Tweede Kamer der Staten-Generaal

Transcriptie

1 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar Regelen omtrent het aan huurders van een woning verstrekken van bijdragen (Wet individuele huursubsidie) Nr. 6 NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 24 juni 1985 In het voorstel van wet worden de volgende wijzigingen aangebracht: I. Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd: A. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd: 1. Het onderdeel c komt te luiden: c. huurprijs: de tot een bedrag per jaar herleide prijs welke de huurder is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woning, verminderd met het bedrag dat daarin is begrepen voor een tot de woning behorende garage of bedrijfsruimte en vermeerderd met het verschuldigde met betrekking tot: 1e. de kosten voor het in bedrijf zijn van: a. Iift-, ventilatie-, hydrofoor- en alarminstallaties; b. de verlichting van gemeenschappelijke portalen, portieken, trappehuizen, galerijen, kelderruimten, recreatieruimten en dienstruimten; 2e. de kosten voor het schoonhouden van de liften en van de bij 1e, onder b, bedoelde ruimten, tot ten hoogste een bij algemene maatregel van bestuur aan te geven bedrag; 3e. de kosten van de diensten van een huismeester tot ten hoogste een bij algemene maatregel van bestuur aan te geven bedrag; 4e. de kosten voor het onderhoud van gemeenschappelijke groenvoorzieningen tot ten hoogste een bij algemene maatregel van bestuur aan te geven bedrag; 5e. de als kosten van onderhoud aan te merken kosten van het gebruik van recreatie- en dienstruimten, die geen deel uitmaken van de prijs, welke bij huur en verhuur verschuldigd is voor het enkele gebruik van de woning, tot ten hoogste een bij algemene maatregel van bestuur aan te geven bedrag; 6e. beheer- en administratiekosten, voor zover deze redelijkerwijze zijn toe te rekenen aan het instandhouden van de voorzieningen, bedoeld onder 1e-5e, en ten hoogste tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te geven bedrag; 7e. noodzakelijke reserveringen voor bedragen, die dienen ter dekking van kosten, bedoeld onder 1e-6e, doch tengevolge van leegstand in het complex, waarvan de woning deel uitmaakt, oninbaar zijn, tot ten hoogste een bij algemene maatregel van bestuur aan te geven bedrag; 2. Het onderdeel d komt te luiden: d. inkomen: het belastbaar inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Stb. 519), dat in een kalenderjaar is genoten; Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 6 1

2 B. Na het derde lid worden, onder vernummering van het vierde lid tot achtste lid, vier nieuwe leden ingevoegd, luidende als volgt: 4. Voor de toepassing van deze wet en van de ter uitvoering hiervan gegeven regelen wordt onder woning voorts voor zover mogelijk mede verstaan een woonwagen, in welk geval bij de huurprijs mede in aanmerking wordt genomen het verschuldigde bedrag voor het enkele gebruik van de standplaats voor die woonwagen. 5. Onder woonwagen, als bedoeld in het vierde lid, wordt verstaan: een voertuig, dat voortdurend of nagnoeg voortdurend als woning wordt gebezigd en daartoe is bestemd, geen eigen aandrijving heeft, voldoet aan de eisen van het Woonwagenreglement (Stb. 1970, 153), en dat ingevolge de Wegenverkeerswet (Stb. 1935, 544) in samenhang met het Wegenverkeersreglement (Stb. K 377) niet zonder ontheffing over een weg mag worden voortbewogen, waarbij een woonwagen niet ophoudt dit te zijn, indien aan of bij de woonwagen voorzieningen worden getroffen ten gevolge waarvan deze niet langer kan worden voortbewogen. 6. Als huurder van een woonwagen wordt in afwijking van het eerste lid, onder b, aangemerkt degene die als huurder in het genot van een woonwagen met standplaats is en daarin zijn hoofdverblijf heeft en die a. in de bewoningsvergunning als hoofdbewoner is aangewezen, voldoet aan de in artikel 18, eerste lid, onder b, 2, van de Woonwagenwet (Stb. 1968, 98) gestelde voorwaarde, om voor een bewoningsvergunning in aanmerking te komen en niet tevens een van de beroepen, bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder b, 1, van genoemde wet uitoefenent, b. standplaats heeft gekozen of gewoonlijk kiest op een erkende standplaats of op een woonwagenkamp tot stand gekomen voor 1 oktober 1970 en c. ten minste een jaar ingezetene van Nederland is en naar het oordeel van Onze Minister blijk heeft gegeven van de bedoeling om zich in Nederland te vestigen; dan wel in de gevallen, waarin degene, die de bewoningsvergunning als hoofdbewoner van een woonwagen aanwijst, is overleden dan wel door overmacht is verhinderd de woonwagen te bewonen, degene van de overige personen, die de bewoningsvergunning vermeldt als personen, die de woonwagen zullen bewonen, die in de woonwagen woont en die is: a. de echtgenoot; b. bij gebreke van dien de oudste bloedverwant in de rechte lijn, die de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt; c. bij gebreke van dien de oudste der overige personen, die de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt. 7. Voor de toepassing van het zesde lid wordt verstaan onder: a. erkende standplaats: een standplaats op een openbaar centrum voor woonwagens, als bedoeld in artikel 2 van de Woonwagenwet, dan wel een standplaats buiten een openbaar centrum voor woonwagens, als bedoeld in artikel 10 van de Woonwagenwet; b. bewoningsvergunning: een schriftelijke vergunning van gedeputeerde staten voor het bewonen van een woonwagen, als bedoeld in artikel 14 van de Woonwagenwet. II. Artikel 2, derde lid, komt te luiden: 3. Het eerste lid vindt geen toepassing ten aanzien van degene die na 1 juli 1975 huurder is geworden en tevens op het tijdstip, waarop hij huurder is geworden: a. krachtens de bepalingen van deze wet voor een bijdrage in aanmerking zou zijn gekomen; b. naar het oordeel van Onze Minister, gehoord burgemeester en wethouders, het genot had kunnen verkrijgen of behouden van, zijn economische en persoonlijke omstandigheden in aanmerking genomen, hem beter passende andere woonruimte. Tweede Kamer, vergaderjaar ,18 539, nr. 6 2

3 een en ander met dien verstande dat indien de huurder voor de toepassing van het eerste lid moet worden aangemerkt als huurder van een woonwagen, in de aanhef in plaats van «1 juli 1975» wordt gelezen «1 september 1981» en onder woonruimte voor de toepassing van dit lid mede wordt begrepen een woonwagen als omschreven in artikel 1, vijfde lid. III. In artikel 5 wordt, onder vernummering van het derde lid tot vierde lid, een nieuw derde lid ingevoegd, luidende: 3. Burgemeester en wethouders kunnen één of meer toegelaten instellingen als bedoeld in artikel 59, eerste lid, van de Woningwet machtigen in hun plaats een register aan te houden, als bedoeld in het tweede lid. IV. Aan artikel 21 wordt toegevoegd een lid, luidende als volgt: 3. Het in het eerste lid, onder b, bepaalde vindt geen toepassing, indien de huurder het genot heeft van een wooneenheid ten aanzien waarvan Onze Minister bij zijn besluit tot aanwijzing, bedoeld in artikel 2, tweede lid, zulks heeft bepaald. V. Paragraaf 10 van Hoofdstuk II vervalt. VI. Aan artikel 35, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt door een komma toegevoegd de zinsnede: met dien verstande dat beslag is toegestaan ter zake van de kosten, waarvoor de bijdrage is verstrekt. VII. Artikel 41 vervalt. VIII. Artikel 42 wordt gewijzigd als volgt: A. Het eerste lid komt te luiden: 1. Ten aanzien van de huurder, aan wie een bijdrage op voet van de Beschikking individuele huursubsidie (Stcrt. 1975, 63) of de Beschikking geldelijke steun ten behoeve van het bekostigen van de bewoning van een woonwagen (Stcrt. 1981, 61) is verstrekt over het tijdvak van 1 juli 1983 tot en met 30 juni 1984, een en ander zonder toepassing van de bij genoemde beschikkingen behorende bijlage II, en aan wie voorts voor alle op het hier bedoelde tijdvak gevolgde tijdvakken tot de in werking treding van deze wet steeds onmiddellijk opvolgend een bijdrage op voet van de Beschikking individuele huursubsidie is verstrekt, terwijl tevens met ingang van 1 juli 1984 of een latere datum de eventueel op voet van artikel 2, eerste lid, van de Beschikking individuele huursubsidie of met toepassing van artikel 4 van deze wet te verstrekken bijdrage moet worden vastgesteld met toepassing van huursubsidietabel II, wordt tot en met 30 juni 1987 de vermindering van de bijdrage, die het gevolg is van het overgaan van de hierbedoelde bijlage I, onderscheidenlijk huursubsidietabel I, op huursubsidietabel II, op de in het tweede lid aangegeven wijze beperkt. B. Het vijfde lid komt te luiden: 5. Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de niet reeds onder de werking van het eerste lid begrepen huurder, aan wie over het tijdvak van 1 juli 1984 tot en met 30 juni 1985 of een later tijdvak een bijdrage is verstrekt met toepassing van de alsdan bij de Beschikking individuele huursubsidie of deze wet behorende huursubsidietabel I, terwijl tevens een onmiddellijk opvolgende bijdrage, te verstrekken op voet van artikel 2, eerste lid, van de Beschikking individuele huursubsidie of met toepassing van artikel 4, eerste lid, van deze wet, moet worden vastgesteld met toepassing van huursubsidietabel II. C. In het zesde lid wordt «woor» gewijzigd in: voor. IX. Artikel 43 wordt gewijzigd als volgt: A. In het eerste lid worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1. Tussen «als bedoeld in de Beschikking individuele huursubsidie» en «is verstrekt» wordt ingevoegd: of de Beschikking geldelijke steun ten behoeve van het bekostigen van de bewoning van een woonwagen. Tweede Kamer, vergaderjaar , 18539, nr. 6 3

4 2. De woorden «bij genoemde beschikking» worden vervangen door: bij genoemde beschikkingen. B. Na het vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende als volgt: 5. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de huurder en de in het tweede lid bedoelde personen, indien ter tegemoetkoming in de kosten, verbonden aan het genot van de in het eerste lid bedoelde woning, niet steeds onmiddellijk opvolgend vanaf het in het eerste lid bedoelde tijdvak een bijdrage is verstrekt, als bedoeld in artikel 2 van de Beschikking individuele huursubsidie en artikel 2, eerste lid, van deze wet. Het eerste lid is alsdan niet van toepassing met ingang van het tijdstip waarop aan het onmiddellijk opvolgend verstrekken van de hier bedoelde bijdrage een einde is gekomen. X. Artikel 45, eerste lid, komt als volgt te luiden: 1. Ten aanzien van de huurder, aan wie ten gevolge van de in artikel 16, eerste lid, genoemde maximum-huurgrens, mede in aanmerking genomen het daaromtrent bepaalde in artikel 40, geen bijdrage zou kunnen worden verstrekt en die niet onder de werking van artikel 43, valt, wordt, zolang de huurder het genot behoudt van de woning waarvan hij reeds op 30 juni 1984 het genot had, mits de voor de toepassing van deze wet in aanmerking te nemen huurprijs niet hoger is dan f8820 voor de toepassing van de huursubsidietabellen I en II als huurprijs in aanmerking genomen het met betrekking tot het desbetreffende tijdvak, bedoeld in artikel 2, vijfde lid, in artikel 16, eerste lid, genoemde bedrag, of zoveel minder als ingevolge de artikelen 12 tot en met 15 in aanmerking moet worden genomen. XI. Artikel 48 vervalt. Toelichting Ad I, onder A7 Zoals ook is aangeduid in de memorie van antwoord in hoofdstuk II onder «Het huurbegrip» dient het huurprijsbegrip in het wetsvoorstel een wijziging ten ondergaan ten gevolge van een uitbreiding van de positieve lijst (zijnde de naast de prijs voor het enkele gebruik van de woning mee te subsidiëren servicekosten) met enige kostenposten ten aanzien van alarminstallaties, recreatie- en dienstruimten en groenvoorzieningen. De onderhavige bepaling strekt ertoe deze wijziging in het voorstel van wet aan te brengen. Ad I, onder A2, V, VII en XI De wijziging van onderdeel d, de omschrijving van inkomen, is een rechtstreeks gevolg van de defiscalisering van de individuele huursubsidie. Zoals in de memorie van antwoord in hoofdstuk II onder «Het inkomensbegrip», wordt besproken, worden vanaf 1 januari 1984 een aantal doeluitkeringen zoals individuele huursubsidie en huurgewenningsbijdrage niet langer als fiscaal inkomen aangemerkt. In de Beschikking individuele huursubsidie zoals deze geldt voor het tijdvak is deze wijziging van het inkomensbegrip reeds opgenomen. Wijziging van dit begrip in het wetsvoorstel heeft mede tot gevolg dat de artikelen 26 en 27 die handelen over belasting en premies, vervallen. Dit leidt er ook toe dat in hoofdstuk V - Slot- en overgangsbepalingen - de artikelen 41 en 48 vervallen. Artikel 48 regelde de gevolgen van de wijziging van het inkomensbegrip voor het wetsvoorstel indien krachtens de Wet op de inkomstenbelasting de individuele huursubsidie niet meer zou behoren tot de in die wet bedoelde inkomsten en voorzag reeds in het vervallen van onderdeel d en het vervallen van de hiervoor genoemde artikelen. Aangezien de defiscalisering reeds haar beslag heeft gekregen, worden de in artikel 48 beschreven gevolgen thans buiten de slot- en overgangsbepalingen in het wetsvoorstel verwerkt. Tweede Kamer, vergaderjaar , 18539, nr. 6 4

5 Ad, onder B, II, en IX, onder A De toevoeging van vier nieuwe leden aan artikel 1 en de wijziging van artikel 2, derde lid, alsmede de onder IX, onderdeel A, aangebrachte wijziging van de overgangsregeling hangen samen met de integratie van de huursubsidie voor huurders van woonwagens in de algemene regeling voor de individuele huursubsidie. In de Beschikking individuele huursubsidie waren voor het tijdvak reeds bepalingen opgenomen die erin voorzagen dat ook huurders van woonwagens onder de werking van deze beschikking gebracht werden. Deze bepalingen zijn, toegesneden op het wetsvoorstel, in de vier nieuwe artikelleden van artikel 1 overgenomen. Waar in het vierde lid (nieuw) de regelen ten aanzien van woningen «voor zover mogelijk» ten aanzien van woonwagens van toepassing worden verklaard wil dit zeggen, dat een enkele bepaling uit het wetsvoorstel niet van toepassing kan zijn ten aanzien van woonwagens. Hierbij moet met name gedacht worden aan de rol die de huurcommissie in artikel 12 van het wetsvoorstel is toebedeeld in relatie tot het niet voor woonwagens van toepassing zijnde Huurprijzenwet woonruimte. Ad III De toevoeging van een nieuw lid aan artikel 5 ziet er op dat ook inschrijving bij woningbouwverenigingen wordt aangemerkt als registratie van woningzoekenden voor een gemeenschappelijk te bewonen woning. In hoofdstuk II van de memorie van antwoord onder «Het onderscheid naar bewoningsvorm c.q. huishoudsituatie» wordt deze wijziging al aangekondigd. Door het opnemen van deze mogelijkheid is aansluiting gezocht bij de in sommige gemeenten bestaande praktijk, teneinde op deze manier de uitvoering van het voorschrift van artikel 5 zo soepel mogelijk te laten verlopen. Ad IV In artikel 21 wordt het door de toevoeging van een derde lid mogelijk gemaakt om bij woongroepen te kunnen afzien van wijzigingen in de verstrekte bijdragen binnen één subsidietijdvak, indien die wijzigingen zouden moeten worden aangebracht als gevolg van interne verhuizingen. De overige bepalingen in het wetsvoorstel kunnen ongewijzigd voor woongroepen toepassing vinden. Ad VI De wijziging van artikel 35 bewerkstelligt dat ten aanzien van de verhuurder als enige een uitzondering wordt gemaakt voor wat betreft het verbod om beslag te leggen op de bijdrage. In de memorie van antwoord bij artikel 35 kwam dit eveneens aan de orde. De zinsnede «kosten waarvoor de bijdrage is verstrekt» sluit aan bij de tekst van artikel 2, eerste lid, van het wetsvoorstel. Ad VIII De hier aangebrachte wijziging is in de eerste plaats een gevolg van het integreren van de individuele huursubsidie voor woonwagenbewoners in de algemene huursubsidieregeling. In de gewijzigde tekst van het eerste lid van artikel 42 wordt nu ook voor woonwagenbewoners voorzien in een geleidelijke overgang naar de per 1 juli 1984 ingevoerde alleenstaandentabel. Voorts zijn zowel het eerste als het vijfde lid van genoemd artikel redactioneel meer in overeenstemming gebracht met de per 1 juli 1985 in de Beschikking individuele huursubsidie op dit punt aangebrachte wijziging. De wijziging van het vijfde lid houdt daarbij in dat men niet meer in aanmerking komt voor de geleidelijke overgang naar de alleenstaandentabel, als men niet Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 6 5

6 onmiddellijk daaraan voorafgaand huursubsidie genoot. Het verschil met de eerdere tekst van het wetsvoorstel zit daarbij in de woorden «onmiddellijk daaraan voorafgaand». De wijziging van het zesde lid is een correctie op een zetfout. Ad IX, onder B De toevoeging van een vijfde lid aan artikel 43 houdt in dat degene die onder de in het eerste tot en met vierde lid in verband met de verlaging van de maximum-huurgrens per 1 juli 1984 gegeven overgangsregeling vallen, daarvoor niet meer in aanmerking komen, indien zij op enig moment vanaf het subsidietijdvak in het geheel geen huursubsidie meer genoten hebben. De hierbedoelde personen zullen daarna nog wel in aanmerking komen voor een bijdrage met toepassing van artikel 45, vanzelfsprekend mits zij voldoen aan de eisen die dat artikel stelt. Een en ander is in overeenstemming met de per 1 juli 1985 in de Beschikking individuele huursubsidie op dit punt aangebrachte wijziging. AdX In de Beschikking individuele huursubsidie is per 1 juli 1985 een wijziging aangebracht in een overgangsmaatregel met betrekking tot degenen die per 1 juli 1984 een huurprijs hadden boven de toen ingevoerde verlaagde maximum-huurgrens en in het tijdvak geen huursubsidie hadden, terwijl zij nog in dezelfde woonruimte wonen als in dat tijdvak het geval was. De wijziging houdt in dat deze personen niet meer voor bedoelde overgangsregeling in aanmerking komen, zodra de actuele voor de regeling van belang zijnde huurprijs boven de maximum-huurgrens uit het tijdvak uitkomt. Eerder was niet de actuele huurprijs in dit opzicht van belang, maar slechts de huurprijs op 30 juni Door middel van een wijziging in het eerste lid van artikel 45, wordt deze aanpassing tevens in het voorstel van wet verwerkt. De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, G. Ph. Brokx Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 6 6