Onderwerp: Bijlagen: Dagtekening: Raadsvergadering Diversen 27 mei 2015

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Onderwerp: Bijlagen: Dagtekening: Raadsvergadering Diversen 27 mei 2015"

Transcriptie

1 Onderwerp: Bijlagen: Dagtekening: Raadsvergadering Diversen 27 mei 2015 Hierbij nodig ik u uit tot bijwoning van een openbare vergadering van de raad der gemeente Asten, te houden op dinsdag 9 juni a.s. s avonds om uur, in de raadzaal van het gemeentehuis, Koningsplein 3 alhier. De voorstellen betreffende de agendapunten, aangeduid met een ) worden u hierbij toegezonden. De voorstellen betreffende de agendapunten die in een commissievergadering zijn behandeld zijn u al toegezonden. De stukken liggen voor u ter inzage in de leeszaal van het gemeentehuis vanaf 27 mei mr. H.G. Vos burgemeester van Asten AGENDA: Opening en trekken van het lot Vaststellen agenda ) Verslag van de openbare vergadering van 28 april Ingekomen stukken en mededelingen A. Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Asten 2015 en Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Asten A. Actualisatie GVVP vaststellen verkeersvisie ) B. Programmabegroting MRE ) B. Ontwerpbegroting 2016 en meerjarenraming ODZOB Sluiting.

2 CONCEPT VERSLAG van de openbare vergadering van de raad van de gemeente Asten, gehouden op 28 april 2015, om uur in de raadzaal van het gemeentehuis Aanwezig zijn: De voorzitter burgemeester H.G. Vos De leden F.G.A. Hurkmans, F.C. van Helmond, P.W.J.M. van de Ven Schriks, H.A.M. van Moorsel, P.P.M. Bakens, D.R. van Schijndel, J.P.E. Bankers, J.G. Leenders, J.H.G. de Groot, R. Wever, A.J. Koopman, P.A.J.M. Berkers-Coolen, M.J.H. Vankan, M.A.T.M. van den Boomen, A.H.H. Beniers, N. Hagelaar-Koppens, A.W. van Egmond De genodigden de wethouders Th.M. Martens en J.C.M. Huijsmans en de locogemeentesecretaris M.W.A.M Sprangers De plv. griffier M.A.M. van Arensbergen De notulist M.J.C. Feijen-Lamberts Afwezig is: J.H.J. van Bussel Agenda 1. Vaststellen agenda 2. Verslag van de openbare vergadering van 31 maart Ingekomen stukken gericht aan de raad 4. Structuurvisie Kwaliteitsverbetering van het landschap 5. Vaststellen Beleidsnota plattelandswoningen 6. Oprichting van en deelname in Stichting Beheer en Exploitatie Veiligheidshuis Brabant Zuidoost 7. Wijziging samenstelling commissies 8. Sluiting De voorzitter opent de vergadering. Bij lot wordt bepaald dat de beraadslagingen en eventuele hoofdelijke stemmingen zullen aanvangen bij het lid Leenders van de fractie CDA. Agendanummer Vaststellen agenda De agenda wordt gewijzigd vastgesteld met toevoeging van agendapunt 7. Agendanummer Verslag van de openbare raadsvergadering van 31 maart 2015 Zonder dat iemand het woord verlangt, zonder amendering en zonder hoofdelijke stemming wordt het verslag vastgesteld.

3 -2- CONCEPT verg. Raad d.d. 28 april 2015 Agendanummer Ingekomen stukken en mededelingen Voor kennisgeving aannemen: 1. Besluitenlijst van de vergadering van de raad d.d. 3 maart Overzicht van ingekomen stukken, gericht aan de raad. 3. Lijst van toezeggingen. De ingekomen stukken worden voor kennisgeving aangenomen. Agendanummer Structuurvisie Kwaliteitsverbetering van het landschap Voorzitter geeft aan dat er na de commissie nog een nagekomen memo is verstuurd aan de raad. Hij vraagt de fracties om hier een reactie op te geven. Fractie CDA geeft aan dat er in de commissie al veel vragen zijn gesteld, de memo antwoord hier gedeeltelijk op. Onduidelijk blijft nog de kruimelgevallen. Wat wordt hier concreet mee bedoeld, is dit bijvoorbeeld met een voorbeeld te verduidelijken? Van belang vindt het CDA dat we het voor ogen zijnde doel gaan bereiken, dat ook evalueren na bijvoorbeeld een jaar, dan bijstellen of afschaffen van de visie afhankelijk van de uitkomst. De fractie D66-HvA staat achter het stuk, vragen zijn door de memo beantwoord. De fractie kan zich goed vinden in het benadrukken van de kwaliteit van het landschap. Indien de ingreep groot is, dan volgt een storting in het fonds. Ze wil graag een goede borging van de gestelde voorwaarden, voorbeeld als het gaat om een aantoonbare en fysieke verbetering van het landschap. Hier moeten we niet te lichtvaardig over denken, zie het rapport onbeperkt houdbaar. Hier staat een conclusie: agrarisch natuurbeheer is op een groot fiasco uitgelopen, er is 1 miljard euro uitgegeven in 20 jaar terwijl er een verarming plaatsvond door intensivering van de landbouw, alleen een beperkt aantal boeren moet nog subsidie krijgen. Hier kunnen we van leren. Als we een maatregel treffen dan deze goed evalueren, kijken of het werkt wat we willen bereiken. Voorwaarden dus graag goed handhaven en borgen. Fractie Leefbaar Asten: had gepleit voor het verhogen van de bijdrage kwaliteitsverbetering van 2 naar 10 euro. Hier is geen raadsmeerderheid voor. Daarom laat de fractie dit schieten. M.b.t. de wijziging van 1.3: eerste alinea aanvullen met het artikel 2.12 lid 1, sub a onder 2 Wabo daar is de fractie het mee eens. PGA/PvdA: Artikel 1.3 aanpassen hoe gebeurt dat? Via een amendement of op andere wijze? Interruptie voorzitter: de raad spreekt zich uit over wel of niet aanvulling van het betreffende artikel. Als de raad het ziet zitten, dan zijn er twee mogelijkheden: 1) praktisch: raad besluit aanvulling op te nemen in de structuurvisie 2) formeel: amendement met voorgestelde wijziging door de raad. VVD: staat achter het voorstel. Evalueren op termijn is van belang. Algemeen Belang: heeft in de commissie aandacht gevraagd voor verduidelijking van de definitie van grote en kleine aanpassingen/ingrepen. De fractie ziet hier nog een gemis. Er is echter geen meerderheid voor binnen de raad om hier iets in aan te passen. Dus evalueren is dan het medium. Met name op dat punt: als het gaat over grote en kleine aanpassingen/ingrepen. Van 2 naar 10 euro: hier is de fractie het niet mee eens, 2 euro is het maximaal haalbare wat betreft de fractie.

4 -3- CONCEPT verg. Raad d.d. 28 april 2015 Wethouder Martens: Naar aanleiding van de commissie heeft er in de memo nog nadere uitwerking plaatsgevonden, bijvoorbeeld aanvulling op artikel 1.3 eerste alinea. Het gaat hier om echt natuur, die ook de bestemming natuur krijgt, dat is anders dan agrarisch natuurbeheer. Is een andere soort. In een Algemene maatregel van bestuur kunnen allerlei zaken nog ondergebracht worden die we nu nog niet kennen. Dit hoeft niet per se om kruimelgevallen te gaan. Kruimelgevallen: we gaan dit oprecht beoordelen via de betrokken ambtenaar, in zijn algemeenheid gaat het vaak om kruimelgevallen, bijvoorbeeld binnenplanse wijzigingen. Bij grote uitbreidingen, dan gaat het vaak om bestemmingsplanwijziging. De grens hiertussen is grijs, maar grofweg geldt binnenplans: kruimelgeval, BP wijziging: grote wijziging. Jaarlijks evalueren: dat is al toegezegd in de commissie, ongeveer over 1,5 jaar hier mee starten (zodat er praktijkvoorbeelden zijn) en dat jaarlijks herhalen, via de lijst van toezeggingen monitoren. Voorzitter: aanvulling op artikel 1.3 vanuit de memo maakt nu deel uit van de besluitvorming over het voorstel. Graag expliciet vermelden in tweede termijn of de fractie daar mee instemt. Tweede termijn CDA: antwoorden zijn helder, memo is verbetering van het stuk. De fractie kan instemmen. Het is geen subsidieregeling, het gaat om een stuk natuur aanleggen. Verder wacht ze de eerste evaluatie af. D66-HvA: akkoord met de toevoeging op artikel 1.3. De euro is ook akkoord. De conclusie uit het genoemde rapport is een waarschuwing voor ons zelf, en geeft de wens aan om effecten te meten. Leefbaar Asten: akkoord met de toevoeging. Hoeft niet via een amendement, mag praktisch. PGA/PvdA: kan ook instemmen inclusief de aanvulling, de memo en de afgesproken evaluatie. VVD: idem. Blij met jaarlijkse evaluatie. Algemeen Belang: kan ook instemmen, wel graag via een amendement. De voorzitter legt aan de raad voor hoe de stemming gewenst is. De meerderheid van de raad kiest voor de praktische oplossing. Dit betekent dat het volgende besluit voorligt: De structuurvisie kwaliteitsverbetering landschap vast te stellen met daarbij het besluit van de raad om de structuurvisie in artikel 1.3 eerste alinea aan te vullen met het artikel 2.12 lid 1, sub a onder 2 Wabo. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het aangepaste voorstel besloten. Agendanummer Vaststellen Beleidsnota plattelandswoningen Het CDA vindt dit een belangrijk onderwerp in het buitengebied. Voor een aantal bedrijven is het hiermee op te lossen, concreet bestaande rechten van het agrarische bedrijf worden gerespecteerd. Als het gaat om het hanteren van een bepaalde afstandsnorm, 15 à 25 m, dan is de vraag of je daar verstandig aan doet. De fractie vindt die norm niet zaligmakend, maar kijkt liever naar waar je het gewoon op kunt lossen, en waar je een sterfhuisconstructie krijgt. Het stuk is helder, ze wil wel graag nog een helder antwoord op de beantwoording van de eerste vraag.

5 -4- CONCEPT verg. Raad d.d. 28 april 2015 D66-HvA kan hier goed mee leven. De suggestie: 15 m uitbreiden naar 25 m is geen halsbrekend bezwaar voor de fractie. Leefbaar Asten: de vraag rondom de afstandsnorm bleef nog over na de commissie. Hierover is een memo ontvangen met het advies om geen afstandsnorm op te nemen zoals in Venray het geval is. Leefbaar Asten is het daar mee eens. Ze kan instemmen met het voorstel. PGA/PvdA wil mensen graag beschermen qua gezondheid. Binnen de familie kan het vaak nog gemakkelijk opgelost worden, maar als er andere mensen komen wonen kan het anders zijn. Wat zijn de gevolgen voor het bedrijf als een bewoner aanspraak doet op de afstandsnorm vraagt ze zich af. De VVD kan instemmen. Met de afstandsnorm heeft ze geen moeite. Je weet waar je aan begint als je daar gaat wonen stelt ze. Algemeen Belang: het voorstel geeft een oplossing voor een bestaand probleem. Het gaat met name om in de glastuinbouwsector gelegen woningen. Ze vindt het een goed voorstel. De afstandsnorm heeft een dubbele functie: het beschermt de bewoner, maar ook de agrariër. Het zou goed zijn om die norm wel in te voegen in het plan. Het is geen halszaak voor de fractie, maar je voorkomt er mogelijk juridische problemen in de toekomst mee. Wethouder Martens geeft aan dat het voorstel er is om problemen uit het verleden op te lossen. De feitelijk illegale situaties herstellen. De rechten van de agrariër blijven gelijk. Het geeft de burger die er woont wel bescherming tegen overschrijding van fijnstof. Dat is gebleken uit een recente uitspraak van de rechter. De plattelandswoning kan een burgerwoning worden als het bedrijf stopt. De plattelandswoning kan een bedrijfswoning worden als de woning bij het bedrijf gaat horen, bijvoorbeeld de bedrijfsleider woont er. Het gaat vaak om ruime percelen. De agrariër zal de eigendomsgrens moeten respecteren, het probleem is niet zo groot. Indien we afstandsnormen gaan toepassen, dan moeten we die ook gaan handhaven. Dat is de reden om liever geen norm op te nemen. Ongeacht wie er woont, iedereen heeft evenveel last van eventuele milieu- en gezondheidsaspecten. Tweede termijn Het CDA vindt de antwoorden helder. Niet conflicterende bestaande rechten blijven gehandhaafd. En wat betreft de afstandsnorm, dit kan ook andersom werken, bijvoorbeeld iemand wil een tuinterras achter het huis. De afstandstabel kan dan ook beklemmend zijn. Liever niet voor kiezen stelt ze. De PGA/PvdA kan zich vinden in het standpunt dat als mensen kiezen om daar te wonen, je dan ook kiest voor de omgeving. Luchtkwaliteit: daarbij wordt je binnen de wet beschermt. De fractie kan instemmen met het stuk. Algemeen Belang geeft met betrekking tot fijnstof aan dat nog moet blijken in de praktijk hoe gezond of ongezond dat is. De voorzitter concludeert dat een afstandsnorm niet gewenst is voor een meerderheid van de raad. Zonder amendering en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten.

6 -5- CONCEPT verg. Raad d.d. 28 april 2015 Agendanummer Oprichting van en deelname in Stichting Beheer en Exploitatie Veiligheidshuis Brabant Zuidoost Zonder dat iemand het woord verlangt, zonder amendering en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Agendanummer Wijziging samenstelling commissies De voorzitter geeft aan dat dit voorstel rechtstreeks in de raad is gebracht. Zonder dat iemand het woord verlangt, zonder amendering en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Sluiting Niets meer aan de orde zijnde sluit de voorzitter de vergadering. Voor verslag, de plaatsvervangend griffier mr. M.A.M. van Arensbergen dict : MF typ : NO04 coll :

7 Onderwerp: Bijlage(n): Vergadering de dato: Agendanummer: p.h.: Ingekomen stukken 9 juni HV de raad van de gemeente Asten De stukken genoemd onder 1 tot en met 3 voor kennisgeving aannemen: 1. Besluitenlijst van de vergadering van de raad d.d. 28 april Overzicht van ingekomen stukken, gericht aan de raad. 3. Lijst van toezeggingen.

8 BESLUITENLIJST RAADSVERGADERING 28 APRIL Aanwezig zijn: De voorzitter De leden De genodigden De plv.griffier De notulist burgemeester H.G. Vos F.G.A. Hurkmans, F.C. van Helmond, P.W.J.M. van de Ven Schriks, H.A.M. van Moorsel, P.P.M. Bakens, D.R. van Schijndel, J.P.E. Bankers, J.G. Leenders, J.H.G. de Groot, R. Wever, A.J. Koopman, P.A.J.M. Berkers-Coolen, M.J.H. Vankan, M.A.T.M. van den Boomen, A.H.H. Beniers, N. Hagelaar-Koppens, A.W. van Egmond de wethouders J.H.J. van Bussel, Th.M. Martens en J.C.M. Huijsmans en de gemeentesecretaris W.M.A. Verberkt M.A.M. van Arensbergen M.J.C. Feijen-Lamberts Afwezig zijn: Agendanr. Onderwerp Besluit Opening en trekken van het lot De beraadslagingen en evt. stemmingen vangen aan bij de heer Leenders of de fractie CDA Vaststellen agenda. Gewijzigd vastgesteld met toevoeging van agendapunt Verslag van de openbare vergaderingen van 31 maart 2015 Ongewijzigd vastgesteld Ingekomen stukken en mededelingen 1. Besluitenlijst van de vergadering van de raad d.d. 3 maart Overzicht van ingekomen stukken, gericht aan de raad 3. Lijst van toezeggingen Ingekomen stukken voor kennisgeving aangenomen Geen mededelingen Structuurvisie Kwaliteitsverbetering van het landschap Vaststellen Beleidsnota plattelandswoningen Gewijzigd vastgesteld In aanvulling op het voorstel besluit de raad om de structuurvisie in artikel 1.3 (eerste alinea) aan te vullen met het artikel 2.12 lid 1, sub a onder 2 Wabo. Vastgesteld cf. voorstel Oprichting van en deelname in Stichting Vastgesteld cf. voorstel Beheer en Exploitatie Veiligheidshuis Brabant Zuidoost Wijziging samenstelling commissies Vastgesteld cf. voorstel Sluiting

9 -2- nr * toezeggingen Ph Afd Afdoening 04 Na 1,5 jaar evalueren en jaarlijks herhalen; TM RO Naar cie Ruimte, 4 e dit is al toegezegd in commissie Ruimte. kwartaal 2016 Plv. griffier, mr. M.A.M. van Arensbergen

10 INGEKOMEN STUKKEN GERICHT AAN DE RAAD Commissie Burgers d.d. 18 mei 2015 voor kennisgeving aannemen: a. Brief d.d , RAV Brabant-Zuidoost te Eindhoven: Raadsinformatiebrief Operationele prestaties RAV; b. Brief d.d , gemeente Sluis: Motie onderhandelingen Sociale Werkvoorzieningen; c. Brief d.d , Bibliotheek Helmond-Peel te Helmond: Jaarstukken 2014 en 2016; d. Brief d.d , PlatOO te Helmond: jaarrekening Commissie Ruimte d.d. 19 mei 2015 voor kennisgeving aannemen: a. Brief d.d , Molenstichting Noord-Brabant te Vught: Molens in Noord- Brabant; in handen van B&W ter voorbereiding: b. Brief d.d , Gemeenschappelijke Regeling Reiniging Blink te Helmond: Jaarrekening en meerjarenbegroting. n handen van B&W ter afdoening: c. Brief d.d , Sumrin advocaten te Someren: parkeerplaatsen bij pand Markt 14;

11 RAADSVOORSTEL BIJ ZAAKNUMMER: AST/2015/ Onderwerp: Vaststellen Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente asten 2015 onder gelijktijdige intrekking van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2011 en vaststellen Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Asten Bijlage(n): Vergadering van: Agendanummer: p.h.: 1 9 juni ThM de raad van de gemeente Asten Samenvatting Per 1 januari 2015 worden de wet Primair Onderwijs, wet Voortgezet Onderwijs en wet op de Expertisecentra gewijzigd op het gebied van onderwijshuisvesting. Vanaf dat moment krijgen de schoolbesturen de verantwoordelijkheid voor het totale onderhoud (binnen én buiten) van de onderwijsgebouwen. Het Rijk neemt geld uit ons gemeentefonds en zet het door aan schoolbesturen met de bijbehorende verantwoordelijkheden. Dit vraagt om een aanpassing van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Asten Beslispunten 1. Vaststellen Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2015 gemeente Asten; onder gelijktijdige intrekking van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2011 gemeente Asten; 2. Vaststellen Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Asten Inleiding 1. Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Asten 2015 De aanleiding voor het vaststellen van de nieuwe Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Asten 2015 is de wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra. Door deze wijziging worden taak en budget voor het buitenonderhoud en aanpassingen van onderwijshuisvesting voor scholen voor primair onderwijs overgeheveld van gemeente naar het schoolbestuur. De nieuwe verordening is gebaseerd op de door de VNG opgestelde modelverordening. Deze modelverordening is ontwikkeld in samenwerking met de door de VNG ingestelde klankbordgroep onderwijshuisvesting. De modelverordening is vervolgens aangepast op tekstueel vlak en waarnodig zijn lokale afspraken uit de Verordening voorzieningen

12 huisvesting onderwijs 2011 gemeente Asten overgenomen. Het betreft o.a. de termijn van indiening, afstandscriteria en de prognosetermijn. Voor deze regels is aangesloten bij de regels in de oude verordening, dit staat los van de wetswijziging. Wijzigingen door wetswijziging: Aanpassingen en buitenonderhoud aan schoolgebouwen vallen met ingang van 1 januari 2015 onder de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur. Het betreft o.a.: Aanpassingen: - wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw dat niet geschikt is voor basisonderwijs - integratieverbouwing om bv. 2 scholen samen te voegen - creëren van een speellokaal - voorzieningen voortkomend uit eisen van wet- en regelgeving - vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties - terrein toegankelijk voor rolstoelgebruikers en/of aanbrengen van een traplift Onderhoud: - vervangen dakbedekking, buitenberging, rijwielstalling, brandtrap, erfscheiding - vervangen/herstellen riolering en bestrating - vervangen buiten/binnenkozijnen en deuren, radiatoren en leidingen, dakpannen en boeiboorden. In de oude verordening zijn dit de artikelen: - artikel 2, onderdelen b en c - artikel 7, lid 2, onder c2 - bijlage I, deel A, onder 1.9, 1.10, 2.9, en bijlage I, deel B, onder 1.9, 1.10, 2.9, en bijlage V, onder 1, 2.2 en 2.3 Tot de verantwoordelijkheid van de gemeente Asten blijft voor het aanwezige primair en voortgezet onderwijs: - nieuwbouw (incl. terrein) - uitbreiding - medegebruik - ingebruikgeving - eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair - herstel constructiefouten - huur van sportterreinen indien niet in eigendom bevoegd gezag (alleen Voortgezet Onderwijs) - verzekeringen en kosten OZB Beleidsregel bekostiging lokalen bewegingsonderwijs voor basisonderwijs gemeente Asten 2015 Op grond van de Wet op het primair onderwijs is het college van burgemeester en wethouders verantwoordelijk voor het vaststellen van het aantal klokuren bewegingsonderwijs voor het basisonderwijs. Bijgaande beleidsregel kan hiervoor vastgesteld worden. In Asten is voldoende ruimte en uren beschikbaar voor deze scholen om uren bewegingsonderwijs te verzorgen. Directe noodzaak om jaarlijks hiervoor een besluit te nemen is (nog) niet aanwezig. Wel is het goed om de formele lijn vast te leggen in deze Beleidsregel voor de situatie waarbij een afweging gemaakt moet worden tussen vraag en beschikbare ruimte en uren. Bijgaande beleidsregel is hiervoor in de collegevergadering van 7 april 2015 vastgesteld en vervangt de Beleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs (vastgesteld in de collegevergadering van 22 februari 2011). 2/4

13 2.Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Asten 2015 Onderwijswetgeving schrijft voor dat een gemeente alleen uitgaven ten behoeve van het onderwijs mag doen als daarvoor een wettelijke grondslag bestaat. De Verordening Materiële Financiële Gelijkstelling Onderwijs biedt een dergelijke grondslag en maakt het hiermee mogelijk om voorzieningen voor specifieke doeleinden beschikbaar te stellen. Om subsidie toe te kennen aan de schoolbesturen voor de zorg voor leerlingen in en om de school, is het daarom nodig om deze verordening vast te stellen. De gemeente Asten heeft tot op heden nog geen Verordening Materiële Financiële Gelijkstelling Onderwijs. Deze verordening moet vastgesteld worden door de Gemeenteraad. Artikel 140 van de Wet op het primair onderwijs geeft de mogelijkheid tot het vaststellen van deze verordening voor aanvullend eigen beleid van de gemeente voor uitgaven die niet door het Rijk worden bekostigd. Voorziening haalbaarheidsonderzoek In de oude verordening was in artikel 3 opgenomen dat het schoolbestuur een krediet voor haalbaarheidsonderzoek c.q. bouwvoorbereiding kon aanvragen. Dit krediet werd niet verrekend met het later beschikbaar te stellen krediet voor de bouw van de school. Aangezien een krediet voor bouwvoorbereiding eigenlijk geen voorziening huisvesting onderwijs is, is dit niet meer in de nieuwe verordening opgenomen. Alleen via de Verordening materiële en financiële gelijkstelling onderwijs kan dit geregeld worden. Wat willen we bereiken Met de doorgevoerde wijzingen is de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2015 gemeente Asten in overeenstemming gebracht met de veranderde wetgeving van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra. Net zoals de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2011 gemeente Asten, is de nieuwe verordening geactualiseerd in samenwerking met de gemeente Someren. De Verordening materiële en financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Asten 2015, geeft de gemeente mogelijkheden voor aanvullend eigen beleid. Met het vaststellen van de verordening wordt op een rechtmatige manier subsidie verleend aan de schoolbesturen. Wat gaan we daarvoor doen: Omdat de wetgeving van hogere orde is, treden beide verordeningen met terugwerkende kracht in per 1 januari Met de schoolbesturen is (d.d. 06 maart 2015) Op Overeenstemming Gericht Overleg (OOGO) geweest. Beide verordeningen zijn door de besturen akkoord bevonden. Mogelijke alternatieven: N.v.t Risico s: Er is geen sprake van stelselwijziging. Het betreft alleen een verschuiving van geldstroom en verantwoordelijkheden. De gemeente blijft uiteindelijk verantwoordelijk voor de zorg van de onderwijshuisvesting. De overheveling betreft een koude overdracht, dat wil zeggen dat de gemeente niet verplicht is om de onderhoudsreserve voor de schoolgebouwen over te dragen. Wel heeft de mate en kwaliteit van onderhoud door de schoolbesturen directe gevolgen voor de gemeente. Een slechter onderhouden school kan leiden tot vroegtijdige vervanging. De schoolbesturen in het primair onderwijs krijgen door de wetswijziging dus een grotere autonomie ten aanzien van hun taak rondom de instandhouding van de schoolgebouwen. Wij zullen ons als gevolg van de grotere autonomie van schoolbesturen moeten heroriënteren op onze rol ten aanzien van de onderwijshuisvesting, daarom wordt dit jaar 3/4

14 gestart met het opstellen van een Strategisch huisvestingsplan (SHP) voor het primair onderwijs in de gemeente Asten. Het begrip renovatie ontbreekt in de verordening. Dit is een bewuste keuze van de minister. De minister vindt dat een discussie over levensduur van schoolgebouwen op lokaal niveau moet plaatsvinden. Het betreft dan de discrepantie tussen het treffen van onderhoud (schoolbestuur) en het treffen van vervangende nieuwbouw (gemeente). Wat mag het kosten: De gemeente Asten ontvangt vanaf 2015 minder in de algemene uitkering omdat het budget voor onderhoud van scholen rechtstreeks naar de schoolbesturen gaat. Hier tegenover staat dat bij de gemeente de kosten voor onderhoud van scholen vervallen. Per saldo levert dit een voordeel op van ruim ,-. Dit is in de begroting van 2015 naar voren gebracht. De beschikbare onderhoudsvoorziening voor basisonderwijs kan hierdoor ook vervallen. Het restant saldo van deze voorziening van ,- wordt bij de jaarrekening 2014 ten gunste van het resultaat gebracht. Het komende jaar wordt inzichtelijk gemaakt welke financiële consequenties het heroriënteren op onze rol ten aanzien van de onderwijshuisvesting heeft. Dit komt naar voren in het Strategisch huisvestingsplan (SHP) voor het primair onderwijs in de gemeente Asten. Bijlage(n)/ter inzage (incl. AST-nr): - Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2015 gemeente Asten (AST/2015/3134) - Bijlagen Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2015 gemeente Asten (AST/2015/3158) - Toelichting Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2015 gemeente Asten (AST/2015/3161) - Verordening Materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Asten 2015 (AST/2015/3163) - Beleidsregel bekostiging bewegingsonderwijs basisonderwijs Asten (AST/2015/3218) dict: RV.MO.15.tk.008 typ: b.vanhouts@asten.nl coll: 4/4

15 Onderwerp: RAADSBESLUIT Zaaknummer AST/2015/ Dagtekening: Agendanummer: Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Asten juni De raad van de gemeente Asten; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 18 maart 2015; gehoord het advies van de Commissie Burgers van 28 mei 2015; gelet op artikel 140 van de wet op primair onderwijs; b e s l u i t: Vast te stellen de Verordening materiële financiële gelijkstelling. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Asten van 9 juni De raad voornoemd, de griffier, mr. M.B.W. van Erp-Sonnemans de voorzitter, mr. H.G. Vos *

16 Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsbepaling In deze verordening wordt verstaan onder: a. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Asten; b. schoolbestuur: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde in de gemeente gelegen openbare of bijzondere school, of, voor zover in deze verordening is bepaald, van een nevenvestiging waarvan de hoofdvestiging is gelegen in een andere gemeente; c. school: school voor basisonderwijs of school voor voortgezet onderwijs; d. school voor basisonderwijs: een basisschool als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs; e. nevenvestiging: deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht; f. voorziening: een voorziening zoals opgenomen in de bijlage Voorzieningen van deze verordening; g. aanvullende voorziening: een door het college vastgestelde nieuwe voorziening waarmee de verordening tijdelijk wordt aangevuld; h. indieningsdatum: uiterste moment zoals opgenomen in de bijlage Voorzieningen van deze verordening, waarvoor een aanvraag voor een voorziening voor het eerste daaropvolgende tijdvak moet zijn ingediend; i. toekenningscriteria: de omstandigheden zoals opgenomen in de bijlage Voorzieningen van deze verordening, waaronder een schoolbestuur in aanmerking komt voor een voorziening of een aanvullende voorziening; j. tijdvak: periode zoals opgenomen in de bijlage Voorzieningen van deze verordening, waarvoor een voorziening wordt toegekend; k. subsidieplafond: een bedrag zoals bedoeld in artikel 4:22 van de wet, dat beschikbaar is voor een voorziening, of een aanvullende voorziening; l. feitelijke beschikbaarstelling: de beschikking van het college waarbij een voorziening of aanvullende voorziening in natura beschikbaar wordt gesteld; m. subsidievaststelling: een beschikking zoals bedoeld in artikel 4:42 van de wet; n. wet: de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 2 Subsidieplafond en verdelingsregels 1. De raad kan voor een voorziening een subsidieplafond vaststellen. Hierbij bepaalt de raad hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld. 2. De raad kan voor een voorziening het gestelde in het eerste lid overdragen aan het college. Het college neemt daarbij de gemeentebegroting in acht. 3. Het college maakt het subsidieplafond en de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag, uiterlijk zes weken voor de indieningsdatum aan de schoolbesturen bekend. Artikel 3 Aanvullende voorziening 1. Het college kan bepalen dat de verordening tijdelijk wordt aangevuld met een voorziening. 2. Het college stelt de toekenningscriteria vast waaronder aanspraak bestaat op de aanvullende voorziening. Artikel 4 Jaarlijks overzicht Jaarlijks voor 1 mei zendt het college aan de schoolbesturen een overzicht van de op basis van deze verordening toegekende voorzieningen. Het overzicht omvat de periode van 1 januari tot en met 31 december van het jaar voorafgaand aan de toezending. 2/7

17 Hoofdstuk 2 Procedures Paragraaf 2.1 Aanvraag voorzieningen; weigeringsgronden Artikel 5 Toevoegen, wijzigen en intrekken Een wijziging van de verordening die leidt tot het toevoegen, wijzigen of intrekken van een voorziening, wordt uiterlijk zes weken voor de indieningsdatum bekendgemaakt door het college. Artikel 6 Indiening aanvraag 1. Het schoolbestuur dat een voorziening voor het eerste daaropvolgend tijdvak wenst, dient voor de indieningsdatum een aanvraag in bij het college. De indieningsdatum is niet van toepassing indien voor de voorziening is bepaald dat een indieningsdatum niet is voorgeschreven. Indien de aanvraag niet voor de indieningsdatum is ingediend, besluit het college om de aanvraag niet te behandelen. 2. De aanvraag vermeldt: a. naam en adres van het schoolbestuur; b. de dagtekening; c. de gewenste voorziening; d. de naam van de school en de onderwijssoort indien de voorziening is bestemd voor een school; e. een motivering dat wordt voldaan aan de toekenningscriteria. 3. Bij het ontbreken van een of meer gegevens deelt het college dit schriftelijk mee aan het schoolbestuur. Daarbij krijgt het schoolbestuur de gelegenheid om binnen drie weken na de datum van verzending van de mededeling de gegevens schriftelijk aan te vullen. Indien het schoolbestuur de ontbrekende gegevens niet binnen deze termijn verstrekt, beslist het college de aanvraag niet te behandelen. Artikel 7 Beslissingstermijn 1. Het college besluit binnen twaalf weken na de indieningsdatum op een aanvraag. Indien ten aanzien van een voorziening geen indieningsdatum is voorgeschreven, beslist het college binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag. 2. Het college kan de termijn van dertien weken met vier weken verlengen. Bij verlenging wordt uiterlijk twee weken voor het einde van de termijn van dertien weken hiervan door het college schriftelijk mededeling gedaan aan het schoolbestuur. Hierbij geeft het college de reden voor de verlenging aan. Artikel 8 Weigeringsgronden Het college weigert de voorziening in ieder geval indien: a. de gewenste voorziening geen voorziening is in de zin van deze verordening; b. niet is voldaan aan één van de toekenningscriteria; c. door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden. Paragraaf 2.2 Aanvraag aanvullende voorzieningen; weigeringsgronden Artikel 9 Indiening aanvraag 1. Het schoolbestuur dat een aanvullende voorziening wenst, dient een aanvraag in bij het college. 2. Op de aanvraag is artikel 6, tweede en derde lid, van toepassing. Artikel 10 Beslissingstermijn Het college besluit binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag of binnen vier weken na de verstrekking van de aanvullende gegevens. 3/7

18 Artikel 11 Weigeringsgronden Het college weigert de aanvullende voorziening in ieder geval indien: a. de gevraagde voorziening geen aanvullende voorziening zoals bedoeld in artikel 3 is; b. niet is voldaan aan één van de toekenningscriteria. Paragraaf 2.3 Toekenning; uitvoering beschikking subsidieverlening, intrekking of wijziging; verbod vervreemding Artikel 12 Inhoud beschikking tot toekenning; betaling 1. De beschikking van het college tot toekenning van een voorziening of een aanvullende voorziening kan inhouden: a. feitelijke beschikbaarstelling van de voorziening; of b. een subsidieverlening; of c. een subsidievaststelling. 2. De beschikking bevat: a. het tijdvak en het doel waarvoor de voorziening is toegekend; b. de wijze waarop het schoolbestuur de voorziening dient uit te voeren. 3. De beschikking tot subsidieverlening of subsidievaststelling bevat voorts: a. het bedrag van de subsidie of indien de beschikking tot subsidieverlening het bedrag niet vermeldt, het bedrag waarop de subsidie ten hoogste wordt vastgesteld; b. het bedrag van het voorschot of de wijze van vaststelling daarvan indien de beschikking tot subsidieverlening bepaalt dat het college een voorschot verleent; c. voor zover van belang de wijze waarop rekening en verantwoording door het schoolbestuur wordt afgelegd aan het college. d. de bepaling dat de wet van toepassing is en voor zover van belang welke afzonderlijke bepalingen of afwijkingen hierop van kracht zijn. Artikel 13 Uitvoering beschikking tot subsidieverlening 1. Na een beschikking tot subsidieverlening dient het schoolbestuur uiterlijk acht weken na afloop van het tijdvak waarvoor de voorziening is toegekend een aanvraag tot subsidievaststelling in. Het college stelt de subsidie ambtshalve vast indien de aanvraag achterwege blijft. 2. Bij de aanvraag toont het schoolbestuur aan dat de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen als genoemd in artikel 12 zijn nagekomen. 3. Indien het schoolbestuur niet of niet voldoende aantoont dat de verplichtingen zijn nagekomen, deelt het college dit schriftelijk mee aan het schoolbestuur. Hierbij geven zij aan op welke onderdelen het schoolbestuur aanvullende informatie moet verschaffen. Daarbij krijgt het schoolbestuur de gelegenheid om binnen drie weken na ontvangst van de mededeling de gevraagde informatie schriftelijk te verschaffen. Indien het schoolbestuur de gevraagde informatie niet binnen deze termijn verstrekt, kan het college de subsidie ambtshalve vaststellen. Artikel 14 Subsidievaststelling volgend op verlening Het college beslist binnen acht weken na de indiening van de aanvraag als bedoeld in artikel 13 of binnen acht weken na de verstrekking van de aanvullende informatie. Binnen twee weken na de datum van de beschikking stelt het college het schoolbestuur hiervan schriftelijk in kennis. Artikel 15 Intrekken of wijzigen beschikking Ten aanzien van het beleid tot intrekking, wijziging, stopzetting of verlaging van de afgegeven subsidiebeschikking dan wel terugvordering van gegeven subsidie is titel 4:2 van de wet van toepassing. 4/7

19 Artikel 16 Intrekken of wijzigen beschikking tot subsidieverlening 1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld, kan het college een beschikking tot subsidieverlening intrekken of ten nadele van het schoolbestuur wijzigen, indien: a. het bepaalde in artikel 16, eerste lid, onder b en c van toepassing is; b. de voorziening niet of niet geheel heeft plaatsgevonden, of zal plaatsvinden; c. het schoolbestuur onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking zou hebben geleid. 2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip van toekenning van de voorziening, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald. Artikel 17 Verbod tot vervreemding Vervreemding door het schoolbestuur van op basis van deze verordening toegekende voorzieningen, is niet toegestaan zonder toestemming van het college tenzij sprake is van een overdracht van voorzieningen aan een ander schoolbestuur als gevolg van samenvoeging van het betreffende schoolbestuur met een ander schoolbestuur. Hoofdstuk 3 Slotbepalingen Artikel 18 Informatieverstrekking Het schoolbestuur verstrekt op verzoek van het college nadere gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening. Artikel 19 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet In gevallen, de uitvoering van de verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college. Artikel 20 Citeertitel; inwerkingtreding 1. De verordening kan worden aangehaald als: Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Asten. 2. De verordening treedt in werking de dag na publicatie en werkt terug tot 1 januari /7

20 Bijlage: Voorziening haalbaarheidsonderzoek I Aanduiding van de voorziening Onderzoek naar de mogelijkheden om te komen tot het realiseren van één van de volgende voorzieningen huisvesting onderwijs: a. nieuwbouw, en b. vervangende nieuwbouw. II Datum indienen aanvraag 1. De aanvraag voor het bekostigen van deze voorziening moet jaarlijks worden ingediend voor 1 februari van het jaar waarin het programma voorzieningen huisvesting onderwijs voor het daaropvolgende jaar wordt vastgesteld. 2. Aanvragen die na de in het eerste lid genoemde datum worden ingediend worden door het college niet in behandeling genomen. III Periode waarvoor de voorziening wordt toegekend De voorziening wordt toegekend voor het kalenderjaar waarop het vastgestelde programma voorzieningen huisvesting onderwijs van toepassing is. IV Criteria voor het vaststellen van een voorziening Aanspraak op deze voorziening ontstaat op het moment dat het voornemen bestaat te komen tot het realiseren van een uitbreidingsgebied of een herstructurering van een wijk, waarbij onderzoek moet uitwijzen of één van de onder I genoemde voorzieningen moet worden gerealiseerd. Het onderzoek moet uitwijzen: a. dat een voorziening noodzakelijk is; b. de omvang van deze voorziening, mogelijk in relatie met het realiseren van een multifunctionele accommodatie, en c. de locatie van de voorziening in relatie met herschikking van de schoolgebouwen respectievelijk met herstructurering van een wijk. V Wijze waarop de voorziening wordt toegekend 1. De omvang van voorziening wordt door het college berekend in relatie met het ontwikkelen van: a. een meerjarenperspectief voor de omvang en spreiding van de voorzieningen huisvesting onderwijs, en b. een projectplan in relatie met de herstructurering van een wijk. 2. De voorziening wordt beschikbaar gesteld aan of het schoolbestuur tenzij het college besluit de opdracht te verstrekken voor het haalbaarheidsonderzoek. VI Subsidieplafond De kosten maken onderdeel uit van de totale kosten van de planontwikkeling en worden per afzonderlijk krediet beschikbaar geteld. Er geldt geen bekostigingsplafond. VII Verantwoording Na het afronden van de werkzaamheden wordt door het bevoegd gezag of het college inzicht gegeven in de gemaakte kosten. Daarbij wordt vermeld of tot de kosten ook behoren de kosten van het maken van een (schets)ontwerp voor de te realiseren accommodatie. Wordt besloten het project te realiseren conform het in het projectplan opgenomen (schets)ontwerp, dan worden de kosten van het maken van het (schets)ontwerp in mindering gebracht op investeringsbedrag dat voor het realiseren van deze voorziening is opgenomen op het programma voorzieningen huisvesting onderwijs. Toelichting In de situatie dat een nieuwbouwwijk wordt gerealiseerd, of er een herstructurering van een wijk plaatsvindt wordt over het algemeen eerst een onderzoek ingesteld met de volgende vragen: 6/7

21 - wat is de omvang van de (nieuwbouw)wijk - welk soort woningen worden er gerealiseerd - is op basis van deze verwachting een basisschool in de (nieuwbouw)wijk noodzakelijk - wat moet de capaciteit van het schoolgebouw worden - moeten er meerdere functies in het gebouw komen en zo ja, welke - welke richting komt in aanmerking voor het realiseren van deze voorziening - et cetera. Dit betekent dat er in principe een haalbaarheidsonderzoek plaatsvindt naar de noodzaak en omvang van de voorzieningen in het gebied, zonder dat er zekerheid bestaat of er een voorziening moet worden gerealiseerd. De conclusie op basis van het onderzoek kan zijn dat er geen voorziening wordt gerealiseerd, of dat er een voorziening wordt gerealiseerd. Is de conclusie dat er een voorziening wordt gerealiseerd dat kan het betreffende bevoegd gezag een aanvraag indienen voor het bekostigen van de voorziening. De kosten van het haalbaarheidsonderzoek komen volledig voor rekening van de gemeente, tenzij er gedurende het onderzoek kosten zijn gemaakt die een relatie hebben met de ontwikkeling van het bouwplan. Zijn het aanwijsbare kosten, dan worden deze kosten betrokken bij het beschikbaar stellen van het investeringsbedrag op het moment dat de voorziening op het programma is opgenomen. Dit bedrag wordt dan in mindering gebracht op het bedrag dat het bevoegd gezag ontvangt voor het realiseren van de investering. Deze kosten zijn in principe vergelijkbaar met het voorbereidingskrediet, waarvan sprake is in artikel 3 van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Asten /7

22 Onderwerp: RAADSBESLUIT Zaaknummer AST/2015/ Dagtekening: Agendanummer: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Asten juni De raad van de gemeente Asten; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 18 maart 2015; gehoord het advies van de Commissie Burgers van 28 mei 2015; gelet op artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 76 van de Wet op het voortgezet onderwijs; b e s l u i t: Vaststellen Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Asten 2015 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Asten Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Asten van 9 juni De raad voornoemd, de griffier, mr. M.B.W. van Erp-Sonnemans de voorzitter, mr. H.G. Vos dict: RV.MO.15.tk.008 typ: b.vanhouts@asten.nl coll: *

23 HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen In deze verordening wordt verstaan onder a. aanvraag: verzoek om het bekostigen van een voorziening of om het bekostigen van een voorbereidingskrediet; b. aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag indient; c. advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad als bedoeld in artikel 95, negende lid van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs; d. bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente; e. lokaal bewegingsonderwijs: ruimte die geschikt is voor het bewegingsonderwijs; f. minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen; g. nevenvestiging: deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs of artikel 16, tweede en derde lid van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht; h. overzicht: het overzicht als bedoeld in artikel 96 Wet op het primair onderwijs en artikel 76g van de Wet op het voortgezet onderwijs; i. permanent gebouw: ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 40 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren; j. programma: het programma als bedoeld in artikel 95 Wet op het primair onderwijs en artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs; k. school: - school voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs; - school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 1, 2 en 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs. l. tijdelijk gebouw: al dan niet verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 15 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren; m. tijdelijke nevenvestiging; een tijdelijke nevenvestiging als bedoeld in artikel 16, derde lid, van de Wet op het Voortgezet Onderwijs; n. verhuur: 2/18

24 het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. o. voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening 10 jaar of langer noodzakelijk is; p. voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, tussen 4 en 10 jaar noodzakelijk is; q. voorziening: voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2. r. OOGO: op overeenstemming gericht overleg. Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden: a. de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit: 1 nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie; 2 uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest; 3 gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school; 4 verplaatsing van een of meer bestaande tijdelijke gebouwen ten behoeve van de huisvesting van een school; 5 terrein voor zover nodig voor de realisering van een voorziening als bedoeld in 1 tot en met 4 omschreven voorziening; 6 inrichting met onderwijsleerpakket voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht; 7 inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht; 8 medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is of van een lokaal bewegingsonderwijs; b. herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie; c. herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair (po) ingeval van bijzondere omstandigheden; d. huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school voor voortgezet onderwijs ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening. Artikel 3 Voorbereidingskrediet Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a onderdelen 1 en 2 kan een aanvraag voor het bekostigen van de kosten voor het opstellen van een aanbestedingsgereed bouwplan worden ingediend. Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen 1. Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1,2,6,7 en 8 wordt de vergoeding vastgesteld overeenkomstig de in bijlage IV opgenomen normbedragen. 2. Voor andere voorzieningen dan bedoeld in het eerste lid wordt de vergoeding vastgesteld op de feitelijke kosten. 3/18

25 3. De vergoeding voor een voorbereidingskrediet als bedoeld in artikel 3 wordt vastgesteld op 8% van het geraamde investeringsbedrag. Artikel 5 Informatieverstrekking Het bevoegd gezag verstrekt aan het college de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening. 4/18

26 HOOFDSTUK 2 Programma en overzicht Paragraaf 2.1 Aanvragen programma Artikel 6 Indiening aanvraag 1. Een aanvraag om opname van een voorziening op het programma wordt voor 1 februari van het jaar van vaststelling van het betreffende programma door het bevoegd gezag ingediend bij het college. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier. 2. Aanvragen ingediend na de datum als genoemd in het eerste lid, neemt het college niet in behandeling. Het besluit de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekend gemaakt binnen vier weken na ontvangst van de ingediende aanvraag. Artikel 7 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag 1. De aanvraag vermeldt in ieder geval: a. de naam en het adres van de aanvrager; b. de dagtekening; c. de naam van de school en, voor zover van toepassing, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd; d. de voorziening die wordt aangevraagd; e. de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening, bestaande uit: 1. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school voor basisonderwijs, de speciale school voor basisonderwijs, de speciale school voor basisonderwijs of de school voor voortgezet onderwijs als het betreft een aanvraag voor een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 1, onder 1 t/m 8, onder de voorwaarde dat de prognose overeenkomstig bijlage II is vastgesteld, tenzij door het college, al dan niet in samenwerking met de bevoegde gezagsorganen een actuele prognose is vastgesteld, welke door het bevoegd gezag wordt onderschreven; 2. als de aanvraag betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk bekostigen van vervangende nieuwbouw van een gebouw als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1 of herstel van een constructiefout als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, een bouwkundige rapportage die voldoet aan de eisen NEN 2767, zodat de noodzaak van de gevraagde voorziening kan worden vastgesteld; 3. als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten, een begroting van de noodzakelijke kosten voor het bekostigen van de voorziening of als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorbereidingskrediet als bedoeld in artikel 3, een kostenraming. f. de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening, en g. als het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1 tot en met 5 de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd. 2. Het college stelt de aanvrager voor 15 februari schriftelijk op de hoogte van het ontbreken van gegevens, als bedoeld in het eerste lid. De aanvrager wordt tot 15 maart in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen. Indien de vereiste gegevens niet voor 15 maart zijn verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling. 5/18

27 3. Als een door het college in behandeling genomen aanvraag mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op 1 oktober van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld, is de aanvrager verplicht dat aantal voor 15 oktober te registeren in de Basisregistratie Onderwijs bij de Dienst Uitvoering Onderwijs. Heeft aanvrager de registratie niet binnen de gestelde termijn gerealiseerd, dan deelt het college dit schriftelijk mee aan de aanvrager en heeft de aanvrager de gelegenheid dit alsnog te doen binnen drie dagen na datum van ontvangst van de mededeling. Als de registratie niet alsnog binnen drie dagen is verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling. 4. Het besluit om ingevolge het tweede en derde lid de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekend gemaakt binnen vier weken na het verstrijken van de daarin genoemde termijn. Artikel 8 Opgave ingediende aanvragen Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen voor 1 juni een opgave van de ingevolge artikel 6 ingediende aanvragen. Voor zover van toepassing geeft het college daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen. Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting 1. Na het in behandeling nemen van een aanvraag door het college, kan de aanvraag voor 15 mei volgend op de datum als genoemd in artikel 6, door de aanvrager nader worden toegelicht. De toelichting kan plaatsvinden op verzoek van de aanvrager of op verzoek van het college. 2. Het college treedt in overleg met de aanvrager als de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten en het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde kostenraming moet worden aangepast. 3. Het college geeft in het voorstel tot vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3,: a. de hoogte van het geraamde bedrag, waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan, en b. als dit van toepassing is, de redenen waarom in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag. Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad 1. Voordat het college het programma en het overzicht vaststelt, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen. 2. Het overleg als bedoeld in het eerste lid vindt plaats voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop het vast te stellen programma betrekking heeft. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk in kennis gesteld van het tijdstip van het overleg en de voorgenomen inhoud van het voorstel. 3. De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg als bedoeld in het eerste lid, kunnen vóór de in het tweede lid bedoelde datum hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg hiervan in kennis. 4. Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen. Het verslag wordt toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen. 5. Een bevoegd gezag of college dat advies wenst van de Onderwijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma, in 6/18

28 relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, maakt dit kenbaar tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting. Het verzoek en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen worden opgenomen in het verslag, bedoeld in het vierde lid. 6. Het college is belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij zorgt het college ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek, waaronder het schriftelijk verslag van het overleg. 7. Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad. 8. Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen twee weken plaats na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag als bedoeld in het vierde lid. Paragraaf 2.3 Vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht Artikel 11 Tijdstip vaststelling 1. Het college stelt het bekostigingsplafond vast voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Dit bekostigingsplafond kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort of per voorziening. 2. Het programma en het overzicht worden vastgesteld op uiterlijk 31 december voorafgaand aan het jaar waarop het programma betrekking heeft. Artikel 12 Bekendmaking besluiten vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht 1. De bekendmaking van de besluiten tot vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht geschiedt binnen twee weken na de datum van vaststelling door toezending door het college van de besluiten aan de aanvragers. Tegelijkertijd met de bekendmaking doet het college schriftelijk mededeling over de besluiten aan de overige bevoegde gezagsorganen. 2 De besluiten als bedoeld in het eerste lid worden tegelijkertijd met de bekendmaking ter inzage gelegd. Paragraaf 2.4 Uitvoering programma Artikel 13 Overleg wijze van uitvoering 1. Binnen vier weken na vaststelling van het programma treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over: a. het bouwheerschap als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs; b. het tijdstip van indiening van het bouwplan en de begroting door de aanvrager; 7/18

29 c. indien van toepassing, een andere wijze van uitvoering van het besluit met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag; d. de wijze waarop het college het bouwplan en de begroting toetst, en of het naar het oordeel van het college noodzakelijk is bij het toetsen van het bouwplan en de begroting rekening te houden met feiten en omstandigheden die gewijzigd zijn ten opzichte van het moment waarop het programma is vastgesteld, waardoor het eerder genomen besluit kan worden herzien. e. de controle op en het afleggen van verantwoording over de besteding van de beschikbaar te stellen middelen.; f. de wijze waarop de aanbesteding plaatsvindt met als uitgangspunt dat op opdrachten onder het Europese drempelbedrag de richtlijnen zoals vastgelegd in het Besluit overheidsaanbestedingen van toepassing zijn; tevens is het gemeentelijke aanbestedingsbeleid van toepassing. g. de mogelijkheid om vooruitlopend op het aanvragen van het totale investeringskrediet een bedrag aan te vragen voor de kosten van voorbereiding van het bouwplan tot 8% van het geraamde investeringsbedrag. 2. De inhoud van de afspraken of de constatering dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, legt het college schriftelijk vast in een verslag, dat het binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis van de aanvrager brengt. Indien de aanvrager schriftelijk instemt met het verslag of binnen twee weken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt er, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht overeenstemming of geen overeenstemming te zijn bereikt. 3. Indien in het overleg geen overeenstemming als bedoeld in het tweede lid is bereikt, deelt het college binnen vier weken nadat het verslag is vastgesteld, dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt aangegeven dat de bekostiging van de uitvoering van de voorziening wordt opgeschort. Artikel 14 Instemming bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes 1. Nadat de overeenstemming als bedoeld in artikel 13, tweede lid, is bereikt dient het bevoegd gezag het bouwplan en, als de voorziening wordt bekostigd op basis van de feitelijke kosten, de bijbehorende begroting in bij het college. Het bevoegd gezag houdt daarbij rekening met de hierover gemaakte afspraken, bedoeld in artikel 13, eerste lid. Gelijktijdig vermeld het bevoegd gezag het tijdstip waarop de bekostiging kan starten. Het college moet instemmen met het bouwplan en de begroting voordat een bouwopdracht wordt verleend. 2. Binnen zes weken na ontvangst van de stukken beslist het college over de instemming met de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken. Indien niet binnen deze termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en vangt de bekostiging aan op het door de aanvrager aangegeven tijdstip. Het college deelt de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, binnen twee weken na de datum van de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager. 3. De vergoeding op basis van de feitelijke kosten wordt vastgesteld op basis van de economisch meest voordelige aanbieding. Artikel 15 Aanvang bekostiging Het college kan bij de beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, bepalen dat de beschikbaarstelling van de gelden in termijnen plaatsvindt. De 8/18

30 beschikbaarstelling van de gelden geschiedt dan telkens op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening. Artikel 16 Vervallen aanspraak op bekostiging 1. De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien niet door de aanvrager vóór 1 oktober van het jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwopdracht heeft verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst heeft gesloten en een afschrift hiervan niet voor 15 oktober daaropvolgend aan het college is gezonden. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan. 2. De in het eerste lid bedoelde: a. bouwopdrachten en overeenkomsten zijn onherroepelijk; b. bouwopdrachten vermelden de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd; c. huur- of erfpachtovereenkomsten vermelden de datum van inwerkingtreding, als mede de duur van de overeenkomst; d. koopovereenkomsten vermelden de datum van aankoop. 3. De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door: a. bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en b. de aanvrager voor 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot verlenging van de termijn, als bedoeld in het eerste lid, bij het college heeft ingediend. 4. Het college beslist voor 1 oktober op het verzoek tot verlenging van de termijn. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd. 9/18

31 HOOFDSTUK 3 Aanvragen met spoedeisend karakter Paragraaf 3.1 Aanvraag Artikel 17 Indiening aanvraag Een aanvraag tot bekostiging van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, dient zo spoedig mogelijk te worden ingediend bij het college. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier. Artikel 18 Inhoud aanvraag 1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 17 vermeldt naast de gegevens in artikel 7, eerste lid, de omstandigheden waarom de voorziening spoedeisend wordt geacht. 2. Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na datum waarop de aanvraag is ingediend schriftelijke op de hoogte als gegevens bedoeld in het eerste lid ontbreken. De aanvrager heeft vervolgens 2 weken om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling. Paragraaf 3.2 Beoordeling aanvraag; uitvoering besluit Artikel 19 Tijdstip beslissing 1. Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag of binnen vier weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. 2. Indien een beschikking niet binnen vier weken kan worden gegeven, stelt het college de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. 3. Binnen twee weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld door het college. Artikel 20 Inhoud beslissing 1. De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien het college heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot: a. de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I; b. de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II; c. de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III. 2. De beslissing van het college kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten. 3. Het college vermeldt welk genormeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin. Bij de beschikking stelt het college vast voor welke datum een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten, en voor welke datum een afschrift daarvan aan het college moet zijn toegezonden. Binnen vier maanden na de datum van de beschikking door het college moet een bouwopdracht zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst zijn gesloten. Artikel 21 Uitvoering beslissing 10/18

32 Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 19, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering. Het bepaalde in de artikelen 13, 14, 15 en 16, tweede tot en vierde lid, is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van de termijn, genoemd in artikel 14, tweede lid, eerste volzin, een termijn van drie weken geldt. 11/18

33 HOOFDSTUK 4 Medegebruik en verhuur Paragraaf 4.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie Artikel 22 Aanduiding omstandigheden Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school, indien: a. door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien van een school waarbij overeenkomstig bijlage III, deel C, een tekort aan huisvestingscapaciteit is vastgesteld en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in artikel 6 of 17 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend; b. er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze; c. er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school; d. er sprake is van leegstand in lokaal bewegingsonderwijs van een school. Artikel 23 Omschrijving leegstand 1. Er is sprake van leegstand in een lesgebouw: a. wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal vierkante meters brutovloeroppervlakte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw in vierkante meters bruto-vloeroppervlakte zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A, blijkt dat er ten minste een aantal vierkante meters bruto- vloeroppervlakte ter grootte van de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen; alleen indien het een aaneengesloten functioneel-nuttig vloeroppervlak betreft; b. wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de vergelijking van de ruimtebehoefte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er een overschot is aan vierkante meters bruto-vloeroppervlakte tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat er binnen het overschot aan vierkante meters brutovloeroppervlakte geen sprake is van onderbenutting van de onderwijsruimten. 2. Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte: a. wanneer het een gebouw betreft dat wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs, indien de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college wordt vergoed minder is dan 40 klokuren; b. wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de berekening op basis van bijlage III, deel B blijkt dat benutting van het gebouw lager is dan 40 lesuren, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is; c. wanneer het een gebouw betreft dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs indien de som van de berekeningswijzen genoemd onder a en b een aantal klokuren lager dan 40 oplevert. 12/18

34 Artikel 24 Nalaten vordering; volgorde van vorderen 1. Het college gaat niet over tot vordering ten behoeve van medegebruik indien het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het onderwijs aan die school of scholen. 2. Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen reeds ter beschikking staande huisvestingscapaciteit. 3. Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt: a. als eerste de leegstand gevorderd in het gebouw dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag, tenzij uit oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander gebouw een betere oplossing biedt; b. vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw waarin een school van dezelfde richting is gehuisvest en c. vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw dat het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt. 4. Het college kan, indien de bij de vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarmee instemmen, in een individueel geval van de in het derde lid opgenomen volgorde afwijken. Artikel 25 Overleg en mededeling 1. Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 6 overlegt het daarover met de betrokken bevoegde gezagsorganen tijdens het overleg als bedoeld in artikel 10; 2. Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 17, overlegt het daarover zo spoedig mogelijk met de betrokken bevoegde gezagsorganen. 3. Binnen 4 weken nadat het programma is vastgesteld of binnen 1 week na het overleg, bedoeld in het vorige lid, deelt het college het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt schriftelijk mede dat het gevorderd wordt. 4. De schriftelijke mededeling van het college bevat in ieder geval: a. de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan wordt gevorderd; b. een aanduiding van het aantal leerlingen ten behoeve waarvan gevorderd wordt of, indien het betreft het bewegingsonderwijs, het aantal klokuren dat gevorderd wordt; c. een aanduiding van het gebouw waarop de vordering betrekking heeft; d. een aanduiding van het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte dat gevorderd wordt; e. de ingangsdatum en periode van het medegebruik. Artikel 26 Vergoeding De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg een vergoeding voor het medegebruik vast. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat de vergoeding kostendekkend dient te zijn. Als geen overeenstemming wordt bereikt stellen partijen in onderling overleg vast welke handelswijze wordt gevolgd. Paragraaf 4.2Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden Artikel 27 Aanduiding omstandigheden Het college kan overgaan tot vordering indien: a. sprake is van leegstand van een lesgebouw of een gymnastiekruimte zoals bedoeld in artikel 23; 13/18

35 b. sprake is van onderbenutting van een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs, blijkend uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken. Artikel 28 Overleg en mededeling 1. Alvorens over te gaan tot vordering overlegt het college met het bevoegd gezag. 2. In dat overleg komt in ieder geval aan de orde: a. voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt; b. of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school; c. welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt; d. wat naar de mening van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is; e. de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen. 3. Binnen vier weken na afloop van het overleg doet het college schriftelijk mededeling van de vordering tot medegebruik aan het bevoegd gezag. Indien het overleg heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voor zover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, dan bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming is bereikt. Paragraaf 4.3 Verhuur Artikel 29 Verzoek toestemming college 1. Het bevoegd gezag verzoekt het college schriftelijk om toestemming als bedoeld in artikel 108, eerste lid van de Wet op het primair onderwijs of artikel 76s, eerste lid van de Wet op het voortgezet onderwijs voordat een huurovereenkomst wordt gesloten. 2. Het verzoek bevat een aanduiding van de huurder en van de bestemming van de te verhuren ruimte. 3. Het college kan aan de toestemming de voorwaarde verbinden dat voor de verhuur een marktconforme huur is verschuldigd. 14/18

36 HOOFDSTUK 5 Einde gebruik gebouwen en terreinen Artikel 30 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud 1. Als het bevoegd gezag aan het college schriftelijk meldt dat een gebouw of terrein niet meer nodig is voor het huisvesten van een school stelt het college vast of er mogelijke sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein. 2. Indien er, naar het oordeel van het college, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud wordt, voordat de eigendomsoverdracht plaatsvindt, een staat van onderhoud opgemaakt. 3. De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van het college na overleg met het bevoegd gezag. 4. Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. 5. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan het college betaald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze gevolgd wordt. 6. Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege indien dit naar het oordeel van het college niet nodig is. 15/18

37 HOOFDSTUK 6 Gebruik lokaal bewegingsonderwijs door basisonderwijs Artikel 31 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroosteren en gebruik 1. Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs verstrekt jaarlijks 10 weken voor einde schooljaar een opgave van de voor het volgende schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte. Grondslag voor het berekenen van het aantal klokuren is het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het lopende schooljaar op de school staat ingeschreven. Deze opgave bevat de volgende gegevens: a. de gewenste omvang van het onderwijsgebruik uitgedrukt in een aantal klokuren; b. de aanduiding van de gymnastiekruimte of -ruimten waarin het gebruik wordt gewenst; c. de tijden waarop het onderwijsgebruik gedurende een schoolweek wordt gewenst. 2. De jaarlijkse opgave van het gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte als bedoeld in het eerste lid wordt beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 19, met dien verstande dat op de afhandeling van een dergelijke aanvraag het bepaalde in dit artikel van toepassing is. 3. Het college stelt jaarlijks 6 weken voor einde schooljaar op basis van de ingediende opgaven een voorstel tot inroostering voor het volgend schooljaar vast van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte. 4. Het college neemt bij de vaststelling van het voorstel tot inroostering het volgende in acht: a. de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte, zoals opgenomen in bijlage I, deel B; b. het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van een gymnastiekruimte wordt voor de betreffende school het eerste ingeroosterd voor die gymnastiekruimte; c. het gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één gymnastiekruimte. 5. Het voorstel tot inroostering vermeldt per school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs de volgende gegevens: a. het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd in een gymnastiekruimte; b. de aanduiding van de gymnastiekruimte waarin en de tijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt; c. een nadere onderverdeling van het aantal klokuren per gymnastiekruimte wanneer het gebruik in meer dan één gymnastiekruimte plaatsvindt; d. voor zover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat ingevolge de Beleidsregel bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en speciaal basisonderwijs voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt, wordt vermeld hoeveel klokuren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school. Het college neemt het aantal klokuren als bedoeld in dit lid onder d slechts op in het voorstel tot inroostering voor zover daarvoor nog capaciteit 16/18

38 beschikbaar is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik dat voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt. 6. Het voorstel tot inroostering wordt door het college binnen twee weken na vaststelling toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. De bevoegde gezagsorganen worden daarbij uitgenodigd voor een overleg over het voorstel. Dit overleg vindt plaats binnen twee weken na toezending van het voorstel. In het overleg worden de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorstel tot inroostering. 7. Met inachtneming van de reacties van de bevoegde gezagsorganen stelt het college 1 week voor einde schooljaar, de definitieve inroostering vast van het gebruik van de gymnastiekruimte voor het volgende schooljaar. Indien het college daarbij afwijkt van een of meer in het overleg als bedoeld in het zesde lid naar voren gebrachte reacties, dan wordt dit gemotiveerd. 8. Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van het college over de inroostering in de beschikbare gymnastiekruimten van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende schooljaar. 17/18

39 HOOFDSTUK 7 Overgangs- en slotbepalingen Artikel 32 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college. Artikel 33 Indexering De in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen -op basis van de in bijlage IV opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling- worden jaarlijks automatisch geïndexeerd conform de actuele VNGindexeringspercentages. Artikel 34 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die van bekendmaking en heeft terugwerkende kracht tot en met 1 januari Artikel 35 Intrekking oude regeling De Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Asten 2011 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari Artikel 36 Citeertitel De verordening kan worden aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Asten /18

40 Bijlage I Beoordelingscriteria noodzaak aangevraagde voorzieningen Deel A - Lesgebouwen De voorzieningen genoemd onder A.2 (vervangende bouw), A.3.1 (uitbreiding met één of meer leslokalen) en A.3.2 (uitbreiding met een speellokaal) worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden kan dit, na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college plaatsvinden. A.1 Nieuwbouw Noodzaak van nieuwbouw is aanwezig als: a. de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt; b. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en: b1. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 10 jaar kunnen worden verwacht, of b2. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 4 jaar kunnen worden verwacht, en c. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en d. het onmogelijk is om door medegebruik binnen meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren. A.2 Vervangende bouw De noodzaak van vervangende bouw is aanwezig als: a. op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat onderhoud of aanpassing niet zal leiden tot de gewenste levensduurverlenging van ten minste 10 jaar; b. dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie; c. dit het gevolg is van ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening en: c1. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 10 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of c2. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 4 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en d. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en e. het onmogelijk is om door medegebruik binnen meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren. A.3 Uitbreiding A.3.1 Uitbreiding schoolgebouw De noodzaak van het uitbreiden van een schoolgebouw is aanwezig als: a. de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit van een schoolgebouw van een school voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs kleiner is dan de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte en het verschil tussen de capaciteit en de ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs, gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en b. daarnaast:

41 2 b1. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens tien jaar kunnen worden verwacht, b2. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vier jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of b3. de prognose op basis van de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat het aantal leerlingen dat aanwezig is niet voor ten hoogste vier jaar binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest, en c. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en d. het onmogelijk is om door medegebruik binnen meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren. A.3.2 Uitbreiding basisschool en speciale school voor basisonderwijs met een speellokaal De noodzaak van het uitbreiden met een speellokaal is aanwezig als: a. tot een school voor speciaal basisonderwijs minstens twaalf kinderen jonger dan zes jaar of tot een school of afdeling van een school voor speciaal onderwijs kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten; b. de school volgens een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat de school minstens tien jaar zal blijven bestaan; c. in het schoolgebouw geen speellokaal aanwezig is; d. medegebruik van een speellokaal of lokaal bewegingsonderwijs binnen 300 meter onmogelijk is, en e. het naar oordeel van het college onmogelijk is om tegen redelijke kosten inpandig een speellokaal te realiseren door gebruik te maken van een bestaand verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte. A.4 In gebruik nemen van een bestaand gebouw De noodzaak van het in gebruik nemen van een gebouw is aanwezig als: a. de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of als het huidige gebouw moet worden vervangen of uitgebreid; b. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en: b1. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens tien jaar kunnen worden verwacht, of b2. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vier jaar kunnen worden verwacht, en c. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school; d. het onmogelijk is om door medegebruik binnen meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren, en e. de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervangende bouw of uitbreiding. A.5 Verplaatsen tijdelijk gebouw De noodzaak van het verplaatsen van een tijdelijk gebouw is aanwezig als: a. er op basis van een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor minstens vier jaar is, waarin een beschikbaar leeg of leegkomend tijdelijk gebouw kan voorzien; b. er binnen meter hemelsbreed geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school; -artikelen-

42 3 c. het onmogelijk is om binnen een meter hemelsbreed door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren, en d. de kosten van het verplaatsen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en voor dezelfde tijdsduur. A.6 Terrein De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als het college heeft ingestemd met een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1 tot en met 4, en de oppervlakte van het bestaande terrein niet voldoende is om deze voorziening te realiseren. De oppervlakte van het terrein moet voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in bijlage III, deel D. A.7 Eerste inrichting 1. De noodzaak van de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair ontstaat wanneer een eerste voorziening wordt toegekend en wanneer er een voorziening wordt toegekend die uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school tot gevolg heeft en deze niet voor 1 januari 2015 is bekostigd. 2. De noodzaak van eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van een speellokaal is aanwezig als een basisschool wordt uitgebreid met een speellokaal. 3. Bij fusie van scholen wordt uitsluitend uitbreiding van eerste aanschaf van onderwijsleerpakket, meubilair toegekend als het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijk aan de fusie deelnemende scholen. A.8 Medegebruik 1. De noodzaak van medegebruik van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs, is aanwezig als het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte: a. gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en b. een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat de overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte voor minimaal twee jaar noodzakelijk is. 2. Bepalend bij het beoordelen van de beschikbaarheid van een gebouw of ruimte voor medegebruik is een afstand van ten hoogste meter hemelsbreed. 3. Medegebruik blijft beperkt tot ten hoogste twee gebouwen. A.9 Herstel van constructiefouten De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden. A.10 Vervangen of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd. Deel B - Voorzieningen voor lokalen bewegingsonderwijs B.1 Nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming. De noodzaak van: a. nieuwbouw is aanwezig als de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt; b. vervangende nieuwbouw is aanwezig op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat onderhoud of aanpassen -artikelen-

43 4 niet zal leiden tot de gewenste levensduurverlenging van 20 jaar of dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie; c. uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als de oppervlakte van de zaal kleiner is dan 140 vierkante meters en het effectief gebruik van het lokaal daardoor belemmerd wordt, of d. het in gebruik nemen van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als: d1. de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt; d2. het huidige gebouw overeenkomstig onderdeel b voor vervanging in aanmerking komt; of d3. de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervangende bouw, en e. het onmogelijk is gebruik te maken van één of meer lokalen bewegingsonderwijs of van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende lokalen bewegingsonderwijs voor: e1. een school voor basisonderwijs, bij noodzakelijk gebruik van: ten minste 20 klokuren binnen 1 km hemelsbreed; ten minste 15 klokuren binnen 3,5 km hemelsbreed, of ten minste 5 klokuren binnen 7,5 km hemelsbreed of e2. een school voor voortgezet onderwijs bij noodzakelijk gebruik waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde lokalen bewegingsonderwijs geen ruimte is, en een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat gedurende ten minste tien jaar de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is, aanwezig zijn of verwacht kunnen worden. B.2 Terrein De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als voor het realiseren van de nieuwbouw of de uitbreiding geen of onvoldoende terrein aanwezig is. B.3 Eerste inrichting De noodzaak van eerste inrichting bewegingsonderwijs is aanwezig als: a. nieuwbouw, uitbreiding of ingebruikneming bestaand lokaal bewegingsonderwijs voor de school is goedgekeurd, en b. voor de desbetreffende groepen leerlingen van het basisonderwijs of speciaal basisonderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt of voor de desbetreffende leerlingen van het voortgezet onderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt. B.4 Huur van een sportterrein school voor voortgezet onderwijs De noodzaak van huur van een sportveld is aanwezig als het lesrooster buitensport vermeldt, het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld en medegebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag onmogelijk is. B.5 Medegebruik De noodzaak van medegebruik is aanwezig als het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren bewegingsonderwijs zodanig is dat daarvoor binnen de op dat moment in gebruik zijnde lokalen bewegingsonderwijs geen plaats is. B.6 Herstel constructiefouten De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden. B.7 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden -artikelen-

44 5 De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd. -artikelen-

45 6 Bijlage II Prognosecriteria A. Algemeen 1. Een prognose van het aantal te verwachten leerlingen van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs wordt gemaakt voor een periode van minstens vijftien jaar, met als eerste jaar het jaar waarin de start van de bekostiging wordt gewenst (de prognoseperiode). 2. De prognose omvat gegevens voor minstens een periode van zes jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar dat voorafgaat aan het indienen van de aanvraag. De prognose is niet meer dan twee jaar oud. Als basis voor de prognose mag gebruik gemaakt worden van de omvang van de basisgeneratie voor het basisonderwijs zoals het meest recent berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek of het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. 3. Een prognose wordt schriftelijk aangeleverd en bevat in ieder geval de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode, een beschrijving van de gebruikte programmatuur en een onderbouwing van de aannames waarop de prognose is gebaseerd. B. Voedingsgebied 1. Het voedingsgebied van een school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is of zal zijn. 2. De prognose voor een basisschool bevat in ieder geval een beschrijving van het voedingsgebied op wijkniveau. Bij een speciale school voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs kan, als het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend. 3. Voor zover het voedingsgebied kleiner is dan de hele gemeente wordt beredeneerd aangegeven welke berekeningen op de basisgeneratie zijn toegepast. C. Prognose school voor basisonderwijs De prognose van een school voor basisonderwijs geeft per jaar inzicht in het te verwachten aantal leerlingen van de school of nevenvestiging waarbij rekening wordt gehouden met: a. het voedingsgebied; b. de bevolking in het voedingsgebied, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen; c. de woningvoorraad en wijzigingen daarin, inclusief een eventuele wijziging van het voedingsgebied; d. veranderingen als gevolg van migratie, sterfte en geboorte in de leeftijdsgroepen, bedoeld onder b; e. veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad; f. de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de basisschool, en g. het onderwijs dat wordt gegeven. D. Prognose school voor voortgezet onderwijs De prognose van een school voor voortgezet onderwijs moet inzicht geven in: a. de gemeente van herkomst van de leerlingen b. het voedingsgebied; c. de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de basisschool; d. de basisgeneratie 4 tot en met 11 jaar + 30 procent van de 12 jarigen, en e. de plaats waar het onderwijs moet worden gegeven. -artikelen-

46 7 Bijlage III Criteria vaststellen capaciteit, ruimtebehoefte en aanvullende ruimtebehoefte De criteria voor de oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen: - deel A vaststellen capaciteit - deel B Vaststellen ruimtebehoefte - deel C Vaststellen aanvullende ruimtebehoefte Deel A Vaststellen capaciteit A.1 Uitgangspunten De capaciteit van de afzonderlijke gebouwen wordt op basis van onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van een school besluiten tot het verminderen van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, als de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet voor onderwijskundige, culturele, maatschappelijke (waaronder kinderopvang) of recreatieve doeleinden. Als een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd. A.1.1 School voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs 1. De capaciteit van een gebouw voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in de bruto vloeroppervlakte van het gebouw en bepaald overeenkomstig bijlage III, deel E. De capaciteit van ieder gebouw wordt afzonderlijk vastgesteld. 2. De bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw van het voortgezet onderwijs wordt vermeerderd met de bruto vloeroppervlakte van de lokalen bewegingsonderwijs. 3. Als sprake is van een schoolgebouw met een bruto-netto-verhouding in de oppervlakte die sterk afwijkt van de sinds 1 januari 1997 gerealiseerde schoolgebouwen, kan het schoolbestuur een verzoek indienen tot vaststelling van een fictieve bruto vloeroppervlakte als grondslag voor de capaciteitsbepaling. A.1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard De capaciteit van dislocaties wordt overeenkomstig bijlage III, deel E, vastgesteld. A.1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties Als een schoolbestuur voornemens is een hoofdvestiging, nevenvestiging of dislocatie af te stoten, wordt in overleg met het college vastgesteld welk gebouw wordt afgestoten. A.1.4 Terrein Het terrein omvat het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Als de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd. A.1.5 Inventaris Voor de inventaris geldt als uitgangspunt dat op 1 januari 2015 alle scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en voortgezet onderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair. De bruto vloeroppervlakte van de school is de basis voor het vaststellen van de omvang van de aanwezige inventaris. A.1.6 Lokalen bewegingsonderwijs -artikelen-

47 8 A Lokalen bewegingsonderwijs. De capaciteit van een lokaal bewegingsonderwijs bedraagt 40 klokuren. A Terrein De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande lokalen bewegingsonderwijs gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd. A Inventaris De inventaris aanwezig op 1 januari 2015 wordt geacht voldoende te zijn. Deel B Vaststellen ruimtebehoefte B.1 Lesgebouwen B.1.1 School voor basisonderwijs 1. De ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen en omvat een speellokaal. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom. 2. De basisruimtebehoefte wordt berekend met de formule: B = ,03 * L, waarbij: B = Basisruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meter. L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven. 3. De toeslag wordt berekend met de formule: T = 1,40 * G, waarbij: T = Toeslag in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meter. G = Gecorrigeerde gewichtensom, welke als volgt wordt bepaald: 1. bepaal de (ongecorrigeerde) gewichtensom (= het totaal van alle gewichten van alle ingeschreven leerlingen); 2. verminder de ongecorrigeerde gewichtensom met een getal ter grootte van 6 procent van het aantal ingeschreven leerlingen, waarbij de gewichtensom niet kleiner dan 0 mag worden. De uitkomst wordt afgerond op een geheel getal; 3. als de dan verkregen gewichtensom meer bedraagt dan 80 procent van het aantal ingeschreven leerlingen wordt de gewichtensom vastgesteld op 80 procent van het aantal ingeschreven leerlingen. B.1.2 School voor voortgezet onderwijs 1. De ruimtebehoefte voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoeftemodel. De totale ruimtebehoefte van een instelling voor voortgezet onderwijs is het totaal van twee componenten, te weten: a. een leerlinggebonden component, en b. een vaste voet. 2. De leerlinggebonden component wordt berekend door de in tabel 2.a opgenomen bruto vloeroppervlakten per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen dat op de school voor voortgezet onderwijs staat ingeschreven. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, de leerweg of de sector die de leerling volgt. 3. De vaste voet is opgenomen in tabel 2.b. De vaste voet voor de hoofdvestiging van de instelling is 980 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Voor een nevenvestiging die -artikelen-

48 9 op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak geldt een afzonderlijke vaste voet van 550 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Een tijdelijke nevenvestiging komt niet in aanmerking voor een vaste voet. Naast de vaste voet per instelling wordt per instelling een vaste voet toegekend op de vestiging voor die sectoren waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aangeboden. 4. De ruimtebehoefte van een school voor voortgezet onderwijs is de som van: a. de uitkomst van de vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met de bijbehorende normoppervlakten; b. de vaste voet per instelling; c. als dit van toepassing is, een vaste voet per sector, uitgedrukt in bruto vierkante meter, en d. als dit van toepassing is, een vaste voet voor een afdeling praktijkonderwijs. 5. De ruimtebehoefte van een school voor praktijkonderwijs is de som van: a. de uitkomst van de vermenigvuldiging van het aantal leerlingen met de bijbehorende normoppervlakten, en b. de vaste voet voor praktijkonderwijs. 6. Als dit noodzakelijk is voor het bepalen van de omvang van de toekenning, kan op basis van deze normering de leegstand in onderwijsruimten binnen een gebouw voor voortgezet onderwijs worden bepaald. Het ruimtebehoeftemodel kent geen afzonderlijke normering voor een orthopedagogisch didactisch centrum. Tabel 2.a Berekening leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs Onderwijssoort Leerweg 1 Ruimtetype BVO/leerling Onderbouw (leerjaar 1 en 2) - Algemeen 6,18 Bovenbouw AVO/VWO - Algemeen 5,85 Bovenbouw theoretische leerweg TLW Algemeen 6,41 - LWOO Algemeen 7,07 Bovenbouw techniek GLW Algemeen 5, Specifiek 5,47 - BLW Algemeen 4, Specifiek 8,99 - LWOO Algemeen 4, Specifiek 12,72 Bovenbouw economie GLW Algemeen 5, Specifiek 0,89 - BLW Algemeen 5, Specifiek 2,25 - LWOO Algemeen 5,85 Specifiek 3,06 1 TLW = theoretische leerweg LWOO = leerwegondersteunend onderwijs GLW = gemengde leerweg BLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-) -artikelen-

49 10 Bovenbouw zorg/welzijn GLW Algemeen 5,33 Specifiek 2,10 BLW Algemeen 4,71 Specifiek 4,22 LWOO Algemeen 4,85 Specifiek 5,53 Bovenbouw landbouw GLW Algemeen 5,94 Specifiek 0,78 BLW Algemeen 5,37 Specifiek 2,34 LWOO Algemeen 5,03 Specifiek 4,69 Praktijkonderwijs Algemeen 4,41 Specifiek 7,72 Tabel 2.b Vaste voet per instelling voor het berekenen van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs Onderwijssoort Ruimtetype Vaste voet Hoofdvestiging Algemeen 980 Nevenvestiging met spreidingsnoodzaak Algemeen 550 Tijdelijke nevenvestiging 0 VMBO-techniek BLW Specifiek 299 VMBO-economie BLW Specifiek 196 VMBO-zorg/welzijn BLW Specifiek 168 VMBO-landbouw BLW Specifiek 117 Praktijkonderwijs Algemeen 306 B.2 Lokalen bewegingsonderwijs 1. De ruimtebehoefte van een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld: a. voor een school voor basisonderwijs, op 1,5 klokuur per week per groep ` leerlingen 6 jaar en ouder; b. voor een speciale school voor basisonderwijs op 2,25 klokuur per week per groep leerlingen 6 jaar en ouder, en c. als het schoolgebouw niet beschikt over een speellokaal, op 3,75 klokuur per week voor de leerlingen 4 en 5 jaar. 2. Bij een school voor voortgezet onderwijs wordt de ruimtebehoefte bepaald op basis van het aantal lestijden bewegingsonderwijs. Hiervoor geldt als maximum het aantal lesuren dat overeenkomstig tabel 3 van het ruimtebehoeftemodel is berekend. Deze berekening is als volgt: (aantal leerlingen * 32 * vierkante meter bruto vloeroppervlakte bewegingsonderwijs per leerling) 460. Voor het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen * 32 * vierkante meter bruto vloeroppervlakte bewegingsonderwijs per leerling) artikelen-

50 11 Tabel 3 Uitgangspunten vaststellen ruimtebehoefte lokaal bewegingsonderwijs voortgezet onderwijs Onderwijssoort Leerweg BVO per leerling Onderbouw (leerjaar 1 en 2) - 1,66 Bovenbouw AVO/VWO - 0,78 Bovenbouw theoretische leerweg TLW 1,11 - LWOO 1,26 Bovenbouw techniek GLW 1,11 - BLW 1,38 - LWOO 1,57 Bovenbouw economie GLW 1,11 - BLW 1,38 - LWOO 1,57 Bovenbouw zorg/welzijn GLW 1,11 - BLW 1,38 - LWOO 1,57 Bovenbouw landbouw GLW 1,11 - BLW 1,38 - LWOO 1,57 Praktijkonderwijs - 1,99 Deel C Vaststellen aanvullende ruimtebehoefte /De bepaling van de omvang van de toekenning C.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gedurende minstens tien jaar blijft bestaan. C.1.1 Nieuwbouw, of vervangende nieuwbouw De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw of vervangende nieuwbouw wordt overeenkomstig deel B vastgesteld. C.1.2 Overige voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen 1. Uitbreiding, uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, ingebruikneming of medegebruik wordt voor een: a. school voor basisonderwijs of speciaal basisonderwijs vastgesteld als het verschil tussen de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan de drempelwaarde van: a1. 55 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening -artikelen-

51 12 basisonderwijs; a2. 50 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening speciaal basisonderwijs; b. school voor voortgezet onderwijs wordt vastgesteld als het verschil tussen de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan tien procent van de bestaande capaciteit met een minimum van 100 vierkante meter. Medegebruik wordt vastgesteld op het verschil tussen de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte en de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit verhoogd met 10%. 2. Voor een speciale school voor basisonderwijs bedraagt de bruto vloeroppervlakte van een speellokaal, in aanvulling op het aantal meters bruto vloeroppervlakte bedoelt in het eerste lid, 90 vierkante meter. C.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De ruimtebehoefte van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt op dezelfde wijze vastgesteld als de ruimtebehoefte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen. Een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening is voor minstens vier jaar en tien jaar noodzakelijk. Voor het vaststellen van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening moet het verschil: a. bij een school voor basisonderwijs of speciaal basisonderwijs ten minste 40 vierkante meter bruto vloeroppervlakte bedragen, en b. bij een school voor voortgezet onderwijs voldoen aan het gestelde onder C.1.2, eerste lid, onder b. C.3 Overige voor blijvend gebruik of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De omvang van een goedgekeurde voorziening: a. voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en de minimumnormen, bedoeld in deel D. b. eerste aanschaf van: b1. onderwijsleerpakket en meubilair, of uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair voor een school basisonderwijs en een speciale school voor basisonderwijs, en b2. leer- en hulpmiddelen en meubilair, of uitbreiding van de eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair voor een school voor voortgezet onderwijs, is gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening. c. tegemoetkoming in eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair voor een school voor voortgezet onderwijs als gevolg van een inpandige aanpassing waarbij algemene of specifieke ruimte wordt omgezet in specifieke of werkplaatsruimte bedraagt het verschil tussen de vergoeding voor eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor eerste inrichting van de te creëren ruimte. d. herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. C.4 Lokalen bewegingsonderwijs 1. De omvang van de goedgekeurde voorziening nieuwbouw, vervangende nieuwbouw en uitbreiding met een lokaal bewegingsonderwijs wordt: a. voor een school voor basisonderwijs en een speciale school voor basisonderwijs vastgesteld op het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en het overeenkomstig B.2, eerste lid, vastgestelde -artikelen-

52 13 ruimtebehoefte, en b. voor een school voor voortgezet onderwijs vastgesteld op de overeenkomstig B.2, tweede lid, vastgestelde ruimtebehoefte als de uitbreiding groter of gelijk is dan tien procent van de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit. 2. De omvang van de goedgekeurde voorziening uitbreiden van een lokaal bewegingsonderwijs van een school voor basisonderwijs en speciaal basisonderwijs wordt vastgesteld op de minimaal noodzakelijke aanvullende vloeroppervlakte om te kunnen voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in deel D, onder D De omvang van de goedgekeurde voorziening terrein, of uitbreiding van het terrein, voor een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld op de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het lokaal, of de uitbreiding van het lokaal te realiseren. 4. De omvang van de goedgekeurde voorziening aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair wordt overeenkomstig bijlage IV bepaald als een lokaal bewegingsonderwijs in gebruik wordt genomen door andere leerlingen dan waarvoor het lokaal oorspronkelijk is bedoeld of wordt uitgebreid. 5. De omvang van de goedgekeurde voorziening herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de feitelijke kosten voor de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. Deel D Minimumnormen bij het realiseren van nieuwe voorzieningen D.1 Terreinoppervlakte Voor een school voor basisonderwijs en een speciale school voor basisonderwijs geldt voor het verharde gedeelte (speelplaats) een minimum terreinoppervlakte van 3 vierkante meter per leerling, met een minimum van 300 vierkant meter netto. Vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 vierkante meter netto. D.2 Speellokaal Een speellokaal heeft een minimum van 90 vierkante meter netto. D.3 Lokaal bewegingsonderwijs 1. De netto vloeroppervlakte van een lokaal bewegingsonderwijs is minstens 252 vierkante meter netto en de hoogte minstens 5 meter. 2. Een lokaal bewegingsonderwijs bevat minstens twee kleedruimten met een was- of douchegelegenheid. Deel E Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van schoolgebouwen E.1 Meetinstructie voor schoolgebouwen De bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw wordt vastgesteld volgens NEN E.2 Aanvulling op de meetinstructie voor de schoolgebouwen E.2.1 Speciaal basisonderwijs 1. De in- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend. 2. De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs wordt toegekend aan het lesgebouw. 3. Bij scheidingswanden tussen lesgebouwen en in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs, wordt de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie. E.2.2 Voortgezet onderwijs De bruto oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende beloopbare binnenruimten. De bruto vloeroppervlakte wordt gemeten -artikelen-

53 14 op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies die de ruimten omhullen. Tot de bruto oppervlakte behoren eveneens: a. de oppervlakte van trapgaten, liftschachten, en leidingschachten op elk vloerniveau, en b. de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen, voor zover groter dan 0,5 vierkante meter. E.2.3 Uitzonderingen 1. De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft in ieder geval luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen. 2. Open brand-of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto oppervlakte niet meegerekend. 3. Niet beloopbare kelders en zolders worden niet meegerekend. -artikelen-

54 15 Bijlage IV Normbedragen voor vergoeding 2014 en indexering Deel A Indexering De normbedragen in deel B worden jaarlijks aangepast in overeenstemming met de onderstaande systematiek van prijsbijstelling: A.1 Nieuwbouw en uitbreiding MEV, jaar t, bruto investeringen door bedrijven in woningen (bron: CPB, Middelen en bestedingen) * Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t, tweede kwartaal (bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw) Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t-1, tweede kwartaal (bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw) * MEV, jaar t+1, bruto investeringen door bedrijven in woningen (bron: CPB, Middelen en bestedingen) A.2 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair MEV, jaar t, prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector) * Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t, per 1 juli (bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar t) Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t-1, per 1 juli (bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar t-1) * MEV, jaar t+1 prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector) artikelen-

55 16 Deel B Normbedragen Alle in dit deel genoemde bedragen (prijspeil 2014) zijn inclusief BTW. A. Nieuwbouw met permanente bouwaard A.1 Kostencomponenten nieuwbouw 1. De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in de volgende kostencomponenten: a. kosten voor terrein; b. bouwkosten; c. toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw; d. als het een school voor voortgezet onderwijs betreft, toeslag paalfundering; e. als het een speciale school voor basisonderwijs betreft een toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal. 2. Als vervangende nieuwbouw wordt gecombineerd met het uitbreiden van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen bedoeld in paragraaf B. A.2 Kosten voor terreinen Het benodigde bouwrijpe terrein wordt door de gemeente, eventueel na aankoop, om niet aan het schoolbestuur beschikbaar gesteld en het juridisch eigendom wordt aan hen overgedragen. De kosten van een terrein worden opgenomen op het programma, zowel bij aankoop van een terrein als in de situatie dat de gemeente een terrein beschikbaar stelt. De kosten voor het terrein worden bepaald op de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Bij vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats als het oude gebouw behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen. A.3.1 Bouwkosten 1. Tot de bouwkosten behoren: a. de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering, en b. de kosten van de aanleg en inrichting van het schoolterrein. 2. De vergoeding bestaat uit een startbedrag, inclusief een aantal vierkante meters, en een bedrag per vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Met deze vergoedingsbedragen moet de in overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd. A.3.2 Bouwkosten school voor basisonderwijs De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen: Startbedrag voor de realisatie van de eerste 350 m 2 bvo ,57 Voor elke volgende m 2 bvo 1.140,89 A.3.3 Bouwkosten speciale school voor basisonderwijs De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen: Startbedrag voor de realisatie van de eerste 670 m 2 bvo, ,73 waarin niet Voor elke volgende m 2 bvo, waarin niet begrepen een 1.194,66 eventueel speellokaal Toeslag voor elk speellokaal ,11 A.3.4 Bouwkosten school voor voortgezet onderwijs 1. Er is geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding. 2 Onder m 2 bvo wordt hier en verder verstaan: vierkante meter bruto vloeroppervlakte. -artikelen-

56 17 2. De sectieafhankelijke kosten bestaan voor projecten per schoolgebouw vanaf 460 vierkante meter bruto vloeroppervlak uit een vast bedrag per voorziening en een vast bedrag per sectie. 3. Voor projecten kleiner dan 460 vierkante meter bruto vloeroppervlakte worden geen sectieafhankelijke kosten per project toegekend. Deze kosten zijn namelijk opgenomen in de bedragen voor de ruimteafhankelijke kosten per vierkante meter bruto vloeroppervlakte. 4. De bedragen zijn opgenomen in de tabel met vaste bedragen per vierkante meter bruto vloeroppervlakte en vaste bedragen per voorziening. 5. Voor het berekenen van de vergoeding voor de: a. ruimteafhankelijke kosten wordt het overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aantal vierkante meter per type ruimte van de voorziening, vermenigvuldigd met onderstaande bedragen per ruimtesoort: < 460 m 2 > 460 <2.500 m 2 > m 2 Algemene en specifieke ruimte 1.784, , ,93 Werkplaatsen 1.743, , ,24 > m 2 Werkplaatsen consumptief 2.116, , ,86 b. sectieafhankelijke kosten wordt de vergoeding voor de algemene vaste voet of de vaste voet voor de algemene sectie of de werkplaatssectie, afhankelijk van de secties waaruit de overeenkomstig bijlage III, deel C, toegekende voorziening bestaat, verhoogd met de onderstaande bedragen: <460m2 > 460 <2.500 m 2 Algemene en specifieke ruimte 0, ,40 Werkplaatsen, exclusief 0, , ,49 consumptief Werkplaatsen consumptief 0, ,53 6. Tot de algemene en specifieke ruimte behoren: a. (uiterlijke) verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie, en b. handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren. 7. Tot de werkplaatsen behoren: a. techniek algemeen: 1. Bouwtechniek; 2. Machinale houtbewerking; 3. Meten; 4. Elektrotechniek; 5. installatietechniek; 6. lasserij; 7. Metaal; 8. Motorvoertuigentechniek, en 9. Mechanische techniek; b. consumptief: werkplaats consumptieve techniek; c. grafische techniek: werkplaats grafische techniek, en d. landbouw: groen-praktijk. 8. De overige ruimten behoren tot de categorie algemene ruimte. A.3.5 Toeslag paalfundering school voor voortgezet onderwijs 1. Voor de school voor voortgezet onderwijs is het bedrag van de normkosten gebaseerd op een standaardlocatie. Voor de volgende aanvullende investeringskosten wordt, indien noodzakelijk, een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld: a. paalfundering, en b. bemaling. -artikelen-

57 18 2. De aanvullende vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte in relatie met de omvang van de bouw in bruto vloeroppervlakte en wordt bepaald op basis van de volgende formules: Nieuwbouw en uitbreiding < 1000 m 2 Paallengte 1 tot 15 meter 3.283,18 + ( 17,23 * A) Paallengte 15 tot 20 meter 3.495,36 + ( 29,24 * A) Paallengte 20 meter of langer 3.902,46 + ( 52,14 * A) Uitbreiding >= 1000 m 2 Paallengte 1 tot 15 meter 4.009,36 + ( 6,03 * A) Paallengte 15 tot 20 meter 5.229,55 + ( 15,66 * A) Paallengte 20 meter of langer 7.941,51 + ( 31,66 * A) 3. Als de grondwaterstand minder dan 1 meter onder het maaiveld ligt, is bemaling noodzakelijk en wordt een aanvullend bedrag per vierkante meter goedgekeurde terreinoppervlakte toegekend. De vergoeding bedraagt 11,18 per vierkante meter terrein. A.3.6 Toeslag voor herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw school voor primair en speciaal of voortgezet speciaal onderwijs. 1. Als de vervangende nieuwbouw voor een school voor basisonderwijs of speciaal onderwijs plaatsvindt op dezelfde plaats, moet het desbetreffende terrein, nadat het bestaande gebouw is gesloopt, worden hersteld en moeten de leerlingen verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie. De genormeerde vergoeding voor deze kosten is gebaseerd op een vast bedrag per vierkante meter bruto vloeroppervlakte. 2. De vergoeding voor een basisschool en een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen: Permanente bouw per m 2 bvo 46,25 Tijdelijke bouw per m 2 bvo 31,74 B. Uitbreiding met permanente bouwaard B.1 Reikwijdte Deze paragraaf is van toepassing op de uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard van een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs tot 1035 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Op overige uitbreidingen is paragraaf A overeenkomstig van toepassing. B.2 Kosten terrein Als uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, is het bepaalde in A.2 overeenkomstig van toepassing op het vaststellen van de kosten voor het voor uitbreiding benodigde terrein. B.3.1 Bouwkosten 1. Tot de bouwkosten behoren: a. de bouwkosten van het gebouw, en b. kosten voor extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. 2. De vergoeding bestaat uit een startbedrag, inclusief een aantal vierkante meters, en een bedrag per vierkante meter. Met deze vergoedingsbedragen moet de overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd. B.3.2 Bouwkosten school voor basisonderwijs De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Startbedrag bij uitbreidingen van 115 m 2 bvo of ,04 groter -artikelen-

58 19 Startbedrag bij uitbreidingen van 55 tot 115 m 2 bvo ,70 Voor elke volgende m 2 bvo 1.300,53 B.3.3 Bouwkosten speciale school voor basisonderwijs De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Startbedrag bij uitbreidingen van 105 m 2 bvo of ,24 groter Startbedrag bij uitbreidingen van 50 tot 105 m 2 bvo ,83 Voor elke volgende m 2 bvo, waarin niet begrepen een 1.326,45 eventueel speellokaal Toeslag voor elk afzonderlijk speellokaal (90 m 2 bvo) ,33 in combinatie met uitbreiding van de school Vergoeding voor elk afzonderlijk speellokaal, zonder ,42 gelijktijdige uitbreiding van de school B.3.4 Toeslag paalfundering school voor voortgezet onderwijs Het bepaalde in A.3.5 is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de omvang van de vergoeding voor paalfundering en bemaling bij uitbreiding. B.3.5 Toeslag voor het herstel van het terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde plaats Het bepaalde in A.3.6 is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de omvang van de vergoeding voor het herstel van terrein en verhuizing bij uitbreiding. C. Tijdelijke voorziening C.1 Vergoedingsbedragen tijdelijke voorzieningen 1. De vergoedingsbedragen voor tijdelijke voorzieningen zijn afgestemd op de investeringslasten van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen: a. nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie; b. uitbreiding van een permanente hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw, en c. uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen. 2. In aanvulling op het eerste lid wordt rekening gehouden met het bekostigen van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw. C.2 Kosten voor terreinen Als een tijdelijke voorziening niet gerealiseerd kan worden op het aanwezige terrein, worden de kosten voor het benodigde terrein bepaald overeenkomstig A.2. C.3.1 Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie De vergoeding voor een tijdelijke voorziening bestaat uit een startbedrag en een bedrag per vierkante meter. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de kosten van herstel en inrichting van terreinen, de kosten van paalfundering en de eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen. C.3.2 Vergoeding basisschool en speciale school voor basisonderwijs De vergoeding voor een basisschool en een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen: Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m 2 bvo of groter ,88 -artikelen-

59 20 Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m 2 bvo ,26 Voor elke volgende m 2 bvo 933,03 C.3.3 Vergoeding school voor voortgezet onderwijs De vergoeding voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald op basis van de vergoedingsformule 567,99 * A ,94, waarbij A het overeenkomstig bijlage III, deel C, bepaalde aantal vierkante meter bruto vloeroppervlakte aan tijdelijke huisvesting is. C.4.1 Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen primair onderwijs 1. De vergoeding voor uitbreiding bestaande tijdelijke voorziening bestaat uit een startbedrag en een bedrag per vierkante meter. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen. 2. Paragraaf A is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen en voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen. C.4.2 Vergoeding basisschool en speciale school voor basisonderwijs De vergoeding voor een basisschool en een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen: Startbedrag bij uitbreiding van 80 m 2 bvo of groter ,49 Startbedrag bij uitbreiding van 40 tot 80 m 2 bvo ,66 Voor elke volgende m 2 bvo 977,65 C.5 Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen Huur van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en huur van een bestaand gebouw worden vergoed op basis van de werkelijke kosten. D. Eerste inrichting D.1.1 Uitbreiding onderwijsleerpakket en meubilair Bij nieuwbouw (eerste voorziening),uitbreiding met onderwijsleerpakket en meubilair wordt het uit te keren bedrag van de vergoeding bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding. D.1.2 Vergoeding basisschool De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen: Startbedrag ,32 Voor elke volgende m 2 bvo 133,98 D.1.3 Vergoeding speciale school voor basisonderwijs De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen: Startbedrag ,53 Naast het startbedrag voor elke volgende m 2 bvo 138,61 D.1.4 Vergoeding speellokaal speciale school voor basisonderwijs De vergoeding voor onderwijsleerpakket en meubilair voor de inrichting van een speellokaal voor een speciale school voor basisonderwijs bedraagt 7.415,30. D.2 School voor voortgezet onderwijs 1. De vergoeding voor eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair is gekoppeld aan de toe te kennen voorziening nieuwbouw, niet zijnde vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming, niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw. Aanspraak op deze vergoeding bestaat als de eerste inrichting nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd. De hoogte van de vergoeding wordt berekend door vast te stellen -artikelen-

60 21 het verschil tussen de al toegekende vergoeding en de vergoeding die is vastgesteld op basis van de te realiseren bruto vloeroppervlakte per ruimtetype. De hoogte van de vergoeding per ruimtetype wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Ruimtetype Functie m2 Algemeen 158,06 Specifiek (Uiterlijke) verzorging/mode en commercie Handel/verkoop/administratie Praktijkonderwijs 369,42 225,99 303,42 Werkplaatsen Techniek algemeen Consumptief Grafische techniek Landbouw 387,57 750, ,94 0,00 2. Als in plaats van uitbreiding van het schoolgebouw medegebruik van een voor een school bestemd gebouw wordt gevorderd, wordt inventaris slechts toegekend als de inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt of niet geschikt is. E. Lokalen bewegingsonderwijs E.1 Bouwkosten nieuwbouw 1. De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een lokaal bewegingsonderwijs met een bruto vloeroppervlakte van 455 vierkante meters bedraagt ,23 als deze op het schoolterrein gerealiseerd kan worden, of ,52 als deze op een afzonderlijk terrein gerealiseerd wordt. In deze vergoeding zijn opgenomen de kosten van fundering op staal en inrichting van het terrein. 2. Als paalfundering noodzakelijk is wordt een toeslag gegeven op basis van de volgende bedragen: Paallengte Vergoeding 1<15m ,01 15<20m ,46 >20m ,44 E.2 Uitbreiding Het bepaalde in E.1, eerste lid, is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor uitbreiding met een lokaal bewegingsonderwijs. Bij lokalen bewegingsonderwijs met een oefenvloer van 140 vierkante meter netto speeloppervlakte of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 vierkante meter. De hoogte van de vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Uitbreiding Normbedrag Paallengte 1 < 15 meter 15 < 20 meter > 20 meter 112 t/m 120 m , , , , t/m 150 m , , , ,70 E.3.1 OLP/meubilair school voor basisonderwijs en speciaal basisonderwijs De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs bedraagt ,54. E.3.2 Meubilair/leer- en hulpmiddelen school voor voortgezet onderwijs De vergoeding voor de eerste inrichting meubilair of leer- en hulpmiddelen voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Meubilair Leer- en hulpmiddelen Totaal Eerste lokaal Tweede lokaal 1.083, , , , , ,19 -artikelen-

61 22 Derde lokaal Oefenplaats 1 Oefenplaats ,67 0,00 0, , , , , , ,45 E.4 Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening Naast bewegingsonderwijs in een eigen lokaal van de school is ook bewegingsonderwijs mogelijk in een bestaand lokaal bewegingsonderwijs door middel van: a. medegebruik van een gebouw van een andere school of de gemeente, of b. huur van een gebouw van een commerciële exploitant. F. Vergoeding feitelijke kosten De vergoeding van de feitelijke kosten als bedoeld in artikel 4, tweede lid, wordt gebaseerd op de door het college goedgekeurde offerte en verhoogd met 8 procent voor de kosten van technische advisering, voor zover het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder b en c. G. Huur sportvelden 1. Een school voor voortgezet onderwijs maakt aanspraak op een vergoeding van de huur van een sportveld voor maximaal 8 weken per jaar. De vergoeding voor deze kosten bedraagt voor de periode van 8 weken 20,94 per klokuur. 2. Aanspraak op vergoeding als bedoeld in het eerste lid bestaat uitsluitend als de school voor voortgezet onderwijs niet beschikt over een eigen sportveld en geen gebruik maakt van een sportveld dat door de gemeente is gefinancierd. -artikelen-

62 23 Bijlage V Criteria voor het vaststellen van de prioriteit van de aangevraagde voorziening 1. Algemeen Prioriteiten worden vastgesteld als het overeenkomstig artikel 11 vastgestelde bekostigingsplafond onvoldoende is om alle aangevraagde voorzieningen die in aanmerking komen om te worden opgenomen op het programma te honoreren. Op basis van de gestelde prioriteiten wordt een rangorde vastgesteld van de voorzieningen waarvan is vastgesteld dat die voor bekostiging in aanmerking komen. Daarna wordt vastgesteld voor welke voorzieningen het bekostigingsplafond voldoende is en deze voorzieningen worden opgenomen op het programma. De voorzieningen die niet worden opgenomen op het programma worden op het overzicht geplaatst. 2. Onderscheid voorzieningen 1. Bij het stellen van de prioriteiten wordt onderscheid gemaakt in voorzieningen die noodzakelijk zijn: a. om capaciteitstekorten op te heffen, en b. om een adequaat niveau te handhaven. 2. Voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, onder a, vallen onder hoofdprioriteit 1. Het betreft de volgende voorzieningen: a. nieuwbouw, inclusief terrein; b. uitbreiding, indien van toepassing, inclusief terrein; c. in gebruik nemen bestaand gebouw, indien van toepassing, inclusief terrein; d. verplaatsen tijdelijke gebouwen; e. eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair of leer- en hulpmiddelen; f. uitbreiding eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair en g. medegebruik. 3. Voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, onder b, vallen onder hoofdprioriteit 2. Het betreft de volgende voorzieningen: a. vervangende nieuwbouw, indien van toepassing, inclusief terrein; b. herstel van een constructiefout, en c. herstel en vervanging in verband met schade. 4. De onder hoofdprioriteit 2 opgenomen voorziening vervangende nieuwbouw valt onder hoofdprioriteit 1 op het moment dat deze voorziening gecombineerd wordt met een uitbreiding van de capaciteit en de vervangende nieuwbouw noodzakelijk is omdat wordt voldaan aan het criterium genoemd onder in bijlage I, deel A, onder A Hoofd- en subprioriteit 1. Om te komen tot het vaststellen van de prioriteit wordt een onderverdeling gemaakt in hoofdprioriteit en sub-prioriteit. 2. Voor het vaststellen van de prioriteiten wordt voor de onder 2, eerste lid, onder a, genoemde voorzieningen de ruimtebehoefte vastgesteld overeenkomstig bijlage III, deel C. Deze voorzieningen omvatten zowel de schoolgebouwen als de lokalen bewegingsonderwijs. 3. Nadat de onderverdeling naar hoofdprioriteiten heeft plaatsgevonden moet worden vastgesteld welke voorzieningen in aanmerking komen om op het programma te worden geplaatst. Dit vindt plaats op basis van het vaststellen van de sub-prioriteit. Bij hoofdprioriteit 1 worden de volgende uitgangspunten gehanteerd om vast te stellen welke voorzieningen voor het plaatsen op het programma in aanmerking komen: a. als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen; b. vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen, en c. vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan lokalen bewegingsonderwijs en sportterreinen opheft. -artikelen-

63 Toelichting Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Asten 2015 Artikelsgewijze toelichting Artikel 1. Begripsbepalingen De begripsomschrijving bevoegd gezag en aanvrager omvatten alle bevoegde gezagsorganen die een volgens de wet bekostigde voorziening onderwijshuisvesting in stand houden die geheel of gedeeltelijk staat op het grondgebied van de gemeente (hoofdvestiging, nevenvestiging, tijdelijke nevenvestiging, dislocatie). Artikel 2. Omschrijving voorzieningen in de huisvesting Artikel 2 vermeldt de voorzieningen onderwijshuisvesting die op grond van de Wet op het primair onderwijs (WPO) en Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) door het bevoegd gezag bij het college kunnen worden aangevraagd. Deze hebben een limitatief karakter. Dit betekent dat het college deze niet kan inperken. Niet alleen voor de schoolgebouwen, maar ook voor de lokalen bewegingsonderwijs kan een voorziening huisvesting onderwijs worden aangevraagd. Voorzieningen die een bevoegd gezag wenst, maar die niet in de onderwijswetten zijn opgenomen, dus geen voorziening in de onderwijshuisvesting zijn, vallen buiten het bereik van deze verordening. Dit gaat om voorzieningen waarvoor het bevoegd gezag een vergoeding van de minister van OCW ontvangt via de rijksvergoeding materiële instandhouding (bijv. onderhoud, aanpassingen, vervangen cv-ketel, meubilair). Het college wijst een dergelijk aangevraagde voorziening af op grond van artikel 100, eerste lid, onder a, van de WPO, artikel 76k, onder a, van de WVO. In het kader van lokaal maatwerk heeft het college de vrijheid om aanvullende voorzieningen te bekostigen. Daarbij geldt dat de gemeenten geen uitgaven mogen doen voor een niet door de gemeente in stand gehouden school dan op grond van de wet (artikel 6 van de WPO en artikel 77 van de WVO). Voor het bekostigen van de voorzieningen die geen onderdeel uitmaken van de voorzieningen onderwijshuisvesting moet zodoende een andere juridische basis worden vastgesteld. Voor het bekostigen van deze voorzieningen geldt de Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Asten Onderdeel a. De voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen 1 Het begrip nieuwbouw omvat tevens het begrip vervangende nieuwbouw. 2 Uitbreiding is het gevolg van een toename van het aantal leerlingen op de school. Het bevoegd gezag komt voor het bekostigen van uitbreiding in aanmerking als wordt voldaan aan de in bijlage I opgenomen criteria (noodzaak van de voorziening) en de gevraagde uitbreiding gelijk of groter is dan de in bijlage III, deel C, opgenomen drempelwaarde. 3 Ingebruikgeving kan plaatsvinden als een aanvraag voor het bekostigen van de voorziening (vervangende) nieuwbouw of uitbreiding is ontvangen en het college een bestaand gebouw of een gedeelte daarvan beschikbaar heeft. Het kan gaan om een onderwijsgebouw dat geheel leeg staat en nog een onderwijsbestemming heeft, maar ook om een niet-onderwijsgebouw. Bij ingebruikgeving van een onderwijsgebouw of een niet-onderwijsgebouw moet het gebouw geschikt zijn of geschikt gemaakt worden voor het onderwijs van de betreffende school. Een schoolgebouw van een school voor basisonderwijs is bijv. niet automatisch geschikt voor het huisvesten van een speciale school voor basisonderwijs. Het in gebruik geven van een gebouw moet worden onderscheiden van medegebruik, zie 8. 4 Verplaatsing is alleen mogelijk van die lokalen die gelet op de bouwaard van het gebouw verplaatst kunnen worden. Dit betreft over het algemeen tijdelijke huisvesting die in semipermanente gebouwen is gerealiseerd. 5 Terrein is noodzakelijk voor het realiseren van nieuwbouw en kan noodzakelijk zijn bij vervangende nieuwbouw en uitbreiding. Of bij vervangende nieuwbouw en uitbreiding 1

64 terrein noodzakelijk is, is afhankelijk van de situering van de voorgenomen investering en de oppervlakte van het terrein. 6 /7 Onderwijsleerpakket en meubilair [resp. leer- en hulpmiddelen] wordt in principe alleen toegekend op het moment dat ook nieuwbouw (eerste voorziening) en uitbreiding van een schoolgebouw of lokaal bewegingsonderwijs wordt toegekend. Een uitzondering is de situatie dat het college een school heeft gehuisvest in een schoolgebouw dat een grotere capaciteit heeft dan de ruimtebehoefte en de toekenning van de eerste inrichting is gebaseerd op het werkelijk aantal leerlingen vanaf de start van de school. In die situatie heeft het bevoegd gezag nog aanspraak op bekostiging van eerste inrichting bij toename van het aantal leerlingen als wordt voldaan aan de drempelwaarde genoemd in bijlage III, deel C. Bij vervangende nieuwbouw wordt geen eerste inrichting toegekend omdat het bevoegd gezag in het verleden al bekostiging voor de eerste inrichting heeft ontvangen. Zie verder de toelichting in bijlage III, deel C. 8 Medegebruik is het gebruik van ruimte in een schoolgebouw of lokaal bewegingsonderwijs die het bevoegd gezag, dat juridisch eigenaar is, niet nodig heeft voor het huisvesten van het aantal leerlingen dat op de school staat ingeschreven. Er is dan sprake van leegstand. Medegebruik is uitsluitend mogelijk als de leegstand hoger is dan de in bijlage III, deel C, opgenomen drempelwaarde resp. het lokaal bewegingsonderwijs niet volledig is ingeroosterd. Onderdeel b. Herstel van constructiefouten Voor de omschrijving van het begrip constructiefouten is aangesloten bij een definitie die in het verleden door middel van jurisprudentie tot stand is gekomen. Als een constructiefout de voortgang van het onderwijs belemmert kan voor het herstel van de constructiefout de spoedprocedure (artikel 17 e.v.) worden gevolgd. Is er geen sprake van een bedreiging voor de voortgang van het onderwijs, dan kan het herstel worden aangevraagd op grond van de reguliere procedure. Dit betekent dat een constructiefout dan wordt opgenomen op het programma of overzicht, afhankelijk van het feit of deze voorziening past binnen het door het college vastgestelde bekostigingsplafond. Onderdeel c. Herstel in verband met schade In de onderwijswetten is als voorziening huisvesting onderwijs het begrip bijzondere omstandigheden opgenomen. Dit begrip is in de verordening niet verder uitgewerkt, omdat bijzondere omstandigheden zich niet uitputtend laten beschrijven. Voor het bekostigen van herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw geldt de aanvraagprocedure van het programma, of de aanvraagprocedure in het kader van spoedeisendheid (de voortgang van het onderwijs wordt belemmerd door bijv. schade door inbraak of brand). Het college kan zich voor deze zaken verzekeren. Heeft het college geen verzekering afgesloten, dan is sprake van eigen risico voor het college. Onderdeel d. Huur van een sportterrein Deze voorziening is noodzakelijk als in de gemeente een school voor voortgezet onderwijs is gevestigd. Onder de voorwaarden genoemd in bijlage I, deel B, onder B.4 en bijlage IV, onder F kan een schoolbestuur in het voortgezet onderwijs aanspraak maken op een vergoeding voor het huren van een sportterrein voor buitensportactiviteiten. Voorwaarde is dat het schoolbestuur niet beschikt over een eigen sportterrein en geen gebruik kan maken van een met gemeentelijke middelen gerealiseerd sportterrein. Artikel 3. Voorbereidingskrediet Het voorbereidingskrediet kan worden aangevraagd voor zowel de situatie dat de investering wordt bekostigd op basis van de normbedragen als op basis van de feitelijke kosten. Doelstelling van het voorbereidingskrediet is dat het bevoegd gezag vroegtijdig kan starten met de voorbereiding van een bouwplan. Uitgangspunt van het voorbereidingskrediet is dat er een principebesluit ligt dat de voorziening, waarvoor het voorbereidingskrediet wordt aangevraagd, na het indienen van de aanvraag voor het bekostigen van de voorziening op het eerstvolgende programma wordt opgenomen. Het 2

65 voorbereidingskrediet stelt het bevoegd gezag in de gelegenheid om een voor aanbesteding gereed bouwplan te ontwikkelen resp. een aanbesteding te laten plaatsvinden. Uitsluitend als de investering wordt bekostigd op basis van de feitelijke kosten wordt de op basis van het bouwplan opgestelde kostenraming resp. de uitkomst van de aanbesteding opgenomen op het programma. Heeft voorafgaande aan het vaststellen van het programma nog geen aanbesteding plaatsgevonden, dan kan de aanbesteding of het vragen van offertes plaatsvinden nadat het programma is vastgesteld. Door te werken met een voorbereidingskrediet kan het realiseren van een bouwplan worden bespoedigd. Het beschikbaar gestelde voorbereidingskrediet maakt onderdeel uit van het totale investeringsbedrag en wordt in mindering gebracht op het totaal vastgestelde investeringskrediet. Artikel 4. Vaststellen vergoeding voorzieningen Dit artikel bepaalt op welke wijze de voorzieningen huisvesting onderwijs worden bekostigd. Dit kan op basis van normbedragen (normatieve kosten) of op basis van feitelijke kosten. De normbedragen voor de diverse voorzieningen die op basis daarvan worden bekostigd zijn opgenomen in bijlage IV, deel B. Wordt het normbedrag beschikbaar gesteld, dan heeft het bevoegd gezag aanspraak op het beschikbaar stellen van het volledige normbedrag, onafhankelijk van de werkelijke kosten. Dit betekent dat als de werkelijke kosten hoger of lager zijn dan het normbedrag (= uitkomst aanbesteding) in de ene situatie het schoolbestuur een financieel voordeel heeft en in de andere situatie een financieel nadeel. Bij een financieel voordeel moet het schoolbestuur de beschikbare middelen wel inzetten voor het doel waarvoor het is verstrekt: investeren in de voorziening huisvesting onderwijs. Het bedrag van de bekostiging, gebaseerd op de feitelijke kosten, wordt vastgesteld op basis van ontvangen offertes (de zgn. offertelijn, zie ook artikel 14, eerste lid). Artikel 5. Informatieverstrekking Dit artikel verplicht het bevoegd gezag aan het college alle informatie te verstrekken die noodzakelijk is om de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs op een verantwoorde wijze te kunnen uitvoeren (zie artikel 112 van de WPO en artikel 76w van de WVO). Deze informatie staat los van de informatie die wordt gevraagd als onderdeel van een aanvraag voor het bekostigen van een voorziening. Het betreft de actuele gegevens, zoals: - gegevens van het bevoegd gezag (o.a. naam en adres voorzitter en secretaris en bankrekeningnummer); - gegevens van de school (o.a. naam school, naam directeur, adres school, telefoonnummer); - bruto vloeroppervlakte schoolgebouw; - naam contactpersoon; - medegebruik/verhuur. Om deze informatie op een eenduidige wijze te ontvangen stelt het college een formulier vast. Dit formulier wordt aan de bevoegde gezagsorganen toegezonden. Het college kan in dit formulier opnemen de gegevens die al bij het college bekend zijn. Het bevoegd gezag kan zich dan beperken tot het vermelden van de wijzigingen. Beschikt het college over digitale informatievoorziening, dan kan van deze digitale informatievoorziening gebruik worden gemaakt. Artikel 6. Indienen aanvraag Artikel 6 bepaalt dat een aanvraag voor het programma wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier. Door te werken met een standaardformulier worden de gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag (zie ook artikel 7) op een eenduidige wijze ontvangen. Dit vergroot de onderlinge vergelijkbaarheid van aanvragen. Voor het overzicht wordt geen aanvraag ingediend. De reden is dat op het overzicht worden opgenomen de aanvragen die zijn 3

66 ingediend voor het programma, maar niet worden gehonoreerd (zie artikel 96 van de WPO en 76c van de WVO en toelichting bij artikel 13). Ook in de situatie dat de gemeenteraad in overleg met de bevoegde gezagsorganen een meerjarig huisvestingsbeleid (Integraal Huisvestingsplan, (IHP)) heeft vastgesteld (het zgn. consensusmodel ) moet een aanvraag wordt ingediend. De reden is dat een IHP geen juridische status heeft. Is het college of een bestuurscommissie ex artikel 82 van de Gemeentewet bevoegd gezag van een openbare school (= integraal bestuur) dan gelden dezelfde procedures en termijnen als voor een bestuur van een bijzondere school. In de bestuurspraktijk is het geen unieke situatie dat een college bij het eigen orgaan een verzoek indient (voor het realiseren van een gemeentelijk project - bijv. stadhuis - moet het college bij zichzelf een verzoek om een bouwvergunning indienen). Dit betekent dat het college altijd moet kunnen aantonen dat men de eigen aanvragen ook daadwerkelijk in alle opzichten gelijk behandelt ten opzichte van de andere aanvragen. Artikel 7. Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag Lid 1 Dit lid bepaalt welke gegevens het bevoegd gezag moet aanleveren wil het college de aanvraag in behandeling kunnen nemen. Naast de gegevens van bevoegd gezag en school moet de aanvraag voor de onderbouwing van de benoemde voorzieningen huisvesting onderwijs worden onderbouwd met een leerlingenprognose en/of een bouwkundige rapportage. Uitgangspunt is dat het bevoegd gezag bij de aanvraag een leerlingenprognose indient. Het college en het bevoegd gezag kunnen overeenkomen dat het college een leerlingenprognose opstelt voor alle basisscholen en dat deze leerlingenprognose dan bepalend is als onderbouwing van de aanvraag. Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs kan dan afzien van het laten opstellen van een leerlingenprognose. Lid 2 Het tweede lid bepaalt dat het college het bevoegd gezag in staat moet stellen, als de ontvangen aanvraag niet volledig is, deze ontbrekende gegevens binnen de in dit lid gestelde termijn aan te vullen. Is de ontvangen aanvraag ook op de hersteldatum niet volledig dan besluit het college de aanvraag niet in behandeling te nemen. Dit besluit is een voor bezwaar en beroep vatbare beslissing. Lid 3 Voor het vaststellen van de noodzaak van o.a. de voorzieningen (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding is het aantal leerlingen dat op de school staat ingeschreven van wezenlijk belang. Schoolbesturen zijn verplicht deze gegevens aan te leveren via de Basisregistratie Onderwijs (BRON). Omdat de ingediende aanvraag is gebaseerd op het aantal leerlingen dat op de school staat ingeschreven op 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het indienen van de aanvraag (bijv. bij de aanvraag voor programma 2016 is opgenomen het aantal leerlingen op de teldatum 1 oktober 2014), moet het college tijdig beschikken over het werkelijk aantal ingeschreven leerlingen op de wettelijke teldatum van 1 oktober, voorafgaande aan het jaar waarvoor het programma wordt vastgesteld. Met de gegevens van de laatste teldatum kan worden vastgesteld of de eerder aangevraagde voorziening, die mogelijk wordt toegekend omdat aan de in bijlage I tot en met III gestelde criteria is voldaan, op basis van de laatste gegevens ook daadwerkelijk noodzakelijk is. De in het derde lid opgenomen termijn is een fatale termijn. Dit betekent dat als de gevraagde gegevens niet tijdig zijn ontvangen het college besluit om de aanvraag niet te behandelen. Dit besluit is een voor bezwaar en beroep vatbare beslissing. Artikel 8. Opgave ingediende aanvragen 4

67 Dit artikel verplicht het college om alle bevoegde gezagsorganen een overzicht beschikbaar te stellen van alle ingediende aanvragen. Met dit overzicht hebben alle bevoegde gezagsorganen inzicht in wat er aan aanvragen, zowel vanuit het bijzonder als het openbaar onderwijs is ontvangen en of deze aanvragen al of niet in behandeling worden genomen. Dit betreft algemene informatie en gaat vooraf aan het beoordelen van de aanvragen. Artikel 9. Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting Lid 1 De mogelijkheid om een nadere toelichting/verduidelijking te vragen of te geven is bedoeld om mogelijke onduidelijkheden over de op zich complete aanvragen te bespreken voordat het programma wordt voorgelegd aan het bestuurlijk overleg (artikel 10). Door een nadere toelichting wordt voorkomen dat het bestuurlijk overleg onnodig belast wordt door allerlei vragen over onduidelijkheden in de aanvragen. Lid 2 Voor een voorziening waarvan de vergoeding wordt gebaseerd op de feitelijke kosten wordt bij de aanvraag een kostenraming ingediend. Is het college na het beoordelen van de ontvangen kostenraming van oordeel dat de kostenraming op een of meer onderdelen moet worden bijgesteld dan vindt hierover overleg plaats met het bevoegd gezag. Als in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de kostenraming bepaalt het college de hoogte van de geraamde kosten die in het kader van het vast te stellen programma worden toegekend. Het college moet in de beschikking wel motiveren waarom op het programma is afgeweken van het bedrag dat door het bevoegd gezag bij de aanvraag is overlegd. Artikel 10. Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad Lid 1-4 Het college is verplicht, voordat het programma en overzicht wordt vastgesteld, overleg te voeren met het onderwijsveld over het voorgenomen besluit. In afwijking van het wettelijke verplichte overleg over het vaststellen of wijzigen van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs (artikel 102 van de WPO en artikel 76m van de WVO) is dit overleg geen op overeenstemming gericht overleg. Uitgangspunt is dat het bedoelde overleg plaatsvindt met alle bevoegde gezagsorganen. In plaats van een overleg met alle bevoegde gezagsorganen kan het college besluiten het overleg in te richten per onderwijssector (primair, (voortgezet) speciaal en voortgezet onderwijs). Het overleg over de voorzieningen huisvesting onderwijs kan ook ingebed worden in een breder gestructureerd overleg in het kader van het lokaal onderwijsbeleid, de zgn. lokaal educatieve agenda. Het staat de aanvrager die niet aan het overleg deelneemt vrij om zijn standpunten schriftelijk kenbaar te maken. Degenen die wel aan het overleg deelnemen, moeten voorafgaande aan het overleg op de hoogte zijn van de schriftelijke ingebrachte standpunten, zodat ze daar in het overleg eventueel op kunnen reageren. Lid 5-8 De leden 5-8 zijn gebaseerd op artikel 102, zesde lid, van de WPO[, artikel 100, zesde lid en artikel 76m van de WVO. Zowel een bevoegd gezag als het college kan de Onderwijsraad advies vragen over het voornemen tot het vaststellen van het programma voorzieningen huisvesting onderwijs. De leden 5 t/m 8 vermelden de procedure die moet worden gevolgd voor het vragen van dit advies. De adviesaanvraag moet betrekking hebben op de relatie tussen het voorgenomen besluit tot het vaststellen van het programma voorzieningen huisvesting onderwijs en de aspecten van vrijheid van richting en vrijheid van inrichting. Het college is in alle gevallen verplicht het verzoek om advies in te dienen bij de Onderwijsraad en dit verzoek goed te documenteren. Daarnaast moet het verzoek vergezeld gaan van alle stukken die relevant (kunnen) zijn voor de adviseur (artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). De Onderwijsraad stelt zich namelijk op het standpunt dat de adviestermijn van vier weken start vanaf het moment 5

68 dat de Onderwijsraad beschikt over de stukken die hij relevant acht voor de advisering. Als de Onderwijsraad om advies wordt gevraagd is het van belang dat het college goed in de gaten houdt dat hierdoor de besluitvorming geen ernstige vertraging oploopt. De Onderwijsraad brengt binnen vier weken, nadat de Onderwijsraad alle noodzakelijke informatie heeft ontvangen, zijn advies uit. Het college zendt het advies van de Onderwijsraad daarna zo spoedig mogelijk aan de bevoegde gezagsorganen. Afhankelijk van het ontvangen advies wordt een nieuw bestuurlijk overleg vastgesteld. Op de wijze waarop de Onderwijsraad adviseert is van toepassing wat in algemene zin over het verstrekken van adviezen is geregeld in de Awb. In dit verband is vooral het bepaalde in artikel 3:6, tweede lid, artikel 3:7 en artikel 3:50 van belang. Zo kan op grond van artikel 3:6, tweede lid, het college het programma voorzieningen huisvesting onderwijs vaststellen als de Onderwijsraad het advies niet binnen vier weken nadat de adviesaanvraag volledig is, uitbrengt. Op grond van artikel 3:7 is het college gehouden, al dan niet op verzoek, de gegevens beschikbaar te stellen die de Onderwijsraad nodig heeft voor het uitbrengen van advies. Wanneer het college afwijkt van het advies van de Onderwijsraad worden op grond van artikel 3:50 van de Awb de redenen daarvan vermeld in de motivering. Het vijfde lid bepaalt dat alle deelnemers aan het overleg in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijze te geven over de inhoud van een (voorgenomen) verzoek om advies aan de Onderwijsraad. Dit omdat iedereen erbij gebaat is dat duidelijkheid bestaat over de beweegredenen bij een, meer of alle partijen om zich tot de Onderwijsraad te wenden. Dit laat uiteraard onverlet het recht van een individueel schoolbestuur of van het college om de Onderwijsraad in te schakelen als de andere overlegpartners daaraan geen behoefte hebben. De zienswijzen van de schoolbesturen moeten schriftelijk worden vastgelegd omdat de Onderwijsraad bij het vormen van zijn oordeel over een verzoek om advies ook afwijkende meningen zal willen betrekken. Van een eventueel overleg, nadat het advies van de Onderwijsraad wordt ontvangen, wordt een afzonderlijk verslag gemaakt dat wordt toegevoegd aan de stukken die moeten leiden tot een besluit van het college. Artikel 11. Tijdstip vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht Lid 1 Het college is verplicht het bekostigingsplafond dat beschikbaar is voor het honoreren van de aangevraagde voorzieningen vast te stellen. Het vaststellen van het bekostigingsplafond is een afzonderlijk collegebesluit, maar kan in dezelfde vergadering worden genomen als het besluit tot het vaststellen van het programma en overzicht. 1 Het bekostigingsplafond staat los van het totaal van het investeringsbedrag van de aangevraagde voorzieningen. Het bekostigingsplafond is uitsluitend bepalend voor de vraag of alle aangevraagde voorzieningen huisvesting onderwijs ook kunnen worden gehonoreerd. Het college kan een bekostigingsplafond per onderwijssector of per voorziening vaststellen. Achtergrond van deze mogelijkheid is te voorkomen dat één onderwijssector of één bepaalde voorziening structureel voor bekostiging in aanmerking komt, waardoor andere gewenste investeringen niet kunnen worden gehonoreerd. Het onderverdelen van het beschikbare investeringsbedrag voor een specifieke categorie van voorzieningen is een instrument om bepaalde accenten te leggen in de uitvoering van de zorgplicht. Deze onderverdeling kan uitsluitend plaatsvinden op basis van een door de gemeenteraad vastgesteld meerjareninvesteringsplan. Lid 2 Uitgangspunt van de verordening is dat het programma en, als dit noodzakelijk is, het overzicht worden vastgesteld voor 31 december van het lopende kalenderjaar. De datum van 31 december is geen fatale termijn. Wordt het programma en overzicht niet voor 31 december vastgesteld dan betekent dit niet dat alle aangevraagde voorzieningen automatisch voor bekostiging in aanmerking komen. Op grond van Artikel 6:2 van de 1 LJN BG8296, Raad van State, /1. 6

69 Awb heeft het bevoegd gezag, omdat het college niet tijdig een besluit heeft genomen, de mogelijkheid om in deze situatie de procedure van bezwaar en beroep te volgen. De overschrijding van de termijn heeft dus geen (financiële) gevolgen voor het college. Artikel 12. Bekendmaken besluiten vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht Artikel 95 van de WPO en 76f van de WVO vermelden de criteria die het college moet hanteren bij het vaststellen van het programma voorziening huisvesting onderwijs. Het uitgangspunt voor het overzicht voorziening huisvesting onderwijs is opgenomen in artikel 96 van de WPO en 76g van de WVO. In dit artikel wordt bepaald op welke wijze het besluit tot het vaststellen van het programma en overzicht aan de bevoegde gezagsorganen wordt bekendgemaakt. Lid 1 Het programma en overzicht zijn een bundel beschikkingen. De aanvragers ontvangen deze beschikkingen binnen een termijn van twee weken nadat het programma en overzicht zijn vastgesteld. Voor deze termijn is gekozen omdat de onderwijswetten bepalen (zie toelichting artikel 13, eerste lid) dat binnen vier weken nadat het programma is vastgesteld overleg over de uitvoering van de voorziening moet plaatsvinden met het college. Op grond van artikel 3:43 van de Awb moet het college het besluit meedelen aan degenen die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht. Omdat het programma en overzicht onderdeel uitmaken van het bestuurlijk overleg dat vooraf gaat aan het vaststellen van het programma is in de modelverordening opgenomen dat het besluit aan alle schoolbesturen wordt verzonden. Lid 2 De onderwijswetten bepalen alleen iets over het ter inzage leggen van het overzicht. Vanwege de samenhang tussen bekostigingsplafond, programma en overzicht is in de verordening opgenomen dat zowel het programma als overzicht ter inzage wordt gelegd. Artikel 13. Overleg wijze van uitvoering Dit artikel geeft een nadere invulling aan het wettelijk voorgeschreven overleg over het maken van afspraken over de zaken die van belang zijn om te komen tot het beschikbaar stellen van een investeringskrediet voor de voorziening die op het programma is opgenomen. Door het maken van deze afspraken voorafgaande aan de start van de uitvoering van het project worden onduidelijkheden en misverstanden in het verdere uitvoeringstraject voorkomen. Lid 1 In artikel 95, achtste lid, van de WPO en artikel 76n van de WVO is opgenomen dat het college binnen vier weken met het betrokken bevoegd gezag in overleg treedt over de uitvoering van het programma. De in dit overleg gemaakte afspraken moeten in een verslag worden vastgelegd. De passage voor zover van toepassing betekent dat niet alle onderwerpen die in dit lid zijn opgenomen betrekking hebben op alle voorzieningen die op het programma zijn opgenomen (voor bijv. de voorziening eerste inrichting is geen bouwplan noodzakelijk) en het college daarnaast van mening is dat het indienen van het bouwplan en de desbetreffende begroting voor een op het programma opgenomen voorziening achterwege kan blijven. De onderwerpen die besproken moeten worden zijn o.a.: - het bouwheerschap (onderdeel a), met als uitgangspunt dat het bevoegd gezag optreedt als bouwheer, conform het bepaalde in artikel 103, eerste lid, van de WPO en artikel 76n, eerste lid, van de WVO). Het alternatief is dat het college de voorziening tot stand brengt (artikel 103, tweede lid, van de WPO en artikel 76n, tweede lid, van de WVO). In het overleg moet worden vastgesteld of van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt. Daarnaast kan besproken worden de mogelijkheid dat de bouw van een multifunctionele accommodatie wordt gerealiseerd door een derde partij; 7

70 het bouwplan, dat moet worden getoetst aan de uitgangspunten zoals die op het vastgestelde programma zijn opgenomen (bijv. aantal vierkante meter bruto vloeroppervlakte); het feit dat het college in de periode die is verlopen tussen het moment van het vaststellen van het programma en het aanvragen van de goedkeuring van het bouwplan en de kostenraming kan toetsen of zich nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan of voordoen, waardoor het eerder genomen besluit moet worden herzien. In het overleg wordt vastgelegd of het college gebruik maakt van deze mogelijkheid, zodat het college, na ontvangst tot goedkeuring van het bouwplan en de kostenbegroting kan besluiten om de toegekende vergoeding te herzien; de wijze waarop de controle en het afleggen van verantwoording over de besteding van de middelen plaatsvindt. De wijze van verantwoording is grotendeels afhankelijk van de omvang het project (zie ook toelichting artikel 15); de afspraak over de wijze van aanbesteding. Voor toegekende voorzieningen is de aanvrager verplicht een aanbestedingsprocedure te volgen. Wordt de voorziening bekostigd op basis van de genormeerde vergoeding dan is de uitkomst van de aanbesteding voor het college feitelijk niet relevant, omdat het bevoegd gezag aanspraak maakt op het normbedrag. Wordt de voorziening bekostigd op basis van de feitelijke kosten dan is de uitkomst van de aanbesteding wel relevant voor het bepalen voor de hoogte van het definitieve investeringsbedrag. Uitgangspunt is dat voldaan wordt aan het bepaalde in de Aanbestedingswet 2012 en in relevante Europese regelgeving. 2 Daarnaast is van toepassing wat de gemeenteraad heeft vastgesteld in het gemeentelijk aanbestedingsbeleid over het opvragen van offertes als er geen Europese regelgeving van toepassing is. 2 Enkele relevante begrippen zijn werken, diensten en leveringen. Onder de definitie werken vallen bouwactiviteiten, zoals nieuwbouw, uitbreiding en dergelijke. Bijlage 1 van richtlijn 2004/18/EG is hierbij beslissend. Onder de definitie diensten vallen de door opdrachtnemers uit te voeren werkzaamheden als onderhoud en reparatie, vervoer, boekhouding en dergelijke, waarbij een eventuele levering van fysieke producten van bijkomende orde is ten opzichte van de omvang van de uit te voeren werkzaamheden. Bijlage 2 van richtlijn 2004/18/EG is hierbij beslissend. Onder de definitie leveringen vallen de door leveranciers te leveren prestaties bij de aankoop, leasing, huur of huurkoop, met of zonder koopoptie, van fysieke producten, zoals meubilair of onderwijsleerpakket en dergelijke. Het gaat daarbij per definitie om activiteiten of werkzaamheden die niet zijn opgenomen in Bijlage 1 en/of Bijlage 2 van richtlijn 2004/18/EG. 8

71 Onderstaand is een tabel opgenomen met een onderscheid naar datgene dat in het gemeentelijke aanbestedingsbeleid is opgenomen voor het opvragen van offertes en wat is opgenomen in de Europese richtlijnen. Bij aanbestedingen van opdrachten onder het Europese drempelbedrag 3 kan het college op verzoek van het bevoegd gezag besluiten van het bepaalde in de tabel af te wijken. type Uitgangspunten aanbestedingsprocedure (genoemde bedragen opdracht zijn exclusief BTW) Nationaal Europees Onderhandse procedures (offerte-traject) Enkelvoudig Meervoudig Werken t/m [ ] vanaf [ ] t/m [ ] Leveringen t/m [ ] A-diensten t/m [ ] B-diensten t/m [ ] vanaf [ ] tot de Europese drempel vanaf [ ] tot de Europese drempel vanaf [ ] tot de Europese drempel Openbare procedure of niet-openbare procedure met voorafgaande selectie vanaf [ ] tot de Europese drempel Europees verplichte procedures vanaf ,00 vanaf ,00 vanaf ,00 alléén indien de opdracht grensoverschrijdend is Als sprake is van huur moet de huurovereenkomst met daarin onder meer de overeengekomen huurprijs vooraf aan het college ter goedkeuring worden voorgelegd. Lid 2 Om te voorkomen dat in een later stadium misverstanden ontstaan over de afspraken die gemaakt zijn over de uitvoering van de voorziening is bepaald dat de afspraken schriftelijk worden vastgelegd en ter instemming aan de aanvrager worden voorgelegd. Als de aanvrager zijn instemming schriftelijk heeft verleend, dan is daarmee direct vastgelegd dat er overeenstemming bestaat over de wijze van uitvoering van de voorziening. Stemt de aanvrager niet in met het verslag, dan is nader overleg noodzakelijk met als doel alsnog overeenstemming te bereiken. Blijken partijen het ook dan niet eens te kunnen worden over de uitvoering van de voorziening dan wordt dit ook schriftelijk door beide partijen vastgelegd. Lid 3 Als blijkt dat in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de wijze van uitvoering van de voorziening en dit in het vastgestelde verslag is opgenomen dan is het college de instantie die een definitief besluit neemt. Dit besluit deelt het college mee aan het bevoegd gezag. In het besluit zijn opgenomen de overwegingen om niet in te stemmen met de door de aanvrager gewenste wijze van uitvoering van de voorziening. Deze mededeling is een besluit in de zin van de Awb, waartegen dan ook voor aanvrager de mogelijkheid van bezwaar en beroep openstaat. 3 In de richtlijn 2004/18/EG zijn drempelbedragen opgenomen. Deze drempelbedragen worden eenmaal in de twee jaar opnieuw vastgesteld door de Europese Commissie. Is de geraamde waarde van de opdracht exclusief BTW gelijk aan of hoger dan het vastgestelde drempelbedrag dan moet Europees worden aanbesteed. De drempelbedragen voor de jaren 2014 en 2015 zijn vastgesteld en opgenomen in de tabel. 9

72 Artikel 14. Instemmen bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsen wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overleggen offertes De aanvrager kan in principe niet eerder tot aanbesteding overgaan dan nadat het college heeft ingestemd met het bouwplan. Nadat het college de uitkomst van de aanbesteding heeft ontvangen besluit het college tot het vaststellen van het definitieve bedrag van de bekostiging. Basis voor dit bedrag zijn de overgelegde offertes. Lid 1 Dit artikel betreft de nadere uitwerking van artikel 103 van de WPO en artikel 76n van de WVO en heeft een relatie met artikel 13, eerste en tweede lid. Op basis van de daar gemaakte afspraken wordt het bouwplan en de kostenbegroting ingediend. Het college toetst, voordat het bouwplan wordt goedgekeurd, aan mogelijk nieuwe ontwikkelingen en stelt het bedrag van de bekostiging vast. - Het goedkeuren van het bouwplan zoals dat in dit artikel wordt bedoeld staat los van de goedkeuring van het bouwplan op grond van de bouwverordening, dus het verlenen van de omgevingsvergunning. Op grond van dit artikel wordt het bouwplan getoetst aan de afgegeven beschikking (toegekend investeringsbedrag bij feitelijke kosten en toegekende bvo). - De wijze waarop de begroting die is ontvangen wordt getoetst is afhankelijk van de wijze waarop de voorziening wordt bekostigd. Maakt het bevoegd gezag aanspraak op: - de genormeerde vergoeding dan wordt de begroting marginaal getoetst, omdat het bevoegd gezag aanspraak maakt op het normbedrag en het college geen hoger bedrag dan het normbedrag beschikbaar stelt; - de vergoeding op basis van de feitelijke kosten dan vindt een inhoudelijke toetsing van de begroting plaats om het definitieve bedrag van de vergoeding te kunnen vaststellen. De kostenbegroting die was ingediend bij de aanvraag voor het programma was namelijk een raming van de kosten. Deze begroting had toen als functie te komen tot het vaststellen van een bedrag als onderdeel voor het vaststellen van het programma. Gelet op het tijdsverloop tussen het ontvangen van de aanvraag en het besluit tot het vaststellen van het programma kan het definitieve bedrag van de bekostiging afwijken van de begroting die is ontvangen als onderdeel van de ingediende aanvraag voor het programma. Bij de uitvoering van een voorziening die volgens de offertelijn wordt gerealiseerd, nemen de offertes de rol over van de begroting. Bij het indienen van de stukken vermeldt het bevoegd gezag tevens op welk moment het bevoegd gezag de werkzaamheden wil starten en in relatie daarmee de bekostiging. Lid 2 De in dit lid opgenomen termijnen zijn fatale termijnen. Als het college niet binnen de gestelde termijnen beslist, wordt geacht de gevraagde goedkeuring te zijn verleend en vindt de bekostiging plaats op de wijze en het tijdstip zoals door de aanvrager is aangegeven. De aanvrager kan daarna de procedure voor het aanvragen van de omgevingsvergunning starten. De fatale termijn is noodzakelijk met het oog op een goede voortgang van de uitvoering van de voorziening en de duidelijkheid richting aanvrager. Gelijktijdig met het goedkeuren van het bouwplan en begroting stelt het college het tijdstip vast waarop de bekostiging een aanvang neemt, conform het bepaalde in artikel 99, eerste lid van de WPO en artikel 76j van de WVO. Lid 3 Derde lid bepaalt dat voor het vaststellen van de vergoeding niet de laagste prijs maar de economisch meest voordelige inschrijving bepalend is. Dit is conform het uitgangspunt van de Aanbestedingswet Het college kan hiervan gemotiveerd afwijken. Artikel 15. Aanvang bekostiging 10

73 Dit artikel is de uitwerking van artikel 102, vierde lid, van de WPO en artikel 76m van de WVO. Het geeft het college de vrijheid om per voorziening te besluiten op welke wijze het bedrag van de bekostiging beschikbaar wordt gesteld. Deze keuze is sterk afhankelijk van de concrete omstandigheden (o.a. grootte van de opdracht, hoogte van het investeringsbedrag). Uitgangspunt is dat de aanvrager tijdig aan zijn financiële verplichtingen moet kunnen voldoen. Dit betekent bijvoorbeeld dat wordt overeengekomen dat de: - vergoeding eerste inrichting als normbedrag in één keer wordt uitbetaald; - vergoedingen voor bouwkundige werkzaamheden in termijnen worden uitbetaald, waarbij wordt aangesloten bij de termijnbetalingen aan de aannemer op basis van de door de aannemer ingediende termijnstaat (automatische verwerking met valutadata in financiële administratie), en - vergoeding op declaratiebasis wordt betaald na ontvangst van de nota s van het bevoegd gezag. De vergoeding wordt rechtstreeks beschikbaar gesteld aan de opdrachtgever, tenzij in het overleg als bedoeld in artikel 13 wordt overeengekomen dat de vergoeding door het college rechtstreeks aan de opdrachtnemer wordt verstrekt. Op grond van de onderwijswetten bestaat er uitsluitend een relatie tussen college en bevoegd gezag. Vanuit dit uitgangspunt is de formele lijn dat het college het bedrag aan het bevoegd gezag betaalt en het bevoegd gezag het bedrag aan de opdrachtnemer. Op deze wijze kan het bevoegd gezag ook verantwoording van de ontvangen middelen afleggen. Gedacht kan worden aan een gespecificeerde verantwoording met als bijlagen alle rekeningen die op het project betrekking hebben, of een accountantsverklaring. Artikel 16. Vervallen aanspraak op bekostiging Lid 1 De data van 1 en 15 oktober zijn gekozen met het oog op het moment dat de gemeentebegroting wordt vastgesteld. Vanuit financieel perspectief is het noodzakelijk om te weten of een via het programma toegekende voorziening in het jaar van toekenning ook daadwerkelijk in dat jaar wordt gerealiseerd, of dat de realisatie in dat jaar door omstandigheden niet mogelijk is. Wordt vastgesteld dat realisatie niet mogelijk is: - in het toegekende programmajaar maar wel in een volgend begrotingsjaar, dan blijft het beschikbaar gestelde krediet gehandhaafd, en - ook niet in een van de volgende begrotingsjaren dan kan het beschikbaar gestelde krediet worden ingetrokken; het gevolg van dit besluit is dat de aangevraagde voorziening te zijner tijd opnieuw moet worden aangevraagd. De bepaling over het toezenden van onder meer de bouwopdracht is van belang voor het college, omdat het college na de genoemde data actie in de richting van de aanvrager kan ondernemen. De term door de aanvrager betekent dat, als het college optreedt als bouwheer en de termijn wordt overschreden, het recht op bekostiging niet vervalt. De aanvrager heeft dan immers recht op een voorziening. Lid 3 Het kan voorkomen dat het bevoegd gezag niet aan de gestelde termijnen kan voldoen. De overschrijding van de termijn kan het gevolg zijn van diverse omstandigheden die buiten de schuld van de aanvrager liggen. Bijvoorbeeld: - planologische en stedenbouwkundige ontwikkelingen; - procedures in het kader van de ruimtelijke ordening; - vervuilde grond. Het is dan aan de aanvrager om bij het college een verzoek in te dienen om de gestelde termijnen te verlengen. Lid 4 De datum in dit lid heeft een relatie met de data in het eerste lid. Als het verzoek van de 11

74 aanvrager wordt afgewezen moet een zodanige datum worden gekozen dat de aanvrager in de gelegenheid is om alsnog voor de in het eerste lid genoemde datum een bouwopdracht et cetera te overleggen. Als het college dus niet tijdig beslist is voor de aanvrager de in het eerste lid genoemde datum niet haalbaar. Artikelen Aanvragen met spoedeisend karakter Er kan zich een calamiteit voordoen waardoor de voortgang van het onderwijs wordt belemmerd. Het bevoegd gezag kan dan op grond van deze artikelen een aanvraag voor het bekostigen van een voorziening huisvesting onderwijs indienen. Het moet duidelijk zijn dat het een calamiteit is die op korte termijn moet worden opgelost en niet kan wachten op de reguliere aanvraagprocedure. Het spoedeisende karakter moet dus duidelijk naar voren komen in de omschrijving van aanvraag. Bij aanvragen met een spoedeisend karakter valt te denken aan: - brand- en stormschade, waardoor het onderwijsproces (tijdelijk) in een andere accommodatie moet plaatsvinden; - herstel van schade als gevolg van constructiefouten (verwijderen asbest), of - overige schades (vandalisme, glasbreuk, inbraak). De spoedprocedure kan niet worden gebruikt als een soort ontsnappingsroute voor de reguliere procedure, zoals een situatie: - dat een bevoegd gezag verzuimd heeft tijdig op grond van artikel 6 van de verordening een aanvraag in te dienen voor het programma, of - dat een aangevraagde voorziening niet op het programma is geplaatst wegens het toepassen van de financiële weigeringsgrond omdat het bekostigingsplafond niet toereikend is. Artikel 17. Indienen aanvraag Een aanvraag op basis van de spoedprocedure kan gedurende het hele jaar worden ingediend, omdat het moment waarop de calamiteit zich voordoet niet bij voorbaat bekend is. De calamiteit moet zo spoedig mogelijk (telefonisch) worden gemeld en de noodzakelijke maatregelen moeten worden genomen. Na de melding moet de aanvrager binnen de gestelde termijn de aanvraag indienen. Artikel 18. Inhoud aanvraag Lid 1 Naast de gegevens die noodzakelijk zijn bij het indienen van een aanvraag op grond van de reguliere procedure (artikel 7, eerste lid) is het bevoegd gezag verplicht te motiveren waarom deze voorziening spoedeisend is. Uit de aanvraag moet onomstotelijk blijken dat de aanvraag betrekking heeft op een calamiteit die niet voorzienbaar was en dat het treffen van een voorziening geen uitstel kan lijden, omdat anders het onderwijsproces geen doorgang meer kan vinden. Lid 2 Gelet op het spoedeisende karakter van de aanvraag zijn de termijnen voor het aanleveren van aanvullende gegevens kort gehouden. Artikel 19. Tijdstip beslissing Omdat de aanvraag een spoedeisend karakter heeft, wordt ook voor de beslistermijn een korte periode aangehouden. Artikel inhoud en uitvoering beslissing Voor het beoordelen en toekennen van de op grond van de spoedprocedure aangevraagde voorziening gelden de criteria die zijn opgenomen in de bijlagen I tot en met III van de verordening. Als extra toets geldt het element van de spoedeisendheid: het treffen van de voorziening kan geen uitstel lijden in verband met de voortgang van het onderwijs. In tegenstelling tot de reguliere procedure kan het college bij de spoedprocedure geen financiële weigeringsgrond hanteren. Dit blijkt uit de relatie tussen artikel 98, tweede lid, van de WPO en artikel 100, eerste lid, van de WPO en artikel 76i, 12

75 tweede lid, van de WVO en artikel 76k, eerste lid, van de WVO. Op de uitvoering van de beschikking zijn de artikelen 13 tot en met 16 van toepassing. Artikelen Medegebruik en verhuur De artikelen zijn een nadere uitwerking van artikel 102 van de WPO en artikel 76m van de WVO. Op grond hiervan moet de gemeenteraad bij verordening een procedure vaststellen voor het medegebruik en de verhuur. Bij medegebruik en verhuur gaat het nadrukkelijk om delen van lesgebouwen die niet noodzakelijk zijn voor het gebruik door de eigen school. De artikelen 22 t/m 26 worden door het college toegepast als het college een aanvraag van een bevoegd gezag voor het bekostigen van een voorziening huisvesting onderwijs heeft ontvangen. Het college kan besluiten dat de aangevraagde voorziening huisvesting wordt afgewezen omdat door middel van medegebruik in de noodzakelijke huisvestingsbehoefte kan worden voorzien. Artikel 22. Aanduiden omstandigheden Onderdelen a en c Deze bepalingen geven het college de mogelijkheid om leegstand te vorderen op het moment dat het college op grond van artikel 6 of 17 een aanvraag voor het bekostigen van een voorziening huisvesting onderwijs nieuwbouw, vervangende nieuwbouw of uitbreiding voor een school heeft ontvangen. Het college moet twee zaken vaststellen, te weten dat: - de school die de aanvraag heeft ingediend ook daadwerkelijk een tekort aan capaciteit heeft, en - er leegstand binnen een ander schoolgebouw aanwezig is. Het vorderingsrecht op grond van dit artikel heeft betrekking op medegebruik door een school. Dit medegebruik betekent dat het doel van het vorderen (ruimte voor het geven van onderwijs) in principe in overeenstemming is met de bestemming van het schoolgebouw en aanpassingen niet noodzakelijk zijn. Artikel 23. Omschrijving leegstand Lid 1 De leegstand is gekoppeld aan het criterium bruto vierkante meters. De leegstand wordt vastgesteld op basis van het saldo tussen de vastgestelde capaciteit (bijlage III, deel A) en de berekende ruimtebehoefte (bijlage III, deel B). Bij het vaststellen van de leegstand wordt wel rekening gehouden met de drempelwaarde. Bij het vorderen wordt geen onderscheid gemaakt in leegstand bij een school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs. Dit betekent dat het college kan besluiten leegstand die wordt vastgesteld in een school voor basisonderwijs toe te wijzen aan een school voor voortgezet onderwijs. Bij het vaststellen van leegstand worden ook betrokken de zgn. eigendoms- en huurscholen, omdat deze schoolgebouwen behoren tot de voorzieningen huisvesting onderwijs en zodoende vallen onder het vorderingsrecht. Het vorderingsrecht kan ook worden toegepast op de leegstaande capaciteit waaraan een bevoegd gezag een andere bestemming (bijvoorbeeld mediatheek, overblijflokaal) heeft gegeven. Genormeerde leegstand waaraan een bevoegd gezag een andere bestemming heeft gegeven moet wijken voor noodzakelijk onderwijsgebruik. Lid 2 Een lokaal bewegingsonderwijs kan maximaal 40 klokuren per week voor bewegingsonderwijs in gebruik worden gegeven. Een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of voortgezet speciaal onderwijs kan op basis van het lesrooster per week maximaal 26 klokuren worden ingeroosterd. Hierdoor wordt voorkomen dat deze scholen buiten hun reguliere lestijden voor het bewegingsonderwijs 13

76 worden verwezen naar een lokaal bewegingsonderwijs dat nog geen 40 klokuren in gebruik is. Voor scholen voor het voortgezet onderwijs wordt voor het inroosteren uitgegaan van minimaal 32 lesuren 4 en maximaal 40 lesuren, omdat voor het voortgezet onderwijs het aantal van 40 lesuren, gelet op de schooltijden voor het voortgezet onderwijs, de maximumgrens vormt. Dit betekent dat als in een lokaal bewegingsonderwijs: - voor een school voor basisonderwijs minder dan 26 klokuren zijn ingeroosterd medegebruik mogelijk is door een andere school voor basisonderwijs voor het verschil tussen 26 klokuren en het aantal ingeroosterde klokuren; - voor een school voor basisonderwijs minder dan 26 klokuren of 26 klokuren zijn ingeroosterd medegebruik mogelijk is door een school voor voortgezet onderwijs voor de resterende klokuren tot een maximum van 40 lesuren; - voor een school voortgezet minder dan 40 klokuren ingeroosterd zijn medegebruik mogelijk is door: - een school voor basisonderwijs, mogelijk als de klokuren medegebruik passen binnen de 26 klokuren, en - een school voor voortgezet onderwijs mogelijk voor de resterende klokuren tot een maximum van 40 lesuren. Medegebruik kan alleen plaatsvinden binnen de voor de betreffende onderwijssector geldende reële schooltijden. Artikel 24. Nalaten vorderen Dit artikel geeft de bevoegde gezagsorganen de ruimte in onderling overleg medegebruik te regelen. Als de bevoegde gezagsorganen een onderlinge regeling hebben getroffen is er voor het college geen reden om dat te doorkruisen, tenzij het college heeft vastgesteld dat de school die medegebruiker is in de eigen accommodatie voldoende capaciteit heeft om alle leerlingen te huisvesten. Als bevoegde gezagsorganen medegebruik onderling hebben geregeld moet het college hiervan in kennis worden gesteld. Het college moet vaststellen of door het medegebruik de (meest) optimale situatie is gecreëerd. Op het moment dat een school is gehuisvest in meerdere schoolgebouwen wordt in onderling overleg vastgesteld in welk schoolgebouw de leegstand wordt gevorderd. Wordt geen overeenstemming bereikt, dan besluit het college zelfstandig in welk schoolgebouw de leegstand wordt gevorderd. Artikel 25. Overleg en mededeling Lid 1 Onderdeel van het vaststellen van het programma is het besluit tot het vorderen voor en toekennen van medegebruik in plaats van het toekennen van bijv. een aangevraagde voorziening 'uitbreiding'. Om deze reden maakt het vorderen voor medegebruik onderdeel uit van het wettelijk verplichte overleg over het programma. Voor beide bevoegde gezagsorganen die betrokken zijn bij het voorgenomen besluit tot medegebruik in het kader van het programma bestaat de mogelijkheid een advies van de Onderwijsraad te vragen. Op het programma wordt niet vermeld het besluit tot vordering, dit is een afzonderlijk besluit van het college. Lid 2 Voor het vorderen van leegstand als een aanvraag voor het bekostigen van een voorziening op grond van de spoedprocedure is ontvangen is geen termijn voor het overleg opgenomen. De aard van de aanvragen kan namelijk met zich meebrengen dat een en ander op zeer korte termijn geregeld moet worden. Uiteraard moet ook hier het 'ontvangende' bevoegde gezag redelijkerwijs de gelegenheid hebben om de nodige 4 In het voortgezet onderwijs wordt gehanteerd het begrip lesuren. Hierbij wordt uitgegaan van een lesuur van 50 minuten, met daarnaast 10 minuten voor het omkleden c.a. van de leerlingen. Voor het vaststellen van de capaciteit en de ruimtebehoefte van een lokaal bewegingsonderwijs voor het voortgezet onderwijs wordt zodoende gerekend met een klokuur. 14

77 maatregelen te treffen. Lid 3 Een bevoegd gezag waarvan leegstand gevorderd wordt moet de gelegenheid hebben tijdig eventuele (organisatorische) maatregelen te nemen. Daarom is de termijn waarop het besluit tot vorderen bekend moet worden gemaakt zo kort mogelijk gehouden. Voordat het college het besluit tot vorderen heeft genomen heeft over dit besluit over het algemeen al overleg plaatsgevonden met het bevoegd gezag. Dit betekent dat het bevoegd gezag in principe al in de gelegenheid geweest om zich voor te bereiden op het medegebruik. Lid 4 Het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt moet weten waar het aan toe is. Om deze reden moeten de in het vierde lid opgenomen elementen in de beschikking worden opgenomen, waarvan vooral de onder e genoemde periode gedurende welke de leegstand wordt gevorderd van belang is. De periode kan bijv. worden gebaseerd op de uitkomst van de leerlingenprognose. Het kan wenselijk zijn om in het besluit tot het vorderen van medegebruik op te nemen dat het vorderen voor medegebruik in ieder geval eindigt als de leegstand voor de eigen school noodzakelijk is. Dit is niet strikt noodzakelijk, omdat uitgangspunt van de verordening is dat eigen gebruik voor medegebruik gaat. Artikel 26. Vergoeding Bij medegebruik heeft het bevoegd gezag dat ruimte in medegebruik geeft te maken met exploitatiekosten als gevolg van dit medegebruik. De bevoegde gezagsorganen moeten in onderling overleg de vergoeding voor het medegebruik overeenkomen. Uitgangspunt is dat de werkelijke exploitatiekosten worden vergoedt. Dit is redelijk omdat het bevoegd gezag dat medegebruiker is ook bij het gebruik van de eigen accommodatie de werkelijke kosten moet betalen. Deze werkelijke kosten zijn onafhankelijk van de rijksvergoeding materiële instandhouding die het schoolbestuur ontvangt. Worden de werkelijke kosten niet doorberekend, dan is sprake van een indirecte subsidiëring van de medegebruiker en zet het bevoegd gezag dat een gedeelte van de school in medegebruik heeft gegeven de ontvangen rijksvergoeding niet in voor het doel waarvoor deze wordt ontvangen. De hoogte van de vergoeding is ook afhankelijk van de afspraken die worden gemaakt over de activiteiten die voor rekening van de school en de medegebruiker komen. Als tussen de betrokkenen geen overeenstemming wordt bereikt dan moeten de partijen vaststellen welke procedure wordt gevolgd om te komen tot het vaststellen van het bedrag van de vergoeding. Overeengekomen kan bijv. worden dat een onafhankelijke derde het definitieve vergoedingsbedrag bepaalt. Artikel 27. Aanduiding omstandigheden Onderdeel a Zie de toelichting bij artikel 23. Onderdeel b De sportvelden zijn hier opgenomen vanwege de bepaling in artikel 76r WVO dat het vorderingrecht zich ook daartoe uitstrekt. Artikel 28. Overleg en mededeling Artikel 25 heeft betrekking op het vorderen voor medegebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Dit vorderen kan plaatsvinden zowel tijdens als na de schooltijden. Medegebruik voor de genoemde activiteiten kan in overeenstemming zijn met de bestemming van het schoolgebouw (eisen bestemmingsplan), of met het onderwijs dat in het gebouw wordt gegeven, maar dat is niet strikt noodzakelijk. Is het medegebruik niet in overeenstemming met de bestemming van het schoolgebouw, dan betekent dit dat het medegebruik niet eerder kan 15

78 plaatsvinden dan nadat een wijziging van het bestemmingsplan is vastgesteld. Is medegebruik niet in overeenstemming met het onderwijs van de school dan is het noodzakelijk dat het bevoegd gezag in het overleg met het college de gelegenheid krijgt om specifieke wensen aangaande het medegebruik naar voren te brengen. Voor het bevoegd gezag kan daarbij de vrijheid van richting en inrichting een rol spelen. Lid 2 vermeldt de onderwerpen die in het overleg tussen college en bevoegd gezag minimaal moeten worden besproken als medegebruik door een niet onderwijsinstelling aan de orde is. Het bevoegd gezag moet, voordat het instemt met het medegebruik, in het overleg in de gelegenheid gesteld worden zich een oordeel te vormen over de aard van de activiteit en de invloed van die activiteit op het onderwijsproces. Afhankelijk van de uitkomst van het overleg en de activiteiten waarvoor het medegebruik noodzakelijk is, kan het noodzakelijk zijn dat besloten moet worden om bepaalde bouwkundige maatregelen te nemen om hinder te voorkomen. Artikel 26 (bedrag van de vergoeding medegebruik ) is niet van toepassing op medegebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Het staat het bevoegd gezag vrij om een ander tarief in rekening te brengen, maar ook aan te sluiten bij de systematiek die is opgenomen in artikel 26. Verondersteld wordt dat de beoogde organisatie die medegebruiker wordt in het overleg tussen college en bevoegd gezag wordt vertegenwoordigd door het college. Het is aan het college om te besluiten of de beoogde medegebruiker al of niet deelneemt aan het overleg. Het bevoegd gezag, college en de medegebruiker moeten voor de aanvang van het medegebruik schriftelijk een aantal (praktische) afspraken vastleggen. Het kader voor die afspraken wordt gevormd door het besluit tot vordering door college. Lid 3 Als in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt, neemt het college een beslissing inzake de openstaande punten. Hiervoor is gekozen om te voorkomen dat door een verschil van mening het vorderingsrecht niet geëffectueerd kan worden. Artikel 29. Verzoek toestemming college Verhuur van een gedeelte van een schoolgebouw kan uitsluitend plaatsvinden door de juridisch eigenaar. Dit betekent dat het college een schoolgebouw waarvan het bevoegd gezag juridisch eigenaar is niet kan vorderen voor verhuur. De afweging om een ruimte te verhuren is uitsluitend de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag moet, als het (een gedeelte van) het schoolgebouw wil verhuren, vooraf aan het college toestemming voor de verhuur vragen. Zonder toestemming van het college is een huurovereenkomst strijdig met de wet en dus nietig. Bij het aanvragen van de toestemming voor de verhuur moet het bevoegd gezag het college inzicht geven in de huurder, de te verhuren ruimte, de activiteiten die in de te verhuren ruimte plaatsvinden, de periode van verhuur en de in de komende jaren te verwachten ruimtebehoefte van de school. Daarnaast betrekt het college bij het verlenen van de toestemming ook de te verwachten ruimtebehoefte van de overige scholen. Dit om te voorkomen dat het college toestemming voor de verhuur verleent, maar binnen de verhuurtermijn een aanvraag wordt ontvangen voor bijvoorbeeld uitbreiding van een schoolgebouw. Met de door het bevoegd gezag verstrekte informatie toets het college het verzoek aan wet- en regelgeving. Op grond van artikel 108, eerste lid, van de WPO en artikel 76s van de WVO is het niet toegestaan om een onderwijsgebouw of -terrein te verhuren als: - woon- of bedrijfsruimte als bedoeld in artikel 1623a, tweede lid, en 1624, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, of - de bestemming zich niet verdraagt met het onderwijs aan de school. Het college neemt bij het verlenen van de toestemming in ieder geval de voorwaarde op dat als de te verhuren ruimte op (korte) termijn nodig is voor het onderwijs, dat het college deze ruimte dan vordert. De wet bepaalt dat de risico's voor verhuur en de 16

79 eventuele schadeplicht die ontstaat bij het voortijdig opzeggen van het huurcontract door het bevoegd gezag, omdat het college gebruik maakt van hun vorderingsrecht, liggen bij het bevoegd gezag. Bij verhuur moet een huurovereenkomst worden afgesloten en een huurprijs bepaald worden. Onderscheid kan gemaakt worden in de vergoeding voor de exploitatiekosten (= gebruiksvergoeding) en de vergoeding in de investeringslasten (= huurvergoeding). Het schoolbestuur stelt de hoogte van de component exploitatiekosten (beheer en onderhoud van het schoolgebouw) vast. In het derde lid is opgenomen de mogelijkheid voor het college om aan de toestemming tot verhuur de voorwaarde te verbinden dat voor de verhuur een huur is verschuldigd, waarvan de hoogte door het college wordt vastgesteld. Dit lid is een aanvulling op wat in de onderwijswetten is opgenomen. Deze huurvergoeding is wat anders dan de gebruiksvergoeding waarvan de hoogte door het bevoegd gezag wordt vastgesteld en waar het bevoegd gezag aanspraak op maakt. De huurcomponent moet worden afgedragen aan het college als bijdrage in de investeringslasten van het schoolgebouw. Aan het verbinden van de voorwaarde tot het betalen van een huurvergoeding zijn voorwaarden verbonden: 1. het college moet kunnen aantonen dat door het niet doorbereken van de huur de gemeente een financieel nadeel leidt; 2. de huurprijs moet gerelateerd zijn aan de extra kosten of het verlies aan inkomsten door de gemeente en 3. de ontvangen huurvergoeding moet rechtstreeks ten goede komen aan onderwijshuisvesting. 5 Artikel 30. Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud In artikel 110 van de WPO en artikel 76u van de WVO is geregeld in welke situatie en hoe moet worden omgegaan met de overdracht van een (gedeelte van een) schoolgebouw en - terrein aan het college. Over het algemeen is de overdracht van het hele schoolgebouw en -terrein gekoppeld aan het beëindigen van de bekostiging (bijzonder onderwijs) of het opheffen van de school (openbaar onderwijs) door de minister van OCW. Overdracht door het bevoegd gezag van een schoolgebouw en -terrein aan de gemeente vindt uitsluitend plaats als het bevoegd gezag (bijzonder onderwijs, of verzelfstandigd openbaar onderwijs in bijv. een stichting) juridisch eigenaar is van het schoolgebouw. Is de gemeente juridisch eigenaar van het schoolgebouw en -terrein dan vindt geen overdracht van een (gedeelte van een) schoolgebouw en -terrein plaats. Een overdracht kan ook plaatsvinden als vervangende nieuwbouw op een andere locatie is gerealiseerd. Als dit noodzakelijk is wordt in de door het college en bevoegd gezag gezamenlijk opgestelde en ondertekende acte opgenomen een termijn waarin het schoolgebouw nog kan worden gebruikt. Bij het einde van het gebruik wordt geen onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en dislocaties, omdat dit onderscheid bij het einde van het gebruik niet relevant is. Voor alle gebouwen moet duidelijk zijn op welk moment het gebruik uiterlijk beëindigd moet worden. De procedure voor het opmaken van een staat van onderhoud bij het beëindigen van het gebruik is gekoppeld aan het beëindigen van het gebruik van een gebouw door het bevoegd gezag. Is sprake van integraal bestuur dan blijft het opmaken van een staat onderhoud achterwege. Vanuit het oogpunt van gelijke behandeling van het openbaar en bijzonder onderwijs kan in materiële zin gekozen worden voor een gelijke handelwijze. Met 'achterstallig onderhoud' wordt bedoeld het onderhoud dat het bevoegd gezag, met het oog op de onderhoudsplicht, had moeten uitvoeren. Het gaat er dus niet om dat een gebouw nog een extra opknapbeurt moet krijgen voordat het buiten gebruik wordt gesteld. De staat van het onderhoud wordt opgemaakt voordat de eigendomsoverdracht plaatsvindt, omdat alleen voor die tijd nog eenduidig kan worden vastgesteld aan wie het eventueel achterstallig onderhoud is toe te rekenen. De staat van onderhoud maakt ook 5 LJN BK0803, Raad van State, /1/H2 en /1/A2. 17

80 onderdeel uit van de op te maken akte van overdracht. Lid 3 Het college geeft de opdracht voor het opstellen van het rapport met daarin een beschrijving van de staat van onderhoud. Deze opdracht wordt, vanuit het oogpunt van objectiviteit, verstrekt aan een onafhankelijke derde, zoals een bouwkundig adviesbureau. Voordat de opdracht wordt verstrekt heeft het college overleg met het betrokken bevoegd gezag over de inhoud van de opdracht en over de instantie die deze opdracht uitvoert. Hiermee wordt voorkomen dat achteraf onnodige discussies c.q. meningsverschillen ontstaan over de inhoud van de opdracht en over de keuze van de uitvoerder. Op grond van artikel 5 kunnen bepaalde inlichtingen van het bevoegd gezag gevraagd worden (bijv. beschikbaar stellen meerjarenonderhoudsplan en/of bewijsstukken dat er geregeld onderhoud is uitgevoerd). Lid 5 Als uit de rapportage van de staat van onderhoud blijkt dat bij het opmaken van de rapportage achterstallig onderhoud is geconstateerd en het bevoegd gezag met deze constatering instemt, kan in het overleg overeengekomen worden dat het bevoegd gezag: - alsnog opdracht verstrekt tot het uitvoeren van het noodzakelijke onderhoud, of - het bedrag dat gemoeid is met het achterstallig onderhoud aan het college betaalt, waarna het college de opdracht verstrekt. Als in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de uitkomst van de rapportage wordt in het overleg besproken hoe de vervolgprocedure zal zijn. Er kan worden overeengekomen dat arbitrage plaatsvindt, waarbij beide partijen afspreken zich te zullen neerleggen bij de uitkomst daarvan. Alternatief is dat het college zich wendt tot de burgerlijke rechter, op grond van het feit dat het bevoegd gezag een onrechtmatige daad heeft gepleegd door zich niet te houden aan de wettelijke opdracht om een gebouw behoorlijk te gebruiken of te onderhouden. Lid 6 Deze bepaling is opgenomen voor de situatie dat er geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat sprake is van achterstallig onderhoud, of een vermoeden over achterstallig onderhoud bestaat, maar er geen reden is om dit nog te laten vastleggen in een rapport. Dit laatste kan zich voordoen als het voornemen bestaat het schoolgebouw dat buiten gebruik wordt gesteld op termijn bijv. te verbouwen voor een andere bestemming of te slopen. Artikel 31. Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroosteren en gebruik Lokalen bewegingsonderwijs zijn een voorziening huisvesting onderwijs en kunnen juridisch eigendom zijn van de gemeente, het bevoegd gezag of een derde. In het kader van de ruimtebehoefte van de lokalen bewegingsonderwijs is het de verantwoordelijkheid van de gemeenteraad om de criteria vast te stellen voor het vaststellen van de ruimtebehoefte en de aanvullende ruimtebehoefte. Deze criteria zijn opgenomen in bijlage III, deel B. Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van het college om een rooster bewegingsonderwijs vast te stellen. De omvang van het gebruik door een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of voortgezet speciaal onderwijs van lokalen bewegingsonderwijs wordt uitgedrukt in het aantal klokuren. Het aantal klokuren is afhankelijk is van het aantal gymgroepen. Omdat het aantal gymgroepen afhankelijk is van het aantal groepen leerlingen en het aantal groepen leerlingen afhankelijk van het aantal leerlingen dat op de school is ingeschreven, fluctueert het aantal klokuren jaarlijks als gevolg van mutaties in het aantal leerlingen. Voor het verwerken van de jaarlijkse mutaties is de jaarlijkse procedure tot aanvragen in het kader van het programma en de spoedprocedure niet het geëigende middel. Beide procedures zijn te zwaar en te omslachtig voor het verwerken van de jaarlijkse mutaties in het gebruik van de lokalen bewegingsonderwijs. Dit geldt in ieder geval als het aantal 18

81 klokuren binnen de bestaande capaciteit kan worden opgevangen en dus niet leidt tot een uitbreiding of nieuwbouw van lokalen bewegingsonderwijs. Tegen deze achtergrond is in artikel 30 een afzonderlijke procedure opgenomen. Uitgangspunt van deze procedure is dat het college op basis van het aantal ingeschreven leerlingen op de teldatum 1 oktober het aantal gymgroepen en daarmee het aantal klokuren bewegingsonderwijs vaststelt en op basis van het aantal klokuren het conceptrooster bewegingsonderwijs kan vaststellen. Stelt het college vast dat er te weinig capaciteit is, of dat een lokaal bewegingsonderwijs moet worden vervangen, dan kan het college de procedure voor het aanvragen van bekostiging van een huisvestingsvoorziening starten. Door deze procedure heeft het college, als lokale overheid, tijdig zicht heeft op: - de accommodaties die geschikt zijn voor bewegingsonderwijs, inclusief de accommodaties die op grond van de onderwijswijswetgeving behoren tot de zgn. eigendomsscholen ; - de capaciteit van de accommodaties bewegingsonderwijs; - het gebruik van de accommodatie bewegingsonderwijs (welke school geeft bewegingsonderwijs in welk gebouw); - de tijdstippen en het aantal uren dat het lokaal bewegingsonderwijs gebruikt wordt, en - het gebruik, waarbij moet worden vastgesteld of het een genormeerd gebruik is of dat het gebruik gebaseerd is op feitelijk gebruik. De verordening kent zodoende de volgende stappen: 1. het college stelt 10 weken voor het einde van het schooljaar op basis van de teldatum 1 oktober het aantal gymgroepen vast op de datum 1 augustus (start schooljaar); 2. het college stelt 6 weken voor het einde van het schooljaar een conceptrooster op dat6 als basis kan dienen het rooster bewegingsonderwijs van het lopende schooljaar en daarin worden de mutaties als gevolg van mutaties in het aantal gymgroepen verwerkt; 3. het college stelt de bevoegde gezagsorganen 2 weken na vaststelling in kennis van het voorlopig vastgestelde rooster bewegingsonderwijs voor het komende schooljaar; 4. de bevoegde gezagsorganen reageren binnen 2 weken op het aangeboden conceptrooster; 5. het bevoegd gezag kan het college vragen om voor de datum van 1 maart een overleg over het conceptrooster te beleggen; 6. het college stelt het rooster bewegingsonderwijs voor het komende schooljaar vast voor 1 week voor het einde van het schooljaar. De verordening geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om meer klokuren bewegingsonderwijs aan te vragen dan door het college genormeerd is vastgesteld. Het college kan dit verzoek honoreren als binnen de bestaande accommodaties daarvoor ruimte beschikbaar is. Aan het bevoegd gezag worden dan de kosten van deze extra klokuren doorberekend. Artikel 33. Indexering De in bijlage IV, deel B, opgenomen genormeerde vergoedingen moeten jaarlijks worden aangepast aan de prijsontwikkeling. Omdat bijlage IV integraal onderdeel is van de verordening moet op grond van de onderwijswetten een wijziging van de verordening worden vastgesteld door de gemeenteraad. Om deze zware procedure voor uitsluitend het aanpassen van de normbedragen te voorkomen bepaalt dit artikel dat het jaarlijks aanpassen van de normbedragen wordt gedelegeerd aan het college. De uitgangspunten voor de indexering zijn opgenomen in bijlage IV, deel A. Het wettelijk verplichte overleg met het onderwijsveld dat voor een wijziging van de verordening noodzakelijk is, kan plaatsvinden door het toezenden van de voorgenomen prijsbijstellingen en het bieden van de mogelijkheid om hierop te reageren. 6 Op 22 september is een taalkundige fout hersteld. 19

82 Bijlage I Beoordelingscriteria noodzaak aangevraagde voorzieningen In bijlage I zijn opgenomen de criteria die van belang zijn voor het vaststellen van de noodzaak van de aangevraagde voorziening. De bijlage is onderverdeeld in deel A Lesgebouwen en deel B Lokalen bewegingsonderwijs. Deel A Lesgebouwen Algemeen Per voorziening onderwijshuisvesting zijn de criteria voor het vaststellen van de noodzaak van de aangevraagde voorziening beschreven. Een school kan gehuisvest zijn in een hoofdvestiging of een dislocatie. De dislocatie is bedoeld als tijdelijke huisvesting, voor de situatie dat de hoofdvestiging te weinig capaciteit heeft om alle leerlingen te huisvesten. Is het aantal leerlingen zodanig afgenomen dat alle leerlingen weer op de hoofdvestiging kunnen worden gehuisvest, dan wordt de dislocatie afgestoten. Ontvangt het college een aanvraag voor het bekostigen van een voorziening voor een dislocatie, dan stelt het college, voordat het besluit deze aanvraag te honoreren, vast of: - de dislocatie, gelet op het aantal leerlingen, nog als aanvullende huisvesting voor de school noodzakelijk is; - dat het mogelijk is alle leerlingen in de hoofdvestiging te huisvesten, eventueel met een bouwkundige aanpassing, of - dat er een andere geschikte of geschikt te maken locatie beschikbaar is. Of het bekostigen van de voorziening in/aan de dislocatie wordt toegekend is op basis van het voorgaande een financiële afweging van het college. Om de beoordelingscriteria van bijlage I te kunnen toepassen moet het college beschikken over minimaal de volgende gegevens: - het aantal leerlingen dat op de teldatum op de school staat ingeschreven; - het aantal leerlingen dat op lange termijn wordt verwacht; - het verschil tussen de bestaande capaciteit (= brutovloeroppervlakte) van het gebouw of de gebouwen die door de school worden gebruikt en de gewenste ruimtebehoefte, en - zo nodig, de bouwkundige staat van het gebouw of de gebouwen. Het vaststellen van de periode waarvoor de voorziening huisvesting onderwijs noodzakelijk is, is nodig om desinvesteringen te voorkomen. Is de (aanvullende) voorziening onderwijshuisvesting voor een korte periode noodzakelijk, dan wordt gekozen voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening tenzij een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor de periode waarvoor de voorziening noodzakelijk is beschikbaar is. De periode waarvoor de voorziening noodzakelijk is wordt herleid uit de leerlingenprognose. De leerlingenprognose geeft antwoord op de vraag of het aantal leerlingen op de teldatum voorafgaande aan de datum waarop de aanvraag is ingediend ook de komende jaren nog wordt verwacht. Is de uitkomst van de leerlingenprognose dat het aantal leerlingen waarvoor de aangevraagde voorziening huisvesting onderwijs is bedoeld ook de komende jaren aanwezig is en noodzakelijk is voor een periode van: - drie jaar, dan wordt geen voorziening onderwijshuisvesting toegekend omdat wordt verondersteld dat de school de extra ruimtebehoefte voor deze beperkte periode binnen de eigen school kan opvangen. Alleen als wordt vastgesteld dat dit onmogelijk is, wordt een andere voorziening goedgekeurd; - minimaal vier tot maximaal tien jaar, dan wordt een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening toegekend en - minimaal tien jaar, dan wordt een voor blijvend gebruik bestemde voorziening onderwijshuisvesting toegekend 20

83 De genoemde termijnen gelden niet voor aanvragen die zijn ontvangen voor het bekostigen van de voorzieningen huisvesting onderwijs constructiefouten en vervanging of herstel van schade in geval van bijzondere omstandigheden. Bij het vaststellen van de noodzaak van de aangevraagde voorzieningen huisvesting onderwijs (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding speelt, onafhankelijk van de periode waarvoor de voorziening noodzakelijk is, een rol de mogelijkheid van medegebruik of ingebruikname van een bestaand gebouw. A.1 Nieuwbouw Nieuwbouw is noodzakelijk voor het huisvesten van een nieuw instituut of een nieuwe afdeling en heeft dus betrekking op een onderwijsvoorziening die nog niet in de gemeente is gevestigd en voor deze nieuwe voorziening ook geen bestaande accommodatie beschikbaar is. A.2 Vervangende bouw Vervangende nieuwbouw kan het gevolg zijn van een tweetal situaties. Ten eerste vanwege de slechte conditie (bouwkundige staat) van een gebouw. Voor het vaststellen van de bouwkundige staat van het gebouw en om verschillen in de bouwkundige staat tussen verschillende gebouwen in een volgorde te kunnen plaatsen wordt voor de bouwkundige rapportage als eis gesteld een rapportage op grond van NEN Uitgangspunt van deze methode is dat de onderhoudsscenario's op basis van verschillende keuzes en bevindingen worden doorgerekend en bij het bepalen van de keuzes een afweging plaatsvindt tussen kwaliteit, kosten en risico's. Bij het maken van keuzes met betrekking tot onderhoud is inzicht in de aanwezige en de te bereiken kwaliteit (en de daaraan verbonden kosten) essentieel. Uitgangspunt van de methode van conditiemeting NEN 2767 is dat voor alle bouwkundige elementen een conditie wordt toegekend. Bij het vaststellen van de condities wordt ook rekening gehouden met de noodzaak van het onderhoud binnen een vooraf vastgestelde periode (in principe 3 jaar). Voor het antwoord op de vraag of activiteiten binnen de periode van 3 jaar voor het onderhoud in aanmerking komen wordt de ernst, de omvang en de intensiteit van het gebrek vastgesteld. De ernst van het gebrek wordt uitgedrukt in een score, de zgn. 'conditie voor'. Met de 'conditie voor' wordt dus eigenlijk de kwaliteit van het totale schoolgebouw vastgesteld. Deze kwaliteit kan worden onderverdeeld in de volgende conditieschalen: Conditie 1 Nieuwbouwkwaliteit of met nieuwbouw vergelijkbare kwaliteit; Conditie 2 Een bouw- of installatiedeel vertoont kenmerken van een beginnende veroudering; Conditie 3 Het verouderingsproces is duidelijk op gang gekomen; Conditie 4 Het verouderingsproces is duidelijk zichtbaar; Conditie 5 Het verouderingsproces is niet meer te keren; Conditie 6 De bouwkundige staat is zo slecht dat deze niet meer onder conditie 5 kan worden gerangschikt. Op basis van de vermelde condities wordt inzicht verkregen in de bouwkundige staat en kan worden vastgesteld of vervangende nieuwbouw noodzakelijk is. Vervangende nieuwbouw heeft een relatie met onderhoud en aanpassen van het schoolgebouw waarvoor het bevoegd gezag de bekostiging rechtstreeks van de minister van OCW ontvangt. Deze vergoeding is niet alleen bestemd voor activiteiten met een kortlopende cyclus, maar ook met een langlopende cyclus (bijv. vervangen kozijnen, leidingen). Dit betekent dat als sprake is van een bouwkundige rapportage met of conditie 5 of 6 moet worden vastgesteld of in de afgelopen jaren het onderhoud op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden. Is het schoolbestuur op dit onderdeel nalatig geweest dan kan de aanvraag voor vervangende nieuwbouw worden afgewezen. Wordt in overleg tussen college en bevoegd gezag afgezien van het investeren in onderhoud en aanpassen van het schoolgebouw dan moeten afspraken worden gemaakt over het 21

84 bekostigen van de totale investering, omdat het bevoegd gezag de voor onderhoud en aanpassen ontvangen rijksvergoeding niet voor dit doel hoeft in te zetten. Vervangende nieuwbouw kan ten tweede het gevolg zijn een herschikkingsoperatie. Dit kan zich in meerdere gevallen voordoen: - bevoegde gezagsorganen kunnen overeenkomen om schoolgebouwen te ruilen omdat is vastgesteld dat er voldoende capaciteit voor het huisvesten van de leerlingen beschikbaar is, maar dat het ene schoolgebouw een overmaat aan capaciteit heeft en het andere schoolgebouw een tekort aan capaciteit. Door onderlinge ruil, eventueel met een beperkte bouwkundige aanpassing of uitbreiding bij een bestaand schoolgebouw of in relatie met vervangende nieuwbouw voor een bestaand schoolgebouw kan een efficiënte bezetting van de schoolgebouwen worden gerealiseerd en kan mogelijk een schoolgebouw worden afgestoten; - fusies van scholen kunnen aanleiding zijn voor een herschikkingsoperatie omdat een fusie op schoolniveau ook gevolgen heeft voor de leerlingenstromen, waardoor mogelijk door een beperkte uitbreiding (= vervangende bouw) van het ene schoolgebouw het andere schoolgebouw kan worden afgestoten; - vervangende nieuwbouw kan verband houden met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening, als gevolg van bijv. stadsvernieuwing, of het herinrichten van een wijk, waarvoor het noodzakelijk is dat het bestaande schoolgebouw of de bestaande schoolgebouwen vervangen wordt/worden. A.3 Uitbreiding Uitbreiding wordt toegekend als de bestaande capaciteit van het schoolgebouw of de schoolgebouwen niet voldoende is voor het huisvesten van het aantal leerlingen dat op de school is ingeschreven: de ruimtebehoefte is dan groter dan de beschikbare huisvestingscapaciteit (zie ook bijlage III). Het is aan het college te bepalen op welke wijze de gevraagde extra capaciteit beschikbaar wordt gesteld. Bij het besluit kan het college rekening houden met de eventueel beschikbare capaciteit bij andere schoolgebouwen en als dat mogelijk is in plaats van de gevraagde uitbreiding van het schoolgebouw bijv. medegebruik toekennen. A.4 In gebruik nemen van een bestaand gebouw In gebruik nemen van een bestaand gebouw of een gedeelte daarvan is afhankelijk van de volgende factoren: - het aspect afstand en bereikbaarheid, waarbij het aspect afstand alleen een rol speelt als het gebouw een dislocatie wordt van een bestaande hoofdvestiging; is het gebouw noodzakelijk voor het huisvesten van een nieuwe school dan is de ligging niet relevant; - de omvang van het gebouw is van belang om vast te stellen of en zo ja welke in- of uitpandige investeringen noodzakelijk zijn om te zorgen voor voldoende capaciteit voor het huisvesten van de leerlingen. - de bouwkundige en onderwijskundige kwaliteit van het gebouw is van belang om vast te stellen welke bouwkundige investeringen noodzakelijk zijn om het gebouw bouwkundig en onderwijskundig geschikt te maken als kwalitatief geschikte huisvesting. Het college kan besluiten tot het bekostigen van vervangende nieuwbouw als de investeringskosten om het gebouw voor het onderwijs geschikt te maken, zoals aanpassing, uitbreiding en onderhoud, vermeerderd met (eventuele) kosten van verwerving hoger zijn dan de kosten van volledige nieuwbouw. In gebruik nemen is ook mogelijk: - als vervanging van een bestaand gebouw aan de orde is en ingebruikgeving per saldo geen meerkosten met zich meebrengt; - bij een herschikkingsoperatie; - als gevolg ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening; - als uitbreiding van het huidige schoolgebouw aan de orde is. A.5 Verplaatsen tijdelijk gebouw 22

85 Verplaatsen van een tijdelijk gebouw kan alleen als het gebouw niet aard en nagelvast aan de grond is verbonden. Bij het verplaatsen van een tijdelijk gebouw moet rekening worden gehouden met de kosten van verplaatsen (verwijderen en opnieuw plaatsen) en het op termijn opnieuw verwijderen. Op dit punt kan het college een afweging maken tussen het verplaatsen en het bekostigen van een nieuwe voorziening. A.6 Terrein Terrein is een voorziening huisvesting onderwijs die niet automatisch wordt toegekend. Vervangende nieuwbouw of uitbreiding van het schoolgebouw kan bijv. op het bestaande schoolterrein worden gerealiseerd. Als voor het realiseren van de genoemde voorzieningen terrein noodzakelijk is, wordt daar bij de eventuele toestemming voor de huisvestingsvoorziening rekening mee gehouden, deze voorziening wordt opgenomen op het programma. A.7 Eerste inrichting Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair wordt bekostigd aan een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs. Eerste inrichting en meubilair, leer- en hulpmiddelen wordt bekostigd aan een school voor voortgezet onderwijs. Voor alle onderwijssectoren is de bekostiging van de eerste inrichting gekoppeld aan het aantal m 2 bruto vloeroppervlakte waarvoor de voorziening nieuwbouw of uitbreiding wordt toegekend. Bij fusie van scholen worden twee of meer scholen samengevoegd tot één school. In principe hebben de afzonderlijke scholen tot het moment van fusie ieder voor zich bekostiging voor eerste inrichting ontvangen. Dit betekent dat bij fusie van voorheen afzonderlijke scholen geen aanspraak bestaat op bekostiging van eerste inrichting als de bruto vloeroppervlakte van de gefuseerde scholen minder of gelijk is aan de bruto vloeroppervlakte van de voor de fusie afzonderlijke scholen. Uitbreiding eerste inrichting wordt uitsluitend toegekend in combinatie met uitbreiding van het schoolgebouw. Bij een fusie wordt voor de gefuseerde school geregistreerd de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen van de voorheen aan de afzonderlijke scholen is toegekend. A.8 Medegebruik Medegebruik is een belangrijk instrument als het gaat om het realiseren van het doelmatig gebruik van schoolgebouwen en de efficiënte inzet van middelen. Voordat het college besluit tot medegebruik is het noodzakelijk om inzicht te hebben: - in de periode waarvoor medegebruik noodzakelijk is (door middel van de leerlingenprognose), en - de periode van medegebruik in het schoolgebouw waar de leegstand is vastgesteld (wordt op korte termijn een toename van het aantal leerlingen verwacht dan is het de vraag of medegebruik zinvol is). De verordening kent geen beperking in het aantal locaties waarnaar bij medegebruik van leegstand kan worden verwezen. Wel hanteert de verordening bij medegebruik een afstandscriterium tussen de hoofdvestiging en de ruimte die in aanmerking komt voor het medegebruik, de zgn. verwijsafstand). In de verordening is als verwijsafstand opgenomen het criterium voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg. Dit criterium sluit aan bij de Verordening leerlingenvervoer gemeente Asten De verordening maakt geen onderscheid tussen leegstand in een schoolgebouw van scholen van verschillende onderwijssectoren. De leegstand wordt vastgesteld op basis van het verschil tussen de vastgestelde capaciteit (bruto vloeroppervlakte) op grond van bijlage III, deel A, en de voor de school vastgestelde ruimtebehoefte op grond van bijlage III, deel B. Of de berekende genormeerde leegstand ook als leegstaande ruimte geschikt is voor medegebruik wordt afzonderlijk vastgesteld. - Feitelijke leegstand in een school voor basisonderwijs, een speciale school voor 23

86 basisonderwijs en een school voor voortgezet onderwijs is per definitie geschikt voor medegebruik. - Ruimten, die een bevoegd gezag met eigen middelen heeft bekostigd, maar waarvoor het college een vergoeding verstrekt (zogenaamde eigendoms- en huurscholen) maken onderdeel uit van de voorzieningen huisvesting onderwijs en komen in aanmerking voor medegebruik. - Ruimten die een bevoegd gezag volledig met eigen middelen heeft gerealiseerd en waarvoor geen vergoeding van de overheid is ontvangen kunnen niet in medegebruik worden gegeven omdat deze ruimte geen onderdeel uitmaken van de voor het schoolgebouw vastgestelde capaciteit (bijlage III, deel A). A.4 en A.8 Investeringskosten bij geschikt maken voor nieuwe bewoner In de situatie van het in gebruik nemen van een bestaand gebouw (A.4) en medegebruik (A.8) kan het noodzakelijk zijn dat bouwkundige voorzieningen moeten worden getroffen om het betreffende (school)gebouw geschikt te maken voor de nieuwe bewoner. De investeringskosten van deze investering komen voor rekening van de gemeente. A.9 Herstel van constructiefouten Herstel van constructiefouten is een voorziening huisvesting onderwijs. Voordat bekostiging voor een constructiefout wordt toegekend is het van belang vast te stellen dat het daadwerkelijk gaat om een constructiefout en wie verantwoordelijk is voor het ontstaan van de constructiefout. Als sprake is van een ontwerpfout o.i.d. kan de veroorzaker van de constructiefout aansprakelijk worden gesteld voor het herstel. In dit verband speelt ook het moment waarop bekostiging voor een constructiefout wordt aangevraagd een rol. In dit verband heeft de Raad van State uitgesproken dat herstel van riolering waarvoor het schoolbestuur verantwoordelijk was (onder schoolterrein) niet als een constructiefout kan worden aangemerkt maar als regulier onderhoud moet worden gezien. Tussen het moment van het aanleggen van de riolering en het aanvragen van bekostiging lag een periode van 28 jaar. De Raad van State was van oordeel dat, gelet op de levensduur, er op dat moment geen sprake meer kan zijn van een constructiefout, maar dat sprake is van regulier onderhoud. 7 Het herstel van een constructiefout is eveneens geen voorziening huisvesting onderwijs en komt voor rekening van het bevoegd gezag als de constructiefout het gevolg is van nalatigheid van het bevoegd gezag (artikel 100, tweede lid, van de WPO en artikel 76k, tweede lid, van de WVO. 8 A.10 Vervangen of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden Het bekostigen van vervangen of herstel van schade in geval van bijzondere omstandigheden is van toepassing als het bevoegd gezag geconfronteerd wordt met schade als gevolg van bijv. vandalisme, ruitbreuk, storm, inbraak, brand etc. en deze schade niet is te verhalen op een derde (daderaansprakelijkheid). Bij het bepalen van de omvang van de bekostiging wordt rekening gehouden met de situatie van de school. Bij vervanging na brand kan bijvoorbeeld een totaal afgebrande school worden vervangen door een schoolgebouw met minder bruto vloeroppervlakte als de leerlingenprognose daartoe aanleiding geeft. Ook kan het college in plaats van nieuwbouw een ander schoolgebouw toewijzen. Hiervoor geldt eveneens dat als de schade veroorzaakt wordt door nalatigheid van het bevoegd gezag (bijv. inbraak was mogelijk doordat een raam niet was afgesloten) de kosten voor rekening van het bevoegd gezag komen. Deel B Voorzieningen voor lichamelijke oefening Tot een ruimte voor bewegingsonderwijs wordt niet alleen gerekend het traditionele lokaal bewegingsonderwijs (= gymnastiekruimten), maar ook het gebruik van de (gemeentelijke) sporthal. Een lokaal bewegingsonderwijs kan juridisch eigendom zijn van 7 LJN BJ7202, Raad van State, /1/H2. 8 BX8979, Raad van State, /1/A2. 24

87 de gemeente, het bevoegd gezag, of een derde. B.1 Nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding of ingebruikgeving Voor het vaststellen van de noodzaak van een van de gevraagde voorzieningen is een relatie gelegd tussen het aantal klokuren dat moet worden ingeroosterd en de afstand tussen het schoolgebouw dat van het lokaal bewegingsonderwijs gebruik moet maken. Als vervoer naar een verder weg gelegen lokaal bewegingsonderwijs voor de gemeente financieel een goed alternatief is kan het college besluiten in plaats van een voorziening het vervoer naar het lokaal bewegingsonderwijs te vergoeden. Voordat hierover een besluit wordt genomen voert het college overleg met het bevoegd gezag. Voor het bekostigen van deze voorzieningen geldt de Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Asten B.3 Eerste inrichting Aanvullend meubilair voor het inrichten van het lokaal bewegingsonderwijs kan als eerste inrichting worden verstrekt als een bestaand lokaal: - met een te kleine oefenzaal wordt uitgebreid waarbij de oefenzaal wordt vergroot, of - vervangende nieuwbouw wordt gerealiseerd met een groter lokaal bewegingsonderwijs. In deze situaties is de eerste inrichting in het verleden bekostigd voor de toen gerealiseerde oppervlakte en voldoet de bestaande eerste inrichting naar verwachting niet aan de gestelde eisen, respectievelijk is voor deze vernieuwde lokalen bewegingsonderwijs niet eerder de volledige bekostiging eerste inrichting verstrekt. B.5 Medegebruik De mogelijkheid van medegebruik in een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld op basis van het rooster bewegingsonderwijs dat het college heeft vastgesteld voor de scholen voor primair en speciaal of voortgezet speciaal onderwijs en het rooster bewegingsonderwijs dat het bevoegd gezag van de school voor het voortgezet onderwijs heeft vastgesteld voor de school voor voortgezet onderwijs. Bijlage II Prognosecriteria Op grond van de artikelen 7, eerste lid, onder e, en 18, eerste lid, is het bevoegd gezag verplicht een leerlingenprognose te overleggen als een aanvraag voor het bekostigen van een voorziening huisvesting onderwijs (vervangende) nieuwbouw, uitbreiding gebouw, eerste inrichting, in gebruik nemen, verplaatsen, terrein en medegebruik wordt ingediend. De leerlingenprognose is de basis voor het beoordelen van de noodzaak van de door de bevoegde gezagsorganen aangevraagde voorziening en van belang voor het vaststellen van de periode waarvoor de voorziening huisvesting onderwijs noodzakelijk is. 25

88 Bijlage III Beoordelingscriteria capaciteit, ruimtebehoefte en aanvullende ruimtebehoefte In bijlage III wordt evenals in bijlage I een onderverdeling per voorziening huisvesting onderwijs gehanteerd. Op verschillen tussen de onderwijssectoren wordt bij de sectoren afzonderlijk ingegaan. Bij het vaststellen van de onderwijscapaciteit van het schoolgebouw die wordt geregistreerd wordt geen rekening gehouden met de m 2 bruto vloeroppervlakte die een bevoegd gezag voor eigen rekening heeft gerealiseerd, waar dus geen (rijks)vergoeding voor is verstrekt. Deze capaciteit wordt wel geregistreerd. Deel A Vaststellen capaciteit De capaciteit van een (school)gebouw wordt vastgesteld in m 2 bruto vloeroppervlakte. Op basis van de vastgestelde capaciteit kan worden beoordeeld of het (school)gebouw: a. te maken heeft met leegstand, of b. moet worden uitgebreid omdat er een tekort aan capaciteit is (aanvullende ruimtebehoefte, deel C). De bruto vloeroppervlakte van het schoolgebouw wordt door het college opgenomen in de gemeentelijke administratie, omdat dit gegeven van wezenlijk belang is voor het uitvoeren van de verordening. Mutaties die plaatsvinden (nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding etc.) moeten op grond van artikel 5 van de verordening door de bevoegde gezagsorganen aan het college worden doorgegeven. Door het vastleggen van deze mutaties in de gemeentelijke administratie beschikt het college over de meest actuele bruto vloeroppervlakte van de (school)gebouwen. De bruto vloeroppervlakte is een gegeven dat wordt bepaald aan de hand van deel E, de meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van schoolgebouwen. Bij het vaststellen van de capaciteit kan vastgesteld worden dat als gevolg van de indeling van het schoolgebouw de vastgestelde capaciteit niet volledig geschikt is voor medegebruik (bijv. een gangenschool). Het schoolgebouw is dan overgedimensioneerd als gevolg van een onevenwichtige indeling van het schoolgebouw. Op dat moment kan het bevoegd gezag het college vragen om de capaciteit lager vast te stellen. Het college neemt over dit verzoek een besluit. Besluit het college aan het verzoek van het bevoegd gezag te voldoen, dan registreert het college zowel de totale bruto vloeroppervlakte van het schoolgebouw en de bruto vloeroppervlakte die geschikt is als op minder onderwijscapaciteit. Op het moment dat het college een aanvraag voor het bekostigen van uitbreiding van het schoolgebouw ontvangt stelt het college vast of het mogelijk is de gevraagde uitbreiding geheel of gedeeltelijk inpandig te realiseren waardoor de overdimensionering van het schoolgebouw wordt verminderd. A.1.2 en A.1.3 Dislocaties Als de school is gehuisvest in meerdere gebouwen wordt gesproken van huisvesting in een hoofdgebouw en een of meer dislocaties. Daalt het aantal leerlingen zodanig dat het gebruik van een van de locaties kan worden beëindigd, dan is het in eerste instantie aan het bevoegd gezag een besluit te nemen over de locatie die buiten gebruik wordt gesteld en wordt overgedragen aan het college, tenzij een van de locaties een gebouw is waarvoor het college een huurvergoeding betaalt. Een schoolgebouw waarvoor het college een huurvergoeding betaalt wordt als eerste buiten gebruik gesteld. Als het college van mening is dat het buiten gebruik stellen van een ander schoolgebouw de voorkeur heeft, dan vindt overleg plaats tussen het bevoegd gezag en het college. A.1.4 Terrein De terreinoppervlakte waarop het schoolgebouw staat is gelijk aan de grootte van het 26

89 perceel zoals dit bij het Kadaster is vastgelegd. Het kan voorkomen dat de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein. Oorzaak is vaak dat de terreinoppervlakte van het openbaar groen en eventueel andere openbare gebouwen samen met het schoolterrein als een geheel is geregistreerd. In die situatie wordt voor het schoolgebouw het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd. A.1.5 Inventaris Het vaststellen van het aantal leerlingen waarvoor eerste inrichting is bekostigd is noodzakelijk voor het beoordelen van een aanvraag voor het bekostigen uitbreiding van eerste inrichting. Evenals geldt voor het schoolgebouw is de uitbreiding van de eerste inrichting gekoppeld aan de uitbreiding met het aantal m 2 bruto vloeroppervlakte. Uitgangspunt is dat op 1 januari 2015 de eerste inrichting is bekostigd waarop het bevoegd gezag tot die datum aanspraak maakte. A.1.6 Lokalen bewegingsonderwijs Het vaststellen van het maximaal in te roosteren klokuren per gymlokaal (26 klokuren) is van belang om te kunnen vaststellen of het aantal klokuren voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of het aantal lesuren voor een school voor voortgezet onderwijs kan worden ingeroosterd. A Terrein De terreinoppervlakte van een lokaal bewegingsonderwijs is gelijk aan de grootte van het perceel zoals dit bij het Kadaster is vastgelegd. Of de terreinoppervlakte van het lokaal bewegingsonderwijs afzonderlijk wordt geregistreerd is afhankelijk van de ligging van het lokaal bewegingsonderwijs. Als het lokaal bewegingsonderwijs: - inpandig in het schoolgebouw is gerealiseerd maakt het onderdeel uit van de terreinoppervlakte van het schoolgebouw; - als aanbouw van het schoolgebouw, of als afzonderlijk gebouw is gerealiseerd op het terrein van het bevoegd gezag wordt het afzonderlijk geregistreerd; - ligt op een afzonderlijk terrein wordt het afzonderlijk geregistreerd; - onderdeel uitmaakt van een school voor voortgezet onderwijs en ligt op hetzelfde terrein als het schoolgebouw, dan wordt het niet afzonderlijk geregistreerd. A Inventaris De eerste inrichting van het lokaal bewegingsonderwijs die bekostigd is wordt geacht voldoende te zijn om te voldoen aan de gesteld eisen van het bewegingsonderwijs. Deel B Vaststellen ruimtebehoefte Voor het vaststellen van de ruimtebehoefte is bepalend het aantal leerlingen dat op de teldatum 1 oktober voorafgaande aan het indienen van de aanvraag op de school aanwezig is. Op basis van het aantal leerlingen wordt de bruto vloeroppervlakte (= ruimtebehoefte) vastgesteld. Op basis van de uitkomst van de leerlingenprognose wordt vastgesteld voor welke periode deze ruimtebehoefte noodzakelijk is. B.1 Lesgebouwen De ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs en een school voor voortgezet onderwijs wordt gebaseerd op het aantal leerlingen vermenigvuldigd met een m 2 bruto vloeroppervlakte per leerling. Een school voor voortgezet onderwijs maakt daarnaast aanspraak op een vaste voet, die afhankelijk is van: - de aard van de vestiging, te weten een hoofd- of een nevenvestiging met spreidingsnoodzaak, en - de leerweg van de school voor vmbo of praktijkschool. 27

90 B.1.1 School voor basisonderwijs De ruimtebehoefte van de school voor basisonderwijs is opgebouwd uit de basisruimtebehoefte en de aanvullende ruimtebehoefte. De basisruimtebehoefte bestaat uit de vaste voet (200 m 2 ) en de som van het aantal ongewogen leerlingen dat op de school voor basisonderwijs is ingeschreven vermenigvuldigd met 5,03 m 2 per leerling. Op aanvullende ruimtebehoefte bestaat aanspraak als op de school gewichtenleerlingen staan ingeschreven. De aanvullende ruimtebehoefte is afhankelijk van de gewichtensom. De som van de basisruimtebehoefte en de aanvullende ruimtebehoefte is de totale ruimtebehoefte. Onderdeel hiervan is een speellokaal. B.1.2 School voor voortgezet onderwijs Een school voor voortgezet onderwijs kent uitsluitend de basisruimtebehoefte. De basisruimtebehoefte bestaat uit een vaste voet, vermeerderd met de som van het aantal leerlingen vermenigvuldigd met de m 2 bruto vloeroppervlakte per leerling, die geldt voor de onderwijsrichting waarop de leerling staat ingeschreven. De vaste voet wordt toegekend voor de hoofdvestiging van de school voor voortgezet onderwijs en de nevenvestiging met spreidingsnoodzaak. Daarnaast wordt een vaste voet toegekend voor de afzonderlijke leerwegen in het vmbo. Of sprake is van een nevenvestiging met spreidingsnoodzaak wordt vastgesteld op basis van de door de minister van OCW aan het bevoegd gezag afgegeven beschikking. Leerwegondersteunend onderwijs (Lwoo) of de gemengde leerweg kan de school voor voortgezet onderwijs uitsluitend aanbieden in relatie met de beroepsgerichte leerweg van een bepaalde afdeling of sector en kan uitsluitend worden aangeboden als de minister van OCW hiervoor toestemming heeft verleend. De school voor voortgezet onderwijs beschikt dan over de betreffende licenties. B.2 Lokalen bewegingsonderwijs De ruimtebehoefte van een lokaal bewegingsonderwijs is afhankelijk van het totaal aantal klokuren of lesuren dat in het lokaal bewegingsonderwijs is ingeroosterd. De ruimtebehoefte van de school voor basisonderwijs, speciale school voor basisonderwijs, is afhankelijk van het aantal gymgroepen. Het aantal gymgroepen voor de school voor basisonderwijs is afhankelijk van het aantal groepen leerlingen. Om het aantal groepen leerlingen te bepalen wordt de splitsingstabel gehanteerd in de Beleidsregel bekostiging lokalen bewegingsonderwijs. Beschikt de school voor basisonderwijs, speciale school voor basisonderwijs, niet over een speellokaal, dan bestaat aanspraak op gebruik van een lokaal bewegingsonderwijs door de leerlingen in de leeftijd van 4 en 5 jaar. Hierop bestaat geen aanspraak als de school voor basisonderwijs binnen de genormeerde bruto vloeroppervlakte geen speellokaal heeft gerealiseerd. Deel C Vaststellen aanvullende ruimtebehoefte De aanvullende ruimtebehoefte wordt in de volgende stappen vastgesteld: stap 1 vastgestelde capaciteit (deel A) stap 2 vastgestelde ruimtebehoefte (deel B) stap 3 vaststellen aanvullende ruimtebehoefte = saldo capaciteit vastgestelde ruimtebehoefte stap 4 vaststellen of saldo van stap 3 gelijk of groter is dan de drempelwaarde 9 9 Drempelwaarde: - 55 m2 bruto vloeroppervlakte voor een permanente voorziening school voor basisonderwijs; - 50 m2 bruto vloeroppervlakte voor een permanente voorziening speciale school voor basisonderwijs of voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs; 28

91 stap 5 is de uitkomst van stap 4: - lager dan de drempelwaarde, dan bestaat geen aanspraak op bekostigen voorziening, - gelijk of groter dan de drempelwaarde, dan bestaat aanspraak op het bekostigen van een voorziening op basis van de uitkomst van stap 3. Een school voor basisonderwijs maakt geen aanspraak op extra bruto vloeroppervlakte voor een speellokaal, omdat deze bruto vloeroppervlakte is geïntegreerd in de vaste voet en bruto vloeroppervlakte per leerling. Heeft de school voor basisonderwijs binnen de genormeerde bruto vloeroppervlakte geen speellokaal gerealiseerd dan bestaat geen aanspraak op gebruik van een lokaal bewegingsonderwijs door de groepen 1 en 2 wegens het ontbreken van een speellokaal. In deze situatie kan de school voor basisonderwijs een lokaal bewegingsonderwijs door de groepen 1 en 2 alleen gebruiken als het college hiervoor toestemming verleend, binnen het lokaal bewegingsonderwijs de noodzakelijke capaciteit beschikbaar is en het bevoegd gezag bereid is een huurvergoeding te betalen. Bij een aanvraag voor het bekostigen van de voorziening onderwijshuisvesting uitbreiding wordt vastgesteld of gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om de capaciteit van het schoolgebouw lager vast te stellen dan de feitelijke bruto vloeroppervlakte van het schoolgebouw (zie toelichting deel A). Heeft deze situatie zich voorgedaan, dan wordt in de berekening voor het vaststellen van het aantal m 2 uitbreiding van het schoolgebouw bekeken of het verschil tussen de feitelijk aanwezige capaciteit en de geregistreerde capaciteit kan worden opgeheven resp. verminderd. Doet deze situatie zich voor, dan geldt als uitgangspunt voor het ontwerpen van een bouwplan dat de toegekende uitbreiding in eerste instantie moet leiden tot het verminderen van de zgn. verschiloppervlakte. Dit kan leiden tot het toekennen van een interne aanpassing of beperkte uitbreiding in combinatie met een interne aanpassing van het schoolgebouw. De definitieve keuze is afhankelijk van de investeringskosten die moeten blijken uit een vergelijking tussen de investeringskosten van uitsluitend de aanpassing en de investeringskosten van een combinatie van aanpassing met een eventuele (beperkte) uitbreiding. Op het moment dat wordt vastgesteld dat de investeringskosten van de aanpassing hoger zijn dan de investeringskosten van een (beperkte) uitbreiding van het gebouw kan worden besloten het gebouw uit te breiden. In het voortgezet onderwijs bestaat pas aanspraak op bekostiging van de voorziening uitbreiding van het schoolgebouw als de gevraagde ruimtebehoefte minimaal tien procent hoger is dan de bruto vloeroppervlakte van de bestaande capaciteit. De wijze waarop de ruimtebehoefte wordt vastgesteld is afhankelijk van de onderwijssoort. Bij het toekennen van de voorziening uitbreiding wordt onderscheid gemaakt in de voor blijvend en de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening. Wordt toegekend: - de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wordt toegekend de totaal berekende aanvullende ruimtebehoefte, er wordt dus geen rekening gehouden met de drempel van 10%; - de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, dan wordt toegekend het aantal m 2 dat de 10% overschrijdt, de aanvullende ruimtebehoefte tot 10% moet het schoolbestuur binnen de bestaande capaciteit opvangen 10. C.1 en C.2 Voor blijvend en tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen - 40 m2 bruto vloeroppervlakte voor een tijdelijke voorziening voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, en - 10% van de bestaande capaciteit met een minimum van 100 m2 voor een school voor voortgezet onderwijs. 10 LJN BW5954, Raad van State, /1/A2. 29

92 Bij het toekennen van ruimtebehoefte wordt onderscheid gemaakt in voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen en voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen. De keuze tussen voor tijdelijk of permanent is afhankelijk van de verwachte periode dat de voorziening noodzakelijk is. Bij een periode van: - korter dan 4 jaar, dan in principe geen toekenning; - 4 jaar tot 10 jaar, dan toekennen van voor tijdelijk gebruik bestemde huisvesting; - langer dan 10 jaar, dan toekennen van voor blijvend gebruik bestemde huisvesting C.3 Overige voor blijvend gebruik of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De mogelijkheid van ingebruikneming is afhankelijk van de vastgestelde ruimtebehoefte in relatie tot de capaciteit van het schoolgebouw. Afhankelijk van de benodigde capaciteit kan een gebouw volledig dan wel gedeeltelijk in gebruik worden gegeven. De mogelijkheid van medegebruik is afhankelijk van de vastgestelde leegstand in het schoolgebouw en in relatie tot de vastgestelde ruimtebehoefte en de afstand tussen de hoofdvestiging en de vestiging waar het medegebruik kan worden gerealiseerd. De omvang van het terrein heeft betrekking op zowel de ondergrond van het schoolgebouw als het aangrenzende speelterrein. De minimaal noodzakelijke oppervlakte voor een school voor basisonderwijs of school voor voortgezet speciaal onderwijs is opgenomen in deel D. Tot het terrein behoren niet de eventueel noodzakelijke parkeerplaatsen, of de ruimte voor een kiss-en-ride-strook. De omvang van de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket of de uitbreiding is gekoppeld aan de voorziening nieuwbouw of uitbreiding. Wordt een van deze voorzieningen toegekend, of een alternatief (bijv. ingebruikgeving, medegebruik), dan ontstaat aanspraak op bekostiging van deze voorziening. C.4 Lokalen bewegingsonderwijs De bepalingen rond de verschillende voorzieningen huisvesting onderwijs die betrekking hebben op het lokaal bewegingsonderwijs zijn gelijk aan de bepalingen die van toepassing zijn op het toekennen van voorzieningen voor schoolgebouwen. Deel D Minimumnormen bij het realiseren van nieuwe voorzieningen In de verordening zijn uitsluitend minimumnormen opgenomen. Het is aan het bevoegd gezag om de ruimten en indeling van het schoolgebouw te bepalen. Daarbij moet het bevoegd gezag wel voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. Bijlage IV Normbedragen voor vergoeding en indexering Algemeen Artikel 102, derde lid, van de WPO en artikel 76m, derde lid, van de WVO verplichten de gemeenteraad normen vast te stellen voor het bekostigen van de voorzieningen huisvesting onderwijs die worden toegekend. Bijlage IV is de uitwerking van deze artikelen en deze bijlage heeft een relatie met artikel 4 van de verordening, waarin is opgenomen welke voorzieningen worden bekostigd op basis van normbedragen Naast het bekostigen van de genoemde voorzieningen onderwijshuisvesting is de gemeente verantwoordelijk voor het bekostigen van de onroerend zaak belasting (artikel 133 van de WPO en artikel 96c.1 van de WVO). Het bedrag dat de gemeente voor de OZB moet bekostigen is gelijk aan het bedrag van de opgelegde aanslag. 30

93 Deel A Indexering De normbedragen moeten jaarlijks worden aangepast aan het dan geldende prijspeil. Met het bijstellen aan de hand van een indexcijfer wordt het normbedrag op een actueel prijspeil gebracht. De verordening hanteert het MEV-prijsindexcijfer dat jaarlijks, gelijktijdig met de miljoenennota, wordt gepubliceerd. Het vaststellen van de nieuwe normbedragen is door de gemeenteraad gedelegeerd aan het college (artikel 32 van de verordening). Deel B Normbedragen Vergoeding voorbereidingskrediet In de artikelen 3, 4, 7 en 13 van de verordening is de mogelijkheid opgenomen om een voorbereidingskrediet aan te vragen en toe te kennen. Het voorbereidingskrediet wordt gebaseerd op 8% van het normbedrag zoals opgenomen in deze bijlage, of op 8% van het geraamde bedrag van de feitelijke kosten. Nadat het definitieve bedrag van de bekostiging is vastgesteld wordt bij het beschikbaar stellen van de vergoeding het al beschikbaar gestelde voorbereidingskrediet in mindering gebracht op het bedrag van de vastgestelde bekostiging. A en B. Nieuwbouw en uitbreiding met permanente bouwaard De opgenomen normbedragen omvatten alle bijkomende kosten, zoals eventuele kosten voor fundering, aansluitkosten, terreininrichting en dergelijke en zijn incl. BTW. De hoogte van de normvergoeding is voor: - een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of voortgezet speciaal onderwijs] opgebouwd uit een: 1) startbedrag, inclusief een aantal m2 bruto vloeroppervlakte en 2) bedrag per m2 bruto vloeroppervlakte. - een school voor voortgezet onderwijs opgebouwd uit een: 1) vaste voet (hoofdvestiging en nevenvestiging met spreidingsnoodzaak) 2) bedrag per m2 bruto vloeroppervlakte, afhankelijk van de toegekende bruto vloeroppervlakte en toegekende ruimtesoort (lokaal specifiek en sectie specifiek). De normvergoeding uitbreiding voor een school voor voortgezet onderwijs wordt als volgt vastgesteld: a. per ruimtesoort bepalen het verschil tussen bestaande capaciteit bruto vloeroppervlakte en toegekende uitbreiding bruto vloeroppervlakte; b. per ruimtesoort berekenen de vergoeding op basis van het onder a vastgestelde verschil in capaciteit, en c. vaststellen de hoogte van de vergoeding. Deze berekening is noodzakelijk omdat een uitbreiding van een school voor voortgezet onderwijs enerzijds bestaande ruimten in het schoolgebouw moeten worden uitgebreid en anderzijds mogelijk bestaande ruimten in bruto vloeroppervlakte kunnen worden teruggebracht. Naast de genoemde normbedragen voor de stichtingskosten kunnen, afhankelijk van de toe te kennen voorziening, aanvullende vergoedingen worden toegekend voor bijv. fundering, inrichting van het terrein, het realiseren van een speellokaal en sloopkosten. Kosten voor de verwerving van een terrein zijn niet opgenomen, aangezien deze kosten afhankelijk van de ligging sterk kunnen variëren. A.2 Kosten voor terreinen De gemeente moet de grond bouw- en woonrijp opleveren. Dit betekent dat alle kosten die verband houden met het bouw- en woonrijp maken (aankoop, aanleggen riolering, 31

94 schoongrond verklaring, bestrating et cetera) voor rekening van de gemeente komen C. Tijdelijke voorziening Een tijdelijk gebouw kan worden gerealiseerd in de vorm van nieuwbouw, of door middel van huur van een tijdelijke voorziening of bestaande huisvesting (een tijdelijke accommodatie kan ook betrekking hebben op een semipermanent gebouw). De keuze tussen aankoop en huur van tijdelijke huisvesting is afhankelijk van aspecten als de verwachte gebruiksduur, verwerving van eigendom en multifunctioneel gebruik. Tijdelijke lokalen kunnen noodzakelijk zijn: - als eerste voorziening (nieuwbouw); - voor het uitbreiden van een permanent hoofdgebouw, en - voor het uitbreiden van een bestaande accommodatie. De keuze tussen huur of koop van tijdelijke huisvesting in plaats van het realiseren van permanente huisvesting wordt gebaseerd op de uitkomst van een vergelijking tussen de kosten van: - tijdelijke huisvesting in relatie tot de kosten van een permanente voorziening, en - aankoop van tijdelijke huisvesting in relatie met de kosten van huur van tijdelijke huisvesting, waarbij in beide vergelijkingen rekening moet worden gehouden met de kosten van het plaatsen en het in de toekomst verwijderen van de te huren resp. aan te kopen lokalen. Afhankelijk van de uitkomst van de berekening kan de conclusie zijn dat gelet op de: - kosten van de tijdelijke huisvesting in vergelijking met de kosten van de permanente huisvesting alsnog bekostiging voor permanente bouw wordt toegekend (dit speelt vooral als de tijdelijke huisvesting naar verwachting voor lange termijn noodzakelijk is); - korte periode waarvoor de voorziening noodzakelijk is een huurvergoeding wordt toegekend, of - periode waarvoor de voorziening noodzakelijk is, wordt overgegaan tot koop van een tijdelijk gebouw omdat dit goedkoper is dan huur. D. Eerste inrichting De vergoeding voor de eerste inrichting van een school voor basisonderwijs bestaat uit een basisbedrag en een bedrag per m 2. Voor het voortgezet onderwijs wordt bij (vervangende) nieuwbouw het bedrag van de bekostiging eerste inrichting waarop de school voor voortgezet onderwijs aanspraak maakt op gelijke wijze berekend als de berekening van vergoeding bouwkosten (vervangende) nieuwbouw. Aanvullende bekostiging eerste inrichting leer- en hulpmiddelen is niet in alle gevallen noodzakelijk: - als een school goedkope ruimte (bijv. algemene ruimte) moet ombouwen voor dure ruimte (bijv. werkplaats of specifieke ruimte) wordt het verschil in inventariskosten gecompenseerd; - als een school een werkplaats of specifieke ruimte ombouwt tot algemene ruimte ontstaat de omgekeerde situatie, in principe wordt de school gekort op het bedrag voor inventaris. Als deze situatie zich voordoet wordt vastgesteld dat de school een hoger bedrag aan bekostiging heeft ontvangen dan waarop het volgens de verordening aanspraak maakt. Dit verschil wordt geregistreerd. E. Lokalen bewegingsonderwijs De normbedragen voor de lokalen bewegingsonderwijs zijn onderverdeeld in bedragen voor: - nieuwbouw; - uitbreiding, en - eerste inrichting met onderwijsleerpakket/meubilair. 32

95 F. Vergoeding feitelijke kosten Voor het vaststellen van de vergoeding op basis van de feitelijke kosten wordt onderscheid gemaakt in de voorzieningen genoemd in artikel 2, onder a, en de voorzieningen genoemd in artikel 2, onder b en c. In de kostenbegroting van de eerstgenoemde voorzieningen zijn opgenomen de kosten van de architect en het bouwkundig toezicht. Deze kosten maken geen onderdeel uit van de ontvangen offertes voor het herstel als gevolg van een constructiefout of andere schade. Ook bij het vaststellen van deze niet genormeerde kosten moet rekening worden gehouden met de kosten van technische advisering. 11 G. Huur sportvelden Een school voor voortgezet onderwijs maakt aanspraak op een vergoeding van het college voor het gebruik van een sportveld. Op deze vergoeding bestaat uitsluitend aanspraak als het sportveld niet is gerealiseerd met gemeentelijke middelen. De huurvergoeding is een vergoeding in de investeringskosten. Naast de vergoeding voor de investeringskosten die voor rekening van de gemeente komt kan de verhuurder aan de school voor voortgezet onderwijs in rekening brengen een vergoeding voor de exploitatiekosten. De hoogte van de exploitatiekosten wordt vastgesteld door degene die het sportveld beschikbaar stelt en deze kosten komen volledig voor rekening van het bevoegd gezag. De gemeentelijke vergoeding is gebaseerd op de periode van 8 weken en wordt alleen vermenigvuldigd met het aantal lesuren dat de school voor voortgezet onderwijs van het sportveld gebruik maakt. 11 BD3606 Raad van State, /1. 33

96 beleidsregel bekostiging lokalen bewegingsonderwijs voor basisonderwijs Het college van de gemeente Asten; gelet op de artikelen 117 en 136 van de Wet op het primair onderwijs; gezien het gevoerde overleg met vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen van de niet door gemeente in stand gehouden scholen in de gemeente; besluit vast te stellen de Beleidsregel bekostiging lokalen bewegingsonderwijs gemeente Asten. Artikel 1. Omvang en bekostiging gebruik 1. Het bekostigingsbedrag voor een lokaal bewegingsonderwijs door een school voor basisonderwijs is gebaseerd op het aantal klokuren per week dat is opgenomen op het door het college vastgestelde rooster bewegingsonderwijs. 2. Voor een basisschool wordt het maximaal aantal klokuren dat voor bekostiging in aanmerking komt vastgesteld op basis van het overeenkomstig artikel 14 van het Besluit bekostiging WPO vastgestelde aantal groepen en de splitsingstabel zoals opgenomen in de bijlage bij deze beleidsregel. Het aantal klokuren bedraagt ten hoogste 1,5 klokuur per week per groep leerlingen van 6 jaar en ouder en, als de school voor basisonderwijs niet beschikt over een speellokaal, ten hoogste 3,75 klokuur per week per groep leerlingen jonger dan zes jaar. 3. Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school voor basisonderwijs dat eigenaar is van een lokaal bewegingsonderwijs ontvangt jaarlijks bekostiging. De hoogte van de bekostiging wordt vastgesteld volgens het bepaalde in de bijlage bij deze regeling, op basis van het op grond van het eerste lid vastgestelde rooster bewegingsonderwijs. Wanneer er sprake is van medegebruik van het lokaal bewegingsonderwijs door een of meer andere scholen voor basisonderwijs wordt voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding het aantal klokuren getotaliseerd. 4. Het college keert de ingevolge het derde lid vastgestelde jaarlijkse vergoeding in driemaandelijkse termijnen uit aan het bevoegd gezag als bedoeld in het tweede lid, waarbij de eerste termijn aanvangt aan het begin van het schooljaar. Artikel 2. Indexering De in de bijlage gehanteerde normbedragen voor de klokuurvergoeding worden jaarlijks bijgesteld op basis van het jaarlijks door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het bekostigingsstelsel basisonderwijs opgenomen prijsindexcijfer. Artikel 3. Citeertitel; inwerkingtreding 1. Deze regeling kan worden aangehaald als: Beleidsregel bekostiging lokalen bewegingsonderwijs voor basisonderwijs, gemeente Asten. 2. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari Aldus vastgesteld in de collegevergadering van De voorzitter, mr. H.G. Vos De secretaris, mr. W.M.A. Verberkt

97 Bijlage - Grondslag bekostiging voor materiële instandhouding lichamelijke oefening Algemeen Het college is op grond van de Wet op het primair onderwijs verantwoordelijk voor het vaststellen van het aantal klokuren waarop de school voor basisonderwijs aanspraak maakt. De uitgangspunten voor het berekenen van het aantal klokuren zijn onderstaand nader uitgewerkt. Basisschool Het aantal gymgroepen, zoals bedoeld in artikel 1, wordt vastgesteld op het aantal groepen dat wordt berekend met de volgende formule G = (A + B + C + D): A = 0,05 x het aantal leerlingen in de leeftijd van 4 tot en met 7 jaar op de datum, bedoeld in artikel 14, derde lid, van het Besluit bekostiging WPO. B = 0,0343 x het aantal leerlingen in de leeftijd van 8 jaar en ouder dat op de datum, bedoeld in artikel 14, derde lid, van het Besluit bekostiging WPO. C = 1,5642 (het aantal leerlingen op de datum, bedoeld in artikel 14, derde lid, van het Besluit bekostiging WPO, x 0,0115), met dien verstande dat C niet kleiner is dan nul. D = 0,0179 x het schoolgewicht, bedoeld in artikel 27 van het Besluit bekostiging WPO, waarbij als teldatum wordt aangemerkt de datum, bedoeld in artikel 14, derde lid, van het Besluit bekostiging WPO. Afronding: De factoren A, B, C en D worden onafgerond gebruikt in de berekening en de factor G wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. De uitkomst van de berekening geeft het totaal aantal groepen weer. Om het aantal gymgroepen 6-12 jarigen te bepalen moet tabel 1 worden gehanteerd. In deze tabel is opgenomen de genormeerde splitsing van het aantal gymgroepen leerlingen in groepen 4- en 5-jarigen en groepen 6- tot en met 12-jarigen voor het bewegingsonderwijs. Tabel 1. Splitsingstabel aantal groepen leerlingen Aantal gymgroepen Aantal gymgroepen Aantal gymgroepen per school (G) 4/5-jarigen 6/12-jarigen

98 Bekostiging gebruik lokalen bewegingsonderwijs

99 De bekostigingsbedragen, bedoeld in de artikel 117, derde lid, en 136, eerste en tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs worden vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in tabel 3. Een bekostigingsbedrag bestaat uit een vast bedrag en een variabel bedrag per vastgesteld klokuur. De bedragen bevatten een vergoeding voor onderhoud van het gebouw, voor zover dit onderhoud niet valt de materiële instandhouding en een vergoeding voor het vervangen en aanpassen van onderwijsleerpakket en meubilair. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het stichtingsjaar van het lokaal bewegingsonderwijs en de oppervlakte van de oefenzaal. Tabel 3. Bekostigingsbedragen gebruik lokalen bewegingsonderwijs Stichtingsjaar en omvang Vast bedrag Variabel bedrag Tot < 90 m ,26 350, m ,55 443, m ,55 478, m ,55 523, m ,22 577,26 - > 230 m ,91 645,75 Vanaf >= 252 m ,94 587,22 Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening Naast bewegingsonderwijs in een eigen lokaal van de school is er tevens bewegingsonderwijs mogelijk in een bestaand lokaal bewegingsonderwijs door middel van medegebruik of huur van een andere school, de gemeente of een commerciële exploitant. Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op de volgende vergoeding: a. als een school voor basisonderwijsgebruik maakt van het lokaal bewegingsonderwijs van de gemeente wordt dit lokaal door het college om niet aan de school in gebruik gegeven; b. als een school voor voortgezet onderwijs gebruik maakt van het lokaal bewegingsonderwijs van de gemeente vergoedt het bevoegd gezag van de school voor voortgezet onderwijs aan het college het vaste deel en het variabele deel van het klokuurbedrag naar rato van het aantal klokuren gebruik; c. als een school voor basisonderwijs gebruik maakt van een lokaal bewegingsonderwijs waarvan het bevoegd gezag juridisch eigenaar is, vergoedt het college aan het bevoegd gezag het vaste deel van het klokuuurbedrag en naar rato van het aantal klokuren het variabele deel van het klokuurbedrag; d. als een school voor basisonderwijs gebruik maakt van het lokaal bewegingsonderwijs van een andere school voor basisonderwijs, vergoedt het college aan het bevoegd gezag het vaste deel van het klokuuurbedrag en naar rato van het aantal klokuren het variabele deel van het klokuurbedrag; e. als een school voor voortgezet onderwijs gebruik maakt van het lokaal bewegingsonderwijs van een school voor basisonderwijs, waarvan het bevoegd gezag juridisch eigenaar is, vergoedt het bevoegd gezag van de school voor voortgezet onderwijs aan het bevoegd gezag het vaste deel en het variabele deel van het klokuurbedrag naar rato van het aantal klokuren gebruik; f. als een school voor voortgezet onderwijs gebruik maakt van het lokaal bewegingsonderwijs van een andere school voor voortgezet onderwijs vergoedt het bevoegd gezag van de school voor voortgezet onderwijs aan het andere bevoegd gezag het vaste deel en het variabele deel van het klokuurbedrag naar rato van het aantal klokuren gebruik; g. als een school voor basisonderwijs gebruik maakt van het lokaal bewegingsonderwijs van een derde en het college deze investering niet heeft gefinancierd vergoedt het college aan de commerciële exploitant de huurprijs die is onderverdeeld in een vergoeding voor de stichtingskosten en materiële instandhouding;

100 h. Als een school voor voortgezet onderwijs gebruik maakt van het lokaal bewegingsonderwijs van een derde en het college deze investering niet heeft gefinancieerd vergoedt het college aan de commerciële exploitant de stichtingskosten en het bevoegd gezag van de school voor voortgezet onderwijs vergoedt aan de commerciële exploitant de vergoeding materiële instandhouding.

101 Toelichting In deze beleidsregel is de vergoeding voor lokalen bewegingsonderwijs nader geregeld. De verlegging per 1 januari 1997 van de geldstroom 'materiële instandhouding gymnastiek' voor het primair onderwijs naar de gemeenten via het Gemeentefonds leidt tot de opdracht aan het college om na overleg met de schoolbesturen voor het onderwijs in lichamelijke opvoeding het aantal klokuren vast te stellen dat ten hoogste per groep leerlingen voor vergoeding in aanmerking komt (artikel 117 en artikel 136 WPO). Deze wettelijke opdracht is nader uitgewerkt in deze beleidsregel. Artikel 1. Omvang en bekostiging gebruik Lid 1 De capaciteit en het gebruik van lokalen bewegingsonderwijs wordt uitgedrukt in een aantal klokuren onderwijsgebruik. De formulering 'ten hoogste' betekent dat het college ook minder klokuren kan bekostigen wanneer op basis van het activiteitenplan van de school het gebruik van lokaal bewegingsonderwijs onder dit niveau ligt. De formulering sluit tevens uit dat het gebruik boven deze norm voor bekostiging van gemeentewege in aanmerking komt. Leden 2 en 3 Hier wordt de hoogte en wijze van vergoeding geregeld voor het gebruik door het primair onderwijs van lokalen bewegingsonderwijs die in eigendom zijn van een schoolbestuur van een niet door de gemeente in stand gehouden school. Anders dan voor de lokalen bewegingsonderwijs die door of vanwege de gemeente beschikbaar zijn voor het onderwijsgebruik, moet in dit geval een vergoeding aan het schoolbestuur worden verstrekt. Een school voor primair onderwijs welke een gemeentelijke accommodatie gebruikt als lokaal bewegingsonderwijs krijgt hiervoor geen vergoeding. De gemeente bekostigt immers tot aan het genoemde maximum in het eerste lid zelf de exploitatie van dit gebruik. Wanneer een schoolbestuur, niet zijnde de gemeente, eigenaar is van de accommodatie dan dient dit wel een vergoeding te ontvangen teneinde de kosten van het onderwijsgebruik te kunnen dekken.

102 RAADSVOORSTEL BIJ ZAAKNUMMER: AST/2015/ Onderwerp: Bijlage(n): Vergadering van: Agendanummer: p.h.: Actualisatie GVVP - vaststellen verkeersvisie 1 9 juni ThM de raad van de gemeente Asten Samenvatting De gemeenteraad wordt geadviseerd kennis te nemen van de evaluatie van het huidige Gemeentelijke Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) en in te stemmen met de daaruit voorvloeiende kaderstellende verkeersvisie voor de actualisatie van het GVVP. Beslispunten De gemeenteraad besluit: Kennis te nemen van de evaluatie GVVP ; In te stemmen met de verkeersvisie GVVP (de kop) en de hierin beschreven kaders; In te stemmen met de voorgestelde procedure voor verdere uitwerking en inspraak. Inleiding Aanleiding In 2006 is door de gemeenteraad van Asten het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) vastgesteld. Een groot deel van de maatregelen uit het plan is uitgevoerd. Sinds de vaststelling van het GVVP zijn er echter accenten binnen het verkeerskundige werkveld veranderd en zijn nieuwe vraagstukken benoemd die een plek moeten krijgen in het GVVP. Er is daarom behoefte aan een actualisatie van het GVVP. Opbouw GVVP Het bestaande GVVP bestaat uit één rapportage, waarin alles is samengebracht. Dit maakt het bewerkelijk om het plan actueel en bij de tijd te houden. Daarom kent de actualisatie van het GVVP een meer flexibele, modulaire opbouw. Het modulaire GVVP bestaat straks uit een kop met de verkeersvisie, een middendeel met uitwerking van de onderdelen van het beleid en een staart met integraal beleid en een maatregelenpakket. Iedere module is een losstaand deel, dat zo eenvoudig geactualiseerd kan worden. Ook is het op deze manier eenvoudig om modules toe te voegen *

103 Evaluatie en verkeersvisie Om te komen tot een geactualiseerd, modulair GVVP is het huidige GVVP geëvalueerd. Hierbij is een klankbordgroep betrokken. De bevindingen zijn samengevoegd in de rapportage GVVP Asten, evaluatie, periode Dit document is terug te vinden in Verseon (documentnr. AST/2015/5259 uit zaak AST/2014/16183). Met de evaluatie als basis is vervolgens de kop beschreven in het document GVVP Asten, verkeersvisie (documentnr. AST/2015/5260 uit zaak AST/2014/16183). Dit kaderstellende document dient door de gemeenteraad te worden vastgesteld. Wat willen we bereiken Een door de gemeenteraad vastgesteld, geactualiseerd en modulair GVVP in Wat gaan we daarvoor doen: Verkeersvisie vaststellen Het college van B&W heeft kennisgenomen van de evaluatie, ingestemd met de daaruit voortvloeiende verkeersvisie en deze doorgeleid naar de cie. Ruimte en gemeenteraad. De gemeenteraad wordt nu gevraagd om de verkeersvisie vast te stellen. Daarbij kunnen zaken aangegeven worden die aangepast of bijgesteld moeten worden. Doel is om de kaders, richting en doelen helder te krijgen. Op basis hiervan wordt het verkeersbeleid voor de komende jaren uitgewerkt. Uitwerking beleid Na vaststelling van de verkeersvisie door de gemeenteraad wordt, binnen de kaders van de kop, het middendeel met het beleid per thema uitgewerkt. De vastgestelde kaders worden vertaald naar een integrale verkeerstructuur en verkeersbeleid. De wensbeelden van de verschillende modaliteiten worden als het ware op elkaar gelegd en daar waar er conflicten ontstaan, worden aan de hand van de verkeersvisie keuzes gemaakt. Daar waar de importantie voor een bepaald thema hoger is aangegeven in de kop, wordt dit nu zichtbaar gemaakt. Naast verkeersstructuren en de daarmee gepaard gaande infrastructurele aspecten is er ook aandacht voor mensgerichte maatregelen en acties. Mensgerichte maatregelen hebben een breed effect en zijn niet locatie gebonden. Hierdoor zijn de maatregelen kosteneffectief. In de staart komt het beleid van de modules samen met een integrale afweging die wordt samengevoegd in de categorisering van het wegennet en een maatregelenpakket. De maatregelen worden geprioriteerd op basis van de prioriteit van de thema s onderling. Vanuit het integrale beleid kan gestart worden met het benoemen van acties, maatregelen en projecten die nodig zijn om de benoemde verkeersstructuur op straat zichtbaar te maken en de verkeersveiligheid te verbeteren. Voordat we hiermee starten wordt het integrale beleid ter toetsing voorgelegd aan het college van B&W. Na akkoord van het college wordt gestart met het benoemen van de acties, maatregelen en projecten. Dit onderdeel wordt opgesteld door een vergelijking te maken tussen de bestaande situatie op straat en het opgestelde verkeersbeleid. Voor alle Permanente Verkeerseducatie doelgroepen (PVE-doelgroepen) worden educatiemaatregelen benoemd. Voor doelgroepen die nu nog niet worden benaderd worden acties benoemd. 2/5

104 De acties, maatregelen en projecten worden getoetst aan het integrale beleid in de staart. Ter afronding wordt voor verkeer een prioritering gemaakt, gebaseerd op: bestuurlijke prioriteiten actualiteit thema s en landelijk beleid maatregelen om structuur zichtbaar te maken op straat relevantie per thema vanuit aangegeven importantie in de kop faciliteren van ruimtelijke ontwikkelingen kansen om werk met werk te kunnen maken (koppeling aan weg- en rioolbeheer) oplossend vermogen voor bijvoorbeeld klachten dorpsraden, raadsambities en ongevallen mensgerichte maatregelen als nieuwe landelijke lijn en verschuiving vanuit infrastructurele maatregelen Maatregelen worden voorzien van een kostenindicatie. Hierbij gaat het om de kosten wanneer de maatregel zelfstandig wordt uitgevoerd voor verkeer. Wanneer combinaties met beheerprogramma s mogelijk zijn, zullen de kosten voor het beleidsveld verkeer lager uitvallen en is de totale gemeentelijke investering lager dan wanneer de maatregelen uit de verschillende beleidsvelden separaat worden uitgevoerd. Voor mensgerichte maatregelen en acties wordt tevens een urenindicatie bepaald. Dit kunnen begeleidingsuren zijn of uren om de actie of maatregel zelf uit te voeren. Na overleg met de klankbordgroep en de verwerking van de resultaten wordt het verkeersbeleid voorgelegd aan het college van B&W ter besluitvorming, om het plan vrij te geven voor inspraak. Inspraak De inspraakperiode start met een inloopbijeenkomst. Tijdens deze bijeenkomst zijn de bewoners van Asten uitgenodigd om kennis te nemen van het geactualiseerde verkeersbeleid. De mogelijkheid bestaat om op- en aanmerkingen te plaatsen op het voorgenomen beleid. De reacties worden gerubriceerd vastgelegd en van commentaar voorzien. Daarbij wordt beargumenteerd welke op- en aanmerkingen in het plan verwerkt worden. Dit leggen we vast in een inspraaknota. Deze wordt samen met verkeersbeleid wordt ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad. Afhankelijk van het raadsbesluit worden de laatste zaken in het verkeersbeleid aangepast tot een definitief GVVP Asten te komen. Planning Conform huidige planning wordt het geactualiseerde GVVP (middeldeel en staart) in de tweede helft van 2015 vastgesteld door het college van B&W en vrijgegeven voor inspraak. Na afloop van de inspraakperiode wordt het GVVP waar nodig aangepast en eind 2015 voorgelegd aan de gemeenteraad ter vaststelling. Een gedetailleerde planning is terug te vinden in documentnr. AST/2015/5246, behorend bij zaak AST/2014/ Mogelijke alternatieven: N.v.t. Risico s: N.v.t. Wat mag het kosten: Er is budget voor de actualisatie van het GVVP. Budget voor het maatregelenpakket wordt meegenomen bij vaststelling van het geactualiseerde GVVP. Bijlage(n)/ter inzage (incl. AST-nr): 3/5

105 documentnr AST/2015/5259 uit zaak AST/2014/16183 documentnr AST/2015/5260 uit zaak AST/2014/16183 documentnr AST/2015/5246 uit zaak AST/2014/ /5

106 RAADSBESLUIT Onderwerp: Dagtekening: Agendanummer: Actualisatie GVVP - vaststellen verkeersvisie 9 juni De raad van de gemeente Asten; gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 april 2015 met zaaknummer AST/2015/005261; gehoord het advies van de commissie Ruimte van 19 mei 2015; b e s l u i t: Kennis te nemen van de evaluatie GVVP ; In te stemmen met de verkeersvisie GVVP (de kop) en de hierin beschreven kaders; In te stemmen met de voorgestelde procedure voor verdere uitwerking en inspraak. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Asten van 9 juni De raad voornoemd, griffier, mr. M.B.W. van Erp-Sonnemans voorzitter, mr. H.G. Vos dict: RV.OW.15.tk.001 typ: e.swinkels@asten.nl coll:

107 GVVP Asten Evaluatie periode Gemeente Asten

108 Colofon Titel: GVVP Asten, Evaluatie periode Auteurs(s): Opdrachtgever: Projectnaam: Okke Feekes, Ruud van Dam en Bram Louwers Gemeente Asten GVVP Asten Projectnummer: 1375 Datum: 30 maart 2015 Status: Definitief Contactadres voor deze publicatie: Accent adviseurs Luchthavenweg 13E 5657 EA EINDHOVEN T E contact@accentadviseurs.nl I Niets gebeurt zomaar. Niets is vanzelfsprekend. Ons denken en handelen maakt dat we met de wetenschap van nu alle projecten toekomstbestendig opleveren. 100% in dienst van de maatschappij en opdrachtgever. Vooruit denken en vooruit zien. Dat is niet alleen de ambitie van Accent adviseurs, het is wat we zijn. Accent adviseurs, voor goed Accent adviseurs, Eindhoven. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, microfilm of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van Accent adviseurs. Evaluatie GVVP, gemeente Asten pagina 2

109 Inhoudsopgave Pagina 1 Inleiding Aanleiding Inhoud evaluatie Doelstellingen huidige GVVP Klankbordgroep Leeswijzer 6 2 Uitgevoerde maatregelen Meerjaren Uitvoeringsprogamma Mensgerichte maatregelen 8 3 Toets inrichting wegennet Categorisering wegennet Toets inrichting op straat aan beleid 13 4 Verkeersveiligheid Doelstelling Opvallende locaties 17 5 Klachten en meldingen Overzicht klachten en meldingen Inhoudelijk klachten en meldingen 19 6 Conclusies en aanbevelingen Doelstellingen GVVP Conclusies Aanbevelingen 22 Bijlagen Bijlage 1: Overzichtskaart geregistreerde ongevallen Evaluatie GVVP, gemeente Asten pagina 3

110 1 Inleiding 1.1 Aanleiding GVVP 2006 In 2006 is door de gemeenteraad van Asten het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan (GVVP) vastgesteld. De meeste maatregelen uit het plan zijn uitgevoerd. Sinds de vaststelling van het GVVP zijn accenten binnen het verkeerskundige werkveld veranderd en zijn nieuwe vraagstukken benoemd die een plek moeten krijgen in het GVVP. Omdat de maatregelen zijn uitgevoerd en accenten zijn veranderd, is er behoefte aan een actualisatie van het GVVP. Evaluatie huidig GVVP Belangrijk onderdeel van het GVVP is het thema verkeersveiligheid. De stand van zaken voor de verkeersveiligheidsdoelstelling voor 2020 wordt in deze evaluatie in beeld gebracht. Dit geldt voor alle geregistreerde ongevallen binnen de gemeentegrens, dus inclusief wegvakken van de N279 en A67. Hierbij wordt gekeken naar locaties van ongevallen en bij ongevallen betrokken doelgroepen. 1.2 Inhoud evaluatie Evaluatie GVVP als basis voor de actualisatie GVVP De evaluatie heeft tot doel zicht te geven op de actuele stand van zaken in relatie tot de doelen van het GVVP zoals in 2006 vastgesteld. Zo biedt de evaluatie een vertrekpunt en inhoudelijke informatie voor de daarop volgende actualisatie. Centraal staan de volgende vragen: 1 In hoeverre is de categorisering op dit moment op straat herkenbaar, goed te begrijpen en logisch? 2 Wat is de stand van zaken van de objectieve verkeersveiligheid (ongevallen) ten opzichte van de 2020-doelstelling? 3 Wat is de ontwikkeling op het gebied van aantal en aard klachten? 4 In hoeverre zijn de in doelstellingen van het huidige GVVP gerealiseerd? De evaluatie gaat ook specifiek in op mensgerichte maatregelen en acties. Enerzijds omdat die naar verwachting een ruime meerwaarde hebben en anderzijds om op die manier de landelijke tendens met een omslag naar dit type maatregelen een plaats te geven. Evaluatie GVVP, gemeente Asten pagina 4

111 Gebruik bestaande informatie Uitgangspunt bij deze evaluatie is dat er geen aanvullend onderzoek wordt verricht en dat er gebruik wordt gemaakt van bestaande gegevensbronnen. Uiteraard worden de inzichten verrijkt met locatiebezoeken en het houden van een verkeersschouw. 1.3 Doelstellingen huidige GVVP Doelstellingen Het huidige GVVP kent de volgende, algemeen geformuleerde hoofddoelstelling: De gemeente Asten biedt een doelmatig, veilig en duurzaam functionerend verkeers- en vervoerssysteem, waarbij de kwaliteit voor de individuele burger in een goede verhouding staat tot de kwaliteit voor de rest van de samenleving. Daarbij waar mogelijk en gewenst samenwerken met andere overheden en belangengroeperingen om aldus een breed gedragen verkeers- en vervoersbeleid te voeren. Deze hoofddoelstelling is concreter gemaakt in de vier volgende doelstellingen: 1 Voorzien in een groeiende behoefte aan mobiliteit 2 Verhogen van de verkeersveiligheid 3 Verbeteren van de leefbaarheid 4 Garanderen van de bereikbaarheid Aanvullend zijn deze doelstellingen nog een stap concreter gemaakt in tien subdoelstellingen. Een reflectie op deze subdoelstellingen komt in het laatste hoofdstuk van deze evaluatie terug. 1.4 Klankbordgroep De bevindingen zijn gepresenteerd aan de klankbordgroep, bestaande uit: wethouder verkeer wegbeheerder gemeente Asten mensgericht verkeersbeleid gemeente Asten centrummanagement VAC-PAT wijkopzichter gemeente Asten dorpsraad Ommel dorpsraad Heusden brandweer politie ZLTO VVN Evaluatie GVVP, gemeente Asten pagina 5

112 De klankbordgroep heeft haar bevindingen en opmerkingen gegeven, naar aanleiding van een toelichting op de evaluatie. Een gedeelte had betrekking op specifieke aandachts- en knelpunten. Daarnaast zijn beleidsmatig een aantal opmerkingen gegeven die een plek krijgen in de uitwerking van het geactualiseerde GVVP: module lopen/voetganger toevoegen erftoegangswegen type I zijn niet allemaal voorzien van een asfaltverharding, dit is vanuit de inrichtingsrichtlijnen en wegbeheer wel het uitgangspunt stem het GVVP af op het verlichtingsplan houdt rekening met routes van de brandweer Daarnaast is tijdens het overleg toegelicht dat de analyse van de ongevallen is gebaseerd op door de politie geregistreerde gegevens. Gegevens over bijna-ongevallen zijn niet beschikbaar. 1.5 Leeswijzer Dit eerste hoofdstuk beschrijft de aanleiding en opzet van de evaluatie van het GVVP. Vervolgens is in hoofdstuk twee beschreven welke acties en maatregelen er in de afgelopen periode allemaal zijn uitgevoerd. Hierna gaat hoofdstuk drie in op de toets van de inrichting van het wegennet. De verkeersveiligheid is beschreven in hoofdstuk vier en klachten en meldingen in hoofdstuk vijf. De rapportage sluit in hoofdstuk zes af met de conclusies en aanbevelingen. Evaluatie GVVP, gemeente Asten pagina 6

113 2 Uitgevoerde maatregelen Met de vaststelling van het GVVP in 2006 is tevens een uitvoeringsprogramma van vooral infrastructurele maatregelen vastgesteld. De uitgevoerde maatregelen zijn opgesplitst in infrastructurele maatregelen uit het Meerjaren Uitvoeringsprogramma (MUP) en mensgerichte maatregelen. 2.1 Meerjaren Uitvoeringsprogamma De maatregelen en acties van het vastgestelde GVVP zijn vertaald naar een Meerjaren Uitvoeringsprogramma. Dat programma kent meer dan 100 maatregelen, voor een periode van tien jaar, van 2007 tot en met De evaluatie geeft een beeld in welke mate dit programma is uitgevoerd. De jaren 2007/2008 zijn daarbij samengenomen, de plannen voor 2015 worden gezien als gerealiseerd en 2016 wordt op dit moment buiten beschouwing gelaten. De helft gerealiseerd 116 maatregelen en acties zijn geprogrammeerd. Daarvoor was in totaal een budget gereserveerd van 8,4 miljoen. Ruim de helft van het programma is gerealiseerd, zoals tabel 1 laat zien. In totaal is 4,6 miljoen (55%) van de oorspronkelijke raming besteed aan de uitvoering van het GVVP. Jaar Gerealiseerd Niet gerealiseerd algemeen studie infra totaal proc. algemeen studie infra totaal proc. 2007/ % % % % % % % % % % % % % % % % Totaal % % tabel 1: Overzicht realisatie Meerjaren Uitvoeringsprogramma (in aantal projecten) De tabel laat zien dat voortvarend is gestart met de uitvoering van projecten en dat die lijn in de loop der jaren is afgezwakt. Bijna alle voornemens die in 2007/2008 zijn benoemd zijn ook gerealiseerd en maar 20% van het geplande programma in het jaar Evaluatie GVVP, gemeente Asten pagina 7

114 Kenmerkend in de uitgevoerde projecten zijn vooral de infrastructurele werken in het rond het centrumgebied, Lienderweg, fietsvoorzieningen in Kranenvenweg en Meijelseweg en het jaarlijks verbeteren van kleine knelpunten. Aan de niet uitgevoerde projecten licht veelal een bestuurlijke herprioritering ten grondslag. Dat geldt bijvoorbeeld voor 24 van de 54 projecten over de inrichting van 30- en 60 km-zones, waarvan de gemeenteraad in 2009 besloten heeft die vooralsnog niet uit te voeren. Naast het kostenverhaal is in overleg met de bevolking gekozen voor sober en doelmatige inrichting van de verblijfsgebieden. Daarnaast zijn er verschillende redenen waarom projecten niet zijn doorgezet, bijvoorbeeld door ambtelijke prioriteitstelling of omdat projecten zijn achterhaald door voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen. Jaarlijkse algemene maatregelen Naast het MUP heeft het GVVP geleid tot de afspraak om jaarlijks de volgende algemene maatregelen uit te voeren: Toepassen verkeerstoets bij ruimtelijke ontwikkelingen Capaciteit beschikbaar stellen voor regionaal overleg Capaciteit beschikbaar stellen voor integraal verkeersoverleg Voortgang uitvoering GVVP en Jaarverslag Verkeer Deze jaarlijkse maatregelen zijn in de afgelopen periode bijna ieder jaar conform voornemen uitgevoerd, waarbij moet worden opgemerkt dat het niet altijd via het formele traject is verlopen. 2.2 Mensgerichte maatregelen Constant beeld brede inzet Vanaf 2007 tot en met 2015 laat de inzet op mensgerichte maatregelen een zeer constant beeld zien. De gemeente Asten zet al die jaren in op: verkeerseductie voor basisonderwijs verkeerseducatie voor voortgezet onderwijs cursussen voor doelgroepen, zoals ouderen, peuters en jonge automobilisten ondersteuning VVN campagnes De cursussen bedienen verschillende doelgroepen. De ouderen en het basisonderwijs zijn daarin een constante factor en voor andere doelgroepen is per jaar wisselend aandacht. Evaluatie GVVP, gemeente Asten pagina 8

115 De gemeente neemt in de mensgerichte maatregelen vooral een faciliterende rol naar haar partners zoals het onderwijs, VVN en andere belangenvertegenwoordigers. Het aantal beschikbare uren hiervoor op jaarbasis is de afgelopen jaren minder geworden. Budget is gezakt De budgetten zijn in de loop der jaren van grofweg ,- in de periode gezakt naar ongeveer ,- per jaar. De helft van die kosten is overigens altijd gedekt door subsidies van het SRE. Evaluatie GVVP, gemeente Asten pagina 9

116 3 Toets inrichting wegennet 3.1 Categorisering wegennet Categorisering conform Duurzaam Veilig De categorisering van wegen voor gemotoriseerd verkeer is een belangrijk onderdeel van het GVVP. Leidraad daarvoor vormde de afstemming van functie, gebruik en vormgeving van de wegen. Onderscheid is er tussen gebiedsontsluitende wegen en wegen met een verblijfsfunctie. Dit heeft geresulteerd in een wegcategorisering. Per categorie zijn ook de Essentiële Herkenbaarheidskenmerken (EHK) gedefinieerd, conform de principes van Duurzaam Veilig. Deze vormen en belangrijke voorwaarde voor een goed functionerend verkeerssysteem. Kernpunten categorisering Buiten de bebouwde kom Naast de autosnelweg A67 zijn alle hoofdwegen buiten de bebouwde kom in principe 80 km/u-gebiedsontsluitingswegen: N279 (provincie wegbeheerder) Heesakkerweg Deurneseweg gedeelte van Floralaan en Nobisweg vanaf A67 tot komgrens. De overige wegen buiten de bebouwde kom maken deel uit van een 60 km-zone. In de 60 km-zone wordt onderscheid gemaakt in erftoegangswegen van het type I en type II. De erftoegangswegen type I vormen de hoofdroutes in het buitengebied en hebben een geringe verkeersfunctie, voor bijvoorbeeld de bus of de hulpdiensten en voor de ontsluiting van de kernen onderling en naar het hoofdwegennet. Binnen de bebouwde kom Hoofdwegen binnen de bebouwde kom hebben in principe een 50 km/u-regime, met vrijliggende fietsvoorzieningen of fietsstroken. De Centrumring is een belangrijk onderdeel van de hoofdwegenstructuur. Evaluatie GVVP, gemeente Asten pagina 10

117 Overzichtskaart In figuur 1 is de categorisering weergegeven, zoals deze door de raad in 2006 is vastgesteld. Het streven was om in 2020 de weginrichting conform de wegcategorisering te hebben aangepast. Evaluatie GVVP, gemeente Asten pagina 11

118 figuur 1: vastgestelde categorisering wegen GVVP Asten (2006) Evaluatie GVVP, gemeente Asten pagina 12

119 3.2 Toets inrichting op straat aan beleid Logische opbouw categorisering De categorisering van de wegen in Asten is conform Duurzaam Veilig en kent een logische opbouw. De ontsluiting van de kern Asten en belangrijke voorzieningen aan de noordzijde zijn goed gefaciliteerd. In de drie kernen heeft de verblijfsfunctie prioriteit en beschikt de kern Asten over een nagenoeg afgeronde centrumring en kent een herkenbare grotere ring die de wijken en voorzieningen goed ontsluit. Ook de ontsluiting op en naar het hoofdwegennet is goed geregeld. De provinciale wegen N266 en N279 zijn noord-zuid georiënteerd en A67 oost-west. De kern Asten sluit hier op aan met de Heesakkerweg aan de zuidzijde van de kern en de Floralaan aan de noordzijde. Inrichtingsrichtlijnen huidig GVVP Het huidige GVVP geeft per wegtype een aantal inrichtingskenmerken. Hierin vallen de volgende zaken op: Voor de gebiedsontsluitingswegen buiten de bebouwde kom zijn snelheidsremmende maatregelen aangegeven in de vorm van kruispuntplateaus. De voorkeur gaat echter uit naar de inpassing van rotondes. De inrichtingskenmerken voor erftoegangswegen type I binnen de bebouwde kom schrijven een maximum snelheid van 50 km/uur voor. Dit is in strijd met de landelijke richtlijnen, die 30 km/uur voorschrijven. De erftoegangswegen type I binnen de bebouwde kom krijgen volgens de inrichtingskenmerken voorrang op erftoegangswegen type II. Dit is in strijd met de landelijke richtlijnen, maar komt landelijk gezien vaker voor. De opbouw van de categorisering en de functie-indeling voldoet. Van de landelijke richtlijnen mag worden afgeweken. Voor Asten voldoen de in 2006 gemaakte keuzes. Toets herkenbaarheid inrichting wegennet Op straat is getoetst of de wegen voldoen aan de inrichtingskenmerken die het GVVP voor schrijft. Dit leidt tot de volgende conclusies: De Meijelseweg en Dijkstraat zijn erftoegangswegen type I buiten de bebouwde kom. De inrichtingskenmerken schrijven voorrangskruisingen voor, maar beide wegen zijn aangewezen als voorrangsweg. De Meijelseweg wordt nog aangepast en zal conform de richtlijnen worden uitgevoerd. Evaluatie GVVP, gemeente Asten pagina 13

120 Niet alle erftoegangswegen type I binnen de bebouwde kom zijn voorzien van een open verharding, zoals de inrichtingskenmerken voorschrijven. Dit geldt voor een aantal wegen van de centrumring en voor een aantal wegen van de grote ring : Logtenstraat Burgemeester Wijnenstraat Lienderweg Heerbaan Schoolstraat Beatrixlaan In het wegbeheerplan zijn deze wegen aangegeven als (toekomstige) asfaltwegen. Het is wenselijk hier een uniforme keuze in te maken. De grenzen van de bebouwde kommen zijn niet allemaal opvallend, wat betekent dat snelheidsovergangen niet voor alle weggebruikers logisch zijn en daardoor de snelheid niet of pas later wordt aangepast. Voorbeelden zijn de Nobisweg (er komt een rotonde op de kruising met de Floralaan), Marialaan (overgang Ommel en Asten), Dijkstraat en Voorste Heusden. Door duidelijke snelheidsovergangen wordt de weggebruiker beter geattendeerd op het gewenste verkeersgedrag. Voorbeelden zijn opgenomen in figuur 2. figuur 2: komgrenzen Voorste Heusden en Dijkstraat De kruisingen van de gebiedsontsluitingswegen onderling worden volgens de landelijke richtlijnen bij voorkeur vormgegeven als rotonde. Dit remt de snelheid. Een voorbeeld is de aansluiting van de Nobisweg op de Marialaan/Ommelsweg. Hier is een rotonde passend. Een toets van de beschikbare verkeersintensiteiten en gemeten snelheden van de verkeerstellingen van 2014 laat zien dat deze conform de richtlijnen zijn. Evaluatie GVVP, gemeente Asten pagina 14

121 4 Verkeersveiligheid Belangrijk aspect voor het kunnen inschatten van de effecten van het gevoerde beleid zijn de geregistreerde ongevallengegevens. Daarin wordt onderscheid gemaakt in ongevallen binnen de gemeente Asten en op het gemeentelijke wegennet. 4.1 Doelstelling 2020 Ontwikkeling aantal verkeersslachtoffers Voor de evaluatie van de verkeersveiligheid is een analyse gemaakt van door de politie geregistreerde verkeersongevallen over de periode 2009 tot en met De gegevens zijn aangevuld met de voorlopige registraties over Het gaat dus om een periode van zes jaar. De registratie over 2013 en 2014 is verbeterd door een nieuwe en betere landelijke registratiewijze. Afgelopen jaren is er als gevolg van afspraken op Rijksniveau bij de politie sprake geweest van een zogeheten onderregistratie. De gegevens laten dit duidelijk zien, helaas heeft de gemeente Asten hier geen invloed op. Voor de vergelijking van de ontwikkeling van het ongevallenbeeld met de doelstelling is gebruik gemaakt van de gegevens over de periode 2001 tot en met De doelstelling wordt immers gebaseerd op het driejaarlijks gemiddelde van de jaren 2001, 2002 en Aantal verkeersslachtoffers gemeente Asten doden ziekenhuisgewonden Evaluatie GVVP, gemeente Asten pagina 15

122 figuur 3: aantal doden en ziekenhuisgewonden, met doelstellingslijnen voor 2020 Doelstelling 2020 binnen bereik De figuur laat zien dat de daling van het aantal verkeersslachtoffers goed op koers ligt. Wanneer het gaat om dodelijke verkeersslachtoffers gaat het om incidentele ongevallen en laat een wisselend beeld zien rond de doelstelling van het maximaal aantal dodelijke verkeersslachtoffers. Voor wat betreft het aantal ziekenhuisgewonden liggen de cijfers ruim onder de doelstelling van het maximum aantal slachtoffers. Over een aantal registratiejaren wordt dit deels verklaard door onderregistratie. Maar het niveau van 2014 geeft een goede indicatie dat het nu ruim lager ligt dat het gestelde maximum aantal. Gemeente Asten ligt dus op koers voor de 2020-doelstelling. Bij ongevallen betrokken doelgroepen figuur 4 laat over de periode 2009 tot en met 2013 de bestuurders zien die waren betrokken bij ongevallen, naar leeftijd en vervoerwijze Voetganger Motor Bromfiets + Fiets Bestelauto Vrachtauto Personenauto 0 0 t/m 11 jaar 12 t/m 15 jaar 16 t/m 17 jaar 18 t/m 24 jaar 25 t/m 39 jaar 40 t/m 49 jaar 50 t/m 59 jaar 60 t/m 69 jaar 70 en ouder figuur 4: betrokken bestuurders naar leeftijd en vervoerwijze Dat de leeftijdsgroepen bij ongevallen per vervoerwijzen verschillen laat figuur 4 zien: bestel-, vracht- en personenauto s: jaar personenauto s: jaar Evaluatie GVVP, gemeente Asten pagina 16

123 fiets en voetgangers: jaar en jaar bromfiets: jaar motor: jaar 4.2 Opvallende locaties In bijlage 1 is een overzichtskaart opgenomen met de locaties van alle geregistreerde ongevallen in de periode 2009 tot en met 2013, inclusief de ernst van de ongevallen. Dat kaartbeeld laat in de eerste plaats zien dat de ongevallen veelal incidentele ongevallen betreft en er een beperkt aantal ongevalsconcentraties zijn. Opvallend zijn vier locaties: Het aantal ongevallen en de ernst ervan op de A67 en N279, in totaal 47 van alle 171 geregistreerde ongevallen binnen de gemeentegrens (27%). Het aantal ongevallen bij de aansluitingen van de Nobisweg, op de Floralaan én de Ommelseweg (10 ongevallen, 2 slachtoffers). Aantal en ernst ongevallen op de route Industrielaan-Molenstraat (9 ongevallen, 6 slachtoffers). Rotonde Floralaan, met name de ernst (4 ongevallen, 3 slachtoffers). Gemeente Asten kan alleen een signaal afgeven richting andere wegbeheerders, over ongevallen die niet op het eigen wegennet hebben plaats gevonden. De overige drie locaties kan de gemeente wel zelf aanpakken. Analyse van de ongevallen op de drie locaties laat zien dat hier op relatief korte afstand van elkaar meerdere ongevallen hebben plaatsgevonden. De ongevallen zijn incidenten en er zijn geen dominante ongevalskenmerken die aanleiding zijn om maatregelen te treffen. Evaluatie GVVP, gemeente Asten pagina 17

124 5 Klachten en meldingen 5.1 Overzicht klachten en meldingen Meldsysteem Gemeente Asten beschikt over een meldsysteem voor klachten in de openbare ruimte. Het aantal is de laatste jaren stabiel, met ongeveer meldingen per jaar. Klachten die hier terecht komen hebben hoofdzakelijk betrekking op algemene zaken, zoals schades aan borden en wegmeubilair. De buitendienst kan dit veelal oppakken. De meldingen hebben geen betrekking op het verkeersbeleid. Klachten, vragen, meldingen en verzoeken Naast het meldsysteem voor de openbare ruimte, is een analyse gemaakt van verkeersgerelateerde klachten en meldingen die per brief zijn ontvangen. Deze komen bij de verkeerskundige terecht. Uit de gegevens blijkt dat er een groei in het aantal verkeersgerelateerde klachten en meldingen zit, van 35 in 2010 naar 73 in De verkeersgerelateerde klachten en meldingen hebben de thematische onderverdeling en spreiding per jaar zoals opgenomen in tabel 2. Klachten/ brieven/ meldingen verkeer Totaal per categorie Gemiddeld per categorie per jaar Gemiddeld % per categorie per jaar Parkeren 9 26% 16 28% 13 28% 17 32% 21 29% 76 15,2 29% verkeersveiligheid 8 23% 16 28% 10 22% 9 17% 13 18% 56 11,2 21% fietsen 2 6% 6 11% 6 13% 6 11% 9 12% 29 5,8 11% vrachtverkeeroverlast 1 3% 1 2% 1 2% 1 2% 4 5% 8 1,6 3% openbaar vervoer 0 0% 0 0% 2 4% 2 4% 1 1% 5 1 2% doorstroming 0 0% 1 2% 2 4% 2 4% 5 7% % sluipverkeer 1 3% 1 2% 0 0% 1 2% 1 1% 4 0,8 2% snelheid 6 17% 9 16% 4 9% 4 8% 8 11% 31 6,2 12% oversteekbaarheid 0 0% 2 4% 1 2% 1 2% 2 3% 6 1,2 2% overzicht/uitzicht 3 9% 2 4% 1 2% 1 2% 2 3% 9 1,8 4% bereibaarheid 5 14% 3 5% 4 9% 6 11% 5 7% 23 4,6 9% geluid/trilling 0 0% 0 0% 2 4% 3 6% 2 3% 7 1,4 3% Totaal aan klachten per jaar % % % % % % tabel 2: ontvangen klachten en meldingen per brief Dit betekent dat op basis van ontvangen brieven het volgende geconstateerd kan worden: Er is sprake van een toename van het aantal verkeersgerelateerde klachten, vragen, meldingen en verzoeken zichtbaar. Dit lijkt te maken te hebben met de steeds mondigere burger. Evaluatie GVVP, gemeente Asten pagina 18

125 Het merendeel van de verkeersgerelateerde klachten, vragen, meldingen en verzoeken, ongeveer 1/3 van het totaal, gaan over parkeren, parkeeroverlast, blauwe zone en andere parkeergerelateerde zaken. Na parkeren komen verkeersveiligheid (21%), fietsen (11%), snelheid (12%) en bereikbaarheid (9%) relatief veel voor. De aard van de klacht kan binnen de categorie wel verschillen en is divers. 5.2 Inhoudelijk klachten en meldingen De klachten en meldingen uit het systeem en zoals per brief ontvangen zijn inhoudelijk geanalyseerd en getoetst op een relatie met het verkeersbeleid. Dat leidt tot het volgende overzicht: op een aantal plekken zijn er geen trottoirs, terwijl die wel wenselijk zijn de snelheid binnen de 60 km/uur zones wordt op wegvakken als te hoog ervaren duidelijkheid en herkenbaarheid van de bebouwde komgrenzen is te verbeteren parkeeroverlast langparkeerders buiten de parkeerschijfzone koude oversteken (diversen) inrichting schoolomgevingen verkeersveiligheid, herkenbaarheid en gedrag bij zebrapaden overlast door vrachtverkeer De overlast door het vrachtverkeer komt over de afgelopen jaren meerdere keren terug. Voorheen ging het veelal om parkeren van vrachtwagens (op de bedrijventerreinen). Dat is nu beter geregeld. Meldingen omtrent overlast met vrachtverkeer hebben nu vaker betrekking op trillingen en geluid. De klachten en meldingen bevestigen een aantal objectieve bevindingen uit deze evaluatie. Input voor het beleid Op basis van de klachten en meldingen kunnen een aantal handvatten geformuleerd worden voor het later uit te werken beleid: aandacht voor maximum snelheid en rijsnelheid herkenbaar maken van snelheidsovergangen verkeersonveilige locaties aanpakken inrichting schoolomgevingen zebrapaden Evaluatie GVVP, gemeente Asten pagina 19

126 6 Conclusies en aanbevelingen 6.1 Doelstellingen GVVP 2006 De vier doelstellingen uit het huidige GVVP waren: 1 Voorzien in een groeiende behoefte aan mobiliteit 2 Verhogen van de verkeersveiligheid 3 Verbeteren van de leefbaarheid 4 Garanderen van de bereikbaarheid Verdeeld naar de thema s verkeersveiligheid, leefbaarheid en bereikbaarheid waren 10 subdoelstellingen geformuleerd. Per thema is aangegeven in hoeverre deze zijn ingevuld. Doelstellingen uit huidige GVVP Verkeersveiligheid verminderen van objectieve verkeersonveiligheid (aantallen ongevallen); verminderen van subjectieve verkeersonveiligheid (gevoel van onveiligheid). De verkeersveiligheid lijkt te zijn verbeterd sinds de vaststelling van het GVVP in Op basis van de gegevens over 2014 moet geconstateerd worden dat de daling lager is dan over de periode 2009 tot en met 2013 kan worden aangenomen. Een betere registratie over meerdere jaren is nodig om objectieve conclusies te kunnen trekken. Het aantal klachten en meldingen over verkeersveiligheid is per jaar gemiddeld 21%. In 2013 en 2014 lag het aantal met 17% en 18% iets onder het gemiddeld. De subjectieve verkeersonveiligheid lijkt over de jaren heen te zijn verbeterd. Leefbaarheid verbeteren van leefbaarheid van kernen en buitengebieden; versnippering landschap en achteruitgang kwaliteit landschap tegengaan; uitstoot emissiegassen terugdringen; geluidshinder reduceren. Voor deze doelstellingen zijn geen indicatoren benoemd en er zijn dan ook geen metingen uitgevoerd. Wel kan gesteld worden dat de invoering van de categorisering leidt tot duidelijke en samengestelde verblijfsgebieden, zowel binnen als buiten de bebouwde kom. Evaluatie GVVP, gemeente Asten pagina 20

127 Door lagere snelheden is er minder uitstoot van emissiegassen en is er minder geluidshinder. Dit kan echter niet eenduidig worden toegeschreven aan het gevoerde beleid, maar is ook gerealiseerd door technologische ontwikkelingen. Bereikbaarheid garanderen van de bereikbaarheid van de economisch belangrijke gebieden ter ondersteuning van ruimtelijk-economische ontwikkelingen; waarborgen/verbeteren van de doorstroming op het Astense ontsluitingswegennet; afwikkelen/concentreren van verkeer op wegen van een zo hoog mogelijke orde; voorkomen/beperken van sluipverkeer door de woonwijken. De bereikbaarheid van Asten is goed en de ligging van de bedrijvigheid is gunstig ten opzichte van het hoofdwegennet en de kernen. Aan de eerste bereikbaarheidsdoelstelling is voldaan. Of de doorstroming is verbeterd kan niet objectief worden beoordeeld. Er is geen nulmeting of referentiewaarde vastgelegd in het huidige GVVP. Wel is gewerkt aan een eenduidig en goed ingericht wegennet. Hier is aan voldaan, er zijn nog enkele verbeterpunten. Met het doorvoeren van de categorisering en herinrichting van wegen is verkeer ook samengebracht op de wegen die daar bestemd en geschikt voor zijn. Verkeer wordt afgewikkeld over wegen van een zo hoog mogelijk orde. Sluipverkeer komt nauwelijks voor. Vier doelstellingen Terugkijkend naar de eerder genoemde vier doelstellingen vanuit het huidige GVVP, wordt geconstateerd dat in de groeiende mobiliteitsbehoefte is voorzien zonder dat grote knelpunten zijn ontstaan. De verkeersveiligheid lijkt te zijn toegenomen, maar een stabiele landelijke registratie over meerdere jaren is nodig om hier objectief een harde conclusie over te kunnen trekken. Het aantal klachten is beperkt, over de jaren verspreid is er sprake van een (beperkte) groei. Er kan op basis van het aantal en de inhoud van de klachten niet gesteld worden dat de leefbaarheid is verslechterd of verbeterd. De bereikbaarheid is goed, met de hoofdontsluitingen van rijk en provincie en de aanvullingen met gemeentelijke gebiedsontsluitingswegen. Evaluatie GVVP, gemeente Asten pagina 21

128 6.2 Conclusies De centrale vragen voor de evaluatie zijn in hoofdstuk één beschreven: 1 In hoeverre is de categorisering op dit moment op straat herkenbaar, goed te begrijpen en logisch? 2 Wat is de stand van zaken van de objectieve verkeersveiligheid (ongevallen) ten opzichte van de 2020-doelstelling? 3 Wat is de ontwikkeling op het gebied van aantal en aard klachten? 4 In hoeverre zijn de in doelstellingen van het huidige GVVP gerealiseerd? Het antwoord op de vraag over de categorisering is dat deze goed is. Het is duidelijk over welke wegen verkeer zich dient af te wikkelen en waar dat niet gewenst is. Ten aanzien van de doelstelling op het gebied van verkeersveiligheid, zit de gemeente met het aantal ziekenhuisgewonden onder de trendlijn. Het aantal dodelijke slachtoffers was in 2013 onder de trendlijn en in 2014 erboven. De aantallen zijn dusdanig laag dat incidenten het verschil maken. Blijvende aandacht is nodig, mede vanwege de verbetering van de registratiegraad. Het resultaat over meerdere (komende) jaren moet duidelijkheid geven over de ontwikkeling van het ongevallenbeeld. Het aantal klachten neemt toe. De burger is steeds mondiger en systemen maken het doen van een melding makkelijker. De toename is echter beperkt en veel klachten en meldingen hebben te maken beheerszaken en niet met verkeersbeleid. Parkeren is een belangrijk onderwerp. Niet alle doelstellingen uit het huidige GVVP zijn objectief meetbaar. De gemeente Asten heeft een grote verbetering gerealiseerd in de verkeersstructuur, met het inrichten van de centrumring en het doorvoeren van de inrichtingskenmerken van de categorisering. 6.3 Aanbevelingen Voorliggende evaluatie geeft de volgende aanbevelingen voor het actualiseren van het verkeersbeleid van de gemeente Asten: De verkeersstructuur van Asten staat. Er zijn nog enkele verbeterpunten die in het nieuwe GVVP een plek behoren te krijgen. Dit zijn een aantal straten waar de inrichting niet voldoet aan de richtlijnen en een aantal onveilige locaties. De grenzen van de bebouwde kommen moeten beter herkenbaar worden gemaakt, zodat deze ook daadwerkelijk zorgen voor aanpassing van de snelheid van het gemotoriseerde verkeer. Evaluatie GVVP, gemeente Asten pagina 22

129 Blijvende aandacht voor verkeersveiligheid is nodig. Om het ongevallenbeeld te kunnen monitoren en om tijdig op ontwikkelingen te kunnen anticiperen. Geadviseerd wordt om minder in te zetten op infrastructurele maatregelen. Het ongevallenbeeld is te diffuus om met herinrichting tot minder ongevallen te komen. Er zijn duidelijke aanknopingspunten om te intensiveren op het gebied van mensgerichte maatregelen en acties. Er wordt jaarlijks ingezet op mensgerichte acties en maatregelen. De gemeente heeft hierin een faciliterende rol. Structurele aandacht voor alle doelgroepen is wenselijk. De gemeente kan hier voor zorgen door een meer sturende en initiërende rol aan te nemen. Aandacht voor parkeren in het centrum en de blauwe zone is wenselijk. Niet met als doel om het te veranderen, maar de blauwe zone heeft effecten op de omgeving. Aandacht hiervoor is wenselijk. Evaluatie GVVP, gemeente Asten pagina 23

130 Overzicht bijlagen Bijlage 1: Overzichtskaart geregistreerde ongevallen Evaluatie GVVP, gemeente Asten pagina 24

131 Bijlage 1 Overzichtskaart geregistreerde ongevallen Evaluatie GVVP, gemeente Asten pagina 25

132 Evaluatie GVVP, gemeente Asten pagina 26

133 Bijlage 1: Overzichtskaart geregistreerde ongevallen Evaluatie GVVP, gemeente Asten pagina 27

134

135

136

137

138

139

140

141

142

143

144

145

146

147

148

149

150 Accent adviseurs februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december Onderdeel Fase 1. Evaluatie huidig GVVP Startoverleg Ongevallenanalyse Snelheden en intensiteiten Aantal en aard van de klachten Locatiebezoek (check inrichting en categorisering) Conceptrapportage Bespreking projectteam P Definitief maken rapportage Fase 2. Opstellen kop met verkeersvisie Overleg klankbordgroep Opstellen concept verkeersvisie Overleg projectteam P Presentatie raad/commissie BW C R Fase 3. Invullen romp met losse modules Overleg vergadering raad/commissie Uitwerken thema's/modules Conceptrapportage Bespreking projectteam P Defintief maken rapportage Fase 4. Integraal beleid in de staart Integraal beleid en aanzet maatregelenpakket Conceptrapportage Bespreking projectteam P Terugkoppeling B&W BW Integraal maatregelenpakket Verkeerskundige prioriteiten Bespreking projectteam P Overleg klankbordgroep Vrijgave voor inspraak door B&W BW Inloopavond Berspreking projectteam P Definitief maken rapportage Start raadscyclus BW C R P Projectteam BW College van B&W C Raadscommissie R Gemeenteraad Schoolvakantie 1375 planning GVVP Asten februari 2015 Pagina 1

151 RAADSVOORSTEL BIJ ZAAKNUMMER: AST/2015/ Onderwerp: Concept Programmabegroting Metropoolregio Eindhoven 2016 Bijlage(n): Vergadering van: Agendanummer: p.h.: 1 9 juni HV de raad van de gemeente Asten Samenvatting Het Dagelijks Bestuur van de Metropoolregio Eindhoven vraagt aan de gemeenteraad om voor 1 juni 2015 te reageren op de concept Programmabegroting Metropoolregio Eindhoven 2016, zodat de reactie kan worden meegenomen bij de behandeling van de begroting in de adviescommissie Financiën van woensdag 10 juni De reactie wordt dan samen met die van de andere gemeenten en de reactie van de adviescommissie Financiën in het kader van de vaststelling van de begroting 2016 behandeld in het Algemeen Bestuur van de Metropoolregio Eindhoven van 24 juni In verband met de vergadercyclus van de gemeenteraad in Asten kan niet aan dit verzoek worden tegemoet gekomen. Er wordt om die reden een concept-zienswijze na de behandeling door de commissie AZ&C aan het Dagelijks Bestuur toegestuurd, onder voorbehoud van een standpunt van de gemeenteraad op 9 juni De Financiële begroting laat een grote daling aan baten en lasten zien ten opzichte van de begroting Met de begroting kan worden ingestemd. Beslispunten Voorgesteld wordt om: - in te stemmen met de concept Programmabegroting 2016; - deze instemming voor te leggen aan de gemeenteraad op 9 juni 2015; - het Dagelijks Bestuur van de Metropoolregio Eindhoven informeren over het feit dat geen definitieve reactie voor 1 juni 2015 kan worden gegeven. Inleiding Bijgevoegd treft u de concept-programmabegroting 2016 van de Metropoolregio Eindhoven aan. Het betreft de eerste begroting van de nieuwe organisatie. Het concept is een globale financiële begroting, die nu in procedure moet worden genomen om te voldoen aan de wettelijke termijnen rond de vaststelling van de begroting. Aan de gemeenten is gevraagd om voor 1 juni 2015 te reageren op de concept Programmabegroting Metropoolregio Eindhoven 2016, zodat deze reacties kunnen worden behandeld bij de vaststelling van de begroting 2016 in het Algemeen Bestuur van 24 juni *

152 In verband met de vergadercyclus van het college, de raadscommissie en de gemeenteraad is het niet mogelijk dat de gemeenteraad van Asten voor 1 juni 2015 een reactie geeft op de concept Programmabegroting. Om die reden wordt een concept-reactie verzonden na de behandeling in de commissie AZ&C, onder voorbehoud dat de gemeenteraad instemt met de concept-reactie. De Financiële begroting laat een grote daling aan baten en lasten zien ten opzichte van de begroting Deze dalingen worden toegelicht in de verschillende onderwerpen bij de toelichting op het overzicht baten en lasten. Deze lagere begroting 2016 heeft als resultaat dat de gemeentelijke bijdrage daalt van 4,44 in 2015 naar 3,64 in Ook het programma RHCe heeft een voordeel waardoor de bijdrage van de gemeente Asten aan het RHCe daalt met 6.000, = ten opzichte van De totale bijdrage van de gemeente Asten zal dan ook op basis van de begroting Metropoolregio Eindhoven 2016 ten opzichte van de opgenomen bijdrage in de Meerjarenbegroting Gemeente Asten een voordeel laten zien van ,=. Dit geraamde voordeel zal worden meegenomen bij de Voorjaarsnota In de Financiële begroting is geen rekening gehouden met indexering. De concept-reactie op de concept-programmabegroting 2016 luidt: Instemmen met de concept Programmabegroting Wat willen we bereiken Een Financiële begroting van de Metropoolregio Eindhoven waarmee door de gemeenteraad van Asten kan worden ingestemd. De concept-programmabegroting kan worden verwerkt in de voorjaarsnota van de gemeente Asten waarvan de behandeling in de raad van 7 juli 2015 is gepland. Wat gaan we daarvoor doen: Het Dagelijks Bestuur van de Metropoolregio Eindhoven wordt na de behandeling door uw commissie geïnformeerd over de concept-reactie, onder voorbehoud van het standpunt van de gemeenteraad. Mogelijke alternatieven: n.v.t. Risico s: n.v.t. Wat mag het kosten: n.v.t. Bijlage(n)/ter inzage (incl. AST-nr): Concept Programmabegroting 2016 Metropoolregio Eindhoven (AST/2015/005521). 2/3

153 RAADSBESLUIT Onderwerp: Dagtekening: Agendanummer: Concept Programmabegroting Metropoolregio Eindhoven juni De raad van de gemeente Asten; gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 april 2015 met zaaknummer AST/2015/005677; gehoord het advies van de commissie Algemene Zaken en Control van 21 mei 2015; b e s l u i t: in te stemmen met de concept Programmabegroting Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Asten van 9 juni De raad voornoemd, griffier, mr. M.B.W. van Erp-Sonnemans voorzitter, mr. H.G. Vos dict: RV.RO.15.tk.010 typ: jori.meulendijks@asten.nl coll:

154 METROPOOLREGIO EINDHOVEN Financiële begroting 2016

155 \CDE\HLE\-2

156 Inhoudsopgave FINANCIËLE BEGROTING 4 Overzicht baten en lasten 6 Toelichting op het overzicht baten en lasten 6 Herkomst en besteding van middelen 9 Inwonerbijdrage 11 PARAGRAFEN 13 Paragraaf weerstandsvermogen en risicomanagement 15 Financieringsparagraaf 17 Bedrijfsvoering 18 Verbonden partijen 19 Grondbeleid 20 OVERZICHT GEMEENTELIJKE BIJDRAGEN 21 MEERJARENRAMING PROGRAMMA S 25 STAAT VASTE ACTIVA, RESERVES EN VOORZIENINGEN \CDE\HLE\-3

157 FINANCIËLE BEGROTING 2016 METROPOOLREGIO EINDHOVEN \CDE\HLE\-4

158 \CDE\HLE\-5

159 Overzicht baten en lasten Toelichting op het overzicht baten en lasten In het Overzicht baten en lasten zijn weergegeven de baten, de lasten en het saldo per programma, de financierings- en algemene dekkingsmiddelen, bestaande uit de gemeentelijke algemene bijdragen, het saldo financieringsfunctie en de posten onvoorzien. Dit resulteert in het resultaat voor bestemming en na de onttrekkingen uit de reserves in het resultaat na bestemming. Onderstaand wordt een toelichting per programma gegeven op de financiële verschillen Begroting 2015 Begroting Bestuurlijke samenwerking Het deelprogramma Bestuurlijke samenwerking vertoont ten opzichte van de Begroting 2015 een voordeel van ruim Het betreft hier een lagere toerekening van apparaatskosten. De totale apparaatskosten zijn ten opzichte van de begroting 2015 gedaald van 4,6 miljoen naar 2,9 miljoen. Het betreft hier het wegvallen van directe en indirecte loonkosten ( 1,1 miljoen, voornamelijk Mobiliteit en boventalligen, kosten huisvesting en diverse overige besparingen op ICT, algemene en bureaukosten). De programmakosten zijn opgenomen conform herziene begroting Economie Het deelprogramma Economie vertoont een voordeel van bijna Aan de lastenkant vindt een stijging plaats van bijna Dit wordt veroorzaakt door een hogere storting in het Stimuleringsfonds ( , oorzaak een hoger aantal inwoners in 2015 ten opzichte van 2014) en een nieuw opgenomen werkbudget op het product werklocaties van (Besluit Regioraad 17 december 2014). Daarnaast is sprake van een daling van de apparaatslasten ( voordeel, zie verklaring bij Bestuurlijke samenwerking). Het werkbudget Werklocaties wordt gedekt uit een onttrekking uit de reserve Fysiek domein. Verwerking hiervan vindt plaats op financierings- en dekkingsmiddelen. Aan de batenkant vindt er een hogere dekking plaats van in totaal Oorzaak hiervan is een hogere vergoeding voor de uren programmamanagement Investeringsfondsen ( ), daarnaast wordt vanwege een hoger aantal inwoners in 2016 een hogere inwonerbijdrage Stimuleringsfonds ontvangen ( ). De bijdrage Brainport Development wordt op hetzelfde niveau gehouden als in 2015, echter door een hoger inwoneraantal in 2016 leidt dit ten opzichte van 2015 tot een lagere bijdrage per inwoner \CDE\HLE\-6

160 Fysieke leefomgeving Het deelprogramma Fysieke leefomgeving laat een voordeel zien van ruim Dit wordt veroorzaakt door een lagere toerekening van apparaatslasten ( voordeel) en nieuw opgenomen werkbudgetten op de producten Strategie ruimte, Strategie mobiliteit en Wonen (respectievelijk 7.500, en conform besluit Regioraad 17 december 2014). Deze werkbudgetten worden gedekt uit onttrekkingen uit de reserve Fysiek domein. Verwerking hiervan vindt plaats op financierings- en dekkingsmiddelen. Door afschaffing van de WGR+ per 1 januari 2014 en de overdracht van de taken naar de provincie Noord-Brabant, is het product Vervoersautoriteit niet meer in de begroting opgenomen. Dit leidt zowel aan de lasten- als aan de batenkant tot een afwijking van ruim 61 miljoen. Oud SRE en Voorziening Gulbergen Op het programma Oud SRE worden voornamelijk Europese subsidieprojecten verantwoord waaraan de Metropoolregio Eindhoven deelneemt. In 2016 betreft dit alleen Upside. Daarnaast worden nog werkzaamheden in het kader van contractbeheer afval en voorziening Gulbergen uitgevoerd. Ten opzichte van de begroting 2015 wordt een nadeel behaald van ruim Aan de lastenkant wordt een voordeel gerealiseerd van door een verlaging van de apparaatslasten ( ) en vervallen budgetten m.b.t. de projecten BieonNW en C2C Bizz ( ). Wat baten betreft wordt in minder ontvangen dan in Het betreft hier de vervallen incidentele inwonerbijdrage Oud SRE ( nadeel), niet meer ontvangen bijdragen voor de projecten BieonNW, C2C Bizz en Pure Hubs ( nadeel) en het ten laste brengen van interne kosten ten laste van de voorziening Gulbergen ( voordeel). RHCe Het programma RHCe laat een voordeel zien van ruim , bestaande uit een lagere toerekening van apparaatslasten ( voordeel), lagere programmakosten ( voordeel) en lagere programmabaten ( nadeel). Lagere apparaatslasten zijn het gevolg van een verdere afbouw van afdelingskosten conform datgene wat is opgenomen in het door de Regioraad op 19 februari geaccordeerde bedrijfsplan Voor de begroting 2016 houdt dit in dat rekening wordt gehouden met huuropbrengsten door inhuizing van de Metropoolregio Eindhoven per 1 januari 2016, vervallen interne bijdragen SRE ( ), vervallen bijdrage Helmond Molenstraat ) en diverse overige besparingen ( ). De programmakosten op de diverse producten zijn daar waar mogelijk naar beneden bijgesteld. Dit leidt tot een structureel voordeel van De verlaging van de baten heeft voornamelijk te maken met het vervallen van de subsidie Nationaal Archief in het kader van de ontwikkeling van een Duurzaam Digitaal Beheersysteem. Deze bijdrage zal niet structureel ontvangen worden. Financierings- en algemene dekkingsmiddelen Gemeentelijke algemene bijdragen De gemeentelijke algemene bijdrage daalt met ruim De Metropoolregio Eindhoven ontvangt een lagere bijdrage van , het RHCe Voor wat betreft de algemene bijdrage Metropoolregio Eindhoven bedraagt deze in ,64 per inwoner (2015 4,44). Het aantal inwoners in de regio stijgt in 2016 naar ( ). De algemene bijdrage RHCe wordt afgebouwd conform door de regioraad vastgesteld bedrijfsplan Afbouw Dienst SRE & SRE Milieudienst Beide posten vervallen in de exploitatie wat leidt tot een voordeel van ruim (Dienst SRE en SRE Milieudienst ). Kosten samenhangend met de reorganisatie worden ten laste gebracht van de voorziening Reorganisatie SRE. Garantiesalarissen SRE Tussen het functieboek Metropoolregio Eindhoven en de werkelijke loonkosten van de medewerkers welke geplaatst zijn in deze organisatie zit een verschil van ruim Hiervoor is een stelpost in de begroting opgenomen \CDE\HLE\-7

161 Saldo financieringsfunctie Het saldo van de financieringsfunctie laat een nadeel van Door de invoering van schatkistbankieren in december 2013 wordt nagenoeg geen renteresultaat meer behaald. Deze opbrengsten zijn dan ook niet meer in de begroting opgenomen. Onvoorzien Metropoolregio Eindhoven/RHCe Voor de Metropoolregio Eindhoven en het RHCe worden posten onvoorzien opgenomen van respectievelijk en Ten opzichte van de Begroting 2015 levert dit een voordeel op van (Metropoolregio Eindhoven 4.000, RHCe 900). Mutatie reserves Bestemmingsreserve Fysiek domein In de begroting 2015 wordt extra onttrokken aan de bestemmingsreserve Fysiek domein. Conform besluit Regioraad 17 december 2014 zijn extra werkbudgetten toegekend aan de producten Wonen ( ), Strategie Mobiliteit ( ), Strategie ruimte ( 7.500) en Werklocaties ( ). Bestemmingsreserve transformatie De onttrekking aan de reserve Transformatie van ruim vervalt in de begroting Kosten samenhangend met de reorganisatie worden ten laste gebracht van de voorziening Reorganisatie SRE en lopen niet meer via de exploitatie. Bestemmingsreserve rente-egalisatie Aan de bestemmingsreserve rente-egalisatie wordt in onttrokken. Dit om de storting in het Stimuleringsfonds op hetzelfde niveau te houden als voorgaande jaren. Voorheen werden rentebaten hiervoor ingezet, echter door de invoering van schatkistbankieren worden deze niet meer gerealiseerd. De hoogte van de reserve rente-egalisatie is voldoende om de storting in het Stimuleringsfonds twee jaar te garanderen (2016 en 2017). MEERJARENRAMING Ten behoeve van een inzicht in de ontwikkeling van de kosten en de gemeentelijke bijdrage is in de bijlage het overzicht Meerjarenraming opgenomen. In het begrotingsjaar 2016 is geen rekening gehouden met een indexering. In de jaren daarna wordt uitgegaan van constante prijzen \CDE\HLE\-8

162 Herkomst en besteding van middelen Herkomst middelen Metropoolregio Eindhoven Van iedere euro die de Metropoolregio Eindhoven uitgeeft, komt de grootste bijdrage (70%) van de deelnemende gemeenten als inwonerbijdrage voor regionale taken en projecten. Uit onderstaande tabel wordt duidelijk waar de baten van de Metropoolregio Eindhoven vandaan komen. Herkomst middelen Metropoolregio Eindhoven Begroting 2016 Overige bijdragen; ; 5% Saldo financieringsfunctie; ; 8% EU; ; 0% Gemeenten - Brainport Development; ; 17% Gemeenten; ; 70% \CDE\HLE\-9

163 Besteding middelen Metropoolregio Eindhoven In onderstaande grafiek ziet u de besteding van de middelen per programma. Besteding middelen Metropoolregio Eindhoven Begroting 2016 Financierings- en dekkingsmiddelen; ; 2% RHCe; ; 21% Bestuurlijke samenwerking; ; 10% SRE oud; ; 2% Fysieke leefomgeving; ; 7% Economie; ; 58% \CDE\HLE\-10

164 Inwonerbijdrage De methodiek van indexering van de inwonerbijdrage is vastgelegd in de Beleidsnota indexering, die door de Regioraad in de vergadering van 23 december 2004 is vastgesteld. Voor het begrotingsjaar 2016 is besloten de inwonerbijdrage niet te indexeren en geen nacalculatie over het jaar 2013 toe te passen \CDE\HLE\-11

165 \CDE\HLE\-12

166 PARAGRAFEN \CDE\HLE\-13

167 \CDE\HLE\-14

168 Paragrafen In dit hoofdstuk worden een aantal aspecten van de financiële huishouding belicht. Het betreft het: - de paragraaf weerstandsvermogen - de financieringsparagraaf - de paragraaf bedrijfsvoering - de paragraaf verbonden partijen - de paragraaf grondbeleid Paragraaf weerstandsvermogen en risicomanagement Weerstandscapaciteit Voor een goed beeld van de weerstandscapaciteit kunnen wij ons beperken tot de nieuwe organisatie Metropoolregio Eindhoven omdat de SRE taken merendeels zijn vervallen. Wel kent de Metropoolregio Eindhoven als gevolg van de transformatie aanzienlijke frictiekosten. Het betreft zowel voormalig personeel van de Milieudienst als de reductie van het personeelsbestand van het SRE. De intentie is om deze in het tijdvak tot 2021 volledig af te bouwen. Voor de afbouw zijn de risico s merendeels afgedekt door de vorming van de voorziening Reorganisatie SRE (besluit Regioraad juni 2013). In een apart Memorandum voorziening Reorganisatie SRE wordt uitgebreid ingegaan hoe met de voorziening is omgegaan. Onderstaand de belangrijkste kanttekeningen uit dit memorandum. Bij de berekeningen is steeds uitgegaan van een gemiddelde loonsom van ,-. Nu zijn in de voorziening de reële salariskosten boventalligen opgenomen. Met wachtgeldverplichtingen (na vijf jaar) is rekening gehouden. Een apart werkbudget is opgenomen om het personeel van werk naar werk te begeleiden. Het personeel dat werkt op de Wgr plus taken (circa 10 fte) is onder aftrek van de detacheringsvergoeding van de provincie in de voorziening opgenomen. Het personeel belast met transfertaken wordt vooralsnog niet in rekening gebracht van de deelnemende gemeenten, maar ten laste van de voorziening gebracht. Bij de afbouw van personeel wordt voor het risico een onderscheid gemaakt in leeftijdscategorie (ouder of jonger dan 60 jaar). Op basis van vorenstaande kanttekeningen en risico s is het besluit genomen om ieder jaar bij vaststellen van de jaarrekening de voorziening te beoordelen en te actualiseren. Transfertaken Uitgangspunt was dat de personele lasten zoals opgenomen in de transferlijst voor subregionale taken vanaf 1 januari 2015 voor rekening komen van de deelnemende gemeenten. Hiervoor is in de Regioraad van juni 2014 een Spelregelkader vastgesteld. Het personeel toegerekend aan transfertaken (11,3 FTE) zou worden overgenomen door de deelnemende gemeenten voor 1 januari 2015, dan wel wordt de betreffende loonsom aan hen in rekening gebracht. In 2014 zijn 3,4 fte elders geplaatst, zodat aan transfertaken per 1 januari ,9 fte resteert. Van de 3,4 fte is 2,4 fte gedetacheerd. Hierbij wordt terugkeerrisico gelopen. Het personeel transfertaken wordt vooralsnog niet in rekening gebracht aan de deelnemende gemeenten maar ten laste van de voorziening Reorganisatie gebracht. Het transfer personeel wordt betrokken bij de gehele afbouw van het boventallig personeel. Garantiesalarissen Omgevingsdienst Zuid Oost Brabant Wel is er vanuit de ontvlechting van de voormalige milieudienst nog een risico met betrekking tot garantiesalarissen. In de Regioraadsvergadering van juni 2014 heeft u besloten eenmalig uit coulance de garantiesalarissen voor het jaar 2013 van de Omgevingsdienst Zuid Oost Brabant (ODZOB) te vergoeden. Het bestuur van ODZOB kan zich hiermee niet verenigen en wil de resterende totale claim van circa 1,9 miljoen vergoed zien. Om het geschil met betrekking tot de garantiesalarissen uit de wereld te helpen, heeft u in uw verga \CDE\HLE\-15

169 dering van 25 februari jl. ingestemd met een bindende mediation. Het is hierbij de intentie om nog voor het zomerreces tot een oplossing te komen. Met het risico van (gedeeltelijke) betaling van de garantiesalarissen aan ODZOB is in de begroting geen rekening gehouden. Metropoolregio Eindhoven Het betreft hier een afgeslankte, lichtvoetige organisatie waar geen plaats meer is voor uitvoerende, projectmatige activiteiten. De toekomstige risico s zijn daardoor beperkt. Analyse leert dat personele en apparaatskosten de enige substantiële kostenposten zijn. In de exploitatiesfeer is de organisatie bijna volledig afhankelijk van de bijdragen van de deelnemende gemeenten. De vermogensbestanddelen die tot het weerstandsvermogen behoren, beperken zich tot de Algemene reserve (AR). Doordat de WGR plus taken komen te vervallen zal de gerealiseerde omzet van de dienst SRE fors dalen tot een niveau van afgerond 11 miljoen. Dit heeft gevolgen voor onderstaande berekening van de hoogte van de Algemene Reserve c.q. hoogte van het weerstandsvermogen. Op grond van een risico-inventarisatie is de bovengrens van de Algemene reserve voor de Metropoolregio Eindhoven vastgesteld op 10% van de gemeentelijke bijdrage in combinatie met 2% van de door de Metropoolregio Eindhoven gerealiseerde omzet. De ondergrens is vastgesteld in samenhang met de stand van de bestemmingsreserves op 10% van de gemeentelijke bijdrage. Op basis van de concept begroting 2016 betekent dit een Algemene reserve met een ondergrens van ,-. Regionaal Historisch Centrum Bij het Regionaal Historisch Centrum is de laatste jaren een steeds stringenter begrotingsbeleid gevoerd. Daarnaast dienen er, als uitvloeisel van het bedrijfsplan RHCe , in de periode flinke besparingen te worden gerealiseerd. Voor het opvangen van risico s in het bedrijfsplan is een bedrag van ,- beschikbaar in de Algemene reserve RHCe. Garantstelling AVI-Moerdijk De garantstelling voor de leveringsplicht door de Brabantse gewesten van ton brandbaar afval aan AVI Moerdijk (voor de Metropoolregio Eindhoven ± ton) is ook na de verkoop van Afvalsturing en Razob aan Essent Milieu (m.i.v. 1 januari 2010 Attero BV) blijven bestaan. De looptijd van deze garantstelling is 20 jaar (o.b.v. economische levensduur installatie) en eindigt in februari Overigens wordt het risico door de verkoop toentertijd aan Essent Milieu BV wel minder, omdat Attero BV heeft toegezegd ook het in haar bezit zijnde brandbaar afval van buiten de provincie Noord- Brabant te verbranden in de AVI Moerdijk. Inmiddels loopt er een geschil c.q. is er een schadeclaim van Attero aan de Brabantse Gewesten vanwege te weinig aangeleverd brandbaar afval over een reeks van jaren. Voorziening Gulbergen De in de Voorziening Gulbergen beheerde en geadministreerde van de Razob overgenomen reserves en voorzieningen (per ultimo ,7 miljoen groot), zijn primair bedoeld voor eindafwerking van de stortplaats en de nazorg. Van de vrijval bij eindafwerking (Voorziening Eindafwerking) en bij nazorg (Voorziening Nazorg) wordt netto maximaal 34 miljoen aangewend voor investeringen in het Landgoed Gulbergen. De contracten met Attero BV en de tripartiteovereenkomst met de gemeenten Geldrop-Mierlo en Nuenen c.a. bepalen dat de Metropoolregio Eindhoven nooit meer besteedt dan in de Voorziening Gulbergen beschikbaar is of komt. Het weerstandsvermogen van de Voorziening Gulbergen wordt begrensd door de bij het SRE in de Voorziening Gulbergen aanwezige middelen. De Metropoolregio Eindhoven loopt daarom geen financieel risico. Het beheer en de exploitatie van het Landgoed Gulbergen is geheel voor rekening en risico van Attero BV. Na afsplitsing in 2009 van Essent Milieu van Essent waren de voormalige aandeelhouders van Essent vanaf 1 januari 2010 de aandeelhouders van Attero BV. Per 1 januari 2014 zijn de aandelen overgenomen door Waterland Private Equity Investments BV, waarmee de aandelen van Attero volledig in particuliere handen zijn gekomen \CDE\HLE\-16

170 Financieringsparagraaf Inleiding In de Wet Fido (Financiering Decentrale Overheden), Ruddo (Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden) en de Wet Schatkistbankieren zijn de kaders gesteld voor een verantwoorde professionele inrichting en uitvoering van de treasuryfunctie van de decentrale overheden. De treasuryfunctie wordt daarbij door de wet als volgt gedefinieerd: het sturen en beheersen van-, het verantwoorden over-, het toezicht houden op: de financiële vermogenswaarden, de financiële geldstromen, de financiële positie en de hieraan verbonden risico s. In de wet worden voorschriften, richtlijnen en normeringen genoemd. Voorbeelden hiervan zijn de kasgeldlimiet en de renterisiconorm. Zowel bij de begroting als bij de jaarrekening dient de Metropoolregio Eindhoven een Financieringsparagraaf op te nemen. In deze paragraaf wordt voor het begrotingsjaar 2016 aangegeven op welke wijze verwacht wordt uitvoering te geven aan de treasuryfunctie. Kasgeldlimiet Volgens de Wet Fido is de Metropoolregio Eindhoven verplicht te rapporteren over de kasgeldlimiet. De kasgeldlimiet bepaalt het bedrag welke de Metropoolregio Eindhoven maximaal kort mag lenen en wordt uitgedrukt in een percentage (8,2%) van het totaal van de uitgaven. Voor 2016 zou de kasgeldlimiet bedragen. Voor de Metropoolregio Eindhoven vormt deze norm geen risico, aangezien er geen behoefte bestaat om gelden aan te trekken. Renterisico Ook geeft de Wet Fido aan dat er inzicht moet worden gegeven in het renterisico voor de komende 4 jaren. Het renterisico ontstaat bij het aflopen van leningen. Eventueel nieuw af te sluiten leningen kunnen gepaard gaan met hogere rentekosten. De Metropoolregio Eindhoven heeft een annuïteitenlening lopen bij de BNG voor de financiering nieuwbouw Regionaal Historisch Centrum. De looptijd van de lening is afgestemd op de looptijd van het activum. De lening bedroeg oorspronkelijk , tegen een rentepercentage van 4,79%. Deze lening heeft een looptijd van 40 jaar, de rente is herzien in De hoogte van de lening ultimo 2016 bedraagt ruim 4,5 miljoen. De renterisiconorm bedraagt 20% van het totaal van de uitgaven. Voor de Metropoolregio Eindhoven is dit 2,2 miljoen. Het renterisico op de vaste schuld is de komende 4 jaar nihil. Treasurybeheer De administratieve organisatie en de uitvoering vinden plaats binnen de kaders van de Wet Fido, Ruddo en de wet Schatkistbankieren. Het beleid blijft gericht op een verantwoord beheer van de middelen, waarbij risico s zoveel mogelijk worden uitgesloten, de kosten zo laag mogelijk worden gehouden en het rendement vervolgens wordt geoptimaliseerd. Vanwege de afschaffing van de WGR+ zijn in 2015 de taken en middelen ( 150 miljoen) op het gebied van Mobiliteit overgedragen naar de provincie Noord-Brabant. Bij de Metropoolregio Eindhoven resteert een bedrag van naar verwachting 30 miljoen. Deze middelen worden in liquide vorm aangehouden bij de Nederlandse Staat. De Wet schatkistbankieren biedt naast het aanhouden van de liquide middelen bij de Staat ook de mogelijkheid tot het uitlenen van middelen aan andere decentrale overheden (het zogenaamde onderling lenen). De Metropoolregio Eindhoven maakt hiervan nog geen gebruik. Voorziening Gulbergen De beschikbare middelen in de Voorziening Gulbergen moeten door de Metropoolregio Eindhoven zo goed mogelijk op middellange termijn worden belegd. Het beheer, het beleggen van de beschikbare middelen vindt plaats met als uitgangspunten de Wet Fido en het Treasurystatuut van de Metropoolregio Eindhoven. Deze middelen vallen buiten de wet Schatkistbankieren. Het vermogensbeheer van de middelen in de Voorziening Gulbergen is uitbesteed aan een vermogensbeheerder, te weten Lombard Odier Darier Hentsch \CDE\HLE\-17

171 Bedrijfsvoering Metropoolregio Eindhoven De nieuwe organisatie Metropoolregio Eindhoven is in maart 2015 formeel van start gegaan. Het is een lichtvoetige organisatie met een grote flexibiliteit met betrekking tot de bedrijfsvoering. De huisvesting en bedrijfsvoering van de organisatie worden in de loop van 2015 in overeenstemming gebracht met de taken en de schaal. Gelet op de vermindering van het personeelsbestand en het beleid met betrekking tot Het Nieuwe Werken (HNW) kan de nieuwe organisatie met een fractie van de huidige huisvestingsruimte toe. Het huurcontract van het EOB gebouw loopt ultimo 2015 af. Inmiddels zijn de werkzaamheden gestart om de Metropoolregio Eindhoven te huisvesten in het eigen gebouw aan de Raiffeisenstraat. De intentie is om in het derde kwartaal 2015 te zijn verhuisd. Alle overhead taken zullen conform organisatieplan niet door de organisatie Metropoolregio Eindhoven zelf geschieden. Deze taken zullen zo mogelijk worden belegd bij de partij waar Metropoolregio Eindhoven inhuist. Een kleine organisatie als dat van de Metropoolregio is qua omvang niet in staat om deze taken volledig zelfstandig uit te voeren. Bij het bepalen van de gewenste uitvoering van de ondersteunende bedrijfsprocessen willen wij het volgende realiseren: - efficiënt en effectief regelen van bedrijfsvoeringstaken; - flexibiliteit in de organisatie en de uitvoering; - borgen van kwaliteit en beschikbaarheid; - doelgerichte dienstverlening. Financieel kader In het in de Regioraad van juni 2013 vastgestelde transformatieplan is in de financiële paragraaf opgenomen om binnen enkele jaren de materiële overhead (waaronder de huisvesting) met circa ,- te reduceren. Dit is het financiële kader. Mede door de ondersteunende taken (P&O, financiële administratie, ICT, archief) niet meer zelf uit te voeren maar concurrerend te hosten, zal deze reductie worden gerealiseerd. Regionaal Historisch Centrum Eindhoven (RHCe) Het RHCe heeft als doelstelling het kennis- en ontmoetingscentrum te zijn voor de regio op het gebeid van cultuurhistorie en modern archiefbeheer. Een drietal zaken staat daarbij centraal: Inspectie (het toezichthouderschap op de archiefvorming bij en binnen de aangesloten gemeenten) Beheer (opslag en ontsluiting van overgedragen bestanden) Publieksdiensten (het ter beschikking stellen van de beheerde informatie aan de aangesloten gemeenten, derde partijen en het brede publiek zowel fysiek als virtueel) De omgeving waarbinnen en ten behoeve waarvan het RHCe zijn taken uitvoert wordt met name gekenmerkt door een steeds verder voortschrijdende automatisering, informatisering en digitalisering. Daarop telkens weer een passend antwoord te kunnen formuleren stelt hoge eisen aan de organisatie in al zijn facetten. De beoogde regionale samenwerking bij het Duurzaam digitaal beheersysteem is daarbij zowel vereiste als oplossing. Informatievoorziening Naast de geslaagde trajecten voor digitale opslag en raadpleging dankzij participatie in landelijke projecten als Wie was wie (persoonsgegevens) en Metamorfose (kranten), is intern het project opgestart om tot een screening, sanering en scanning van het beeldmateriaal te komen. Zo kan op termijn worden aangesloten op nog te verwachten landelijke publieksloketten én een gegeven als Open Data. Hierbij wordt eveneens opgetrokken met partners binnen het landelijke initiatief Archief De ontwikkeling tot vaste standaarden en formats maakt deze ontwikkeling ook noodzakelijk. Het RHCe heeft zich het afgelopen decennium opgeworpen als stimulator van dergelijke initiatieven en kan en mag daar nu dan ook in zoverre de vruchten van plukken dat ze als landelijke voorloper geldt. Maar nog niet alle werk is gedaan \CDE\HLE\-18

172 Communicatie Ondanks de druk der financiële omstandigheden heeft het RHCe zijn goede naam en faam weten te behouden en is de publieke respons op onze diensten positief. Met name de schoolactiviteiten worden gretig door het onderwijs afgenomen. De dagen waarop het gebouw gesloten is voor het publiek zijn ingezet om schoolklassen te ontvangen t.b.v. onderzoeksprojecten. Dit andersoortig gebruik van de publieksruimte zal de komende jaren steeds belangrijker worden vanwege de terugloop van de traditionele bezoeker. Deze immers bedient zich in toenemende mate van de internetvoorzieningen. Gekeken wordt in hoeverre ook ander partijen gebruik kunnen en willen maken van onze publieksvoorzieningen. Voorziening Gulbergen De Regioraad heeft het beheer en de beschikkingsmacht over de gelden in het kader van de verkoop van de aandelen van NV Razob overgedragen aan het Dagelijks Bestuur. Daartoe is de Adviescommissie Gulbergen ingesteld. Deze commissie adviseert het Dagelijks Bestuur over de onttrekking aan de beschikbare middelen en de wijze van beleggen van deze gelden. In het rapport Organisatie van het beheer van de Voorziening Razob is de organisatie van het beheer vastgelegd. Verbonden partijen Brainport Development NV Brainport Development NV is ontstaan uit de fusie tussen NV REDE (Rede) en Brainport Operations BV(BPO). Het betreft een vennootschap met Triple Helix-aandeelhouders, waarbij het overheidsaandeel 50 procent is. Brainport Development is gericht op het structureel verankeren van de Brainport-strategie. Gelet op de regionale opgave van Brainport Development wordt de financiering (net als eerst met Rede) verkregen via een inwonerbijdrage en zal de Metropoolregio Eindhoven als enige subsidiënt optreden. De vier gemeenten (Eindhoven, Helmond, Best en Veldhoven) die ook in het aandelenkapitaal van Brainport Development NV deelnemen, worden op grond van de gemeenschappelijke regeling een extra bijdrage gevraagd op basis van hun specifiek belang. Er zijn voor de Metropoolregio Eindhoven een aantal instrumenten voor de beïnvloeding van en de sturing op Brainport Development: - Aan de voorkant, als het gaat om het programma en de aard van de activiteiten. Dit gebeurt door de afgesproken consultatie over het jaarplan, Metropoolregio Eindhoven vertegenwoordiging in het bestuur van de Stichting Brainport en door onze formele rol als aandeelhouder. - Bij de financiering, waarbij het gaat om de omvang van de uit te voeren activiteiten in relatie tot het budget. - En bij de afstemming met de eigen activiteiten, dus bij de wijze van uitvoering. Hierbij speelt het coördinerend overleg een cruciale rol. Er vindt een periodiek coördinerend overleg plaats tussen de directie van Brainport Development en de participanten in het aandelen kapitaal (op managementniveau) vanuit de in de Stichting Brainport vertegenwoordigde partijen. In dit inhoudelijke overleg worden nieuwe initiatieven besproken en vindt tussen partijen afstemming plaats. Daarnaast dient dit overleg om de jaarplannen mee voor te bereiden en om er voor zorg te dragen dat de eenmaal door het bestuur van de Stichting Brainport vastgestelde plannen, goed verankerd worden in de diverse achterbannen. Breedband Regio Eindhoven B.V. Op initiatief van het Regionaal Breedband Consortium Zuidoost-Brabant (RBC), bestaande uit circa 20 maatschappelijke organisaties en enkele bedrijven, is een breedbandring (glasvezelinfrastructuur) in Eindhoven, met uitlopers naar Geldrop-Mierlo, Veldhoven en Helmond gerealiseerd, waarop ook eigen vestigingen zijn aangesloten. Hiertoe zijn opgericht de Stichting Glasrijk en de exploitatiemaatschappij Breedband Regio Eindhoven BV. De Metropoolregio Eindhoven, een van de Founding Fathers, heeft een zetel in het Algemeen Bestuur van de Stichting Glasrijk en is aandeelhouder in de Breedband Regio Eindhoven BV tot maximaal gewone aandelen van nominaal 1, \CDE\HLE\-19

173 SkVV Per 1 januari 2015 zijn de WGR+ taken overgegaan naar de provincie Noord-Brabant. Voor de afwikkeling c.q. opheffing van het SkVV zal de provincie een budget beschikbaar stellen ter grootte van de geraamde eerste kwartaalbijdrage Coöperatie Slimmer leven In het kader van de herijking van taken binnen de Metropoolregio Eindhoven zijn de zorgtaken vanaf 2015 komen te vervallen. Dit betekent dat vanaf dat moment de Metropoolregio Eindhoven niet meer participeert in deze coöperatie. Vereniging van Contractanten De Vereniging van Contractanten (VvC) behartigt de gemeenschappelijke belangen van de Brabantse gewesten (en gemeenten) inzake de inzameling van huishoudelijk afval. De Metropoolregio Eindhoven is namens de 21 gemeenten lid van de VvC. De 21 gemeenten, de Metropoolregio Eindhoven en RAZOB hebben ieder individueel een overeenkomst gesloten inzake de regionale afvalverwerking op grond waarvan de gemeenten het eigendom van (onder andere) het huishoudelijk restafval overdragen aan Razob. Vervolgens heeft de Metropoolregio Eindhoven samen met de overige Brabantse gewesten Afvalsturing Brabant opgericht, waarmee vervolgens aanbiedings-overeenkomsten zijn gesloten voor de verwerking van huishoudelijk afval. Razob heeft als eigenaar van het afval deze overeenkomsten medeondertekend, waardoor het eigendom van het huishoudelijk afval is overgegaan op Afvalsturing Brabant. In 2004 is Razob overgenomen door Attero. De contracten met Attero lopen nog tot en met 31 januari Het lidmaatschap van de Metropoolregio Eindhoven aan de VvC loopt dus ook tot die datum. Grondbeleid In de Gemeenschappelijke regeling is vastgelegd dat voor de realisering van een uitvoeringsprogramma behorende bij een door de Regioraad vastgesteld beleidsdocument eventueel gronden kunnen worden verworven. Tot op heden is hiervan geen gebruik gemaakt. Voorziening Gulbergen Om het Landgoed Gulbergen te kunnen realiseren, moeten de betreffende gronden in eigendom komen van de Metropoolregio Eindhoven. Contractueel worden de gronden in erfpacht gegeven aan Essent. De betreffende gronden worden beschouwd als investeringen met een maatschappelijk nut \CDE\HLE\-20

174 OVERZICHT GEMEENTELIJKE BIJDRAGEN \CDE\HLE\-21

175 \CDE\HLE\-22

176 \CDE\HLE\-23

177 \CDE\HLE\-24

178 MEERJARENRAMING PROGRAMMA S \CDE\HLE\-25

179 \CDE\HLE\-26

180 \CDE\HLE\-27

181 STAAT VAN VASTE ACTIVA STAAT VAN RESERVES EN VOORZIEINGEN \CDE\HLE\-28

182 \CDE\HLE\-29

183 Staat van materiële vaste activa Staat van reserves * In de staat van reserves in het jaarresultaat 2014 nog niet verwerkt \CDE\HLE\-30

184 Staat van voorzieningen * De hoogte van de voorziening reorganisatie SRE wordt jaarlijks bepaald. In het gepresenteerde saldo is nog geen rekening gehouden met de herberekening 2014 e.v. Staat van vooruitontvangen subsidies Per 1 januari 2015 is de WGR+ status van de Metropoolregio Eindhoven afgeschaft. Taken en middelen welke hiermee waren gemoeid zijn overgedragen naar de provincie Noord Brabant. De Metropoolregio Eindhoven heeft geen vooruitontvangen subsidies meer op de balans staan \CDE\HLE\-31

185 RAADSVOORSTEL BIJ ZAAKNUMMER: AST/2015/ Onderwerp: Ontwerpbegroting 2016 en meerjarenraming ODZOB Bijlage(n): Vergadering van: Agendanummer: p.h.: 9 juni ThM de raad van de gemeente Asten Samenvatting Gelet op artikel 28 van de wet Gemeenschappelijke Regelingen verzoekt de ODZOB de deelnemende partijen uiterlijk 15 mei 2015 hun zienswijzen te geven op de ontwerpbegroting 2016 en de meerjarenraming Wanneer de ontwerpbegroting voor 2016 wordt vastgesteld kan de ODZOB voor dat jaar uitvoering geven aan haar taken. De brief is in de commissie AZ&C van 9 april jl. in handen gesteld van het college ter voorbereiding. Er zijn op dat moment door de commissie op voorhand geen inhoudelijke opmerkingen gemaakt. Doordat de interne afstemming m.b.t. verbonden partijen nog niet optimaal was en de vergadercyclus van de gemeenteraad in Asten is het niet gelukt om de stukken voor 15 mei 2015 aan uw raad voor te leggen. Om die reden heeft het college een conceptreactie aan het Dagelijks Bestuur van de ODZOB toegestuurd, onder voorbehoud van een standpunt van uw gemeenteraad op 9 juni Het team Financieel beleid en Advies heeft naar de voorgelegde stukken gekeken en heeft daar geen zwaarwegende opmerkingen op. Met de ontwerpbegroting kan worden ingestemd. Beslispunten Het college stelt voor om: in te stemmen met de conceptreactie op de ontwerpbegroting 2016 ODZOB, zoals deze reeds door het college bij het Dagelijks Bestuur van de ODZOB is ingebracht. Inleiding Bijgaand treft u ontwerpbegroting 2016 en de meerjarenraming ODZOB aan. Het Dagelijks Bestuur van de ODZOB vraagt aan de gemeenteraad, conform artikel 35 van de wet Gemeenschappelijke Regelingen, om uiterlijk 15 mei 2015 te reageren op deze stukken. Alleen zienswijzen die uiterlijk 15 mei bij de ODZOB binnen zijn, kunnen nog worden verwerkt in de definitieve begroting. De brief is in de commissie AZ&C van 9 april jl. in handen gesteld van het college ter voorbereiding. Desgevraagd heeft de burgemeester in die vergadering aangegeven dat wanneer de periode te kort is om een zienswijze in te dienen hiervoor uitstel aangevraagd kan worden. Of we geven zelf aan dat onze reactie later dan de gestelde datum volgt. Er zijn op dat moment door de commissie op voorhand geen inhoudelijke opmerkingen gemaakt *

186 2/3 Doordat de interne afstemming m.b.t. verbonden partijen nog niet optimaal was en de vergadercyclus van de gemeenteraad in Asten kan niet aan dit verzoek worden tegemoet gekomen. Om die reden heeft het college een conceptreactie aan het Dagelijks Bestuur van de ODZOB toegestuurd, onder voorbehoud van een standpunt van uw gemeenteraad op 9 juni Het team Financieel beleid en Advies heeft naar de voorgelegde stukken gekeken en merkt het volgende op: De meerjarenbegroting is sluitend. In de meerjarenbegroting is aan de lastenkant rekening gehouden met een taakstellende bezuiniging van in 2017 oplopend tot ,= in Daarnaast is een extra opbrengst opgenomen ,= vanaf 2018 als gevolg van extra dienstverlening. De bijdrage van Asten voor 2016 is berekend op ,= (zie pag 42 ODZOB) in 2015 was deze ,=. De realisatie van de bezuinigingen in 2016 zal veel van de organisatie vergen. De uitdagingen voor 2017 en de jaren daarna zijn nog groter omdat de doorbelasting van garantielonen aan derden vervalt, en de taakstelling van lasten en baten moet worden gerealiseerd. De conceptreactie op de ontwerpbegroting 2016 luidt: Instemmen met de ontwerpbegroting Wat willen we bereiken Wanneer de ontwerpbegroting 2016 wordt vastgesteld door de deelnemende partijen kan de ODZOB haar taken in 2016 uit gaan voeren. Wat mag het kosten: De bijdrage van Asten voor 2016 is berekend op ,=. In 2015 was deze ,= conform het ingediende werkprogramma. In de begroting van Asten is een bijdrage opgenomen van ,= structureel. Het verschil tussen het werkprogramma en de begroting wordt veroorzaakt doordat sommige opdrachten niet in het werkprogramma zijn opgenomen. Opdrachten die in het werkprogramma zijn opgenomen, dienen namelijk vooruit te worden betaald. Mocht aan het einde van jaar blijken dat niet het gehele werkprogramma is uitgevoerd, omdat bijvoorbeeld het aantal aanvragen achter is gebleven, dan zijn wij de vooruitbetaalde bedragen kwijt. De meerjarenbegroting is gebaseerd op verwachte werkprogramma s omdat er nog geen werkprogramma s 2016 beschikbaar zijn. In ambitie, taken en geld zijn diverse bezuinigingen opgenomen die een relatie hebben met het werkprogramma van de ODZOB, deze moeten nog worden verwerkt in het werkprogramma. Bijlage(n)/ter inzage (incl. AST-nr): Ontwerpbegroting 2016 en meerjarenraming ODZOB.

187 RAADSBESLUIT Onderwerp: Dagtekening: Agendanummer: Ontwerpbegroting 2016 en meerjarenraming ODZOB 9 juni De raad van de gemeente Asten; gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 mei 2015 met zaaknummer AST/2015/007440; b e s l u i t: in te stemmen met de ontwerpbegroting 2016 van de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Asten van 9 juni De raad voornoemd, griffier, mr. M.B.W. van Erp-Sonnemans voorzitter, mr. H.G. Vos

188 ONTWERPBEGROTING 2016 EN MEERJARENRAMING VERSIE 5 MAART 2015

189 ONTWERPBEGROTING 2016 EN MEERJARENRAMING Ontwerpbegroting 2016 en meerjarenraming Z.18314/D Pagina 2 van 42 5 maart 2015

190 ONTWERPBEGROTING 2016 EN MEERJARENRAMING ONTWERPBEGROTING 2016 EN MEERJARENRAMING VERSIE 5 MAART 2015 In opdracht van Dagelijks Bestuur Omgevingsdienst Zuidoost- Brabant Opgesteld door Auteur Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant Keizer Karel V Singel 8 Postbus KA Eindhoven Joost van Erdewijk, Vincent Verhoeven en Erik Minnen Documentnummer Z.18314/D Datum 5 maart 2015 Ontwerpbegroting 2016 en meerjarenraming Z.18314/D Pagina 3 van 42 5 maart 2015

191 ONTWERPBEGROTING 2016 EN MEERJARENRAMING Inhoudsopgave 1 Algemeen Inleiding Werkwijze Speerpunten Concernplan Omgevingswet Integratie &(gebieds)participatie Uitvoeringsbeleid Kwaliteit en continuïteit Informatisering en werkprocessen Innovatiekansen Continuïteit, kwaliteit en kosten Relatiebeheer Programmadelen Programmadeel I: Basistaken Programmadeel II: Verzoektaken Programmadeel III: Collectieve taken Programmadeel IV: Intensiveringsbudget Exploitatiebegroting Lasten Baten Rekening resultaat Toelichting op de lasten Formatie Personeelskosten Uitbesteding Kapitaallasten Organisatiekosten Onvoorzien Project en programmakosten Btw Prijspeil Taakstellende bezuiniging Ontwerpbegroting 2016 en meerjarenraming Z.18314/D Pagina 4 van 42 5 maart 2015

192 ONTWERPBEGROTING 2016 EN MEERJARENRAMING Toelichting op de baten Algemeen Productencatalogus en productprijzen Programmadelen Basistaken Verzoektaken Collectieve taken Intensiveringsbudget In rekening te brengen externe projectkosten Baten uit doorbelaste kosten Omvang van de deelprogramma s Kosten en uurtarief Investeringen Investeringsruimte Paragrafen Lokale heffingen Weerstandsvermogen en risicobeheersing Inleiding Weerstandsvermogen Risicomanagement Financiering Rentevisie Kasgeldlimiet Renterisiconorm Financiering Liquiditeitsprognose Onderhoud kapitaalgoederen Bedrijfsvoering Personeel en organisatie Huisvesting en facilitaire zaken ICT Kwaliteitsbeleid Verbonden partijen Ontwerpbegroting 2016 en meerjarenraming Z.18314/D Pagina 5 van 42 5 maart 2015

193 ONTWERPBEGROTING 2016 EN MEERJARENRAMING Ontwerpbegroting 2016 en meerjarenraming Z.18314/D Pagina 6 van 42 5 maart 2015

194 ONTWERPBEGROTING 2016 EN MEERJARENRAMING Begroting 2016 en meerjarenraming Algemeen 1.1 Inleiding De begroting 2016 en meerjarenraming geven inzicht in de financiële verwachtingen voor de komende jaren en is opgesteld aan de hand van de door het Algemene Bestuur (AB) van de ODZOB vastgestelde kadernota en gebaseerd op de begrotingen 2013, 2014 en 2015, het concernplan en de dienstverleningsovereenkomst (DVO) In het concernplan zijn de ambities geformuleerd voor de periode tot In dat jaar zal de Omgevingswet van kracht worden, en het concernplan beschrijft de noodzakelijke stappen die de ODZOB moet zetten, wil hij geëquipeerd zijn voor de uitvoering van het takenpakket dat uit de Omgevingswet voortvloeit. Deze ambities gaan gepaard met investeringen in de organisatie. Deze ambities zijn verwerkt in de begroting. De ODZOB rapporteert hierover financieel en op basis van prestaties. De ODZOB is zich er van bewust dat de begroting 2016 en de daarbij horende meerjarenraming de dienst voor de nodige uitdagingen plaatst. De efficiency/besparingstaakstelling, het wegvallen van de vergoeding voor garantiesalarissen en het intensiveringsbudget na 2017 hebben grote consequenties voor de exploitatie. De ODZOB zal samen met zijn deelnemers in de komende jaren dit probleem moeten oplossen. Mogelijke instrumenten liggen op het gebied kostenreductie (bijvoorbeeld personeelskosten) en van verhoging efficiency door standaardisering, integratie en innovatie. De Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ODZOB) is de uitvoeringsorganisatie van een gemeenschappelijke regeling (GR) van de provincie Noord-Brabant en 21 gemeenten, te weten Asten, Best, Bergeijk, Bladel, Cranendonck, Deurne, Eersel, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Gemert-Bakel, Heeze-Leende, Helmond, Laarbeek, Nuenen, Oirschot, Reusel-De Mierden, Someren, Son en Breugel, Valkenswaard, Veldhoven en Waalre. Ontwerpbegroting 2016 en meerjarenraming Z.18314/D. Pagina 7 van 42 5 maart 2015

eurne DE RAAD DER GEMEENTE DEURNE BESLUIT 'Verordening rnateriele financiele gelijkstelling gemeente Deurne:

eurne DE RAAD DER GEMEENTE DEURNE BESLUIT 'Verordening rnateriele financiele gelijkstelling gemeente Deurne: Nr 73a DE RAAD DER GEMEENTE DEURNE gelezen het voorstel van het college van 4 augustus 2015, inzake de verordening rnateriele financiele gelijkstelling onderwijs; gelet op artikel 140 van de Wet op het

Nadere informatie

Verordening materiële en financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Valkenburg aan de Geul

Verordening materiële en financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Valkenburg aan de Geul Verordening materiële en financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Valkenburg aan de Geul Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsbepaling In deze verordening wordt verstaan onder: a. het college: het

Nadere informatie

Verordening materiële en financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Gooise Meren.

Verordening materiële en financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Gooise Meren. Verordening materiële en financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Gooise Meren. PARAGRAAF 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 Begripsbepaling In deze verordening wordt verstaan onder: a. het college: het

Nadere informatie

Registratienummer: 1156735 Onderwerp: Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs

Registratienummer: 1156735 Onderwerp: Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs De raad van de gemeente Purmerend; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 11 november 2014 nummer 1155975; gelezen het verslag van het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met

Nadere informatie

Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Montferland

Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Montferland Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Montferland De raad van de gemeente Montferland; Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 8 december 2015, Gelet op de

Nadere informatie

VERORDENING MATERIËLE FINANCIËLE GELIJKSTELLING GEMEENTE HEEZE-LEENDE

VERORDENING MATERIËLE FINANCIËLE GELIJKSTELLING GEMEENTE HEEZE-LEENDE VERORDENING MATERIËLE FINANCIËLE GELIJKSTELLING GEMEENTE HEEZE-LEENDE De raad van de gemeente Heeze-Leende; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders 16 december 2014, inzake

Nadere informatie

Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Deurne 2015 De raad van de gemeente Deurne;

Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Deurne 2015 De raad van de gemeente Deurne; Gemeenteblad nr. 248, 22 oktober 2015 Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Deurne 2015 De raad van de gemeente Deurne; Gelezen het voorstel van het college van 4 augustus

Nadere informatie

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen 1998,nr. De raad van de gemeente Emmen; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van..., nr..., gelet op artikel 105a1/105a2 van de Wet op het basisonderwijs, artikel 102a1/102a2 van de Interimwet

Nadere informatie

Verordening materiele en financiele gelijkstelling onderwijs gemeente Blaricum 2015

Verordening materiele en financiele gelijkstelling onderwijs gemeente Blaricum 2015 GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Blaricum. Nr. 79652 23 december 2014 Verordening materiele en financiele gelijkstelling onderwijs gemeente Blaricum 2015 De raad van de gemeente Blaricum gelezen

Nadere informatie

1. Samenvatting lezen zijn. Een hulpmiddel kan zijn: wat zou je vertel

1. Samenvatting lezen zijn. Een hulpmiddel kan zijn: wat zou je vertel Raadsvoorstel Agenda nr.8 Onderwerp: 1. Vaststellen Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Someren 2015 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs

Nadere informatie

Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs

Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs CVDR Officiële uitgave van Hoorn. Nr. CVDR20777_1 23 mei 2017 Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs VERORDENING MATERIëLE FINANCIëLE GELIJKSTELLING ONDERWIJS. HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Nadere informatie

Verordening tot wijziging van de Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Zwijndrecht 2003 (eerste wijziging)

Verordening tot wijziging van de Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Zwijndrecht 2003 (eerste wijziging) GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Zwijndrecht. Nr. 15788 25 februari 2015 Verordening tot wijziging van de Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Zwijndrecht 2003

Nadere informatie

Overwegende dat aan de hierboven genoemde verordening is gekoppeld de Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs 2015;

Overwegende dat aan de hierboven genoemde verordening is gekoppeld de Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs 2015; RAADSBESLUIT De raad van de gemeente Zevenaar, Overwegende dat het noodzakelijk is de toekenning van voorzieningen in de huisvesting voor het basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het

Nadere informatie

Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Voorst

Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Voorst Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Voorst Bijlage 3 - Voorziening haalbaarheidsonderzoek Gemeenteblad 553b I II III IV V VI VII Aanduiding van de voorziening Onderzoek naar

Nadere informatie

Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs 2015

Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs 2015 CVDR Officiële uitgave van Haarlemmerliede en Spaarnwoude. Nr. CVDR348092_1 4 februari 2019 Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs 2015 De raad van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude;

Nadere informatie

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 april 2015, nr 14/5, reg.nr. INTB ,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 april 2015, nr 14/5, reg.nr. INTB , Nr 535 De raad van de gemeente Oldenzaal; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 april 2015, nr 14/5, reg.nr. INTB-015-01857, gelezen het verslag van het gevoerde op

Nadere informatie

Gemeente Dordrecht - Vaststellen verordening materiele financiele gelijkstelling onderwijs - 31 december 2013 - Nr. 1108301

Gemeente Dordrecht - Vaststellen verordening materiele financiele gelijkstelling onderwijs - 31 december 2013 - Nr. 1108301 GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Dordrecht. Nr. 4591 31 december 2013 Gemeente Dordrecht - Vaststellen verordening materiele financiele gelijkstelling onderwijs - - Nr. 1108301 De RAAD van de

Nadere informatie

Vastgesteld 3 november 2015

Vastgesteld 3 november 2015 Vastgesteld 3 november 2015 GEMEENTERAAD VERSLAG van de openbare vergadering van de raad van de gemeente Asten gehouden op dinsdag 6 oktober 2015 in de raadzaal van het gemeentehuis. Aanwezig: De voorzitter

Nadere informatie

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Heerde 2017

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Heerde 2017 GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van de gemeente Heerde Nr. 90301 30 mei 2017 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Heerde 2017 De raad van de gemeente Heerde; gelezen het voorstel van

Nadere informatie

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 25 november 2014 en BW ;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 25 november 2014 en BW ; De raad van de gemeente Beuningen; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 25 november 2014 en BW14.00834; gelezen het verslag van het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de

Nadere informatie

Notitie t.b.v. OOGO Huisvesting Onderwijs op 9 oktober 2014.

Notitie t.b.v. OOGO Huisvesting Onderwijs op 9 oktober 2014. 1 Notitie t.b.v. OOGO Huisvesting Onderwijs op 9 oktober 2014. In verband met de wetgeving om per 1 januari 2015 de verantwoordelijkheid voor het buitenonderhoud van de schoolgebouwen voor primair onderwijs

Nadere informatie

vast te stellen de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Papendrecht (2015).

vast te stellen de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Papendrecht (2015). RAADSBESLUIT Datum en nummer 10 december 2015, nummer De raad van de gemeente Papendrecht, gelezen het voorstel van het college van 3 november 2015, gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, artikel 102

Nadere informatie

Sittard-Geleen, Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Sittard-Geleen 2015

Sittard-Geleen, Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Sittard-Geleen 2015 GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Sittard-Geleen. Nr. 4613 19 januari 2015 Sittard-Geleen, Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Sittard-Geleen 2015 De Raad van de gemeente

Nadere informatie

Verordening. voorzieningen. huisvesting. onderwijs

Verordening. voorzieningen. huisvesting. onderwijs Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Vastgesteld in openbare vergadering van de gemeenteraad van Oldebroek op 30 juni 2009 INHOUDSOPGAVE Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs HOOFDSTUK

Nadere informatie

Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Vlissingen

Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Vlissingen GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Vlissingen. Nr. 160254 17 november 2016 Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Vlissingen 2016 De raad van de gemeente Vlissingen;

Nadere informatie

Beoogd effect Actuele en toepasbare gemeentelijke regelgeving op het vlak van de voorzieningen voor onderwijshuisvesting.

Beoogd effect Actuele en toepasbare gemeentelijke regelgeving op het vlak van de voorzieningen voor onderwijshuisvesting. Portefeuillehouder Datum raadsvergadering M.C.T. Bakker-Smit 18 december 2014 Datum voorstel 04 november 2014 Agendapunt Onderwerp Regelgeving voorzieningen onderwijshuisvesting De raad wordt voorgesteld

Nadere informatie

Gemeente Zutphen: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Zutphen 2015

Gemeente Zutphen: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Zutphen 2015 GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Zutphen. Nr. 5169 21 januari 2015 Gemeente Zutphen: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Zutphen 2015 Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel

Nadere informatie

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN... 4

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN... 4 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs... HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN... 4 Artikel 1 Begripsbepalingen... 4 Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting... 5 Artikel 3 Bouwvoorbereiding

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Kenmerk: 218450 / 219667 De raad van de gemeente Oldebroek; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 8 december 2015; kennis genomen van het

Nadere informatie

CONCEPT. van de openbare vergadering van de raad van de gemeente Asten, gehouden op 7 juli 2014, om uur in de raadzaal van het gemeentehuis.

CONCEPT. van de openbare vergadering van de raad van de gemeente Asten, gehouden op 7 juli 2014, om uur in de raadzaal van het gemeentehuis. VERSLAG van de openbare vergadering van de raad van de gemeente Asten, gehouden op 7 juli 2014, om 20.00 uur in de raadzaal van het gemeentehuis. - - - - - Aanwezig zijn: De voorzitter burgemeester H.G.

Nadere informatie

Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs Gemeente Geldrop-Mierlo 2015

Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs Gemeente Geldrop-Mierlo 2015 CVDR Officiële uitgave van Geldrop-Mierlo. Nr. CVDR366659_1 9 mei 2019 Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs Gemeente Geldrop-Mierlo 2015 Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs 2015

Nadere informatie

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Lochem 23 november 2006

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Lochem 23 november 2006 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Lochem 23 november 2006 Welzijn en Onderwijs Inhoudsopgave Inhoudsopgave HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen... 3 Artikel 1 Begripsbepalingen... 3 Artikel 2

Nadere informatie

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen...16 Artikel 40 Beslissing het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet...

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen...16 Artikel 40 Beslissing het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet... INHOUDSOPGAVE Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen... 1 Artikel 1 Begripsbepalingen... 1 Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting... 2 Artikel 3 Bouwvoorbereiding voorzieningen... 2 Artikel 4

Nadere informatie

Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs 2015

Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs 2015 GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Geldrop-Mierlo. Nr. 114993 18 augustus 2016 Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs 2016 De raad van de gemeente Geldrop-Mierlo: gezien het voorstel

Nadere informatie

agendanummer afdeling Simpelveld VII- IBR 13 november 2014 Herziening Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Simpelveld 37216

agendanummer afdeling Simpelveld VII- IBR 13 november 2014 Herziening Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Simpelveld 37216 Aan de raad agendanummer afdeling Simpelveld VII IBR 13 november 2014 onderwerp Herziening Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Simpelveld 37216 zaakkenmerk Inleiding Voor u ligt de

Nadere informatie

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Asten 2015

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Asten 2015 GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Asten. Nr. 56248 24 juni 2015 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Asten 2015 De raad van de gemeente Asten; gelezen het voorstel van het

Nadere informatie

Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs

Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs Gemeente Lopik 2010 HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN 6 Artikel 1 Begripsbepalingen 6 Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting 7 Artikel 3 Bouwvoorbereiding

Nadere informatie

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Heerde. Tekst van de verordening. Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Heerde. Tekst van de verordening. Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Heerde Tekst van de verordening Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Artikel 2 Artikel 3 Artikel 4 Artikel 5 Begripsbepalingen Omschrijving

Nadere informatie

VERORDENING VOORZIENINGEN ONDERWIJSHUISVESTING HELMOND 2009

VERORDENING VOORZIENINGEN ONDERWIJSHUISVESTING HELMOND 2009 Jaar: 2009 Nummer: 115 Besluit: Gemeenteraad 01 december 2009 Gemeenteblad VERORDENING VOORZIENINGEN ONDERWIJSHUISVESTING HELMOND 2009 De raad van de gemeente Helmond; gezien het voorstel van burgemeester

Nadere informatie

GEMEENTEBLAD nr officiële uitgave van de gemeente Midden-Drenthe d.d. 22 mei 2015

GEMEENTEBLAD nr officiële uitgave van de gemeente Midden-Drenthe d.d. 22 mei 2015 GEMEENTEBLAD nr.345651 officiële uitgave van de gemeente Midden-Drenthe d.d. 22 mei 2015 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Raadsbesluit van 30 april 2015 Verordening voorzieningen huisvesting

Nadere informatie

Nadere uitleg is opgenomen in de implementatiehandleiding, onderdeel van de bij deze modelverordening behorende ledenbrief.

Nadere uitleg is opgenomen in de implementatiehandleiding, onderdeel van de bij deze modelverordening behorende ledenbrief. Modelverordening voorzieningen huisvesting onderwijs Leeswijzer modelbepalingen - [ ] of [iets] = door gemeente in te vullen, zie bijvoorbeeld artikel 4, eerste lid. - [iets] = facultatief, zie bijvoorbeeld

Nadere informatie

1 (modelverordening)

1 (modelverordening) 1 (modelverordening) Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Noordenveld Tekst van de verordening De raad van de gemeente Noordenveld, gelezen het voorstel van het college van 18 november

Nadere informatie

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Gemeente Brunssum

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Gemeente Brunssum CVDR Officiële uitgave van Brunssum. Nr. CVDR9967_1 24 oktober 2017 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Gemeente Brunssum De raad der gemeente Brunssum; Gelezen het voorstel van het college

Nadere informatie

Beleidsregel bekostiging lokalen bewegingsonderwijs 2015 gemeente Weststellingwerf

Beleidsregel bekostiging lokalen bewegingsonderwijs 2015 gemeente Weststellingwerf Beleidsregel bekostiging lokalen bewegingsonderwijs voor basisonderwijs of speciaal basisonderwijs gemeente Weststellingwerf 2015. Het college van de gemeente Weststellingwerf; gelet op de artikelen 117

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen De raad van de gemeente Heerde, gelezen het voorstel van het college van 2 december 2008; gezien het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen;

Nadere informatie

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Midden-Drenthe 2017

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Midden-Drenthe 2017 Gemeenteblad nr. 880695 Officiële uitgave van de gemeente Midden-Drenthe d.d. 23 november 2017 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Midden-Drenthe 2017 Raadsbesluit van 28 september 2017 De

Nadere informatie

B eleidsregel bekostiging lokalen bewegingsonderwijs gemeente Alphen-Chaam 2015

B eleidsregel bekostiging lokalen bewegingsonderwijs gemeente Alphen-Chaam 2015 GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Alphen-Chaam. Nr. 0 0 november 0 Beleidsregel bekostiging lokalen bewegingsonderwijs gemeente Alphen-Chaam 0 De raad van de gemeente Alphen-Chaam; gelezen het

Nadere informatie

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Naarden 2015

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Naarden 2015 GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Naarden. Nr. 45257 26 mei 2015 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Naarden 2015 De raad van de gemeente Naarden; - gelezen het voorstel

Nadere informatie

Verordening voorzieningen onderwijshuisvesting gemeente Maastricht 2015

Verordening voorzieningen onderwijshuisvesting gemeente Maastricht 2015 GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Maastricht. Nr. 80129 23 december 2014 Verordening voorzieningen onderwijshuisvesting gemeente Maastricht 2015 DE RAAD DER GEMEENTE MAASTRICHT, gezien het voorstel

Nadere informatie

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Hengelo.

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Hengelo. CVDR Officiële uitgave van Hengelo. Nr. CVDR28827_1 22 maart 2016 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Hengelo. HOOFDSTUK 1 - Algemene bepalingen Artikel 1 - Begripsbepalingen In deze

Nadere informatie

VERORDENING VOORZIENINGEN ONDERWIJSHUISVESTING HELMOND 2007

VERORDENING VOORZIENINGEN ONDERWIJSHUISVESTING HELMOND 2007 Jaar: 2007 Nummer: 97 Besluit: Gemeenteraad 4 december 2007 Gemeenteblad VERORDENING VOORZIENINGEN ONDERWIJSHUISVESTING HELMOND 2007 De raad van de gemeente Helmond; gelet op het gevoerde op overeenstemming

Nadere informatie

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Almere 2017

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Almere 2017 CVDR Officiële uitgave van Almere. Nr. CVDR608016_1 13 februari 2018 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Almere 2017 De raad van de gemeente Almere; gelezen het voorstel van burgemeester

Nadere informatie

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs CVDR Officiële uitgave van Heerlen. Nr. CVDR7382_1 12 juli 2016 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst GEMEENTE HEERLEN GEMEENTEBLAD 15.40.30 AFDELING

Nadere informatie

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Zwartewaterland Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Zwartewaterland

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Zwartewaterland Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Zwartewaterland CVDR Officiële uitgave van Zwartewaterland. Nr. CVDR24205_1 29 mei 2018 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Zwartewaterland Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente

Nadere informatie

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs CVDR Officiële uitgave van Valkenswaard. Nr. CVDR194688_1 23 januari 2019 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs De raad van de gemeente Valkenswaard, gelezen het voorstel van het college van

Nadere informatie

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs. Gemeente Almere tel

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs. Gemeente Almere tel Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Gemeente Almere 2017 tel 14 036 info@almere.nl www.almere.nl Hebt u vragen? Wilt u reageren? Meer informatie? H1 H2 Verordening voorzieningen huisvesting

Nadere informatie

Verordening voorzieningen onderwijshuisvesting Helmond 2007 Wetstechnische informatie

Verordening voorzieningen onderwijshuisvesting Helmond 2007 Wetstechnische informatie Verordening voorzieningen onderwijshuisvesting Helmond 2007 Wetstechnische informatie Gegevens van de regeling Overheidsorganisatie Gemeente Helmond Officiële naam regeling Verordening voorzieningen onderwijshuisvesting

Nadere informatie

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Horst aan de Maas

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Horst aan de Maas CVDR Officiële uitgave van Horst aan de Maas. Nr. CVDR123420_1 28 maart 2017 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Horst aan de Maas HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen raadsbesluit Bijlage van gemeenteblad

Nadere informatie

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Valkenburg aan de Geul 2010

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Valkenburg aan de Geul 2010 CVDR Officiële uitgave van Valkenburg aan de Geul. Nr. CVDR61938_1 7 november 2017 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Valkenburg aan de Geul 2010 Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

Nadere informatie

Verordening voorzieningen. huisvesting onderwijs Gemeente Asten. Versie vaststelling

Verordening voorzieningen. huisvesting onderwijs Gemeente Asten. Versie vaststelling Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2011 Gemeente Asten Versie 14-02-11 vaststelling 05-04-2011 inwerkingtreding 01-01-2011 2 Inhoudsopgave INHOUDSOPGAVE...2 HOOFDSTUK 1...4 ALGEMENE BEPALINGEN...

Nadere informatie

categorie/agendanr. B. en W. 15/205

categorie/agendanr. B. en W. 15/205 Raadsvoorstel jaar stuknr. Raad 2015 RA15.0014 A 5 1 categorie/agendanr. stuknr. B. en W. 15/205 Onderwerp: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Emmen 2015 Portefeuillehouder: B.D.

Nadere informatie

Modelverordening voorzieningen huisvesting onderwijs. Tekst van de verordening

Modelverordening voorzieningen huisvesting onderwijs. Tekst van de verordening Modelverordening voorzieningen huisvesting onderwijs Tekst van de verordening De raad van de gemeente Eemsmond, gelezen het voorstel van het college van 11 september 2008; gezien het gevoerde op overeenstemming

Nadere informatie

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 2 november 2011 BESLUIT:

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 2 november 2011 BESLUIT: f GEMEENTE HARLINGEN Raadsbesluit Registratienummer: RB11.108 Raad: 21 december 2011 Agendanummer: Besluitnummer: DE RAAD VAN DE GEMEENTE HARLINGEN; Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders

Nadere informatie

gelezen het verslag van het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen;

gelezen het verslag van het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen; Concept Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Tiel 2016 De raad van de gemeente Tiel; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van (datum) en (nr); gelezen het verslag van

Nadere informatie

GEMEENTEBLAD. Nr

GEMEENTEBLAD. Nr GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van de gemeente Haarlemmermeer Nr. 281 8 februari 2019 Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Haarlemmermeer houdende regels omtrent huisvesting Verordening voorzieningen

Nadere informatie

Raadsvoorstel. Agendanummer: Datum raadsvergadering: Onderwerp: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs. Gevraagde Beslissing:

Raadsvoorstel. Agendanummer: Datum raadsvergadering: Onderwerp: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs. Gevraagde Beslissing: Raadsvoorstel Agendanummer: Datum raadsvergadering: Onderwerp: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Gevraagde Beslissing: Te besluiten om de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Krimpen

Nadere informatie

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Boxtel 2009. De raad van de gemeente Boxtel;

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Boxtel 2009. De raad van de gemeente Boxtel; Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Boxtel 2009 De raad van de gemeente Boxtel; gelezen het voorstel van het college van 9 december 2008; gelet op artikel 102 van de Wet op het primair

Nadere informatie

Onderwerp : Overdracht taak en budget voor onderhoud en aanpassing van schoolgebouwen

Onderwerp : Overdracht taak en budget voor onderhoud en aanpassing van schoolgebouwen Zaaknummer : 126440 Raadsvergaderin : 20 januari 2015 Agendapunt : g Commissie : Bestuur/Sociaal Onderwerp : Overdracht taak en budget voor onderhoud en aanpassing van schoolgebouwen Collegevergadering

Nadere informatie

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Leiden 2015 vastgesteld

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Leiden 2015 vastgesteld GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Leiden. Nr. 28154 2 april 2015 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Leiden 2015 vastgesteld Op 19 maart 2015 heeft de gemeenteraad de Verordening

Nadere informatie

Vaststelling Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Breda 2015

Vaststelling Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Breda 2015 GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Breda. Nr. 9305 2 februari 2015 Vaststelling Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Breda 2015 Bekendmaking Burgemeester en wethouders van

Nadere informatie

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijsgemeente Waddinxveen 2010

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijsgemeente Waddinxveen 2010 CVDR Officiële uitgave van Waddinxveen. Nr. CVDR60551_1 10 juli 2018 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijsgemeente Waddinxveen 2010 De raad van de gemeente Waddinxveen, - gelezen het voorstel

Nadere informatie

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Nuenen De raad van de gemeente Nuenen, gelezen het voorstel van het college van 10 juli 2012;

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Nuenen De raad van de gemeente Nuenen, gelezen het voorstel van het college van 10 juli 2012; CVDR Officiële uitgave van Nuenen, Gerwen en Nederwetten. Nr. CVDR227842_2 3 januari 2017 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Nuenen 2012 De raad van de gemeente Nuenen, gelezen het voorstel

Nadere informatie

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2011

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2011 CVDR Officiële uitgave van Heerlen. Nr. CVDR72137_1 12 juli 2016 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2011 Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen In deze verordening wordt

Nadere informatie

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Gemert - Bakel

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Gemert - Bakel CVDR Officiële uitgave van Gemert-Bakel. Nr. CVDR86030_1 1 mei 2018 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Gemert - Bakel De raad van de gemeente Gemert Bakel; gelezen het voorstel van

Nadere informatie

VERORDENING VOORZIENINGEN HUISVESTING ONDERWIJS GEMEENTE OMMEN 2010

VERORDENING VOORZIENINGEN HUISVESTING ONDERWIJS GEMEENTE OMMEN 2010 CVDR Officiële uitgave van Ommen. Nr. CVDR232638_1 28 februari 2017 VERORDENING VOORZIENINGEN HUISVESTING ONDERWIJS GEMEENTE OMMEN 2010 HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen In deze

Nadere informatie

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijsgemeente Culemborg 2015

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijsgemeente Culemborg 2015 GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Culemborg. Nr. 25592 26 maart 2015 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijsgemeente Culemborg 2015 Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1. Begripsbepalingen

Nadere informatie

Verordening. voorzieningen huisvesting onderwijs. gemeente Breda Vastgesteld in de raad van

Verordening. voorzieningen huisvesting onderwijs. gemeente Breda Vastgesteld in de raad van Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Breda 2015 Vastgesteld in de raad van 2 INHOUDSOPGAVE Bladzijde Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Breda 2015 (tab 1) 3 Afkortingenlijst

Nadere informatie

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 9 januari 2007, nummer 2007/3;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 9 januari 2007, nummer 2007/3; Raadsbesluit Steenwijk: 23 januari 2007 Nummer: 2007/3 Onderwerp: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Steenwijkerland De raad van de gemeente Steenwijkerland, gelezen het voorstel

Nadere informatie

Verordening voorzieningen Huisvesting Onderwijs gemeente Alkmaar

Verordening voorzieningen Huisvesting Onderwijs gemeente Alkmaar CVDR Officiële uitgave van Alkmaar. Nr. CVDR48718_2 29 mei 2018 Verordening voorzieningen Huisvesting Onderwijs gemeente Alkmaar De raad van de gemeente Alkmaar; gelet op het voorstel van burgemeester

Nadere informatie

Tekstuitgave van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs,inclusief

Tekstuitgave van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs,inclusief Tekstuitgave van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs,inclusief de 7e wijziging van 11 november 2010 De raad van de gemeente Krimpen aan den IJssel; gelezen het voorstel van burgemeester

Nadere informatie

VERORDENING MATERIËLE FINANCIËLE GELIJKSTELLING ONDERWIJS GEMEENTE GOOISE MEREN

VERORDENING MATERIËLE FINANCIËLE GELIJKSTELLING ONDERWIJS GEMEENTE GOOISE MEREN Bijlage Voorziening haalbaarheidsonderzoek I Aanduiding van de voorziening Onderzoek naar de mogelijkheden om te komen tot het realiseren van één van de volgende voorzieningen huisvesting onderwijs: a.

Nadere informatie

gelezen het raadsvoorstel van burgemeester en wethouders van 29 september 2009; gelezen het advies van de commissie Burger van 5 november 2009;

gelezen het raadsvoorstel van burgemeester en wethouders van 29 september 2009; gelezen het advies van de commissie Burger van 5 november 2009; Onderwerp: Verordening onderwijshuisvesting gemeente Overbetuwe 2010 Ons kenmerk: 09rb000235 Nr. 10Fb De raad van de gemeente Overbetuwe; gelezen het raadsvoorstel van burgemeester en wethouders van 29

Nadere informatie

Rectificatie op basis van gemeenteblad verschenen op 11 maart 2015

Rectificatie op basis van gemeenteblad verschenen op 11 maart 2015 GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Meerssen. Nr. 29523 8 april 2015 Verordening voorzieningen onderwijshuisvesting gemeente Meerssen 2015 Rectificatie op basis van gemeenteblad verschenen op 11

Nadere informatie

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Heemskerk

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Heemskerk Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Heemskerk 2009 Wetstechnische informatie Gegevens van de regeling Overheidsorganisatie Officiële naam regeling Citeertitel Besloten door Deze versie

Nadere informatie

gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 6 oktober 2015, kenmerk SO/ ;

gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 6 oktober 2015, kenmerk SO/ ; Dordrecht Nr. 1502610 - I De RAAD van de gemeente Dordrecht; Raadsgriffie Spuiboulevard 300 3311 GR DORDRECHT gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 6 oktober 2015, kenmerk

Nadere informatie

Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs Gemeente Eindhoven 2016

Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs Gemeente Eindhoven 2016 CVDR Officiële uitgave van Eindhoven. Nr. CVDR437417_1 3 april 2018 Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs Gemeente Eindhoven 2016 Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven

Nadere informatie

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 30 november 2007;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 30 november 2007; Nr. XVII / 5b De raad van de gemeente DE WOLDEN; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 30 november 2007; gezien het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers

Nadere informatie

Gemeenteblad afd., nr. Verordening huisvestingsvoorzieningen onderwijs Amsterdam

Gemeenteblad afd., nr. Verordening huisvestingsvoorzieningen onderwijs Amsterdam Gemeenteblad afd., nr. / ) publicatiedatum 2015 Verordening huisvestingsvoorzieningen onderwijs Amsterdam 2016 Inhoudsopgave Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen 5 Artikel 1.1 Begripsbepalingen 5 Artikel

Nadere informatie

*Z0ABE15BB4E* Raadsvergadering : 11 april 2019 Registratienummer : Z / Besluitnummer : 10

*Z0ABE15BB4E* Raadsvergadering : 11 april 2019 Registratienummer : Z / Besluitnummer : 10 *Z0ABE15BB4E* Raadsvergadering : 11 april 2019 Registratienummer : Z -19-110620/103239 Besluitnummer : 10 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Goeree-Overflakkee De raad van de gemeente Goeree-Overflakkee;

Nadere informatie

Gemeente Dordrecht 23 december I- Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Dordrecht

Gemeente Dordrecht 23 december I- Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Dordrecht GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Dordrecht. Nr. 128642 31 december 2015 Gemeente Dordrecht 23 december 2015 1502610 I Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Dordrecht Artikel

Nadere informatie

VERORDENING VOORZIENINGEN HUISVESTING ONDERWIJS GEMEENTE OEGSTGEEST 2011

VERORDENING VOORZIENINGEN HUISVESTING ONDERWIJS GEMEENTE OEGSTGEEST 2011 CVDR Officiële uitgave van Oegstgeest. Nr. CVDR91985_2 8 november 2016 VERORDENING VOORZIENINGEN HUISVESTING ONDERWIJS GEMEENTE OEGSTGEEST 2011 De raad van de gemeente Oegstgeest; gelezen het voorstel

Nadere informatie

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Leeuwarderadeel 2015

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Leeuwarderadeel 2015 Nr. 2015/24 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Leeuwarderadeel 2015 De raad van de gemeente Leeuwarderadeel, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 april 2015;

Nadere informatie

Verordening voorziening huisvesting onderwijs gemeente Lingewaard 2009

Verordening voorziening huisvesting onderwijs gemeente Lingewaard 2009 CVDR Officiële uitgave van Lingewaard. Nr. CVDR51061_2 26 juni 2018 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Lingewaard 2009 Besluit raad Besluitnummer Onderwerp 27/2009 Intrekken verordening

Nadere informatie

gelezen het verslag van het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen;

gelezen het verslag van het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen; De raad van de gemeente Boxtel; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 24 maart 2015; gelezen het verslag van het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers

Nadere informatie

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs. gemeente Heemstede

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs. gemeente Heemstede Biilaae Behorende bij raadsbesluit inzake Vero Heemstede 2015 d.d. 23 april 2015 lining voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Heemstede 2015

Nadere informatie

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Vlissingen 2006

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Vlissingen 2006 CVDR Officiële uitgave van Vlissingen. Nr. CVDR46258_1 29 mei 2018 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Vlissingen 2006 VERORDENING VOORZIENINGEN HUISVESTING ONDERWIJS VLISSINGEN 2006

Nadere informatie

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Velsen De raad van de gemeente Velsen;

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Velsen De raad van de gemeente Velsen; Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Velsen 2015 De raad van de gemeente Velsen; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 29 oktober 2014 gelezen het verslag van het gevoerde

Nadere informatie

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Emmen 2009.

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Emmen 2009. CVDR Officiële uitgave van Emmen. Nr. CVDR363697_1 12 december 2017 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Emmen 2009 Raadsbesluit De raad van de gemeente Emmen; gelezen het voorstel

Nadere informatie

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Hoogeveen

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Hoogeveen CVDR Officiële uitgave van Hoogeveen. Nr. CVDR8665_2 29 maart 2016 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Hoogeveen De raad van de gemeente Hoogeveen, gelezen het voorstel van het college

Nadere informatie