligentieniveau (Wechsler, 2002). De WPPSI-III-nl is in 2010 door de COTAN beoordeeld. De uitgangspunten bij de testconstructie, kwaliteit van het testmateriaal, kwaliteit van de handleiding en begripsvaliditeit zijn als goed beoordeeld. De normen, 10

11 betrouwbaarheid en criteriumvaliditeit zijn als voldoende beoordeeld (Cotan, 2010). De WPPSI-III-nl is te gebruiken in het gehele Nederlandstalige gebied. De normen zijn verzameld voor de jonge leeftijdsgroep (2;6-3;11) en oudere leeftijdsgroep (4;0-7;11). De steekproef van de jongste groep bestond uit 1672 Nederlandse en Vlaamse kinderen. De steekproef van de oudste groep bestond uit 1241 Nederlandse en Vlaamse kinderen. Onderzoek naar de betrouwbaarheid van de performale schaal van de WPSSI-III-nl laat zien dat deze voor de jongste groep gemiddeld.75 is en voor de oudste groep gemiddeld.87 (Cronbach s α). De generaliseerbaarheid van de WPSSI-III-nl is bekeken aan de hand van de betrouwbaarheidscoëfficiënten van de WPPSI-III-nl zoals berekend voor klinische groepen. De steekproef voor de klinische groepen bestond uit 264 kinderen en de betrouwbaarheidscoëfficiënten varieerden van.89 tot.95 (Cronbach s α). Dit betekent dat de betrouwbaarheid van de performale schaal van de WPPSI-III-nl voldoende tot goed is. Bij 122 Nederlandse kinderen is na gemiddeld 32 dagen de WPSSI-III-nl nogmaals afgenomen. De test-hertestbetrouwbaarheid is geschat met behulp van Pearsons productmoment correlatiecoëfficiënt. Voor het performale IQ geldt dat de test-hertest betrouwbaarheden liggen tussen.73 en.90. Kwalitatief en empirisch onderzoek laat zien dat de WPPSI-III-nl een valide instrument is om intelligentie te meten. Hoewel de SON-R en de WPPSI-III-nl verschillen in schaalindeling, waardoor voorzichtigheid bij de interpretatie gewenst is, zijn er aanwijzingen voor een sterke correlatie tussen de twee testen. Tellegen (1998) laat zien dat de SON-R zeer hoog correleert met de performale schaal van de WPSSI-R (Pearsons moment correlatie r =.93) en geeft aan dat de performale schaal van de SON-R hoger correleert met alle schalen van de WPSSI-R dan de redeneerschaal doet. De WPSSI-III-nl is een Nederlandse vertaling van de vernieuwde versie van de WPPSI-R waarin er een aantal veranderingen zijn doorgevoerd. Onderzoek laat zien dat de WPPSI-R en de WPPSI-III hoog met elkaar correleren (.85) (Lichtenbereger & Kaufman, 2004). Gezien de hoge correlaties is het aannemelijk dat de performale schaal van de SON-R hoog correleert met de performale schaal van de WPSSI-III-nl, beide zullen meegenomen worden in dit onderzoek. Gedragsproblemen De CBCL 1½-5 (Achenbach & Rescorla, 2000) is een vragenlijst om probleemgedrag en vaardigheden, zoals waargenomen door ouders, op een gestandaardiseerde wijze te kwantificeren. Bij de CBCL 1½-5 is het brede-bandsyndroom Internaliserende problematiek opgebouwd uit de probleemschalen Emotionele Reactiviteit, Angstig/Depressief, Somatische Klachten en Teruggetrokken Gedrag. Het brede-bandsyndroom Externaliserende problematiek is opgebouwd uit de probleemschalen Aandachtsproblemen en Agressief gedrag. De CBCL 1½-5 bestaat uit 99 vragen over gedrags- en emotionele problemen. Ouders geven op een 3-puntsschaal aan hoe goed een vraag nu of in de afgelopen zes maanden past bij hun kind, waarbij 0 staat voor helemaal niet, een 1 staat voor een beetje of soms en een 2 voor duidelijk of vaak. De scores worden omgezet in T-scores en percentielscores. In dit onderzoek worden de de T-scores van de Totale problemen meegenomen. 11

12 De CBCL 1½-5 is volgens de COTAN (2011) van niet-aantoonbare kwaliteit. De uitgever heeft aangegeven dat momenteel nog onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om het instrument ter beoordeling aan de COTAN aan te bieden. In 1999 is de CBCL 4-18 vrij goed beoordeeld door de COTAN (normen: goed, betrouwbaarheid: voldoende, begripsvaliditeit: goed, criteriumvaliditeit: voldoende). Onderzoek laat zien dat de interne consistentie van de schalen Totale-, Externe- en Interne problematiek van de CBCL 1½-5 hoog is met Chronbach s α lopend van.76 tot.94. (Achenbach et al., 2008; Rescola et al. 2011). Ook laat onderzoek zien dat de begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit goed is doordat de scores op de Totale-, Externe- en Interne problemen significant hoger zijn voor klinische doorverwezen kinderen dan voor niet doorverwezen kinderen, na controle voor demografische variabelen als leeftijd, geslacht, SES en etniciteit. Tot slot laat onderzoek zien dat de construct validiteit goed is doordat er bewijs gevonden is dat de CBCL een valide maat geeft voor de taxonomie van constructen als gedrags-, emotionele- en sociale problemen (Achenbach et al. 2008). Daarbij vonden Hofstra, van der Ende en Verhulst (2002) dat onder andere de CBCL DSM-IV diagnoses kan voorspellen 14 jaar later. In huidig onderzoek is er gekeken naar de betrouwbaarheid van de CBCL 1½-5. De schaal Totale problemen laat een Cronbach s α zien van.78, de schaal externe problemen.70 en interne problemen.73. Dit betekent dat de betrouwbaarheid van de CBCL 1½-5 goed is. 12

13 Resultaten Data-analyse strategie In dit onderzoek worden de hypotheses getoetst met regressie analyses. Bij de hypotheses waar een relatie tussen twee variabelen getoetst wordt, wordt gebruik gemaakt van enkelvoudige regressie analyses. Bij de hypotheses waar het effect van de combinatie van variabelen op een variabele getoetst wordt, wordt gebruik gemaakt van meervoudige regressie analyses. Zo ook bij de hypothese waar getoetst wordt of er sprake is van een moderator. SPSS versie 19 wordt gebruikt voor de statistische analyses. De variabele hechting is een dichotome variabele met een ordinaal meetniveau, de kinderen worden ingedeeld in verstoorde hechting (hechting = 1) of geen verstoorde hechting (hechting =-1). De variabele intelligentie en gedragsproblemen zijn continue variabelen op interval niveau. De variabel geslacht is een dichotome variabele met een nominaal meetniveau. De eerste drie hypotheses worden getoetst met een enkelvoudige regressie analyse. De regressie analyse geeft de correlatie (R) aan tussen de onafhankelijke variabele en afhankelijke variabele. Ook wordt er aangegeven voor hoeveel procent (R²) de onafhankelijke variabele verantwoordelijk is voor de variatie in de afhankelijke variabele. Daarnaast laat de analyse zien of de F-ratio significant is, wat betekent dat het model een goede voorspeller is voor de afhankelijke variabele. Ook is te zien of de onafhankelijke variabele een significante bijdrage levert aan de afhankelijke variabele (ß > 0). Wanneer dit het geval is kan de hypothese worden aangenomen. De vierde en vijfde hypothese worden getoetst met een hiërarchische meervoudige regressie analyse. Er wordt gekeken naar hoofdeffecten en interactie effecten waarvoor interactievariabelen worden aangemaakt (hechting*intelligentie en hechting*intelligentie*geslacht). De regressie analyse geeft de correlatie (R) aan tussen de onafhankelijke variabele. Ook wordt er aangegeven voor hoeveel procent (R²) het model de variantie in de afhankelijke variabele verklaart. Daarnaast wordt aangegeven voor elke toevoeging in het model hoeveel meer deze verklaart (R² Change), en of deze verandering significant is (p<.05). Daarnaast geeft de analyse aan of het model een significante bijdrage levert aan het voorspellen van de onafhankelijke variabele (p<.05). De ß waardes geven de individuele contributie van elke voorspeller voor het model weer wanneer de andere constant is en of deze significant is (p<.05). De Beta geeft hierbij het aantal standaard deviaties aan die de uitkomst zal veranderen als gevolg van één standaard deviatie verandering in de voorspeller. Beschrijvende statistiek In totaal namen 94 kinderen en hun ouders deel aan dit onderzoek, 77 jongens en 17 meisjes. De gemiddelde leeftijd van de kinderen was 4;3 jaar (SD = 0;11). Van de 91 kinderen zijn 60 Nederlands, 31 niet-westers allochtoon en 3 westers allochtoon (Indeling Centraal Bureau voor Statistiek, 2012). Deze kinderen werden voor verschillende redenen aangemeld bij MOC t Kabouterhuis en bij meer dan de helft van de kinderen (n = 57) was sprake van meervoudige problemen. Bij 60 kinderen was er onder andere 13

14 sprake van gedragsproblemen, bij 55 kinderen van spraak- en taalproblemen, bij 14 kinderen was er een vermoeden van een verstandelijke beperking, bij 38 kinderen van sociaal emotionele problemen en 5 kinderen werden aangemeld vanwege somatische problemen. Bij 94 opvoeders is de DAI afgenomen. In totaal bleek uit deze interviews dat er bij 43 (46%) kinderen aanwijzingen waren voor een verstoorde hechting en bij 51 (54%) kinderen geen aanwijzingen waren voor een verstoorde hechting. Bij 94 kinderen is een intelligentie test afgenomen. Bij 69 kinderen de subtesten van de performale schaal van de SON-R en bij 25 kinderen de subtesten van de performale schaal van de WPPSI-III-nl. De gemiddelde intelligentie die werd gemeten (M = 88,27, SD = 16,74) is significant lager dan het gemiddelde in de normgroep (M = 100, SD = 15), t(93) = -6.80, p <.01. De intelligentie scores bleken aan de hand van de Kolmogorov-Smirnov test (K-S test) normaal verdeeld, D(94) = 0.06, p >.05. De CBCL is ingevuld door 94 opvoeders. De gemiddelde t-score op de schaal totale problemen (M = 60,11, SD = 9,46) is significant hoger dan het gemiddelde van de normgroep (M = 50, SD = 10 ), t(93) = 10.35, p <.01. De t-scores van de schaal totale gedragsproblemen bleken aan de hand van de K-S test normaal verdeeld, D(94) = 0.09, p >.05. Resultaten Met behulp van enkelvoudige regressie zijn de eerste drie hypotheses getoetst, zie tabel 1. De resultaten van de eerste analyse laten zien dat hechting 5,2 % van de variantie in gedragsproblemen verklaart. Het model is significant, F(92)=5.04, p <.05. In tabel 1 is te zien dat hechting een significante bijdrage levert aan gedragsproblemen (p <.05). De resultaten van de tweede analyse laten zien dat hechting 1,2 % van de variantie in intelligentie verklaart. Het model is geen goede voorspeller, F(92)=1.09, p>.05. In tabel 1 is te zien dat hechting geen significante bijdrage levert aan intelligentie (p>.05). De resultaten van de derde analyse laten zien dat intelligentie 1,4 % van de variantie in gedragsproblemen verklaart. Het model is echter geen goede voorspeller, F(92)=1.31, p>.05. In tabel 1 is te zien dat intelligentie geen significante bijdrage levert aan gedragsproblemen (p>.05). Tabel 1: Voorspellende waarde van (1) hechting op gedragsproblemen, (2) hechting op intelligentie en (3) intelligentie op gedragsproblemen. B SE B ß (1) Constant Hechting op GP * (2) Constant Hechting op IQ (3) Constant Intelligentie op GP *p<.05 14

15 Met behulp van meervoudige regressie zijn voor de volledigheid de vierde en vijfde hypothese getoetst. De resultaten zijn te zien in tabel 2. De resultaten laten zien dat wanneer de interactie tussen hechting en intelligentie in het model werd geïncludeerd dit geen significant bijdrage liet zien aan de verklaring van de variantie in gedragsproblemen. Daarnaast is in de resultaten te zien dat geslacht geen moderator is in dit model. Er is geen significante invloed gevonden van geslacht Tabel 2: Meervoudig regressie analyse met interactie effecten. B SE B ß Stap 1 Constant Hechting Intelligentie *.15 Stap 2 Constant Hechting Intelligentie Hechting*Intelligentie * Stap 3 Constant Hechting Intelligentie Geslacht Hechting*Intelligentie Hechting*Intelligentie*Geslacht * Note R²=.07 voor stap 1; R² =.00 voor stap 2; R² =.00 voor stap 3. * p <.05 De data voldeden aan alle assumpties. Vijf proefpersonen werden geïdentificeerd als zijnde invloedrijke outliers (Mahlanobis distance > 15). De analyses zijn nogmaals gedaan zonder deze proefpersonen, de resultaten bleven hetzelfde. 15

16 Discussie In dit onderzoek is de relatie tussen hechting, intelligentie en gedragsproblemen bestudeerd bij een groep kinderen die voor observatie en/of behandeling naar MOC t Kabouterhuis zijn doorverwezen. De vraag die is onderzocht is of een verstoorde hechting en een lage intelligentie gedragsproblemen kunnen voorspellen binnen deze groep kinderen. Verder is onderzocht of een combinatie van een verstoorde hechting en een lage intelligentie exponentieel meer gedragsproblemen verklaart dan de afzonderlijke factoren kunnen verklaren. Tot slot is er gekeken of de veronderstelde relaties anders zijn voor jongens en voor meisjes. De resultaten van dit onderzoek laten zien dat bij bijna de helft van de kinderen aanwijzingen zijn voor een verstoorde hechting. Daarnaast zijn de gerapporteerde gedragsproblemen van de kinderen gemiddeld hoger en de gemiddelde intelligentie van de kinderen gemiddeld lager dan in een normale populatie. Een verstoorde hechting voorspelt slechts voor een klein deel gedragsproblemen bij de kinderen van MOC t Kabouterhuis; kinderen met een verstoorde hechting laten meer gedragsproblemen zien dan kinderen zonder een verstoorde hechting. In figuur 2 is te zien dat de correlatie tussen hechting en gedragsproblemen klein is. Intelligentie heeft geen voorspellende waarde voor gedragsproblemen in deze groep kinderen. De verschillen in intelligentie lijken geen verband te hebben met de verschillen in gedragsproblemen tussen de kinderen. In figuur 2 is te zien hoe klein de correlatie is tussen intelligentie en gedragsproblemen. Daarnaast laten de resultaten zien dat hechting en intelligentie geen relatie met elkaar hebben en dat ze samen niet meer gedragsproblemen voorspellen. Kinderen met een verstoorde hechting en een lage intelligentie hebben dus niet meer gedragsproblemen dan kinderen zonder deze combinatie. Tot slot laten de resultaten zien dat er geen verschil bestaat tussen jongens en meisjes wat betreft de relatie tussen hechting, intelligentie en gedragsproblemen. Ook deze correlaties zijn te zien in figuur 2. Figuur 2: Correlaties tussen hechting, intelligentie, geslacht en gedragsproblemen (Pearson correlation). * p <.05 De gevonden samenhang tussen hechting en gedragsproblemen komt overeen met voorgaand onderzoek waarin de relatie tussen hechting en externaliserende gedragsproblemen (Fearon et al., 2010) en de relatie tussen hechting en internaliserende gedragsproblemen (Pierrehumbert et al., 2000; Brumariu & 16

17 Kerns, 2010) is onderzocht. In deze studies werd de relatie gevonden tussen hechting en gedragsproblemen in niet-klinische groepen. Huidig onderzoek laat zien dat ook in een klinische groep de samenhang tussen hechting en gedragsproblemen bestaat. Opvallend is wel dat Fearon et al. (2010) suggereren dat de correlatie tussen hechting en gedrag zal toenemen in een klinische groep, terwijl in dit onderzoek slechts een bescheiden doch significante correlatie gevonden wordt. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de relatie tussen een verstoorde hechting en gedragsproblemen toeneemt over tijd (Fearon & Belsky, 2011) en dat de gevonden samenhang in dit onderzoek wellicht de eerste indicatie is voor het ontstaan van gedragsproblemen als gevolg van een verstoorde hechting. In tegenstelling tot eerder onderzoek wordt er echter geen samenhang gevonden tussen intelligentie en gedragsproblemen (Goodman, 1995; Plomin et al., 2002; Emerson & Einfield, 2010). Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat in het huidige onderzoek gekeken is naar een jongere doelgroep. Goodman (1995) vond een relatie tussen intelligentie en gedragsproblemen bij een groep kinderen van 5 tot 16 jaar terwijl in het huidige onderzoek de kinderen 2,5 tot 6 jaar oud waren. Goodman (1995) vond echter geen effect van leeftijd op gedragsproblemen hoewel meer tieners conduct problemen lieten zien en meer jonge kinderen hyperactiviteit problemen. Dit geeft aanwijzingen voor een verandering in gedragsproblemen over tijd wanneer de gedragsproblemen meer gedifferentieerd worden onderzocht. In huidig onderzoek is er evenmin een effect van leeftijd gevonden. Het is desalniettemin voorstelbaar dat gedragsproblemen als gevolg van een lagere intelligentie zich pas gaan ontwikkelen wanneer het kind naar school gaat. Op school zal het kind cognitief uitgedaagd worden wat tot frustratie kan leiden en gedragsproblemen kan veroorzaken (Goodman, 1995). Hierbij spelen voornamelijk ook academische vaardigheden een rol, die gedragsproblemen beter lijken te voor spellen dan alleen intelligentie (Stanton, Feehan, McGee & Silva, 1990). Onderzoek naar de ontwikkeling van gedragsproblemen bij kinderen met en zonder een verstandelijk beperking laat zien dat juist de ernst van gedragsproblemen in beide groepen afneemt naarmate het kind ouder wordt (De Ruiter, Dekker, Verhulst & Koot, 2007). Wanneer deze afname nader bekeken wordt blijkt dat het gaat om een curvilineaire afname waarbij de gedragsproblemen de eerste jaren van de schoolleeftijd toenemen en na een aantal jaren weer afnemen (Bongers, Koot, Van der Ende & Verhulst, 2003). Een andere verklaring van het niet vinden van een samenhang tussen intelligentie en gedragsproblemen zou kunnen zijn dat de onderzochte groep een te eenzijdig beeld laat zien. Emerson & Einfield (2010) vergeleken een klinische groep kinderen met een niet-klinische groep kinderen in de relatie tussen intelligentie en gedragsproblemen. De resultaten van dit onderzoek lieten zien dat de klinische groep, kinderen met een ontwikkelingsachterstand, meer gedragsproblemen vertonen dan de niet-klinische groep. Dit komt overeen met de resultaten uit huidig onderzoek waarbij er gemiddeld meer gedragsproblemen (M = 60, SD = 9 ) worden gerapporteerd in de klinische groep dan in de normgroep (M = 50, SD = 10). Daarnaast is de gemiddelde intelligentie van de kinderen (M = 88, SD = 17) lager dan het landelijk gemiddelde (M = 100, SD = 15). Wellicht wanneer er in het huidige onderzoek een niet-klinische groep, met gemiddelde intelligentie scores en gemiddelde gedragsproblemen, was toegevoegd dat er wel een voorspellende waarde van intelligentie op gedragsproblemen was gevonden. 17

18 Huidig onderzoek geeft aanwijzingen dat in ieder geval binnen een klinische groep kinderen op deze leeftijd gedragsproblemen niet voorpelt kunnen worden door een intelligentiescore. Het ontbreken van een samenhang tussen hechting en intelligentie komt niet overeen met voorgaand onderzoek (Van IJzendoorn & Van Vliet-Visser, 1988; Van IJzendoorn et al., 1995; Jacobsen & Hofman, 1997; Stievenart et al. 2011). Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de kinderen in huidig onderzoek gemiddeld een benedengemiddelde intelligentie lieten zien. In het onderzoek van Van IJzendoorn & Van Vliet-Visser (1988) werd een relatie gevonden tussen hechting en intelligentie binnen een groep kinderen met een boven gemiddelde intelligentie. Dit zou betekenen dat kinderen die een bovengemiddelde intelligentie hebben gevoeliger zijn voor (verstoorde) hechtingsrelaties dan kinderen met een benedengemiddelde intelligentie. Dit is een opmerkelijke bevinding gezien het idee dat kinderen met een bovengemiddelde intelligentie beter zijn in het ontwikkelen van IWM s en het contact maken met secundaire hechtingsfiguren (Stievenart et al. 2011). Een andere verklaring voor het niet vinden van een samenhang tussen hechting en intelligentie ligt binnen de selectieve groep die is onderzocht. In huidig onderzoek zijn de kinderen geselecteerd die in het dossier een verslag hadden van een psychologisch onderzoek met daarin een intelligentie onderzoek, de SON-R of de WPPSI-III-nl. Een intelligentie onderzoek wordt binnen MOC t kabouterhuis gedaan wanneer er vermoedens zijn dat de gedrags- en/of ontwikkelingsproblemen een oorzaak hebben in wellicht een afwijkende intelligentie. Door deze kinderen te selecteren voor dit onderzoek is er een groep gevormd waarbinnen enerzijds bovengemiddelde gedragsproblemen bestonden en anderzijds bovengemiddelde ontwikkelingsproblemen, zoals spraak-taal problemen. Door het veel voorkomen van deze spraak- taalproblemen is de verbale intelligentie veelal niet getest en lieten de resultaten wanneer wel getest veel disharmonie zien. Een aansluitende verklaring voor het niet vinden van een relatie tussen hechting en intelligentie zou kunnen zijn dat wellicht niet de performale intelligentie, die in het onderhavige onderzoek wordt bestudeerd, maar de verbale intelligentie een samenhang laat zien met hechting. De meta-analyse van Van IJzendoorn et al. (1995) en de bevindingen van Stievenart et al. (2011) geven aanwijzingen voor deze samenhang. In de meta-analyse van Van IJzendoorn et al. (1995) is te zien dat het onderzoek waarbij er gedifferentieerd werd tussen de performale en de verbale intelligentie er hogere correlaties werden gevonden tussen hechting en de verbale intelligentie dan tussen hechting en de performale intelligentie. Het onderzoek van Stievenart et al. (2011) maakt onderscheid tussen de performale intelligentie en verbale intelligentie en vonden aanwijzingen dat er een wederkerige samenhang bestaat tussen hechting en intelligentie. Ze onderzochten een groep kinderen op twee momenten met een interval van 24 maanden. De resultaten lieten zien dat de performale intelligentie hechting beïnvloed en dat hechting de verbale intelligentie beïnvloedt. Opvallend bij dit onderzoek is dat de groep kinderen op het eerste meetmoment een overeenkomstige gemiddelde leeftijd hadden als de groep kinderen in huidig onderzoek. Dit zou betekenen dat in huidig onderzoek ook een relatie tussen de performale intelligentie en hechting verwacht zou worden. Een verklaring voor het verschil in resultaten kan zijn dat Stievenart et al. (2011) gebruik maakt van hechtingsrepresentaties om hechting te meten waarvoor de kinderen een bepaalde mate van intelligentie moeten hebben om de 18

19 opdrachten goed te begrijpen en uit te voeren, dit kan de relatie hebben beïnvloed. In huidig onderzoek wordt er gebruik gemaakt van de rapportage van de hoofdopvoeder over het hechtingsgedrag van het kind. Hierdoor heeft de intelligentie van het kind minder invloed op het bepalen van de (verstoorde) hechting. Sroufe (2005) geeft aan dat het raadzaam is om de hechting op verschillende momenten te meten en de rapportage van de ouder te ondersteunen met directe observaties van het hechtingsgedrag van het kind om tot een volledig beeld te komen van de (verstoorde) hechting. Voor de volledigheid is er in huidig onderzoek gekeken naar het cumulatieve effect van risicofactoren op gedragsproblemen, dit ondanks het ontbreken van een relatie tussen een lagere intelligentie en gedragsproblemen. Dit cumulatieve effect van de risicofactoren verstoorde hechting en lagere intelligentie op gedragsproblemen werd niet gevonden. Ook bleek geslacht geen moderator hoewel eerder onderzoek liet zien dat jongens in het algemeen meer gedragsproblemen laten zien wanneer de hechtingsrelatie verstoord is (Fearon et al., 2010) en er sprake is van een lagere intelligentie (Plomin et al., 2002). Een verklaring voor het niet vinden van deze relaties in huidig onderzoek kan zijn dat er te weinig meisjes (n=17) zijn geïncludeerd en dat daarmee er onvoldoende power was om dit te kunnen toetsen. Samenvattend heeft dit onderzoek laten zien dat hechting een significante, bescheiden voorspeller is voor gedragsproblemen binnen een klinische groep kinderen. Er kan hierbij niet gesproken worden van een causaal verband tussen hechting en gedragsproblemen gezien het eenmalige meetmoment. Intelligentie bleek geen significante voorspeller van gedragsproblemen en ook hechting blijkt geen significante voorspeller te zijn voor intelligentie binnen deze groep. Deze resultaten dienen met voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden gezien de selectieve groep die onderzocht is. Verder onderzoek is nodig om te bestuderen hoe robuust deze resultaten zijn. Een aanbeveling voor vervolg onderzoek is om dit onderzoek met een interval van een aantal jaren te repliceren. Hierdoor kan er gekeken worden welke rol school toevoegt aan de relatie tussen hechting, intelligentie en gedragsproblemen. Hierbij zal er gecontroleerd moeten worden voor andere factoren zoals omgang met leeftijdgenootjes, de thuissituatie en de algehele ontwikkeling van het kind, die ook invloed hebben op de ontwikkeling van gedragsproblemen. Een andere aanbeveling is om ook een niet-klinische groep toe te voegen aan het onderzoek om zo tot meeromvattende conclusies te kunnen komen. Daarnaast is een aanbeveling om de meetinstrumenten en informanten te variëren. Zo zou het toevoegen van de verbale intelligentie een vollediger beeld geven van intelligentie, het observeren van hechtingsgedrag bij het kind een objectiever beeld geven van een (verstoorde) hechting en het uitbreiden van informanten met betrekking tot gedragsproblemen een breder beeld geven. Onderzoek laat zien dat de gerapporteerde gedragsproblemen door een ouder vaak ook veel zeggen over psychopathologie van de ouder, cognitieve ontwikkeling van de ouder en de relatie tussen ouders onderling (Hay, Sharp, Pawlby & Schmucker, 1999). Onderzoek van Youngstrom, Loeber en Stouthamer-Loeber (2000) laat zien dat moeders met depressieve symptomen en stress minder overeenstemming laten zien in de gerapporteerde gedragsproblemen van hun kind in vergelijking met de rapportage van leerkrachten en het kind zelf. Hogere levels van depressie bij de moeder kunnen worden geassocieerd met de rapportage van ernstiger depressieve symptomen bij het 19

20 kind, maar ook met een vertekening in de rapportage van andere problemen (Kiss, 2007). Tot slot is een aanbeveling om ook andere factoren die een rol spelen bij het ontwikkelen van gedragsproblemen te onderzoeken gezien het bescheiden deel dat hechting verklaart. Onderzoek heeft reeds laten zien dat onder andere het temperament van het kind (Goodman, 1995), de sociaal economische status van het gezin (Bradley & Corwyn, 2002), ouderlijke stress en mishandeling van het kind (Appleyard, Egeland, Van Dulmen & Sroufe, 2005) risicofactoren zijn voor het ontwikkelen van gedragsproblemen. Voor de klinische praktijk betekent de gevonden relatie tussen hechting en gedragsproblemen dat binnen MOC t kabouterhuis het raadzaam is om niet alleen aandacht te besteden aan het hechtingsgedrag van het kind, maar ook te kijken naar andere risicofactoren. De resultaten van dit onderzoek laten zien dat hechting maar een klein deel voorspelt van de gedragsproblemen. Om de kinderen goed te kunnen behandelen zal er dus ook gekeken moeten worden naar overige risicofactoren die een rol spelen bij het ontstaan en in stand houden van de gedragsproblemen. Intelligentie lijkt voor de kinderen binnen MOC t Kabouterhuis een onafhankelijke factor die wellicht pas een rol gaat spelen wanneer het kind naar school gaat. Factoren zoals zelfvertrouwen en zelfwerkzaamheid (Goodman, 1995), maar ook relaties met andere leerlingen (Diehl, Lemerise, Caverly, Ramsay & Roberts 1998) en de leerkracht (Koomen & Van der Leij, 2008) kunnen een rol spelen bij het functioneren op school en het wel of niet ontwikkelen van gedragsproblemen. Dit onderzoek kent een aantal beperkingen. Als eerste is een selectieve klinische groep kinderen in de leeftijd van 2,5 tot 6 jaar bestudeerd. Het betrekken van een niet-klinische groep in dit onderzoek zal wellicht meer informatie geven over de relatie tussen hechting, intelligentie en gedragsproblemen. Ten tweede is hechting gemeten door middel van een interview afgenomen bij de hoofdopvoeder en zijn gedragsproblemen gemeten door middel van een vragenlijst ingevuld door de hoofdopvoeder. De rapportage van een ouder zegt veel over de problematiek van de ouder zelf (Hay, Sharp, Pawlby & Schmucker, 1999), maar ook over zijn/haar IWM s van hechting en gedragsproblemen (Pierrehumbert, 2000). Dit kan zorgen voor een bias in de data. Ten derde is de DAI nog onvoldoende gevalideerd voor gebruik in de klinische praktijk. Wel is het een betrouwbaar instrument gebleken voor het screenen van een verstoorde gehechtheid. Onderzoek naar de betrouwbaarheid van de DAI is verricht bij pleegkinderen (Oosterman & Schuengel, 2007) of in weeshuizen (Smyke, Dumitrescu & Zeanah, 2002). Er zijn nog geen gegevens bekend van de betrouwbaarheid van de DAI voor kinderen met een verstandelijke beperking. Dit wordt momenteel onderzocht bij kinderen die doorverwezen zijn vanwege psychische- of gedragsproblematiek (Dekker-Van der Sande, F. & Janssen, C., 2010). Ondanks deze beperkingen geeft dit onderzoek een aantal belangrijke resultaten die van meerwaarde zijn voor wetenschappelijk onderzoek en de klinische praktijk. Zo speelt hechting een rol in het ontstaan van gedragsproblemen, maar blijken andere factoren wellicht nog belangrijker gezien de bescheiden resultaten. Daarnaast lijkt intelligentie op dit moment in het leven van de kinderen geen relatie te hebben met hechting en gedragsproblemen. 20

6 Psychische problemen

6 Psychische problemen psychische problemen 6 Psychische problemen Gonneke Stevens In onderzoek naar de gezondheid en het welzijn van jongeren is het relevant aandacht te besteden aan psychische problematiek, waarbij vaak een

Nadere informatie

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 SAMENVATTING 117 Pas kortgeleden is aangetoond dat ADHD niet uitdooft, maar ook bij ouderen voorkomt en nadelige gevolgen kan hebben voor de patiënt en zijn omgeving. Er is echter weinig bekend over de

Nadere informatie

10 VeROudeRINg VAN de TeSTNORMeN 10.1 AANWIJzINgeN VOOR een MINdeR STeRk flynn-effect

10 VeROudeRINg VAN de TeSTNORMeN 10.1 AANWIJzINgeN VOOR een MINdeR STeRk flynn-effect 10 VEROUDERING VAN DE TESTNORMEN Een belangrijk, en voor de diagnostiek uitermate lastig probleem, is de veroudering van testnormen. De prestatie op intelligentietests van personen van dezelfde leeftijd

Nadere informatie

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals Gedragsproblemen komen veel voor onder kinderen en adolescenten. Als deze problemen ernstig zijn en zich herhaaldelijk voordoen, kunnen ze een negatieve invloed hebben op het dagelijks functioneren van

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting De adolescentie is lang beschouwd als een periode met veelvuldige en extreme stemmingswisselingen, waarin jongeren moeten leren om grip te krijgen op hun emoties. Ondanks het feit

Nadere informatie

A c. Dutch Summary 257

A c. Dutch Summary 257 Samenvatting 256 Samenvatting Dit proefschrift beschrijft de resultaten van twee longitudinale en een cross-sectioneel onderzoek. Het eerste longitudinale onderzoek betrof de ontwikkeling van probleemgedrag

Nadere informatie

Summary & Samenvatting. Samenvatting

Summary & Samenvatting. Samenvatting Samenvatting De meeste studies na rampen richten zich op de psychische problemen van getroffenen zoals post-traumatische stress stoornis (PTSS), depressie en angst. Naast deze gezondheidsgevolgen van psychische

Nadere informatie

Risk factors for the development and outcome of childhood psychopathology NEDERLANDSE SAMENVATTING

Risk factors for the development and outcome of childhood psychopathology NEDERLANDSE SAMENVATTING Risk factors for the development and outcome of childhood psychopathology EDERLADSE SAMEVATTIG 157 Het komt regelmatig voor dat psychiatrische klachten clusteren in families. Met andere woorden, familieleden

Nadere informatie

Attachment and parenting stress as predictors of internalizing and externalizing behavior problems?

Attachment and parenting stress as predictors of internalizing and externalizing behavior problems? Attachment and parenting stress as predictors of internalizing and externalizing behavior problems? A research at Medisch Orthopedagogisch Centrum t Kabouterhuis Masterscriptie orthopedagogiek Pedagogische

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting 119 120 Samenvatting 121 Inleiding Vermoeidheid is een veel voorkomende klacht bij de ziekte sarcoïdose en is geassocieerd met een verminderde kwaliteit van leven. In de literatuur

Nadere informatie

Samenvatting Beloop van beperkingen in activiteiten bij oudere patiënten met artrose van heup of knie

Samenvatting Beloop van beperkingen in activiteiten bij oudere patiënten met artrose van heup of knie Beloop van beperkingen in activiteiten bij oudere patiënten met artrose van heup of knie Zoals beschreven in hoofdstuk 1, is artrose een chronische ziekte die vaak voorkomt bij ouderen en in het bijzonder

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting 207 208 Deel I Het wordt steeds belangrijker gevonden om kinderen een stem te geven. Hierdoor kunnen kinderen beter begrepen worden en kan hun ontwikkeling worden geoptimaliseerd.

Nadere informatie

TSCYC Ouderversie. Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen. Jeroen de Groot. ID 256-18 Datum 24.12.2014. Informant:

TSCYC Ouderversie. Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen. Jeroen de Groot. ID 256-18 Datum 24.12.2014. Informant: TSCYC Ouderversie Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen ID 256-18 Datum 24.12.2014 Informant: Mieke de Groot-Aerts moeder TSCYC Inleiding 2 / 10 INLEIDING De TSCYC is een vragenlijst die

Nadere informatie

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en Samenvatting In de laatste 20 jaar is er veel onderzoek gedaan naar de psychosociale gevolgen van kanker. Een goede zaak want aandacht voor kanker, een ziekte waar iedereen in zijn of haar leven wel eens

Nadere informatie

Reactieve hechtingsstoornis; een diagnose in beweging. Band Gedrag Interactie Relatie Stoornis Mentale representatie

Reactieve hechtingsstoornis; een diagnose in beweging. Band Gedrag Interactie Relatie Stoornis Mentale representatie Carlo Schuengel, Orthopedagogiek VU Reactieve hechtingsstoornis; een diagnose in beweging Signaleren verstoord gehechtheidsgedrag Verschillende betekenissen van gehechtheid Band Gedrag Interactie Relatie

Nadere informatie

Reactieve hechtingsstoornis; een diagnose in beweging. Band Gedrag Interactie Relatie Stoornis Mentale representatie

Reactieve hechtingsstoornis; een diagnose in beweging. Band Gedrag Interactie Relatie Stoornis Mentale representatie Carlo Schuengel, Orthopedagogiek VU Signaleren verstoord Reactieve hechtingsstoornis; een diagnose in beweging Verschillende betekenissen van gehechtheid Band Gedrag Interactie Relatie Stoornis Mentale

Nadere informatie

Dutch summary (Samenvatting van hoofdstukken)

Dutch summary (Samenvatting van hoofdstukken) Dutch summary (Samenvatting van hoofdstukken) 101 102 Hoofdstuk 1. Algemene introductie Het belangrijkste doel van dit proefschrift was het ontwikkelen van de Interactieve Tekentest (IDT), een nieuwe test

Nadere informatie

het psychisch functioneren van de ouder, de tevredenheid van de ouders met de (huwelijks)relatie en de gezinscommunicatie. Een beter functioneren van

het psychisch functioneren van de ouder, de tevredenheid van de ouders met de (huwelijks)relatie en de gezinscommunicatie. Een beter functioneren van 9 Samenvatting 173 174 9 Samenvatting Kanker is een veel voorkomende ziekte. In 2003 werd in Nederland bij meer dan 72.000 mensen kanker vastgesteld. Geschat wordt dat het hier in 9.000 gevallen om mensen

Nadere informatie

samenvatting Opzet van het onderzoek

samenvatting Opzet van het onderzoek 167 Angst en depressie komen vaak voor bij kinderen. Angst en depressie beïnvloeden niet alleen het huidige welbevinden van kinderen, maar kunnen ook een negatieve invloed hebben op hun verdere leven.

Nadere informatie

hoofdstuk 1 doelstellingen hoofdstuk 2 diagnosen

hoofdstuk 1 doelstellingen hoofdstuk 2 diagnosen Dit proefschrift gaat over moeheid bij mensen die dit als belangrijkste klacht presenteren tijdens een bezoek aan de huisarts. In hoofdstuk 1 wordt het onderwerp moeheid in de huisartspraktijk kort geïntroduceerd,

Nadere informatie

TSCYC. Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen. HTS Report. Julia de Vries ID Datum Ouderversie

TSCYC. Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen. HTS Report. Julia de Vries ID Datum Ouderversie TSCYC Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen HTS Report ID 15890-3156 Datum 18.07.2017 Ouderversie Informant: Jeroen de Vries Vader INLEIDING TSCYC 2/8 Inleiding De TSCYC is een vragenlijst

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) Interactionistische perspectieven benadrukken dat de persoon en zijn of haar omgeving voortdurend in interactie zijn en samen een systeem vormen. Dit idee van integratie

Nadere informatie

SUMMARY IN DUTCH. Summary in Dutch

SUMMARY IN DUTCH. Summary in Dutch SUMMARY IN DUTCH Summary in Dutch Summary in Dutch Introductie Dit proefschrift richt zich met name op het voorspellen van de behandeluitkomst bij kinderen met angststoornissen. Een selectie aan variabelen

Nadere informatie

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017)

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017) Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017) Hechtingsrelatie Zelfregulatie en interactie tijdens de nacht Onderdeel van de discussie rond sensitief en responsief ouderschap richt zich

Nadere informatie

INhOud Voorwoord Inleiding Vooronderzoek en constructieonderzoek Beschrijving van de SON-R 6-40 Normering van de testscores

INhOud Voorwoord Inleiding Vooronderzoek en constructieonderzoek Beschrijving van de SON-R 6-40 Normering van de testscores Inhoud Voorwoord 9 1 Inleiding 13 1.1 Kenmerken van de SON-R 6-40 13 1.2 Geschiedenis van de SON-tests 14 1.3 Aanleiding voor de revisie van de SON-R 5V-17 17 1.4 De onderzoeksfasen 18 1.5 Indeling van

Nadere informatie

Het meetinstrument heeft betrekking op de volgende categorieën Lichaamsregio Hoofd/ hals Overig, ongespecificeerd. Communicatie, Mentale functies

Het meetinstrument heeft betrekking op de volgende categorieën Lichaamsregio Hoofd/ hals Overig, ongespecificeerd. Communicatie, Mentale functies Uitgebreide toelichting van het meetinstrument Nederlandstalige NonSpeech test (NNST) 4 november 2011 Review: M. Jungen Invoer: E. van Engelen 1 Algemene gegevens Het meetinstrument heeft betrekking op

Nadere informatie

Cover Page. Author: Netten, Anouk Title: The link between hearing loss, language, and social functioning in childhood Issue Date:

Cover Page. Author: Netten, Anouk Title: The link between hearing loss, language, and social functioning in childhood Issue Date: Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/47848 holds various files of this Leiden University dissertation Author: Netten, Anouk Title: The link between hearing loss, language, and social functioning

Nadere informatie

Vroeginterventie via het internet voor depressie en angst

Vroeginterventie via het internet voor depressie en angst Samenvatting 141 Vroeginterventie via het internet voor depressie en angst Hoofdstuk 1 is de inleiding van dit proefschrift. Internetbehandeling voor depressie en angst is bewezen effectief. Dit opent

Nadere informatie

Samenvatting. (Summary in Dutch)

Samenvatting. (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) Dit proefschrift richt zich op het individuele, dyadische, en groepsniveau van complexiteit binnen gezinnen met adolescente kinderen. De gezinnen die werden bestudeerd bestonden

Nadere informatie

Samenvatting. (Dutch Summary)

Samenvatting. (Dutch Summary) (Dutch Summary) In dit proefschrift is de ontwikkeling van gedrags- en emotionele problemen van tweelingen en eenlingen in de leeftijd van 3 tot 12 jaar onderzocht. In hoofdstuk 1 wordt een introductie

Nadere informatie

De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD

De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD Samenvatting 10 tot 40% van de kinderen en adolescenten met ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) ontwikkelen symptomen van

Nadere informatie

Keeping Youth in Play: the Effects of Sports-Based Interventions in the Prevention of Juvenile Delinquency A. Spruit

Keeping Youth in Play: the Effects of Sports-Based Interventions in the Prevention of Juvenile Delinquency A. Spruit Keeping Youth in Play: the Effects of Sports-Based Interventions in the Prevention of Juvenile Delinquency A. Spruit Dutch summary De financiële en maatschappelijke kosten van jeugdcriminaliteit zijn

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch) Het Belang van Leeftijdsgenoten: Sociale Problemen in de Kleuterklas en de Ontwikkeling van Psychische Problemen

Samenvatting (Summary in Dutch) Het Belang van Leeftijdsgenoten: Sociale Problemen in de Kleuterklas en de Ontwikkeling van Psychische Problemen (Summary in Dutch) Het Belang van Leeftijdsgenoten: Sociale Problemen in de Kleuterklas en de Ontwikkeling van Psychische Problemen 141 Als kinderen psychische problemen ontwikkelen zoals gedragsproblemen

Nadere informatie

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Cover Page. The handle  holds various files of this Leiden University dissertation. Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/38701 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Visschedijk, Johannes Hermanus Maria (Jan) Title: Fear of falling in older patients

Nadere informatie

Het meetinstrument heeft betrekking op de volgende categorieën Lichaamsregio Hoofd / hals Overige, ongespecificeerd

Het meetinstrument heeft betrekking op de volgende categorieën Lichaamsregio Hoofd / hals Overige, ongespecificeerd Uitgebreide toelichting van het meetinstrument ComVoor Voorlopers in communicatie 31 oktober 2011 Review M. Jungen Invoer: E. van Engelen 1 Algemene gegevens Het meetinstrument heeft betrekking op de volgende

Nadere informatie

The Development of Personality and Problem Behaviour in Adolescence - J. Akse SAMENVATTING. (Summary in Dutch)

The Development of Personality and Problem Behaviour in Adolescence - J. Akse SAMENVATTING. (Summary in Dutch) SAMENVATTING (Summary in Dutch) Ontwikkeling van Persoonlijkheid en Probleemgedrag tijdens de Adolescentie Ieder individu is uniek. Echter, niemand is uniek genoeg om een persoonlijkheidstype te vormen

Nadere informatie

- 172 - Prevention of cognitive decline

- 172 - Prevention of cognitive decline Samenvatting - 172 - Prevention of cognitive decline Het percentage ouderen binnen de totale bevolking stijgt, en ook de gemiddelde levensverwachting is toegenomen. Vanwege deze zogenaamde dubbele vergrijzing

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting Net als oudere kinderen kunnen ook peuters en kleuters sociaal-emotionele problemen en gedragsproblemen hebben die hen belemmeren in hun functioneren (Angold & Egger, 2007). Er

Nadere informatie

Summery. Effectiviteit van een interventieprogramma op arm-, schouder- en nekklachten bij beeldschermwerkers

Summery. Effectiviteit van een interventieprogramma op arm-, schouder- en nekklachten bij beeldschermwerkers ummery amenvatting Effectiviteit van een interventieprogramma op arm-, schouder- en nekklachten bij beeldschermwerkers 207 Algemene introductie Werkgerelateerde arm-, schouder- en nekklachten zijn al eeuwen

Nadere informatie

Samenvatting. Samenvatting

Samenvatting. Samenvatting Samenvatting Op grond van klinische ervaring en wetenschappelijk onderzoek, is bekend dat het gezamenlijk voorkomen van een pervasieve ontwikkelingsstoornis en een verstandelijke beperking tot veel bijkomende

Nadere informatie

S a m e n v a t t i n g 149. Samenvatting

S a m e n v a t t i n g 149. Samenvatting S a m e n v a t t i n g 149 Samenvatting 150 S a m e n v a t t i n g Dit proefschrift richt zich op de effectiviteit van een gezinsgerichte benadering (het DMOgespreksprotocol, gebruikt binnen het programma

Nadere informatie

Disclosure. Wie doorbreekt de cirkel van mishandeling? Kindermishandeling. Comorbiditeit. Prevalentie in Nederland. Prevalentie in Nederland

Disclosure. Wie doorbreekt de cirkel van mishandeling? Kindermishandeling. Comorbiditeit. Prevalentie in Nederland. Prevalentie in Nederland Disclosure Wie doorbreekt de cirkel van? Prof.dr. Lenneke Alink Kinder Kinder is elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die

Nadere informatie

rapporteerden. Er werden geen verschillen gevonden in schoolprestaties, spijbelgedrag en middelengebruik tussen de verschillende groepen.

rapporteerden. Er werden geen verschillen gevonden in schoolprestaties, spijbelgedrag en middelengebruik tussen de verschillende groepen. Samenvatting Samenvatting Depressie en angst zijn de meest voorkomende psychische stoornissen in de adolescentie met een enorme impact op het individu. Veel adolescenten rapporteren depressieve en angst

Nadere informatie

Cerebrale parese en de overgang naar de adolescentie. Beloop van het functioneren, zelfwaardering en kwaliteit van leven.

Cerebrale parese en de overgang naar de adolescentie. Beloop van het functioneren, zelfwaardering en kwaliteit van leven. * Cerebrale parese en de overgang naar de adolescentie Beloop van het functioneren, zelfwaardering en kwaliteit van leven In dit proefschrift worden de resultaten van de PERRIN CP 9-16 jaar studie (Longitudinale

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting. Het in kaart brengen en bespreken van de kwaliteit van leven van adolescenten met type 1 diabetes in de reguliere zorg

Nederlandse samenvatting. Het in kaart brengen en bespreken van de kwaliteit van leven van adolescenten met type 1 diabetes in de reguliere zorg Nederlandse samenvatting Het in kaart brengen en bespreken van de kwaliteit van leven van adolescenten met type 1 diabetes in de reguliere zorg Dit proefschrift richt zich op adolescenten met type 1 diabetes

Nadere informatie

Samenvatting. (Summary in Dutch)

Samenvatting. (Summary in Dutch) (Summary in Dutch) 142 In dit proefschrift is de rol van de gezinscontext bij probleemgedrag in de adolescentie onderzocht. We hebben hierbij expliciet gefocust op het samenspel met andere factoren uit

Nadere informatie

GROTE VARIATIE. Determinanten van gedragsontwikkeling bij kinderen en jongeren met cerebrale parese KENNISMAKING KINDEREN MET CEREBRALE PARESE

GROTE VARIATIE. Determinanten van gedragsontwikkeling bij kinderen en jongeren met cerebrale parese KENNISMAKING KINDEREN MET CEREBRALE PARESE VAKGROEP ORTHOPEDAGOGIEK VAKGROEP S-, PERSOONLIJKHEIDS- EN SOCIALE PSYCHOLOGIE Determinanten van gedragsontwikkeling bij kinderen en jongeren met cerebrale parese Prof. dr. Sarah De Pauw - Dra. Lisa Dieleman

Nadere informatie

SAMENVATTING bijlage Hoofdstuk 1 104

SAMENVATTING bijlage Hoofdstuk 1 104 Samenvatting 103 De bipolaire stoornis, ook wel manisch depressieve stoornis genoemd, is gekenmerkt door extreme stemmingswisselingen, waarbij recidiverende episoden van depressie, manie en hypomanie,

Nadere informatie

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief Samenvatting Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief Stabiliteit en verandering in gerapporteerde levensgebeurtenissen over een periode van vijf jaar Het belangrijkste doel van dit longitudinale,

Nadere informatie

Inleiding. Familiale kwetsbaarheid en geslacht. Samenvatting

Inleiding. Familiale kwetsbaarheid en geslacht. Samenvatting Inleiding Depressie en angst zijn veel voorkomende psychische stoornissen. Het ontstaan van deze stoornissen is gerelateerd aan een breed scala van risicofactoren, zoals genetische kwetsbaarheid, neurofysiologisch

Nadere informatie

Onderzoek heeft aangetoond dat een hoge mate van herstelbehoefte een voorspellende factor is voor ziekteverzuim. Daarom is in de NL-SH ook de relatie

Onderzoek heeft aangetoond dat een hoge mate van herstelbehoefte een voorspellende factor is voor ziekteverzuim. Daarom is in de NL-SH ook de relatie Samenvatting Gehoor en de relatie met psychosociale gezondheid, werkgerelateerde variabelen en zorggebruik. De Nationale Longitudinale Studie naar Horen Slechthorendheid is een veelvoorkomende chronische

Nadere informatie

Vitamine B12 deficiëntie

Vitamine B12 deficiëntie Vitamine B12 deficiëntie Quality of life Retrospectief onderzoek Dit rapport bevat de analyses van de B12 Quality of Life Questionnaire, waarin meer dan 200 personen met een lage vitamine B12 waarde zijn

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 179 In dit proefschrift werden de resultaten beschreven van studies die zijn verricht bij volwassen vrouwen met symptomen van bekkenbodem dysfunctie. Deze symptomen komen frequent voor en kunnen de kwaliteit

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting 134 Nederlandse samenvatting De inleiding van dit proefschrift beschrijft de noodzaak onderzoek te verrichten naar interpersoonlijk trauma en de gevolgen daarvan bij jongeren in

Nadere informatie

Samenvatting. Coparenting en Angst van het Kind

Samenvatting. Coparenting en Angst van het Kind Samenvatting Coparenting en Angst van het Kind In dit proefschrift worden verschillende associaties tussen coparenting en angst binnen het gezin getoetst, zoals voorgesteld in het model van Majdandžić,

Nadere informatie

Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 131. chapter 10 samenvatting

Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 131. chapter 10 samenvatting Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 131 chapter 10 samenvatting Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 132 Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 133 Zaadbalkanker wordt voornamelijk bij jonge mannen vastgesteld

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting De nadelige gezondheidsrisico s/gevolgen van roken en van depressie en angststoornissen zijn goed gedocumenteerd, en deze aandoeningen doen zich vaak tegelijkertijd voor. Het doel

Nadere informatie

Do Fathers Matter? The Relative Influence of Fathers versus Mothers on the Development of Infant and Child Anxiety E.L. Möller

Do Fathers Matter? The Relative Influence of Fathers versus Mothers on the Development of Infant and Child Anxiety E.L. Möller Do Fathers Matter? The Relative Influence of Fathers versus Mothers on the Development of Infant and Child Anxiety E.L. Möller Samenvatting 207 Samenvatting Zijn vaders belangrijk? De relatieve invloed

Nadere informatie

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Cover Page. The handle   holds various files of this Leiden University dissertation. Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/28630 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Haan, Anna Marte de Title: Ethnic minority youth in youth mental health care :

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nicotine en alcohol kunnen de placenta passeren en zo het risico op nadelige uitkomsten voor het ongeboren kind verhogen. Stoppen met roken en alcoholgebruik tijdens de zwangerschap lijkt vanzelfsprekend,

Nadere informatie

NIO & 10 jaar aanvullend intelligentieonderzoek. Dr. H. van Dijk

NIO & 10 jaar aanvullend intelligentieonderzoek. Dr. H. van Dijk NIO & 10 jaar aanvullend intelligentieonderzoek Dr. H. van Dijk Voorwoord Het verschijnen van de gehernormeerde NIO in 2018 is een goede gelegenheid om aanvullend onderzoek over de NIO dat in de laatste

Nadere informatie

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Cover Page. The handle  holds various files of this Leiden University dissertation. Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/43602 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Fenema, E.M. van Title: Treatment quality in times of ROM Issue Date: 2016-09-15

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting Het onderwerp van dit proefschrift is depressieve en angst symptomen in chronische dialyse patiënten en andere patiënten. Het proefschrift bestaat uit twee delen (deel A en deel

Nadere informatie

Samenvatting. Samenvatting

Samenvatting. Samenvatting amenvatting Het aantal mensen met dementie neemt toe. De huisarts speelt een sleutelrol in het (h)erkennen van signalen die op dementie kunnen wijzen en hiermee in het stellen van de diagnose dementie,

Nadere informatie

Samenvatting, conclusies en discussie

Samenvatting, conclusies en discussie Hoofdstuk 6 Samenvatting, conclusies en discussie Inleiding Het doel van het onderzoek is vast te stellen hoe de kinderen (10 14 jaar) met coeliakie functioneren in het dagelijks leven en wat hun kwaliteit

Nadere informatie

Dit proefschrift presenteert de resultaten van het ALASCA onderzoek wat staat voor Activity and Life After Survival of a Cardiac Arrest.

Dit proefschrift presenteert de resultaten van het ALASCA onderzoek wat staat voor Activity and Life After Survival of a Cardiac Arrest. Samenvatting 152 Samenvatting Ieder jaar krijgen in Nederland 16.000 mensen een hartstilstand. Hoofdstuk 1 beschrijft de achtergrond van dit proefschrift. De kans om een hartstilstand te overleven is met

Nadere informatie

ACT Algemene Intelligentie

ACT Algemene Intelligentie Rapport Datum ACT Algemene Intelligentie Voor u ligt het rapport van de ACT Algemene Intelligentie. Door middel van subtests zijn uw cognitieve capaciteiten gemeten. Allereerst wordt uw totaalscore weergegeven.

Nadere informatie

DESSA. Vragenlijst over sociaal-emotionele competenties. HTS Report. Liesbeth Bakker ID Datum Ouderversie

DESSA. Vragenlijst over sociaal-emotionele competenties. HTS Report. Liesbeth Bakker ID Datum Ouderversie DESSA Vragenlijst over sociaal-emotionele competenties HTS Report ID 5107-7085 Datum 10.11.2017 Ouderversie Informant: Mevrouw Bakker Ouder INLEIDING DESSA 2/23 Inleiding De DESSA is een vragenlijst waarmee

Nadere informatie

Uitgebreide toelichting van het meetinstrument. Nijmeegse Pragmatiek Test (NPT) 1 Algemene gegevens

Uitgebreide toelichting van het meetinstrument. Nijmeegse Pragmatiek Test (NPT) 1 Algemene gegevens Uitgebreide toelichting van het meetinstrument Nijmeegse Pragmatiek Test (NPT) Maart 2017 Review: 1. Sonja Bauhoff 2. Eveline van Engelen Invoer: Marsha Bokhorst 1 Algemene gegevens Lichaamsregio Aandoening

Nadere informatie

Red cheeks, sweaty palms, and coy-smiles: The role of emotional and sociocognitive disturbances in child social anxiety M. Nikolić

Red cheeks, sweaty palms, and coy-smiles: The role of emotional and sociocognitive disturbances in child social anxiety M. Nikolić Red cheeks, sweaty palms, and coy-smiles: The role of emotional and sociocognitive disturbances in child social anxiety M. Nikolić Rode wangen, zweethanden en coy-smiles: De rol van emotionele en socio-cognitieve

Nadere informatie

Genetische invloeden op gedragsproblemen tijdens de kindertijd

Genetische invloeden op gedragsproblemen tijdens de kindertijd Genetische invloeden op gedragsproblemen tijdens de kindertijd Meike Bartels en Thérèse M. Stroet Inleiding Vijf tot vijftien procent van de Nederlandse kinderen in de leeftijd van drie tot twaalf jaar

Nadere informatie

nederlandse samenvatting Dutch summary

nederlandse samenvatting Dutch summary Dutch summary 211 dutch summary De onderzoeken beschreven in dit proefschrift zijn onderdeel van een grootschalig onderzoek naar individuele verschillen in algemene cognitieve vaardigheden. Algemene cognitieve

Nadere informatie

NeDerLANDse samenvatting

NeDerLANDse samenvatting CHAPTER 10 259 NEDERLANDSE SAMENVATTING Benzodiazepines zijn psychotrope middelen met anxiolytische, sederende, spierverslappende en hypnotische effecten. In de praktijk worden zij voornamelijk ingezet

Nadere informatie

Begaafde jongeren, moeilijke gevallen? Het belang van systematisch onderzoek naar het functioneren van cognitief sterke jongeren

Begaafde jongeren, moeilijke gevallen? Het belang van systematisch onderzoek naar het functioneren van cognitief sterke jongeren Begaafde jongeren, moeilijke gevallen? Het belang van systematisch onderzoek naar het functioneren van cognitief sterke jongeren Dr. Jeroen Lavrijsen & Prof. Karine Verschueren (KU Leuven) Maart 2019 Meer

Nadere informatie

Samenvatting. Samenvatting 8. * COgnitive Functions And Mobiles; in dit advies aangeduid als het TNO-onderzoek.

Samenvatting. Samenvatting 8. * COgnitive Functions And Mobiles; in dit advies aangeduid als het TNO-onderzoek. Samenvatting In september 2003 publiceerde TNO de resultaten van een onderzoek naar de effecten op het welbevinden en op cognitieve functies van blootstelling van proefpersonen onder gecontroleerde omstandigheden

Nadere informatie

Examen Statistische Modellen en Data-analyse. Derde Bachelor Wiskunde. 14 januari 2008

Examen Statistische Modellen en Data-analyse. Derde Bachelor Wiskunde. 14 januari 2008 Examen Statistische Modellen en Data-analyse Derde Bachelor Wiskunde 14 januari 2008 Vraag 1 1. Stel dat ɛ N 3 (0, σ 2 I 3 ) en dat Y 0 N(0, σ 2 0) onafhankelijk is van ɛ = (ɛ 1, ɛ 2, ɛ 3 ). Definieer

Nadere informatie

Meten: algemene beginselen. Harry B.G. Ganzeboom ADEK UvS College 1 28 februari 2011

Meten: algemene beginselen. Harry B.G. Ganzeboom ADEK UvS College 1 28 februari 2011 Meten: algemene Harry B.G. Ganzeboom ADEK UvS College 1 28 februari 2011 OPZET College 1: Algemene College 2: Meting van attitudes (ISSP) College 3: Meting van achtergrondvariabelen via MTMM College 4:

Nadere informatie

JGZ-richtlijn Autismespectrumstoornissen Januari 2015

JGZ-richtlijn Autismespectrumstoornissen Januari 2015 JGZrichtlijn Autismespectrumstoornissen Bijlage Kenmerken van ASS specifieke instrumenten CBCL Gedrags Vragenlijst voor Kinderen / Child Behavior Checklist. Nieuwste versie 2003 De CBCL biedt geen diagnose,

Nadere informatie

Samenvatting. Achtergrond van het onderzoek. Doel en vraagstelling van het onderzoek

Samenvatting. Achtergrond van het onderzoek. Doel en vraagstelling van het onderzoek Samenvatting Achtergrond van het onderzoek Tot op heden zijn er in Nederland geen cijfers beschikbaar over de omvang van kindermishandeling. Deze cijfers zijn hard nodig; kennis over de aard en omvang

Nadere informatie

De relatie tussen kindermishandeling en gedragsproblemen

De relatie tussen kindermishandeling en gedragsproblemen FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Graduate School of Childhood Development and Education De relatie tussen kindermishandeling en gedragsproblemen Een onderzoek naar de relatie tussen

Nadere informatie

BIJLAGE 8: QUALIDEM. Inleiding. Het instrument heeft een eerste toetsing bij 240 mensen met lichte tot zeer ernstige dementie ondergaan.

BIJLAGE 8: QUALIDEM. Inleiding. Het instrument heeft een eerste toetsing bij 240 mensen met lichte tot zeer ernstige dementie ondergaan. IJLGE 8: QULIDEM Inleiding et instrument heeft een eerste toetsing bij 4 mensen met lichte tot zeer ernstige dementie ondergaan. Daarmee is een eerste versie van een bruikbaar instrument ontwikkeld. et

Nadere informatie

Neurocognitive Processes and the Prediction of Addictive Behaviors in Late Adolescence O. Korucuoğlu

Neurocognitive Processes and the Prediction of Addictive Behaviors in Late Adolescence O. Korucuoğlu Neurocognitive Processes and the Prediction of Addictive Behaviors in Late Adolescence O. Korucuoğlu Nederlandse Samenvatting De adolescentie is levensfase waarin de neiging om nieuwe ervaringen op te

Nadere informatie

Stress, depressie en cognitie gedurende de levensloop

Stress, depressie en cognitie gedurende de levensloop SAMENVATTING Stress, depressie en cognitie gedurende de levensloop Inleiding Cognitief functioneren omvat verschillende processen zoals informatieverwerkingssnelheid, geheugen en executief functioneren,

Nadere informatie

Samenvatting. Samenvatting

Samenvatting. Samenvatting 100 Samenvatting Cognitieve achteruitgang en depressie komen vaakvooropoudere leeftijd.zijbeïnvloeden de kwaliteit van leven van ouderen in negatieve zin.de komende jaren zalhet aantalouderen in onze maatschappijsneltoenemen.het

Nadere informatie

Het voorkomen van geneesmiddel gerelateerde problemen bij oudere patiënten met polyfarmacie ontslagen uit het ziekenhuis

Het voorkomen van geneesmiddel gerelateerde problemen bij oudere patiënten met polyfarmacie ontslagen uit het ziekenhuis Samenvatting Het voorkomen van geneesmiddel gerelateerde problemen bij oudere patiënten met polyfarmacie ontslagen uit het ziekenhuis Hoofdstuk 1 bevat de algemene inleiding van dit proefschrift. Dit hoofdstuk

Nadere informatie

Geslacht als moderator in de relatie tussen prosociaal gedrag en probleemgedrag

Geslacht als moderator in de relatie tussen prosociaal gedrag en probleemgedrag Geslacht als moderator in de relatie tussen prosociaal gedrag en probleemgedrag Naam student: Jenna Takema Studentnummer: S0628786 Afstudeerrichting: Child and Family Studies - Algemene en Gezinspedagogiek.

Nadere informatie

Hoofdstuk 8: Multipele regressie Vragen

Hoofdstuk 8: Multipele regressie Vragen Hoofdstuk 8: Multipele regressie Vragen 1. Wat is het verschil tussen de pearson correlatie en de multipele correlatie R? 2. Voor twee modellen berekenen we de adjusted R2 : Model 1 heeft een adjusted

Nadere informatie

Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen

Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen SAMENVATTING Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen klinische populaties, waaronder ook de Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD). Ook al wordt

Nadere informatie

Samenvatting: Summary in Dutch

Samenvatting: Summary in Dutch Samenvatting: Summary in Dutch Hoofdstuk 1: Kindermishandeling en Psychopathologie in een Multi-Culturele Context: Algemene Inleiding Dit proefschrift opent met een korte geschiedenis van de opkomst van

Nadere informatie

Een onderzoek naar visuele en verbale denkvoorkeuren en vaardigheden bij leerlingen van groep 6 en 7

Een onderzoek naar visuele en verbale denkvoorkeuren en vaardigheden bij leerlingen van groep 6 en 7 Beelddenken: Een onderzoek naar visuele en verbale denkvoorkeuren en vaardigheden bij leerlingen van groep 6 en 7 Een samenvatting van het wetenschappelijk onderzoek naar beelddenken Inhoudsopgave Inleiding

Nadere informatie

Samenvatting (Dutch summary)

Samenvatting (Dutch summary) Parenting Support in Community Settings: Parental needs and effectiveness of the Home-Start program J.J. Asscher Samenvatting (Dutch summary) Ouders spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling van kinderen.

Nadere informatie

Chapter 9 CHAPTER 9. Samenvatting

Chapter 9 CHAPTER 9. Samenvatting CHAPTER 9 Samenvatting 115 Kanker en behandelingen voor kanker kunnen grote invloed hebben op de lichamelijke gezondheid en het psychisch functioneren van mensen. Er is veel onderzoek gedaan naar de effectiviteit

Nadere informatie

Robuustheid regressiemodel voor kapitaalkosten gebaseerd op aansluitdichtheid

Robuustheid regressiemodel voor kapitaalkosten gebaseerd op aansluitdichtheid Robuustheid regressiemodel voor kapitaalkosten gebaseerd op aansluitdichtheid Dr.ir. P.W. Heijnen Faculteit Techniek, Bestuur en Management Technische Universiteit Delft 22 april 2010 1 1 Introductie De

Nadere informatie

Vragenlijst voor Inventarisatie van Sociaal gedrag van Kinderen (VISK)

Vragenlijst voor Inventarisatie van Sociaal gedrag van Kinderen (VISK) Instrument Vragenlijst voor Inventarisatie van Sociaal gedrag van Kinderen (VISK) De VISK is ontwikkeld om sociaal probleemgedrag van kinderen met (mildere) varianten van pervasieve ontwikkelingsstoornissen

Nadere informatie

Ongemerkt problematisch. Marieke Zwaanswijk (onderzoeker NIVEL) Marijke Lutjenhuis (huisarts)

Ongemerkt problematisch. Marieke Zwaanswijk (onderzoeker NIVEL) Marijke Lutjenhuis (huisarts) Ongemerkt problematisch Marieke Zwaanswijk (onderzoeker NIVEL) Marijke Lutjenhuis (huisarts) Kijk, als een kind zich opzettelijk uit de auto gooit, dan is het vrij duidelijk dat er iets mis is. Dan heb

Nadere informatie

Samenvatting Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2

Samenvatting Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 1 leidt het onderwerp van dit proefschrift in, te weten het bestuderen van de Gezondheidsgerelateerde Kwaliteit van Leven bij kinderen van 0 tot 12. Doordat het aantal medische successen toenam,

Nadere informatie

Jubileumcongres MOC t Kabouterhuis Verstoord gehechtheidsgedrag

Jubileumcongres MOC t Kabouterhuis Verstoord gehechtheidsgedrag Jubileumcongres MOC t Kabouterhuis Verstoord gehechtheidsgedrag F.Y. Scheper, kinder- en jeugdpsychiater MOC t Kabouterhuis, onderzoeker VUmc kinder- en jeugdpsychiatrie f.scheper@kabouterhuis.nl Parallelsessie

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) Het aantal eerste en tweede generatie immigranten in Nederland is hoger dan ooit tevoren. Momenteel wonen er 3,2 miljoen immigranten in Nederland, dat is 19.7% van de totale

Nadere informatie

Welzijn van Kinderen van Gedetineerde Moeders. Voorlopige Resultaten. Menno Ezinga, Sanne Hissel, Anne-Marie Slotboom, Catrien Bijleveld

Welzijn van Kinderen van Gedetineerde Moeders. Voorlopige Resultaten. Menno Ezinga, Sanne Hissel, Anne-Marie Slotboom, Catrien Bijleveld Welzijn van Kinderen van Gedetineerde Moeders Voorlopige Resultaten Menno Ezinga, Sanne Hissel, Anne-Marie Slotboom, Catrien Bijleveld INLEIDING Stijgend aantal gedetineerde vrouwen (100%) Weinig bekend

Nadere informatie