Parmentier. Jaargang 13

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Parmentier. Jaargang 13"

Transcriptie

1 bron. Stichting Parmentier, Nijmegen 2004 Zie voor verantwoording: dbnl

2 2 [Nummer 1] Dossier Film

3 5 Tussen film en literatuur; grenzen en overbruggingen Verfilmen is in. Baseren filmmakers al sinds de uitvinding van de discipline films op papieren verhalen, het afgelopen jaar werd Nederland overstelpt met boekverfilmingen. De schippers van de Kameleon, Pietje Bell, De tweeling, Phileine zegt sorry, Kees de jongen, De passievrucht en Supertex kregen een broertje van celluloid. En natuurlijk waren er de hypes rondom Harry Potter en Lord of the rings. Ook Parmentier doet een duit in het zakje: naar aanleiding van een programmaserie over recente Nederlandse boekverfilmingen in het Nijmeegse cultuurpodium LUX werd het filmnummer geboren. Parmentier ging op zoek naar de grenzen tussen de disciplines literatuur en film. Die grenzen lijken in eerste instantie vrij strikt, getuige een uitspraak van schrijver en filmmaker Leon de Winter in Vrij Nederland: 1 Je neemt een boek, zet het rechtop op een lessenaar en je zet er een camera voor. Dan open je het boek, en laat je de camera rustig alle pagina's filmen. Dat is de enige boekverfilming die recht doet aan het boek. Een boude uitspraak voor iemand die inmiddels zes van zijn boeken verfilmd zag worden (waaronder zeer recentelijk Supertex). Hoe het ook zij, als de filmmaker dan toch aan het werk gaat is het des te interessanter om het proces te volgen: welke concessies worden gedaan en waarom? Een mooi kijkje achter de schermen biedt het stuk van Leon Gommers. Hij wist de cameraman van de verfilming van Theo Thijssens Kees de jongen een aantal storyboards te ontfutselen en maakte daarmee een stripversie die het midden houdt tussen boek en film. Illustratrice Berbel Peters zette een eerste stap in het verbeelden van literatuur; zij verstripte het gedicht De spin Sebastiaan van Annie M.G. Schmidt. Wellicht een eerste aanzet tot een korte film? Van literatuur naar film is één ding, maar de andere kant op kan natuurlijk ook: Parmentier stuurde de dichters Tsead Bruinja, Ingmar Heytze en Hanz Mirck naar de film. In dit nummer een poëtisch verslag van hun ervaringen. Verder in het filmdossier: een analyse van het vrouwbeeld in Harry Mulisch' roman en verfilming van De ontdekking van de hemel door neerlandica Lydia van Aert, een ontleding van het verschil in karakter van Phileine in boek en verfilming van Ronald Gipharts Phileine zegt sorry door redacteur Pim Franssen en een essay van literatuurwetenschapper Frans-Willem Korsten over het oplossen van de auteur. En: wat hebben schrijvers met sciencefiction? Maria van Daalen en Han van der Vegt lieten hun fascinatie de vrije loop. Een bijzondere plaats in deze Parmentier is ingeruimd voor Lucas Hüsgen. In een voorpublicatie van zijn roman Plooierijen van geschik is de hoofdpersoon gebiologeerd door actrice Bette Davis. Daarnaast vertaalde Hüsgen een aantal gedichten van de Koreaanse dichteres Yi Won, die later dit jaar optreedt tijdens het Rotterdamse Poetry International Festival. Parmentier introduceert haar nu al in Nederland. Ook nog: Jos Joosten veegt de vloer aan met het anything goes van het postmodernisme en nieuwe poëzie van F. Starik en Richard Steegmans. 1 In 2002 in een speciale bijlage naar aanleiding van het Zeeuwse filmfestival Film by the sea.

4 6 Jos Joosten Esther Gerritsens draaideur 1 Wie in een gemiddeld gezelschap van enigszins ingewijde kunst- of literatuurliefhebbers het steekwoord postmodernisme laat vallen, kan doorgaans twee mogelijke reacties verwachten. De eerste is: o ja, dat betekent dat alles mag. Dat wil zeggen: dat iemand maar eens moet uitleggen waarom André Hazes zijn teksten minder cultureel zouden zijn dan Gorters Verzen van 1890, of dat de uit een principieel existentialistisch solipsisme voortkomende vergaande onverstaanbaarheid van Kees Ouwens van een vergelijkbare orde is als die uit een nooit helemaal verholpen Nijmeegs accent voortkomende onverstaanbaarheid van Frank Boeijen. Alles mag - of in goed Nederlands anything goes - is de eerste grove misvatting rond postmodernisme. Het is een misvatting die in haar schijnbare tolerantie feitelijk uitpakt als een behoorlijk eenduidige, autoritaire kunstopvatting. Want wat zien we in de praktijk? Dat anything goes vooral betekent dat Hazes en Boeijen moeten ten koste van Gorter of Ouwens. En dat die misvatting tot op hoog niveau doorklinkt, bleek onlangs wel uit een gesprek met een voormalig poëziecriticus van NRC Handelsblad. Hij merkte op dat Jean Pierre Rawie bij uitstek een postmoderne dichter was. Persoonlijk zou ik op Rawie noch het epitheton postmodern noch de kwalificatie dichter van toepassing achten - maar ook meer objectief houd ik het er maar op dat deze typering van de poëtische beunhaas Rawie vooral behulpzaam is als voorbeeld van een absolute ondergrens aan hoe het postmoderne te kwalificeren. Het tweede steekwoord dat postmodernisme meteen oproept heeft alles te maken met het thema echt/onecht, namelijk: het cliché dat in het postmodernisme de werkelijkheid niet bestaat, want: alles is tekst. Deze gemeenplaats steekt die van anything goes in frequentie waarschijnlijk naar de kroon, en duikt keer op keer op in ondoordachte weergaven van wat postmodernisme zou zijn. Hoewel ik me haast eraan toe te voegen dat het zelden zo puntig geschiedt als onlangs in een interview met de rapdichter Serge van Duijnhoven in literair tijdschrift Krakatau (zomer 2003, nr. 22). Ik citeer hem: voor het postmodernisme is het alleen maar hoofd en - om met Derrida te spreken - Il n'y a rien dehors la texte. Van Duijnhoven doet met een schep vol fouten ten opzichte van zowel het Frans als het originele maxime een aardige gooi naar het kampioenschap krompraten op de vijftig meter, maar vermoedelijk doelt hij hier toch op Jacques Derrida's roemruchte franse Il n'y pas de horstexte. Nu lijkt het er inderdaad op dat de Franse filosoof zegt dat alleen de tekst écht is en de werkelijkheid niet bestaat. Het was Arnon Grunberg, meen ik, die ooit voorstelde om verdedigers van deze opvatting dat de werkelijkheid niet bestaat op de rails te leggen voor een aanstormende sneltrein. Als de trein voorbij was, zou hij graag eens informeren of de persoon in kwestie nog immer de mening toegedaan was dat er geen werkelijkheid bestond. 1 Dit is de enigszins bewerkte tekst van een gesproken column over het thema echt/onecht, uitgesproken ter gelegenheid van de uitreiking van de door Parmentier georganiseerde Literaire Prijs van de Provincie Gelderland 2003 in het KAB Posttheater Arnhem op 20 november 2003.

5 Grappig gevonden, raak geformuleerd maar inhoudelijk nou niet echt diep - zoals de hele Grunberg dus eigenlijk. Een vergelijkbaar academisch debat over echt en onecht bij Derrida

6 7 vond plaats tussen twee Nederlanders, 2 met als theoretisch voorbeeld een soldaat die sterft door een kogel op het slagveld. F. Ankersmit betoogde dat het natuurlijk flauwekul was om te beweren dat zo'n oorlogsslachtoffer door tekst gedood zou zijn. Dood is heel erg feitelijk en absoluut dood. Zijn tegenstander, de filosoof Ger Groot, argumenteerde dat die echtheid van de dood van de soldaat relatief was. Zodra de kogel iemand raakt wordt er al tekstueel geïnterpreteerd, betoogt Groot: zonder enig begrippenkader zou je niets over die kogel kunnen zeggen, zelfs niet dat het een kogel is. Derrida-kenner Van der Sijde wijst erop dat zelfs de emotie van sterven niet universeel is, maar altijd vorm krijgt als tekst en context: een Palestijnse zelfmoordactivist ervaart de dood anders dan een 92-jarige op zijn sterfbed omringd door familie in een Nederlands rusthuis. En om op de kogel terug te komen: Elk schot dat in de oorlog tussen Serviërs en Kroaten afgevuurd wordt heeft een eeuwenlange voorgeschiedenis en ook een enorme nawerking: de afgevuurde kogel is een resultaat van haat tussen de volkeren en een verdere aanwakkering van deze haat. De kogel en de pijnlijke wond staan niet op zichzelf, maar zijn onderdeel van een netwerk van geschiedenissen. Ook de referenten zijn dus geen vaste punten hors-texte. (Van der Sijde, p.37) Ik denk dat je heel dicht bij de of - beter gezegd - een waarheid komt, als je je realiseert dat tekst ons onvermijdelijke intermediair is. Wanneer ik een enorme knal voor mijn kop krijg - zodanig dat alles even donker is en een driedimensionale pijn mijn hele ruggengraat verlamt - dan is dat ál te reëel, maar zodra ik op wat voor manier dan ook meelij, wraak of liefde wil, heb ik een retorisch arsenaal nodig om invoelbaar te maken wat mij overkomen is. Hoe meer je je als toehoorder/lezer laat meeslepen door mijn retorische strategie, hoe meer je je inleeft in mijn lijden. Dat wordt daarmee niet echter of minder onecht : het blijven woorden. En om die reden is het ook niet zo makkelijk om vast te stellen waarom de zin Want ik hou van jou van André Hazes album Strijdlustig minderwaardig is aan de regel Zie je ik hou van je van Herman Gorter, van een dikke eeuw eerder. Alsof ik niks beters te doen heb, denk ik alweer een paar jaar - gemiddeld zo'n twee keer per week - kort maar heel concreet na over deze prangende problematiek van tekst en werkelijkheid. Dat komt door Esther Gerritsen. Ik was erg onder de indruk van haar debuutbundel Bevoorrecht bewustzijn (Breda: De Geus, 2000) van drie jaar geleden. Gek genoeg zou ik over het hele boek momenteel niet eens zo heel veel weten te vertellen, maar één buitengewoon terloopse, kleine en op het eerste oog niet zo gek relevante scène uit het boek is mij bijgebleven. Ik heb hem nu voor het eerst terug opgezocht. Een ikfiguur zwerft door winkelcentrum Hoog 2 De parafrase van dit debat ontleen ik aan het onvolprezen Het literaire experiment van Nico van der Sijde (Amsterdam/Meppel: Boom, 1998).

7 8 Catharijne in Utrecht. Haar binnenkomst wordt als volgt beschreven: Ik neem de mooiste ingang, met de roltrap naar de automatische draaideur. Een oude vrouw stapt voor me de draaideur in. Ze duwt ertegen, en hij stopt. Ze laat los, en de deur draait verder. Opgelucht zet ze haar handen er weer tegenaan waardoor hij opnieuw stopt. Van de andere kant zijn een man en een vrouw de draaideur ingegaan. Ze kijken alsof ze die vrouw wel eens even zullen helpen en duwen ook. Ze zien de grote sticker met NIET DUWEN niet en ik bemoei me nergens mee. De drie mensen zien er eensgezind uit als ze elkaar aankijken en boos hun hoofd schudden uit protest tegen de elektrische draaideur. Ze laten hun handen zakken en de deur draait verder. Iedereen is opgelucht en zet zijn handen weer tegen de deur, en weer staan we stil. 3 Tweemaal per week ga ik met de trein naar Utrecht en loop ik via Hoog Catharijne de stad in. Tweemaal per week passeer ik die draaideur - of beter gezegd zo'n draaideur (er zijn er allicht meer in Hoog Catharijne) waartegen je inderdaad niet moet duwen. Bij eerste lezing van Gerritsens tekst dacht ik: hé, die draaideur ken ik. Al snel na de lectuur is dat omgekeerd: de bewuste draaideur bleek, de eerste keer dat ik er nadien weer doorheen liep, voor mij veranderd in Gerritsens draaideur. Elke keer flitste in een halve seconde een gedachte aan de bewuste scène door mijn hoofd. Als het niet zo futiel was, zou het een zorgwekkende dwangneurose geworden zijn: Herr Doktor Freud, ik denk bij een bepaalde Utrechtse draaideur steevast even aan een tekst van Esther Gerritsen. Stilaan overigens veranderde het ook nog eens in het bewustzijn - al dan niet bevoorrecht - van het gegeven: ik realiseerde me bewust bij die bepaalde draaideur te denken aan de draaideur in een boek van Esther Gerritsen. Er zou ons nu een aantal dingen te doen kunnen staan. Ik zou jullie allemaal mee kunnen nemen naar Utrecht en mijn echte draaideur laten zien. Daarmee wordt die niet minder tekstueel, hij wordt alleen maar iets meer ons aller tekst, als we er met zijn allen achteraf over gaan staan praten. We zouden ook Esther Gerritsen kunnen vragen of de draaideur die ik bedoel dezelfde is als die zij beschrijft in haar boek. Daarmee wordt mijn draaideur onherroepelijk een andere draaideur: bijvoorbeeld de draaideur waarvan Joosten dacht dat het Gerritsens draaideur was. Reëler dan bestaand wordt de deur daar intussen niet mee. Het meest voor de hand ligt het dat het il n'y a pas de hors-texte in de meest letterlijke zin zijn werk zal doen. De eerstvolgende keer dat een van jullie Hoog Catharijne uitloopt via de draaideur, zal je denken aan mijn tekst die ik op mijn beurt stal van Esther Gerritsen. Er is daarmee nog steeds niks buiten de tekst geraakt. Dat wil zeggen... ik heb hem natuurlijk wél hier zelf in levenden lijve aan jullie staan vertellen. En dat maakt mijn tekst natuurlijk wel weer meer echt. Echt. Echt. 3 Uit het verhaal Stil zijn in het wild gewemel.

8 9 Lucas Hüsgen De boeddhistische computers van Yi Won In 2002 merkte Hans Beerekamp in een NRC- artikel over het filmfestival van Pusan op dat in Zuid-Korea de zestiende en eenentwintigste eeuw gebroederlijk naast elkaar leven. Toch lijken aan de gemiddelde Koreaanse dichter de miljoenen computers onopgemerkt voorbij te gaan. Sinds enige tijd kent Korea echter minstens één dichteres die de symbiose van vroeger en nu tot uitgangspunt van haar gedichten maakt: Yi Won, geboren in Alleen al de titel van haar tweede bundel, uit 2001, geeft daar uitdrukking aan: Duizend manen drijven in de rivier de Yahoo!. De icoon van het internet staat ingebed in een frase die verwijst naar een van de traditioneel aan Boeddha toegekende namen, de maan, gespiegeld in duizend rivieren. Dat is ook de titel van Boeddha's mythische biografie in dichtvorm uit de vijftiende eeuw, geschreven door de Koreaanse koning Sejong. 1 Korea was tot 1392 een boeddhistisch koninkrijk, maar Sejongs grootvader T'aejo had daar, nog in zijn hoedanigheid van generaal Yi Song-Gye, ten faveure van het confucianisme een einde aan gemaakt. Kortom, net als koning Sejong plaatst Yi Won boeddhistische motieven binnen een context waar ze op het eerste gezicht niet thuishoren: hedendaagse technologie. De titel van haar bundel, opgevat als de naam van Boeddha, biedt daar meteen de mogelijkheid toe: ze symboliseert de opvatting dat de zuivere geest, de Boeddhanatuur, zich in ieder mens bevindt en voor eenieder te ontsluiten is, ook via het internet. In een hier niet afgedrukt gedicht presenteert Yi Won het stopcontact als de plaats waar je je computer op aan sluit. De aloude boeddhistische muurmeditatie verschaft ons via dat stopcontact de kans om met wie je maar wilt in contact te treden: nu waren de mensen in het bezit gekomen van een adres in de ruimte. De onderlinge verwevenheid en gelijkwaardigheid van al het bestaande, het centrale leerstuk van het Hwaom-Boeddhisme, krijgt daarmee een hedendaagse pendant. Die ruimte staat in de bundel ook wel geboekstaafd als de woestijn, als de plaats van fata morgana's en oases, van de mogelijkheden achter gezichten die in de bundel nog wel eens aan stukken willen vallen bij het oppakken van een mobieltje. De kracht van deze poëzie over het hedendaagse ik met een onderkomen in apparaten schuilt in het beeldrijke balanceren tussen parodie en instemming, waarbij je uiteindelijk wel bijna moet concluderen dat, wat we verder ook willen, onze hedendaagsheid onontkoombaar is, en mogelijkheden, ruimte biedt. Of wil ze dat nu juist niet? 1 Er is een Duitse, tweetalige editie voorhanden: Werner Sasse en Jung-Hee An, Der Mond gespiegelt in tausend Flussen, Seoul 2002.

9 10

10 11 Yi Won Een ontmoeting met Bodhidharma in het labyrint Vertaling: Lucas Hüsgen Tabernakel, ingang Op 11 mei 2000 om 1 uur 's middags hebben S. die van dezelfde volksstam is en ik een ontmoeting bij de ingang van de immense shopping mall om er te spitten naar nomadenartikelen S. en ik die van de winter gaan emigreren naar een nomadenstreek behoeven de zegen van de goden en nomadenartikelen het tabernakel is subliem nee het sublieme is de god alle vensters glimmen van het wachtwoord der goden het zonlicht brandt midden aan de hemel S. die het branden in het zonlicht heeft overleefd draagt onverwoestbare blue jeans nog aan de diep blauwe hemel zonder maar een spatje wolk riekt het naar religie ik en S. die het branden in het maanlicht heeft overleefd dalen naast elkaar over de lift af naar de eerste ondergrondse verdieping het zonlicht dat achter ons aan zat slaat het immense glas aan stukken hier is niet de ingang van het zonlicht het rook er naar bloed maar een van vrije tijd vervulde vrede komt op bezoek in de regio van de Perzische Golf of op de westelijke oever van de Jordaan een vogelzwerm die komt grazen vanuit de windstreek die grenst aan de vrede vouwt zijn veren dicht de goden staan nog steeds aan onze kant wij zijn hun toverspreuk het duistert alom schitterend Gebedshuis, passage Tegenover S. en mij is bij wijze van kompas een passage doorgebroken die je in elke willekeurige richting kunt aflopen aan weerszijden van iedere passage rijgen zich gebedshuizen van iets meer dan driehonderd meter in het vierkant aaneen over de ruimte ligt een tijd uitgespreid die niet wegrot hier zijn tegenwoordig alle goden naartoe een na een zitten de goden die hun gezichten trekken in het midden van ieder gebedshuis en het waait er niet en een vuur dat niet uitslaat in vlammen daalt er als een verlossing op neer maar in alle richtingen van de verlossing valt geen vuur te zien S. en ik sidderen over ons hele lichaam als naalden van het kompas we draaien rond en staan stil draaien rond en staan stil aan de ingang van die passage draagt een zwarte etalagepop een rood complet met diep ingesneden hals het bloederige lichaam is zwart het duidt op een god en duidt op een dier de etalagepop draagt in plaats van ogen verbrijzeld vuur en S. en ik lopen verder door de passage in de loop ritsen we haastig met de ogen over de gebedshuizen aan weerszijden we stoppen één

11 12 hand in de spiegel we haalden hem eruit en toen zich het einde aandiende van de passage bogen wij de passage ernaast in en liepen weer en aan de eredienst voorbij sidderden wij plotseling kwamen we langs een plek waar kleurige begrafenisbanieren wapperden hoe wist de god dat mensen wel wat zien in begrafenisbanieren na een tijdje zijn S. en ik weer aangekomen bij het gebedshuis waar de zwarte etalagepop stond opgesteld nog altijd was het bloederige lichaam zwart Muziek, labyrint Ben ik al voorbijgekomen aan de tijd van de begrafenisbanier ben ik dan iemand die de tijd van de begrafenisbanier heeft uitgelezen dat zeg ik laten we naar de plek gaan waar de begrafenisbanieren wapperden dat zegt S. die hierheen gekomen is waarheen ik hier ook ga ik kan niet eens het labyrint terugvinden maar S. en ik lopen weer de muziek die onophoudelijk weerklinkt bezit een ritme dat altijd sneller is dan voetstappen het achterwiel van de zwarte fiets beslaat één ritme de passage zit meer en meer met verschillende volksstammen volgepakt botsen de lichamen tegen elkaar op maar als bij ongeschreven regel gaan ze elkaar voorbij door de spleet van dag en nacht hebben zich bij hen kamelenhoeven vervoegd vaak beweegt S. met de voeten mee op de muziek met zijn allen zijn we de tijd nee wij zijn allemaal de tijd S. vouwt met mijn armen de armen over de borst ook hier ter plekke heb je lichaamstemperatuur nodig tal van wielen bleven draaien maar de plek waar de begrafenisbanieren wapperen komt niet tevoorschijn aan de lucht vormt de echo wat je noemt een muur even kijk ik in alle richtingen om me heen de muziek beweegt zich nog altijd op een ritme dat sneller dan voetstappen gaat luchtige en spitse vleugels Lucht, wegwijzer De lift is subliem maar de god komt er niet mee naar beneden S. en ik gaan weer naar de lift die naar beneden voert voor ons is het niet de tijd om nog met de lift te gaan maar we kunnen er naar believen een weg kiezen S. kiest de richting ik kies de richting in de richting van S. heb je de wegwijzer naar het toilet en de geldautomaat in mijn richting heb je de wegwijzer naar de reparatieruimte en de lift de wegwijzers en de pijlen zitten allemaal bevestigd aan de lucht de lucht is niet de grond van de god ze is leeg de nek die in de lucht heen en weer zwaait is niet de grond van de god hij is plezierig hij is luchtig S. steekt de handen in de lucht breekt als het breken van jonge takken met een knak de tijd aflaat uit de vuist iets bij mij in de tas

12 13 glippen als om ons nomadische bestaan te verhaasten scheiden S. en ik van dat oord hier binnen bevindt zich duidelijk de oase maar terugkeren is onmogelijk ik zag duidelijk de plek waar de begrafenisbanieren wapperen ik moet de begrafenisbanieren lezen Oase, 364 Nu begint het weer van voren af aan in het tabernakel drijven de sterren ook over de vloer de ruimte tussen ster en ster splijt open en de dieren die melk en bloed hebben gedronken gillen ik dwaal door het tabernakel alsof ik door de afdruk van tien vingers loop als een film die zich gewoon maar weer oprolt komen keer op keer dezelfde gebedshuizen en goden tevoorschijn op de vloer ligt de tijd er als een hobbelige steen bij in het grasveld van de tijd bevinden zich broedende eieren ik krijg een telefoontje van S. laten we het opgeven wat is het toch mooi om op te kunnen geven S. zegt zich te bevinden voor het eenentwintigste gebedshuis in het zuidoosten ik blijf vooruitlopen ik zweet over mijn hele lichaam en heb een droge keel wat is mijn lichaam met al dat zoute zweet toch lelijk het lichaam dat niet weet van opgeven is dus lelijk de vogels die hier in de lucht zijn geboren draaien in het wilde weg aan het kanaal van de tijd mijn ritme is nog altijd trager dan dat van de muziek en ik loop bij de gratie van hete vlammen op het einde van de passage brak ik mijn lichaam af op een plek waar een andere passage was doorgebroken en terwijl ik stoot op tal van volksstammen maar ik ga als de tijd voorbij maar de tijd is een wonder op een bepaald moment ontdek ik de plek waar de begrafenisbanieren wapperen ik sta voor het verkoopstandje en stuur S. geen SMS ik stuur een gospel, 364! Bodhidharma, kopie Verbazingwekkend teken van leven plots duikt Bodhidharma op die tussen de hem in alle richtingen omringende begrafenisbanieren zit te soezen op een stoel zonder rugleuning S. die is aan komen rennen slaakt een kreet o Heer dus hier bent U ik breng een wijziging aan in die woorden o Son-priester dus hier bent U Bodhidharma komt aangezet met kleurrijke begrafenisbanieren in de hand die zoals ze daar hingen aan de muur zijn gemaakt van dierenvel en zijde ze roken niet naar bloed dit is vandaag de dag de best lopende Prada imitatie ik heb hem nog niet één keer onder de won 1 verkocht maar zeg eens 1 Plus minus 20 Euro

13 14 hebben jullie om mij hier te vinden de hele tijd rond lopen dwalen dan doe ik er 1000 won van af maar waar je ook gaat of staat beslist niet verder vertellen hoor de machine voor de bankpasjes en de creditcards is nog niet aangekomen hij stak een vinger op en wees naar boven S. en ik staken het hoofd omhoog en prezen te luider stem oh 364! De Zuidelijke Route van Tianshan 2 achter het gebedshuis knoopte de horizon los knoopte hem weer vast en de begrafenisbanier is van binnen leeg S. en ik raken daar van binnen zelfs schaduwen aan of ik ze nu doopte in water of in elektrische stroom Bodhidharma's voeten 3 waren onzichtbaar Uitzicht, uitrijden van de lijkbaar Het sublieme is nog altijd de god de god is subliem ik met de leren tas met daarin de rode begrafenisbanier stop de parkeerbon in het onbemande parkeerloket van het tabernakel 7 uur en 32 minuten zijn verstreken S. steekt daar uitdagend het gezicht op een lijkwagen komt voorbij in een spiegel van 500 jaar geleden als een bel voor nieuwe producten worden in een flits de geluiden van een handbel uitgezaaid dat zou de ware Bodhidharma wel eens kunnen zijn geweest als het Bodhidharma niet was waar is dan de kopie van Bodhidharma dat zegt S. en zet een stap achteruit of het venster dat de muur doorbreekt die uitzicht heet nu wel of niet open kan het raam dat venster heet is van belang waar wij nu behoefte aan hebben is uitzicht als wou ik de stroom van de aarde weer inschakelen spreid ik een biljet van 1000 won uit ik begin het in de gleuf te stoppen de tijd dat S. en ik hebben rondgelopen wordt in een flits gewist de voetsporen die een weg met onderbrekingen vormen kijken rond in de afgrond van de tijd toen klonk ergens vanuit de lucht een houten monniksgong waarbij je je mocht afvragen of Bodhidharma net voorbij kwam 2 De Zuidelijke Route van Tianshan was een deel van de Zijderoute in de omgeving van het in westelijk China gelegen gebergte Tianshan (lett. Het Hemelgebergte). De Zijderoute splitst zich voor een gedeelte in een noordelijke en zuidelijke route. 3 Bodhidharma is de grondlegger van het Ch'an/Son/Zen -boeddhisme. Hij zou China in de zesde eeuw n.chr. vanuit het westen zijn binnengekomen. Hij beoefende, in het befaamde Shaolin-klooster, als eerste de meditatie met de ogen gericht op de muur Bij die eerste keer, die negen jaar duurde, vielen uiteindelijk zijn benen af.

14 15 [Dossier Film]

15 16 Ingmar Heytze fotr ttt trotk een samenvatting Lange film. Lange, lange film. Hele lange film. Hele hele lange lange lange film. Over (lange, lange film), ring. Kleine ring. Hele enge, kleine, enge - moet in vuur. Moet echt. Heel belangrijk. Duurt ruim (enge lange ring, lange kleine film) negen uur.

16 17 Hanz Mirck Filmster Voor S. Ze deden het licht uit - de wereld op z'n kant. En iemand die van licht leek in dat donker, iemand sloeg heel dat witte doek terug, stond op uit bed en zei: Ik zal je het leven laten zien kom hier en doe je ogen dicht De volgende dag draaide hij weer, terwijl ik door alle straten reed, in mijn plan haar lossneed van die vent. Toen ik in alle staten keek naar het firmament zag ik een glimp, geflonker Ik hervond mezelf pas buiten weer het licht brandde en het deed me zeer

17 18 Tsead Bruinja Je koude handen om de voorraad de wieg en het vuur de wieg in brand de brand in de wieg de wiegende brand de brand aan je kont de bliksem in je bol de lach aan je kont het velours trainingspak is een aardappelschil die je in een keer uit moet kunnen krijgen in een keer de helix dat truttige liedje van haar natte lijf de vrachtwagen tegen de garagedeur van het magazijn van de supermarkt de vrachtwagen in de winter jij wilt dat baantje hè jij wilt dat baantje met uitzicht op de dampende pan rijst buitengezet door de vriendelijkste chinezen om af te koelen in die open deur van dat restaurant onmogelijk de mussen vlieren af en aan je koude handen om het ijzer de containers met voorraad zijn handen in de winter de containers met lege flessen misschien wordt het wel knokken

18 19 Lydia van Aert Want voor een zij leek het mij niets vrouwen in de ontdekking van de hemel en the discovery of heaven Mulisch en de vrouwen Oidipous en de Sphinx 1, zo betitelt Harry Mulisch in Mijn getijdenboek (1975) een foto van hemzelf als kind met zijn geliefde moeder Alice Schwarz. Als haar zoon negen jaar oud is, verlaat Alice haar echtgenoot Karl Mulisch. Harry blijft bij zijn vader en de huishoudster Frieda, op wie hij al even dol is. Mulisch' bijzondere relatie tot vrouwen zorgt er begin jaren zeventig voor dat de Herald Tribune meldt dat hij een partijtje heeft gegeven ter ere van zijn duizendste verovering. De rokkenjager zelf verwijst dit verhaal naar het rijk der fabelen: Typisch Amerikaanse anti-propaganda. Lullige zet van die Amerikanen om mij zwart te maken. Dat is toch onzin, die vrouwen zijn toch niet te tellen. 2 Mulisch weet precies waarom de dames voor hem vallen: Ik ben jong, ik ben mooi, ik ben succesvol, rijk, wat wil je nog meer. Ik heb nooit beweerd dat vrouwen geen smaak zouden hebben. 3 De ladykiller is even verzot op vrouwen als zij - naar eigen zeggen - op hem zijn. Toch maakt hij een stellig verschil in zijn omgang met het vrouwelijk, respectievelijk het mannelijk geslacht. Alleen met mannen onderhoudt de schrijver vriendschappen die gebaseerd zijn op eindelozer intellectuele gesprekken. Met zijn aartsvriend Jan Hein Donner trok Mulisch na de eerste ontmoeting zelfs maandenlang da en nacht op. 4 Volgens Mulisch verschillen vrouwen en mannen wezenlik van elkaar. Tijdens interviews in de jaren zeventig maakt de schrijver hier meermaals gewag van, waarbij enig talent voor provocatie hem niet ontzegd kan worden. 't Is zelden voorgekomen dat ik van een vrouw iets leerde - ik heb wél van vrouwen geleerd hoe ze iets dóen hoe ze zijn, hoe ze in het leven staan, dat wel; maar niets geleerd van wat ze reflecteren, discursief daarover denken vertellen. Wat ze doen, daar ben ik altijd wel in geïnteresseerd geweest. Ik heb toch ook altijd met vrouwen geleefd. Ik vind trouwens niet dat reflectie meer zou zijn dan het doen. Als ik moet kiezen tussen twee mensen en de een zegt prachtige dingen en de ander doet prachtige dingen dan kies ik de laatste toch. 5 1 Mulisch 1975, p Van Garrel & Meijer Idem 4 Duyns Meijer 1975

19 Geweldig ouwehoeren kan een vrouw niet. 6 Je kunt met vrouwen niet over hogere dingen praten als filosofie, nog niet eens over auto's. Mannen staan over het algemeen op een lager 6 Bibeb 1971

20 20 niveau dan vrouwen ze zijn laffer, burgerlijker, onbetekenender, kleinzeriger, wat dát betreft hebben vrouwen een hoer niveau. Maar mannen hebben een paar toppen waar vrouwen niet bij kunnen, daar helpt geen moedertje lief aan. Schrijven bijvoorbeeld, dat hebben vrouwen altijd gemogen, daar hebben ze altijd tijd voor gehad, maar er is weinig van gekomen. Maar goed, laten we erover ophouden, eind van de maand is het feminisme weer voorbij. 7 Anno 2003 is Mulisch nog altijd getrouwd met de moeder van zijn dochters Anna en Frieda 8 : Sjoerdje Woudenberg, met wie hij in 1971 in het huwelijk trad. Maar hij leeft samen met zijn vriendin Kitty Saal, die hem op 65-jarige leeftijd vader maakte van zoon Menzo. Sjoerdje komt nog bijna dagelijks langs en verzorgt samen met Kitty de administratie van haar echtgenoot. Praten doet de auteur echter nog altijd met mannen. Elke week komt hij met de beruchte Herenclub - waarvan onder anderen ook Adriaan van Dis, Gerrit Komrij, Marcel van Dam Wim Duisenberg en Cees Nooteboom deel uitmaken of hebben gemaakt - samen in restaurant Le Garage. Er zijn echter bronnen die melden dat de Herenclub een kwijnend bestaan leidt met nog maar enkele actieve leden. Komt Mulisch' opvatting over het verschil tussen de beide kunnen ook terug in zijn werk? Bijna altijd zijn de protagonisten in zijn oeuvre mannen. En de roman waarin dat niet het geval is, Twee vrouwen 1975, werd door feministen - misschien ook vanwege Mulisch' reputatie - niet positief ontvangen. In 1991, als Mulisch' uitspraken over de vrouw geen dagelijks nieuws meer zijn, verschijnt De ontdekking van de hemel. Is het vrouwbeeld van de schrijver terug te vinden in deze roman die immers volgens velen zijn magnum opus is? In negenhonderd pagina's komen vele thema's uit Mulisch leven en werk terug: van zijn familiegeschiedenis tot zijn vriendenkring en van de verschrikkingen van Auschwitz tot de revolutie op Cuba. De schrijver hangt alle onderwerpen op aan een groots verhaal, waarin God zijn contract met de losgeslagen mensheid opzegt. Twee engelen moeten zorgen dat een gezant het symbool van de verbintenis de stenen tafelen met de tien geboden, opspoort en terugbrengt naar de hemel. Deze bode is dus de pendant van Mozes en Jezus Christus die de band tussen God en de mensheid juist stichtten en bestendigden. Op de tweede bladzijde van Mulisch grootse verhaal vertelt een engel zijn overste, een cherubijn, hoe hij de ziel heeft gevonden die uitverkoren is om Mozes decaloog terug naar de hemel te brengen. De opdracht konden we in beginsel natuurlijk aan elke willekeurige Vonk heven, maar dat zou zinloos zijn geweest. Het probleem was, dat hij, wilde hij werkelijk onze afgezant zijn, zich die opdracht ook nog moest kunnen herinneren als hij zich eenmaal in de geest en het vlees zou bevinden. Dat wil zeggen, hij moest op dat buitensporige idee kunnen komen, en bovendien moest hij de wil en de moed hebben het uit te voeren. Ik zeg hij, want voor een zij leek het mij niets. 9 7 Van Dijl Frieda is vernoemd naar de huishoudster en surrogaatmoeder in het gezin Mulisch. 9 Mulisch 2001, p. 8

21 De engel, die zelf man noch vrouw is, vervolgt zijn betoog zonder ook maar met een enkel woord stil te staan bij de laatste zin. Zonder

22 21 enige verklaring veegt hij de halve mensheid van tafel, als pertinent incapabel voor de moeilijke taak. Net als Mulisch is de engel er blijkbaar voor honderd procent van overtuigd, dat vrouwen ongeschikt zijn voor hogere dingen. Daar hoeven verder een woorden aan vuil gemaakt te worden. Is het dan toch waar, wat het christendom eeuwenlang beweerde? Dat vrouwen ondergeschikt zijn aan de man, omdat zij van nature bang zijn en geen wilskracht hebben? In Mulisch' wereld wel. In zijn monsterroman De ontdekking van de hemel wordt elk detail ondersteunel door filosofische en wetenschappelijke redeneringen. Maar dat een vrouw niet geschikt is als tegenhanger van Mozes en Jezus Christus, spreekt blijkbaar vanzelf. In 2001: draaide The discovery of heaven in de Nederlandse bioscopen. Aan de wieg van deze Engelstalige verfilming van De ontdekking van de hemel stonden regisseur Jeroen Krabbé, producent Ate de Jong en scenarist Edwin de Vries. Eerder maakten zij samenleft luggage (1998), gebaseerd op Carl Friedmans kleine roman Twee koers vol (1993). In de verfilming van De ontdekking van de hemel ontbreekt het fragment waarin de engel uitlegt hoe hij de juiste Vonk heeft gekozen. Maar in navolging van Mulisch' roman wordt ook in de film de hemelse missie uitgevoerd door een man. Zowel de roman als de film vertellen een spannend onderhoudend verhaal met meerdere lagen, waaronder een bijbelse, die goed uit de verf komen. En toch... zou het niet aardig zijn geweest, als de tegenpool van Mozes en Jezus Christus ook wat geslacht betreft hun tegenhanger was? Hoe gaat het er intussen op aarde aann toe? De vrouwen in de roman De ontdekking van de hemel worden veelal voorgesteld als echtgenote van bijvoorbeeld een procureur-generaal een commissaris van de koningin of een hersenchirurg. De dagbesteding van de dames zelf blijft onvermeld. Blijkbaar is het dat zij hun dagen vullen met het volbrengen van huishoudelijke taken en het opvoeden van de kinderen. Wellicht heeft dit te maken met de tijd waarin het verhaal zich afspeelt: tussen 1967 en 1985, de jaren waarin een grote feministische omslag plaatsvond. Mulisch zal de feministes bij hun acties geen strobreed in de weg gelegd hebben: Ja, natuurlijk heeft een vrouw het in deze maatschappij moeilijker dan een man. En vanzelfsprekend ben ik voorstander van gelijke rechten. 10 Maar hij blijft bij zijn standpunt dat vrouwen niet geschikt zijn voor intellectuele gesprekken: Maar gelijkheid is nonsens. Man en vrouw zijn niet gelijk. Biologisch niet, maar ook geestelijk niet. Dat is niet alleen terug te brengen tot de maatschappelijke situatie. 11 Dus terwijl de vrouwen in de roman breien, eten klaarmaken of met de kletskoppen rondgaan, theoretiseren de mannen er op los. 10 Huysman Idem

23 22 Terwijl Sophia en Helga bezig waren in de keuken, zoals dat, volgens Onno de vrouw paste, spraken de heren over de door Quinten gegrondveste historische astronomie. 12 De vrouwen bemoeien zich er niet met de discussies: de onderwerpen gaan hen boven de pet of interesseren hen simpelweg niet. Alleen in geval van typisch vrouwelijke gespreksthema's, zoals kinderen roeren zij zich. De mannen beperken zich dan tot uitspraken als: Luiers verwisselen? Dat is vrouwenwerk. Tegenwoordig hoor je andere geluiden maar het is nu eenmaal zo dat vrouwen kinderen krijgen en mannen niet. 13 In de verfilming The discovery of heaven is geen ruimte om de personages met kleine rollen scherp te tekenen. De bijpersonages die Mulisch naargelang de sekse in enkele bijzinnen voorziet van een hoge functie en veel intellect of een dagbesteding binnenshuis en een al even beperkt wereldbeeld, zijn in de film slechts naamloze figuranten. Er blijft de filmkijker dus veel irritatie bespaard. Maar hoe zit het met de vier vrouwelijke hoofdpersonages uit De ontdekking van de hemel? Is hun rol, in vergelijking met die van hun mannelijke tegenspelers, in roman en verfilming hetzelfde? In wat volgt komen achtereenvolgens de optredens van Ada, Sophia, Helga en Tsjallingtsje ofwel Ankie aan de orde. Ada Zodra de engelen een ziel hebben gekozen die geschikt is om op aarde de stenen tafelen te vinden, gaan zij op zoek naar een geschikt ouderpaar om het betreffende kind op te voeden. Zij selecteren Ada Brons als moeder. Voor de vaderrol zijn twee mannen nodig: de biologische vader Max Delius een alias van Mulisch zelf, en de vermeende vader Onno Quist, een alter ego van schaakgroofmeester Jan Hein Donner Mulisch' overleden boezemvriend. Ada is eenentwintig jaar als ze Onno en Max ontmoet die zo'n twaalf jaar ouder zijn. Het drietal vormt een relatiedriehoek maar geen gelijkzijdige: Ada neemt een uitzonderlijke positie in. De mannen dragen haar op handen, als een schone maagd, maar betuttelen haar ook. Soms behandelen zij haas vaderlijk of zelfs rondrit neerbuigend. Dat is bijvoorbeeld het geval als Max en Ada voor het eerst met elkaar naar bed gaan en Max haar ontmaagdt. Hij creëert een kloof in de liefdesrelatie door Ada niet als een geliefde, maar als een kind te behandelen. Diep in haar buik voelde zij zijn bloed kloppen, kennelijk probeerde hij zijn opwinding de baas te blijven; toen dat dreigde te mislukken, verdween hij uit haar, ging naast haar liggen en sloeg een arm om haar schouder. Misschien moeten we het voor vandaag hierbij laten Mulisch 2001, p Mulisch 2001, p Mulisch 2001, p. 93

24 Ada heeft echter ook geen hoge dunk van zichzelf en haar intelligentie, zo blijkt in gesprek met Onno. Dit is helemaal geen hortus botanicus, dit is een hortus conclusus als je weet wat dat is. Het spijt me, ik heb alleen conservatorium Mulisch 2001, p. 88

25 23 Later filosofeert Ada over de vraag, of er een verband bestaat tussen het klimaat van een streek en het aantal grote ontdekkingen en kunstwerken dat er vandaan komt. Maar: Omdat zij het gevoel kreeg dat zij dit soort overwegingen beter aan Onno en Max kon overlaten zette zij deze gedachten van zich af 16 Terwijl Ada's zelfspot over haar conservatoriumopleidiag nog ironisch kan worden opgevat, bewijst deze persoonlijke gedachte dat zij zichzelf daadwerkelijk als minderwaardig beschouwt. En dat gevoel lijkt niet onterecht, want Ada wordt neergezet als minder intelligent dan haar vrienden. Als Onno haar vraagt, wat zij van hersenen weet antwoordt Ada: Daar heb ik wel eens een foto van gezien. 17 Als Ada ontdekt dat Max zijn gedachten alleen met Onno bespreekt, voelt zij zich alleen staan. Maar in de wereld van Mulisch werkt het nu eenmaal zo. Max en Onno zijn mannen en bovendien ouder en geleerder dan Ada, daarom zijn hun gesprekken met elkaar anders dan die met Ada. Ook Ada is getalenteerd, maar op een gebied waar vrouwen zich zelfs in de Middeleeuwen al in mochten ontwikkelen: de muziek. Het vak van celliste past bij het klassieke beeld van de emotionele, zintuigelijke vrouw. 18 De levensloop van de romanfiguur Ada is, gezien in het tijdsbeeld, modern: zij vindt een prestigieuze baan in het Concertgebouworkest en gaat samenwonen met haar vriend Onno. Haar leven verandert echter drastisch als zij een speelbal van een engel wordt. Door sturing uit de hemel bedriet Ada Onno met haar ex-geliefde Max. Zij wordt zwanger. Omdat een hemelbewoner het wenselijk acht dat de ware identiteit van de vader verborgen bluft, wordt Ada's mond gesnoerd door een coma, ten gevolge van een vanuit de hemel geregisseerd auto-ongeluk. Haar levensvervulling krimpt tot die van een broedmachine. Nadat Ada haar zoon Quinten ter wereld heeft gebracht, kwijnt zij weg in een verzorgingshuis, vergeten door Onno en Max. Uit het voorgaande blijkt, dat de engel meent dat hij Ada makkelijk kan missen bij de opvoeding van zijn gezant. Zij is eenvoudig inwisselbaar: Ada's moeder Sophia neemt moeiteloos de verzorgende taken van haar dochter over. Daarentegen voorziet de hemeleest Quinten van maar liefst twee vaders. En omdat hij met vader Max en oma Sophia in een kasteel woont dat verdeeld is in appartementen, verhuurd aan wetenschappers, ambachtslieden en kunstenaars, kan het bijzondere kind bovendien beschikken over vele mannelijke leermeesters, die hem onderwijzen in alle wetenschappelijke, 16 Mulisch 2001, p Mulisch 2001, p Overigens beschouwt Harry Mulisch muziek als de allerhoogste kunstvorm. In zijn werk De compositie van de wereld (1980), waar hij dertig jaar aan werkte, baseert de schrijver een allesomvattende filosofie op een muzikaal verschijnsel: de octaviteit.

26 24 morele, maatschappelijke, kunstzinnige en historische kennis die hij nodig heeft. Van Sophia wordt slechts verwacht dat zij wast, kleedt, voedt, liefkoost en troost. De ontdekking van de hemel hanteert een strikte verdeling tussen het mannelijke en het vrouwelijke. Onno en Max vinden in een van hun gesprekken een metafoor voor dit verschil. Max overdenkt hun woorden op een later moment. Zelf zou hij zich nooit laten cremeren dat was hem veel te definitief; Met Onno was hij eens tot de conclusie gekomen, dat je moest beslissen of je na je dood in je vader terug wilde keren of in je moeder. Wilde je naar je vader terug, dan moest je het vuur in want dat was de geest; maar je moeder was natuurlijk de aarde, het lichaam. Sinds dat gesprek stond het voor Onno vast dat hij zich zou laten verbranden. 19 De verbinding van het vrouwelijke met het lichamelijke en het mannelijke met het geestelijke komt terug in vele klassieke tweedelingen, zoals yin en yang. Tegenwoordig is de gangbare westerse opvatting echter, dat de geslachten hier in overdrachtelijke zin beschouwd moeten worden en dat elk mens mannelijke en vrouwelijke elementen met zich meedraagt. De Personages in De ontdekking van de hemel leven de verdeling echter letterlijk na: Ada en Sophia zijn verantwoordelijk voor de totstandkoming, de verzorging en het welzijn van het lichaam van Quinten, terwijl de mannelijke personages zich op zijn gedachten concentreren. Omdat Onno en Max zich helemaal op de geest richten, beschouwen zij de comateuze Ada als weinig meer dan een lege huls. Samen overwegen en onderzoeken zij de mogelijkheid om tijdens de keizersnede euthanasie op Ada te laten plegen. Max denkt hardop na: Ik zou, zei hij te weten willen komen of die neuroloog en die chirurg werkelijk voor honderd procent ervan overtuigd zijn, dat Ada echt hersendood is, dat er geen sprankje individualiteit meer rest van haar. Want al is het maar nog zo'n klein beetje, dan is het moord. Zo steil ben ik ook wel. Stel, er is alleen nog zoiets van haar over als een eenjarig kind, dan mag het niet. Ook baby's mag le niet vermoorden. Maar als er echt helemaal niets meer is, nul procent, echt alleen nog maar een plant, dan betekent het niets. Dan ma het. 20 De zekerheid van nul procent vinden zij echter niet en Ada verhuist na de bevalling naar een verzorgingshuis in de omgeving van kasteel Groot Rechterera, waar Max, Sophia en Quinten wonen. Max en Onno bezoeken haar steeds minder frequent en uiteindelijk helemaal niet meer. Ook in de film The discovery of heaven neemt Ada een aparte positie in tussen Max en Onno. Zij bloeit op in hun aanwezigheid en in hun samenzijn heeft zij iets lichts, als een vlindertje. De actrice die Ada speelt, Flora Montgomery, verwoordt haar rol in een interview op de DVD van The discovery of heaven aldus: 19 Mulisch 2001, p Mulisch 2001, p. 409

27 Haar ontmoeting met die twee mannen maakt een vrouw van haar. [...] Ze zingt van geluk, omdat ze mensen heeft gevonden die haar laten zin en Mulholland Pictures 2002, DVD2: Extra's, chapter 8, Interviews

28 25 Desondanks voelt ook de film-ada zich eenzaam als blijkt dat Max en Onno elkaar meer vertellen dan haar. Het ongenoegen hierover uit zij op cynische wijze tegen Onno. Onno: What do you know about Max's past? Ada: Nothing. Talking was something he did with You. 22 Zij verbreekt zelfs haar relatie met Max omdat hij haar niet in vertrouwen neemt en haar vertrouwen bovendien beschaamt door vreemd te gaan. In de roman speelt het eerste element ook een rol, maar treedt de breuk pas in als Max Ada zonder uitleg achterlaat tijdens een vrijpartij, om met Onno een speurtocht naar zijn onbekende familieverleden te ondernemen. Regisseur Jeroen Krabbé heeft dit moment wel gefilmd, maar de scène is niet in The discovery of heaven opgenomen. In de sectie Deleted scenes op de DVD vertellen respectievelijk Ate de Jong en Jeroen Krabbé waarom de scène is gesneuveld. Het gevaar van deze scène was, dat het te veel over de seksualiteit zou aan. Het is interessanter dat ze hij hem weggaat omdat hij oneerlijk is dan omdat ze beledigd is, 23 In tegenstelling tot de romanfiguur Ada, veroordeelt de film-ada Max omdat hij vreemdgaat. In De ontdekking van de hemel heeft Ada een erg milde opvatting over Max' overspel. Allicht wist zij dat hij ook andere meiden beklom, - de tekenen daarvan in zijn appartement, de blonde haren, de peuken met lippenstift in de vuilnisbak, ontgingen haar natuurlijk niet. Maar dat kon haar niet zo veel schelen, want zij wist ook, dat hij die vrouwen al vergeten was eer hij ze had gezien. 24 De reactie van haar alter ego in de film is begrijpelijker. Max: What Onno and I have together, you and I will never have; but what you and I have together Onno and I will never have. Ada: Why, because I'm just one of your girlfriends? Max sighs. Ada: Max are you faithful to me? For a moment Max hesitates. Max: Off course. Ada turns awayom him. 25 Ada's reactie in de film is niet alleen geloofwaardiger, maar klopt ook beter met het vrouwbeeld dat overheerst in De ontdekking van de hemel. Immers terwijl Max zijn gedrag niet als bedrog beschouwt omdat zijn geest trouw blijft als hij met andere 22 De Vries 2000, p Mulholland Pictures, 2002, DVD2: Extra's, Deleted scenes, chapter 4, scène 2 24 Mulisch 2001, p De Vries 2000, p. 26

29 vrouwen vrijt, voelt Ada het als verraad, omdat ze hem het allerkostbaarste, haar lichaam, heeft geschonken. In de verhaalwereld van Mulisch geldt: voor de man is de geestelijke liefde de ware liefde, voor de vrouw de lichamelijke.

30 26 Ook in The discovery of heaven raakt de zwangere Ada in coma door een ongeluk waar de hemelse poppenspelers de hand in hebben gehad. Maar, in tegenstelling tot in de roman, is haar rol in de film vervolgens niet uitgespeeld. Journalist Edo Dijksterhuis interviewt scriptschrijver Edwin de Vries hierover in Filmkrant. Het andere advies van [scriptdoctor Robert] Kamen dat De Vries oppikte betreft de rol van Ada. De Vries bedacht een actievere rol voor Quintens moeder die de laatste helft van het verhaal in coma ligt. Kamen had daar een mooie uitspraak over: actresses like to die but hate to be dead. Dat heb ik me ter harte tinomen. ik heb Ada als geestverschijning laten praten met Quinten. Op die manier kreeg Flora Montgomery een interessantere rol en had Quinten een klankbord. 26 Ada's geest neemt door Quinten aanwijzingen te geven, een deel van zijn opleiding tot gezant over, die in de roman geheel voor rekening van Onno en de mannelijke kasteelbewoners komt. Ze bezorgt Quinten een onfeilbare intuïtie, die kennis soms overbodig maakt. Ada's geest verschijnt aan haar eigen bed en in Quintens dromen. En soms klinkt op beslissende momenten alleen haar stem bijvoorbeeld als Quinten zich vlakbij de bergplaats van de tien geboden bevindt. Above the altar is written in Latin: NON EST IN TOTO SANCTIOR ORBE LOCUS Onno: Nowhere in the world there is a more holy Place. Ada: (O.S.) The stone tablets. Quinten: Come on. 27 De strenge scheiding tussen het vrouwelijke lichaam en de mannelijke geest is hiermee volledig doorbroken. Zelfs op een heel letterlijke manier, omdat Ada zonder haar comateuze lichaam slechts als geest optreedt. De filmmakers pasten deze kunstgreep in de eerste plaats toe, omdat deze visueel interessanter is dan de vele theoretische lessen die Quinten in de roman voorbereiden op zijn levenstaak. Zonder het te weten doorbrak het filmteam hierdoorr echter een van de grondwetten uit Mulisch verteluniversum. Sophia Sophia Brons is Ada's ongenaakbare moeder. In de nacht dat haar enige kind Ada in coma raakt, verliest zij haar man aan een hartaanval. Diezelfde nacht echter, belandt zij in bed bij Max, die haar het slechte nieuws over Ada is komen vertellen. Vanaf het moment dat Ada in coma ligt, gaat Sophia zowel in de roman als in de film een grotere rol spelen. Zij verandert radicaal van de moederfiguur in een andere archetypische vrouw: van de madonna in de hoer. Overdag is zij ongenaakbaar en dwingt zij een eerbiedige behandeling af. 26 Dijksterhuis De Vries 2000, p. 84

31 's Nachts verandert zij in een wellustig dier, een en al lichaam. Hierdoor wordt zij in Max' ogen onweerstaanbaar en steeds vaker gaat hij: [...] op audiëntie bij de ongenaakbare moeder overste, bruid uitsluitend van Christus straks in het donker veranderend in een wellustige kreten slakende Circe. 28 Onder andere deze duistere verhouding leidt 28 Mulisch 2001, p. 372

32 27 ertoe, dat Sophia en Max besluiten te gaan samenwonen op kasteel Groot Rechterera en daar Quinten op te voeden. In nabijheid van haar kleinzoon maakt Sophia's strenge dagmasker plaats voor een zachte, moederlijke uitstraling. Maar jarenlang blijft zij nacht na nacht in haar zinnelijke gedaante aan Max' bed verschijnen. Totdat in de roman de kleine Quinten het verboden paar snapt, na een nachtmerrie. Sophia accepteert niet dat de strikte grens tussen de madonna overdag en de hoer in de nacht vervaagt en zij j verbreekt op staande voet de seksuele omgang met Max. Enkele weken later begint Max een relatie met de dertigjarige Tsjallingtsje. En als Quinten op zestienjarige leeftijd op reis gaat naar Italië, onbewust op zoek naar de stenen tafelen, blijft Sophia alleen op het kasteel achter. In de romanverfilming zijn Max en Sophia maar twee keer samen in bed te zien, beide keren voordat het paar met Quinten op Groot Rechteren gaat wonen. Daarom is het onduidelijk of zij hun seksuele omgang daar structureel voortzetten. Tijdens de montage van de film is daarenboven de scène gesneuveld waarin Quinten zijn vader en oma betrapt. 29 Max stelt Sophia wel op de hoogte van zijn nieuwe relatie. Ongeveer vijftien jaar na Ada's ongeluk besluit Onno, haar echtgenoot, spoorloos te verdwijnen na de schokkende roofmoord op zijn nieuwe vriendin Helga. In zijn afscheidsbrief retourneert Onno Sophia de verantwoordelijkheid voor Ada's welzijn. Ada is vlees van uw vlees: mochten er beslissingen over haar genomen moeten worden, dan hebt u vanzelfsprekend het laatstewoord. 30 Voor Onno is Ada niet meer het mens dat hem zo dierbaar was, maar slechts een leeg lichaam. Sophia besluit uiteindelijk, als Ada ongeneeslijk ziek is, het laatste woord over haar dochter te spreken: zij dient haar dochter een injectie insuline toe, waarna de dood intreedt. Wederom heerst de vrouw over het lichaam. De scène waarin Sophia haar dochter stiekem insuline toedient, is in The discovery of heaven na montage geschrapt. De scène is echter wel terug te vinden op de DVD, onder Deleted scenes, met commentaar van de filmmakers. Zij geven echter een reden voor het weglaten van het fragment. Waarschijnlijk is het simpelweg wegens tijdgebrek gebeurd. Ook Sophia vertegenwoordigt het lichamelijke. Zij voedt en troost het lichaam, maar ontneemt het indien nodig ook het leven. Haar onbegrip en desinteresse voor de wetenschap - bijvoorbeeld Max' vakgebied: de astronomie - benadrukken dat en maken haar tot een vrouw naar het hart van haar schepper. 29 De scène waarin Quinten zijn oma en Max betrapt is wél opgenomen: deze is opgenomen in de sectie Deleted scenes op de DVD van The discovery of heaven. 30 Mulisch 2001, p. 591

33 28 Toen hij zich Sophia's aanwezigheid herinnerde, draaide hij zich om, wees naar de telescopen en vroeg: Weet u hoe het werkt? Dat begrijp ik toch niet. 31 Helga Helga is Onno Quists vriendin, totdat zijn vriendschap met Max de taalkundige volledig opslokt. Korte tijd later treedt Onno in het huwelijk met een zwangere Ada, die al snel verongelukt. Onno stort zich in een politieke carrière, maar enkele jaren later pakt hij de relatie met Helga weer op. Helga woont aan een Amsterdamse gracht, in een zeventiende-eeuws huis met op de gevelsteen een eenhoorn. Dat fabeldier kan volgens de mythologie slechts op één manier gevangen worden: als het zijn hoofd legt in de schoot van een maagd. Onno heeft zijn hoofd bij wijze van spreken comfortabel in Helga's schoot gevlijd. Zij is de bibliothecaresse van het kunsthistorisch archief en Onno viel op haar uiterlijk, dat precies bij haar beroepsgroep past. Helga ruimt af en toe het souterrain op waar Onno huist en ze wast zijn kleren. Op een dag spreekt Helga Onno aan op zijn intensieve omgang met Max. Onno meent dat zij jaloers is en reageert: Luister. Wat er tussen Max en mij is, kan nooit tussen jou en mij zijn; en wat er tussen jou en mij is, kan nooit tussen Max en mij zijn. 32 Max zegt later ongeveer hetzelfde tegen Ada. Helga protesteert en er ontstaat een kleine woordenwisseling, waarop Onno declameert: Helaas. Vrouwen hebben alles, verstand, gevoel, wil, maar alleen mannen hebben intuïtie. Daarom bestaat er geen vrouwelijke schepping van enig gewicht, en dat komt niet doordat zij altijd in de keuken hebben moeten staan want ook de beste koks zijn mannen. Met weerzin moet het vastgesteld worden. Maar zij kunnen één ding dat mannen niet kunnen en dat is mannen baren. Dat is ruimschoots voldoende. 33 Mulisch heeft deze mening letterlijk overgenomen van Jan Hein Donner, Onno's spiegelbeeld. Donner meende dat vrouwen door een gebrek aan intuïtie per definitie ongeschikt zijn voor het schaakspel. Helga kent haar pappenheimer en verzucht: Waarom begin je meteen weer te zwatelen als ik probeer met je te Praten? 34 Dan klinkt buiten plots Max' stem: 31 Mulisch 2001, pp Mulisch 2001, p Idem 34 Idem

34 Mevrouw? Mag Onno buiten komen spelen? 35 Onno en Helga kijken elkaar aan en beseffen dat Max de spijker op zijn kop slaat: Helga is als een moeder voor Onno. De relatie is voorbij. Mulisch heeft deze anekdote overigens uit het leven gegrepen, zo blikt uit een interview dat Donner in 7975 gaf over hun vriendschap: Ik kan me herinneren dat ik bij een meisje woonde, daar ging ik naartoe als ik heel moe was en op een gegeven ogenblik komt Harry langs, die belt en ik hoor hem vragen: mag Hein buiten komen spelen? Ik ben meteen opgestapt en niet meer terug gekomen. Ik dacht: verdomd dat is precies raak hè, ik zithier bij een soort moeder. Dat was uitstekendvan hem gezien hé? Mulisch 2001, p Duyns 1975

35 29 Na de breuk krijgt Onno een relatie met Ada, maar na haar ongeluk komen Helga en haar taalkundige weer samen. Voor Max blijft zij echter een antipathie koesteren. Het hernieuwde liefdesgeluk duurt niet lang: ook Helga wordt door hemelse machten opgeofferd en zij sterft een gewelddadige dood. In de roman moet Hela sterven zodat Onno naar Rome vertrekt en Quinten hem later nareist. Aldaar raakt Quinten bij toeval in de ban van de stenen tafelen. In de film liggen de zaken iets anders en wordt Helga vermoord om Quinten ervan te weerhouden bij zijn vader in te trekken, aangezien zijn opvoeding op het kasteel nog niet ten einde is. De engelen hebben er namelijk voor gezorgd dat Onno's politieke loopbaan zo voorspoedig verloopt, dat hij nauwelijks tijd heeft voor zijn zoon, die popelt om het kasteel te verlaten, maar dat nog niet mag. Helga gooit echter roet in het ambrozijn door te opperen: I can quit my job and become Quinten's wicked stepmother full time for a few years. 37 Terwijl Onno zijn carrière onbetwist op nummer één zet stelt Helga de verzorging van andermans zoon boven haar intellectuele activiteiten. Helga Personifieert klassieke vrouwentypen: de moeder en de maagd. Zij verzorgt Onno als een moeder en popelt om ook Quinten te bemoederen. En in de tijd dat Onno met Ada omgaat, blijft zij maagdelijk, zodat het ongrijpbare fabeldier Onno nadien opnieuw zijn hoofd in haar schoot kan leggen. Helga treedt in de verfilming op in een scène, die in de roman ontbreekt. Onno laat Max na hun eerste ontmoeting naar haar huis rijden, waar hij in het holst van de nacht aanbelt, met zijn waszak over de schouder. Begrijpelijkerwijze laat een woedende Helga hem op de stoep staan. Tussen de mannen ontspint zich een tekenend dialoogje. Max: This is your house? Onno: Well, my Laundromat. 38 Als Max later op de stoep staat om te vragen of Onno buiten komt spelen, zijn Onno en Helga juist cp de wasmachine aan het vrijen. Ook in de film is hun relatie na deze treffende vraag direct ten einde. Onno verwoordt zijn ongenoegen hierover tegen Max op zijn onhandige manier. Onno: What am I going to do now? I mean, who's going to do my laundry? Huh, answer me that. Who is going to do my laundry now? 39 Onno uit zich zowel in de film als in de roman, meermaals op een dergelijke vrouwonvriendelijke manier. De mensen in zijn omgeving lijken dit echter te negeren, te accepteren of grappig te vinden, want er klinkt nauwelijks 37 De Vries 2000, p De Vries 2000, p De Vries 2000, p. 21

36 30 Protest. Onno deinst er zelfs niet voor terug om het volgende aan te halen - gelukkig slechts in bijzijn van de raaf Edgar, die hem in Rome gezelschap houdt. Je weet wat Weininger zei: Das Weib ist die Schuld des Mannes. Hitler was een man, maar door middel van vrije verkiezingen is hij uitsluitend aan de macht gekomen dankzij de verliefde Duitse vrouwen; laten we dat nu maar met de democratische en feministische mantels der liefde bedekken. 40 Helga is een Mulisch-vrouw, in de zin dat zij handelt en denkt vanuit het lichamelijke. Ze toont haar liefde door te zorgen. Als Onno's onderzoek stagneert, gaat ze niet inhoudelijk in op zijn werk, maar wijt zij het probleem door slaapgebrek na het nachtbraken met Max. Zij is bereid alles op te geven om over Quinten te moederen. Als Helga door de hemel wordt opgeofferd, zweert Onno het lichamelijke en relationele welzijn af en trekt zich terug in zijn geest. Hij verdwijnt zonder ook maar een adres achter te laten. Alleen Quinten, die zijn vermeende vader gat zoeken kan de eenhoorn dan nog vangen. Tsjallingtsje en Ankie Slechts enkele weken nadat Max' relatie met Sophia tot een einde is gekomen, knoopt hij een relatie aan met een secretaresse van de sterrenwacht in Dwingeloo. Zij heet Tsjallingtsje Popma en is: [...] een grote blonde vrouw van rond de dertig, met een goed figuur maar ook met een streng christelijk plattelandsvoorkomen. 41 Max nodigt haar uit om de nieuwe maan te bekijken en ontmaagdt haar op de hei in spartelende geilheid. 42 Opnieuw begint Max een verhouding met een strenge maagd, die 's nachts verandert in een wellustelinge. De verkering houdt stand. Spreken deden zij niet veel, nog het minst over hem en zijn leven; zij luisterden naar muziek> hij ontvouwde zijn radiokaarten, zij breide een trui met kabels voor hem, die hij zou moeten dragen [...]. 43 Wederom deelt Max niet met zijn vriendin wat hem werkelijk bezighoud. Tsjallingtsje toont haar liefde door voor Max te breien. Ook Max geeft cadeautjes: blikken speelgoed voor haar roerend meisjesachtige inrichteng 44, omdat het de laatste jaren 40 Mulisch 2001, p Mulisch 2001, p Mulisch 2001, p Idem 44 Idem

37 te duur was geworden voor haar. 45 Max behandelt Tsjallingtsje, net als Ada, heel vaderlijk. Hij schrift haar zelfs voor De gebroeders Karamazow te lezen. 46 Met de jaren krijgt hun relatie het karakter van een bedaard huwelijk, hoewel Max zijn vriendin niet voorstelt aan Sophia en Quinten. Max regelt dat Tsjallingtsje een Hans en Grietje -achtig huisje in Westerbork kan betrekken. In stilte is hij van plan om bij haar te gaan wonen als Quinten het huis uit gaat. Maar noch deze, noch andere toekomstplannen bespreekt hij met Tsjallingtsje. En zij wacht af. Maar op een dag Tsjallingtsje is 36, prepareert zij een feestmaal en vraagt ze Max trillend van de zenuwen of hij haar een kind wil schenken. Max stemt toe maar komt diezelfde avond om door een in de hemel gearrangeerde meteoriet- 45 Idem 46 Mulisch 2001, p. 645

38 31 inslag. De astronoom stond op het punt de hemel te ontdekken en dat willen de engelen koste wat kost voorkomen. In de Engelstalige film heet Max' vriendin niet Tsjallingtsje, maar Ankie. Immers: zelfs voor Nederlanders is de naam nauwelijks uitspreekbaar. Ankie maakt een vlottere indruk dan haar schuchtere alter ego in de roman. Ook zij werkt op de sterrenwacht, maar waarschijnlijk net als Tsjallingtsje in een ondersteunende functie, aangezien ze geen idee heeft waar Max over praat als hij zijn fantastische ontdekking doet. Max: I've got it, I've got it. My calculations were right. There was no fault in the telescope. It makes sense. I can see through the Big Bang to what's beyond. In negative space time. Ankie looks at him. She clearly does not understand a word of what he says. 47 Ankies rol is veel kleiner dan die van Tsjallingtsje - ze is niet meer dan een edelfigurant - en daarom is het moeilijk te ontdekken wat voor type vrouw zij is. Wat Tsjallingtsje betreft: zij is een nette maagd, maar Max ontdekt haar hartstochtelijke zijde. Ze is hem dankbaar voor zijn liefde maar durft niet om meer te vragen dan zij krijgt. Als Max niet over hun gemeenschappelijke toekomst begint, roert ook Tsjallingtsje het onderwerp niet aan. Pas als haar biologische klok oorverdovend hard tikt, durft ze hem haar grootste wens te vertellen: Tsjallingtsje wil niets liever dan moeder worden. Max' briljante geest blijkt echter een bedreiging voor de hemel en daarom gaat haar lichamelijke verlangen niet in vervuiling. Mulisch beschrijft met de verkering tussen Tsjallingtsje en Max een relatie tussen twee mensen, die elkaar helemaal niet kennen, maar in De ontdekking van de hemel is dat kennelijk geen probleem. Besluit De roman De ontdekking van de hernel speelt zich af in het nabije verleden, maar in dat korte bestek zijn de kansen voor vrouwen veel groter geworden. In de zestier, zeventier en zelfs tachtiger jaren van de vorige eeuw waren vrouwen vaak lager opgeleid dan hun man en werkten zij in het huishouden of in een baan met weinig carrièremogelijkheden. In De ontdekking van de hemel geldt dat voor alle vrouwen, behalve Ada. Maar ondanks haar getalenteerdbeid voelt Ada zich ondergeschikt aan haar geletterde mannelijke vrienden. En zodra Ada zwanger is, verliest zij al haar muzikale ambitie: Het denkbeeld van een kleine Max, of Maxima ronddribbelend door de kamer, maakte haar week als een uit elkaar vallend klontje suiker in een kop hete thee [...] De Vries 2000, p Mulisch 2001, p. 128

39 32 Voor alle vrouwen in De ontdekking van de hemel is het (pleeg)moederschap het hoogste goed. Dit alles kan geweten worden aan het tijdsbeeld van de periode waarin het verhaal zich afspeelt. Kenmerkend voor De ontdekking van de hemel is echter, dat er een dikke lijn is getrokken tussen man en vrouw: alle mannen leven naar de geest, alle vrouwen naar het lichaam. Hoewel tegenwoordig algemeen aangenomen wordt, dat elk mens zowel typisch mannelijke als vrouwelijke eigenschappen in zich herbergt, zijn de personages in deze roman - met name de vrouwen - karikaturen van hun geslacht. De vrouwen vertroetelen, presenteren eigengebakken koekjes, breien kabeltruien en dromen van baby's. De mannen bespreken intussen gezamenlijk de wetenschap, een veld dat de vrouwen afdoen met dat begrijp ik toch niet. Daarentegen slaat de geleerde Onno er niet in om zijn ergen kleren te wassen. De seksen zitten elk op een eiland en hebben nauwelijks echt contact, laat staan dat zij spreken over wat er werkelijk toe doet. Het lijkt erop dat de denkbeelden over man en vrouw in De ontdekking van de hemel overeenkomen met het wereldbeeld van Harry Mulisch - of de implied author die hij in deze roman is. Dit wordt ondersteund door zijn uitspraken in interviews uit de jaren zeventig. De makers van de verfilming The discovery of heaven doorbreken de starre scheiding tussen mannelijk en vrouwelijk door Ada te laten optreden als geest. Zij verlaat het lichaam en betreedt het mannelijke terrein van de geest. Hoewel Ada Quinten een kennis verschaft, maar alleen een gevoel of intuïtie, maakt zij hiermee een grote groep mannelijke leermeesters overbodig. Omdat het filmverhaal noodgedwongen slechts de grote lijn van de roman vertelt blijven kleine details, zoals Tsjallingtsje die een trui voor Max breidt, op het witte doek achterwege. Hierdoor levert de verfilming de geëmancipeerde kijker minder momenten van ergernis op dan de roman. Omdat de vrouwelijke romanpersonages niet deelnemen aan diepgaande gesprekken, leert de lezer hen minder goed kennenn dan de mannen. En als de vrouwen hun mening wél geven, benadrukt dit vaak hun onbeholpenheid op het mannelijke domein van de geest. De vrouwelijke karakters blijven vlak. Wat beklijft zijn combinaties van klassieke vrouwbeelden: de maagd, de hoer, de moeder. De humoristischh bedoelde maar vrouwonvriendelijke opmerkingen van Onno leggen hier extra de nadruk op. De karakters van de mannen hebben meer diepgang, omdat hun gedachten in de roman heel uitgebreid aan bod komen. De rollen die zij vervullen zijn minder clichématig, deels omdat zij behalve zoon, vader of minnaar ook sterren kundige, taalkundige, politicus of hersenchirurg zijn. In de verfilming The discovery of heaven valt de strikte scheiding tussen de geestelijke man en de lichamelijke vrouw minder op dan in de roman, omdat er minder ruimte is voor karaktertekening van alle personages. Toch is het waarschijnlijk dat er vrouwen zijn, die de film al enkele minuten na aanvang hebben verlaten, wanneer Onno zijn vriendin met een afstotelijk pars pro toto als zijn wasserette aanduidt.

40

41 33 Bibliografie - Mulisch, H. Mijn getijdenboek. (1915), Amsterdam: Andreas Landshoff Productions B.V. In 2002 heruitgegeven in een band met: Blom, O. Zijn getijdenboek (2002), Amsterdam: De Bezige Bij. - Mulisch, H., De ontdekking van de hemel. (2001), Amsterdam: De Bezige Bij. Eerste druk Vries, E. de, The discovery of heaven (2000), Blaricum: geprinte versie van het scenario. - Bibeb, Harry Mulisch: Je bent een zoon of je bent een vader : Maar ik heb maar met een paar vrouwen een verhouding gehad In: Vrij Nederland, 9 oktober Dijksterhuis, E. Schrijven = schaven. In: De Filmkrant 226 (2001)m, p Dijl, F. van, Flauwekul, 't is de man die onderdrukt wordt. In: Het Vrije Volk, 23 juli Duyns, C, De platonische vriendschap van Jan Hein Donner en Harry Mulisch In: Hollands diep, 22 november Garrel, B. van & Meijer, I. De vermommingen van Harry Mulisch. In: Haagse Post, 25 november Huysman, P. Harry Mulisch: We leven in een tijd van reactie en restauratie. In: De Gooi- en Eemlander, 25 oktober Meijer, I., De oorlog is over, we kunnen elkaar weer verhaaltjes vertellen: Harry Mulisch en zijn twee vrouwen. In: Haagse Post, 1 november Multimedia - Mulholland Pictures, The discovery of heaven. Hilversum: RCV DVD1: Film, DVD2: Extra's.

42 34 Leon Gommers Kees de Jongen, de strip Het werkwoord strippen staat onder meer voor ontdoen van. Wel het beeld van een fiets ontdoet het woord fiets van een groot aantal betekenissen, namelijk van de betekenis die door iedere afzonderlijke lezer, ieder voor zich, aan het tweewielerwoord wordt gegeven. De een ziet bij het woord fiets een jong model de ander een Amsterdams vehikel in vergaande staat van ontbinding aan de brug geketend. Een aantal aan elkaar gekoppelde tekeningen met de naam strip ontdoet een beeldverhaal met de naam film grotendeels van zijn beweging... Een strip werkt daarnaast met een extra taal met het pictogram, bijvoorbeeld het schedeltje voor een vloek een spiraaltje voor woede twee of drie streepjes voor beweging of grotere snelheid. De strip met zijn eenduidige beeldtaal staat dus voor een groot aantal verloren woordbetekenissen en zet beelden in beweging stop, de film loopt van de rol: de strip vertelt een verhaal na een buitengewone vermageringskuur. De filmmaker gebruikt een storyboard, een strip die de camera en de regie door het verhaal stuurt. De storyboards van Frederico Fellini zijn staaltjes van verbluffend tekentalent. Voor de verfilming van Kees de jongen werkt de cameraman met de computer om de protagonisten Kees en Rosa tegen snapshots van de Jordaan in Amsterdam en in architectonische animaties van gewezen, bakstenen stadsglorie te lassen. In de film bestaan vele animaties, gemaakt aan de hand van foto's en dienend als decor, van inmiddels verdwenen, fraaie gebouwen. De Westerkerk laten instorten is dan ook geen probleem, dat was het al niet in de dromerij van Kees de jongen, maar is het evenmin met de hulp van een gefiguurzaagde kerk formaat Madurodam of gebouwd met een MacDreamprogramma. Als Kees over een boom springt en dat is dan van meerdere kanten te zien, dan is dit om de dynamiek van de sprong te verhogen, terwijl snelle beeldwisselingen vanuit verschillende standpunten de sequentie een hoog realtime-gehalte geven. Wie twaalf tekeningen achter elkaar ziet, weet hoe alles in dit miniverhaal er filmisch uit ziet. Immers, Pijltjes geven de richting van de kijkende camera aan, van onderen is gotisch, recht omhoog gaat met de kraanbeweging van een crane die zijn kabel oprolt, pijltjes rond een gezicht geven de kijk richting van Kees aan, eventueel opgehoogd met een tegengestelde of meedraaiende camerabeweging, rechtuit laat bijvoorbeeld een zware steadycam een honderd procent trilvrij shot vanuit de schouder maken. De afgedrukte tekeningen tonen een Kees die in het boek of in de film niet voorkomt met zijn hoekigheid, zijn onkleur. Een voice-over in de film van regisseur André van Duren geeft hem wél zijn spinsels en dromerijen mee: bij deze storyboard-strip hebben nieuw gesprokkelde bovenschriften van Thijssen zelfdezelfde taak. 2 Zo ontstaat een strip met zowel bovenschriften als onderschriften in een taal met een bijzondere tic, die van een ofwel haastige, dan wel dislectische maar zeker een Neder-angelsaksische cameraman - lees clock valt, boom falt - en te veel afkortingen van de filmacademie - lees SC mee en 30 fps. En dit is al met al toch in staat om te boeien en te bekoren, JIP, to chain and begrain.

43 35 4 Hé, waar zou die jongen naar toe moeten? Konden natuurlijk niet denken dat hij zomaar 's door dat weer liep, alleen omdat-ie het fijn vond. Hij kon d'r tegen, hoor, zo met zijn kraag omhoog. Scl/Shot3 Steadycam mee 10 Desnoods kon het pikdonker worden, dat-ie geen hand voor ogen zien kon, en stormen gaan, dat de bomen omver waaiden. Scl/Shot8 Bliksem Boom valt in voorgrond 13 Hij zou d'r doodeenvoudig overheen stappen. Dwars het bos door. Killed Dolly/Steadycam 14 De wind loeide, overal kraakten de takken, de regen striemde hem in z'n gezicht, hij zette zijn tocht voort. Het begon te onweren desnoods; hij bleef kalm, al sloeg de bliksem vlak naast 'm in.

44 Scl/Shot11 Low shot/static Kees springt over boom en camera 40fps box

45 36 19 Kwam-ie een eenzame woning voorbij; ze tikten aan de ramen en wenkten hem dat-ie binnen mocht komen en schuilen voor dit vreselijke onweer. De deur deden ze al open... Shot2 20 Nee!, schreeuwde hij boven het stormgeloei uit, ik heb geen tijd, ik moet vóórt, vóórt! Shot3 Steadycam mee 27 Daar stond de Westertoren. Ze zeiden dat die altijd heen en weer zwiepte als het waaide; als je daar in de hoogte zat, voelde je het, zeiden ze. Shot 4 SFX Toren beweegt 29 Ja, hij zag het duidelijk, de toren ging een beetje heen en weer. En hij stond al niet meer recht óók. Misschien was hij, Kees, de enige die het zag, want niemand lette d'r op...

46 Shot6 SFX Toren beweegt gevaarlijk

47 37 De bovenschriften zijn ontleend aan de filmeditie van de roman Kees de jongen van Theo Thijssen (voor het eerst verschenen in 1923), Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 2003, p Hij hield het niet, hoor, hij hield het niet, daar had je duidelijk een knak, vlak onder de wijzerplaat. Shot7 Kees begint te panieken 34 Hij ging, hij ging. Je hoorde hem nog niet maar dadelijk hoorde je de slag.

48 Shot11 SFX Clock valt 36 Als de stukken op straten en huizen en op turfschepen in de gracht vielen... en een gegil steeg op uit de stad. Maar hij zou voorzichtig en verstandig zijn en ómlopen en twee Singels nemen; kon hém niets gebeuren. Shot13 Cont. SFX Toren breekt af richting camera Wij zer valt richting camera 42 Kwam hij behouden thuis. O, Kees wat heb ik in angst gezeten met dat vreselijke ongeluk, en ik wist dat jij d'r langs moest. Ja, maar ik had er een voorgevoel van en ik zag het aankomen; ik heb het Singel genomen, hè. Wat 'n geluk, wat 'n geluk. Shot19

49 39

50 40

51 41

52 42

53 43

54 44

55 45

56 46

57 47 Pim Franssen Odi ergo sum. 1 Waarom Phileine in de film geen echte bitch is In de recente verfilming van Ronald Gipharts boek Phileine zegt sorry door Robert Jan Westdijk, komt hoofdpersonage Phileine er qua karakter een stuk beter vanaf dan in het boek. Is zij op papier een volbloed bitch, op celluloid krijgt ze plotseling een geweten. ik zal dat uitteggen. 2 Eerst maar eens het verhaal: Phileine zegt sorry gaat in het kort over Phileine, een superbitch met een ultracynische kijk op de wereld die zich aan iedereen ergert behalve aan zichzelf. Haar vriendje Max vertrekt naar New York om daar een toneelcursus te gaan volgen. In een opwelling besluit Phileine hem achterna te reizen en in New York komt ze tot de ontdekking dat Max met zijn klas een toneelstuk speelt waarin hij seks heeft met zijn tegenspeelster. Phileine schopt bij de uitvoering van dat stuk een gigantische scène (ze onderbreekt de voorstelling en loopt het podium op om Max de waarheid te vertellen) en geeft Max een koekje van eigen deeg door met de vriend van zijn tegenspeelster het bed in te duiken. Aan het eind heeft ze spijt van al haar acties en beledigingen aan het adres van iedereen en zegt sorry. Meteen bij het samenvatten van de centrale verhaallijn stuit je op verschillende wijzigingen in het verhaal zoals die in de film zijn doorgevoerd. Zo kondigt Phileine in het boek haar komst naar New York aan bij Max (weliswaar nadat ze het ticket al gekocht heeft maar toch), terwijl Max in de film niets van haar komst afweet. Dit is een typische truc voor het verfilmen van boeken; indikken. Omdat in een werkbaar scenario een pagina over het algemeen overeenkomt met een minuut film en de gemiddelde film vaak niet langer duurt dan anderhalf tot twee uur, kan een scenario maximaal 120 Pagina's bevatten, terwijl de meeste romans toch ten minste 200 Pagina's tellen. Wie een boek wil verfilmen moet dus flink schrappen. En dat is precies wat er gebeurt. De scenarioschrijver brengt het boek terug tot de centrale verhaallijn en vertelt die in chronologische volgorde. Daarmee gaan er vaak details en soms hele verhaallijnen verloren van dat laatste volgt later een niet onbelangrijk voorbeeld). In dit geval scheelt de indikkinsingreep een telefoongesprekscène in de film. Voor de ontwikkeling van het verhaal maakt het weinig verschil, terwijl het niet aankondigen van haar komst Phileine wèl duidelijk typeert. Twee vliegen in een klap dus. In de film (niet in het boek) betaalt Phileine het ticket overigens met de creditcard van haar nietsvermoedende 1 Ik haat dus ik ben 2 Ik maak daarbij gebruik van uitspraken van zowel Ronald Giphart als Robert Jan Westdijk, die zij deden in een interview dat schrijver Leon Gommers en ikzelf met hen hadden voor Parmientier. Daarnaast gebruik ik informatie uit een publiek gesprek dat Leon Gommers had met Ronald Giphart, actrice Hadewych Minis (speelt Gulpje in de film) en San Fu Maltha (producent van de film) in een programma bij cultuurpodium LUX in Nijmegen, ter gelegenheid van een voorpremière van de film aldaar.

58 48 moeder. Opnieuw een typering van haar karakter als superbitch. De manier waarop Phileine ontdekt in wat voor toneelstuk Max speelt (een zeer eigentijdse versie van Shakespeares Romeo and Juliet, geschreven als romeo-n-juliet; een karakterisering van het toneelstuk door de typografie die in de film nauwelijks effect heeft) verschilt in de film met die van het boek. In het boek komt ze er pas achter bij de première en maakt ze een scène tijdens de derde opvoering van het stuk (bij de tweede is ze niet aanwezig), wanneer Max zijn tegenspeelster Joanne daadwerkelijk op het podium dreigt te gaan neuken. Tijdens de première bevredigen ze elkaar slechts met de hand. In de film is sprake van één toneelvoorstelling, de première, en bezoekt Phileine eerst enkele keren de repetities. De scène die ze maakt vindt hier dus plaats tijdens de premiere. Hier opnieuw: tijdwinst. In het boek valt Phileine twee keer van haar stoel tijdens het zien van een voorstelling, in de film is er geen tijd een tijd om de spanning rondom zo'n uitvoering twee keer op te bouwen. Ook het koekje van eigen deeg is anders. Zoekt Phileine in het boek troost bij L.T. (in eerste instantie slechts reserve-ontbijtweerman bij CBS, maar later, na de dood van de eerste ontbijtweerman, zelf de huidige ontbijtweerman van CBS ) in zijn bootje op de Noordelijke Rivier bij Manhattan in de film gaan ze samen naar een luxe hotel. Weer een mooi staaltje van indikkin; in het boek belandt Phileine na het bijwonen van de eerste voorstelling in het bootje bij L.T., na het bijwonen van de derde voorstelling komt ze achtereenvolgens terecht bij Fabian de t.v.-show van David Letterman en in het chique Waldorf Astoria Hotel alleen. Omdat zowel Phileines avontuurtje met L.T. als haar verblijf in het Waldorf Astoria een direct gevolg zijn van het bijwonen van een voorstelling en essentieel zijn voor het verhaal moeten beide in de film plaatsvinden na die ene voorstelling. Die passages uit het boek zijn in de verfilming daarom gecombineerd. Gevolg daarvan is dat er geen plaats meer is voor de verhaallijn met Fabian en dat ook Phileines optreden in de t.v.-show van David Letterman is verdwenen. Nu is dat laatste voor het verhaal niet zo'n probleem, ook al is dat t.v.-optreden in het boek de reden dat Phileine haar verblijf in het hotel kan betalen. 3 Het schrappen van het personage Fabian heeft daarentegen grotere gevolgen, omdat daarmee een voor Phileine belastende situatie uit het verhaal verdwijnt. Phileine heeft Fabian leren kennen in het vliegtuig naar New York. Omdat Max altijd aan het repeteren is, belt ze Fabian op om haar New York te laten zien. Tijdens dat 3 In de film is dat probleem mooi opgelost door de truc met de creditcard van moeder uit het begin van de film (waar Phileine haar vliegticket ook zo betaalt) voort te zetten. Overigens liet de producent van de film, San Fu Maltha, tijdens het gesprek in LUX weten dat wel geprobeerd is om een scène met David Letterman op te nemen. Dit bleek echter uiteindelijk te duur. Ook dat is een duidelijk verschil tussen boek en film; in een film ben je voor opnamen aangewezen op bepaalde locaties en medewerking van derden. Als schrijver heb je absolute vrijheid in wat je personages doen, met wie, wanneer en, bijvoorbeeld, onder welke weersomstandigheden; zaken die in films een stuk moeilijker te manipuleren zijn. Het maken van een film is dan ook teamwork; zie ook het artikel van Frans-Willem Korsten, elders in deze Parmentier.

59 uitstapje e laat Fabian weten dat hij slechts door de omstandigheden waarin zij zich bevinden (Phileine heeft Max, hijzelf heeft een vrouw, Lena) nu niet met haar naar bed wil. Onder andere omstandigheden zou hij dat wel graag willen. Hij stelt dan ook voor om een principeafspraak te maken: als de omstandigheden ooit anders zijn, zullen ze elkaar terugzien. Later, nadat Phileine een scène geschopt heeft tijdens de derde toneelvoorstelling van Max, kan ze nergens anders terecht dan bij

60 49 Fabian. Ze is dronken en blijft bij hem slapen. De volgende morgen, wetende dat hij haar moeilijk kan weerstaan verleidt ze hem. De enige reden dat ze niet ook met hem het bed induikt (al is het niet helemaal duidelijk of ze dat inderdaad niet doet) is dat ze binnen een half uur naar de t.v.-show van David Letterman moet (uiteraard vanwege haar actie de avond ervoor, waardoor ze hot news is en op de voorpagina van alle kranten van New York staat). In het boek wordt door deze scène benadrukt dat ze zelf ook geen lieverdje is, zelfs volgens haar eigen maatstaven: Is er een verschil tussen vrijen met een ander dan je broosbeminde en wensen te vrijen met een ander dan je broosbeminde? 4 Omdat haar geflirt met Fabian niet in de film zit wordt haar zaak daar sterker. Ze verschijnt daardoor in de film minder bitchie dan in het boek. Maar dat is niet het enige. In het boek loopt de verdenking van overspel van Max met Joanne door het hele verhaal. Ook zonder dat ze weet hoe het toneelstuk eruit ziet is ze vrij snel achterdochtig, omdat ze in Max' kleren de geur van een andere vrouw ruikt die ze even later traceert als de geur van Joanne. 5 Behalve dit voorval en de natuurlijke achterdocht die ze koestert tegenover mannen, is er in het boek weinig directe aanleiding om Max van overspel te verdenken (afgezien natuurlijk van het feit dat hij het op het podium doet met een ander, maar dat is toneel). In de film wordt op die verdenking veel meer de nadruk gelegd door het toevoegen van een scène die niet in het boek staat: tijdens het bezoek van een van de repetities door Phileine (vermomd als James Bond treft zij Max en Joanne in een nogal compromitterende houding aan in de kleedkamer, een houding die nauwelijks meer te verklaren is als repeteren. In het boek geldt dat Max' omgang met Joanne wel degelijk verklaard kan worden vanuit het feit dat ze samen in een toneelstuk spelen. Ze maken beiden deel uit van een toneelgezelschap dat Phileine omschrijft als een behoorlijke klets- & knuffelclub. 6 Volgens haar voeren ze constant een cabaretvoorstelling oh en Max omhelst haar in het bijzijn van de anderen op een toneelmanier (in de trant van: kijk mij jou hier eens even omarmen, ziet iedereen het goed?). 7 Kortom: het is een stelletje aandachtstrekkers dat nogal close met elkaar omgaat. Dat is de manier van doen in een toneelgezelschap, volgens het vooroordeel van Phileine. Aangezien 4 Ronald Giphart, Phileine zegt sorry. Filmeditie (Amsterdam: Uitgeverij Podium, 2003), p Idem, pag. 55/56. 6 Idem, pag Idem, pag. 30.

61 50 Joanne Max' directe tegenspeelster is, is het niet zo vreemd dat die twee vrij close met elkaar zijn. Hoewel Phileine dat gedrag in het algemeen verafschuwt constateert ze wel dat dat nu eenmaal zo gaat. Daarnaast wordt in het boek sterker verdedigd dat dat wat Max met Joanne doet slechts toneelspel is. De regisseur van het stuk, Reginald, komt in het boek vaker aan het woord om het stuk uit te leggen. Dat maakt Max' Positie in het boek beter verdedigbaar. Zijn gedrag is op zijn hoogst twijfelachtig, terwijl Phileine degene is die duidelijk aantoonbaar fout is; zij gaat immers echt vreemd (met L.T. en een tweede keer bijna, met Fabian). In de film wordt door de toegevoegde scène met Max en Joanne in de kleedkamer en door het ontbreken van extra uitleg door Reginald veel meer verdenking op Max gelegd. Hij komt er in het boek dus beter vanaf dan in de film en Phileine een stuk slechter. Dat heeft te maken met Westdijks interpretatie van Phileine. Hij wilde niet geloven dat Phileine echt zo'n bitch is als ze in het boek wordt neergezet. Op een aantal plaatsen in het boek laat Phileine inderdaad ook wel degelijk een gevoelige kant van zichzelf zien, verschuilt ze zich niet achter een scheldkanonnade of een cynische opmerking. Dat was voor Westdi1jk aanleiding om haar in de film evenwichtiger te maken. Het probleem daarbij is dat de passages waarin Phileines kwetsbaarheid aan de oppervlakte komt grotendeels overdenkingen zijn, momenten waarop ze terugkijkt op haar leventje en bijvoorbeeld bedenkt hoe het ooit was met haar vriendinnen en dat ze dat langzaamaan alleenaal kwijtraakt. Dat soort passages zijn een crime voor een filmmaker. Personages die nadenken zijn oninteressant, want saai om naar te kijken. Don't tell them, show them, luidt het adagium van de filmmaker. Hoe het personage zich voelt, wat voor persoon het is, hoe zijn of haar karakter eruit ziet, moet blijken uit handelingen, uit actie. In een boek heb je veel meer ruimte om dat soort zaken te beschrijven, bijvoorbeeld aan de hand van het verleden van een personage. Boeken zitten dan ook vaak vol flashbacks. In een film heb je geen tijd om het verleden van een personage uit te werken en bovendien raak je door veel flashbacks in een film sneller de draad van het verhaal kwijt dan in een boek. Waar Phileine in de papieren versie dus voortdurend in gedachten teruggaat naar het verleden en naar haar vriendinnen in Nederland kent de film maar één flashback. Om toch de kwetsbare Phileine uit die overdenkingen naar voren te laten komen, past Westdi1jk een opvallende truc toe: hij smelt de romanpersonages Lala en Kim, twee vriendinnen van Phileine samen tot één film -Lala en laat die overkomen naar New York. Deze gecombineerde Lala neemt de belangrijke acties van zowel Lala als Kim voor haar rekening. Zo is de reden voor Lala om naar New York komen dat haar vriendje, Christiaan (in het boek het vriendje van Kim, maar niet bij naam genoemd, in de film een vriend van Max), een filmreportage maakt over Max' acteercarrière. Een vrij suffe reden natuurlijk, maar Westelijk heeft hem nodig om in één scène duidelijk te maken dat het niet goed zit tussen Phileine en Lala en dat Phileine daar oprecht van baalt. Die scène is een gesprek tussen Phileine en Lala (Kim), die rechtstreeks uit het boek komt. Lala legt daarin uit dat liefde en vriendschap beide een verbond

62 51 zijn, dat zijzelf genetisch maar tot één verbond met iemand in staat lijkt te zijn en dat liefde een sterker verbond is. 8 Kortom, einde vriendschapsrelatie met Phileine. In het boek vindt dit gesprek een paar jaar geleden in Nederland plaats. Westdijk gebruikt Christiaan om dat naar het heden te halen. Zo beperkt hij het aantal personages in de film boekt veel tijdwinst en vermijdt flashbacks, terwijl hij de gevoelige kant van Phileine behoudt. Hieraan is ook duidelijk te zien dat Westdijk geprobeerd heeft zich zoveel mogelijk aan het boek te houden; de veranderingen die hij wel doorvoert, baseert hij direct op het boek. Zo komt ook Gipharts snelle en luchtige stijl, met veel gebruikmaking van citaten uit de Nederlandse en wereldliteratuur, op een filmische manier terug. De film krijgt vaart door een snelle montage en, mede voor het luchtige effect stapt Phileine met enige regelmaat uit de film om zich direct tot het publiek te richten. Een van Gipharts grapjes is letterlijk overgenomen: zonder verdere aankondiging gaat Phileine er in het boek op een bepaald moment heel even uit voor een mededeling van de sponsor, waarna een kleine advertentie voor uitgeverij Podium is opgenomen. 9 In de film komt plotseling Ronald Giphart in beeld, die verkondigt dat de film toch eigenlijk veel beter is dan zijn boek, waarna hij het boek weggooit. Net als Giphart citeert ook Westdijk, maar dan uit de filmgeschiedenis. Zo begint de film met Phileine als James Bond (overigens ook overgenomen uit het boek, waar Phileine zich op een gegeven moment voorstelt als Phileine... James Phileine. 10 is er een scène met Phileine en Max op de fiets die bijna precies is overgenomen uit de legendarische verfilming van Turks Fruit, schiet Phileine als een soort van Superman of Abeltl je door de plafonds van een flatgebouw de ruimte in en zweeft ze op een Weense wals door het heelal (uit 2001: A Space Odyssey). Verder lijkt personage L.T. in de film op een Clark Kent/ Superman met Dracula-tandjes en heeft Jules veel weg van Andy Warhol. Twee gelijkenissen die wellicht voortkomen uit een uitspraak die Phileine in het boek doet over Lala: Lala kan namelijk niemand zien zonder zich hilarisch wanhopig af te vragen op welke bekendheid hij of zij j lijkt. 11 Hoewel Westdijk het boek dus behoorlijk nauwkeurig heeft gevolgd (zelfs zo precies dat hij het boek beter kende dan Giphart zelf: op het moment dat Giphart tijdens de opnamen zijn gezag wilde laten gelden en riep dat sommige zaken zo niet in het boek stonden, kon Westdijk hem zijn eigen boek onder de neus drukken om te laten zien dat het er wel degelijk in stond alleen bijvoorbeeld op een net iets andere plaats), verschilt de film toch op een belangrijk punt fundamenteel van het boek. Een onderscheid dat deels te verklaren is uit het verschil tussen de disciplines film en literatuur, maar dat deels ook voortkomt uit een verschil in opvatting tussen Westdijk en Giphart over personages in het algemeen en Phileine in het bijzonder. Phileine is voor Giphart puur taal. Hij denkt bij het schrijven niet in persoonlijkheden van personages; alsof Phileine een eigen karakter 8 Idem, pag Idem, pag Idem, pag Idem, pag. 21.

63 52 zou hebben waardoor ze bepaalde dingen in het boek wel of niet zou kunnen doen. Giphart is in zijn boeken degene die uitmaakt wat er gebeurt, die manipuleert en als het in het verhaal past om een bepaald personage iets te laten doen dan dóét het personage dat. Of dat bij zijn of haar persoonlijkheid past is nicht im Frage. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld oost Zwagerman, die, volgens Giphart, over diens personage Lizzy in Vals Licht zoiets kan zeggen als: ik weet niet of Lizzy dat zou doen. Een dergelijke uitspraak over een van zijn personages is voor Giphart ondenkbaar. Ze bestaan op geen enkele manier buiten zijn boeken. Voor Westdiljk daarentegen moeten personages in de film iets menselijks hebben, anders staan ze te ver van het publiek af. Om de kijker te raken moeten ze echte emoties hebben. Westdijk wilde, gesteund dus door een aantal gevoelige passages in het boek, Phileine niet puur als gewetenloze bitch neerzetten. Vandaar misschien ook maar dat is mijn interpretatie, de keuze voor Kim van Kooten als Phileine. Van Kooten is wat mij betreft veel te lief om een echte bitchie Phileine te zijn. Zij zet door haar manier van acteren en door haar uitstraling automatisch al een evenwichtiger personage neer. Dat siert haar misschien als actrice, maar dat levert niet de irritante Phileine uit het boek op. En dat is volgens mij ook niet helemaal de Phileine die Giphart voor ogen had toen hij het boek schreef (al staat hij volledig achter de keuze voor van Kooten, zo liet hij weten). Volgens hem is Phileine wel degelijk een echt irritant kutwijf (Christiaan en dus de gevoelige scène met Lala, had voor hem bijvoorbeeld ook helemaal niet in de film gehoeven). Hoewel dit verschil in opvatting tussen Giphart en Westdijk gedurende de film op een aantal plaatsen zichtbaar is, komt het nergens zo goed tot uitdrukking als aan het eind. Het boek eindigt met een toespraak van Phileine op een AIDS-benefietfeest. Zij klimt ongevraagd het podium op, grijpt de microfoon van zangeres Gloria Gaynor, die begrijpelijkerwijs niet in de film voorkomt) en begint, aangemoedigd door het publiek, aan een zes pagina's durende schuldbelijdenis, waarbij ze uitweidt over de toestand van de wereld, over haar relatie met Max en over het fascinerende grensgebied tussen trouw & ontrouw, liefde & verraad 12 in het algemeen (waarbij zelfs de liefdeswetten van de Mesopotamiërs aan bod komen). Ze houdt een pleidooi voor een samenleving waarin iedereen aardig is voor elkaar. Ze zegt zich te realiseren dat ze nogal onuitstaanbaar was, de laatste paar dagen in New York en dat zij dus de eerste is die zich haar woorden moet aantrekken. Dat doet ze dan ook en ze verontschuldigt zich tegenover Max, en meteen ook maar tegenover de hele wereld; het spijt haar dat ze zo'n bitch is en uiteindelijk verontschuldigt ze zich zelfs voor het feit dat ze überhaupt bestaat. Bij het lezen van het boek, met de aankomende verfilming in het achterhoofd, zag ik juist in dit fragment een prachtige Hollywood-achtige filmscène; een dramatische toespraak voor een volle zaal, waarbij het publiek elkaar na afloop huilend in de armen valt, een groteske catharsis, waarbij iedereen elkaar de voorgaande gebeurtenissen vergeeft en eind goed al goed is. Enigszins tot mijn verbazing bleek het einde van de film heel anders te zijn. Phileine klimt ook hier op het podium, maar bepaald niet onder 12 Idem, pag. 209.

64 53 luide toejuichingen van het publiek. Ze wordt hardhandig door security van het podium verwijderd. Dan, staande voor het podium, zegt ze met heel veel moeite uiteindelijk sorry tegen Max en begint daarna heel hard te lachen, waardoor het heel even lijkt alsof ze Max toch weer voor de gek houdt. Ten slotte verschijnt echter ook een traan in haar oog die duidelijk maakt dat ze het wel echt meent. Het eindshot is een typisch filmshot: Phileine en Max pakken elkaars handen vast en draaien om elkaar heen, terwijl ze heel hard AAAAHHH in elkaars gezicht roepen. De camera zoomt hierbij ronddraaiend uit naar boven. (Aan deze beschrijving is duidelijk te zien dat het om een typisch filmshot gaat: een dergelijke uitroep komt in tekst totaal niet over. Je moet het zien en horen.) De aanklacht van Phileine tegen de wereld is in de verfilming geschrapt. In de film zegt ze ook alleen sorry tegen Max, niet tegen de rest van de wereld. Het gevolg is dat, wat mij betreft het laatste zinnetje uit het boek, sorry dat ik besta, in de film niet goed overkomt. In het boek krijgt die uitspraak veel meer betekenis omdat ze daaraan voorafgaand haar hele leven analyseert en dat relateert aan de wereld om haar heen. De hele toespraak krijgt daardoor een soort van existentiële lading die uitmondt in een excuus voor haar eigen bestaan. Ze zegt in de toespraak in het boek ook letterlijk dat haar eerste idee was om op het podium te klimmen om Max naar voren te roepen en hem, voor het oog van de hele zaal, haar liefde te verklaren. Maar op het moment dat ze het podium daadwerkelijk beklom kreeg ze een andere ingeving, namelijk dat ze een daad wilde stellen. Die daad heeft betrekking op de hele samenleving en haar excuus dus ook. Juist dat existentiële aspect aan haar toespraak zorgt er in het boek voor dat het einde zo over the top is dat je het niet meer gelooft. Je zou nog kunnen meegaan in het feit dat ze zich publiekelijk bij Max en de anderen wil excuseren voor haar gedrag, maar om daar dan meteen de hele wereld bij te betrekken... Ze wordt daarmee plotseling zo schaamteloos gevoelig en plat, dat je verwacht dat ze elk moment in lachen uitbarst omdat ze iedereen opnieuw voor de gek gehouden heeft. 13 En dat gebeurt inderdaad dus ook in de film. Het boek eindigt echter op het moment dat ze sorry heeft gezegd. Of ze daarna wel of niet begint te lachen en of ze het dus wel of niet meent wordt in het midden gelaten. Volgens Westdijk zou het in de film echter onmogelijk geweest zijn om Phileine niet serieus te laten zijn, hoewel dat door die lach wel even wordt gesuggereerd. Het publiek schrikt even en denkt: het zal toch niet waar zijn?!. Daarna komt die traan en kan het publiek weer gerust achterover in de stoel zakken: Gelukkig, ze meent het echt ze is uiteindelijk toch niet die bitch die ze lijkt te zijn. Zonder die traan zou het een anticlimax geworden zijn. De enige manier om haar niet serieus te laten zijn zou 13 Zoals ze ook een keer doet bij L.T.: ze doet alsof ze heel erg geraakt is door wat ze gezien heeft tijdens de toneelvoorstelling en doet het voorkomen alsof ze in huilen uitbarst. Op het moment dat L.T. haar heel lief probeert te troosten, lacht ze hem in zijn gezicht uit.

65 54 een potsierlijke kunnen zijn, maar daarmee zou le het personage ridiculiseren en dat is iets waar Westdijk, volgens eigen zeggen niet van houdt. Door de aanpassing van het einde laat Westdijk het karakter van Phileine dus definitief omslaan naar menselijk en aardig, waardoor ze zeker de uiteindelijke sympathie wint van de kijker. Deze omslag wordt voorbereid door een aantal ingrepen in het verhaal dat Max in een kwader daglicht stelt en de gevoeligheid van Phileine beter doet uitkomen. Die ingrepen waren veelal nodig om een film te maken van het boek, maar Westdijk heeft er handig gebruik van gemaakt om van Phileine zijn personage te maken. Overigens zit er nog een klein addertje onder het gras: Als u de film nog moet gaan zien, beste lezer, zorg er dan voor dat u tijdens de aftiteling nog heel even blijft zitten. De in zwart leer gehulde Bond-Phileine neemt daar wraak op haar in AIDS-benefiet-galajurk geklede en sorryzeggende alter ego door haar een behoorlijke mep te verkopen. Zou de bitch dan uiteindelijk toch overwinnen? Tijdens het interview met Giphart en Westdijk kwam ter sprake dat Phileine op de dvd tijdens de aftiteling alsnog de zes pagina's lange over the top-toespraak volledig zou moeten voorlezen, om haar uiteindelijk toch duidelijk haar eigen bitchie karakter terug te geven. Ik ben benieuwd! 15 Met dank aan Leon Gommers, Ronald Giphart, Robert Jan Westdijk, San Fu Maltha en Hadewych Minis.

66 55 Maria van Daalen A perfect organism Inleiding Science fiction is een vreemd genre in de wereld van de vertelling - ik zou niet onmiddellijk durven zeggen in de literatuur. Vanwege de thematiek, namelijk het contact dan wel conflict met andere werelden en andere volken, behoort het tot de reisverhalen. Het aspect waardoor het genre sf van alle andere genres afwijkt, is dat van het geloof in het primaat van de westerse cultuur en in de prettige ontwikkeling van wat algemeen wordt aangeduid als De Wetenschap. De westerse wetenschap, wel te verstaan, dus die van het sneller-groter-beter, en dan uitsluitend de bèta -kant, die van het onderzoek in laboratoria, die van staal en beton, die van de artificiële intelligentie en van de oneindige technische mogelijkheden, ook wel Vooruitgang geheten. Wie de bedenker is van het genre, is niet echt duidelijk. Misschien was het Jules Verne. Hij geldt in elk geval als een van de eerste echte beoefenaars ervan, al is de reële mogelijkheid van reizen buiten onze aardse atmosfeer van later datum. De religieuze ondertoon van het genre moet niet onderschat worden: alles is mogelijk als wij, de mensheid, maar eenmaal ver genoeg in de toekomst zijn beland. We hebben alles onder controle, iedereen heeft te eten, we kunnen vrij rondreizen in liet universum. De toekomst is een bijna mystieke heilstoestand, een soort paradijs. Dat het in de toekomst ook niet allemaal pais en vree is, wordt in de eerste generatie boeken en films aan die andere volken en werelden verweten. Pas na de publicatie van Aldous Huxleys Brave New World en George Orwells 1984 komt er ruimte voor een meer kritische benadering, zoals in Stanley Kubricks meesterwerk Space Odyssee: 2001, waarin de techniek vijandig wordt en de computer iedereen uitmoordt. Een cruciale omsla in het denken vormt de eerste Alien-film. Hier is de mens de oorzaak van de eigen ellende. De mens haalt het kwaad van een andere planeet en brengt het mee. Ogenschijnlijk is de verandering ook recentelijk aanwijsbaar in een film als The Matrix, waarin achter de gedroomde heilstaat een andere, smerige werkelijkheid schuilgaat en waarin de mensheid wordt uitgebuit, maar het the good guys chase the bad guys maakt de mededeling weer banaal, zelfs het grapje met de namen Neo (nieuw, One ), Trinity (drie-eenheid), en Morpheus (de god van de slaap). Vrijwel geen enkele sf-film onttrekt zich aan het christelijke, misschien zelfs wel stevig calvinistische, heilsdenken - mogelijk met uitzondering van een horrorfilm als Event Horizon, waarin iedereen op den duur verstrikt raakt in waanvoorstellingen, zodat er geen duidelijk einde meer is, en die dan ook nauwelijks in de bioscoop te zien is geweest. Voor het grote publiek moet een film alstublieft wel hoed aflopen. Om die reden is in de eerste Alien-film gekozen voor een einde waarin Lieutenant Ellen Ripley (Sigourney Weaver) het monster overleeft, terwijl in de oorspronkelijke opzet het monster in haar reddingscapsule naar de aarde zou zweven. De verandering van het script gaf de mogelijkheid tot een vervolg, en

67 56 tussen 1979 en 1996 verschenen in totaal vier films: Alien, Aliens, Alien 3 en Alien: The Resurrection. In alle vier is de centrale handeling die van de strijd tussen goed (Ripley) en kwaad (de alien). Of goed overwint, staat te bezien. Visie Heilsdenken dus. De veelvormigheid van de werkelijkheid vindt geen pendant in het verhaal van de Alien-films. De mens brengt het kwaad in de wereld, al wordt hij daartoe aangezet door een personage dat robot blijkt te zijn. De robotmens in deel II heeft de rol van reddende engel, net als in deel IV (in III is geen rol van betekenis voor een androïde weggelegd). In dit laatste deel wordt wel even gespeeld met de christelijke visie door de boordcomputer te filmen alsof die van een enorm kruis voorzien is en robot Winona Ryder, die erop moet inloggen via een apparaatje dat uit een doosje in Bijbelvorm komt, een heilig ontzag te doen tonen voor deze computer, aan te spreken met de naam Father - ook aardig omdat de computer in eerdere delen steevast Mother heet. En is. Het ultieme kwaad is de alien, het monstertje dat het telkens net op het nippertje lijkt af te leggen tegen de maar niet kapot te krijgen Sigourney Weaver. Er moeten wel wat morele keuzes worden gemaakt door de aanwezigen, maar het kwaad zelf is een uitwendig ding, biomechanisch, tegelijk een levend organisme en een technisch snufje: zet zijn Proteïne om in silicium zet dus zijn eiwit om in kwarts (wat dat

68 dan ook biochemisch moge betekenen zodra het roeit en het heeft lekker een geweten en wordt er dus ook niet door gehinderd. Ten koste van veel bloed en veel doden wordt de wereld nog een tijdje gered en sf is hier een aantrekkelijke mix van superieure techniek, horror en soldatenromantiek. Ook de visie op de gekleurde medemens is nogal plat. Er speelt in I (1979) warempel één zwarte acteur mee, die dan ook nog af en toe echt black english mag uitbraken, zoals Hey Ripley! I'm gonna axe You a Question! i.p.v. I ask. Ook wordt hem het zinnetje in de mond gelegd: I'd rather be eatin' somethin' else..., dit met veelbetekenende blik naar een van de vrouwen aan boord, die gegeneerd wegkijkt. Bedoeld is I'd rather be eating Pussy, oftewel ik heb vooral zin om iemand eens te beffen, tamelijk ondeugend voor 1979 en dus als tekst voorbehouden aan die in de ogen van blank Amerika oversekste zwarten. De ene zwarte acteur in II (1986) rookt voortdurend een dikke sigaar, ook al zo'n Amerikaans stereotiep. En ditmaal is er ook een echte Latino, beter, Lating: Vasquez, een lesbot'uf met enorme spierballen en een voorkeur voor grof taalgebruik en wapentuig. De ene zwarte acteur in III (1992) is moreel streng in de leer, en heeft de gewoonte zijn gevangenisbroeders hardhandig het christelijk licht te doen zien, maar krijgt aan het eind een heldenrolletje, als hij zijn leven geeft om Ripley de kans te

69 57 geven te ontsnappen. Pas in IV (1997) is er sprake van een zekere emancipatie. De kleur van de huid en de rol van het personage zijn niet meer recht evenredig en het is opmerkelijk dat de eerste kruising van mens en monster een spierwit monster zonder geweten oplevert, dat door kloon (Sigourney Weaver) en robot (Winona Ryder) vermoord wordt. De monsters moorden hier elkaar uit, zou je zeggen. De echt optimistische christelijke optiek is losgelaten voor een meer cynische kijk op de mensheid. Er is één slechterik die van beslissend belang is voor de handeling in alle vier de films. Dat is de wereldomspannende organisatie die alle mogelijke moeite doet om het monstertje in handen te krilgen, om redenen van macht, gemaskeerd als wetenschappelijk onderzoek. Op deze manier krijgt de tetralogie ook nog het heroïsche motiefje mee van de nobele enkeling (Sigourney Weaver) die het opneemt tegen een onzichtbare wereldmacht, met als inzet een menswaardig bestaan voor allen tegenover een situatie waarin de mensheid grotendeels als krachtvoer dient voor de alien. In IV is deze situatie het duidelijkst. Sigourney is een kloon die als eigendom van de firma beschouwd wordt, en de film speelt zich af in een laboratorium waarin de monstertjes worden gekweekt. H.R. Giger Het ontwerp van het eerste Alien-monstertje is van de Zwitserse kunstenaar H.R. Giger (1940) van wie het werk ruim de grens met de kitsch overschrijdt en bekend staat als fantastisch realisme. 1 Giger heeft een eigen museum toebedeeld gekregen in Cháteau St. Germain, Gruyères, Zwitserland en behalve een zaal vol Alien-ontwerpen is er ook een zaal met erotica. In al zijn tekeningen en beelden vermengen technische vormen, meestal rond of buisvormig, zich met levensvormen, 1 Zie en

70 vaak foetusachtig, of met hoofden, borsten, billen en andere onderdelen van naakte vrouwen. Voor Star Trek: First Contact ontwierp hij een robotmevrouw die de verliefde aandacht trekt van de keurige robot Data. De robotmevrouw is het technische centrum van het collectief The Borg, dat bestaat uit mensen die gedeeltelijk in machines zijn veranderd en die centraal bestuurbaar zijn. Zij is een erotische technogodin, ook weer zonder geweten. Techniek die mensen doorsteekt en verbouwt, samen met erotiek en meedogenloosheid: het lijkt erop dat Giger zijn eigen sm-taal aan het uitvinden is, en misschien is dat wel de reden voor de fascinatie die er blijkbaar van zijn werk uitgaat. Hoewel hij niet altijd gelukkig was met wat Hollywood uitspookte met zijn ontwerpen, hebben zijn werk en stijl nadrukkelijk het beeld

71 58 van alle Alien-films bepaald. Een kenmerkend Giger-ontwerp is het vreemde ruimtevaartuig dat in I ontdekt wordt (en in II nog even getoond). Het is hoefijzervormig, en van binnen lijkt het een hol fossiel met ribben langs de wanden. Wat eruitziet als de overblijfselen van een reusachtige piloot, middenin is een cluster van beenderen en techniek, alsof de piloot geheel vergroeid was met zijn ruimteschip. Er wordt geen andere fossiele reiziger in aangetroffen. Cyclus In het ruim van het vreemde luchtschip in I leeft het kwaad in peervormige eieren, die misschien al miljoenen jaren slapen onder een blauwe hete mist. Deze broeierige situatie contrasteert met de rauwheid van de omgeving: het fossiele schip en de ijzig koude planeet erbuiten, vol rotsen en stofwolken, met een gierende wind. De Nostromo (Italiaans voor bootsman ), een ruimtevrachtschip, is op weg naar de aarde als er een raar signaal binnenkomt. De boordcomputer, Mother, maakt de crew waloker uit de hyperslaap en het blijkt dat de verplichting lichting bestaat op onderzoek uit te gaan. Het geheime commando is crew expendable. En ja, alleen Ripley en de poes blijven over.

72 De eerste die eraan gaat is een Engelssprekende acteur - in een Amerikaanse film vast niet helemaal bij toeval. Hij ontdekt de enorme eieren. Het valt hem op dat het enig effect teweegbrengt wanneer hij zijn hand door de blauwige mist steekt, alsof er een biologisch alarm afgaat. In de eieren beweegt nu iets. De vier lobben bovenop buigen open en onthullen een kloppende massa, als hersenen zonder schedel. Plotseling vliegt het wezen hem aan, smelt zich door zijn ruimtevizier, en plakt onwrikbaar vast op zijn hoofd. Het ziet eruit als een enorme krab, met acht poten, vier aan elke kant, en een lange kronkelende slangachtige staart die stevig om zijn nek gewonden is. Het slachtoffer is totaal verlamd en het beest is niet van zijn gezicht af te krijgen, mede omdat het vocht dat het bloed ervan vormt, een soort zoutzuur is dat zich bijna door het schip heen vreet. Röntgenonderzoek wijst uit dat het beest de man zuurstof toedient en in leven houdt met een uitstulpend slurfje dat via zijn mond tot in zijn maag steekt. Na enige tijd valt het beest eraf en is dood. Het slachtoffer wordt waloker, bijna alsof er niets gebeurd is. Alleen heeft hij een ontzettende honger. Tijdens het eten krijgt hij een aanval van vreselijke maagpijnen, hij begint te schreeuwen, en wordt door twee man in bedwang gehouden terwijl hij neet zijn bovenlijf achterover op de tafel komt te liggen. Witte tafel. Blanke man. Wit T-shirt, dat plotseling bloedrood kleurt als zich een klein monstertje uit zijn middenrif boort, een blind hekje met blinkend stalen tandjes openspert, een schril gilletje slaakt en ontsnapt uit de stervende man. We zien nog even wat pootjes en een zwiepend staartje. Akelig, maar

73 59 wel klein. Dat hetzelfde beestje zich te goed heeft gedaan aan zijn gastheer, en nu in de krochten van het schip in rap tempo tot een uiterst agressief bijtertje van monsterlijke afmetingen uitgroeit, wordt met een opeenvolging van doden snel duidelijk. Het houdt de kijker en de crew tot het laatst toe bezig. Wat is er nu precies gebeurd? Er groeit een nieuwe levensvorm in de buik van een man. Die is er in geplant door een slurfje. Het slurfje komt uit een krabachtig wezen. De levenscyclus gaat verder in II-IV met een bijzondere vorm van het beestje, de koningin. Die is enorm van afmeting en zij legt de eieren waar de krabachtigen uitkomen. Er zijn dus bijtertjes en af en toe is er een queen. De enige keer dat er een koningin in iemand wordt aangetroffen, is die persoon een vrouw: Lieutenant Ellen Ripley (III, IV). Verder worden alleen mannen getoond als gastheer van een groeiend bijtertje (al zijn er in II wel vrouwen op voorraad vastgezet om later als broedplek voor een krabachtige uit een ei te dienen). De bijtertjes hebben geen bepaalde sekse, maar in III valt op dat zo'n beest één keer, in een gang, met achterlijf en poten hevig neukende bewegingen staat te maken terwijl de kop iemand in stukjes scheurt. Het monstertje evolueert onder invloed van het DNA van zijn gastheer ofgastvrouw. In III is dat een gastdier, een hond, waardoor het bijtertje nog venijniger wordt en op vier poten loopt. In IV legt de koningin geen eieren, maar heeft ze een immense baarmoeder toebedeeld gekregen omdat haar DNA vermengd is met dat van Ripley

74 - die op haar beurt iets meedogenloos heeft, en vanwege de verwantschap niet door de bijtertjes wordt aangevallen. Het erotisch universum De levenscyclus van de alien is gebaseerd op die van de mens. Met een uiterst kwaadaardige rol voor onze seksualiteit. Ik weet niet precies waar ik terechtkom als ik mij hier eens langzaam doorheen schrijf en denk, maar ik wil graag eens de erotiek in deze films doornemen. De manier waarop de bijtertjes worden geboren, met de nadruk op boren (Giger is Duitstalig en deze associatie kan in die taal wel, in het Engels niet), is een horrorpastiche op het baren van een kind. In I zelfs vrij letterlijk, door de scène van het achteroverliggen op een witte tafel, vastgehouden aan beide armen, alsof het om een keizersnede gaat of om persweeën. De bevruchting, via een uitrekbaar slurfje, is een pastiche op liet inbrengen van een stijve penis en het lozen van zaad in een daartoe bestemde holte. Tweemaal, heel kort, komt het slurfje wat beter in beeld (I, II) en het lijkt dan vooral op een piemel waarvan de kop is afgehakt en de binnenkant rood en vochtig is. In IV is deze vieze erotiek niet meer zo sterk aanwezig. Ripley als kloon, en het mensmonster scheuren allebei hun eigen vlies open, twee enorme kinderen die met hun vruchtvlies

75 60 ter wereld komen, maar de nadruk is verschoven naar de interactie van een kloon en een robot, beiden zelf aliens in de mensenmaatschappij, en daarin bepaald niet vriendelijk bejegend. De film wordt zo een stuk minder zinderend al is Ripley in het begin nog wel een beetje spannend door de achteloze kracht die ze ten beste geeft wanneer een bemanningslid haar lastigvalt. En zegt ze wanneer ze taalles krijgt, een woord dat nadrukkelijk meer als fuck klinkt dan als het haar voorgezegde fork. De erotische mindering zet in in III. Ripley dreigt nog even door een stel boeven verkracht te worden nadat ze op een planeet is geland met alleen mannen in een gevangeniskolonie, maar het is een scène die geen voedingsbodem heeft in de verdere handeling. Je zou veel meer hormonale oprispingen verwachten in zo'n setting. Er wordt vooral veel rondgerend met of zonder monster. Verreweg de saaiste van de vier. Het zijn de eerste delen die mooie, onopvallende vingerwijzingen bevatten: naar de oorzaak van het kwaad volgens de vigerende cultuur van Amerika in In I wordt de krabachtige door de wetenschapper onder de loep genomen in het laboratorium, zodra het beest losraakt van het hoofd van het slachtoffer en klaarblijkelijk dood is. De crew kijkt toe hoe de enorme krab op de rug wordt gelegd, met acht kromme pootjes in de lucht en een losse staart eraan. Met een grote pincet worden voorzichtig de vochtige, halflosse lobben aan de onderzijde opgetild en bekeken. Het heeft iets ontstellend bekends maar wat? In II komt een shot voor waarin krabben bewaard worden in een vloeistof, in grote lazen cilinders. Eén man komt er te dichtbij en de krab schiet in een reflexbeweging knalhard tegen het glas, met de lobben opzij en een vochtige opening tegen de glaswand gedrukt. Er kruipt een fel zoekend en tastend slurfje uit. Commentaar van een andere man in hetzelfde shot: Looks like love at first sight. Dan zie ik het. Het is een kut. In deze opname is het ineens heel duidelijk. Lobben van verschillende grootte, als schaamlippen, aan weerskanten van een vochtige, rozerode spleet. Links en rechts gekromde poten. Een kut als een krabachtige. Een krab behoort tot de familie van de spinnen. Een kut die vasthoudt wat ze vastgrijpt. En niet meer loslaat, tot de dood erop volgt.

76 Wat over het hoofd van het eerste slachtoffer stulpt in de eerste film, is een geopende kut, die hem een piemel in de mond steekt en bevrucht zodat hij een monstertje baart en sterft, omdat het hem van binnenuit opvrat. Dat is beffen homo-erotiek en de man met een baarmoeder, allemaal in luttele minuten. De ontaarde seksualiteit. Met dodelijke precisie, in één beweging, wordt de hele cyclus pervers zodra het monstertje zich naar buiten boort. Met terugwerkende kracht, want het ding dat de man doodt is iets vrouwelijks dat hem bevrucht. Het heeft de natuurlijke taak van de man overgenomen en reduceert hem tot voedsel voor haar broedsel.

77 61 t voedsel voor haar broed Het curieuze is nu dat juist deze films een vrouw tot filmheldin maken. Sigoumey Weaver, van film tot film steeds killer en in IV ook nog niet eens meer helemaal menselijk, is voor de rest van haar leven lieutenant Ripley. Is het de androgynie die het voor mannen verteerbaar maakt? Who are you? bibbert een bange man die zojuist van haar te horen heeft gekregen dat hij een bijtertje in zich draagt en ten dode is opgeschreven (IV). I'm the monster's mother antwoordt ze, met vlakke intonatie. In III en IV wordt ze vermeld als co-producer. Ze mag dus voor haar eigen tekst verantwoordelijk worden gehouden. Vanaf I neemt ze als acteur het monstertje volkomen serieus als tegenspeler. Daarmee ís ze inderdaad de moeder van het beest. In I is ze op en top vrouw. Ze heeft een dochter, volgens het script. Als ze in II na 57 jaar rondzwerven in hyperslaap uit de ruimte wordt gehaald, is haar kind al op 66-jarige leeftijd overleden. Een meisje wordt door haar gered, als een tweede dochter. Ze is een moeder, in conflict met de moeder van de alien de koningin. In III is ze net zo kaal geschoren als de gevangenen en met dezelfde kleurloze kleding aan begint het vrouwelijke te vervagen. Ook in haar gedrag. In IV is ze meer verwant met robot Winona Ryder dan met de crew van het vrachtschip die meevecht tegen de bijtertjes. De seksuele moraal van 1979 heeft plaatsgemaakt voor een visie waarin seksualiteit op een heel andere manier in beeld komt: als Ripley achteloos het tweede, uitschuivende bijtbek1je van een monster uit z'n bek trekt als souvenir zegt ze. Slap

78 als een piemel hangt het even in haar hand. Of wanneer robot Winona de lange dunne metalen sonde van de boordcomputer omzichtig in een gaatje in haar arm inbrengt. Deel IV heeft postmoderne trekjes. Seks is niet meer vies. Religie is een beetje bespottelijk. Het nieuwe mens-monster, ontstaan uit de vermenging van Ripley's DNA met dat van de bijtertjes, is lichtelijk vertederend, als het met kleine kraaigeluidjes in Ripley zijn moeder herkent. De bijtertjes hebben geleerd om samen te werken. Maar opoffering en vriendschap, die worden ernstig genomen. Soldatenlyriek. Er komt nog een deel V. Welke verschuivingen zijn te verwachten? (Maak het verhaaltje zelf af, en kleur de plaatjes.) Epiloog Het bovenstaande is geschreven voor het thema Film & Literatuur. Ik heb de literatuur voor het laatst bewaard. Het monster in de Alien-films zowel de bijtertjes als de koningin heeft een voorloper die dateert uit de jaren tussen 1876 en Ik doel op de illustratie die Sir John Tenniel maakte bij Lewis Carrolls Through the Looking-Glass, en die bekend staat als Jabberwocky. Het verhaal dateert van 1876 en de geïllustreerde editie van De vliegende draak die is afgebeeld bij het gedicht Jabberwocky heeft

79 62 net zo'n vreemde bijtende bek als een van de Alien-monsters en dit is geen gebruikelijke manier om een draak afte beelden. En net zulke klauwtjes, schubben staart en onmachtige vleugeltjes. Tegenover de draak staat een klein figuurtje, op de rug gezien. Het heft een enorm zwaard op om het monster aan te vallen en het monster is duidelijk bezig om in de richting van de kleine ridder te zwenken. Met moeite. De bolle, witte ogen en de voelsprieten aan de kop maken duidelijk dat het monster bar slecht ziet. Net als de alien. De bijtertjes hebben zelfs helemaal geen ogen. De kleine ridder heeft een grote bos met krullend haar. Het zal wel een middeleeuwse ridder moeten voorstellen. Dit beeld wordt precies herhaald in Aliens dat is deel II. Met Sigourney Weaver in de rol van ridder met een vlammenwerper in plaats van een zwaard. En met Precies diezelfde bos krullend haar, en precies diezelfde houding. De draak wordt gespeeld door de koningin, ook met de houding die Jabberwocky op de gravure heeft. Het is het leukste literaire filmcitaat dat ik ken. En behalve ik (en Marjolijn Februari, die ook alle Alices uit het hoofd kent) is er vast niemand die het weet. Naschrift

80 Pas nadat ik het bovenstaande geschreven had, las ik de net verschenen essaybundel De droom van de kennis (De Bezige Bij, 2003) van Piet Meeuwse. Een aantal opmerkingen daarin zijn relevant voor mijn onderwerp. Zo wijst ook hij op wat ik het heilsdenken heb genoemd: Het is (...) interessant om te constateren dat de soteriologische pretenties van het geloof (...) worden overgenomen door het vooruitgangsdenken; zo ontstaat de utopische mythologie van de moderne tijd, waarin alle heil verwacht wordt van de ontwikkeling van wetenschap en techniek. (p. 128) Meeuwse noemt Mary Shelley's Frankenstein als eerste in het (literaire) genre science fiction (p. 146); zijn thema hier is het scheppen van kunstmatig leven langs wetenschappelijke weg. Gaandeweg verschuift het zwaartepunt naar de omhang met techniek, en de rol van de verbeelding daarbij omdat ze zichtbaar en voelbaar kan maken hoe techniek functioneert binnen de menselijke context van belangen en verlangens (p. 207.) In films als Alien: Resurrection en Star Trek: First Contact is er een nieuw type personage: de androïde, cq. de cyborg, die soms als individu handelt, soms als onderdeel van een enorme computer. Het is middernacht, en ik zit achter mijn laptop. Zo dadelijk zal ik inloggen, en dit wegsturen per . Misschien zijn we het point of no return inzake mens-of-machine al geruisloos gepasseerd.

81 63 Han van der Vegt whither exorbitans? Il faut être absolument moderne. In de zomer van 2000 vatte ik het plan op een sciencefictiongedicht te schrijven. Een ruimtevaartepos. Kwam het door het begin van de nieuwe tijd? Van 1997 tot 1999 hadden mijn gedichten zich in toenemende mate op beweging gericht. Lopen, varen, vliegen, bewegingen van ontstaan en vergaan, drongen zich op als onderwerp. Dit ging samen met hevige beweging in de vorm, die steeds meer neigde naar lange, ritmisch gedreven structuren. Op de vleugels van deze dynamiek was ik voortdurend op zoek naar methoden om de poëzie breder te maken, haar dingen te laten doen die ze niet gewend is te doen, dingen die haar teveel rompslomp zijn, dingen waar ze zich te goed voor voelt. Toen ik De reis van Sint Brandaan weer eens las, het middeleeuwse gedicht dat de grillige reizen van een groep Ierse monniken over de onbekende wereldzeeën behandelt werd ik gegrepen door jaloezie: waarom kon ik niet zo'n gedicht schrijven? Omdat er geen onbekende wereldzeeën sneer zijn? Maar er viel toch wel iets anders te bedenken dat onbekend was? De episodische structuur van Brandaap, de vele vreemde wezens en nieuwe ontdekkingen voerden mijn gedachten direct naar Star Trek. Het was zo eenvoudig. Ik hoefde het alleen nog maar te schrijven. Sciencefiction trok me bijzonder aan omdat het zo'n onbeschaamd oppervlakkig genre is, waarin vormgeving en special effects een minstens even belangrijke rol spelen als diepere bedoelingen, en omdat het onbeperkte mogelijkheden bood om nieuwe werelden en levensvormen te scheppen. Het kon niet anders of het zou me dwingen een modern gedicht te schrijven. Exorbitans zou het heten en exorbitant zou het zijn. Niet dat ik veel van sciencefiction afwist. Van Star Trek had ik wel eens een aflevering gezien her en der had ik wel eens een flard van een film opgevangen, maar ik was er niet bijzonder door geboeid en had me er dan ook niet verder in verdiept. Nu moest ik wel. Omdat ik wist dat ik pas in de winter tijd zou hebben om serieus met schrijven te beginnen besloot ik de tussentijd te benutten voor research: ik zou twee of drie sciencefictionfilms per week bekijken. Daarbij kreeg ik al snel door dat het ruimte-epos helemaal geen fris en modern genre was. En wie oud wordt in de strakke truitjes van Captain Kirk en toch al aanleg heeft voor vetrolletjes, die oogt snel belegen. De belegenheid komt vooral doordat het lot van het ruimte-epos is verweven met dat van de ruimtevaart. Een van de allereerste films gaat al over een reis naar de maan: Voyage dans la lune van Georges Méliès, uit Na de lancering van de Spoetnik, in de aanloop tot de eerste maanreis, ontstond er een golf aan sciencefictionfilms en -series. Het concrete vooruitzicht, in de jaren zestig, van onbekende horizonten, van werelden te groots en te vreemd voor onze verbeelding, heeft het genre groot gemaakt. Het ruimte-epos kon speculeren op de beloften van Kennedy, Johnson, Nixon en alle grootse ontwikkelingen die hun fenomenale budgetten zouden ontsluiten. 2001: A Space Odyssey dankt veel van zijn spanning aan het feit dat de daarin geschetste ontwikkelingen in ruimtevaart en ruimtekolonisatie voor het beoogde jaar redelijk plausibel leken. En voor de

82 64 naïeveren leken zelfs de avonturen van het ruimteschip EnterPrise in Star Trek op den duur mogelijk. Los van een uiteindelijk oordeel over het genre hebben de producten uit de tijd voordat Neil Armstrong zijn kleine stap zette nog altijd een grote levendigheid en gedrevenheid. Sciencefiction had de hete adem van de tijdgeest in de nek. De vrijwel algemene opwinding over het feit dat het eindelijk gelukt was om op de maan te landen maakte dat het in eerste instantie niet zo opviel, maar al snel werd het moeilijker de teleurstelling te ontkennen: wat was het tergend saai op de maan! In plaats van de spectaculaire ontdekkingen, nieuwe inzichten en ongedroomde schatten die we verwachtten van de exploratie van een nieuwe wereld kwamen de astronauten terug met een zak stenen. Geen avonturen. Geen heldendaden. Geen tekenen van buitenaards leven. En zo is het nog steeds. De mensheid is weliswaar heel trots dat ze op de maan is geweest, maar veel valt daaraan niet toe te voegen. Zelfs de Amerikanen hebben tot nu toe nauwelijks kans gezien om goede films te maken van wat ze als een van hun grootste triomfen in de twintigste eeuw beschouwen. Er is een uitstekende film gemaakt over het jongensboekachtige begin van het ruimtevaart-programma, The Right Stuff. Er zijn vóór 1969 een paar aardige, maar ook niet meer dan aardige, films over reizen naar de maan gemaakt. Maar over de daadwerkelijke landing zelf, waarvoor iedereen aan de tv geplakt zat, heeft nooit iemand een werkbaar script op papier gekregen, laat staan op het doek. Daarvoor zit er te weinig drama, te weinig avontuur, te weinig ontdekking in. Er schijnen nu na dertig laar, eindelijk plannen te bestaan om de eerste maanlanding te verfilmen, maar men heeft hiervoor helaas de persoonlijke invalshoek gekozen, en tot overmaat van ramp is het die van Neil Armstrong geworden, volens kenners de saaiste man die ooit een raket betrad. De enige ruimtereis die een zinnige film heeft opgeleverd is juist degene die nooit de maan heeft bereikt, Apollo 13. Toen we op de maan kwamen bleek het er daar ongeveer uit te zien zoals we verwacht hadden: grijs, grauw, onvruchtbaar, met hier en daar een heuvel of oneffenheid. Nu we met veel gezeur en gedoe weer eens een paar machientjes op Mars hebben neergezet blijkt het er daar ongeveer uit te zien zoals we verwacht hadden: rood, grauw, onvruchtbaar, met hier en daar een berg of een ijsplak. De machientjes seinen via spitstechnologie hoogwaardige panoramische foto's door, die uitgestrekte vlaktes eenvormigheid tonen en waarop le je alleen kunt oriënteren met behulp van de uitsteeksels aan de machientjes zelf. De ironie wil dat de stormachtige ontwikkeling van sciencefiction in de jaren zestig, die zijn kracht ontleende aan de werkelijkheid, heeft bijgedragen tot ontkrachteng van die werkelijkheid. Onze verbeelding zat al zo lang op warpsnelheid dat we ongeduldig werden van de paar dagen die het kostte om de maan te bereiken. We waren al zo gewend geraakt aan ruimteschepen met uitgebreide gangenstelsels en een ruime brug, dat we ons bekneld voelden in de kleine capsules waarin de Apollo-bemanning zich moest wringen. We hadden al zulke schitterende vergezichten en zulke interessante wezens ontmoet op het scherm, dat we de uitgestorven vlaktes op datzelfde scherm al snel zat waren. To boldly go where no man has gone

83 65 before bleek verworden tot to squaemishly go where the machines went before. Toen de politieke doelen waren bereikt bleek de ruimte onze nieuwsgierigheid en fantasie te weinig te kunnen prikkelen. En al snel nadat het vooruitzicht op steeds verdere steeds grootsere ruimtereizen minder concreet werd verloor ook het ruimte-epos zijn drijfkracht. In plaats van een dynamisch genre, volop in ontwikkeling, werd het een nostalgisch genre, dat niet meer vooruit keek naar een mogelijke toekomst, maar terugkeek naar zijn eigen geschiedenis en die ging herhalen verheerlijken of parodiëren. Het is mogelijk dat, nu politieke doelen de ruimtevaart weer op gang lijken te helpen, sciencefiction ook nieuwe impulsen krijgt. De laatste paar jaar zijn er al enkele films over reizen naar Mars gemaakt, die weer een vorm van realisme lijken te belijden, tenminste in de eerste helft van de film zoals Mission to Mars en Red Planet. Helaas zijn het slechte films. Op het moment dat ik aan tafel ging zitten om te schrijven, zonder idee hoe het ruimteschip waarmee ik me de komende honderden regels zou verplaatsen eruit zou zien stond de eerste strofe binnen een half uur op papier. Zingend, ronkend, zwanger van horizonten..., ik voelde me er wel in thuis. Exorbitans bleek helemaal heen vast uiterlijk nodig te hebben maar zich van geval tot geval te kunnen transformeren. Ideeën zetten zich om in beelden klanken riepen nieuwe vormen van levenn op. Ik bleek in een universum op zich terecht te zijn gekomen dat met Nederlandstalige poëzie weinig overeenkomsten had, dat met mijn eigen poëzie slechts vage contacten leek te onderhouden, maar waarin ik goed de wel; wist te vinden. Wat deed ik nu met al die films die ik bekeken had? Een paar ervan had ik schitterend gevonden, zoals Alien, Blade Runner, zooi. A Space Odyssey, Solaris. Verder had ik wat interessante mislukkingen (Logan's Run, Dark City) gezien, wat ergerlijke draken van successen (alles van de hand van Steven Spielberg (Close Encounters of the Third Kind E.T.) en George Lucas (Star Wars,) Pretentieuze nonsens (Soylent Green, Silent Running), één briljante parodie (Dark Star) en talloze, talloze films die ik al vergeten was vóór ik ze weer bij de videotheek had ingeleverd. Maar niets bracht me ertoe de basis van het gedicht te wijzigen: een episodische structuur, van een ruimteschip dat de ene na de andere planeet bezoekt de ene soort wezens na de andere ontmoet. Toen ik de openingstekst van Star Trek weer eens hoorde moest ik toegeven, dat dat precies de opdracht was van Exorbitans: to explore strange new worlds to seek out new life and new civilizations, to boldly go where no man has gone before!. Of, zoals het in de eerste strofe van het gedicht staat: Exorbitans is haar naam, want zij zal buiten / elke bekende baan het heelal ontsluiten. Kennelijk was mijn fantasie helemaal niet zo exorbitant. Sciencefiction lijkt op de stad waarover ik soms droom. Als ik door de straten loop herken ik huizen, een winkeltje in een souterrain waar je, zo weet ik, stripboeken kan kopen, maar ik ga er niet binnen. Ik ben er al een keer te vaak geweest, de vorige keer ben ik er wakker geworden. Ik herken een loopbrug, die ik overga. Aan het einde van de loopbrug bevindt zich niet de school die ik er verwacht en waarin ik ooit heb rondgelopen, maar een ziekenhuis

84 66 waarin ik vreselijk verdwaal. Of ik loop lange straten af op zoek naar een café waar iemand op me wacht maar dat ik niet vind. Zo verken ik elke keer dezelfde, steeds veranderende stad. In de meeste sciencehctionfilms, in de meeste series is alles hekend, alleen in een andere volgorde. Aan het einde van die gang moet de brug van het ruimteschip zijn. Maar als je er binnenkomt staan er andere mensen aan de panelen, en blijkt de boordcomputer in plaats van een mechanische vaderlijke stem een hoge vrouwenstem met een spottende ondertoon te hebben. En de buitenaardse bondgenoot van dienst heeft geen spitse oren maar gele ogen. Het soort monsters dat huist op de volgende planeet heb je al eerder gezien, maar ze nestelen zich dit keer niet in de buikholte ze wonen in metalen gebouwen en spreken een steriel soort Engels. De beperktheid van de menselijke fantasie begon me steeds meer te boeien. Sciencefiction, een schijnbaar onbegrensd genre, dat, ondersteund door vrijwel onbegrensde fondsen de onbegrensde mogelijkheden van de fantasie zou kunnen vormgeven, biedt ons steeds weer dezelfde gezagvoerder, dezelfde meteorietenstorm, dezelfde laserwapens. Vooral de eenvormigheid van de buitenaardse wezens vond ik opmerkelijk, want in dat opzicht gaat het ruimte-epos denk ik over het onbekende, het bezweren en kanaliseren van onze angst voor het onbekende. Vrijwel geen van de buitenaardse rassen wijkt af van de basisopbouw van de mens: de slechtere hebben wat dierlijker trekken en grommen, de hogere zijn kaal glimmend en geslachtsloos, hebben rotere ogen en zijn vrijwel zonder uitzondering telepathisch, maar een andere opbouw van het lichaam of van de communicatie kunnen we ons kennelijk niet voorstellen. Waarschijnlijk willen we ons het onbekende niet voorstellen, omdat we het te onbekend vinden. We vinden het geruststellend dat, als we ons het onbekende proberen voor te stellen, het ons niet lukt. Want als we het ons niet kunnen voorstellen, dan zal het er ook wel niet zijn. Ik wilde met Exorbitans laten zien waar menselijke fantasie toe in staat was, maar tegelijkertijd werd de beperktheid van die fantasie thema van het gedicht. De buitenaardse wezens kregen soms menselijke trekken ( Wat op zijn hoofd lijkt hangt tussen zijn benen, terwijl zijn bloemvagijn over zijn schouders bilt. ), maar vertoonden even vaak opvallende gelijkenissen met cultuurproducten die we juist vanwege hun banaliteit niet in de ruimte verwachten, zoals bowlingballen en lavalampen. Als de bemanning van Exorbitans zich tot hen richt begrijpen ze niet alleen wat hun gevraagd wordt, maar delen zonder enige terughoudendheid hun geschiedenis en levensvisie mee: Wil zijn de scheppers Semiurg, Hemiurg en Demiurg. / De chaos was na een bloedrode baaierd waarin / vuur zonder vingers laaide door stof zonder huls / toen wij er al naar geschikte materialen / rondkeken, maar niets bood weerstand aan onze hand / tot we - wat is er vindingrijker dan wanhoop - / de leegte zelf te lijf gingen met onze hamers. // De flinters en schilfers die we lossloegen krulden / we om en om over hun dimensies / tot ze de drie intieme openingen omhulden / van het zijnde, met zevenvoudig gepantserd niets, / waarna we hen één voor één in trilling brachten / en op elkaar afstemden met vijl en

85 67 tang / en toen de deeltjes schiepen uit hun lied, geheel volgens de laatste versies van de snaartheorie. Is dit een poging om de fantasie van het scheppingsverhaal aan te passen aan moderne wetenschappelijke theorieën? Is de spaartheorie niet net zo goed een poging om de werkelijkheid te beschrijven volgens de menselijke fantasie? Ik ontwierp wezens die bestaan uit vierkante vliezen, die in het binnenste van een gasplaneet hun geheel eigen evolutie doormaken door zich in steeds ingewikkelder patronen te schikken, maar wel op basis van de patronen van origami: Andere vliezen hebben zich gevouwen / in gedaanten die hun wendbaarheid vergroten: / ze hebben hun draagvlak overlangs vernauwd / en deinen ons voorbij in de vorm van een bootje / of plooien in elkaar op hun diagonalen, / slaan hun vleugels uit, hun punten omlaag / en glijden als kraanvogels langs ons heen naar voren. Het weelderige uiterlijk van twee wezens die hun bestaan slijten als tweedimensionaal membraan van een bel, wordt omschreven in weliswaar extravagante, juist daardoor strikt aardse termen: Babylonische tempelkostuums, velouren / Byzantijns gekleurde stoffen die / ze binnenste buiten loeren om met de voering / te pronken, vierentwintigkaraats Azteekse sieraden, / minstens twee Griekse hoofden, veertien / Thaise handjes, alles om te compenseren / dat ze niets zijn dan een gebrek aan diepgang. Maar hoeveel materiaal ik indirect ook aan sciencefiction te danken had, ik kon niet meer beweren dat een sciencefictiongedicht een grotere kans had om een modern gedicht te worden. Was het desondanks een modern gedicht geworden? Ik zou de vraag niet stellen als ik hem niet positief kon beantwoorden, volgens mijn begrip van modern, dat zich als volgt laat samenvatten: Afschaffing van het ego: het individu is niet zo belangrijk als het graag denkt, niet zo uniek als het graag denkt. Ik wilde onderzoeken inm hoeverre het mogelijk was te schrijven vanuit collectieven, groepen in hoeverre ik de invulling van persoonlijke karakters kon weglaten. In Exorbitans zijn de verschillende bemanningsleden geschetst met slechts marginale trekken; hun reacties op hun avonturen worden standaard aangegeven met binnenrijm, zoals: Rolfo maakt zich zorgen om de verschroeiende dosis / van Zarks hallucinaties, die zelf meer last van aangebrande / halitosis heeft, Mim ziet het vooral als een catharsis. / maar voor Brand is het de basis van nieuwe dromen. Hun zielenroerselen zijn resoluut ondergeschikt gemaakt aan de vorm. Vrijwel alle buitenaardse wezens spreken in de wijvorm, als collectief. Omhelzing van de materiële wereld: alles is spul, het lichaam is spul, ideeën zijn spul, licht is spul. Spul werkt in op spul. Er is geen verschil, geen grens tussen lichaam en ziel, idee en materie. De wezens die Exorbitans op haar reizen tegenkomt worden gedefinieerd door hun fysieke omstandigheden. Als, zoals in het hierbij gepubliceerde fragment, hun gedachten, of hun superego of hoe men het ook wil beschrijven, in de

86 vrucht van een plant zetelen, dan bepaalt dat wie ze zijn en hoe ze leven. Hieronder valt ook

87 68 een fascinatie met technologie, met natuurwetenschappen en de mystiek die daarbij hoort. Vorm boven inhoud: een gedicht is in eerste instantie een gedicht, zoals een film in eerste instantie een film is: de wetten van het gedicht of de film bepalen wat erin kan en wat niet. Dit leidt tot een nadruk op structurerende elementen, retorische kunstgrepen, en houdt het afwijzen van realistische pretenties in. Exorbitans heeft een nadrukkelijke strofestructuur, die de suggestie wekt dat het hele universum, hoe divers het soms ook lijkt, feitelijk eenvormig is en dat welke vreemde avonturen zich ook aandienen, alles na zeven regels van elk vijf heffingen keurig op het klinkerrijm terechtkomt. Het zal meteen duidelijk zijn dat deze tot op zekere hoogte willekeurige indeling van mijn begrip van modern sterk van elkaar afhankelijke elementen oplevert, die al snel in elkaar overlopen. Mijn begrip van wat modern is staat natuurlijk niet op zichzelf. Het is niet ontleend aan poëzie, het is evenmin ontleend aan sciencefictionfilms. Het komt uit andere films, films die mij, of ik ze nu goed of slecht vind, modern lijken. Films die nieuw, afwijkend en anders zijn, die me jaloers maken. In Being John Malkovich valt niet meer te bepalen wat wanneer, en hoe vaak een individu is. Persoonlijke problemen zijn slechts motorolie voor de plot, die zwelgt in zijn eigen belachelijkheid. In één sequentie, waarin de twee mensen elkaar achterna zitten door het onderbewuste van John Malkovich worden ongeveer alle clichés van de psychologie op de hak genomen. In The Matrix hebben mensen geen persoonlijkheid, hoogstens een roeping. Bij Fear and Loathing in Las Vegas is het vrijwel onmogelijk om een persoonlijke band met de hoofdpersonen op te bouwen, die slechts zeer latent eigenschappen vertonen die we traditioneel een persoonlijkheid zouden noemen (de speelstijl is grof onrealistisch, slechts hier en daar wordt een kanttekening gemaakt die we als karakteropbouw zouden kunnen ervaren). In Pulp Fiction, met zijn nadrukkelijk retorische tussentitels, wordt de volgorde waarin verhalen worden verteld bepaald door welk verhaal volgens de regisseur een mooie afronding van zijn film oplevert, niet door chronologie, moraal of catharsis. Maar vooral in de films van David Cronenberg, zoals Videodrome, Dead Ringers en Naked Lunch, waarin fysieke wereld en ideeën niet meer van elkaar te onderscheiden zijn, waarin concepten nieuwe openingen in lichamen vormen, waarin nieuwe organen een andere levensopvatting inhouden, waarin het technologisch aangevulde lichaam een nieuw soort mens oplevert. Deze films geven mij het idee dat mijn begrip van modern niet slechts een vorm van verabsolutering van eigen beginselen is maar wel degelijk buiten mij bestaat. Voor het einde van het gedicht heb ik een cliché uit het ruimte-epos gebruikt waartegen ik me lang verzet heb, maar dat uiteindelijk onweerstaanbaar bleek. Wanneer een ruimteschip een zwart gat signaleert, dan verdwijnt het daar altijd in, vrijwillig of onvrijwillig. Ook Exorbitans kan de verleiding niet weerstaan een onbekend nieuw universum te betreden. Zoveel dichters proberen het onnoembare te beschrijven dat ik vond dat ik ook een poging moest wagen. En daarmee heeft het gedicht na 1200 regels een even onherroepelijk als open einde gekregen.

88 69 Exorbitans (fragment) Wanneer we wakker worden uit de omarming van ongrijpbare dromen en taai plastic zien we door het raam dat Exorbitans ons naar een nieuw onderzoeksobject heeft gebracht: een kleine met pokken en korsten bezette planeet, ondergelopen met modderige plassen, waarop wellicht leven valt te ontdekken. Met schuin tegen elkaar in wiekende rotors plaatst het schip ons precies op een puisterige heuvel en meet of de lucht hier geschikt is voor onze soort. Een minuut later zetten we onze neusvleugels wijdopen voor de zware geur van schimmels stilstaand water en welig gistend bezinksel. De bodem is van ongedierte poreus. Behoedzaam voor valkuilen en drijfzand dalen we af naar een vallei waar de stank haast ondragelijk wordt en stuiten daar op een belangwekkende plant. Door een fistel, tussen brede, stompe bladeren die het steeds koelte toewuiven steekt een bosje stamperachtige vruchten naar buiten: harde gladde stelen, bekroond met een knop. Zark kan zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en plukt één van de knotsen die makkelijk loslaat. Hij ruikt eraan, hij knijpt er voorzichtig in. Zijn handen trillen, zijn ogen lichten op en dan, tot onze schrik, zet hij zijn tanden in de dunne korst die openbarst. Hij kauwt. Het gele sap lekt uit zijn mond. Zarks bewustzijn raakt bekneld tussen een zompige woekering van onbekende indrukken. Beelden en ideeën strikken zich in lussen om de hem vertrouwde zieleninhoud. De aanvankelijke wellust op zijn gelaat maakt voor een asgrauw getinte afschuw plaats. Uit zijn mond walmt schroeflucht. Zijn huid schilfert.

89 70 De grond begint te beven als hij hem raakt en ijselijke kreten stuiteren aan van over de horizon. Uit holen en gangen komen wezentjes vandaan die zich voortbewegen op de stootkracht van hun buikjes, een verplaatsingswijze waarin ze grote nauwkeurigheid hebben bereikt. Ze leggen om de plant een strak kordon. Hun kogelronde, zelfs in stilstand nog licht op en neer verende lijfjes vertonen slechts één uitstulpsel: een dunne wervelkolom, waarop een bol draait die dienst doet als hoofd. Daarin is een wijde mond uitgespaard die ze voortdurend open laten staan, want vanuit hun keelopening tuurt hun dofgrijs oog. Het gros verwelkomt ons op een monotoon dreinen dat we interpreteren als rouwbeklag, terwijl het gremium ons meewarig bekijkt en daarbij met zijn bittere adem bewasemt. Brand biedt hun onze excuses aan, zegt niet te begrijpen wat we hebben misdaan en vraagt hen naar de betekenis van de plant. Dit is wat wij noemen onze teugel. Met de vrucht van deze plant beheersen we ons lichaam. Aan het eind van de jeugd, als het uit zijn schulp komt en voor het eerst in beweging schiet, splitsen we het kwiek een teugel in één van de drie openingen die we allen hebben in ons achterdeel. Anders zou het zonder enige remming in het rond gaan bonken, tegen alles opbotsen, overal zijn beet in zetten en schade toebrengen aan zichzelf en anderen. De teugel geeft het lichaam kader en doel

90 71 en rust en helderheid zodat het zijn doen en laten met enig overleg kan afwegen. Het lichaam is daarmee niet zonder fouten. Het kan zich goed vergissen oed vergissen of moedwillig een andere richting dan zijn teugel houden. De wrijving tussen de teugel en het lichaam maakt dat onze opening een rode drek afscheidt die eenmaal droog, het contact belemmert zodat het lichaam terugvalt op eigen wil. Onze intieme hygiëne is dan ook een delicate zaak, omdat daarbij al onze innerlijke strubbelingen naar buiten komen maar we ons niet zelfstandig kunnen reinigen. De wederzijdse teugelwassing geschiedt alleen op maanloze nachten, als niemand kan zien hoe het water rood kleurt en schuimt van spijt. Onze anatomie kent vele toepassingen. Zo vergaderen voor ons hoogste orgaan de teugels van onze drie zoenheren om beurten in één hunner lichamen terwijl de anderen vastgebonden toekijken hoe het de extase der beslissing bereikt. Bij reine teugels wordt het tot wet verklaard. Als er een lichaam sterft verdelen we de teugel gelijkelijk onder de nabestaanden. Tijdens de gewijde verbranding eten ze die gezamenlijk op en proeven zo aan de gedachten die hun geliefde dreven. Dit is niet ongevaarlijk want wie te veel eet kan het zoals uw reisgenoot vergaan.

91 72 Dan kijken we naar Zark, die geblakerd en verstijfd op de grond ligt na te smeulen en nederig op onze knieën vragen we de wezens om tegengif voor de teugel. Ze vertellen ons dat er niets tegen helpt en dat alleen het verloop van de tijd zelf bepaalt of het juichen wordt of heugen. Pas wanneer we hen onze voorraad bananen aanbieden in ruil voor de verloren vrucht tonen ze zich iets meer met Zark begaan. Terwijl de meesten hun lichaamsholten vullen met onze geschenken en daaraan zelfs enige nieuwe gedachten lijken te ontlenen, geven anderen hem de eerste hulp. Sissend en PoPPend blazen ze de as van zijn schildpaddenkorst en kloppen hem onderwijl met hun rondingen de schubben af Hun soppend slijm dat vrijwel onmiddellijk stolt smeren ze eerst gelijkmatig over hem uit en trekken het hem dan in één ruk van zijn huid. Naakt komt hij tevoorschijn, blakend en rozig en knippert met zijn ogen en hoest eens flink. Dan is de tijd voor afscheid weer gekomen. We wensen hen veel teugelvreugd en stappen in. Rolfo maakt zich zorgen om de verschroeiende dosis van Zarks hallucinaties, die zelf meer last van aangebrande halitosis heeft, Mim ziet het vooral als een catharsis maar voor Brand is het de basis van nieuwe dromen.

92 73 Frans-Willem Korsten De dood van Jezus Christus (bis) of de opgeloste auteur Het was zowel geestig als onfortuinlijk dat Roland Barthes eind jaren zestig de auteur dood verklaarde om de lezer het leven te geven. Misschien had hij er beter aan gedaan om zijn program te vangen onder de frase de geboorte van de lezer, ware het niet dat sinds jaar en dag dood-door-aanval (theoretisch of fictie) in onze cultuur sappiger wordt gevonden dan geboortedoor-tekst. Het onfortuinlijke effect was dat na de doodverklaring van de auteur laatstgenoemde keer op keer uit zijn graftombe oprees, daaruit getrokken door mensen die snakten naar de woorden van een leidsman (m/v), of door mensen die het verlangen koesterden dat er uiteindelijk toch iets over moest blijven dat echt en authentiek was (de mening van de echte auteur). Het volstaat om een aantal weken lang de vrijdag- en zaterdagbijlagen van de kranten (kwaliteit en mindere kwaliteit) bij te houden om te zien hoe keer op keer de doeken worden opgehaald voor een auteur die zwierig zijn doodskleed afgooit als was hij een combinatie van Lazarus en de goochelaar Ravioli Rastelli. Mensen willen niet zozeer bedrogen worden, als wel een herkenbaar gezicht zien (Ik heb die magiër Rastelli vaak genoeg naar me zien kijken vanuit zijn affiche: een man met een zwarte ringbaard en golvend zwart haar - van wie ik overigens niet zeker weet dat hij Rastelli laat staan Ravioli, heet.) Heb ik met min Rastelli-vergelijking gezegd dat de hedendaagse auteur deel uit maakt van het variété? Dat hij de kost verdient in een reizend circus? Meer schmink is dan smoel? Ja. De hedendaagse auteur is interaal onderdeel van de grote menin enfabriek waarin met glitter, glans en bravoure zonder valnet (maar met onzichtbare zekering) het publiek wordt vermaakt. Hij of zij is Joost Zwagerman die zomerasten interviewt voor de VPRO-televisie (toegegeven, Joost deed dat heel goed in de zomer van 2003), Joost Zwagerman die gastlessen geeft aan de Leidse universiteit, Joost Zwagerman die een column schrijft (in NRC Handelsblad) oost Zwagerman die jurylid is bij de intelligentiequiz van BNN, Joost Zwagerman die zijn mening geeft over de oorlog in Irak vrouwenbesnijdenis en vogelpest bij Barend & Van Dorp, Joost Zwagerman die een nieuwe roman schrijft (of zijn columns heeft gebundeld), Joost Zwagerman die een dure conferentie opsiert, Joost Zwagerman die een ontroerend egodocument schrijft over zijn jong gestorven kind (of was dat iemand anders?), Joost Zwagerman die op aquarelleercursus gaat om eens te kijken hoe dat is (nee, wacht, dat was Ronald Giphart voor Utrecht regio-tv), of Joost Zwagerman die een column schrijft over een collega die een column schrijft over een politicus die naar de hoeren gaat (what else is new?). De hedendaagse auteur lijkt op de vroegere auteur als een goochelaar a een Keltische druïde. Niet dat druïden meer zuiver op de graad waren, of intelligenter, of authentieker. Hun rol in het maatschappelijk krachtenveld was wel een andere. Het is niet dat Vir inia Woolf, of Victor

93 74 Hugo, of Rabelais meer waarachtige representanten van de intelligentsia waren. Zij zaten alleen minder gevangen in een alles overkoepelende spektakelmaatschappij (die een mediale vertolking is van een economisch systeem dat niet meer adequaat aangeduid kan worden als kapitalistisch - maar hoe wel?). De hedendaagse auteur is, kort gezegd, qua constitutie niet minder dan zijn of haar voorganger uit eerdere eeuwen, maar ook niet meer of minder dan een willekeurige passant - mens van de straat. Daar is niets mis mee. De vraag is: heeft het toekomst? Natuurlijk heeft het toekomst. Er zullen steeds meer Joosten, Ronalden en Heleens komen (en ook steeds meer mensen van de straat). Als ze niet op anuarelleercursus gaan, dan doen ze een cursus diepzeeduiken of professioneel pijpen. De vraag is of het interessante kunst oplevert. Ik bedoel kunst die meer is dan een concept, die meer is dan direct duidbare en dus onschadelijke ironie. Voor die kunst zullen we in de toekomst niet bij de individuele auteur moeten aankloppen, maar bij collectieven. Vooraleer ik daartoe kom, dient de vraag beantwoord waarom het gemene publiek toch zo hangt aan die individuele auteur. Het moet meer zijn dan een romantische beviogenheid. Ware auteurs Ik kijk naar Stalker (1979) van Andrej Tarkovski. Ergens halverwege komt een van de kinderen uit bed ( ik heb een bloedneus, verkouden dan krijg je dat). Ik laat even goed doorsnuiten houd de zakdoek op de neus, en denk ondertussen: zou het niet goed zijn als het verlangen naar een leidsman (-vrouw) op een of andere manier definitief bij het vuilnis zou kunnen worden gezet? Zodat we nog wel - als de boterbloem, als de nachtegaal of het fruitvliegje - zouden streven naar iets - naar het licht, een extra triller aan de riedel, suiker - maar enkel omdat het uit ons lichaam voortkwam. In plaats daarvan blijven we hanen in ons verlangen naar de figuur die alles zal helpen oplossen, die de deken over ons heen slaat, de raadsels van het leven voor ons duidt. Het is dit verlangen - met alle snakkerigheid en snikkerigheid van dien, met het virtueel dan wel concreet stalken van de ander - dat de icoon van de individuele kunstenaar zo hardnekkig in stand houdt. En de doodverklaring van de auteur helpt niks, want dat leidt enkel tot een ondergedoken verlangen. Ik weet dat we niet over de auteur kunnen praten, dus laten we de auteur tussen aanhalingstekens zetten. Nu, dan zétten we hem of haar tussen aanhalingstekens. Het verlangen blijft. Twintig jaar geleden zag ik de film Stalker voor de eerste keer. Tarkovski zelf is inmiddels dood (gestorven aan longkanker, geloof ik). Als kunstenaar was hij degene die, in de woorden van collega filmmaker Ingmar Ber man dat gebied van de verbeelding had weten binnen te gaan waar geen van de anderen had weten te komen. En zie: daar heb je het weer. Stalker gáát niet alleen over een Gids die de Geleerde en de Schrijver meeneemt naar het verboden gebied; volgens Berbgman is het ook de Individuele Kunstenaar die ons het verboden, het eigenlijk onbereikbare maar toch net aanraakbare gebied in loodst. Die gebieden bestaan wel (van het niet meer zegbare maar wel aanvoelbare, het ons overstijgende maar nog net aann ons rakende - het sublieme bedoel ik). Maar dat de individuele

94 75 kunstenaar ons daar brengt, is inmiddels zowel achterhaald als een bijna niet te verpulveren beeld. (Wie van Tarkovski De verzegelde tijd uit 1985 leest, weet overigens dat het niet gaat om een mysterieus proces of om de capaciteit tot het krijgen van diepe inzichten. Het is een vorm van technisch denken die Tarkovski simpelweg langer dan anderen wist vol te houden. Hij geeft een voorbeeld uit Andrej Roebljev (1966) waarin een (middeleeuwse) man zijn hele leven heeft verlangd te kunnen vliegen. In het scenario staat dat de man met aangebonden vleugels op de kerktoren klimt, omlaag springt en te pletter valt. Maar zegt Tarkovski terecht de tragiek van deze vlucht wordt door de symboliek uitgehold omdat wij de val direct en primair associëren met een cliché. Cliché, dat is: het ter aarde storten van Icarus; hoogmoed komt voor de val, hoogvliegers zijn doodvliegers; wie hoog vliegt, kan diep vallen. Dus, vervolgt Tarkovski we hebben lange tijd naar een manier gezocht om de symboliek [...] af te breken en kwamen uiteindelijk tot de conclusie dat de bron van het kwaad juist school in de vleugels. Om de toespeling op Icarus te elimineren, bedachten we een luchtballon een absurde, uit huiden touwen en lappen gemaakte ballon (p. 75). Wie de beelden in Andrej Roebljev ziet kan het beamen: dit is een onvermoede nieuwe, krachtige, clichés openbrekende verbeelding. Maar nota bene: is het de verbeelding van Tarkovski solo? Nee, van we - en dat is geen pluralis majestatis). Het was toeval, Stalker kijken. Ik zocht er eigenlijk een plek voor in de least - niet voor deze dvd alleen, maar voor die al te lang op de grond buizende stapel dvd's en nieuwe boeken - en bleek zodoende gedwongen tot het ruimen van de kast. Ik heb beslist enkele jaren terug: er komt geen boekenkast meer bij, dit zijn de meters. De eerste keer was het een vileine vreugde om te kuisen (Brouwers, nu heb je lang genoeg dik staan wezen in mijn kast. Ruyslinck tabee. Omhooggevallen meneer Lévy - móést je lezen, over de eerste grote keizer van China - hop in de weekendtas). De eerste keer ging het snel. De tweede keer werd het proces al wat trager. Nu begint het kiezen een blokkade te worden. Ik wil niet langer zomaar iets kwijt, en mijn geliefde ook niet. Er klinkt een andere stem: Dat wordt stoppen met kopen, Dirk! Herlezen, of voor het eerst lezen; ik zie nogal wat ongekreukte ruggen. (Dirk is de standaardnaam in de familie voor iedereen die gemaand of aangespoord moet worden - waarom het Dirk moet zijn, mag Joost weten.) Ik vrees het ruimen, ik treuzel, leg Stalker apart om vanavond te bekijken. Ik pak een bundel van Gore Vidal (begonnen bij het eind de auteurs op VWXYZ ). Even iets anders doen. Uitstel. Afstel. Vidals Pink Triangle & Yellow Star is een verzameling essays uit de periode Ik herlees Who Makes the Movies? gedateerd op 25 november 1976: Forty-nine years ago last October Al Jolson not only filled with hideous song the sound track of a film called The Jazz Singer, he also spoke. With the words You ain't heard nnothir yet (surely the most menacing line in the history of world drama), the age of the screen-director

95 76 came to an end and the age of the screenwriter began. (p. 169) Was Al Jolson niet die zingende minstreel, die met zwarte schoensmeer op zijn gezicht en idioot breed opgemaakte lippen een farce maakte van zowel witte als zwarte jazz-zangers? Gore Vidal (leeft hij nog? - opzoeken) is een Amerikaanse, soepel schrijvende essayist en historicus (die als jonge beau deel uitmaakte van de Kennedy Clan). Hij kent zijn klassieken en weet dus dat Virginia Woolf het modernisme in haar Mr. Bennett and Mrs. Brown 1924 liet beginnen in de decembermaand van Daar speelt hij mee wanneer hij in de oktobermaand van 1927 de geschiedenis van de film van een nieuw begin voorziet, al heeft Vidal, historisch gezien, wel een beter punt dan Woolf. De uitvinding van de geluidsfilm was een concreet breekpunt. Vidal concludeert op basis van dat gegeven dat de era van regisseurs voorbij was en die van de scenarioschrijvers begon. De regisseur in de moderne film, zegt Vidal is inwisselbaar. Er lopen duizenden mensen op de studiovloer die technisch hetzelfde kunnen (of beter kunnen) dan de regisseur. Maar, there is no film without a written script. Nu, dat is de frase van een schrijver, een man van het woord, die de korte geschiedenis van de Kennedy's in het Witte Huis schetste met de metafoor Camelot en daarbij dacht aan de verhalen op schrift over Arthur en Guinevere (met al die overspelplegers en verkrachters die de geschiedenis ingingen als verdedigers van het recht en zoekers naar de graal). Wanneer Vidal de regisseur bestempelt als that technician-hustler (die techniekhoer) voegt hij er spottend en denigrerend aan toe a.k.a. auteur du cinéma. Zodoende reproduceert hij, zoals zo vaak bijna onopgemerkt, de millennia oude dichotomie tussen woord en beeld. Het woord is de drager van waarheid, het woord bevat het authentieke, het zinnige en echte. Het beeld is het bedrieglijke, de afgod in plaats van God. Het is niet direct betekenisvol, of in ieder geval niet diep betekenisvol. Vidal lijkt hier een van de reactionaire zielen (George Steiner is er ook zo een) die niet ophielden te zemelen dat de geletterdheid verdronk in een platte plas van beelden. Voor hen is het denken in beelden een techniek, niet een kunst. Belichting is een ambacht, niet een vorm van schilderen. Camera lens en gevoelige plaat zijn vergelijkbaar met de onderdelen van een automotor. De beeldenmaker is een hoer die zichzelf quasi-chic courtisane noemt. Interessanter dan dit reactionaire aspect van Vidals tekst is de implicatie van zijn simpele vraag: wie maakt de films? Opvallend is dat bij films op dvd vaak het meest simpele blaadje met informatie over de makers ontbreekt (de zogenoemde extended version van Lord of the Ring I bevat vier schijfjes, en, hoera, een informatiefolder waarop staat wat er op de schijfjes staat!). Op de zijkant van de dvd staat de titel van de film, maar niet de maker (hoe zetten we dat in de kast?). Bestudeer de aftitelingsrol van Lord of the Rings en het is duidelijk dat niet Peter Jackson Lord of the Rings maakte. Toch zegt men dat. Vidal verklaart waarom, aan het slot van zijn essay:

96 77 Since the talking movie is closest in form to the novel [...] it strikes me that the rising literary generation might think of the movies as, peculiarly, their kind of novel, to be created by them in collaboration with technicians but without the interference of the Director, that hustler-plagiarist who has for twenty years dominated and exploited and (occasionally) enhanced an art form still in search of its true authors. (p. 187) Kijk eens, de regisseur: niet alleen meer een hoer, maar een plagiërende hoer, en een tiran, en een uitbuiter die alleen bij toeval een enkele keer de kunst een beetje kan verheffen. Blijkbaar zoekt de filmkunst naar haar werkelijke auteurs en de man van woorden schrijft dat die gevonden zal worden in de nieuwe generatie literatoren. Los even van dat punt is de gedachte van Vidal nog steeds dat er uiteindelijk een genie heerst over het slagen van een artistiek product. Het lijkt wel of Ronald Giphart deze Vidal heeft zitten lezen en na de teleurstellende eerste verfilming van een van zijn boeken toen maar besloot dat hij bij Phileine zegt sorry de handen stevig aan de knoppen zou houden. Het resultaat? Niemand weet wie de regisseur is van die film, en het is dan ook geen goede film. Misschien is ie vermakelijk. Het is in ieder geval, dat dient gezegd, god zij dank niet een verfilmd boek (die vloek van de Nederlandse filmindustrie: Als twee druppels water Pastorale, Een vlucht regenwulpen, Left Luggage, De ontdekking van de hemel - opmerkelijk trouwens dat iemand die schilder is - Jeroen Krabbé - zo plat beeldend denkt). Maar Phileine zegt sorry is filmisch gezien geen interessant kunstwerk. blijft geen beeld van hangen. Het is een film van een man van woorden, gemaakt op basis van een uit woorden opgebouwde plot.) Waar was ik? bij het slotakkoord van Vidal waaruit luid diens verlangen spreekt naar de man of letters, het grote genie. Dat verlangen geldt nog steeds, ook voor de gemiddelde filmgenieter. Een genie is, zeg maar, Peter Jackson. Als die zijn Oscar krijgt hoop ik dat ze een duplicaat hebben voor zijn vrouw want Jacksons genie hangt voor een groot deel aan haar tank. En het gaat niet om haar alleen. De fantastische verbeelding van het hoek was alleen mogelijk dankzij geavanceerde techniek en technici. Dankzij de mogelijkheid animatie onzichtbaar te laten vervloeien met werkelijke beelden, dankzij gecomputeriseerde landschappen, gebouwen en steden. Paarden werden met elektrodes behangen waardoor men ze op het doek alles kon laten doen waar een gewoon paard slechts van kan dromen. Gollem was eigenlijk een acteur in een blauw pak zodat hij later kon worden ingevuld als de mengeling van verschrompelde oude Muppet en kwaadaardige witte kikker. Mensen als u en ik zien er uit als dwergen. Techniek, techniek. Dus: wie maaleten deze film? Vidal zegt nog, eind jaren zeventig van de twintigste eeuw: eigenlijk de scenarioschrijver (nou vooruit: samen met de technici). Tarkovski zegt nog, in diezelfde tijd: Het wordt overigens steeds moeilijker het aandeel van de regisseur van dat van de scenarioschrijver te onderscheiden, maar hij voegt er onmiddellijk aan toe dat werkelijke genieën regisseurs zijn die zelf scenario's schrijven. of scenaristen die gaan

97 78 regisseren (ook bij hem: true authors, waarvan hij er zelf een is...). Inmiddels is het duidelijk wie de films maken: teams, collectieven, die synecdochisch worden samengevat met de naam van een figuur: de regisseur. De film heeft meer dan welk ander medium (de architectuur uitgezonderd, maar ook daar pas in de laatste decennia), de conceptualisering van de kunstenaar veranderd, en geeft zonder enige twijfel aan wat er in de toekomst staat te gebeuren. De auteur als betekenissturende instantie mag door Barthes al veertig jaar geleden dood zijn verklaard, de schrijver als individuele figuur bleef springlevend (hoe oud is die Mulisch nu al niet?). Dat gaat veranderen. De toekomst is aan de opgeloste schrijver. Het collectief, eerder dan de doodverklaarde auteur, gaat misschien - eindelijk - de nekslag betekenen voor het verlangen naar een Gids wel aardig trouwens dat in Lord of the Rings die lelijke Gollem een gids is= en een onbetrouwbare ook - goed idee om iedere Gids voortaan Gollem te noemen?). Klopt het trouwens dat die Gids met een grote G gebaard is door de romantiek en in die relatief korte periode met zo'n wondermiddel is grootgebracht dat hij tot op heden leeft? Was er ooit een auteur? De traditionele opvatting is dat we het beeld van de individuele Kunstenaar en van het artistieke genie te danken hebben aan de Romantiek. Die opvatting contrasteert met het nog steeds in schoolboeken en wetenschappelijke studies heersende beeld dat, bijvoorbeeld, de middeleeuwse maker vooral anoniem was omdat kunst toen een individuele aangelegenheid was maar gemeenschapskunst. Nu, dan zijn hedendaagse graffitikunstenaars teken voor het feit dat eind twintigste en begin eenentwintigste eeuw de kunst opnieuw gemeenschapskunst is geworden. Want wie kent die bij naam? Slechts een clubje ingewijden weet wie er achter al die pseudoniemen en afkortingen schuilgaan - en dan mag je nog hopen dat men ze niet verwart met house-diskjockeys. Hun kunst is kunst van de gemeenschap: op straat gemaakt, op straat te zien. Maar middeleeuwse kunstenaars waren helemaal niet anoniem, net zomin als Freekk de Jonge anoniem zou zijn wanneer al zijn werk níet was vastgelegd op boeken, video's, dud's en cd's. De middeleeuwse gemeenschap was klein, iedereen wist wie de bard was, de meester, verteller of smid. Die gemeenschap was klein in vergelijking met die van nu. Maar wij hebben om onze wereld klein te maken (misschien wel kleiner dan die van de Middeleeuwen) de huiskamerhulpstukken van buurttelevisie en radio, regiotelevisie, landelijke televisie en dat alles tot de SBS-de macht. Stel dat wij niet de vastleg- en archiveerwoede zouden hebben die we nu hebben. En stel dat men over vijfhonderd jaar de volgende tekst vond: De glimlach van een kind Doet je beseffen dat je leeft. De glimlach van een kind

98 Dat nog een leven voor zich heeft Zou men zeggen: Ontroerend simpele tekst, Een meesterwerkje, Niet ondertekend of wat ook: anoniem, De kunstenaar was niet zo

99 79 belangrijk, als individu, toen. Het ging om de gemeenschap, Iedereen kende elkaar: van de radio en de televisie. Maar wij weten: Het was de beroemde Willy Alberti, sufferds! (Hoewel: wie componeerde dat nummer eigenlijk en wie schreef de tekst?) Dan komen in de Middeleeuwen de schrijvers, die net als hun orale voorgangers zichzelf bekend willen weten. Net als hun orale voorgangers zeggen ze: Kijk eens hoe knap ik ben, Kijk eens hoe zij hebben zitten prutsen, Kijk eens op wie ik me baseer, Kijk eens wat ben ik toch een eenvoudig ambachtsman ik hoop maar dat jullie het op prijs stellen. Het verschil met hun orale voorgangers is alleen dat hun zelfpresentatie en -verkoop wordt vastgelegd. Dus concluderen onderzoekers in de negentiende en twintigste eeuw dat inn de loop van de Middeleeuwen het individu zich meer en meer aandient. Alsof Freek de Jonge trotser is dan Louis Davids. Hij is helemaal niet trotser en zich ook niet bewuster van zijn eigen individualiteit. Hij heeft misschien meer geld op de bank (dat is wel zeker, trouwens) en dankzij het feit dat alles wat hij heeft gedaan ergens is vastgelegd, lijkt hij groter, breder, luidruchtiger. Maar dat komt enkel doordat Louis in een tijd leefde dat de radio het maximum was en de film spaarzaam werd gebruikt. Bovendien is over Freek de tijd nog niet heengegaan. Wie van de hedendaagse jeugd kent de naam van Wim Kan? Of Fons Jansen? Maar neem dan de autobiografie van Benvenuto Cellini ( ). Zijn werk is toch altijd gezien als een van de eerste uitingen van het Renaissancistisch individualisme? Hmma men zou eens, bij wijze van experiment de kaft moeten vervangen en in de tekst wat data en namen moeten wijzigen. Laten we zeggen dat Benvenuto daarna een beroemd kunstenaar is die leefde van 1787 tot Geef het boek aan een expert die toevallig nooit van Cellini heeft gehoord en kijk of hij direct doorheeft dat het hier niet gaat om een Romantisch genie. Ik wil niet zeggen dat er geen historische verschillen zijn, Die zijn er en ze zijn aanzienlijk. Maar er zijn ook nogal wat historische verschillen die zijn aangedikt, geprojecteerd, gepostuleerd. Het klopt wel dat in de romantiek het beeld van de individuele, geniale kunstenaar een dikke rand krijgt. Maar het contrapunt is niet een anonieme figuur die zichzelf onbelangrijk vindt omwille van de gemeenschap. Net zomin klopt de tegenstelling dat literatoren zelfbewuster zijn dan orale vertellers. Voor zowel orale als schriftelijke vertellers en auteurs geldt dat hun personae samenraapsels zijn van teksten van anderen. De maker is een lezer en luisteraar die alle teksten die zij heeft gehoord in de processor gooit, er wat aan toevoegt en er wat afhaalt en er zodoende het hare van maakt. Aldus opgevat (en dit is een van de verbeeldingen van de auteur die eind jaren zestig, begin jaren zeventig zo overtuigendd naar voren is gebracht door mensen als Barthes, Foucault en Kristeva) is er nooit een individuele auteur geweest. Anders gezegd: de auteur is in principe een collectief en altijd al een collectief geweest. Waar komt dan toch dat zo hardnekkig in leven blijvende beeld van de individuele geniale, Gidsende auteur vandaan? Ik zeg, en ik neem Oscar Wilde als aangever, van Jezus Christus. Het kost ons hier (Nederland - West-

100 80 Europa - Noord-Amerika), geloof ik, buitengewoon veel moeite om van het model van Jezus Christus af te komen - die provocateur, verkondiger, leidsman, godenzoon, suicide-bomber avant la lettre - beeld dat tweeduizend jaar de tijd heeft gehad om in te slijten en dus niet zomaar is verdwenen. In zijn The Soul of Man under Socialism uit 1891 formuleert Wilde wat de rol moet zijn van de kunstenaar wil men kunnen komen tot een toekomstige heilstaat. Hij moet een agitator zijn. De deugdzame kunstenaar verdient misschien bewondering, in de ogen van Wilde is hij geknecht (zie Nietzsche). Het is de opstandige die blijk geeft van persoonlijkheid. En die persoonlijkheid moet worden ingezet om het dooie zootje (volk, u en ik) weer tot leven te wekken. Zet Wilde: Agitators are a set of interfering, meddling people, who come down to some perfectly contended class of the community, and sow the seeds of discontent amongst them. That is the reason why agitators are so absolutely necessary. Without them, in our incomplete state, there would be no advance to civilization. (p. 23) Het model voor deze provocerende opschudder die de mensen tot leven brengt, in letterlijke of figuurlijke zin, is Jezus Christus zo stelt Wilde. En hij heeft gelijk. Jezus Christus is het door God gegeven genie, de rare eenling, de Gids die zichzelf opoffert om het volk te laten zien hoe het werkelijk zou moeten zijn en zou kunnen zijn. Het beeld dat Wilde schetste was niet uniek, het was een beeld dat in de negentiende eeuw leefde, en dat dus veel oudere wortels had. Het zou in de twintigste eeuw vooral opnieuw belichaamd worden door politieke kunstenaars als Lenin, Hitler, Mussolini een gezelschap dat de meeste artistieke kunstenaars al snel wilden ontvluchten (alhoewel...). En nu zijn we, iets meer dan een eeuw later, in theorie op een heel andere plek. In de literaire praktijk - die van het gesprek over boeken (Michaël Zeeman!) of die van de recensies of die van de middelbare school - staat Wilde's Kunstenaar nog steeds als een levensgrote projectie op het achterscherm. ( Mag ik ophouden met cello spelen? vraagt een van mijn kinderen uit de andere kamer, ik heb al zo lang gespeeld... Ik zeg zonder ironie dat ik de tijd niet heb bijgehouden en dat hij zelf mag beslissen hoe lang hij speelt. De cellospeler vraagt het aan zijn moeder. Die antwoordt ongeveer hetzelfde. Zoon gaat nog vijf minuten door.) En nu terug naar de lijn van mijn gedachten: de Geest van de Kunstenaar, die bestaat nog. Maar niet lang meer. De opgeloste auteur Er is een praktische en een principiële reden dat de individuele auteur zich zal oplossen in een groter geheel. De praktische is dat de literatuur als onafhankelijk medium een bestaan zal gaan leiden in de marge, terwijl ze als interessante kunst zal opgaan in een kunstvorm die ik hier gebrekkig aanduid als film. Dat is een gebrekkige aanduiding omdat film het beeld (het beweend beeld) combineert met geluid, muziek,

101 gesprokenn taal, geschreven taal kleur en dat alles - in de toekomst - driedimensionaal. Toen in de Griekse oudheid, of in de Europese Middeleeuwen het schrift zich manifesteerde

102 81 naast de oratuur, was het gevolg niet de overgang van een orale maatschappij naar een schriftelijke, maar de fusie tussen het orale en het schriftelijke. In schrift kwam gesproken taal voor, schrift kon en werd nog grotendeels voorgelezen. In de oratuur werd de basis van de orale vertelling onder andere een al op schrift vastgelegd verhaal. Zo zal het ook gaan met de oratuur, de literatuur en de film. De drie zijn al gefuseerd en dat proces zal alleen maar verder doorgaan. Groepen kunstenaars zullen gaan samenwerken in die nu al bestaande maar potentieel nog niet voor een kwart gerealiseerde kunstvorm. Daarbij zal soms duidelijk zijn wie de hoofdverantwoordelijke is voor welk onderdeel maar steeds vaker zal dat onduidelijk ziljn. De totale verbeelding en verklanking is werkelijk gegroeid in samenwerking. Het kunstwerk zal ook zodanig gecompliceerd worden in technische zin dat elk individu niet meer kan doen dan bijdragen aan het totaalkunstwerk. De kunstenaar onder wiens naam we het resulterend kunstwerk gaan kennen is niet anders dan de ceo bij Philips, de synecdochische regisseur in de film, of de naam onder wie het architectenbureau bekendheid krijgt En dann is er de principiële reden. Op zoek naar voorbeelden word ik geholpen door Thomas Blondeau die me mailt met een voorstel tot het drinken van Leffe dubbels of triples (afhankelijk van het weer in combinatie met een geestrijk gesprek. Hij heeft zojuist een Italiaans schrijverscollectief geïnterviewd dat zich onder de naam Wu Ming manifesteert als was het één auteur - nooit van Wu Ming gehoord. Ik bezoek de website die Thomas me heeft gegeven en vraag om de tekst van zijn interview. Ik krijg er gratis de titel bij van een Nederlands boek dat geschreven is door twee auteurs: om en om een hoofdstuk (positief besproken door Elsbeth Etty, aldus Thomas). Ik ga naar de winkel. Het betreffende boek, van Agur Sevink & Hans van Wetering, De leverancier Vassallucci 2003, zie ook: Parmentier 12, nr. 3-4), is precies wat ik niet bedoel. Het alternerend schrijven is exemplarisch voor de meningenfabriek: Ik zeg wat. Nu mag jij wat zeggen. Dan zeg ik weer wat. Nu jij weer. Tennis op de computer. Ik luister liever naar Charles Mingus die met zijn Fables of faubus instrumentaal praat met vrienden Dolphy, Byard Jordan en Richmond, en die de dialoog laat overgaan in symfonie. Dan Wu Ming, een interessante man - of is het een vrouw? Het is niet dat de stem in de tekst opeens een collectieve stem wordt doordat de tekst door een collectief geschreven is. Dat is een vorm van het ouderwetse, biografisch denken waarin schrijver en tekst samenvallen. Het is weli zo, dat het feit dat auteurs niet meer traceerbaar zin als individuele stemmen vergaande consequenties heeft voor de manier waarop de kunstenaar zich verhoudt tot de maatschappij.

103 Door het collectief is de kunstenaar verdwenen. Het collectief kan een afscheid betekenen van het genie, van de leidsman, afscheid ook van de

104 82 interveniërende kunstenaar. En ik ze kan omdat een andere vorm nog niet zomaar, laat staan noodzakelijkerwijs, leidt tot een andere betekenisinhoud. Waarschijnlijk kan het collectief wel op een zinvolle en structurele manier inhoud geven aan het adagium van de meest radicale, meest veelzijdige en meest belangwekkende kunstenaar van de twintigste eeuw, Marcel Duchamp, dat luidt: The modern artist will go underground. Waarom zou een bepaald type kunstenaar dat willen doen, onderduiken ondergronds gaan, een anoniem bestaan leiden, of alleen nog een bestaan onder pseudoniem? (En dan niet een pseudoniem dat iedereen meteen kan ontcijferen, zoals Lucebert of Bernlef.) Het economisch, kapitalistisch of Postkapitalistisch systeem is zowel een log als een miraculeus flexibel systeem gebleken. Alles wat kunstenaars hebben geprobeerd om dit systeem te ondermijnen of te bekritiseren heeft geleid tot slechts een ding: inpassing in het systeem. Heb je net geprobeerd om een vestingschuddend kunstwerk te maken, staat het al op een vulpen. Heb je net een koe geslacht in het museum of ben je al onderdeel van een hype en moet je je teweerstellen tegen een golf van interviewers. Dali werd decoratie, Woolf werd gecanoniseerd (exclusief haar meest radicale en tot op heden meest intrigerende laatste werk), Duchamp hield dan maar op met kunst maken en hield zich de rest van zijn leven bezig met schaken. Een mogelijkheid is, inderdaad zoals Duchamp te verdwijnen als kunstmaker. De auteur zoekt dan naar een plek die door de Franse filosoof Louis Marin werd aangeduid met het begrip utopie. Hij ie. Hi doelde daarmee niet op een heilstaat in de toekomst, of op een plek hier ver vandaan in geografische zin. Hij bedoelde l'expression discursive de neutre (de talie uiting van een neutrum). Deze neutrale plek lijkt op het gat tussen tegengestelden (wat zit er tussen zwart en wit, tussen zeggen en niet-zeggen?). Het ging Marin om het moment waarop de tegenstelling bleef zweven tussen goed en slecht, zodoende een ruimte producerend in de taal die door de taal zelf niet bedwongen kon worden. Deze ruimte wordt daardoor zowel rechter als scheidsrechter voor al het overige taalgebruik en is de bron van een niet aflatende stroom aan tegenstellingen, tegenspraken, of wat Marin noemde een praktijk van fictie. De utopie is hier dus niet een concrete, in tijd en ruimte lokaliseerbare plaats en organisatie. De utopie wordt hier een gebied in het geheel aan menselijke uitingen waarop men geen greep kan krijgen. In plaats van iets te stellen, zou de auteur-kunstenaar, om dat gebied te bereiken, juist moeten proberen om iets niet te stellen of het tegelijk wel en niet te stellen, of diffuus te maken, waardoor de tegenstelling leidt tot een stroom van nooit helemaal gerealiseerde mogelijkheden of nooit helemaal opgeloste raadsels. Niks nieuws, zal men zeggen. Is dit niet wat het postmodernisme heeft geprobeerd met haar tot in consequentie doorgevoerd gebruik van ironie? Klopt. Misschien is er wel niet zo heel erg veel nieuw voor iemand die de geschiedenis van de literatuur en de kunsten kent. De vraag is, herhaald en herhaald, wat is betekenisvol, dusdanig dat het ons het idee geeft dat we leven, dat we het leven leven zoals we denken dat het geleefd zou moeten worden?

105 83 Los nog van dergelijke grote vragen, is in het postmodernisme de ironie steeds in razendsnelle vaart ontkracht voordat ze zich volledig had gemanifesteerd. De ironie werd, onder andere, ontkracht doordat men terugviel op de intenties of de personae van de makers. Bedoelde Reve nu wel of niet zwartjes, toen hij zwartjes schreef, daarmee negers aanduidend. Nee, hij bedoelde geen zwartjes ) zei Reve braaf, waardoor wij wisten dat hij het wél zo bedoelde. Einde ironie, of op zijn minst vervaagde ironie. Nog een andere factor van belang speelt de rechtspraak in toenemende mate op het terrein van de kunsten. Het is welhaast onmogelijk geworden om nog te ontsnappen aan de positie van de verantwoordelijke. Er is maatschappelijke dwang om uiteindelijk te komen tot nietironische of slechts tijdelijk ironische tekst. In alle tijden hebben auteurs wel in het gevang gezeten of zijn ze voor het gerecht gedaagd (zoals Reve in het ezelproces ). Maar dat gebeurde dan in dictaturen of, op basis van breed gedragen maatschappelijke normen, door overheidsinstanties. Nu kan ieder individu van de Israelische ambassadeur in Zweden tot tantje Betje, een kunstenaar aanklagen omdat hij of zij gekwetst is door een plas bloed, een naakt kind of een geslachte kip. Moet de kunstenaar dan het volste recht hebben om onverantwoordelijk te zijn? Ja, en ook daarmee zeg ik niets nieuws. Nieuw is dat in het huidige tijdsgewricht iedereen, inclusief - of misschien vooral - de kunstenaar, dusdanig naar een of andere verantwoordelijkheid wordt beoordeeld dat iedere uitwijkmogelijkheid wordt uitgesloten. Dat is geen winst. De sombere dwang van verantwoordelijkheid bestaat uitsluitend in dienst van een systeem, dat ontwijking, afwijking, en ongemak definieert als (het is werkelijk niet te geloven! Op het moment van schrijven staat de wasmachine te centrifugeren waarop ik twee uitstekend geordende bakjes met schroeven, spijkers, bouten en moeren heb gezet. Bovenop de wasmachine is niet de juiste plek, ik weet het, maar ik heb die bakjes gebruikt en nog nodig in verband met het te bouwen kippenhok - jongste wil kippen voor verjaardag. Door het geschud van de machine vallen de bakjes met een klap op de grond. Wat is dat? roept mijn geliefde van beneden. Niks, roep ik terug. En ja hoor, ondersteboven, en dus onderbreek ik het schrijven om in het washok op mijn knieën tapijtspijkertjes (Tapiziernägeln) te rapen. Lezer, doe het niet. Het zijn kleine rotkrengen die met een naaldscherpe punt tussen vinger en nael aan zitten of ergens anders in je huid blijven hangen - om kippenvel van te krijgen) het verwerpelijke. We leven in de dictatuur van het traceerbare onder de leuze See you in court. Wij moeten ons, zinde verantwoordelijk voor alles wat we doen conformeren om dit systeem te laten draaien. Kunst heeft het altijd gezocht in de provocatie en de agitatie om dat systeem en het conformisme te ontregelen. Het is tamelijk vruchteloos gebleken. Enter: het collectief. Bezoek en leer dat voor Wu Ming plagiaat een zinloos woord is. U kunt ook gratis hun laatste roman 54 downloaden en die tekst verder verspreiden. Uit het interview met Blondeau met twee van de

106 84 makers van die tekst: Intellectueel eigendomsrecht, zoals we het nu kennen is een bedreiging voor het menselijk leven. Daarom hanteren wij het idee van copyleft. Dat betekent dat onze boeken vrij gereproduceerd mogen worden, zolang niemand anders er geld mee verdient. (Interessant is ook de reactie van de makers op de vraag hoe men met een collectief kan komen tot één stijl. Ze vergelijken het maken van hun tekst met de muziek van een popband. Ook daar is een stijl herkenbaar zonder dat men die uiteen kan rafelen in duidelijk geïsoleerde onderdelen.) Met haar opvatting over copyright realiseert Wu Ming precies de utopie die Marin bedoelde: er is een tekst gemaakt die wel en niet iemands eigendom is. Het is in principe mogelijk de tekst onder eigen naam uit te brengen, mits men er maar geen winst mee maakt. Bij wie van mijn lezers aan er nu meteen haartjes overeind staan? Wie heeft er een instinctieve reactie dat dit niet kan kloppen, of niet mag kloppen? Lezer, ga uw gang, publiceer dit essay onder uw eigen naam elders. U draagt bij aan de nieuwe kunst. Wij dragen het beeld van Jezus naar zijn graf en vragen hem om daar vooral steeds opnieuw uit op te duiken tot iedereen er vet genoeg van heeft. In de tussentijd lossen wij ons op: een bevrijding. Maar ho, zegt nu een inwendige stem. Niet te snel. Is Wu Ming niet wederom een mannelijk collectief? Spelen ras, klasse, en gender niet een heel belangrijke rol bij de nadere invulling van waar het collectief voor staat? Ja. Het is vrij gemakkelijk voor iemand die alles al heeft om te zeggen dat copyright het leven bedreigt. Voor iemand die geen nahel heeft om haar kont te krabben is het wezenlijk dat men over eigendom kan spreken. Dat men over intellectueel eigendom beschikt, kan noodzakelijk zijn voor de realisering van iemands welbevinden of zelfs bestaan. Laat ik, tot slot, dus specificeren dat Wu Ming vooralsnog interessant lijkt in de moderne, welvarende, door eigendom mogelijk gemaakte en geobsedeerde samenleving. Een andere keer kom ik dan wel weer te spreken over de opgeloste auteur in relatie tot armoede of in relatie tot niet-symmetrische machtsverhoudingen. Ook in die relaties kan en zal de opgeloste auteur een belangrijke rol spelen.

107 85 Lucas Hüsgen Milde Maarten doet Amerika Voorlopig is het simpel. Zolang ze in Nederland zijn, is het heel erg simpel. Van Burgers Dierenpark en het jachtslot Sint Hubertus gaan ze regelrecht - een duidelijk reisplan houdt hij er niet op na - naar het graf van Willem III. Ze slenteren in Delft over de markt, drinken een pilsje in een café met stolpvormige lampen aan het plafond en op zijn voorstel wijken ze spoorslags terug naar de Utrechtse Domtoren, al kunnen ze een korte hilarische stop in het Spoorwegmuseum onmogelijk achterwege laten. Dan vangen ze met de bij elke toeristische reis door Nederland onontbeerlijke zwerftochtjes aan die hen voeren door de Middelburgse straten waar ze stappen over kasseien en langs gevels in witte en grijze tinten die met ontroerende namen zoals De Kat In Den Boomgaard, Het Bordeaux Oxhoofd, De Milde Maarten, 't Hoentje te Paert, De Gouden Toelast of De Drie Snaphanen schielijk aan de oorlog ontkwamen en hij almaar luisteren naar haar almaar frissere stem als zij die namen tracht te spellen, dat doet ze zelfs in de Rotterdamse haven of rijdend voorbij de DSM op weg naar het Geuldal om er te picknicken en op te kijken naar het treintje dat aantuft vanuit Heerlen, ze kan die namen maar niet uit haar hoofd leren en zeker niet uit haar strot krijgen en ook de auto wordt een beetje tureluurs, want waar gaan ze me nu dan toch heen, zitten ze een appeltje te schillen bij een oud zwart zouthuisje in Twente vlakbij een verwaarloosd goederenspoortje, en dan later zitten ze een suffig hondje te vertroetelen terwijl ze een nieuw zouthuisje in datzelfde Twente bewonderen, en ze spreken af dat ze straks van hunebed naar hunched tikkertje spelen en wat afgesproken is, dat moet ook gebeuren, dus urenlang rennen ze wild door Drenthe heen en een Japanse oudere heer die van huis uit kunstenaar blijkt te wezen en in Parijs wel eens wat jaren tekenles heeft gegeven aan Japanse diplomatenkinderen, fotografeert hen tegen de achtergrond van opbollende Sneekse skûtsjezeilen en ze krijgen ook zijn adres en ze moeten zeker eens langskomen als ze in Yokohama zijn, maar na twee dagen is Rutger dat handige adresje weer kwijt, de sukkel, dat vindt hij nooit meer terug, in de kop van Overijssel moet hij Isadora het diepgaande nationale belang proberen uit te leggen van de stuurse boerenwoning waarvan hij toch minstens vermoedt dat daar Evert van Benthem woont, maar zij kijkt veel liever naar de weidse waterplassen en het frisse groen van de polders en de oprukkende witte wolken en ze wijst hem een reiger die net opwiekt, en hij grijnst een beetje vals reigers, daar heb ik mijn buik nu wel van vol, maar dat komt gewoon doordat hij nog steeds een beetje chagrijnig is, want hij had zo graag voor een prikkie dat hoog aangeschreven circuit van Suzuka willen bewonderen, ginds in Japan, dat net zo prachtig is gelegen als Francorchamps, en een paar dagen later moet hij er maar op hopen dat zij de Nachtwacht minstens zo mooi vindt als het op plaatjes lijkt te wezen en ze zegt, met verfrommelde

108 86 vingertjes tegen de kin: de verhouding tussen de lengte en de breedte lijkt heel anders dan je zou denken, en welnee Who's afraid of red, yellow and blue, ze belooft het, die zal ze niet te lijf gaan, heus niet, maar er staan wel massa's mensen die met zijn allen naar binnen willen, en ze zegt Amerikanen kan ik thuis ook zien en ook in de Keukenhof is het druk met die Amerikanen, en ze zegt Amerikanen kan ik thuis ook zien, en nu begint het erom te spannen, want als dat zo doorgaat is hij die mooie billen kwijt, waar hij trouwens toch al niet meer op let, want hij kijkt haar liever in de ogen en ziet liever haar hals, zeker als ze langs de vennen van Oisterwijk lopen waar het een stuk rustiger is - wat Amerikanen betreft, en het zoemt er van de warmte en ze nemen een kopje koffie plus een appelgebak met een ontzaglijke klont slagroom, en tussentijds vergeet hij zeker niet de Sint Jan en ook moeten ze nog eens naar het diepere zuiden terug want ze hadden Stella Maris overgeslagen en hij had het haar nog wel zo beloofd en wat een gekriskras, dan moeten ze toch weer naar het noorden, en zegt zij dat ze die wegen al kent, en prompt neemt hij de binnenweggetjes en dat zal ook wel moeten, anders bereik je de ruïnes van Batenburg van je leven niet, en ze lopen een uurtje of wat tussen de opgepoetste frisse mensen die met hen mee wandelen in de tuin van kasteel Middachten en ze roept dat ze ook wel eens in Versailles is geweest en zelfs in Schoß Charlottenburg, maar hier is het knus, veel knusser dan daar, en ze gaan terug naar de Middelburgse dreven, want de Zeelandbrug was hij verdomme ook al weer vergeten te tonen en haar grote ogen glijden waterig open en de stem daalt frisser rond de gewillige oren van de gezelligheidsmens, een kletsmeier die Rutger heet en zo langzaamaan toch zijn mond houdt en soms weer eens aan zijn dochter denkt en eigenlijk liever niet meer naar billen kijkt,van haar niet van niemand niet - en graag voor de rest van zijn leven wil hij voor haar, haar Rudy wezen. Moet hij wel gelukkig zijn met die niet al te minuscule tent van hem? Ze passen er met zijn tweetjes toch netjes in: nooit te krap, maar ook nooit te ver van elkaar verwijderd. Hij ziet haar 's ochtends in haar slipje en hij kijkt werkelijk niet al te lang naar wat hij daarmee ziet - en wat hij toch liever niet meer zien wil, dat wil zeggen: van die kant. En gelukkig, ook Isadora behoort tot de schare mensen die als iets voorbij is ook beslist naar huis terug willen. In gepaste ontroering bezoeken ze tot onvermijdelijk slotakkoord Neêrlands nationale pronkjuweel van jongens we gaan en we gaan nou vertrekken, en misschien ooit, dan komen we misschien ooit nog eens terug, komen we nog eens terug, tenminste als je zin hebt en als je dat goed vindt - en als je zin hebt, dan kom jij terug. Wat Probeert Rutger toch trots te zijn op de Nederlandse luchtvaart en minstens zo trots probeert hij te zijn op de stiptheid en doelgerichtheid van de Nederlandse gezagvoerders en dan ook nog eens op hun vermogen om doeltreffend te landen en weer op te stijgen en onophoudelijk de lijndiensten perfect te onderhouden. Leve de KLM, roept hij bijna,

109 87 maar dan, wat heeft hij zelf van zijn kant ordeloos door het land liggen crossen, hij begrijpt er helemaal niks van, en dan is hij ook nog eens de Afsluitdijk vergeten, wat een sukkel is hij soms en ook Hoorn heeft ze niet mogen bewonderen laat staan dat ze Het Loo heeft bekeken. Dan moet ze toch echt nog eens terugkomen maar. Isadora omhelst hem en steunt hem liever in zijn trots, zo worden er flinke tranen vergoten zowel door Isadora die steeds meer oog en eigenlijk nauwelijks nog bil is als door deze meneer Rudy, en deze meneer Rudy, zo zegt ze tegen Rutger, moet haar ook hauw eens komen opzoeken in Seattle. Ja, zo gauw hij maar kan moet hij naar Seattle, en Rudy zegt met een nauwverholen warme blik ja maar natuurlijk kom ik naar Seattle, en hij voegt er nog aan toe dat hij om te sparen vanaf nu iedere autorace zal schrappen van zijn kalender en ook verder ga ik verschrikkelijk zuinig doen, ja ik koop niet eens meer autotijdschriften, en ik drink geen druppel bier als het niet per se hoeft - als ik jou, als ik jou maar weer kan ontmoeten. Alleen zo nu en dan, ja dan koop ik nog een videoband, als je het niet erg vindt, en zij kijkt een beetje raar, en even vermoedt ze iets heel typisch Hollands, maar nee, soms, zegt hij, dan duiken er op tv van die vroege Bette Davis-films op, ik heb ze nog niet allemaal. En dan vliegt Bette bij j tijd en wijle zo mooi de trap op, moet je weten, en dan zie je haar ook zo mooi op de rug, zo mooi op de rug, op de een of andere manier windt me dat ook een beetje op, geef ik best toe, als je dat niet een beetje raar vindt. Dat kun je me niet afnemen: het plezier van een Bette die een trap oprent is voor mij minstens zo groot als dat van een Bette die iemand scherp aanvalt of als een vrolijke jonge meid tussen haar mooie spulletjes met haar zwarte dienstbode zit te delibereren: laten ze die ene ontrouwe minnaar nu wel of niet binnen in haar sjieke woonst tussen de bossen, die vent die met zijn snorretje en zijn slijmerige stemmetje net is komen landen, en heeft daartoe nota bene zijn privé-vliegtuig ingezet, opschepper dat hij is. Verdomde sorry, het is zo langzaamaan ook tijd voor jou. En United Airlines, ik bezweer het je, is beslist een goede maatschappij. Nog geen drie maanden later neemt Rutger zijn laatste snipperdagen van het jaar op en hij maakt gebruik van deze door hem de hemel in geprezen Amerikaanse luchtvaartmaatschappij. Hij heeft er geen idee van dat hij niet alleen op de heenweg is maar eigenlijk net zo goed op de terugweg, en de kans zulk een idee te laten postvatten is helemaal verkeken doordat hij warm wordt onthaald, zou je zo zeggen. Maar, laten we wel wezen, hij wordt niet enkel in al hun glimmende vreugde door de ogen van Isadora besprongen, maar ook meneer Jeffrey heeft zich de kans op een reisje naar de aankomsthal niet laten ontgaan. Jeffrey is en daar had onze goede vriend geen idee van Isadora's echtgenoot, en nu wordt het helemaal duidelijk: deze echtgenoot is er zo een die absoluut niet van lange wandelmarsen houdt en die het bovendien als wel er hooggeplaatste bij de Boein-fabrieken veel te druk heeft om zich buitengemeen te

110 88 kunnen inzetten voor het tonen van enige interesse in een twee weken durend verblijf op exotische eilanden, neem nou zoiets als Vlieland. Jeffrey lijkt echter ruimdenkend van aard en al heel snel vindt Rutger meneer Jeffrey ook nog eens een oergeestige gast. Dus kijkt Rutger Isadora weer vol vertrouwen diep in de ogen, en zo duikt hij weer eens diep in de groene watertjes tussen de hoge Douglas-sparren van haar jukbeenderen; zelfs staat hij zich toe toch maar weer eens te gluren naar de elastische billen en hij trakteert zich maar wat lekker op zijn herinneringen aan hun labyrinthische tocht van zijn verdomde labyrinthische verlangens met al die nachten ook dat hij naast haar lag en dat hij nog steeds niet wist welke punchline op hen wachtte en wie hem zou gaan plaatsen - en wat duurde die film toch godvergeten lang. In de vroege Amerikaanse herfst is het nu de beurt aan Rutger om warm en aanhankelijk te worden rondgeleid. Dus hij wandelt graag over de zeven heuvelen van de stad, en hij kwebbelt nog wat over zijn eigen wandelmars die toch ook over zeven heuvelen ging, maar deze heuvelen zijn kostelijk en ook weelderig volgebouwd en ze liggen aan het brede water van de Puget Sound die uitgeeft op de oceaan en dan gaan ze de namen in Middelburg maar weer eens oefenen terwijl hij met Isadora onderduikt in Underground City en daar laat hij zich met de beste schoenen en ook nog met twee maatkostuums wat je noemt optuigen, nee zeg maar rustig: versieren, en zij maar weer proberen der melder marten en hij hoeft er geen duit voor te betalen en ze dwalen kwebbelend en giechelend over de golvende paden van het stadspark dat fonkelt van de herfst en ze rijzen omhoog in de lift van de Space Needle en hij begint weer: 't Haentje te Paert, en boven in het restaurant kijkt hij totaal overdonderd rond, en daar ziet hij voor een stekkie de oceaan achter de stad en dan met zijn tweeën de volgende dag omlaag naar the Waterfront waar ze red snapper eten in het sierlijk vormgegeven restaurantje van Isadora's oude schoolkameraad Teddy die hen vrijhoudt en daarbij ook nog eens de beste wijnen van Californië serveert en bij Pier 59 bewonderen ze de zeekoeien en de maanvissen en de haaien, en hij roept balorig waar zijn de stekelbaarsjes, en waar zijn de drie snaphanen, maar dat hebben ze in het Seattle Marine Aquarium niet te bieden, en dan weer gearmd de talloze trappen op tussen de oude houten huizen naar Pike Place Market en ze snuiven de verse vis op en hij wordt helemaal wee van de ontzaglijke overdaad aan groente en fruit, en hij gilt om de kat in de boomgaard en ze schaamt zich toch wel een beetje en hij koopt ook nog een schilderijtje van een roeibootje in Puget Sound met de bergen op de achtergrond en zij tikt bij een oude handelaar in oude rotzooi een waterklokje op de kop voor op het toilet, en Jeffrey is beslist geen vervelende vent want hij nodigt Rutger zonder bezwaar uit voor een persoonlijke rondleiding door de assemblagehallen van de Boeing-fabrieken in Everett, en Rutger durft daar bijna niet om zich heen te kijken, zoveel ontzag overvalt hem voor het vernuft van deze constructeurs, en hij mag alle stappen meemaken, hij ziet de jonge vliegtuigkarkassen en de

111 89 lasapparaten en de takelwerken voor de motoren, maar ook treedt hij binnen in een volledig afgebouwd model en hij mag als een jochie zitten in een zetel van de cockpit en Jeffrey legt hem zo goed hij maar kan het digitale vernuft uit dat de mensen hoog aan de hemel houdt tegenwoordig, en dan wordt het een dagreisje met de auto, want ze moeten beslist naar Mount Baker en dan gaan ze de dag daarna op een boottochtje dat Teddy's chefkok heeft geregeld, ze kunnen natuurlijk met de grote toeristenboot, maar met zon tuffend dingetje over de golven klotsen is toch heel wat spannender omdat je lekker tussen de vele eilandjes van de San Juan Archipel door kunt crossen en dan soms eens een keertje aan land gaan en de rotsen bewonderen en de stroomversnellingen van de oceaan die zich hier toch een beetje kleintjes moet wanen, en weer stappen ze in de auto, de gouden toelast, kun je dat ook nog zeggen, want nu wordt het een heel serieuze onderneming, en eerst laat Rutger zich door de ontzagwekkende gletsjers overdonderen die wegglijden van de 4392 meters die als Mount Rainer heersen over een omtrek van wel 200 kilometer, maar eenmaal aangekomen sjokken ze gezellig door de dalen met hun rijkdommen van mossen en varens, en fluisteren van 't Haentje te Paert of de Milde Maerten en dat lukt haar zo langzaamaan, wandelen ze zelfs een stukje over de flanken van de berg tussen de kalme Douglassparren en de rode ceders die alles al achter de rug hebben als waren ze met zijn allen nu al de herinneringen van Pietje Kort Verblijf aan zijn lange bestaan op aarde en al zijn prachtige liefdes en zijn geweldige successen als veldmaarschalk totdat hij dan eindelijk weer terug moest en ontdekte wie hij nu werkelijk was en waar het nu eigenlijk om ging, het ging om de gouden toelast, maar daar kom ik misschien nog op, en ze reizen door Vermont en ze komen zo maar opeens, daar had Isadora nog niet eens aan gedacht, in Rutland terecht, maar ze zijn voor de Vermont State Fair and Exposition net een paar weken te laat, waar dan weer het grote genoegen tegenover staat om het buiten alle proporties vallende spooremplacement te mogen bekijken, want hoe klein het stadie met zijn goede inwoners ook mag zijn, hier komen de treinen van wel zoveel Amerikaanse windstreken samen, en in Utah gaat de reis onontkoombaar verder en ze trekken het Arches National Park binnen, door de hitte langs de rode zandstenen structuren van wind en aarde op en ook van een geschiedenis die nooit geschiedenis wordt, en hij snikt van ontroering als zij zich laat fotograferen met zo'n gigantische stenen boog op de achtergrond en hij kijkt van haar ogen weer eens weg naar de tientallen meters rotszuilen en naar de spitsen en de voetstukken die geen spitsen en geen voetstukken zijn, en hij wenst zich een sprookje toe waarin de mensheid minstens zo oud en minstens zo indrukwekkend kan worden als al dit gesteente, want dat wordt verdomd eens tijd, zegt hij dan tegen haar, en ze glimlacht wat teen haar zeilde Maerten zet ze d'rbij en ze ze dat ze zelf toch al redelijk trots is op de Boeing-fabrieken, en hij hoort haar, als hij alles wegslikt wat hij nu moet wegslikken en als ze eens wist hoeveel hij nu wel niet moet wegslikken, dan hoort

112 90 hij haar vertellen van de nachtelijke dieren, van de prairievossen en de prairiewolven, en ze heeft wel eens ooit, zegt ze, zo'n jonge vos zien springen over een greppel en hoe het beest toen in de greppel belandde en een pootje verzwikte, en o ze had hem moeten helpen maar ze durfde niet, ze was bang voor een beet, niet van de vos, ze was vooral bang voor een beet van een onverhoedse ratelslang, een onverhoedse schorpioen, dat is nog niet alles, mensen zegt ze, mensen, er is nog zoveel meer, Fiery Furnace staat ons ook nog te wachten, dus dolen ze in de ondergaande avondzon door een wirwar van smalle kloven en het gesteente wordt bloedrood en Rutger voelt zijn eigen bloed nu ook al verlangen naar een of ander samenvallen, en hij weet heus wel welk, maar nu is het de aarde denkt hij, het diepst van het allerdieaste diep, het bordeaux oxhoofd van de stenen, wel ja. Californië wacht, Californië wacht, en ook het spookstadje Calico is Rutger genadig, want de wind jaagt er door de brede stoffige straten die men graag stoffig bij hun verlaten zilvermijn liggen laat, en dan is het tijd voor de enige ware stad, zoals zij die ene stad meent te mogen noemen terwijl ze al snel moet bekennen dat ze er nauwelijks ooit is geweest, ze komen er binnen na de witgestuukte muren van Santa Barbara en de brede stranden die glanzen van het zand en zich bijna schamen voor de diepe tinten groen en blauw waardoor het water zich dagelijks laat overweldigen en hij heeft het er met haar over de slotscènes van Whatever happened to Baby Jane en hoe hij altijd bijna moet huilen als de badgasten opdringen rond Bette Davis die daar dan een vileine oude taart in kinderjurkje staat te spelen en iedereen krijgt in de gaten hoe zielig en lief die door de politie gezochte griezel toch eigenlijk is en hij durft dan al bijna niet meer te kijken want dat doet hem altijd zo'n verdriet, o milde Maarten, zegt ze, o milde Maarten en ook was er nog Yosemite National Park, geen woord bracht hij bij de aanblik van de granieten ravijnwanden, de bergweiden en verstilde meren nog uit, en hij zonk neer als om te bidden voorr het behoud van de bergtoppen en het ruisen van de watervallen, hij zegt, dit moet wel de stem van de berggod zijn, en Isadora moet hem van haar kant gierend van de lach omhoogtakelen, kat in de boomgaard gilt ze, kat in de boomgaard, en hij zegt en ze snapt er steeds minder van: doe me een blinddoek om, ik wil het niet meer zien, en zo komen ze in San Francisco aan, na een korte stop bij de ster van Bette Davis in het plaveisel van Sunset Boulevard, en toch, hij blijft graag een botte Hollander, maar minstens zo indrukwekkend als de Zeelandbrug blijkt toch heus de Golden Gate Bridge, daar kan hij niks tegenin brengen, en eerst moeten ze nog door het park en ze gaan de Japanse theetuin in, kat in de boomgaard, begint hij nu weer, en ze drinken er Japanse thee, en om Azië dan maar helemaal toe te laten in zijn levenn dat zich daar normaal gesproken liever buiten houdt en hij kijkt het meisje meteen aan wie hij dit verhaal in de trein vertelt een beetje verontschuldigend aan, nemen ze niet alleen kennis van de collectie van het M.H. de Young Memorial Museum waar hij gloeiend trots op wordt vanwege de Cellini's en de Goya's en de Rembrandts en de Watteaus, maar dan

113 91 dwalen ze dus op hetzelfde toegangsbiljet door de rustgevende ruimten van het Asian Art Museum, en hij bekijkt het lakwerk en de fijnzinnige tekeningen en vergeet Isadora, stilletjes aan vergeet hij Isadora dus toch, het lukt hem, het lukt deze milde Maarten, en nu begint hij zichzelf ook al zo te noemen, terwijl hij zich toch heus schuldig voelt, en hij ziet niet eens meer haar ogen, hij verzinkt in de opengewerkte spleten die vast ogen en de mond moeten verbeelden in het Koreaanse aardewerken beeldje dat een fluitist verbeeldt aan wie zo'n beetje alles niet klopt, de rechterarm is veel wijder en dikker dan de andere, en het rechteroog zweeft hoog boven het linker, en dan van alles losgerukt wandelen ze met zijn twee. Wandelen over de brug, en ze lopen helemaal niet met zijn twee, hij was Jeffrey helemaal vergeten te vermelden, maar die hebben ze vanmiddag toch van het vliegveld gehaald, dat weet hij toch wel, en die vertelt hem zijn wel erg saaie levensverhaal en het is verdomd een lang verhaal voor zo'n saai levensverhaal en Isadora blijft een hele tijd een eindje achter ze en dan begint Jeffrey ook nog te sputteren dat zijn Isadora niet zomaar de eerste de beste is en drukt het Rutger rijkelijk op het almaar bedruktere hart dat hij zich in zijn vrijheid tegelijkertijd net zo onhandig voelt als die aardewerken fluitist en wat een geschenk is zo'n lieve aardige, mooie vrouw voor Jeffrey toch geweest na dat vervelende auto-ongeluk van zijn eerste echtgenote, maar zo handig als Rutger bij vlagen toch heus wel is, zeker als hij zich zo verschrikkelijk onhandig voelt, kijkt hij prompt naar de steeds beperktere afmetingen van de cruiseschepen die 66 meter onder hem zich voortduwen door het donkerblauwe water en hij laat een verrukte kreet, hemels haentje te paert, want voor het eerst past de Queen Elisabeth zomaar in zijn linkerhand - en hij probeert ook de rechter, en daarmee is het evenmin een probleem, en de zon beantwoordt aan alle wensen die men op de grote brug van Frisco het licht maar kan stellen, want zij gaat als een cruiseschip onder. Volgens Rutger is het toch heus Isadora die hem boven de Golden Gate voor het eerst totaal maar dan ook totaal komt zoenen en hij ontbloot Isadora's linkerschouder en drukt ook nog eens een kus op die ontblote linkerschouder met zijn glanzende ronding, en zijn handen gaan voor het eerst, nu pas voor het eerst omlaag naar precies die billen, kat in de boomgaard, die hij zo lang leek te zijn vergeten, het is alsof hij door het scherm van zijn televisie heengrijpt en eindelijk die lieve mooie Bette Davis dicht tegen zich aan kan drukleen en haar eindelijk uit mag kleden, wie heeft dat op tv verdomme ooit mogen doen. Maar ten langen leste zegt Isadora dat Rutger echt naar huis moet, en terwijl ze allang niet meer tegen die reling staan te flikflooien, moet hij begrijpen, zegt ze, dat Jeffrey zich er verder niet mee wil bemoeien dat het dus echt haar eigen keus is, dat het hierbij moet blijven, dat het hiermee ook gewoonweg ophoudt, dat ze zielsveel om hem geeft, Rutger de Jong, jij milde Maarten, bordeaux oxhoofd, jij oude gouden toelast, en ik blijf altijd trots op jou en je familie vanwege dat museum. En ik zal altijd aan je blijven denken.

114 92 Met de juiste timing terugkeren op de juiste plek is voor hem lang innig verbonden geweest met snelheid, hoe harder de mannen op weg waren naar de terugkeer, hoe uitgebalanceerder hun bolides, en die wagentjes maar rondjesrijden, steeds wanhopiger op zoek naar het einde, toch steeds opnieuw weer een nieuw begin opnieuw en opnieuw en almaar weer en iedere keer ieder begin als precies hetzelfde einde en vaak wel 64 ronden lang, en zo spoelde hij de films van Bette Davis heen en terug, en op de brug dacht hij er even aan hoe zijn opperste lichtvoetige tearjerkster als plantersdame te Singapore haar minnaar bij zich laat komen, hem dan koelbloedig afknalt en maar doen alsof die kerel haar zomaar zonder reden had aangerand. Ach oxhoofd, fluistert hij zichzelf toe en hij denkt even aan zijn dochtertje. Vanuit Frisco neemt Rutger het vliegtuig en Jeffrey is tevreden, wuift hem vrolijk uit. Isadora is in het hotel gebleven, ze wil nog naar de fitness. Rutger vond dat geen belediging en houdt zich nog een dag of zeven op in New York, stort zich in het nachtleven. In Walter's, zo'n voddige discotheek in een treurige achterafstraat, duikelt hij Julie op, en ze trakteert hem eventjes op een pijnlijk zachte herinnering want ze blijkt negentien en hij denkt eventjes, heel eventjes ook dat hij zich net zo goed voor haar billen wil interesseren, maar hij heeft er genoeg van om een vrouw te moeten nakijken als ze de trap op rent, wil wel eens een mooie liefhebbende punchline horen knallen, iets anders dan die ene zo wordt het nu wei heel erg anders, vergeet hij de dagen in de berm van Francorchamps en denkt, ik hoef niet de hele tijd rondjes te rijden, ik hoef niet de hele tijd opnieuw te beginnen, en dan beginnen ze elkaar op zijn hotelkamer uit te kleden, het jonge meisje bestijgt hem en het wordt wel een lang verblijf voor een onenight-stand. Op Heathrow moet Rutger overstappen. In de drukte van de hal haast zich een piekfijn geklede boomlange kerel zonder op of om te kijken pal in zijn richting. Het grijzende, maar nog steeds voornamelijk gitzwarte haar is zorgvuldig naar rechts gekamd, en de minstens zo zwarte en ook minstens zo zorgvuldig uitgekozen regenjas valt over een hoge, taps toelopende antracietkleurige koffer die met zijn wieltjes geen andere keuze heeft, die moet wel mee. Rutger herkent de man. Het heeft even geduurd maar we zijn weer terug, wat mooi, ja, ongelooflijk. Het is zijn broer, het is zijn oudste broer, het is de persoon die Rutger sinds zijn scheiding en al het misbaar van zijn dochter over die vuilak van een vader al zo'n jaar of acht niet sneer heeft gesproken, niet meer heeft gezien, en hoe woedend zijn broer wel niet was toen het meisje hem die eerste keer opbelde met die huilerige verhalen over hoe haar pa haar steeds in haar blootje de trap op liet rennen, en dan moest ze terugkomen,

115 93 en opnieuw en opnieuw, en ze leek niet, dat zei hij dan, op zijn enige ware grote liefde, ze moest het toch beter kunnen, en toen vond iedereen Rutger een vuile schoft, en ze zeiden: blijf zo ver mogelijk van je kinderen vandaan en meteen herinnert Rutger zich onherroepelijk de laatste woorden die zijn broer over de telefoon tot hem richtte, maar overmoedig wuift hij nu toch liever, en er maar niet meer aan denken, jongens - al blijft hij wel een beetje schuchter. En de zakenman die toch ook nog altijd zijn broer moet willen zijn, komt tot stilstand en gromt: Waar kom jij vandaan? En de billengluurder van de familie geeft een typisch billengraaiersantwoord: Ach, ik kom van de Golden Gate, de gouden toelast, zeg maar, maar daar kom ik nu pas op, had ik toen moeten zeggen. Ze noemen me tegenwoordig de milde Maarten, dat wil zeggen, in Amerika, ik weet niet wat jij daarvan vindt.... Ach jongen, laten we eerlijk zijn, was je ooit wat anders? Ik bel je nog. Ik moet nu mijn vlucht halen, sorry. Maar ik bel je. Zo gauw het maar even kan. Milde Maarten - wat een vondst. Ik heb het toch altijd al gezegd: er zit veel meer verstand in die Amerikanen dan je denkt.

116 94 The End

117 95 Richard Steegmans Over het doorstaan van rijpheid kan ik allerhande vruchten uit vreemde landen ongeschonden in een mand op je hoofd laden erop toezien dat ze geen connotaties aangaan met een tot woordeloos geslagen lichaamsdeel tegenwerpen dat op je buik opgediend worden ze uit de bluts houdt, ze op het stilleven drukt ze in voorhoedegevechten brengt tegen de tong die van elke schaal de vlezigste bodem afzoekt in de wetenschap dat een eetbare banaan zaadjes ontbeert, van haar kweker het snoeimes trotseert of zal ik met Burlatkersen je paternosteren

118 96 Vertolkster, ster zachtjes in de opsmuk gaan we samen, smoest ze tot haar aankleder indien je mijn schoonheid die ik overdag langs dure straatjes verdoe afzweert, boven spelden op patronen je inbeeldt dat ze zich voordoet armoedig in mijn minste openbaring alom indien zonder speld nog jij en ik niets kunnen horen van wat tussen de perfecte maten de alleenzaligmakende stilte inluiden of vallen doet (wanneer ik aan jou dien geregen ben je daar met een serafijnse aaneenrijging van je slagwoorden om mij en elke weerklank barende ruimte rond mij in mijn schoonheid te doen baden) indien je voorstelling van mijn allermooiste présence jaren geleden overnaads vastzit tussen ons in, het altijd weer zal halen van mij terwijl ik gelijksta met de samenhang tussen mijn afgestofte ego's (welke beeltenissen van mij uit mijn voorspelbaar aan de levensstandaard onderworpen verleden kan ik op je voorstelling overdragen) (ter verafgoding laat ik mijn schoonheid onwillekeurig achter, ik ben mij in vele rollen ondersteboven draaiend haar beste vertolkster, ster die in niemands ogen uitdooft) (mijn schoonheid achtergelaten op het roofvogeloog wordt onstoffelijk als een door Liz Taylor nooit uitgebeelde in palmolie badende Cleopatra)

119 97 Verwensing Van een voortgedreven die volhoudt dat hij haar het werk verschaft van een slavin is de verwensing onuitsprekelijk - haar vaardigheid veroorloofd om de ingewreven bok te ontdoen in strovuur, de snuiter op zijn roestvlek, de verstijfden onder een kap van leer. Overhellen wordt gevoelsmatig en van een tussenpersoon het woord dat neerslaat op de houding die hem een rug doet oplopen, haar het hoofd laat stoten aan een nauwkeurig van taal doordrongen geslacht. Nog staat zij hem tegen wanneer zij opeens zich herinnert hoe hij zich weg kan denken langs wat hij haar induwt. Door hem te ontpaarsen is zij onooglijk onder een verschraling van haar lichaamstaal aan 't ontparen. Het verhaal waaraan zij geen beraamster zijnde verzaakt is met schampregels gediend. Een pennentrek op haar gelaat verzweert onder de doortocht van een fallus. Weet zij voor wie het slaafse loont waaruit hij is ontzet - er is niets meer te bevoelen tussen het aardse en de teruggeworpene. Uit haar komt een tegengif, springveren van bevrediging - de stoplap wenselijk over hem geslagen is doorschijnend als een veeg uit de hel.

120 98 F. Starik Bah Stil en lucide lagen we daar en lagen maar en lagen maar en dichter en dichter naderden we elkaar. De bank waarop we lagen zweeg met ons mee. De zon scheen hard naar binnen. Zestigduizend hoog boven de wereld lagen wij. En de wereld zweeg met ons mee. Zestigduizend diep schoven auto's geluidloos voorbij. Alles luisterde naar wij. En terwijl ik dit schrijf, dezelfde beving die mij beving terwijl ik in jouw armen lag. Zacht stond de radio aan. Hoe ik, terwijl ik dit schrijf, om hetzelfde grapje lach. In de studio: Tanja. Meneer Jaap Tanja. Hij stelde zich voor hoe ik, dezelfde, maar anders, voorbij de bank kwam lopen waarop ik uitgestrekt in jouw armen lag, ogen gesloten. Alsof de bank niet zestigduizend hoog maar diep beneden was, niet van het raam stond afgekeerd maar naar de straatzij toe was geschoven, de halve slag. Jaap, Tanja stelde zich dan voor hoe ik voorbij kwam lopen naar binnen keek en die twee stille mensen liggen zag ineengestrengeld als twee kleffe Duitsers. Weet, dat ik dan bah dacht.

121 99 Droom Het plein lag groot en leeg en vol met brillenglazen. Het aarzelde tussen mist en regen, het glanzende plein in donker licht. Bewolkt en grijs met geel van hoge schemerpalen. Een soort Mercatorplein; een supermarkt op grens van open en gesloten, werkelijkheid en schijn. Neonlicht, tegen de zich onvriendelijk haastende mensheid - enkele voorbeelden van de soort, zonder gezicht - en ik, ik moest alle brillenglazen oprapen. Moest. Alles voor de Kunst, het zal wel ergens goed voor zijn, mijn plicht, precies zoals het hoort: de schaamte voorbij. Verlegen en noest arbeidde ik mijn arbeid, uur na uur. Losse glazen, nergens een montuur. Allemaal alleen Even later nam een auto me mee, nergens heen, weg, alles weer kwijt.

122 100 Rectificaties In de vorige Parmentier (jaargang 12, nr. 3-4) zijn tot onze spijt enkele fouten geslopen: De koptitels boven de gedichten van Pieter Boskma zijn verwisseld. De twee Schildersgedichteri staan op pag. 47 en 48, de vier gedichten uit Boskma's aankomende bundel Puur zijn op pag. 5, 6, 7 en 8 te vinden. In het artikel Alles is kopij over het boek Sunny Home van Otto Veenhoven (pag ) stellen de auteurs ten onrechte dat geen enkele uitgeverij Sunny Home wilde uitgeven. In werkelijkheid besloot Veenhoven zijn manuscript niet aan te bieden aan een uitgeverij, maar het boek direct in eigen beheer uit te geven. De Tabletten IV en V van Armand Schwerner (pag ) zijn door technische oorzaken verkeerd afgedrukt. De teksten zullen op de juiste wijze worden afgedrukt in het boek Op een mat van gele veren, poëzievertalingen (verschijnt bij Meulenhoff in 2004). In de recensie Een geschiedenisschrijvende geschiedschrijver (pag ) van Hanz Mirck wordt de bekende Chinese parabel over de vlinder en de droom ten onrechte toegeschreven aan Lao Tse. Dat moet natuurlijk Meester Zuang zijn.

123 101 Over de medewerkers LYDIA VAN AERT (1978) is neerlandica, afgestudeerd met de scriptie Een hemels boek op het helse doek. Een vergelijkend onderzoek naar Harry Mulisch' roman De ontdekking van de hemel en de verfilming The discovery of heaven. Tijdens haar studie was zij redacteur van de literaire tijdschriften Letterlik en Op Ruwe Planken. Zij is werkzaam bij Cultuur op de Campus, de culturele organisatie van de Katholieke Universiteit Nijmegen en schrijft freelance voor dagblad De Gelderlander. TSEAD BRUINJA (1974) woont in Diemen. Hij studeerde Engels en Fries aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij schrijft in het Nederlands en het Fries en publiceerde onder andere in de tijdschriften Hjir, Krakatau, Lava, Farsk, Tzum, De Blauwe Fedde, Zwart IJs en De Rottend Staal Nieuwsbrief. In 2000 debuteerde Tsead Bruinja met de bundel De wizers yn it read/ De wijzers in het rood (Leeuwarden: Bornmeer, 2000). In het najaar van 2001 verscheen zijn tweede Friestalige bundel De man dy't rinne moat/de man die lopen moet. Tevens werd in de bloemlezing Jij bent zacht als zomerregen - de mooiste Friese liefdesgedichten (Amsterdam: Bert Bakker, 2001) een gedicht met vertaling opgenomen. Nederlandstalige gedichten verschenen in Vanuit de lucht. De eerste generatie dichters van de 21e eeuw (Passage, 2001). In 2003 verscheen de derde Friestalige bundel Gegrommel fan satyn/ Gegrommel van satijn (Leeuwarden: Bornmeer) en het Nederlandstalige debuut Dat het zo hoorde (Amsterdam: Contact). MARIA VAN DAALEN (1950) publiceert bij Querido. Haar zesde dichtbundel, Yo! de liefde, verscheen in mei Zij schrijft ook verhalen en essays en werkt aan een essay over Vodou als werkelijkheidsbeleving. PIM FRANSSEN (1975) studeerde cognitieve psychologie en wetenschapsfilosofie in Nijmegen. Hij is programmamaker bij film-, theater- en debatpodium LUX in Nijmegen en redacteur van Parmentier. Hij was eerder oprichter en hoofdredacteur van literair open podium op papier Op Ruwe Planken. LEON GOMMERS (1958) is schrijver. Bij De Bezige Bij verschenen van zijn hand de romans De Hondewacht (1995), Het uurwerk van Floor (1997) en De ziel van de kakkerlak (2001). Hij publiceerde verhalen in Parmentier, De revisor,

124 102 De gids, DWB, Yang, Tristan, Maatstaf en Bzzlletin. Hij werkt gestaag verder. De hier opgenomen strip kwam tot stand n.a.v. een door Leon Gommers geleid publiek gesprek met de makers van de film en criticus Kees Fens, na afloop van een voorpremiere van de film in LUX (Nijmegen). Met dank aan regisseur André van Duren en cameraman Steve Walker. INGMAR Heytze (1970) is dichter. Daarnaast werkt hij als freelance journalist en columnist voor een grote hoeveelheid aan bladen, waaronder de Volkskrant, het Algemeen Dagblad, KIJK, Onze Taal en Avantgarde. Op dit moment schrijft hij elke week een column voor het Utrechts Nieuwsblad in de serie Kunstbroeders en publiceert hij elke maand een gedicht in Filosofie Magazine ( Uit het ongerijmde ). In 2001 verschenen zijn verzamelde gedichten in de bundel Alle goeds. De daaropvolgende bundel, Het ging over rozen, werd in 2002 gelanceerd met een historische publiciteitsstunt: de bundel werd in een oplage van exemplaren integraal voorgepubliceerd als apart katern bij het Utrechts Nieuwsblad. In oktober 2003 verscheen Heytzes prozadebuut Ik ben er voor niemand, dat bestaat uit een kleine 200 miniaturen. LUCAS HËSGEN (1960) is schrijver, dichter, vertaler. Zijn poëziedebuut Nevels orgel (1993) werd genomineerd voor de C. Buddingh'-Prijs Zijn meest recente publicaties zijn de roman Het meisje in blauwe zijde (2002) en de essaybundel Nee, maar het gebeurt (2003). Hij publiceerde vertalingen van Koreaanse poëzie in verschillende tijdschriften. De in deze Parmentier afgedrukte prozatekst Milde Maarten doet Amerika is een bewerking van het hoofdstuk Milde Maarten uit de nog te verschijnen roman Plooierijen van geschik. JOS JOOSTEN (1964) is criticus en essayist en als docent/onderzoeker verbonden aan het Instituut Nederlands van de Universiteit Utrecht. Hij schrijft poëziekritieken voor de Standaard der Letteren en publiceerde onder meer Feit en tussenkomst (1996), het veelgeprezen standaardwerk over de Vlaamse Vijftigers en Onttachtiging: essays over eigentijdse poëzie en poëziekritiek (2003) FRANS-WILLEM KORSTEN groeide op in de buurt van Den Bosch, studeerde in Utrecht en Groningen, promoveerde in Amsterdam, werkt momenteel in Leiden bij de opleiding Literatuurwetenschap en woont in Utrecht sinds Hij schreef een proefschrift over de interactie tussen verhalen en argumenten (The Wisdom Brokers, Amsterdam: Asca, 1998), schreef daarna een controversiële inleiding in literatuurgeschiedenis en -theorie (Lessen in Literatuur. Nijmegen: Vantilt 2002). Momenteel werkt hij aan een boek over recht, economie en literatuur in de 17e eeuw (Vondel). Daarnaast schreef Frans-Willem Korsten jeugdtoneelstukken die een zwervend bestaan leiden. Hij hecht het grootste belang aan wat waargemaakt wordt op kleine schaal in de directe omgeving en knokt in dit kader voor het behoud van een kleine openbare school in het hart van Utrecht. HANZ MIRCK (1970) is boekverkoper, vertaler, muzikant maar vooral schrijver. Hij won diverse prijzen voor zijn proza, poëzie en columns. Mirck debuteerde in 2002 bij uitgeverij Vassallucci met de dichtbundel Het geluk weet niets van mij, die

125 werd genomineerd voor de Buddinghprijs. Verder vertaalde hij de bundel Some Ether van de Nick Flynn en werkt hij o.a. aan een roman (Het Godsgeschenk; verschijnt april 2004), en twee dichtbundels (werktitels: Wegsleepregeling van kracht en Iris (samen met Ingmar Heytze)). Hij trad enige honderden malen op maar is inmiddels de tel

126 103 kwijt. Tot voor kort was hij redacteur van Parmentier. Ook organiseert en presenteert hij literaire evenementen en schrijft hij songteksten voor diverse opdrachtgevers. BERBEL PETERS (1974) studeerde aan de Hogeschool voor de Kunsten voor eerstegraads docent ruimtelijke vormgeving in Arnhem. Tijdens haar studie ontdekte ze dat tekenen meer met haar persoonlijkheid van doen had dan les geven en besloot ze zich vooral hierop te richten. Inmiddels heeft ze aan meerdere tentoonstellingen meegewerkt, tekent ze voor verschillende bladen (BARK, impuls straatmagazine) en maakt ze animaties voor bedrijven. In 2002 ontving ze een startstipendium van het Fonds BKVB. Dit jaar is een recente tentoonstelling van haar te zien in het Watermuseum in Arnhem. F. STARIK (1958) debuteerde ooit in de geruchtmakende bloemlezing Maximaal en publiceerde sindsdien een viertal dichtbundels, waarvan De Grote Vakantie (mét cd, 2004) de meest recente is. Starik woont en werkt in Amsterdam. Naast dichter en zanger (o.a. Willem Kloos Groep) is hij beeldend kunstenaar en initiatiefnemer van de Amsterdamse Poule des Doods, een groep dichters die eenzame uitvaarten van een gedicht voorziet. RICHARD STEEGMANS (1952) werkt als redacteur bij een informatieagentschap in Brussel. Hij publiceerde gedichten in o.a. Parmentier, De Gids, Bunker Hill, Tortuca, Kastalia, Deus ex Machina. In 2002 verscheen zijn debuutbundel Uitgeslagen zomers bij Uitgeverij Perdu, Amsterdam. HAN VAN DER VEGT is dichter en vertaler. Hij heeft twee dichtbundels gepubliceerd: Oker en Pilonder. Exorbitans, zijn epische sciencefictiongedicht over het gelijknamige ruimteschip, wordt in mei van dit jaar integraal opgevoerd. Deze zomer maakt zijn gedicht Ratel deel uit van de manifestaties rondom Antwerp Book Capital YI WON (1968) groeide op in Seoul. Aldaar studeerde ze aan twee verschillende universiteiten Literair schrijven met de vooraanstaande modernistische dicher O Kyu-Won als een van haar leraren. Haar eerste tijdschriftpublicatie vond plaats in In 1996 verscheen haar eerste bundel, Toen zij heersten over de aarde. Die titel is ironisch: in 1995 was het nummer 1996, toen zij heersten over de aarde van de gangster-rapper So T'ae-Ji een hit in Korea. Haar tweede bundel, Duizend manen drijven in de rivier de Yahoo!, verscheen in 2001.

127

128 5 [Nummer 2] Ad limina Afgelopen 10 juni, op de dag van de Europese verkiezingen, meerde een bijzondere boot aan in de Waalhaven in Nijmegen. De boot kwam uit Polen en voer de drie weken daarvóór over de Oder en de Rijn, door Duitsland, richting Nederland. Aan boord bevonden zich schrijvers, dichters, journalisten en kunstenaars uit die drie landen. Aanleiding van de tocht: de toetreding van Polen tot de E.U., het doel: het uitwisselen van ideeën en gedachten, van taal en cultuur, het verkennen van grenzen. Niet voor niets heette het project, dat plaatsvond op initiatief van het Kleist Museum in Frankfurt am Oder en de Kunststiftung des Landes Nordrhein Westfalen, Grenzen im Fluss, in het Nederlands vertaald als Grenzen op drift. Nu heeft Parmentier wel iets met grenzen, en vooral ook met het overschrijden ervan. Ontwikkelingen op cultureel, politiek en wetenschappelijk vlak worden volgens ons pas echt interessant als de bestaande grenzen vervagen, als men aan vastomlijnde structuren begint te tornen, als ideeën op drift raken. En dus greep Parmentier de kans om de drempel van de taal te slechten en liet, in samenwerking met de Wintertuin, enkele teksten van Poolse en Duitse auteurs vertalen. In dit nummer treft u fragmenten aan uit werk van niet eerder in het Nederlands vertaalde auteurs: Jerzy Lukosz, Judith Kuckart, Christof Hamann en Michael Lentz. Maar er is meer. Want ook de poëzie is de laatste jaren op drift geraakt. Ook hier worden grenzen verkend en overschreden. En lang niet tot ieders plezier. Moeten we die podiumpoëzie, want daar hebben we het over, nou serieus nemen? Is een Poetry Slam niet gewoon de literaire variant van Idols? Of hebben we hier toch echt te maken met een interessante nieuwe ontwikkeling, die de poëzie uiteindelijk blijvend zal veranderen door haar te democratiseren? Uit het lamplicht van de studeerkamer en in de spotlights van de bühne? Dichter en gastredacteur Hanz Mirck peilde wat meningen in het wereldje, wat uitmondde in een artikel waarin hij een viertal erkende podiumpoëten analyseert. Maar Mirck verrichtte nog meer veldwerk. Samen met redacteur Floor van Renssen ging hij op bezoek bij Sven Ariaans, zelf slammer en organisator van de eerste Nederlandse Poetry Slams in het Amsterdamse Festina Lente, en vroeg hem naar zijn visie. Verder een ode aan een van de grondleggers van de podiumpoëzie, Johnny van Doorn, geschreven door VPRO-radiomaker Wim Noordhoek. En natuurlijk mag ook Nederlands oudste nog levende slammer avant la lettre, Simon Vinkenoog, niet ontbreken. Daarnaast een hele serie gedichten die het goed zou doen op een podium (en dat inderdaad ook regelmatig doet). Of het ook werkt op papier mag u zelf beoordelen. Tot slot in het slamdossier een essay van redacteur Arnoud van Adrichem over de dichteres Saskia de Jong. Tegenover nieuwe stromingen staan oude tradities en ook die moeten in ere gehouden worden. Waarheid en poëzie is zo'n onderwerp met een lange traditie. Van poëzie wordt vaak gezegd dat ze op een of andere manier dingen zegt die waar zijn. Waar hem die waarheid precies in zit en

129 6 op welke manier ze wordt uitgedrukt blijft meestal echter vaag. Het expliciteren van die waarheid is een taak die wordt toegedicht aan de filosofie, de poëzie geeft er slechts uitdrukking aan. Welnu, de verhouding tussen filosofie en poëzie wat betreft waarheid was precies het onderwerp van het programma Confrontaties: De waarheid waarover ik niets weet te zeggen, 1 dat op 25 oktober 2003 plaatsvond in LUX in Nijmegen. Een viertal dichters, Elma van Haren, Arjen Duinker, Benno Barnard en Bart Moeyaert, schreef voor deze gelegenheid een nieuw gedicht en/of statement en onderzocht zo waar de filosofie ophoudt en de poëzie begint. Verder in dit nummer nieuwe poëzie van dichters die we eigenlijk niet in een hokje kwijt konden. Toch wilden we u deze gedichten van Piet Gerbrandy, Onno Kosters, Adriaan Krabbendam en Han van der Vegt niet onthouden. Dat geldt ook voor de foto's van René Oudenhoven. Zijn composities lijken zo gestileerd dat je nauwelijks gelooft dat er sprake is van toeval. En toch is het zo. De Schepper heeft ook zo Zijn grenzen... 1 Naar een dichtregel van Arjen Duinker.

130 7 Dossier Grenzen im fluss

131 8 Uit: Jerzy Lukosz Leonore Translatio Vertaling: Frans Jong We kregen in de barak bezoek van een Duitse ondernemer en die zei dat er iemand nodig was voor de lijkoven. Ik meldde me aan, kreeg een stuk papier met een bisschoppelijk en een civiel zegel, een uniform, asbesthandschoenen een speciale bril en een mondkapje. Na de verbranding van het eerste exemplaar concludeerde ik dat het een beroep was net als elk ander. Ze brachten oude mannen bij me, kerels in de kracht van hun leven, knappe vrouwen, kinderen. Families overhandigden mij na het houden van de rouwdienst de stoffelijke resten. Ze keken me daarbij aan alsof ik niet een gewone ambtenaar was, een functionaris van de laatste omschakeling, maar een bode van de dood, diens bondgenoot, bediende en medevernietiger. Er waren gewone verbrandingen bij, zonder getuigen; dan bleef ik alleen achter met de onverschillige blik van mijn cliënt. Ik moet toegeven dat ik niet hield van die publieke, rituele verbrandingen in een verlichte cabine als een lift met een raam. Wanneer de zilveren stampers na het loeiende werk van het vuur de klus moesten afmaken zodat de as in een klein busje paste, voelde ik me een onmens. Daarna wisselde ik van handschoenen en bracht de warme urn naar de familie. Een bewijs voor de veranderlijkheid van het aanschijn der wereld, de onbestendigheid van de materie, de ijdelheid van alles wat onder de zon is. De Duitsers hebben jouw oma in Auschwitz in rook laten opgaan, daarom zou je vast niet willen worden verast. Nu is er geen Duitser meer die naar dat werk omkijkt. De Duitsers worden verbrand door Polen Grieken Joego's. Binnenkort hoor ik nog dat joden Duitsers door de schoorsteen jagen. Ondanks jouw vooroordeel kan ik je crematie warm aanbevelen. Je moet wel een beslissing nemen nu het nog kan, nu je nog alle voordelen ervan op je dooie gemak kunt overdenken. Een afkoelend lijk is een belediging van de menselijke lichamelijkheid, van de menselijke spiritualiteit. Je moet je er zo snel mogelijk van ontdoen, je moet de ellende van de ontbinding scheiden van de glans van de herinnering. Voordat je alleen overblijft met de ontleedkundige. Voordat de ratten jongen krijgen en krijgen in je buik. Mijn oven was gelegen aan de rand van een groot kerkhof, aan de overkant waarvan een basiliek stond. Tussen het kerkhof en de basiliek was een veld waarop al eeuwenlang werd begraven, en sinds kort werden er gestorvenen van allerlei rang en pluimage in de grond gezaaid. In de basiliek kon ik voor het eerst van nabij de kleine lijkjes van grote koningen en belangrijke heiligen bekijken. Ik bestudeerde de staat van de stoffelijke omhulsels in de glazen sarcofagen. Hier lagen in gewaden gehulde botjes; de botjes hielden nog stand, van de gewaden had de tijd zwart uitgeslagen todden gemaakt. De machtigen en vooraanstaanden van deze wereld lagen in kazuifels van spinrag, en legden in een overdreven grijns hun tanden bloot voor de toeristen. Wat de gesloten schrijnen betreft koesterde ik het vermoeden dat er niets in zat, en toen de bisschop mij onderhoudswerk aan de zerken opdroeg kon ik dat zelfs met eigen ogen vaststellen. Zoveel oorlogen waren over deze streken heen gewalst misschien dat een of andere veroveraar lucht

132 9 had gegeven aan zijn fantasie, zijn passie de vrije loop had gelaten en de wens had gekoesterd om voor zijn aanstaande een schedel van een koningszoon van hier mee te nemen? Wat zou jij ervan zegen als ik een of andere machtige of heilige knook voor je meebracht? Wellicht is de tactiek van de verschroeide aarde in de geschiedenis voorafgegaan door de tactiek van de leeggeroofde reliekschrijnen? Ik begon me te interesseren voor klinkende uitvaarten. Grote begrafenissen waren als grote veldslagen, kroningen, intronisaties. Hoeveel geheimen gingen er niet schuil achter de begrafenis van Ramses II in de piramide, die voor de eeuwigheid de toegangspoort achter de hele begrafenisstoet dichtsloeg! De begrafenis van Alexander de Grote, die simuleerde dat hij dood was om wraak voor een moord te ontlopen, en die in vrouwenkleding in de menigte rouwenden achter de kristallen urn met de as van zijn geliefde hondje aan liep! De begrafenis van paus Leo I met het rituele breken van de nekken van de vier dragers van zijn draagstoel, zodat ze nooit meer iemand anders zouden dragen! De begrafenis van Christus. De begrafenis van Mohammed. Karel de Grote en Zygmunt de Oude. Kennedy en Indira Gandhi. De as van profeten, uitgestrooid boven de oceanen, in de Ganges geworpen. Ik spitte door de vakliteratuur, alsof ik de eerste gediplomeerde lijkenverbrander in de geschiedenis wilde worden. Zelfs onooglijke berichtjes in de kranten trokken onmiddellijk mijn aandacht, zoals het bericht in de Wyborcza dat uit de kathedraal in Gniezno de kostbare sarcofaag van de H. Wojciech was gestolen. Op een keer kreeg ik de opdracht om een zojuist gestorven aartsbisschop te verbranden. Hij werd mij in volledige uitmonstering overhandigd, alleen de staf hielden ze achter, om die later onder het gewelf van de crypte op te hangen. Nadat alles was gedaan paste zijn hele majesteit in een glazen potje. Als herinnering bewaar ik een knoop van de rijke tooi van de hiërarch, daarop staat een zin gekerfd die met de waarschuwing eindigde: et in pulverem reverteris. Nadat de stenen dekplaat was weggeschoven en mijn werk in de duistere holte was gedeponeerd werden gebeden gelispeld en kon de steen terug op zijn plaats. Voor iedereen is die afgebakende ruimte betoverd hun intelligentie houdt op wanneer ze in gedachten die grens overschrijden. Voor mij is dat een deel van het métier. Je kijkt net alsof ik een dégénéré ben. Alsof je me niet herkent. Je luistert naar me alsof het een ander is die praat. Je dacht dat ik een geleerde zou worden of schrijver. Maar ik woon met vreemden en ruim op wat de oorlog niet heeft opgeslokt. Ik heb een aparte kamer, zij zitten opeengepakt in de barak, het uitvaagsel van dit land overvloeiende van melk en honing. Ik heb werk, zij verhuren zich voor gelegenheidsklusjes. Allemaal op valse papieren, of zonder papieren. Alcoholici, halve garen, notoire onanisten, zweverige junks, gestoorde visionairs. Allemaal geloven ze dat ze gaandeweg genoeg bijeepsparen voor een hoekje in eigen land, waar ze hun leven zullen beëindigen, en voor hun oude dag zullen ze, zoals ik hen aanbeveel, zorgen voor een fatsoenlijke crematie. Hoe meer ik ze haat des te meer houd ik van ze. Ik gebruik een wending, telkens als ik iets namens hen moet regelen, alsof ik de grondwet opzeg: wij, de barak.

133 10 Nu ga ik je vertellen hoe ik doodgraver van koningen en heiligen ben geworden. Daar ben ik toe gekomen door iemand die al lange tijd in me huisde: Robin Hood. Robin Hood en Antigone voor de armen. Het is begonnen met de dood van een oud-strijder, die wij de professor noemden. De professor wist niet hoe hij heette, waar hij vandaan kwam, waar zijn huis was of waar zijn papieren waren. Hij wist alleen nog zijn heldendaden uit de oorlog. Ingelijfd bij het leger bevocht hij de Duitser, en nadat hij hem verslagen had bleef hij bij hem in dienst. We hebben vele nachten kletsend doorgebracht, de professor vertelde mij elke keer een andere versie van zijn levensloop. Op een onverwacht moment kon hij me vragen of ik het veld al had ontmijnd. Toen hij stierfrolden de jongens uit de barak hem in een oud vloerkleed, als in een slechte film, en droegen hem naar het bos. Niet veel later overleed de moeder van een maat uit de barak. Ho was via de Poolse grens uit Vietnam gekomen verkleed als tuinkabouter. Zijn moeder Hi speelde voor de douanediensten een ander soort kabouter. Ze kenden wat Duitse woorden en met behulp daarvan vertelden ze over apen, olifanten en over eenn boom die in hun contreien eens per jaar met een menselijke stem sprak. Hi werd ziek op dinsdag, en op vrijdag betrok haar ziel een boom in een voorstad van Hanoi, om eens per jaar met haar zwakke stemmetje te spreken. Een arts kon niet geroepen worden, want de arts zou de politie geroepen hebben, en de politie zou ons geroepen hebben. Dus moedertje werd in een lege doos van een Sony-tv gestopt en bij het hek begraven. Ik kon die plek niet aanzien. Het duurde niet lang of men begon op die plek weer bier te drinken en sigaretten te doven. Een meisje uit Roemenië gaf de doorslag. Nu kan ik je die bekentenis wel doen: ik heb een zwak voor mensen met een getaande huid. En hoewel ze blond haar had, net als jij, noemde ik haar Zwartkopje. Op een ochtend werd ze wakker met koorts en ingevallen ogen. Ze moest behandeld worden ze had geen kans noch in Roemenië, noch hier. Net zoiets als dat iemand aan het oostfront een neurose wilde laten behandelen. Zulke mascarons als de Engelse koningin kunnen een dozijn gouden pispotten hebben, maar mijn Zwartkopje kon nergens op rekenen, behalve de antibiotica die ik haar bracht van een Poolse non die ik kende. Wat moeten we met het meisje aan? - dachten we opnieuw. bij het hek of het bos in? Twee dagen lang dacht ik dat ook mijn beurt was gekomen. Ik droomde dat ik iets verrichtte wat nog geen enkele lijkenverbrander was gelukt, waarvoor ik postuum word onderscheiden met de Ladislav Fuksprijs: ik verbrand mezelf. Ik construeer een machine die me zonder iemands hulp de gouden afgrond invoert. Ik werd wakker en voelde dat iets in mij was gevaren, iets welde in me op en spoelde als een warme golf over mijn ingewanden. Na uren werken had ik Zwartkopje vakkundig tot een handvol as teruggebracht. De as deed ik in een zilveren urn waaruit ik tevoren een zeker rijk heerschap in een lege schoenendoos had gestrooid. De urn stopte ik 's nachts in de mooiste grafkamer op het kerkhof, die aan prins Thurn und von Taxis toebehoorde.

134 11 Ik ga de grafkamer binnen, een kamer als een grot. In de hoek ligt een miniatuurprins. Ik vlij me neer naast hem met de urn aan mijn borst en ik leg uit: de aarde is klein, en mensen zijn er veel, en iedereen moet sterven. En jij zou het alleen voor het zeggen willen hebben in zo'n salon. Niet zo netjes, je zou je ogen uit je kop schamen bij het Laatste Oordeel. Bovendien lig je al zo'n paar honderd jaar in je eentje, en je verveelt je vast. Hier heb ik iemand voor je van bijzondere schoonheid. Ze is knapper dan die gravinnen van jou uit het paleis. Ik sta je mijn Zwartkopje af, je zult prettig gezelschap hebben. Ooit zullen jullie ontwaken bij het trompetgeschal van de engelen en zullen jullie genegenheid voor elkaar voelen. Want zo'n gezamenlijk liggen schept een band. Jullie zullen zo blijven liggen tot het einel van de wereld, schouder aan schouder, stof aan stof. Laten we zeggen, voor de komende tweehonderd jaar, want meer geef ik de wereld niet. En je zult het paradijs binnengaan met zo'n donkere schone uit het Zwarte-Zeegebied. Tweehonderd jaar na je dood, prins, heeft het geluk je toegelachen! In de barak vroegen ze me wat ik met Zwartkopje had gedaan. Ik zei dat ze een fatsoenlijke grafkamer in de kapel had. En wie heeft daarvoor betaald? - vroegen ze. Een zekere aardige prins. En de begrafenis, wanneer is de begrafenis geweest? Afgelopen nacht. En de priester, is er een priester bij geweest of een pope? Zeker. Ik ben er geweest. Het idee om een eigen kas in te richten dank ik aan het rijke heerschap. De lege schoenendoos die ik onder het bed bewaarde zat me dwars. In mijn kamer zette ik op de vensterbank een indrukwekkende yucca, en in de pot strooide ik de inhoud van de doos, samen met een bolletje ter grootte van een vissenoog, zijn samengesmolten zegelringen. De aarde duwde ik zorgvuldig aan en aan een zijtak hing ik een bordje met voornaam en familienaam. Na enige tijd had ik in mijn kas atypische beschrijvingen van yucca, filodendron, agave en bamboe. In de herfst kwamen er twee tweelingbroers uit Noord-Korea. De ene schepte op dat hij vijf minuten ouder was dan de ander. Ze raakten slaags om een meisje uit Albanië en de vijf minuten oudere broer stak de vijf minuten jongere een mes tussen zijn ribben. Niemand kwam op de gedachte om naar de politie te gaan, want de broers hadden met zijn tweeën slechts één paspoort, waarvan ze zich bedienden door het effect van optisch bedrog te benutten. Het tribunaal in de barak veroordeelde de vijf minuten oudere tweelingbroer tot uitstoting. De jongste verbrandde ik in het kader van mijn eigen bezigheden. Twee dagen heb ik zitten piekeren wat ik moest doen met dat op een Albanees meisje verliefde kriezeltje stof. En nog de volgende avond kwam tussen de wortels van mijn agave prinses Klara Rubbis te rusten, een Pruisische die verwant was met de heersers van hier en voor wie het Beierse gezelschap ongetwijfeld niet het summum van haar postume dromen vormde. De Koreaan nu belandde niet in een lege doos van een Sony-tv, niet in het bos en ook niet bij het hek. Hij reisde in een waardige beker naar een nis van de kapelmuur, die edelmoedig was afgestaan door de hooggeboren vrouwe. Zou je de gezichten van de engelen van Onze-Lieve-Heer willen zien op de jongste dag, als uit de machtige en belangrijke graven de hoogedelgeborenen uit den dode beginnen op te staan, en uit enkele

135 12 daarvan mijn sjofelaars te voorschijn komen? Ik ben er zeker van dat Onze-Lieve-Heer zich de tranen in de ogen lacht als Hij ziet hoe een kardinaal zich uit mijn pot met een pioenroos wurmt. Zo'n zwartwerker de basiliek in krijgen was geen probleem. Hij Paste compleet in een lege suikerzak, die ik onder het hemd van mijn werkpak schoof. Lastiger was het met de stenen platen: dan moesten er breekijzers, beitels en schroevendraaiers aan te pas komen. De kerkwachters bewonderden mijn werklust. Soms waren de fraaie verdikkingen van een schedel binnen handbereik. Een enkele keer was het nodig een grafkamer binnen te aan. Met hoeveel grootmogende heren heb ik wel niet gepraat! Hoeveel heiligen niet aangeraakt! Hoeveel gekroonde hoofden zijn niet verpulverd alleen door mijn aanraking! Als ik per se een concrete majesteit in mijn kas wilde hebben ruilde ik de majesteit voor een zwartwerker. En anders liet ik de majesteit als eeuwigdurend gezelschap achter bij een sjofelaar. Na enige tijd begon het hele gespuis en het Parasietendom van de republiek van honing, melk en tarwebier mij op te zoeken. Iedereen die een illegaal sterfgeval had. Het kwam voor dat de familie van een overledene mij naderhand vroeg het geheime graf te tonen. Wil gingen dan naar de hoogmis die opgedragen werd door priesters met hoge mutsen op en met sinterklaasstaven. En ik legde in het oor fluisterend uit: jouw broer ligt daar, waar iedereen denkt dat het de rustplaats is van de heilige Vespasianus. Na de mis stak de familie een kaarsje aan bij een indrukwekkende sarcofaag. Het kwam voor dat men Goede Jezus Onze Heer zong of danste in een Tadzjiekse uitvoering. De kerkwachters keken verbaasd naar de kleurrijke buitenlanders die bijzondere achting hadden voor een of ander historisch figuur of die een devotie koesterden tot een heilige van hier. Op de vensterbank heb ik al een fraaie collectie potten die machtige of belangrijke relikwieën in zich dragen. En de crypten in mijn sector zijn gevuld met gewone stervelingen. Het is zon beetje mijn privé Derde Concilie. Soms verkoop ik iets machtigs voor veel geld, of koop iets belangrijks voor weinig geld. Ik kan er zelfs van leven, in ieder geval is het beter dan auto's stelen. Ik heb al een pot met kamperfoelie voor de H. Henricus klaarstaan.

136 13 Uit: Judith Kuckart, Der Bibliothekar, 1998 De bibliothecaris Vertaling: Kris Lauwerys Hans-Ullrich Kolbe sloeg het boek dicht, legde zijn lichtgekleurde mantel over zijn arm en stak een stadsplan in de zak van zijn jasje. Het was zaterdag, laat en einel april. Hij trok de gordijnen in zijn mansarde dicht. Op de keukentafel lagen onder de leeslamp twee repen Kinderchocolade gekruist over elkaar en op de rand van het lege wijnglas zat de melkachtige afdruk van zijn lippen. Daarnaast lag het boek. Een zekere Alain Bernardin had dertig jaar gelezen in het achtste arrondissement van Parijs de Crazy Horse opgericht. Twee uitsmijters in politiekostuum waakten over de ingang van de nachtclub en de burgerlijke ambiance. Alain Bernardin was magisch aangetrokken tot mooie vrouwen, en alleen een naakte vrouw, als het ware getekend in het complexe spel van het licht, was mooi voor hem. Als het doek was opgegaan, zo stond in het eerste hoofdstuk, toonden vrouwen met zichtbaar plezier hun perfecte lichamen. Danseressen verschoven de grens tot de naaktheid zo delicaat dat de gezichten van de toeschouwers zich van geluk openden en niet samentrokken van begeerte. De shows veranderden om de vijf jaar, de ene al even verrassend en geraffineerd uitgewerkt als de volgende. Alain Bernardin was een tovenaar. Hij bevrijdde mannelijke fantasieën net zo goed als vrouwelijke. Dat had Hans-Ullrich Kolbe gelezen. Sommige bladzijden had hij driemaal gelezen. Meer dan eens had hij zijn hand over het glanzende omslag laten glijden, zoals een vrouw haar zijden lingerie streelt en daarbij de aders en fine rimpeltjes op haar hand ziet. Paris had hij gedraaid. De S-Bahn was tweehonderd meter verderop. Een vrouwenstem had in het Engels informatie opgedreund: 450 francs entree, een halve fles champagne per persoon, twee shows per avond, een om 20:30 uur, de tweede om 23:00 uur, op zaterdag drie. Vandaag daadwerkelijk dus drie. Hans-Ullrich had daadwerkelijk naar de klok gekeken naast zijn open raam in Friedenau. Met het vliegtuig zou hij de Late Show van 0:30 uur nog kunnen halen. Hij had ingehaakt. Door het lezen was hij het noorden kwijtgeraakt en vergeten wat hij wel wist. Berlin was Parijs niet. Maar toch. Hij had zijn polshorloge omgedaan. Met zijn mantel over de arm verliet hij het huis. Hij was bibliothecaris. Heere! maak mij Uw wegen bekend, leer mij Uwe paden, schoot hem in metrostation Dahlem-Dorf te binnen. Een psalm, hij dacht nummer 25. Ja, psalm 25. Hij hing de mantel over zijn schouders en wierp het roze strooibiljet in de vuilnisbak. La Femme, voor heren die aleer willen. Met het vrouwelijke personeel in de club was hij ondanks hun iscoupekostuums vertrouwd geweest zoals met studentes of medewerksters. Een rosharige dame had haar armen naar Tina Turner uitgestrekt en tegen de vermoeidheid in staan dansen. De schijnwerper had haar geschoren oksels afgezocht naar zweet. Met zijn rug naar de naakte danseres had Hans-

137 14 Ullrich nog een koffie gedronken, was met zijn pas gepoetste schoenen telkens weer van de chromen voetsteun van de barkruk afgegleden en onder andere daarom al snel weer weggegaan. De metro kwam eraan. Hij zat alleen in de wagon en zoog op een pepermuntje. Hij stapte over en ging naast een jonge moeder zitten. De oren van het kind op haar knie waren roodgloeiend van vermoeidheid. Geduldig gaf hij het keer op keer zijn ratel terug en zette daarbij het gezicht op waarmee hij altijd naar zijn jongste dochter, Edna, had geglimlacht. In station Kurfürstendamm stapte hij uit. Naast bioscoop Astor liet hij zich de Dorrett Bar binnenlokken. De uitsmijter had hem zien aarzelen en hem met meneer de professor aangesproken. Hans-Ullrich mat elk lichaamsdeel spiegelde been na been aan de zinnen over het mooie been. Over een builtije al} de achterkant van de bovendij had in zijn boek De Crazy Horse niets gestaan, toch? Maar zo'n boek loo niet. Het fantaseerde rondom een kern van waarheid stelde de zaken soms wat mooier voor. Maar het bedroog zijn lezer niet. Er begon een nieuw nummer. Twee dragers zetten een gouden kooi op het podium. Een man naast Hans-Ullrich wees naar het meisje achter de staven, zei: man, die is zo heet als een leeggeschoten MP, en draaide zich weer naar zijn glas. Hans-Ullrich zette zijn bril af en hekeek het meisje nauwkeurig. Hij zette zijn bril terug op. Het gezicht was een belediging voor het lichaam. Hij zuchtte. En van het zuchten kreeg hij moed. Maakte toch niets uit of het boek al dan niet iets over de waarheid vertelde. Zo lang het maar iets over hem vertelde de lezende Hans-Ullrich. Als het dat deed, moest er toch iets aan zijn aan de kunst. Om preciezer te zijn: moest er toch iets van het leven aan zijn aan de kunst. Vannacht nog zou hij zich het lezen van het lijf scheuren en naakt het leven in lopen. Vannacht nog zou hij zich helemaal bedrinken met de 38 procent werkelijkheidsgehalte van het boek. Uit de bladzijden van De Crazy Horse trad hij tevoorschijn, betoverd door die ene gedachte. In naam van de literarutuur, zwoer hij. En hij stond voor elke mogelijke smeerlapperij open. Waarom? Daarom, gaf hij zich tot antwoord. En stilletjes voegde hij eraan toe dat het al laat was in zijn leven.

138 15 Uit: Christof Hamann, 2003 Fester Vertaling: Kris Lauwerys Yes, it's marvellous, viel een Pool hem 's avonds in de rede toen hij het had over die dichtbestrate wijk, maar hij had een paar stappen verder moeten gaan. Ryszard en zijn zoon Józef lagen op een gemeenschappelijke kamer met hem. Fester lag boven in het stapelbed, hij staarde naar de woekerende kleuren op het plafond of ging op zijn zij liggen steunend op zijn elleboog. Hij Praatte naar beneden, de Pool in vrijwel accentloos Engels naar boven, de zoon zat zwijgend op zijn bed, kauwde nauwgezet op zijn al afgebeten vingernagels en keek star naar de muur voor hem. Groen in alle mogelijke nuances van blad- tot zeegroen. De ornamenten slingerden zich als meanders over muren, plafond en vloer, soms duidelijk van elkaar onderscheiden dan weer in elkaar overlopend. Ryszard zei dat het een van zijn afwijkingen was. Maar een stad aan zee was voor hem een bijzondere stad. Het overkwam hem al in Gdansk, als hij aan het water stond: een haven lijkt op een masttop van waaruit de hele wereld aan je voeten ligt. Fester maakte gebruik van een pauze die ontstond toen de Pool op zeker ogenblik struikelde over het Engels. Ryszard stopte midden in zijn zin schudde langzaam het hoofd alsof hij zich voor het foutje wou straffen. Fester begon te vertellen over wat hij die middag had gezien, maar schakelde al snel van de bezienswaardigheden over naar de eigenlijke aanleiding voor zijn verbluf: Whitesand, oh Whitesand, you must read him. Daarbij was het door toeval, een toevallig boek, zei Fester, dat hij op Whitesand gestoten was. Maar hij had zich regelrecht in hem vastgebeten dag en nacht had hij zich met hem beziggehouden en was al snel tot de overtuiging gekomen dat deze auteur absoluut voor een breed publiek toegankelijk gemaakt moest worden. Via een lovend essay over Whitesand dat hij naar alle mogelijke organisaties had gestuurd, kwam hij in contact met de Vereniging ter Bevordering van de Spokencultuur, die zijn reis door het oosten van de VS had gefinancierd. De bestuurder, Gausit, was razend enthousiast. Meesterlijk, meneer Fester, absoluut meesterlijk. In de verhalen die ik van Whitesand gelezen heb, worden uw inzichten van a tot z bevestigd. Spoken vermommen hun afschuwelijke tronies inderdaad met bladeren, wortels en twijgen van bomen die gewoonlijk in dat deel van de VS groeien. En de verschrikkelijke stank van verrotting die ze verspreiden, verdoezelen ze vergeefs met de geur van natte weiden en dampend bos. Na dit eerste gesprek was Fester aanvankelijk af en toe daarna steeds vaker werkjes beginnen op te knappen voor de vereniging. De Pool deed af en toe nog een poging om over Boston en de zee te gaan mijmeren, maar tegen Festers steeds luidere redevoering van boven stond hij machteloos. Uiteindelijk praatte de Duitser zelfs in zijn eigen taal verder, zo geboeid was hij door zijn eigen herinneringen. Voor zover dat kon, ging hij rechtzitten in het bed en begeleidde zijn verhaal over het project met vele

139 16 gebaren, terwijl Ryszard zijn pyjama aantrok en ging liggen. Zijn zoon zat met de rug naar de spreker aan een tafel te schilderen. Ik benutte elke gelegenheid om Gausitz warm te maken voor mijn auteur en trapte daarmee een open deur in. In de VS, vertelde ik hem, heeft hij een kleine, fanatieke fanclub, in Duitsland echter is hij een nagenoeg onbekende auteur die dankzij doelgerichte PR-maatregelen een bestseller zou kunnen worden. Het merendeel van zijn verhalen die kort en overzichtelijk zijn speelt zich af op het platteland. Whitesand trekt daarin alle registers van het griezelige en huiveringwekkende open, er treden dubbelgangers op, levende doden, mensen met hun hoofd onder de arm, wezens met afschrikwekkende dierlijke ledematen en tronies, uiteraard gebouwen met valdeuren, geheime gangen, lugubere kerkers waarin skeletten rondwaren. Geen slappe verhalen dus waarin de geesten niets anders willen dan de wereld bij daglicht zien, geen jammerende slotspoken die aan de rokken van pubermeisjes zitten. Maar bij Whitesand heb je ook steeds de tegenkrachten die de verschrikking met tak en wortel proberen uit te roeien, mannen met een stevige Nieuw-Engelse stamboom, die gewoonlijk teruggaat op een Germaanse vorst uit de wouden aan de Rijn. Of ze nu zeevieren of heroïsch ten onder aan, of ze de gruwel nu met geweer, mestvork nagelschaar, pincet onschadelijk proberen te maken of hem met de blote handen verscheuren, ieder van hen werpt zich vastberaden en met een sluw plan in de vaak bloedige strijd. Dat paste precies in het concept van Gausitz. De vereniging had zich als opgave gesteld de traditierijke geschiedenis van het spokendom te documenteren. De bestuurder stond een reusachtig museum voor ogen, waar deze spookwezens in diorama's gesorteerd zouden staan naar leeftijd, grootte en wijze waarop ze je de stuipen op het lijf jagen. Naast de permanente tentoonstelling zouden er multimediashows, congressen en evenementen (bijvoorbeeld een middennachtsgala op Halloween) plaatsvinden. Gausitz liet me een kabinet zien de kinderkamer van het toekomstige museum zoals hij liet noemde. In de ene hoek lagen stapels kleren en maskers, in de andere een stapel planken, tegen een muur stonden ruiten, de voorste gebroken. Soms had Gausitz het over vertaalhulp, in zijn enthousiasme ook over missiewerk. De mensen moesten worden wakker geschud. En wie was er voor zo'n campagne beter geschikt dan Whitesand?

140 17 Uit: Michael Lentz, Muttersterben, 2002 Moederdood Vertaling: Kris Lauwerys Olie. Vloeibare kaarsenschijn een vijfdagenrantsoen eeuwig licht. En terugkomen. En terugdenken. Het geheugen is een boom. Een boeket. Onwillekeurig, meteen weer onderbroken bidden. Een sterfdag als herdenkingsring. Een schietende voorjaarsbloesem met wortel. Een schors. En terugkomen. Aarde omwoelen. En winter worden. En ernaast staan. Telkens er zomaar wat naartoe aan tot iemand naar jou toe komt. Op grasviltvoeling op toeristencursus. Misschien ook met dat onzegbare beeld op de lippen met die verstarring of die niet meer uitvoerbare hoofdbeweging. Hoe ze daar ligt. Hoe ze nog maar weinig doen kan. Zich zo omdraaien bijvoorbeeld een onmogelijkheid. Afscheid onmogelijk. Bijziend zonder groet terug. Bijziend en volle kamer in haar zicht. Aarzelend binnengaan. Aan de ene kant staan. Aan de andere. Het leven is ontwenning. En een sterfgeval als dit draagt daar allicht ook toe bij. Ligt moederziel alleen op de sterfbrits. Vaders ogeng vallen al dicht. De verwachte dood die echter al dagen op zich laat wachten. Comateus met naar achteren gestrekt hoofd. Heeft een lijfje aan. Geen overgeleverde laatste woorden. Bestaan vergaan. Een alleenmaarheid. En waar het heen leidt. Vaders ogen vallen dicht. Hij gaat maar eens naar huis. Een moederziel-mensenloze kamer waarin Moeder verdwijnt. Ze zegt namelijk niet: ga maar eens naar huis, ik moet nu doodgaan. Ontslapen, creperen, opstappen, plaats maken. Je hele leven alles misverstaan hebben. Je je hele leven lang afvragen: heb ik dat juist begrepen. En soms iets willen rechtzetten. Het besturingssysteem Moeder heeft als het ware levenslang zijn koppelingen gecontroleerd. Misschien waren er zelfs geen. Een zichzelf vergloeiende oven. Al haar glorie komt, straalt van binnenuit. En gloeit daar zo droog uit in de lakens. Zo onpolitiek op twintig Augustus negentienhonderdachtennegentig. Hoe we dan de kamer binnengaan en denken dat we een hartstilstand krijgen. Hoe dan plots alles stilstaat. Hoe we in het gehoorde het horen horen. Misschien is dat wel iets wat nooit ophoudt, dit STERVEN dat nooit ophoudt. Dit dunne armpje dat uit het laken schiet. Deze hand zonder ring die naar een ring verlangt. Dit compleet ondergrondse lichaam dat het zelf liever niet snapt. Was gisteren nog completer, zegt dit lichaam opnieuw en graag tot zichzelf. Wat is er nou eigenlijk gebeurd, dat het zo niet meer gaat.

141 18 EINDE DOSSIER GRENZEN IM FLUSS

142 19 Piet Gerbrandy Val Wij houden wij houden graag vallende vrienden gezelschap hun falend hun jasjes ontglippend gereedschap onderscheppen wij met glimlach. Wij bouwen aan een toekomst zonder doden. Wij wrikken aan de pijlers van pest. Onze hartstocht geldt een leven zonder jou. Derhalve onze goedendags geslepen onze roestige carrosserieën ontdeukt en stroman gezet op gevoelige portefeuilles want voor je want voor je het weet. Hoe helpen wij onklaar wie voeten licht.

143 20 Sla Ga door val stil sla af. Ik ging versneden brood in zijtas aan mijn drager. Ik sierde spaak met beukblad. Ik deelde morgenzangen met gepeupel. Ik suste met mijn wedde wat ik loog. Maar avond maar de avond na de dag. Stil viel je in de bermen langs de tafels. Hoor de verkneukeling van loense hebbers. Hoe gleed hij? Hoe ontplooide zich zijn scherm? Wat klonk er in de zakken van zijn rafels? Maar middag maar de middag voor de val. Haken slaat hij in verwaaiend zand onder hars lekkend hout zoekt een leger van scherp schietend volk dat hij eert. Liever aas dan ren in uw tuindorp van lachers.

144 21 Geef In koven achter kraalbeschot verroesten dozen meniebruin om broos gebogen koper in pluizige windsels. Ik leg mijn matte kleren af in ootmoed. Hoe oud is wat hier stroomt dat gloeit op een rug in het potige bad? Behoudt kracht nog de vlam die dit fluistert? Ik droog mijn lede heupen af en huiver. Verdrinken. Stikken. Glijden tegen tegels. Een sluiten dat verschroeit en dons doet rijzen. Een scheren dat verdiept. Een buisje poeder. Ik open wat mij dicht houdt geef me over. Geperste schroten kleden vochtrot af.

145 22 Bewerking: Han van der Vegt My Liefste soos 'n dieprooi roos (Na die gedig van Burns). O, my Liefste's soos 'n dieprooi roos Wat skitter in die dou; My Liefste's soos 'n helder lied Wat sag sy wys ontvou. O Liefling, net so skoon as jy, So reik my liefde hoog, En glo my dit sal suiwer duur Totdat die see verdroog. O Soetste, tot die see verdroog, Die vaste grond vergaan, Sal ek my Liefde vas behou Deur heel my lewensbaan. En, O, my Liefling, nou vaarwel, Neem al my sugte mee! En glo dat ek terug sal kom, Al keer die diepste see.

146 23 loom zijgt hier de zoon, wiens prooiooft hangt in het wit wierhout zijn dieren zogen verliefd gramdrab bij zijn hondsvrouw zo gierig en zo droog haar dij zo rijk zijn schielijk oog de zoon heiligt aluin en zuur tot 't alziend beestenkoor ook voedt de bron wie veel gelooft wie alles ondergaat al zegt hij niets en wacht, beschouwt keurt heel zijn leven vaal de zoon, zijn iris nauw, jaagt scherp één slag, zijn vrachtvel breekt het rood nat lekt, de rug zakt krom van elk dier stierf er één

147 25 Dossier Podium & papier

148 26 Hanz Mirck en Floor van Renssen Epische rap als terugkeer van de troubadours Een interview met Sven Ariaans. Poetry Slam is meer dan een subcategorie in de poëzie. In slamcafé Festina Lente probeert men de kloof tussen papier en performance, tussen moeilijk en makkelijk te overbruggen, zodat Poetry Slam een kweekvijver wordt voor literair atalent zonder meer. Een interview met Sven Ariaans, podiumdichter en jurylid van Festina. Het Amsterdamse café Festina Lente speelt sinds jaar en dag (om precies te zijn: sinds 1998) een belangrijke rol inn het circuit van de Nederlandse Poetry Slam. Lang voordat de Wintertuin haar wedstrijdconcept lanceerde traden er in deze Jordaanse kroeg al dichters op en werden er winnaars gekozen. En niet de minsten. Veel succesvolle dichters van nu debuteerden op het podium van Festina (zoals Tjitske Jansen, om maar iemand te noemen). Podiumdichter en drijvende kracht Sven Ariaans weet er alles van. En hij vertelt er graag over. Het gesprek dat Parmentier met hem voerde vond plaats in de troosteloze stationsrestauratie op Perron 1 van station Amsterdam Centraal. Onze eerste vraag brengt meteen een levendig gesprek op gang, dat pas stilvalt als Ariaans zijn trein naar een poëzieoptreden in Vlaardingen dreigt te missen. Onze eerste vraag luidt: hoe is het allemaal begonnen? We vragen wat Poetry Slam precies betekent, waar het verschijnsel vandaan komt en welke rol Festina Lente in het Nederlandse stamcircuit speelt. Ariaans legt uit dat er drie categorieën van Podiumpoëzie in Nederland bestaan: er is een circuit van dichters die bundels hebben gepubliceerd en daarnaast hun gedichten voordragen op allerlei festivals en literaire avonden; dit is het gevestigde circuit. Daarnaast zijn er massa's dichters die geen bundels publiceren, maar wel voordragen op literaire avonden in het land, vaak als opvulling van een avond met een bekendere dichter die als publiekstrekker fungeert. Het derde circuit is dat van de slammers. Ook hier treden dichters op die veelal (nog) niet zijn doorgebroken en weinig hebben gepubliceerd. Korte voordrachten van verschillende dichters wisselen elkaar af, waarbij er wordt gestreden om de gunst van het publiek. Voor wie het nog niet weet: dit concept stamt zoals zoveel uit de Verenigde Staten en is daar al jaren mateloos populair. In de hoop het Amerikaanse succes

149 27 te kunnen evenaren, besloot discotheek Hotel Winston in Amsterdam de Poetry Slam in Nederland te introduceren. Deze Nederlandse poëziewedstrijden waren sterk internationaal gericht en verraadden allerlei rapinvloeden. Festina werd geboren in 1998, toen Gerard Beentjes door de Winstonwedstrijden op het idee werd gebracht om Nederlandstalige poëziewedstrijden te gaan organiseren in Festina Lente. Nog steeds spreekt men daarom in plaats van Poetry Slam ook wel van Poëzieslag. Een tweede verandering van het oorspronkelijke concept was dat de winnaar van de poëzieslag gekozen werd door een deskundige jury. In 1998 vond de eerste Grand Finale in Festina Lente plaats. Sven Ariaans won deze finale, wat hem prompt een vaste juryplaats opleverde. Een taak waarvan hij zich tot op de dag van vandaag met verve kwijt. In de eerste jaren oogstte de wedstrijd wisselend succes. Het grote enthousiasme zag men niet terugkeren in de bezoekersaantallen. Het gebrek aan animo maakte zelfs dat de Organisatie in 2001 serieus overwoog om de poëzieslagen te staken. Maar het echte werk moest nog beginnen, zoals bleek toen de Wintertuin uit Nijmegen in 2001 haar PoetrY Slam-concept lanceerde. Deze slamwedstrijden die in verschillende steden in het land gehouden worden, gevolgd door een jaarlijkse landelijke finale in Nijmegen, zijn in tegenstelling tot de slams in Festina Lente, geheel opgebouwd volgens het Amerikaanse idee (iedere deelnemer krijgt 3 3 minuten de tijd om te slammen en de winnaar wordt uitsluitend bepaald door het publiek, via de applausmeter ). De radicale opzet bracht een grote mediahype op gang. Overal in het land werd zelf het initiatief genomen om maandelijkse slams te organiseren. Een enorm nieuw publiek werd aangeboord. Daardoor zag ook Festina de belangstelling voor haar activiteiten toenemen. Sinds het succes dat de Wintertuin op gang bracht zit het café bij iedere maandelijkse poëzieslag afgeladen vol. Waarom blijft Festina Lente zo stringent vasthouden aan een deskundige jury? Daardoor krijgt de uitslag meer literaire waarde, verklaart Ariaans. Het gaat niet slechts om de populariteit, gemeten door de matig betrouwbare applausmeter, maar om een weloverwogen oordeel van een deskundige jury. Het gevaar van Poetry Slam is dat het uit zichzelf de neiging heeft een vergaarbak te worden van mislukte cabaretiers en stand up-comedians. Een groot bezwaar uit de traditionele poëziewereld is dat wat op de stampodiums wordt vertolkt, vaak weinig met poëzie van doen heeft, of in ieder geval zijn

150 28 poëtische kracht verliest zodra het gedrukt staat ontdaan van de glamour van de dammer. De jury beoordeelt, naast de voordracht op zich, ook de literaire kwaliteit van de woorden die gebezigd worden. Ze verantwoordt haar oordeel in een uitgebreid juryverslag. Voor zowel dichters als publiek is het waardevol om te horen waarom ze wel of niet zijn afgewezen. De vaste jury bestaat uit Simon Vinkenoog (hoe kan het ook anders en Sven Ariaans. Het derde jurylid wisselt. Er wordt steeds gezocht naar iemand uit de officiële literaire wereld, zoals een redacteur van een literair tijdschrift, krant of uitgeverij. Doel hiervan is meer aansluiting te vinden bij de moeilijkere poëzie die het moet hebben van de witte bladzij in plaats van van de voordracht. Er is een directe link met het boekenvak. Maar zonder de stem van het publiek zou het geen echte slamwedstrijd zijn, dus ook het publiek kiest een winnaar. De deelnemers worden vooraf niet geselecteerd op basis van netwerken of kwaliteit. Iedereen is vrij om zich in te schrijven, 12 deelnemers per keer, 12 avonden in het jaar. De winnaars van deze maandelijkse slams strijden tegen elkaar in de Grand Finale. Elk jaar wordt er zo een kampioen gekozen. Dat iedereen mee mag doen, met of zonder talent en ervaring, zorgt natuurlijk voor wisselende kwaliteit. Maar het mooie is, meent Ariaans, dat je de dichters vaak door het jaar of de jaren heen ziet groeien. De competitie wordt een leerschool in voordrachtskunst. Het wedstrijdelement prikkelt om jezelf te verbeteren, het maakt mensen bewust van hun talenten en mogelijkheden. Wie al dan niet als winnaar uit de Grand Finale komt heeft een heel traject achter zich. Op deze manier heeft Ariaans onder anderen Tjitske Jansen en Erik Jan Harmens groot zien worden. Mede hierdoor vervult Festina volgens Ariaans een rol van kweekvijver voor literatuur in het algemeen: Veel dichters grijpen in Festina Lente hun kans om zichzelf in de literaire wereld te presenteren. Lang niet alle talentvolle deelnemers ontwikkelen zich tot echte dammers maar doordat ze op het podium staan worden ze wel opgemerkt door literaire tijdschriften of uitgeverijen. Op die manier veroveren ze zich een plekje in de literatuur. Sommigen zijn zich zelfs gaan toeleggen op het schrijven van romans, zegt Ariaans. Het slamcircuit is volgens hem geen gesloten wereld op zich en mag dat ook niet zijn. Het bestaansrecht ervan schuilt in het feit, dat ze van een breed publiek de aandacht voor poëzie opeist. Niet alles wat er op het podium gezegd wordt heeft evenveel literaire waarde. Maar de Nederlandse poëzie lééft, dankzij het podiumgebeuren, op een heel andere manier dan voorheen. De vergelijking die Thomas Vaessens onlangs maakte tussen het Poetry Slam-

151 29 fenomeen en Idols 1 riep veel verzet op bij dichters, maar Ariaans deelt dat verzet niet. Volgens hem zitten het wedstrijdaspect en een levendig podiumpoëziecircuit elkaar niet in de weg. Ook verbaast het hem, dat veel dichters niet blij zijn als ze podiumdichters worden genoemd. Kennelijk is een podiumdichter iets minderwaardehs, in de ogen van velen. De ervaring van de Parmentier-redactie bij het samenstellen van dit dossier kan dat bevestigen. Dat dat niet voor iedereen geldt, daarvan getuigen de dichters wier poëzie u in dit nummer tegenkomt. Ook dichter Sven Ariaans heeft er een last van. Sterker nog, hij kiest er voorlopig voor slechts een podiumdichter te zijn en wacht nog even met publiceren. Volgens hem is poëzie op papier te zeer onderhevig aan het vooroordeel dat toegankelijke poëzie makkelijk en oppervlakkig zou zijn. Maar het belangrijkste is, dat de poëzie van Ariaans zonder de voordracht niet volledig is. Het podiumgedeelte (de manier van voordragen, het spel met emotie, timbre, ritme en volume) vormt een onlosmakelijk geheel met de tekst. Ik schrijf mijn poëzie heel duidelijk met het oog op de voordracht vertelt Ariaans. Hij omschrijft zijn werk wel als epische rap : Mijn gedichten vertellen een verhaal, waarin klank en ritme een zeer grote rol spelen. Soms moet ik wel 10 tot 20 minuten lang de aandacht van het publiek vasthouden. Dat is moeilijk. Het is een uitdaging. En ik ben trots als het lukt. Daarnaast is het nog zo, dat veel podiumdichters naar elkaar komen luisteren en elkaars gedichten vaker horen op verschillende avonden. Menno Wigman omschreef dat als volgt: dichters schrijven voor dichters. Om zijn optredens voor het trouwe publiek boeiend te houden verwerkt Ariaans extra betekenislagen en verwijzingen in zijn poëzie, zodat je er steeds andere, nieuwe dingen in kunt horen. Behalve met ritme, rijm en binnenrijm zet hij zijn woorden kracht bij met muziek en toneeltechnieken, zodat er eigenlijk een soort one man show ontstaat: Mijn optredens zijn voor vijftig procent poëzie zijn, de rest is theater. In feite kan Poetry Slam gezien worden als eerherstel van een eeuwenlange orale traditie. De terugkeer van de troubadours en minstrelen krijgt bijna letterlijk vorm in het jaarlijkse festival in augustus in Willemstad, mede georganiseerd door podiumdichter Rijn Vogelaar. Ook de dichters uit Epibreren zijn hier elk jaar van de partij. Dichters lezen hun werk in het donker voor, bij het 1 In Het Financieele Dagblad, 17 april Zie ook het artikel Idols en Idioten van Hanz Mirck, elders in dit dossier.

152 30 licht van kampvuren. Behalve het prachtige effect, is het bijzondere hieraan, dat de dichters gedwongen worden hun poëzie uit het hoofd te brengen. Want een dammer op een podium met een blaadje in zijn hand dat werkt niet, vindt Ariaans: Het verbaast me dat mensen tegen me zeggen: Wat goed dat je dat allemaal uit je hoofd doet! Als het gaat om toneel, cabaret en popmuziek vindt men het heel normaal dat je lange teksten uit het hoofd kent. Waarom dan niet bij poëzie? Als dichter kies je elk woord immers zo bewust, je bent zo geconcentreerd bezig met de woorden dat het eerder verbazinig zou moeten wekken als een dichter zijn gedichten niet uit het hoofd kent. De orale traditie is bovendien veel ouder dan de geschreven literatuur, vervolgt hij, Dat men van dichters verwacht dat ze voorlezen van papier is slechts een restje van het vaste onderscheid tussen de kunstvormen literatuurr en podiumkunsten. In de podiumpoëzie van dichters als Ariaans zijn de oude muren tussen de kunsten bijna helemaal omver gehaald zodat er in feite een nieuwe kunstvorm ontstaat. Dat brengt ons op de laatste belangrijke vraag, nog net voordat de trein vertrekt: heeft de Poetry Slam de kunst blijvend veranderd? Is er daadwerkelijk een nieuwe mengvorm van kunst ontstaan of is het niet meer dan een hype? Ariaans weet het niet. Hij ziet dat de Poetry Slam nu meer leeft dan ooit. Elke maand is Eestina tot de nok gevuld de Wintertuin-Poetry Slams door het hele land hebben nog steeds groot succes. Dat dichters op dansfeesten optreden en zich staande houden temidden van het lawaai van de dj's, is iets waar niemand meer van opkijkt. Sinds 1998 is dit alles al bezig, van een snel voorbijgaande hype is dus al geen sprake meer. Natuurlijk kan dat straks ineens voorbij zijn. Maar op dit moment is het in ieder geval interessant om te zien dat het podiumdichten doordringt tot een dieper niveau. Hij aarzelt even maar stelt resoluut: Dichters gaan anders schrijven, doordat ze optreden. Hun optreden beïnvloedt hun manier van schrijven. Een dichter als Maarten Das maakt een eigen ontwikkeling door en creëert een persoonlijke stijl, die hij niet snel meer kwijt zal raken. Het lijkt erop dat er zo een nieuwe generatie dichters opkomt. Hun poëzie ontstaat niet meer slechts achter een eenzaam bureau of tijdens een solitaire wandeling door een dennenbos maar onder invloed van de confrontatie met het publiek. Jammer genoeg kunnen wij ter illustratie van dit vurige pleidooi voor de podiumpoëzie geen gedicht van Sven Ariaans zelf opnemen. Hoewel... toevallig troffen we op de site toch een klein tekstje aan dat we

153 31 mochten afdrukken: It takes two to tango. Op deze site zijn overigens ook de juryverslagen van de afgelopen jaren te vinden, die Ariaans maandelijks schrijft. It takes two to tango Ik zie hoe ze hem haat, verlaat, maar terugkeert op haar schreden Haar haar strak in een staart, ze staart nog strakker naar beneden En ik, ik sla haar gade gade, waar zijn benen heengaan Bepaalt waar zij zodadelijk zal staan, uit steen verrezen Maar waar de smid het ijzer naar zijn eigen wens kan smeden Lijkt de man zijn vrije hand thans vast te zijn geketend Het ritme let aan banden wat te wild wil aan beween Het paar een paard gevangen, temperament getemd voor even Ze zeggen: dichters dansen niet, maar is wellicht die regel niet in wezen aan vervanging toe? In ander licht bekeken: is de tango geen cadans die juist door dichters wordt beleden? Neen! Arrogant gezwam, door pure afgunst ingegeven It takes two to tango, een poeet danst trouw allenig Intussen boven dichter liefst die man en vrouw verenigd.

154 32 Hanz Mirck Idols en idioten Aesthetics is for artists what ornithology is for birds. (Barnett Newman) Bestaat er zoiets als podiumpoëzie? In het literaire debat wordt er in elk geval een onderscheid gemaakt tussen papieren poëzie en podiumpoëzie. Ilja Leonard Pfeijffer deed dat lang geleden al en creëerde daarmee hardnekkige mythes. 1 Hij betoogde dat gedichten van podiumdichters op het podium geboren worden. Dichter Ruben van Gogh schreef daarover: [Dat] heeft zich in de journalistieke hoofden vastgezet, ondanks het inhoudsloze gehalte natuurlijk ervan. Het is natuurlik ook veel gemakkelijker, zoals Volkskrantrubricist Peter Swanborn tijdens het TUMULT-debat al aangaf, te doen alsofhet wel zo is. Het leidt tot een overzichtelijke, zelfgecreëerde wereld waarin er dichters zijn die louter en alleen voor het papier schrijven en dichters die dat exclusief voor het podium doen. Vervolgens is het dan makkelijk mythen creëren; deze podiumdichters schrijven natuurlik specifiek voor het podium bedoelde gedichten, Gedichten vol effectbejag, die het immers zo goed doen bij het grote publiek. Het is nog altijd niet doorgedrongen dat stemverheffing, armgebaren, fluisteren, schreeuwen, videobeelden en bombastische of verstilde begeleidingsmuziek effecten zijn die pas óp het podium ontstaan, en niet tijdens het schrijven van de gedichten waarop ze toegepast worden. Effecten die ook bij ieder willekeurig gedicht van, zomaar een voorbeeld Esther Jansma toegepast zouden kunnen worden. Het feit dat er de laatste jaren een behoorlijke groep dichters bij is gekomen die zich op eenn groeiend aantal podia met verve weet te presenteren maakt het er ook niet simpeler op allemaal. 2 De vraag dringt zich op: waarom vallen de gevestigde critici (die allen vanuit de academische hoek opereren) de podiumpoëzie zo hard aan, Ilja Pfeijffer voorop? Nu wordt de Leidse graecus langzaam ingelijfd bij de podiumdichters en dat maakt zijn uitspraak in NRC begrijpbaar: Terwijl de Nederlandse podia worden beheerst door publiekstrekkers als Ruben van Gogh, Ingmar Heytze, Hager Peeters Erik Jan Harmens Titske Jansen en Tsead Bruinja, zitten de jonge Vlaamse dichters als puisterige pubers in zelfgebreide spensertjes [sic] zich trillend te schamen voor hun natte dromen over Derrida. In Nederland is het theater het domein van de poëzie, waar geschmierd en 1 Ilja Pfeijffer, De mythe van verstaanbaarheid in: Bzzltin, okt Ruben van Gogh, Het gedicht van binnenuit; over het effect van de voordracht in: Passionate, sept/okt 2001 (en

155 33 gezongen. wordt en het publiek met satanisch genoegen wordt bespeeld met grollen, emoties en virtuoos vertoon van poëtisch vermogen. in Vlaanderen is de academie het domein van de Poëzie. 3 Aha! Dus daar zit de zere plek! De niet- podiumdichters voelen dat ze terrein verliezen. Woonden zij maar in Vlaanderen! Eigenlijk zegt Pfeiljffer dus dat de kunst van het voordragen weer terug is in de (Nederlandse) poëzie, en wie dat niet kan mist iets, die is een incompleet dichter. Hij weet uit eigen ervaring (want hij is een goeie voorlezer) dat het zo is. Het kwalitatieve onderscheid tussen beide soorten poëzie is daarmee blijkbaar op zijn minst vervaagd. (Voorheen sloeg Pfeijffer moeilijke (papieren) poëzie hoger aan dan makkelijke (podium) poëzie. De jonge Vlaamse postmodernisten lijken hem echter bij uitstek ongeschikt voor het podium. Al hun ideeën verwijzingen en subtiliteiten kunnen daar onmogelijk uit de verf komen. Het bestek van de voordracht biedt niet of nauwelijks tijd voor bespiegeling. Het zijn onvervalst moeilijke dichters, en om die reden zou je dus verwachten dat Pfeijffer ze liefdevol opneemt in zijn gilde van hermetici. Niet dus. Het gaat Pfeijffer om iets anders. Hij beweert dat de serieuze, academische houding van veel Vlaamse dichters de dood in de pot betekent voor de poëzie. Wat hij verlangt is bravoure en branie, iets wat onze (Nederlandse) podiumdichters in elk geval niet ontzegd kan worden, afgezien van wat hij verder van hun poëzie vindt. Maar Pfeijffer is de wereld niet. Thomas Vaessens zette het onderscheid onlangs nogmaals en ongenuanceerd neer in een geruchtmakend artikel Poëzie treedt buiten het boekje. 4 Hij zei daarin onder meer dit: Podiumdichters brengen voor een groot publiek een poëzie die vaak technisch niet bijzonder sterk is, maar die het vooral moet hebben van herkenbaarheid en van de daaraan doorgaans toegeschreven authenticiteit. Het heeft er alle schijn van dat de podiumcultuur het Idols van de poëzie is. De voordragende dichters van de niks cryptisch, niks hermetisch -generatie hebben geen houding ten opzichte van de avant-gardistische elite van de (papieren) Poëzie. Zij zijn daar ook niet naar op zoele. Zij zijn meer geïnteresseerd in hoe zij op hun luisterend 3 Ilja Pfeijffer, Bang voor taal, Vlaamse dichters durven geen lol te trappen in: NRC Handelsblad, 14 mei In Het Financieele Dagblad, 17 april 2004.

156 34 publiek overkomen dan in het oordeel van de officiële kritiek met haar waanidee van het waarachtig nieuwe (Van Duijnhoven). Tsaed [sic] Bruinja en Tjitske Jansen zijn de Jim en Jamai van de literatuur. Ze brengen een fundamentele verandering van het literaire klimaat aan het licht: de tijd waarin de avant-garde en haar uitgelezen publiek probleemloos het centrum van de literatuur bestierden, is voorbij. Dat kwam hem (natuurlijk) op een storm van s en open brieven te staan. Men vond Vaessens een literaire idioot. T1jitske Jansen reageerde in het e-zine Rottend Staal: Ik ken die meneer Vaessens niet, maar het is een dom stukje dat hij heeft geschreven. Nog afgezien van de vele feitelijke onwaarheden die hij vermeldt, komt hij er uit naar voren als iemand die geen gedichten leest, alleen gedichten leest met het doel er iets van te vinden. En hij durft niet eens zelf iets te vinden. Hij durft alleen dingen te vinden waarvan hij vermoedt of weet dat anderen die al vinden. Een ontzettende [piep] als je het mij vraagt en verloren voor de poëzie. Zo iemand. Jammer voor hem toch? Tsead Bruinja reageerde onder andere met een open brief op dezelfde website, waarop Vaessens expliceerde: Het gaat mij om een verschijnsel, nl. dat er op het moment dichters zijn die door een bepaalde attitude (voor het gemak maar even met het voordragen geïdentificeerd, maar in wezen veel breder - het gaat om dichters voor wie hun optredens in de praktijk identiteitsbapalend zijn), maar goed: dichters, dus die door een bepaalde attitude een cruciale democratisering teweeg brengen. Een van de aspecten van die democratisering is dat ze poëzie brengen die mikt op herkenning en authenticiteit. Dat is in díe zin opmerkelijk, dat dit nu juist de bêtes noires waren van de verschillende avant-gardes sinds 1910: als poëzie voor Van Ostaijen, Marsman, NiJjhoff, Lucebert, Claus, Schippers etce etc. IETS niet moest zijn, dan was het wel authentiek of iets dergelijks. Zulks werd gezien als een kenmerk van het soort publiekspoëzie dat (tot voor kort) uit het (wat meer) officiële chique circuit werd geweerd. 5 Diverse dichters verzetten zich tegen de term podiumpoëzie. 6 Ruben van Gogh schrijft in een reactie op het artikel van Vaessens: Er is alleen een aspect in veel van de stukken over podiumdichters en aanverwanten dat ik altijd wat vreemd vind. En dat is de hen (ons, mij en anderen) toegeschreven actieve rol in het grote podium of de publiciteit zoeken. Zeg maar, dat als doel. Als men mij vraagt hoe ik aan al die optredens, publicaties (ook buiten de Literaire tijd- 5 In een naar Bruinja, 6 Men leze het artikel Het gedicht van binnenuit; over het effect van de voordracht van Ruben van Gogh in Passionate, sept/okt 2001 (en

157 35 schriften maar ook er in in de komende Revisor (de discussie wordt steeds gecompliceerder)) kom, kan ik naar alle eerlijkheid niets anders zeggen dan: ik wacht gewoon tot de telefoon gaat, en die neem ik dan op. Ik zie het optreden met gedichten als een autonome kant van mijn persoon. Als ik gedichten als die van Kees Ouwens schreef, zou ik net zo vaak en zo goed voordragen. Tsead BruinIja mailt aan Vaessens hierover: Ik voel me hier persoonlijk niet door aangesproken en kan me niet voorstellen dat dit van toepassing is op alle dichtera die je hebt genoemd. In mijn werk is intertekstualiteit te vinden en zij is wel degelijk poëticaal. Ik wil je dat best eens uitleggen, maar ik neem aan dat je het zelf ook uit de bundel Dat het zo hoorde zou kunnen halen. Vaessens: Ook als Oosterhoff (of Duinker) morgen besluit alleen nog maar voor te lezen, behoort hij niet tot de groep dichters die ik beschrijf. Hij maakt geen deel uit van de democratiseringsgolf, van het Idols van de poezie. Bruinja: Dat geloof ik niet helemaal. Ik denk dat de performance wellicht daaraan toegevoegd karn worden, maar literaire referenties blijven aanwezig, ook in het werk van de nieuwe dichters. Het zou interessant zijn om na te gaan of er binnen die performance quotes door wat jij noemt de podiumdichters ook geen interpodialiteit te vinden is. Het gegeven is wat dat betreft misschien complexer dan je het weergeeft. Nu pleit Vaessens in zijn artikel voor een ander soort recensies voor podiumpoëzie. Hoewel het voordragen van poëzie op zichzelf niets nieuws is, dwingt het voor poëtische begrippen massale karakter van de huidige podiumcultuur ons ertoe met andere ogen te kijken naar de poëzie en de manier waarop zij zich ontwikkelt. Ook de wijze waarop in de krant van die ontwikkeling versla wordt gedaan, moet in het licht van het succes van de performance maar eens heroverwogen worden. Bruinja zegt daarover in een open brief (als antwoord daarop in het e-zine Rottend Staal): Zou theoretisch zelfonderzoek de podiumpoëzie en haar aanzien doen groeien? Ik weet het niet. Het lijkt me on-des podiums als je het mij vraagt. Misschien zou het in je onderzoek interessant zijn om te kijken hoe er geschreven wordt over muzieken toneeluitvoeringen. Wellicht dat daar criteria liggen die een betere analyse mogelijk maken van wat er op het podium gebeurt en wat dat kan betekenen voor de literatuur, de kunst en de wereld.

158 36 Dat dichters zich verzetten teen al die ongenuanceerde karakteriseringen en de daaruit voortkomende tweedeling, lijkt me logisch. Anderzijds: er zijn dichters die er bewust voor kiezen het podium invloed te laten hebben op hun werk, en (zoals Hagar Peeters) zeggen dat beide disciplines (schrijven en voordragen) onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn in hun werk. Welnu, als er zoiets bestaat als podiumpoëzie dan moet deze, daarin heeft Vaessens zeker een punt, met andere maatstaven beoordeeld worden dan papieren poëzie. De suggesties van Bruinja daartoe zijn aardig maar volgens mij ontoereikend. Want dan moet er een gescheiden beoordeling plaatsvinden van voordracht en gedicht. En hoe tel je dat dan weer bij elkaar op? Bovendien zijn er hoogstwaarschijnlijk toch concessies die gedaan worden door de podiumdichters om een gedicht direct te laten werken, eenvoud die in de spots meer succes oplevert en onder de leeslamp minder diepgang biedt. Ik waag het te veronderstellen dat dat toch andere poëzie oplevert. Hoe dan ook lijkt me de beoordeling ervan eer complexe aangelegenheid. Misschien kan ik beter de discussie even laten voor wat ze is en proberen vast te stellen wat precies de basiskenmerken van podiumpoëzie zijn. Ik ga daartoe op zoek naar overeenkomsten in het werk van vier bekende podiumdichters: Erik Jan Harmens, Ingmar Heytze, Tjitske Jansen en Hagar Peeters. Alle vier zijn ze door hun optredens bekend geworden maar hun in druk verschenen werk is inmiddels even succesvol. Ik denk dat hun papieren werk en hun voordracht inmiddels met elkaar in balans zijn. In het schrijfproces zijn er namelijk keuzemomenten waarop rekening gehouden kan worden met de voordracht. Ik zal proberen te laten zien dat deze vier dichters dat dan ook doen. Erik Jan Harmens Tonic ik hou eivan om aan een tafel te zitten in een lachende drinkende zaal steeds als iemand verzit of als de buitendeur opengaat kijkt men op alsof men een als vermist opgegeven familielid verwacht

159 37 ik zou niet verbaasd zijn als hier straks een spijkerbom tot ontploffing wordt gebracht steeds als ik een Koninck bestel verstaat de barman tonic Tsja. Voor de lezers die Harmens nooit zagen optreden (foei!): ooit begon hij met voorlezen door een megafoon. Nog altijd spreekt hij zo: monotoon en emotieloos, bijna machinaal wat een vervreemdend effect sorteert. Zelfs het meest lyrische, persoonlijke gedicht zingt zich op die manier los van de maker. Maar ook op papier is het een onderkoeld gedicht. Nuchtere observaties: een feest, men verwacht iemand er is een spanning voelbaar, en de ik wordt niet verstaan. Harmens vermomt het feit dat er iemand verwacht wordt als een metafoor ( alsof ), maar ik geloof dat ik daar niet in moet trappen. Waarom zouden ze anders zo kijken? Het is erg moeilijk precies te duiden wat er hier aan de hand is. Misschien is dat ook wat Harmens juist wil: de ik kan zich niet verstaanbaar maken ook niet in zijn omschrijving van de situatie waarin hij zich bevindt. Hij kan alleen het gevoel en de onmacht weergeven, toegespitst op de taal en de laatste tragikomische scène. Ik vind het opvallend dat de dichter die het meest met Poetry Slam geassocieerd wordt (door zijn kampioenschap) het meest literaire gedicht schrijft van de vier hier besprokene. Maar op het podium werkt dat natuurlijk niet. Daar lacht men om die laatste zin want het is een grappige afmaker. Daarna bestelt men zelf aan de bar (helder gearticuleerd) een biertje. In dit gedicht zijn dus twee mogelijkheden: de grappige (die bij eerste lezing of live kennismaking werkt) en de diepzinnige (die pas na twee keer lezen doordringt). Erg geraffineerde podiumpoëzie zou ik dit willen noemen. Hagar Peeters Ook wij, titaantjes We hadden geen benul van hoe het liep. We deden dingen omdat je dingen doet. We richtten daden aan en lazen soms een boek om te vieren dat gedachten niet vergingen. We gingen door omdat je verder moet of bleven haken aan een onverwachte blik

160 38 omdat er blikken zijn waarmee iets wordt bedoeld, vooral wanneer bedoeld was wat wij wilden. We vingen aan en rondden ook wel af maar wat in gang gezet was ging zijn eigen weg toch weer. We maakten plannen, legden ons erbij neer dat dingen gingen zoals ze niet waren voorvoeld We liepen af toen het eenmaal zover was dat wat niet voorvoeld was onomkeerbaar bleek. We lieten wat we hadden in de steek en zochten naar wat ons verlaten had. Dit vind ik een vreemd gedicht. Want eigenlijk is het geen gedicht. Er zitten geen metaforen in, er staat wat er staat. De verwijzing naar Nescio in de titel plaatst het gedicht in een literair kader maar voegt naar mijn idee geen betekenis toe. Feitelijk is dit een toespraak, maar dan een erg mooie, compacte en goed lopende. Dit is waar de orale traditie ons brengt: een verhaal, rijmend en metrisch (oorspronkelijk, in de tijd dat er geen boeken waren), bedoeld om de zinnen te kunnen onthouden, en ook vanwege het bezwerende effect. 7 Mijn bezwaar tegen dit gedicht is dat ik het na twee keer lezen wel gezien heb. De zelfspot in de eerste zin van het derde couplet blijft me treffen maar ik ontdek mets nieuws meer. Als ik Peeters hoor voorlezen raakt het me wèl. Omdat het zo mooi gestileerd is en loopt. Ik zou dit een voorbeeld willen noemen van podiumpoëzie, gemaakt voor de voordracht. Ingmar Heytze Uitkomst Nu het zwijgen is begonnen valt de waarheid pas te horen; niet dat we elkaar verloren, lief maar dat we bijna wonnen. Wat opvalt aan dit gedicht van één zin, is de overeenkomst met een spreekwoord. Het rijm en de handig geplaatste tegenstellingen maken dat het beweerde als een waarheid overkomt. Eigenlijk maakt Heytze gebruik van twee beelden: dat van stilte versus geluid en dat van verliezen versus winnen. Er is 7 zie daarvoor J.H. de Roder, Het schandaal van de poëzie, o.a. in Het onbehagen in de literatuur. Nijmegen: Vantilt 2001.

161 39 niet één centraal beeld dat het hele gedicht beheerst, een grote metafoor. Net als het gedicht van Peeters werken (half)rijm en metrum mee. Ik zou dit wel een podiumgedicht durven noemen. Tjitske Jansen Het gedicht De idioot op het dak van Jansen is een beetje te lang om hier in zijn geheel te citeren. Maar ik kan het kort samenvatten. (Dat lijkt mij overigens een van de belangrijkste kenmerken van podiurnpoëzie.) Het is een verhaal van kwaad tot erger. De ik beschrijft eerst een avond werken in een restaurantkeuken en daarna drinken met collega's en andere jongens. Diezelfde avond fietste ik, stomdronken, naar mijn ex. even kijken of zijn fiets er stond. Die stond er. Ze belt aan (ik heb nooit iemand zó horen aanbellen: Steeds als ik denk: nu laat ik de bel los, laat ik de bel niet los ). Om een lang verhaal kort te maken (te verknallen in dit geval, want Jansen beschrijft de tragikomische geschiedenis niet veel ironie): de ex doet niet open en de ik klimt het dak op. Ze wordt betrapt door buren en de politie komt. Ze legt uit dat ze uit liefdesverdriet op het dak klom, niet een inbreker is. Ja zegt een politieman, uit liefdesverdriet kun je rare dingen doen. Hoe heet je, vraag ik hem. Ik heet Paul, zegt hij. En waar woon je? Dat slot intrigeert me. Ze suggereert ermee dat ze bij de agent ook op het dak gaat klimmen (waarom moet ze anders weten waar hij woont?). Maar daarmee haalt ze haar verdriet onderuit: de ex is dus niet de enige voor altijd. Hij wordt nu iemand in een rijtje mannen. De vraag is: is dat een relativering van haar verdrietige verhaal? Of een cabaretmove? Ze kiest hier voor de grap (en die werkt in de zaal ook geweldig), maar wie weet kiest ze voor beide: humor als bevrijding. Nadeel ervan is dat ik iedere keer dat ik dit herlees bewondering voor die grap heb maar dat het gedicht me niet meer verrast ofmeerdere lagen blijkt te hebben. Het is (om ook maar eens iets ongenuanceerds te roepen) een goeie mop geworden. Een melancholische, goed vertelde, maar het blijft een verhaal met een pointe. Dat is ook de reden dat het gedicht zo lang is en zoveel uitleg en herhaling kent: alles werkt scherp gecomponeerd toe naar die grap.

162 40 In de podiumpoëzie gaat het erom hoe overtuigend iemand is. A prima vista; er is geen kans op herlezing (tip voor podiumpoëzie op televisie: herhalingen zoals bij Studio Sport?). En het gaat om de illusie hoe overtuigend iemand zichzelf kan zijn wat dat dan ook mag zijn). Doet hij of zij j daar concessies in, dan maakt dat niet uit. Haar Peeters vertelt ons even hoe het leven in elkaar zit maar we slikken het omdat ze liet zo mooi brengt. Ingmar Heytze valt ons lastig met zijn liefdesverdriet en komt met een flauwe woordspeling om zichzelf te troosten maar we vinden het prachtig want hij doet dat erg overtuigend. Erik Jan Harmens kan een schrijnende situatie en een metaforische gedachte over taal vermommen als een absurd gedicht met een giller aan het eind en dat dronken voordragen voor 300 mensen die het geweldig vinden zonder het te snappen. Tjitske Janssen kiest voor de grap in plaats van voor het sentiment of de filosofische diepgang. Dat geeft in mijn ogen aan dat ze (in elk geval sinds dit gedicht) schrijft met het podium in gedachten. Ze relativeert zichzelf, is ontwapenend kwetsbaar (en daarmee heel sterk). Ze noemt zichzelf een idioot. Juist dat maakt haar eenn idol maar een zelfbewuste artiest. Komen we terug bij de vraag die ik me aan het begin van dit artikel stelde: bestaat er zoiets als podiumpoëzie? Ik zou dat met een slag om de arm met ja willen beantwoorden. Ongenuanceerdheid lijkt me niet bijdragen aan verheldering van deze kwestie. Ik denk dat er drie gebieden in de Nederlandse poëzie aan te wijzen zijn: 1: de duidelijk papieren poëzie; postmoderne, academische gedichten. Dit werk komt moeilijk over bij het publiek bij voordracht omdat het te ingewikkeld is, het gaat te snel. Sommige dichters kunnen echter zo goed voordragen dat er toch veel aan te beleven valt. Denk aan de school van Tonnus Oosterhoff, Mustafa Stitou en andere experimentelen. In hun werk wordt geen enkele concessie gedaan wat de verstaanbaarheid bij voordracht betreft. 2: de PoetrY Slam-Poëzie, 8 gedichten die puur voor de voordracht geschreven zijn, en die juist op papier niet overkomen in die zin dat als je metrum en klank en dictie van de dichter mist het werk haar lading verliest (er zijn maar weinig lezers die gedichten hardop lezen). Deze poëzie wortelt sterk in de orale traditie en heeft daar de kenmerken van: het zijn veelal toespraken, verhalen bezweringen. De balans slaat meer door in de richting van traditie dan van experiment, meer naar overrompeling dan naar overtuiging van het publiek. 8 Nee, dat is geen contradictio in terminis.

163 41 Natuurlijk is het zo dat de podiumpoëzie als fenomeen vernieuwend is, maar als we puur technisch naar het werk op papier kijken valt dat nagal tegen. Men denke bijvoorbeeld aan Sven Ariaans (die weigert werk in schriftelijke vorm te publiceren, zie ook het interview met hem elders in dit dossier). Voor zelfstudie kunt u de gedichten van Vinkenoog, de Woorddansers en andere dichters in dit dossier van Parmentier lezen. 3: de poëzie die tussen beide uitersten in valt. De vier besproken podiumdichters vallen daaronder, en vele anderen. Zij houden rekening met voordacht en hun werk is niet eenduidig en wortelt wel degelijk in de literaire traditie. Het is een schemergebied: sommige gedichten blijven boeien bij herlezen, sommige zijn te ingewikkeld voor het podium maar komen goed mee in de voordracht van ander, toegankelijker werk. In dit soort poëzie zijn metrum, rijm en andere muzikale aspecten belangrijk, maar meestal in balans met de inhoudelijke lading. Daarom kun je ook het werk van Pfeijffer (jawel!) hiertoe rekenen. Het zal u zijn opgevallen dat ik de eerste Nederlandse slamkampioen, Erik Jan Harmens, bij de podiumdichters en niet bij de slammers noem. Dat doe ik omdat ik het over zijn werk heb. Ik durfte stellen dat als Mustafa Stitou mee zou doen aan een slam, hij die zeker zou winnen, omdat hij geweldig kan voordragen. Als Oosterhoff een goeie dag heeft ook. Ik sluit me dus aan bij de stelling van Bruinja en Vaessens dat je voordracht en poëzie allebei moet beoordelen om een optredende dichter recht te doen in een recensie. Elke dichter kan met zijn werk meedoen aan een slam en als hij maar goed genoeg enoeg kan voordragen, kan hij met elke soort poëzie winnen. Dat zegt dan meer over zijn voordracht dan over zijn werk. Maar het staat elke dichter vrij om zich al dan niet over te geven aan een applausmeter en de grillen van publiek, zich al dan niet tot idol te laten degraderen. Maar het is een keuze van de dichter, niet van de recensent. Met dank aan Arnoud van Adrichem, Tsead Bruinja, Ruben van Gogh, Ingmar Heytze, Tjitske Jansen, en Thomas Vaessens.

164 42 Simon Vinkenoog Hallo Thuistelers & Andere Genodigden! Dit is de stem van de ervarin! Dit is de stem van het fatsoen! Dit is de tevreden roker van hasjisj en marihuana, die tussen twee werelden leeft, de dagelijkse die niet eens zo alledaags is, en de andere - waar het goed toeven is, waar je vrij bent in de geest. Altijd. Zonder onderscheid. Zelf gezaaid, zelf geoogst. Kierewiet. Langs alle liefdesverdriet, alle kruidjes-roer-me-niet, Altijd tevreden met de wiet, Het lied waarvan je geniet. It don't mean a thing if it ain't gof that swing! Het leeft met je mee, het doet je voelen dat je er bent, geeft je de wetenschap dat je verbonden bent. In tune. Hé thuistelers, maak kennis met elkaar, leer van elkaar. RELEASE. Legalize. Laat gaan. Van de export kun je bestaan. De hasjkotters van de VOC doen al niet meer mee. Wij gooien de achterdeur open, laten duizenden bloemen bloeien! Leve onze onvervaarde vrouwelijke topjes, De witte weduwes en de homegrown sativa's indica's hollandica's Koop Nederlandse Waar, Dan Helpen Wij Elkaar! Nederland, let op je zaak! Geen heksenacht, geen wraak, Geen werkverschaffing voor politie, justitie, etcetera - Laat de marihuanagebruikers hun eigen bestaan. Zij scheppen een andere werkelijkheid, die naar de toekomst leidt en verbonden is met een oud verleden. Alsof de roes, de high, de trance de uittreding, de innerspacereis Niet van alle tijden en culturen is, Alsof er geen inwijdingen bestaan, Zodat de evolutie steeds verder kan gaan - Al is het slechts ter voorbereiding Op de huidige en komende informatie-revolutie. Niet virtueel, maar lijfelijk je bestaan, Om je eigen hart zal het gaan Om je eigen inzet en medeleven, toegeven, inzien:

165 43 Marihuana is niet meer weg te denken (zomin als alcohol en nicotine, Prozac en amfetamines Uppers en downers) Het is tijd voor gezond verstand, De praktijk en de wetenschap. Het is een ontegenzeggelijk feit: Van marihuanarokers kom je nooit meer af. Dat groeit en bloeit, dat snoeit en stoeit, Dat lacht, dat geeft kracht, dat is puur natuur, Elk moment Hier & Nu. De high, het beoogde effect, dat je nieuwsgierigheid wekt. Waar gaat het om, hoe gaat het met de wereld en de wet, Je beste beentje voor gezet De leugen voorgoed aan de kant gezet. Leve de high als toekomstverschiet, Leve de high als licht in de nacht, Leve de high & het gaat niet om geld of macht Het gaat om de praktijk, het gezonde verstand en de wetenschap. Het werkt. Het gedoogbeleid. Het onderscheid tussen Soft Secrets en Hard Deals. Let's quote the American novelist Ken Kese: Good old grass I can recommend. To be just without being mad... to be peaceful without being stupid, to be interested without being compulsive, to be happy without being hysterical... smoke grass. Nog één citaat, uit een artikel van 14 pagina's in het M-Magazine van NRC/Handelsblad van mei 2004: De achterdeur van de coffeeshop, uitspraken van de Amsterdamse Hoofdcommissaris van Politie J. van Riesen: Er is geen probleem, dus wat moet er opgelost worden? Als we daaraan capaciteit moeten besteden, is dat heel vervelend. Dan kunnen andere dingen dus niet. Het softdrugsbeleid is een succes, want die scheiding is gelukt. Daardoor zijn veel jongeren niet aan de harddrugs geraakt. Ik zeg: gooi die achter-

166 44 deur open, geef die rommel vrij. Het zou goed zijn voor het toerisme en onze export. Nederwiet is kwalitatief heel goed spul. Stop de hele wereld maar vol, daar is niets mis mee. Leg mij het verschil uit tussen alcohol, sigaretten en softdrugs. Veel ouderen krijgen het voorgeschreven. Laat ze hun laatste jaren lekker een saffie roken. Als hasj nou hetzelfde effect heeft als Prozac, dan is dat toch prima? Dank voor de openhartigheid, Heer Hoofdcommissaris, en dat verschil wil ik U nog wel eens bij mij thuis of in de tuin uiteenzetten, maar wel goed inhaleren, alstublieft... Je eerste wietje. Je eerste reefer, stick, joint, puf - En niet de laatste! Go with the Blow. Grow it at home. Be Your own gardener! Mogen de winden zoet waaien! Mogen vele Europese tuinen openbloeien! Mogen vele feesten ons doen samenkomen! Laten we de tijd nemen om te handelen erg te dromen! Laten we vreugde scheppen in het leven! From Pure Joy springs all creation, by Joy it is sustained, towards joy it proceeds and to joy it returns (Tantra Asana). Uit Zuivere Vreugde ontspringt de gehele schepping, door Vreugde wordt zij in stand gehouden, tot vreugde wendt zij zich en tot vreugde keert zij terug. What is here is elsewhere, what is not here is nowhere (Vishvasara Tantra). Wat hier is is overal wat niet hier is, is nergens. Laten wij een samenzwering van liefde zijn De allergrootste kracht Voor een schoner beleid In alle eenvoud Leve het alternatief Van de thuiskweek Leve het zaad Dat vruchtbare aarde zoekt

167 45 Leve de plant De helpende hand Van moeder natuur Wij zijn het: Met onze muziek Jazz en klassiek Reggae en beat, Ambient en trance Wij zijn de high Vrij en blij Leve het moment Dat je erbij vent En de weelde Van het leven kent: THE WAR IS OVER IF YOU WANT IT. (John Lennon) Verdom de oorlog Beziel de Vrede

168 46 Ruben van Gogh Zoete ziporra weer Wie snelt daar heen? Door wie verlaten zou zij wel niet zijn, dat zij haar verschijning opmaken moet in dat schijnsel - dat schijnsel weer. Zij verschijnt in revoluties heet het, in revoluties die er toe doen, toe deden meer. Verdwijnt weer, achterhaalt in Perkamenten resoluties gedane beloftes - die eeuwige, die onuitgesprokene die van zeemannen - die dus gaandeweg vervagen in amendementen. Voortklinkende stamelklanken roept zij op, als bij te veel drank: de oh's en ah's ontsnappen aan de bankgelegen lippen als zij uitgezonden wordt. En zo ook in herhaling, want zij herhaalt zichzelf. Daarnaast kaapt zij blanco gedachtes weg als ware het als het ware ware kaalgeslagen vragen, en laat ze, bezwangerd maar eenzaam, achter, achter in de taal achterin in de dikke Van Dale, als een verzameling vreemde zeemeerminnen. Zwischen uns seit Wahrheit: zingt zij, en: Alles, alles, alles ist vorbei. In het Z.Z.W. klinkt het zymotische zoemen: zzz..., als zoenen haast. Zoet. Zeer zoet. Zeer zoet zeer.

169 47 Kringloop Zo hier tussen de hoop uiteengereten levenslopen nog iets aan waaide rest vermindert die met de jaren. Daar is me wat mee rondgezeuld zeg, o la la! Butsen, ontbrekende onderdelen, gehavend materiaal - allemaal verhalen ze van zwaar doorleefd verleden. Pronkstukken van weleer, anoniem verzonken in een vale kwantiteit. O, als zij nu nog maar ooit ontkwamen hier, uit deze stijlkamers van vergankelijkheid, meer dan halfweg tussen showroom en depot - en wat daar dan weer wacht: roest, schimmel, rag, voortschrijdende tijd, en ook de schijt van een enkele verdwaalde, opgezette vogel.

170 48 Deze uitgave ik gaf je dozen, grote dozen - voor mij? vroeg je, oprecht verbaasd, wil je me iets vertellen me inpakken of zo? - nou, haspelde ik, ineens verlegen met deze uitgave, en zij die mij voor oen stond, zoiets ja ik gaf je dozen maar later, als errata, rozen, rode inlegvellen als ingestoken boeketten, letters vol veelbelovende bloemknoppen die pas volledig bloeien bij eventuele heruitgave

171 49 Klein oera linda Opgetrokken uit pijn en bloed - geweren in de rug: pleisterplaatsen in de duinen. Nooit dieper dienst gedaan dan daar te staan, onder de voortdurende dreiging van helmgras, piepers admiraalvlinders. Ja, nu pas, nu alles is vervallen, wordt er verbeten strijd geleverd: jongens nog, bijeengedreven in de holen en spelonken. Altijd met elkaar, en altijd om het andere geslacht. Heur namen als hiërogliefen gekliefd in graffiti, krassen, krijt: Lyda, Finda, Frya - kom terug, we hebben spijt. In de hoeken liggen de platgetrapte resten van hun liefde: blikjes diet-coke en sprite.

172 50 Erik Jan Harmens spaar je krachten vrijworstelaar we moeten nog rouwen om de niet uitgekomen verwachtingen moeder sneed Spaanse pepers en wreef zich in de ogen alsof ze checken wilde of ze droomde en ze droomde ik ben niet haar zoon maar een greppelgraver die wacht op orders die nooit komen dus schept hij maar wat in de geest van zijn opdrachtgever die voor dood ligt na een order tot lopen zijn geperforeerde romp in de regen het vergiet waarin je oma de snijbonen afgoot het taboe op de lange tanden ik ben nu alles bij mekaar al zo'n halve werkdag aan het woord iedereen is gek en ik trek de plooien recht van mijn buitenhuis het logeerbed ik heb moeder peperoog zien happen naar adem als een peuter in het diepe en mijn vader vanonder een tram als een bouwpakket terug in mekaar gezet moge de nacht als een tumor vreten aan je sandwichfantasie moge de staar je het zicht ontnemen op het meisje met de rugklachten

173 51 ik schrijf je dit op de achterzijde van een allerlaatste aanmaning ik ben gaan zitten in mijn douche en zag met de jaren de tegeltjes veranderen in koek doof je hand in mijn broek ruk je los en ren van de ene muur naar de ander je vrijheid tegemoet bloedspuwer underperformer kleine doorschijnende man ken je de mop van de tante die niet komt smiecht betrapt met z'n hand rond z'n cock lief als je rok zo kort is het een riem

174 52 als de zon voorspelbaar en al vaker gezien gaap ondergaat en de plaat met vogelgeluiden wordt verruild voor the best of kikkers en sprinkhanen en jij met je knieën opgetrokken en je handen voor le gezicht alsof je je jet met de schietstoel verlaten hebt zonder werkelijk geldige reden alsof je niet wil zien wat ik voor je heb meegenomen en ik heb niets voor je meegenomen alsof je kiekeboe wil spelen met een ongelakt ikeabed maar je hebt helemaal geen kinderen en iedereen wil je toch alleen maar in je reet neuken dus je kríjgt ook helemaal geen kinderen maar vaak slaap je ook niet dan dool je als een opwindrobot door het huis en stoot mijn whiskeys om en altijd de twintig jaar op notenhout gerijpte nooit de Jameson

175 53 als ik de kaas onder je eieren schuif en niet minder dan tweemaal draaien met de peper alles is taal je vuist in de niet dragende muur. je kwallenkeel je boerserochel als je me ooit nog vraagt het achterste van m'n tong te laten zien respecteer dan ook mijn rechtse en de ijszak en je vrienden hangend aan haken de midazolam de morfine de rocuronium en mijn Chrysler die zich een weg baant door de wasstraat en glimt piedomdom glanst ik ben niet zozeer minder haan drinken als wel heldhaftiger geworden in het wegbrengen van de lege flessen deel wat je ziet in vakken op en tracht ieder vak afzonderlijk te duiden

176 54 Eva Cox Eden Ik ben een meisje met een buik zacht als boter en heupen als beurse suikermeloenen. 's Ochtends rol ik door het natte gras tot elk plekje van mijn lichaam glinstert. Ik dep me droog met pauwenveren. Soms laat ik de rivier mijn haren wassen. Ik kniel neer, buig voorover en bestudeer oeverzand en plantenwortels terwijl het water takjes en zaden uit mijn krullen spoelt. Ik laat een tornado mijn haren drogen. Ik draag mijn huid als een met de hand genaaid zijden korset. Ik draag mijn oorlelletjes als melkglazen oorbelletjes. Zolen van eelt zitten met de purperen linten van mijn aders aan mijn voeten geknoopt Ik eet: kleuren. Ze spatten kapot tussen mijn tanden en rollen over mijn kin en keel. Ik staar naar de zwellende wolken tot de koperen dolk ze openrijt. Kleurloos bloed regent in mijn open mond. 's Avonds lik ik het zout van me af. Mijn tong flitst kristallen van tussen mijn vingers en tenen. maar iedere nacht wanneer de insecten komen lig ik halfwakker en droom van een tong die de zilte driehoek tussen mijn schouderbladen schoon likt De hier afgedrukte gedichten zijn een voorpublicatie van de bundel Pritt.stift.lippe van Eva Cox, die in september 2004 verschijnt bij uitgeverij Holland in de reeks De Windroos.

177 55 Hoe haar omhult dat gladgespannen vel zijn lijf plots plompe dodde naast haar huid een vinger langs haar graat en traag de aders vertakte nerfjes lelielijf kijk hoe in zijn ene hand een hel van glas getepelde kelk en in de andere de zware ijlte van haar hoofd onder het melkvel van haar ogen het openwolken van haar blik ademend als maanziek water het strakke zeildoek van haar buik dan de handen van de nacht wiegen het laken en hijsen het langzaam van het bed en in deze korf deze mand die hen draagt als een hand als wit zand waait zij als tuimelkruid op hem toe

178 56 Indringster 2 Zij groeit dat het kraakt, staat met haar rug tegen de lamp gedrukt, de neus tussen zijn platen. Zijn kamer een krimpende doos. Knie tegen kuitvlees stamelt hij achteruit zijn stoel in. Voelt dra haar adem in zijn kraag, twee handen daar maar. Hij schuchtert wat haar naast een oor, blikt schuin omlaag. Door wimperwaas haar heupen zachte cadans. Rood benagelde hand op zijn dij spreidt zij hem wijd. Kijk mij. Tolt zij haar rug, slangendans der wervels. Danst zij bleek vlammend over muren, ruist zij haar schaduw naar zijn mond. Flitslicht! vol tong.

179 57 Het schuiven van zijn adem aan mijn nek, ritselende wind ijl lover. Levend en vol bloed is hij. En zwaar, vol slaap, ik hoor hem dromen. Nu ik mijn jukbeen op zijn lichaam leg voel ik het leven, beukend de bloedklont die naar buiten wil. Dat enkel die hem spiest aan mij! Wij overbrugden tijd en plaats, ontkrachtten de bezwaren maar: vlees blijkt breekbaar, bros oud glas. Bloed tekent barsten in zijn lijf. Sijpelen is spieden. Onstuitbaar zoeken naar een snee een wond, een mond om uit te kruipen. Uit een riolend labyrint wolkt dit visioen: bloed klimt zich woest windstilte in.

180 58 Het meisje strijkt Het meisje strijkt. Duwt met scharlaken handen de kreuken uit zijn lijf. Maakt hem steeds strakker. Hij hijgt. Het meisje kan niet stoppen. Wrijft en wrijft. Dwingt heng steeds platter. Hij dijt uit over de peluw, smelt in plooien over de rand. Grijpt naar haar hand. Het meisje duwt en strijkt en wrijft tot hij voorgoed in de matras verdwijnt.

181 59 Ingmar Heytze Spiegel der platte promovendi zeer vrij naar Rutger van Zeist Als het maar kwekt en leutert in de krant is het een letterkundige als het maar quasi-scherpzinnige stukjes metselt en niets begrijpt Als het maar reels krijt en opzegt is het een letterkundige als het maar gratuite meninkjes vormt of vent en niet zelf denkt Als het maar kleiduiven bakt en die smalend weer afschiet als het maar leugens uit modder smeedt Als het maar trommels van voorhuid of ezelvel roert en zelf in kleinzielige voetnoten leeft Als het zich op college maar aftrekt bij het impotente gepruts van enkele Vlaamse postmodernisten is het een letterkundige Als het maar kwekt leutert of rukt

182 60 Maarten Das weiger o wimpel en flakker en flakker ondertitel bijbels met Marx jaag fakkels door schenen blaffers na zaai logo's van leven vuisten en spuitbus oogst laaiede kussen in zelfklevend duister begin bij begeerte geboorte bemin het is nog niet te laat voor ontwaken in het zweet uws aanschijns zullen wij wreken de ketenen met kreten doorbreken de honkbalknuppels met tranen doorstaan ondanks de anderen ondanks de dood niet langer het lood in gezichten aan stukken niet langer de heilige krijgsmacht vuile kassa's huilende brieven niet langer de dubbelloops satan (gruwel het dagen van wegkijkend lief) niet langer de brave ordijnenogen niet langer de schreeuw van nachtelijk Afrika

183 61 de met de seconde rodere vijver de streepjescode op Romeo's tong niet langer de papegaaien en raven in hun rokende pakken kakelend duizend maal duizend machinegeweren niet langer de bijlen de kuilen niet langer mijn pyjama genaamd klamme pijn armageddon chic preview ama's uit Eden medemedeplichtigen zonder bloemen voor het heengaan zonder brood en zonder morgen slaak een vlam in dit geweldige baren begin bij begeerte geboorte bemin tot het gebeurt tot de ochtenden klaren de stoppen in paleizen doorslaan tot het licht ons bereikt uit de geurende tuinen van een vrijstaande aarde de hemel die uit leegte bestaat zich met luiten vullen laat en de middag verlangt dat wij danspartners kiezen

184 62 een avond en een luchtgitaar niet eerder niet eerder zal mijn ruisen rusten rusten in deze stad van god en mensendaden dit land van vuren en verloren waar het gillen van morgen vandaag wordt geladen één voor één de tinten stikken krijgen alle rake schoten namen maar achter ondergedoken ramen het vrijen de jazz waaghalzen in hinderlaag ongetrooste kinderen in jullie weddenschap met engelen halfstok halleluja en slow motion stervensuren wees gezegend deze nachten wees welkom in mijn amen.

185 63 De woorddansers Bijen bijen, bijen bijen bij de bijen nog meer bijen bijen, bijen bijen bij de bijen nog meer bijen bijen, bijen bijen bij de bijen nog meer bijen bijen in de lucht bijen op de vlucht bijen op het hek bijen in je nek bijen, bijen bijen bij de bijen nog meer bijen bijen, bijen bijen bij de bijen nog meer bijen bijen, bijen bijen bij de bijen nog meer bijen Kinderen, vlieg op! bij de bijen zitten bijen en ze steken in je kop bijen, bijen bijen bij de bijen nog meer bijen bijen, bijen bijen bij de bijen nog meer bijen bijen, bijen bijen bij de bijen nog meer bijen ga, snel, ren, blijf niet staan je moet gaan niet zo dom, kijk niet om bij de bijen zitten bijen bij die bijen nog meet bijen bijen, bijen bijen bij de bijen nog meer bijen bijen, bijen bijen bij de bijen nog meer bijen bijen, bijen bijen bij de bijen nog meer bijen Kinderen vlieg op! bij de bijen zitten bijen en ze steken in je kop Dit gedicht werd samen met basischoolkinderen geschreven

186 64 Morgen geen liedjes Steeds tegen schouders en alles veel warmer staren de jongens voor het eerst zo verdwaasd naar een meisje die weten er ook niets van dans met de glimlach van verdoving steeds luider steeds wilder we warren de taal in het gedruis Pooiers patsers stoere fratsen lesbo's liken en strekken lay back, light that blunt, grab that cunt boa's sjerpen, plastic kronen stoa's werpen bombastic iconen play back, licht en glitter, schitter de meisjes kijken naar het haar van vriendinnen zetten kleine pasjes als abba-koninginnen vandaag queen kylie vs queen madonna en morgen géén liedjes meer

187 65 Pim Franssen Slampubliek Performing poets op een podium van platgetreden planken donkere dichten in een mistig licht van blauwe lampen witte walm in een rokerig vertrek van zweterige dampen klappend klapvee om de hongerige helden te bedanken de dj draait de presentator kraait de naam van de volgende kandidaat ik zit hier, tribune schaduw van de felle podiumpoëzie ik mag zappen langs de jonge kunstenaars mijn hart roept ik wil ook wil ik maar ik kan ik mag alleen maar klappen ik laat hen maar en ga naar huis bewonderen is voor mietjes

188 66 René Oudenhoven

189 67

190 68

191 69

192 70

193 71

194 72

195 73

196 74

197 75

198 76

199 78 Pim te Bokkel Over Barbies en God enzo Toen werd alles anders: de pop die als verjaardagscadeau uit plastic en paardenhaar naar haar evenbeeld geschapen was werd God en God kreeg kleertjes die zij een kleuter verkleed als vrouw van beneden de dertig het mooiste vond en nee ze kon niet even komen want haar pop wilde graag blijven dus bleven ze spelen

200 79 Fatal system error wie is die man die met zijn vierkante laptop in zijn deurpost staat en zowaar adem haalt en dingen denkt als Ja wie ben ik? Een kleine lul. Op een stoepje. Mijn stoepje. Met vierkante tegels daar staat hij - in een straat in een vierkantje vergeten vinex vlak onder dat plaatsje met die ene naam ergens links op de landkaart Ik sta hier. Op een planeet Die om de zon draait. Dat Is logisch. Dat is gewoon zo en ja hoor daar staat hij - de vierkante man op zijn ronde planeet op het punt tussen werk en ontbijt tussen rijden en file Ik sla alles op. De wereld als getallen. Als formules op mijn harddrive. Nul Nul Nul en dan speelt hij hamertje tik met de hamer van een stoffige it-er en diezelfde dwaze blik - vierkantje ronde tik tik

201 80 Karlijn Groet Sekslam het is een wedstrijd die ik al jaren niet verlies, zie je ronde één bestaat uit zoenen hier wordt het volgende bepaald als ik 't hardst kus speel ik door maar heb je al verloren met mij eronder wordt het leuk want boven mag je minder ronde twee is dus de keuze tussen overwinnend verder kussen of je als loser laten neuken van mij win je alleen maar van jezelf nog niemand heeft de regels aangepast in ronde drie het spel uit me verkracht de handdoek weer om af te vegen verloren in mijn hoekje ik win omdat ik vals speel en daar heel goed in ben ze verliezen zich te veel in mij dat weet ik wel

202 81 kun je een stukje opschuiven dat wou ze niet geloof ik zowiezo niet erg graag het was ook haar vriend waar ik op uit was en met opschuiven bedoelde ik eigenlijk oprotten en als ik heel eerlijk ben kwam los op in die bank een stuk dichter bij de waarheid weet dat dan maar eens uit je stem te houden zij haalde het er feilloos uit en schoof veel dichter haar hem toe haar plaats alsnog aan mij afstaand nu dwong beleefdheid mij naast haar en al was zij ook zo eng nog niet een trio moet zo'n stel maar net op zitten wachten na het slurpen van mijn drankje en wat kluiven op mijn nagels en wat gluren langs dat hoofd dat zij steeds verschoof

203 82 besloot ik dat hij toch zo leuk niet was en zij een echte bitch want soort zoekt soort en ik stond op op de W.C. zag ik mijn moeder in de spiegel ik kotste haar uit en ben alleen naar huis gegaan

204 83 Benne van der Velde Vleesberg Het was te duur, dus uit een werpkoe = in een kist. Het ging te traag, dus geen gras maar vermalen soortgenoot. Het werd soms té gek zo, dus afgemaakt en afgespoten. Het was te omslachtig, dus aan de lopende band tot kotelet. Wij kissebissen over waar hun vlees goedkoper is, hebben de mond vol van dierenrechten. Stierengevecht Niets is te duur, dus uit de prijskoe = in de weidse wei. Niets gaat te traag, dus over en weer naar groener gras. Niets is te gek, dus opgetuigd en schoon geborsteld. Niets is te omslachtig, dus onder gejuich naar de eeuwige roem. Zij laten hen de huid duur verkopen, hebben het over moed, de strijd beslechten. Wij? Wij hebben onze mond vol ván dierenrechten.

205 84 Ik trek een dood blad van je af. Het groeit weer aan, ik heradem. Verse zuurstof om te schreeuwen. Ik ben koud, jij laat alles vallen kaal en kwetsbaar sta je daar. Ik ontdooi. Jij bloeit op. Je kan niet meer, schiet geen wortel in mijn potje. Je wilt groeien in het open, vrije bos. Ik snoei je. Jíj bent weer begonnen, takkenwijf.

206 85 Harry Zevenbergen De Podiumdichter 1 Eén van die dichters ik ben één van die dichters te nerveus om op te treden wanneer ik niet stomdronken ben helaas heb ik een drankprobleem ik drink niet 2 De Bühne het publiek keek naar de bühne maar het podium bleef leeg de dichter deed wat hij het beste kon in alle talen hij zweeg de dichter dicht dit tot verwondering van de zaal die dacht dat een dichter stamelt 3 de dichter stamelt instemmend geroezemoes de mensen willen horen wat ze weten de dichter schreeuwt de dichter schreeuwt hé daarachter koppen dicht de dichter gilt met overslaande stem DIT IS EEN GEDICHT

207 86 Hanz Mirck doet Vreemd Fruit 1 Strange Fruit 2 Southern trees bear strange fruit Blood on the leaves and blood at the root Black body swinging in the Southern breeze Strange fruit hanging from the poplar trees Pastorall scene from the gallant South The bulging eyes and the twisted mouth Scent of magnolia sweet and fresh Then the sudden smell of burnin flesh Here is a fruit for the crows to pluck For the rain to gather, for the wind tot suck For the sun to rot, for the tree to drop Here is a strange and bitter crop Lewis Allen 1 Voor Festival De Wintertuin maakte Hanz Mirck een bewerking van het beroemde lied Strange Fruit dat Lewis Allen voor Billie Holiday schreef. Het tweede deel (Vreemd Fruit II, zie p...) ontstond op basis van improvisaties met jazzpianste Yasmin Hadrisubrata. 2 Overgenomen uit: Scanning the century. The Penguin book of the Twentieth Century in Poetry, London 1999.

208 87 Vreemd Fruit Bomen in het zuiden dragen vreemd fruit bloed op de blaadjes, bloed aan de kluit Zwart lichaam, in de bries zacht zwierend vreemd fruit hangend aan populieren Lieflijk gezicht in dat dappere land uitpuilende ogen en de mond verkrampt geur van magnolia zoet en fris dan plots de geur van brandend vlees Hier is een vrucht waar de kraai aan pikt waar de regen op druipt waar de wind aan zuigt die de zon verrot, de boom dan maar loost Hier is een vreemde, een bittere oost

209 88 Vreemd Fruit II In het begin van de twintigste eeuw za men gelukkig in dat we in Nederland zuinig moeten zijn op de natuur die we nog hebben en op de soorten die daarin leven. In de ioop der tijd zijn steeds meer mensen geïnteresseerd geraakt in de natuur en de bescherming daarvan. Natuurbewustzijn lijkt hoogtijdagen te vieren, en er zijn tegenwoordig meer mensen lid van een natuur- of milieuorganisatie dan van een politieke partij. ik doe wat ik zeg en ik ze wat ik denk ik zeg wat ik doe en ik denk wat ik zeg ik doe wat ik denk en ik ze wat ik zeg Onder de bomen half op het pad de takken ze ruisen niets weet het blad traag welt het sap wee is de geur ik zag nooit een vrucht zo licht van kleur weet niet hoe hij Proeft is -ie giftig of goed zou hij al rijp zijn dat hij nu vallen moet Het licht is veranderd in het park dat nu zwijgt wat zal er gebeuren als het straks donker wordt [solo] T is een vrucht met iets geels als een stropdas, da's wat t was een stropdas, stropdas en hij rookte sigaren, da's wat het waren, sigaren hij liet zich rijden heen en weer terug maar hij stapte niet in nu niet zo vlug niet zo vlug Ik heb de bomen zien bloeien als ieder jaar het pad loopt eronder, hoog hing hij daar Wat zou het beduiden dat hij daar ligt wat zou hij ons brengen meer dan zijn gewicht?

210 89 Ken van de boom niet de soort of de naam en als ik hem niet eet ontkiemt dan de pit wat zal er groeien waarom ziet hij zo wit? wat zal er groeien waarom ziet hij zo wit? ik doe wat ik zeg en ik zeg wat ik denk ik ze wat ik doe en ik denk wat ik zeg ik doe wat ik denk en ik zeg wat ik zeg ik denk dus ik besta ik besta dus ik praat ik zeg dat ik er ben en ik doe wat ik zeg maar als ik niet denk ben ik er niet als ik niet ben dan zeg ik ook niets en als ik niets doe is er geen woord als ik niet denk heb jij niet gehoord als ik niets zeg hoe ik niets te doen als ik niets denk zeg ik ook niets als ik niets doe denk ik ook niets als ik niets zeg ben ik er niet

211 90 Arnoud van Adrichem Het grove blaffen klaren Een kleine elucidatie De ideologie van de onuitputtelijke betekenis van het kunstwerk, of van het herscheppende karakter van de interpretatie, verhult - door het soort semi-onthulling dat in geloofszaken wel vaker valt waar te nemen - dat een kunstwerk niet tweemaal wordt gemaakt, maar honderdmaal, duizendmaal, door iedereen die zich ervoor interesseert, iedereen die er materieel of symbolisch baat bij heeft het te interpreteren, te classificeren, te ontcijferen, te becommentariëren, te reproduceren, te bekritiseren, te bestrijden, te kennen ofte bezitten. Pierre Bourdieu Geen woord wil wel/ vallen op zijn plaats, verzucht Saskia de Jong (1973) op ongeveer tweederde deel van haar debuutbundel zoekt vaas, en je bent geneigd om met haar mee te steunen. Wat betreft verstaanbaarheid doet De Jong nauwelijks concessies aan de lezer. Haar notoir meerduidige versregels lijken in orakeltaal te culmineren, zij het zonder de extatische resonans waaraan delfische profetieën hun urgentie en bekoring ontlenen. De Jong schrijft sobere, uiterst geconcentreerde gedichten waarin de woorden pulseren van semantische inhoud. Daardoor loopt zij het gevaar te vervallen in abstracta en nietszeggende (want: álleszeggende) vrijblijvendheid. Een minder welwillend criticus zal haar hele illuminatie dan ook houden voor complete duisternis: een corpus hermeticum, uitgebracht onder de omineuze titel zoekt vaas. De manier waarop De Jong haar woorden weet te ontdoen van communicatieve eigenschappen zonder evenwel de beeldende kracht ervan te verliezen, doet in de verte denken aan de werkwijze van Italiaanse hermetici als Giuseppe Ungaretti, Salvatore Quasimodo en Eugenio Montale die tussen circa 1920 en 1950 uitdrukking gaven aan het elusieve en onuitspreekbare. In de woorden van Montale: Vraag ons niet om de formule die je werelden open kan leggen. Hoewel een logisch verband tussen de zinnen en afzonderlijke woorden vaak ontbreekt en een definitieve, fixeerbare context haast niet te ontdekken valt, slaagt zij er dankzij haar suggestieve en proteïsche formuleringen toch in om te epateren en, op haar beste momenten, onze zintuigen te prikkelen. Maar labyrintisch, beste Daedalus, blijft het. Zij maakt het zó bont, dat zelfs een beroepslezer als Adriaan Jaeggi in een recensie (Het Parool, ) moest toegeven: Soms moet je je nederlaag durven erkennen. Soms lukt het gewoon niet een boek te overwinnen. Toch biedt

212 91 deze poëzie voldoende lucide momenten en herkenbare allusies (zijwieltjes) om er iets zinnigs over te kunnen zeggen. (Zo zal zelfs de meest verstokte paganist de vele verwijzingen naar het katholicisme niet ontgaan. Laten we eens kijken naar de meer dan sibillijnse prelude van dit debuut. Het lijkt een waarschuwingsschot voor lezers die in deze gedichten schoonheid en troost hopen te vinden: openingsreden er is nog geen rede de trein liep uit baar op bij het zingen draaf waar men woont, of waar men gevestigd is het is ten einde te brengen verbinding van beelden van iets wat bestaat en-en ordenen de oorzaak herhaalde zwakke prikkels balans met ongelijk bouw een fotografisch vermogen van elast, door richting perkt een deel van uw tuintje, groeit barnsteen heb een jas ijdel beeld Dit gedicht intrigeert zonder dat je precies kunt verklaren waarom. Het is geen mooi gedicht, althans niet in de traditionele betekenis van het woord. De slotregel heb een jas ijdel beeld zet alvast een streep door het l'art pour l'art-principe. De taal zingt niet, het ritme hort en stoot, een vast metrum ontbreekt, de beelden beklijven nauwelijks en de associaties kletteren als mikadostaaf es over het papier. De Jong maakt nauwelijks gebruik van rumvormen als alliteratie en assonantie. En ook de portee of centrale gedachte laat zich niet eenvoudig resumeren. Zelfs na herhaalde lezing kun je niet vertellen waar het gedicht precies over gaat. Wat heeft bijvoorbeeld de metonymische trein uit de tweede regel te maken met het slotbeeld van een jas? Hoe moeten we de aansporing baar op bij het zingen

213 92 duiden? En waarom herhaalde de oorzaak zwakke prikkels? Als er al een dichotomie van moeilijke en makkelijke poëzie bestaat, dan behoort dit gedicht onmiskenbaar tot de eerste categorie. Het begint al bij de titel van dit gedicht, die je op meerdere manieren kunt opvatten. Of misschien zelfs wel móet opvatten, omdat het volgens de derde strofe niet gaat om of of maar om en-en : het is ten einde te brengen verbinding/ van beelden van iets wat bestaat/ en-en ordenen. Dat betekent met name, denk ik dat we niet hoeven te zoeken naar de enige juiste lectuur of de absolute context van De Jongs poëzie. Veeleer zien we onszelf geplaatst voor elkaar complementerende betekenismogelijkheden, of, om het wat technischer uit te drukken, interpretatiebatterijen die eenduidige fixatie op voorhand lijken uit te sluiten. Overigens wil ik daarmee niet beweren dat de lectuur van deze versregels gelijkstaat met het ontcijferen van een rebus of cryptogram. Poëzie lezen is geen denksport. Hoe cerebraal van aard en strekking een gedicht ook moge zijn, logisch nadenken leidt niet automatisch tot ontsluiting ervan. Bij wijze van maxime: een goed gedicht laat altijd wat te raden over. De titel roept in eerste instantie natuurlijk de associatie op met openingsrede, een oratie die men aan het begin van bivoorbeeld een vergadering uitspreekt. De dichteres houdt een inleidend praatje waarna de echte deliberatie - de bundel - van start kan gaan. (In weerwil overigens van het geraffineerde vijfde vers het is ten einde te brengen verbinding, waarbij de spatie tussen ten en einde niet duidt op het tot stand brengen van verbinding (teneinde: met als doel om ), maar juist op het verbreken of beëindigen ervan.) Een teken dat dit papieren bastion minstens één deur telt waardoor je naar binnen kunt glippen, en weer naar buiten kunt gaan. Hoewel de eerste indruk anders doet vermoeden: de aaipoes/ had geen benul van de deur als nooduitgang, schrijft De Jong elders in de bundel, en daarmee typeert ze tegelijkertijd ook het immanent contradictoire karakter (aantrekken en afstoten) van haar poëzie. Er staat hier echter niet openingsrede maar openingsreden. Een pluralisvorm? Zou kunnen. In dat geval vangt elke strofe aan met een openingsrede, alsof het gedicht steeds opnieuw wil beginnen. De afzonderlijke, zo op het eerste gezicht nauwelijks met elkaar communicerende strofen sluiten zo'n lezing zeker niet uit. Daarnaast kunnen we het substantief reden natuurlijk ook beschouwen als synoniem voor argument beweeggrond of motief. Alleen al de locatie van dit gedicht - traditioneel staat een programmatisch of poëticaal gedicht aan het begin van de bundel - rechtvaardigt deze mogelijkheid. Op de eerste bladzijde vertelt De Jong dat het haar híer om te doen is. Dat deze verzen het uitgangspunt voor de

214 93 rest van de bundel vormen. Ze beantwoordt, kortom, de vraag waarom we naar haar moeten luisteren of niet. Interessanter dan het etiket is natuurlik de inhoud van het gedicht. De beginstrofe voet meteen al nieuwe betekenismogelijkheden toe aan rede ditmaal zonder n gespeld. Je kunt bijvoorbeeld denken aan rede in de zin van ratio of denkvermogen. In de eerste regel doet de dichteres nog geen beroep op ons verstandelijk onderscheidingsvermogen om kennis te verkrijgen of zaken te combineren. De lezer stapt als het ware blanco het gedicht vinnen. Het verstand staat op nul, we weten nóg van niets. Met Ariadnes kluwen garen in ons hand schuifelen we voorzichtig richting ingang van de doolhof. Pas in de een na laatste strofe vertelt de dichteres wat ze a cognitief gebied van ons verlangt: bouw een fotografisch vermogen/ van elast. Een neologisch materiaal, getuige het ontbreken ervan in van Dale en het nieuwe Groene Boekje. Alleen met behulp van een rekbaar en veerkrachtig vermogen kan de lezer De Jongs ogenschijnlijk losse beelden, invallen en taalflarden met elkaar in verband brengen. Het al te manifest dirigeren zou slechts onze bewegingsruimte beknotten: door richting perkt een deel/ van uw tuintje. Je kunt deze dichteres misschien nog het beste beschouwen als een leverancier van mogelijkheden, zoals Hans Kloos zichzelf ooit eens treffend omschreef. De lezer krijgt het evenmin cadeau als de dichteres. Aan de hand van dat scala aan mogelijkheden moeten we het gedicht zélf verder af schrijven. De in dit geval vrijwel onvermijdelijke manco's hiaten, erreurtjes en omissies nemen we daarbij op de koop toe, als voer voor onze vermoedens. De trein in de tweede reel brengt ons bij het meest raadselachtige distichon van dit gedicht. Wat te denken van imperatieven als baar op bij het zingen/ draaf waar men woont, of waar men gevestigd is? Het ostentatieve gebruik van men roept onmiddellijk (Pavlov) reminiscenties op aan Gerrit Kouwenaar, de onbetwistbare licentiehouder van het onbepaald voornaamwoord en berucht om zijn soms zeer hermetische en abstracte passages. Een traditie waarin De Jong zich ongetwijfeld thuis voelt: het Hans-Arp citaat ( nu dreunt achter de zon de zwarte kegelbaan ) in het tweede gedicht van de bundel lijkt inderdaad enige verwantschap met de historische avant-garde te verraden. Toch kun je deze poëzie moeilijk onder het lemma synthetische dichtkunst scharen. Waar het bi) de Frans-Zwitserse beeldhouwer en dichter vooral in om de woordassociaties en de logica zo goed als buitenspel stond, zien we bij De Jong talloze aanknopingspunten en semantische samenhangen (zowel op micro- als op macroniveau van haar gedichten) die wel degelijk blijk lijken te geven van betekenis en coherentie. (Hoewel in het gedicht de winter echter De Jong onze op cohesie gerichte lectuur

215 94 evengoed ironiseert: gedichten kun je bij de psychiater schrijven met kleurpotlood/ als iemand logica ontgaat dan niet/ hij die ervoor betaald wordt.) Het citaat zegt echter wel iets over de juiste attitude tegenover deze poëzie. In het essayboek Het geheim van het vermoorde geneuzel Een poëtica (2003) vat Ilja Leonard Pfeiffer deze ideale leeshouding in een decreet: Ik wil dat de lezer voor elk gedicht opnieuw moet leren lezen. Deze uitwijdingen stellen dit couplet echter nauwelijks in het licht. Opvallend is dat De Jong een strikt onderscheid maakt tussen de volbloed synoniemen woonplaats en vestigingsplaats. In eerste instantie lees je de regel draaf waar men woont of waar men gevestigd is toch vooral als een tautologische mededeling. Vanuit connotatief oogpunt zou je hooguit kunnen veronderstellen dat wonen een meer permanent en bewust karakter kent terwijl aan vestigen iets tidelijks en toevalligs kleeft. Mogelijk wijst de dichteres daarmee op de tijdelijke en voorlopige aard van onze analyse: het gaat om een voortschrijdend inzicht. Maar misschien zijn we nu al te veel aan het hineininterpretieren. Dan is er nog die mysterieuze derde regel: baar op bij het zingen. De dichteres geeft opdracht om memento mori ( baar op) gepaard te laten gaan met carpe diem ( bij het zingen ). De omgekeerde volgorde heeft meer met de begrafenispraxis te maken: men zingt elegieën tijdens het opbaren. Als we de bundel integraal lezen, begrijpen we echter beter wat De Jong bedoelt. De toonsoort van zoekt vaas staat zonder meer in mineur, een feit dat visueel wordt versterkt door de zwarte rand in de vouw van het binnenwerk. Reeds in het tweede gedicht kuiert de dichteres langs verdronken paden/ langs een horizon waar niet het tegennatuurlijk geluk/ heerst zoals op aarde, terwijl ze in het derde al even mismoedig een moeder tot een bepaalde graad ten tonele voert. Uit deze regels spreekt nu niet bepaald een lust for life. Maar er vallen toch ook wat luchtiger, vvrolijker noten te beluisteren, al moeten we die misschien vooral als dissonanten beschouwen. Ironische verstitels als in de HEMA horen mensen thuis, het bekende lijden van de moderne mens, maria's beurt om de mensen te redden en denkwonder en monovrouw nuanceren het beeld van somberman enigszins. Lezen we op de ene bladzijde een inktzwarte terzine over Jezus Christus: de dood rukte in het dierlijke lichaam dat zo is/ uit te drukken, neem dit bloedsteen het zal je/ van vuur, begin tot het einde strikt tot de hoge, op de daaropvolgende bladzijde stuiten we op een kolderieke ontboezeming: sterven aan het kruis ik/ zou het niet kunnen. Vermaant de dichteres op het ene moment droogkomisch: in de krakende sneeuw kun je masturberen maar niet onhoorbaar/ doe het toch liever thuis meneer/ het stoort ons avondlijk sterren tellen, op het andere moment klinkt het quasi-martiaal: hard zwijgend is de winter, maar/ geen radeloze ruimte priemt mij// slechts zal

216 95 ik soms vanbinnen rillen. Amoureuze confessies als de remmen/ het zoutgehalte/ ik zou wel kunnen dichter bij elkaar. en ja, zoenen reet je hele mond contrasteren met een verwond vers als punt de pijn noig wat/ voordat/ vervloek en fleem nog wat/ voordat. Een bundel met een januskop dus, waarbij we het sombere profiel aanzienlijk vaker te zien krijgen dan het montere. De vierde strofe krijgt voor mij alleen betekenis in het licht van de vijfde, waarin de dichteres gewag maakt van roeiend barnsteen. Zoals bekend, is barnsteen afkomstig van naaldbomen, en dan vooral van het naaldbomen eslacht den (Pinussuccinifera). Dat verklaart misschien de zwakke prikkels van de achtste regel. Een van de betekenissen van prikkel luidt immers doorn, kafnaald of brandhaar, een vegetatief rijtje waarin de al even spitse dennennaald niet detoneert. Daarnaast weten we dat deze transparante, fossiele harsen vaak organische insluitsels bevatten, soms zelfs complete insecten (zie: Jurassic Park), en dus mogelijk ook een steekvlieg. Muskieten die zelfs ingekapseld nog kunnenn prikken, dwars door beschermende kleding heen: heb een jas ijdel beeld. Al die cryptische obstakels en protectors blijken onnut als het erop aankomt. Verder leert de encyclopedie ons dat barnsteen een van de oudste handelsproducten ter wereld is en reeds in de historische tijd over grote afstanden vervoerd werd als materiaal voor sieraden. Dat feit biedt een aannemelijke verklaring voor de negende regel balans met ongelijk. De balans als handelsattribuut waarop bezittingen enerzijds en schulden anderzijds tegen elkaar worden afgewogen. Tegelijkertijd zet dat woordje ongelijk al onze interpretatieve verkenningen weer op losse schroeven. het grove blaffen klaren kan opnieuw beginnen: net als de honden als de honden opgewonden van geur, gronden, de latere warmte smachtend naar weinig waarde terloops geluiden inslikken, uitkuchen met de poot het oog het gezicht bedekken indien nodig en het grove blaffen klaren Saskia de Jong, zoekt vaas. Amsterdam: Bert Bakker, 2004.

217 96 Wim Noordhoek Gelukkige doden Mijn gelukkige doden wandelen door steden. Ik kom ze tegen, op een straathoek of in de tram. Soms zit er iemand naast me op een parkbank. Een andere keer ben ik in een kamer. Bij Willem Frederik Hermans in Brussel. Het is niet leuk hoor, om 73 te worden, is het eerste dat hij zegt. We zitten op een oud bruinlenen bankstel, door katten afgekrabd, aan een glazen rooktafel tussen een samenscholing van niet-nieuwe meubelen. Het gesprek verloopt eerst stroel. Zijn ondertoon is: Zo ben ik nu eenmaal, u zult het wel verkeerd begrijpen, maar zo is het. Hij laat me een schuldbekentenis tekenen voor het afgesproken bedrag, op een vierkant papiertje dat geklemd zit onder een koperen schelp. Ik herken een pecten kleiner dan een sintjakobsschelp, het gidsfossiel uit De God Denkbaar, Denkbaar de God. We krijgen het over De wonderen van het Heelal, een tweedelig werk met foto's van radiolaren en vloeipapier tussen de kleurplaten dat ik als kind mocht inzien, hij ook. We blijken De wonderen te delen. Hij heeft ze nog. Ik ruik aan het boek. Ja, dat is mooi hè! Erg mooi, meneer Hermans. Als het interview af is, krijg ik een cadeautje. Een zelfgemaakt dichtbundeltje. Versjes, inderhaast getikt op een oude schrijfmachine, flauwekul. Want het gaat, zegt hij, niet om de inhoud maar om het procédé. Ik lees: Voor kinderen O, wat had die beer een honger O, wat had die beer een dorst Gauw een glaasje limonade En een boterham met worst Ja er moest toch iets staan, zegt Hermans. Hij heeft een vloeistofduplicator gevonden op de rommelmarkt, het Vossenplein, en die weer aan de praat gekregen. Het zelfgemaakte boekje met de roze, paarse en purperen letters ruikt naar drank. Alcoholdruk, zeg ik, zowat met tranen in mijn ogen wat prachtig. Ja, ik ken het. Ik kreeg die velletjes op de lagere school bij biologie. Ja, dat is mooi hè.

218 97 Mijn moeder zag ik laatst op een dijkje. Ze kwam heel voorzichtig eens kijken, begreep ik. Ik moest haar niet aan het schrikken maken. Ze zal nog wel weer terugkomen. Mijn grootvader, de verlegen ouderling, zie ik de laatste tijd vaak. Aan de Scheveningse haven of in de tuin van het Gemeentemuseum, waar hij met me wandelde toen ik nog maar net kon lopen. Op de bouwrijpe moddervlakte waar de Stopera moet komen staat een tent. In een ervan treedt Dick Swidde op. Hij zingt zijn Duitse liedjes, van bladrnuziek die hij uit zijn jeugd bewaard heeft, met piano en vioolbegeleiding. Bleibe bei mir, Johnny wenn du Geburtstag hast. Rond de zingende Boze Buurman neemt het publiek - niet toevallig - een brede kring niemandsland in acht. Wie herinnert zich niet Ja Zuster, Nee zuster? Daar zit hij, op een barkruk, de zoon van de kachelsmid uit Purmerend, die de moeder van Fien de la Mar nog heeft zien optreden als Die tolle Lola, door een kier in het houten schouwburgje daar. De moeder van Fien de la Mar heette Sien de la Mar. Hij draagt zijn pet met pompoen en de broek, die hij zelf heeft uitgelegd. Twee V-vormige stukken, van achteren onder de broekband ingezet in het grijs. Dick kan alles, ook stoelen matten. Opeens komt uit het publiek een klein negerjongetje op hem toe. Het publiek verstijft. Kinderen zijn krengen, dat weet ik want ik ben er zelf een geweest, zei hij eens. Het kind bemerkt te laat dat het iets doet wat niet kan. Zo kind, zegt Dick op een toon waar een immense dreiging van uitgaat, ga jij maar weer gauw naar je moe. Het jongetje deinst terug of het de duivel heeft gezien. Van sterven weet ik niets, evenmin als van geboren worden. De kunst van het sterven, als er al zoiets bestaat, is geen andere dan die van het leven. Niet verbitterd raken. Dat sommige mensen talent hebben voor dood zijn lijkt onmiskenbaar. Bij hun leven zie je het al. Ze ontwikkelen iets voldongens, ontstijgen het ogenblik. Je ziet ze ook als ze er niet zijn. De dood wordt dan een kleine stap. Ze zijn er. Maar niet steeds en niet op afroep. Zoals een blinde alleen een dak heeft als het regent, en alleen een grindpad in zijn tuin als er iemand over loopt. Sommigen verdwijnen met een vloek, zonder een spoor achter te laten. Is mijn vader zo iemand? Ik zie hem nooit. Ik ga Dick ophalen op het Suikerhofje aan de Prinsengracht. Hier, in de bedstee, heeft hij zijn moeder verpleegd, tot het eind. Een laatste blik in de spiegel, handjes wassen, tandjes plakken, en dan gaan we Ischa Meijer ophalen. Ischa bewondert Dick mateloos, vraagt hem het hemd van

219 98 het lijf, het is meneer Swidde voor en na. Ze staan vanavond allebei in Hoorspel van Peter Handke. In mijn Renault 4 rijden we naar Hilversum. Halverwege zegt Ischa: Kunnen we niet ergens iets te eten te halen? Er is nog tijd, ik rijd Weesp in en we trekken frikadellen en een bamibal. Maar kind, je bent al zo dik, zegt Dick. Voor ik de homerische onderwereld leerde kennen, bouwde ik ondergrondse hutten, goed afgedekt met planken, graszoden en vlechtwerk van de planten die nu, achteraf bijvoet blijken te heten. Zo werd de hut goed donker. Een hut moet donker zijn, anders is ie niet echt. Een enkel zonstreepje en de lucht van vochtige aarde. En dan fluisteren. Op school leerde ik dat de negers in de binnenlanden van Afrika dachten dat de nachthemel een reusachtige negerhut was, en dat het pinkelen van de sterren door hen werd verklaard als zonneschijn die door minuscule gaatjes in het stro drong. Heel Plausibel. Met mijn vriend Johnny van Doorn zit ik op de Hoge Veluwe. Hij is halverwege een gloedvol betoog over de zandgronden van zijn jeugd en wijst extatisch naar de toppen van de sparren: Ginder ligt Duit-se-land! En daar komt over het terras van De Koperen Kop een mannetje aangezet, recht op Johnny af. Van Doorn, Van Doorn, roept hij, ik krijg nog een tientje van je. Ontsteld roept Johnny: Man scheer je weg. Even ontstegen aan het stadse gewoel en dan komt daar zo'n snuiter om een tientje. Zijn taalgevoel bereikt archaïsche hoogten. Heel Nederland krijgt nog een tientje of een geeltje van Johnny. Een dag later moeten we naar De Bezige Bij. De boenwaskraaktrap op. Achterin boven huist Oscar Timmers, redacteur van Johnny, die zo bang voor die man is dat hij me mee wil hebben bij het inleveren van drie nieuwe verhalen. We noemden hem onder mekaar het ijskonijn, kortweg het konijn. Daar zitten we, als twee schooljongens. De alcoholist Van Doorn - altijd in geldnood - durft daar niet om drank te vragen op dit uur! Het konijn weet het en zegt op lijzige toon: Wat willen jullie drinken, cola, Sprite appelsap...? Johnny drinkt voor het eerst van z'n leven 's middags om halfvier een flesje Sprite. Timmers leest ter plekke die drie verhalen, terwijl wij zwijgend toekijken en Sprite drinken. John knapt bijna. Eindelijk, eindelijk doet het konijn de velletjes terug in het mapje. Hm, aardig, moet nog wel wat aan gebeuren. Johnny heeft z'n voorschot. Zelden is iemand zo snel van de Van Miereveltstraat naar Bodega Keyzer gekomen. Nooit heb ik het konijn meer gezien, Johnny daarentegen ontmoet ik nog bijna dagelijks in de stegen van het spookslot Amsterdam.

220 99 Ik ben met de vleeswagen naar Parijs gereden om het Museum van Moderne Kunst te zien en zit 17 jaar oud, laat in de middag aan de Seine in het gras. Ik drink een fles van de goedkoopste wijn - plastic hoedjesdopje met zilverpapier erover - en wacht op het wonder, het meisje. Maar ik val in slaap en word wakker in het donker, van feestelijke muziek die van een verlichte rondvaartboot schalt. Charles Trenet, Je chante. Nooit ging helle zon zo vloeiend over in nacht met lichtjesvuurwerk. Laat zo het ontwaken in een hiernamaals zijn.

221 100 EINDE DOSSIER PODIUM & PAPIER

222 101 Onno Kosters Dirty Harry Eerst is het nog een overspel, elders. Schrijvers in hun broodwerk op de vlucht, in hun autorenbaan. I know what you're thinking. Twee vroege veertigers kaatsen elkaar op goed geluk de ballen toe. Enerzijds doctor De Baas, koortsachtig in de weer met zijn muizen. You need a partner. Aan de andere kant Harry Callahan, superheld, echter wel met een zeer menselijk karakter, die op alles een antwoord heeft. Een individualist, die z'n zaakjes alleen regelt. Nog 's: Een individualist [komma] die z'n zaakjes alleen regelt. You're a sweet man, Harry. Hij benadert de vraagstellingen die het complexe speelveld genereert

223 102 integraal vanuit verschillende disciplines. I am the police. Vervolgens worden via een combinatie van onderzoek en ontwerp de meest adequate oplossingen, nieuwe concepten en strategieën aangedragen: You're gonna play this creep's game? [Pauze] Een avond in april, een herhaling van Sudden Impact op tv. Wat een indruk dat maakte. Onze superheld, zoveel groter dan het leven, vleesgeworden knipoog ondanks al die duizend doden, herkende er de stemmen die hij kende uit zijn hoofd, uit de stemming in zijn hoofd, dat hoofd van hem, dat weerbarstig, zware hoofd van hem, met die koppige herinneringen, dat autodroom aan oerlawaai, get the hell out of the way, hammer head. Het kwaad was in de wereld en de wereld was zijn hoofd. O, no no no, you're the one who wants to kill himself.

224 103 I just like to know your name and address. Hij overleefde meer is het niet de zomer en kocht toen eind augustus een parmantig autootje, panne, panne, panne pech, pech, pech. Als hij niet geholpen wordt, dan komt hij hier nooit meer weg. Is the girl okay? Een gedwongen ontmoeting met een dienstdoende ambtenaar deed hem diens conclusie recht in de loop zien. (Autosamenvatting: Well I'm all broken up about that man's rights.) Je zou die loop als metafoor kunnen beschouwen. You don't listen, do you, assholes. Zijn beproevingen maaide hij terzijde; het resultaat van zijn aantekeningen: een poging tot een ongelogen plot van formaat.

225 104 If I tried that, your head would be splattered all over this field. De zatte bards debuut 18 borrels deed ook Harry het boek open. Onbewust, eindelijk, verdween hij in een laken van papier; zei die andere vroege veertiger: Welcome to homicide. Zo, de scherven van zijn ontstaan bijeen gemept, zijn autovormen, en in een vooralsnog onstuitbare drang zichzelf onloochenbaar te maken, zo kwam Callahan op het idee. Zijn vrouw heeft hij niet. Zijn kind. I know what you're thinking en ik weet wat je schrijft, en ik weet wie overeind blijft op deze weg als slechte wijn, in dit onherbergzaam heden, in dit mateloze niets, deze onbegonnen strijd tussen twee vroege veertigers. Do you feel lucky? Well, do you, punk?

226 105 Adriaan Krabbendam Antiquair het beroep valt je in de schoot zelfs kiezels zijn te dateren er zijn heldere foto's van een sluipwesp vlak voor zijn verdwijnen in het zand hier een gesigneerde ets van een dag in 2001 zij loopt tot aan het stootblok verbaast zich over een geschouderde meneer en laat de wolken hun gang gaan dit is een picknick van gelijkgestemde violen op een kleedje met noodrantsoen ik sta er wat lullig bij maar wat verwacht je van een treinreiziger het liggen verleerd aan de labels wordt nog gewerkt en er is nagedacht over nageslacht chronologisch dan wel analfabetisch bloemschikken linnaeus lijkt zijn vingers vast het mooist zijn de opnames van achteren: als bezoeker wil je altijd naar de ommezijde om te zien of oproep klopt met datering en ook daar wat vergaan is je toelacht

227 106 Hippocampus de vader van mijn kinderen regelt treden voor de omgeschoolde loodgieter broodnodig ontfermt de vakman zich over restauratie van onderwatertrapgewelven zeepaarden draven door de echo van de kom wat flauw afgewezen bloem de goden de stemloze goden hier gewoon spiegelen zich in mijn herhaaldelijk misverstand genade verbleekt er verbloost op rij bij het dapper zonlicht dat jou te kijken zet ik woon hier naar tevredenheid en sterf met je mee

228 107 Dossier Confrontaties: waarheid en poëzie

229 108 Benno Barnard Korte stelling over waarheid en poëzie Ik geloof in de gedachte-genererende vorm, want de taal is de moeder en niet de dienstmaagd van de gedachte. Dat zei Karl Kraus al, op de schans van het anti-fascisme. We weten toch allemaal dat je in een gedicht vooral denkt wat het gedicht voor je bedenkt? Nevenstelling. Volgens Auden hebben metra een heilzame invloed op het waarheidsgehalte van gedichten, want ze vragen veel jongleerkunst en verhinderen dus iedere automatische respons van het brein: Blessed be all metrical rules that forbid automatic responses, force us to have second thoughts, free from the fetters of Self:

230 109 Benno Barnard Tachtig slagen Ik dichtte dus ik dacht met tachtig slagen van mijn hart; op tachtig voeten wandelde mijn junk de kamer uit naar de stad. Hij dronk de natte inkt der kranten, het onzoete koolmonoxide der files vermengde zich met zijn zingen. Zijn roes geschiedde als in een koude koorts: gedachtezangen maakten zich bekend aan mij, die hijgend werd overrompeld door vormen, vormend de vent. Hij sprak en ik sprak terug, we liepen high te spreken over god en shot - we spraken tachtig keer per minuut de waarheid achter haar rug. Hij legde me in de mond jambe en amfibrachys. Ik dichtte dus, ik dichtte dus hij bestond.

231 110 Arjen Duinker Statement Met een suikerzakje in de hand ziet de waarheid er anders uit dan met een kauwgombal.

232 111 Arjen Duinker Voor Marc Reugebrink En de brandende ogen zien Dat ik een suikerzakje open Om mijn koffie te drinken. En de brandende ogen zien Dat ik geld in een automaat gooi Om een kauwgombal te bezitten. En de brandende ogen zien Het suikerzakje en de kauwgombal Als verschillende woorden. En de brandende ogen zien Dat woorden van elkaar verschillen Omdat ze niets van de waarheid verwachten. En de brandende ogen zien Dat de waarheid om het suikerzakje En de kauwgombal moet lachen. En de brandende ogen zien Dat een eventuele poëzie lucide En onvindbaar zal leven. En het suikerzakje en de kauwgombal zien Een verschillend veelvoud van hetzelfde In de brandende ogen.

233 112 Bart Moeyaert Statement Waarheid en poëzie De dichter is een lezer. Sterker nog: de dichter is zijn eerste lezer. Bij het schrijven is hij doordrongen van de waarheid die hij verwoordt en van zichzelf leest. Hij houdt zijn waarheid waarschijnlijk voor De Waarheid - en vergist zich. De tweede lezer, de onbekende die de dichter niet is en doorgaans de eerste lezer wordt genoemd, eigent zich het gedicht toe. Hij stopt zijn leven en zijn waarheid tussen de regels en herschrijft het gedicht in zijn hoofd. Altijd, en het liefst helemaal. Omdat een dichter altijd een lezer is en omdat een lezer altijd een soort van passieve schrijver is, wordt met De Waarheid bijgevolg altijd die van de lezer bedoeld, en niet die van de dichter of schrijver. En terwijl u dit leest, is dit stuk mijn waarheid niet meer, maar de uwe.

234 113 Elma van Haren Er was eens... Zuiver belletjesschrift; zeepbel, tinkelende bellenblazerij. De lucht vol grijze vochtigheid, een nevellucht hoven blauwe velden met een loeiende kern van aandachtig licht dat probeert door te breken. Dan vallen er gaten in de lucht, verglaasd van kou, elke glinstering om je heen een brandend wit. Zeepbellen, samengebald tot iets dat zich op wil richten; een messcherpe gedachte, zonder hart en ton en handen. Die 's nachts door het open raam langs je gezicht komt waaien als een vrieskou, waarin een brandgeur hangt. Indringend. Een ijskoude brandlucht. Ergens moet vuur woeden, ergens stijgt een kolom hitte op die niet meer kan dalen vanwege de koude zware lucht eronder. De dag daarop voel je een PING!, als je in iemands ogen kijkt en de kassa springt open. Daar ligt al het goud en zilver te rinkelen. Je kan het zo pakken, maar het vervaagt, wanneer het in je handpalm ligt, want licht in de moren is dik en wit met onverbloemd zicht op wat levend is. Nu probeer je er alleen 's nachts naar te raden. Je kunt het ruileen, je meent dat het beweegt. Donker is heimelijk en al wat steels is maakt het steelser (en angsten scherper, pijn gemarmerd), maar dit grenzeloze tovert de ruimte open, wijd en wijdser en al wat je ooit voor ogen zag, of in je handen had of dacht of sprak, zal onbesproken blijven, want plaats gevonden heeft het niet.

235 114 EINDE DOSSIER CONFRONTATIES: WAARHEID EN POËZIE

236 115 Over de medewerkers ARNOUD VAN ADRICHEM (1978) woont en werkt in Delft. Hij studeerde Personeel en Arbeid aan de Haagse Hogeschool en Nederlandse taal en cultuur aan de universiteit van Leiden. Deze laatste studie brak hij echter af om een dichtbundel te schrijven. Binnenkort verschijnt zijn debuut bij Vassallucci. Van Adrichem publiceerde eerder poëzie in Passionate en Parmentier. Verder gaf hij gastcolleges literatuur aan de Haagse Hogeschool en trad hij onder meer op tijdens Crossing Border PIM TE BOKKEL is dichter. Hij publiceerde eerder o.a. in Op Ruwe Planken. Pim te Bokkel won de Festina Poëzieslag op 6 mei Jurylid Sven Ariaans over hem: het 20-jarige talent dat beschikt over een prachtige dictie en een vermogen om elk willekeurig publiek aan zijn lippen te lijmen, vooral ook dankzij zijn poëtische zeggingskracht. Dit jaar stond hij in de finale van de landelijke Zingo Poetry Slam, op 27 mei in Nijmegen. EVA COX (1970) wanneer deze dichteres buiten de oevers van haar beeldscherm treedt, doet ze dat onder de noemer Letters op stem gezet. Vele soundchecks later beklimt ze straks ook het stille wit, in de bundel Pritt.stift.lippe. Eva woont in Gent, waar ze werkzaam is bij het Poëziecentrum. BENNO BARNARD (1954) is dichter, essayist, vertaler en toneelschrijver. Hij woont en werkt in Vlaanderen en heeft zich daar ontpopt als een scherp criticus van de Vlaamse cultuur. Zijn werk werd onder andere bekroond met de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs. In 2003 verscheen zijn zevende dichtbundel Getierd hebbende doden bij uitgeverij Atlas. MAARTEN DAS (1980) is student Taal- & Cultuurstudies aan de Universiteit Utrecht. Eerder publiceerde hij gedichten in Mens & Gevoelens, in het elektronische tijdschrift De Poort, en in Op Ruwe Planken. Hij is redacteur van Passionate. Das won verschillende publieksprijzen bij Poetry Slams, o.a. de tweede plaats in de Wintertuin Grand City Slam van 2003 (Nijmegen) en hij werd winnaar van het seizoen van de Poëzieslag in Festina Lente (Amsterdam). Dit jaar stond hij in de finale van de Zingo Poetry Slam, op 27 mei in Doornroosje, Nijmegen. ARJEN DUINKER (1956) studeerde filosofie en psychologie. Als dichter debuteerde hij in 1988 met de tegendraadse bundel Rode oever. Zijn dichtbundel De geschiedenis van een opsomming (2000) werd bekroond met de Jan Campertprijs. Ook schreef hij een roman, Het moeras (1992). Zijn meest recente dichtbundel verscheen bij uitgeverij Meulenhoff en heet Misschien vier vergelijkingen (2002). PIM FRANSSEN (1975) studeerde cognitieve psychologie en wetenschapsfilosofie in Nijmegen. Hij is programmamaker bij cultuurpodium LUX in Nijmegen en werkzaam bij het Literair Informatiepunt Brabant (LiBra). Daarnaast is hij redacteur van Parmentier.

237 RUBEN VAN GOGH (1967) is optredend dichter en presentator. Van hem verschenen de verzamelbundel Aan het eind van het begin (2001) en de bundel Zoekmachines (2002). Gedichten van hem werden voor diverse internationale festivals vertaald in het Albanees, Chinees, Duits, Engels en Zweeds. Momenteel werkt hij aan zijn nieuwe bundel: Klein Oera Linda. PIET GERBRANDY (1958) is dichter, classicus, vertaler, leraar en poëzie-recensent, alsmede kleinzoon van premier Pieter Gerbrandy ( ). Hij studeerde in 1984 af als classicus. In datzelfde jaar

238 116 debuteerde hij met gedichten in het literaire tijdschrift Maatstaf. In 1993 begon hij met het schrijven van essays voor het weekblad De Groene Amsterdammer, in 1996 werd hij poëzierecensent bij De Volkskrant. In 1997 verkreeg hij voor zijn debuutbundel Weloverwogen en onopgemerkt (Meulenhoff, 1996) de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs. In 2002 mocht Gerbrandy de Herman Gorterprijs ontvangen voor zijn derde bundel De zwijgende man is niet bitter (Meulenhoff, 2001). KARLIJN GROET (1977) In 2001 voltooide ze de studie International Degree in English and Education, waarvoor ze anderhalf jaar in Engeland verbleef. In november 2002 won ze de poëzieslag in Festina Lente, waarna over haar bericht werd in NRC Handelsblad en in het Brabants Dagblad. Poëmen van haar verschenen in Ik kom ook niet uit een ei - De Residentie (in de serie Dichter bij Eijlders, 2003). Ze werd genomineerd voor de Nieuwegeinse Poëzieprijs. ERIK JAN HARMENS (1970) groeide op in slaapstad Alphen aan den Rijn. Sinds 1985 schrijft hij gedichten en liederen, waarmee hij honderden keren optrad, ondermeer in het Nuyorican Poets Cafe te New York. Op 5 mei 2001 won hij de finale van de Festina Lente Poëzieslag in Amsterdam en op 19 april 2002 de finale van de landelijke Poetry Slam van de Wintertuin, de Grand City Slam. De gepubliceerde gedichten komen uit zijn nieuwe bundel, Underperformer, die in het voorjaar van volgend jaar verschijnt bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar. Vorig jaar verscheen zijn debuut In Menigten bij diezelfde uitgeverij. CHRISTOF HAMANN (1966, Duitsland) studeerde Duits, sociologie, filosofie en geschiedenis. Hij is momenteel werkzaam als wetenschappelijk medewerker aan de universiteit van Essen. Hij publiceerde eerder in Neue Deutsche Literatur en in 2001 verscheen de roman Seegefrörne. Zijn meest recente roman Fester verscheen in Het gepubliceerde fragment is afkomstig uit Fester (Uitgeverij Steidl) en is vertaald door Kris Lauwerys. ELMA VAN HAREN (1954) is schrijfster en beeldend kunstenaar. Zij debuteerde in 1988 met de bundel De reis naar het welkom geheten, die werd bekroond met de C. Buddingh'-prijs voor nieuwe Nederlandse poëzie. In 1997 ontving ze de jan Campert-prijs voor haar bundel Grondstewardess. In 2003 verscheen haar zevende dichtbundel Het krakkemik bij uitgeverij De Harmonie. INGMAR HEYTZE (1970) is dichter. Daarnaast werkt hij als freelance journalist en columnist voor een grote hoeveelheid aan bladen, waaronder de Volkskrant, het Algemeen Dagblad, KIJK, Onze Taal en Avantgarde. Op dit moment schrijft hij elke week een column voor het Utrechts Nieuwsblad in de serie Kunstbroeders en publiceert hij elke maand een gedicht in Filosofie Magazine ( Uit het ongerijmde ). In 2001 verschenen zijn verzamelde gedichten in de bundel Alle goeds. De daaropvolgende bundel, Het ging over rozen, werd in 2002 gelanceerd met een historische publiciteitsstunt: de bundel werd in een oplage van exemplaren integraal voorgepubliceerd als apart katern bij het Utrechts Nieuwsblad. In oktober

239 2003 verscheen Heytzes prozadebuut Ik ben er voor niemand, dat bestaat uit een kleine 200 miniaturen. FRANS JONG (1950) studeerde af in de Slavische Talen (Pools en Russisch) in 1977, aan de Universiteit van Amsterdam. Hij heeft gewerkt als docent Nederlandse Taal en Literatuur aan

240 117 de Universiteit van Wroclaw, Polen ( ). Sindsdien werkt hij in Amsterdam als tolk, vertaler en docent Pools en Russisch. In 2002 was hij winnaar van het 1e Concours voor literaire vertalingen vanuit het Pools naar het Nederlands, georganiseerd door de Ambassade van de Republiek Polen te Den Haag en de Leerstoelgroep Slavische Letterkunde van de Universiteit van Amsterdam. JUDITH KUCKART (1959, Schwelm) studeerde zowel Literatuur- en Theaterwetenschappen als Dans en deze drie kunstvormen zijn alledrie terug te vinden in haar oeuvre. Zij is werkzaam geweest als choreografe en regisseur, schreef libretto's en richtte samen met Jorg Aufenager het Danstheater Skoronel op. Dans en literatuur hebben elkaar in haar werk steeds wederzijds beïnvloed, zodat de toneelervaring die zij in de praktijk heeft opgedaan ook in haar proza zichtbaar wordt. Zij publiceerde o.a essays over Elke Lakser-Schuler, een geschiedenis over het Skoronel danstheater, verscheidene toneelstukken (onder andere Blaubart wartet) en verschillende romans en verhalenbundels, waarvan Lenas Liebe (2002) en Autorenwitwe (2003) haar meest recente werken zijn. Het opgenomen fragment is afkomstig uit Der Bibliothekar (Uitgeverij Eichborn) en vertaald door Kris Lauwerys. ONNO KOSTERS (1962) studeerde Engels en ALW, promoveerde op het einde in het werk van James Joyce (Ending in Progress, 1999), is keeper, dichter, vertaler, redacteur, dinges. Publiceerde in o.a. De Brakke Hond en de Revisor. Debuteert in juni 2004 met de bundel Callahan en andere gedaanten (Uitgeverij Contact, Amsterdam). Dirty Harry is een hoofdstuk uit de cyclus Callahan, het sluitstuk van de bundel. ADRIAAN KRABBENDAM (1955) is geboren in Tunis. Hij is dichter, musicus en literair redacteur. KRIS LAUWERYS (1972) is germanist en vertaler. Werkt als assistent aan de universiteit van Bergen. Recent vertaalde hij Felix Hartlaub voor Yang en Gaétan Soucy en Antonin Artaud voor Deus ex machina. Bij uitgeverij Casterman verscheen Kuifje, een Brussels Ketje. JERZY LUKOSZ (1958, Wroclaw) is schrijver, dramaturg, recensent, germanist, vertaler en auteur. Hij debuteerde in 1986 met de bundel Dziedzctwo (Erfgenaam). In 1997 verscheen zijn roman Szczurolap z Ratyzbony (De rattenvanger uit Regensburg). In 2004 is zijn meeste recente roman Leonora verschenen. In de tussenliggende jaren debuteerde hij als dramaturg met de theaterstukken Thomas Mann (1996), Dwa Ognie en monologen als Grabar Krolow (De dodengraver van de koningen), beiden uit Ze werden goed ontvangen door pers en publiek. Daarnaast publiceert hij als recensent verhandelingen over hedendaagse en historische Duitstalige literatuur. Translatio komt uit zijn laatste roman Leonore, (Uitgeverij Proszynski i S-ka) en is uit het Pools vertaald door Frans Jong. MICHAEL LENTZ (1964, Düren) is auteur en musicus en daarnaast onderzoeker en interpretator van klankpoëzie. Zoals muziek alleen tijdens de opvoering tot haar recht komt, zo moeten de meeste van zijn teksten hardop gelezen worden. Associatieve

241 en constructieve taal en klankprocessen zijn daarin even belangrijk als impressies uit het groteske of macaber komische alledaagse leven van de grote stad. In 2001 kreeg Lentz de Ingeborg-Bachmann-prijs voor zijn prozabundel Muttersterben. Andere publicaties zijn de poëziebundel Neue Anagramme (1998), de dissertatie over Lautpoesie/-musik

242 118 nach1945 (2000) en de roman Liebeserklärung (2003). De in dit nummer afgedrukte tekst is afkomstig uit Muttersterben (Uitgeverij S. Fischer) en vertaald door Kris Lauwerys. HANZ MIRCK (1970) is boekverkoper, vertaler, muzikant maar vooral schrijver. Hij won diverse prijzen voor zijn proza, poëzie en columns. Mirck debuteerde in 2002 bij uitgeverij Vassallucci met de dichtbundel Het geluk weet niets van mij, die werd genomineerd voor de C. Buddingh'-prijs. Verder vertaalde hij de bundel Some Ether van Nick Flynn en werkt hij aan een roman (Het Godsgeschenk; verschijnt september 2004) en een brievenroman met Ingmar Heytze en Remke van Veelen. In duo met lngmar Heytze werd hij tweede in de verkiezing voor Dichter des Vaderlands. Mirck schrijft daarnaast ook songteksten voor diverse opdrachtgevers. Hij publiceerde onder andere in Vrij Nederland, Parmentier, Passionate, Tzum, Lava, De Gelderlander, Mens en gevoelens, Nymph. BART MOEYAERT (1964) is schrijver, dichter en vertaler. Hij debuteerde op zijn negentiende met Duet met valse noten. Zijn werk is al in twaalf talen verkrijgbaar, waaronder Catalaans, Portugees, Duits, Zweeds en Italiaans. Hij ontving vele prijzen, waaronder een Gouden Uil, twee Zilveren Griffels en de Woutertje Pieterse Prijs. Dit jaar nog ontving hij de Boekenleeuw voor De schepping. WIM NOORDHOEK (1943) maakt radioprogramma's voor de VPRO, onder andere De Avonden. RENÉ OUDENHOVEN (1959) is beeldend kunstenaar. Onder de naam vgto werkt hij samen met Terry van Gurp. vgto komt meestal in actie naar aanleiding van een vraag of opdracht - vanuit instelling, tentoonstellingsmaker, overheid, bedrijf of particulier - maar ook wanneer ze zelf kans ziet haar ervaringen openbaar te maken. vgto reist dan door het rijk van haast wezenloze alledaagsheid, waarbij zij de slingerende sloopkogel van esthetisch normbesef probeert te ontwijken. En in het openbaar maken van haar reiservaring laat vgto dan ook geen middel onbeproefd. Het is eigenlijk dezelfde houding waarmee René Oudenhoven fotografeert. FLOOR VAN RENSSEN (1979) is redacteur van Parmentier. Ze studeerde Nederlandse literatuur in Nijmegen, waar ze op dit moment werkzaam is als docent. Ze schreef eerder essays en recensies voor o.a. Poëziekrant, Nymph en Literatuur. HAN VAN DER VEGT is dichter en vertaler. Hij heeft twee dichtbundels gepubliceerd: Oker en Pilonder. Deze zomer maakt zijn gedicht Ratel deel uit van de manifestaties rondom Antwerp Book Capital In opdracht van het Vlaams dichterscollectief Het Venijnig Gebroed maakte hij de bewerking van het Zuid-Afrikaanse gedicht van Burns dat in dit nummer is opgenomen. BENNE VAN DER VELDE (1974) is oud-redactielid van literair tijdschrift Renaissance, momenteel redactielid van literair tijdschrift Krakatau. Hij is lid van kunstenaarscollectief Het Ongeboren Idee. Benne publiceerde o.a. in Rottend Staal,

243 Krakatau, Schoonschip, Meulenhoff poeziekalender 2004, tijdschrift Schrijven en in de bloemlezingen Vanuit de Lucht en Kutgedichten. Hij noemt zichzelf het liefst een podiumdichter met goede teksten en treedt dan ook minimaal 3 tot 4 keer per maand met zijn werk lijfelijk naar buiten, hetgeen tot nu toe ontaardde in jury- en/of publieksprijzen bij slams in Den Haag, Nijmegen, Amsterdam, Eindhoven, Den Bosch, Rotterdam en in een 2e plaats bij de

244 119 talentenjacht op Lowlands SIMON VINKENOOG (1928) publiceert al meer dan 50 jaar poëzie, proza, beschouwingen en recensies. In 1951 was hij de samensteller van de geruchtmakende bloemlezing Atonaal (A.A.M. Stols, 's-gravenhage), waarmee de Beweging van Vijftig van start ging. In 1966 was hij de drijvende kracht achter Poëzie in Carré, het eerste grote poëziefestival van Nederland, bijgewoond door ongeveer 2000 mensen en georganiseerd in minder dan een maand tijd. Op 23 februari 2004 werd hij door 21% van de kiezers verkozen als tweede Dichter des Vaderlands, in een verkiezing om zo snel mogelijk een opvolger van de onverwacht afgetreden eerste Dichter des Vaderlands, Gerrit Komrij, te benoemen. DE WOORDDANSERS (Jeroen Naaktgeboren en Arie Hordijk, Rotterdam, 1977) hebben de afgelopen jaren meer dan honderd podia bestormd met hun ritmische, 2-stemmige poëzievoordrachten. Voor het woorddansen schrijft Jeroen de poëzie en vertolkt Arie de tweede stem onder hun voordrachten. Zij wonnen in het Poetry Slam circuit al vele prijzen. Ze werden o.a. in Eindhoven, Amsterdam, Den Haag, Arnhem, Delft en Nijmegen al eens uitgeroepen tot de beste podiumdichters. In mei 2003 wonnen zij de landelijke Poetry Slam finale in Doornroosje, Nijmegen. Zij traden met hun ritmische, poëtische voordrachten o.a. op bij Barend en van Dorp, Radio 1, Tv West, Tv Rijnmond, Omroep Brabant, het Nieuwe Luxortheater en het Lowlandsfestival. HARRY ZEVENBERGEN is dichter en columnist uit Den Haag met een overdonderende performance. Hij daagt uit, vertedert en vermaakt zijn publiek met een energieke voordracht balancerend op de grens tussen poëzie en stand-up comedy. Publiceert o.a. in het actieblad Ravage, voetbaltijdschrift Johan, schrijft met Adriaan Bontebal een dagelijkse internetcolumn onder de naam Zevenbal en maakt regelmatig gedichten voor TV West. Op 17 mei debuteerde hij met de gedichtenbundel Punk in Rhenen bij uitgeverij Papieren Tijger.

245 achterplat

246 4 [Nummer 3] Gangreen Wie wil weten hoe in het begin van de ijstijden het gereutel van de mastodont ongeveer heeft geklonken, hoeft slechts de Volkskrant na te speuren op recensies van Michaël Zeeman. In Cicero van vrijdag 24 september stelt de literatuurcriticus onomwonden dat alle literaire tijdschriften als twee erwten op elkaar lijken. Dat komt volgens hem door het dictaat van de subsidieverstrekker. Iedereen moet zich houden aan allesbepalende, uniforme subsidievoorwaarden: Als je kwaad wil, zou je van staatskunst kunnen spreken. Als je kwaad wil, zou je van beginnende seniliteit kunnen spreken. Want zelfs als je de verschillende Nederlandse periodieken vluchtig doorbladert, zie je meteen dat Zeeman een onjuiste en ook tamelijk geborneerde stelling poneert. Van de revisor tot Passionate Magazine, van De Gids tot Bunker Hill, van Hollands Maandblad tot Lava, van Krakatau tot Tirade: ze vertonen, om even bij het glaciaal te blijven, evenveel overeenkomsten met elkaar als sneeuwvlokken. Alle sneeuwkristallen tellen zes kanten, maar elke sneeuwvlok kent een uniek patroon. Plichtsgetrouw op het plichtmatige af vullen de redacties hun afleveringen met verplichte nummers: poëzie waarvan je hoopt dat zij nimmer gebundeld zal worden, prozafragmenten van onderhanden werk waarvan je bidt dat het onvoltooid zal blijven en tijdloze essays over tijdloze onderwerpen die je dus altijd later nog wel eens kunt lezen. In één enkele volzin ontneemt Zeeman - die overigens zelf geregeld in de door hem zo verfoeide bladen publiceerde: tu quoque, stupid - hier duizenden lezers de lust om weer eens serieus een literair tijdschrift te lezen. Onwillekeurig vraag je jezelf af waarom hij in godsnaam ooit een Gouden Ganzenveer voor zijn belangrijke bijdrage aan de Nederlandse, geschreven cultuur heeft gekregen. Nagenoeg wekelijks geeft de kunstpaus vanuit zijn wijkplaats in Rome een staaltje cultuurpessimisme ten beste waar zelfs de Duitse geschiedfilosoof Oswald Spengler nog een puntje aan had kunnen zuigen. Als een soort Ovidius van de Lage Landen bestookt hij ons met exilbrieven en rabiate lamentaties. Grootste steen des aanstoots vormen de vele themanummers die tegenwoordig het licht zien. Een trend die door Zeeman wordt aangeduid als de verrastering van de literaire tijdschriftenformule, naar het tijdschrift Raster dat daar volgens hem mee begonnen zou zijn. Het ziet er vaak, al te vaak, uit alsof iemand, een van de redacteuren, opeens een idee had, een idee dat

247 5 doorgaans niet veel groter is dan een ideetje. Bij het idee zijn auteurs gezocht die dat helemaal niet onderschreven of er door geprikkeld werden, maar die zich hebben laten overhalen. Al die komma's in de eerste zin duiden op nervositeit. Zeeman beseft dat hij zich op glas ijs bevindt (laatste Eiszeit -metafoor) door álle bijdragen van álle Nederlandse auteurs af te doen als onbeduidend, en wijst op het laatste moment dan maar de tijdschriftredacteurs als hoofdverdachten aan. Een soortement verdict. Wat betreft het uitbrengen van themanummers pleit de redactie van Parmentier zonder meer schuldig. Het klopt dat wij met thematische dossiers werken. Dit nummer over smaak: eten en drinken kan bijvoorbeeld als exhibitum, zo men wil als corpus delicti fungeren. Dat wij auteurs hebben moeten overhalen om een bijdrage te leveren ontkennen wij evenwel ten stelligste. Als getuigen à decharge roepen wij onze contribuanten op van wie de redactie met onbekrompen mate te eten en te drinken kreeg, om Gerard Reve eens te citeren. Rozalie Hirs gaf het gulst. Zij diste maar liefst vijf ovenheerlijke verzen op. Maar ook Tjitske Mussche, Tsead Bruinja, Victor Vroomkoning, Hanz Mirck, Ruben van Gogh, Nachoem M. Wijnberg, Han van der Vegt, Lut de Block, Laura Broekhuysen en Mark van Tongele liep het water in de mond bij het horen van onze uitnodiging om een spijs te bereiden. Elk van hen serveerde een culinair hoogstandje uit. Kraakverse gedichten, smaakvol bereid, onbeperkt houdbaar. Voor wiens maag dan nog knort: chefs de cuisine Agur Sevink en Hans van Wetering laven de grote eters, ieder met een appetijtelijk verhaal. Hemelse gerechten waar zelfs de meest verwende smulpaap nog genotzalig bij zal boeren. Daarnaast ook een Italiaanse dis. Joris Bogaert maakt in dit nummer zijn vertaaldebuut door een kort verhaal van de Italiaanse satiricus Stefano Benni in het Nederlands om te zetten. Ludo Jongen schreef een essay over eten en drinken in de Middeleeuwen. Floor van Renssen diepte uit haar literaire geheugen exquise liflafjes en zinnenprikkelende aperitieven voor ons op. Buiten de menukaart treft u nog gedichten van Mark Boog, Lucas Hüsgen en Adriaan Krabbendam. Frans-Willem Korsten geeft een vervolg aan zijn geruchtmakende essay De dood van Jezus Christus (bis) of de opgeloste auteur (Parmentier jaargang 13, no. 1). Het kan niet op deze keer: tast toe, eet smakelijk, wij zien u graag nog eens terug.

248 7 Dossier Smaak: eten & drinken

249 8 Tjitske Mussche Openingsscène met artisjok een landschap in lopen dat nog niet op de kaart is gezet, rondkijken er een buik in leggen, besluiten geen scherpe kanten te tonen, plooien een strak badpak klaarleggen, observeren hoe de hoge bil van een paard overgaat in een dijbeen, water op het vuur zetten, de krant recht leggen slecht nieuws bedekken met een hete artisjok, de blaadjes aftellen de krant rechter leggen, een briefkaart sturen met daarop ontkom toch een kind baren en het in plooien wikkelen, iemand vasthouden met een hand er een bij leggen (nog één?), vroeg opstaan voor een wereldrecord met een blad een tong verbranden tot hij zwart ziet dooreten mmm... zeggen en vragen wat daarna komt, bang zijn voor het zoemen van de vliegen ontdekken dat de artisjok ontzagwekkend groeit, dooreten dooreten het kind een blaadje voeren, een briefkaart krijgen met daarop ontkom toch het volkslied vals alom

250 9 Lut de Block Magret de Canard Een tweeluik 1 Du côté de canard Wat herinnert vlees zich - je hand op mijn borst, je hand wikt en weegt en vermeit zich. Het vet verhult naaktheid tempert begeerte. Herinneringen als kopergroen kroos in een vijver geurig als bedstro, buikig als bloed. Je snijdt mijn deklaag weg, ontbloot mijn zwellend vlees vol rauwe lust. Een geilheid broedt hier, donzig en dreinend, een luchtbel wroet zich naar boven. Hartstocht proeft het zout van vingers en vliezen geuren van grassen en vogelgeritsel. Van botten en binding ontdaan glijd ik de baarmoederhel binnen. Een monding om in te verzinken een mond die zich opent en sluit.

251 10 2 La recette Neem vier personen met vleselijke lusten en vier malse magrets de canard. Zet de eersten op sherry, une suze, pastis, bloody mary. Laat chambreren, breng op smaak met iets pittigs: amuse-gueule, olijf, een radijsje of twee. Concentreer nu op de eend, neem het mes, de filets en laat een duimdikke vetlaag intact. Hanteer nu het zoutvat als ware het wierook. Kwispel Pontificaal maar zorg dat je lippen niet kloven. Nu moet er de eend aan geloven. Leg op de rooster, het Paarsnaakte vlees op het staal de vetlaag beschermend naar boven. Ze hunkert naar oven, ze knispert van zeezout en hitte, sijpelt zich gaar in haar vet. Gun haar dertien dieproze minuten en laat even bekomen. Snij aan en dien op met voornoemde personen. Arroseer dit voltallig gezelschap met wijn. Geen entre deux mers, een bordeaux. Daal in je kelder en in het verleden en laat het een uitgelezen, volle bourgogne zijn.

252 11 Nachoem M. Wijnberg Eten Hij is een oude man, wat heeft hij? Honger gehad, en hij bleef bij haar toen zij zei dat zij net zo alleen was als hij. Dat is zijn vrouw; hij kon niet terug naar waar hij wegging. Als zij te weinig te eten heeft wordt zij boos, hij houdt zijn mond. Toen hij honger had dacht hij niet meer aan waar hij ooit wegging.

253 12 Eten Zet hem ergens neer en hij zegt wel iets. Geef hem iets te zeggen en soms zegt hij het. Zoals iemand anders het na jaren voorbereiding nog niet kan zeggen. Hij zit daar in een hoek en eet zonder op te kijken. Niet doen wat iemand anders niet meer hoeft te doen, niet eten.

254 13 Ludo Jongen Aan Tafel!! Eten en drinken in de Middeleeuwen Een speurder, politie dan wel privé, lost misdrijven op, bij voorkeur moorden. Die constatering zal niemand van zijn stoel doen vallen. Dat is doodnormaal. Guido Brunetti vormt op deze regel geen uitzondering. Bijzonder is wel dat deze politiecommissaris in het corrupte Venetië ten tijde van Berlusconi zich de maaltijden goed laat smaken. Donna Leon, de geestelijk moeder van Brunetti, vermeldt steeds welke gerechten haar hoofdpersoon tot zich neemt en met welke wijnen hij zijn smaakpapillen extra genot verschaft. Het water loopt je al lezend in de mond. Nu zullen ook andere detectives wel eten en drinken, maar daaraan wordt niet of slechts terloops aandacht besteed. Voor zover mij bekend wordt in literaire teksten nauwelijks melding gemaakt van deze primaire menselijke levensbehoeften. Overigens wordt ook aan een andere natuurlijke behoefte weinig inkt verspild: romanfiguren voelen nimmer aandrang het toilet op te zoeken. Op de keper beschouwd is dat merkwaardig. Gewone, gezonde stervelingen gebruiken twee à drie maaltijden per dag en moeten zich enkele malen terugtrekken voor een kleine of grote boodschap. Het is me niet duidelijk waarom aan deze activiteiten in boekenen (en bij uitbreiding in televisieseries en films) zo weinig aandacht wordt besteed. Wellicht vindt men ze zó banaal zó vanzelfsprekend dat men er maar helemaal over zwijgt. Dat doet men eigenlijk al eeuwen. Want ook in middeleeuwse literatuur wordt wel verteld dat een maaltijd wordt genuttigd, maar Een famliedinertje (Handschrift, 14e eeuw). wat men at of hoe een gerecht werd bereid, blijft in nevelen gehuld. Met enig speurwerk kunnen we ons toch een beeld van de middeleeuwse eetcultuur vormen. Van goddeloze zeerovers tot eerbiedwaardig koningen Denkend aan de Middeleeuwen ziet men vaak koene ridders door schier eindeloze wouden trekken om beeldschone jonkvrouwen-in-nood te redden. Dat beeld is wel een beetje vertekend. De Middeleeuwen beslaan globaal een periode van duizend jaar ( ). Tot de eerste millenniumwisseling van onze jaartelling werden teksten vrijwel uitsluitend

255 in het Latijn aan het perkament toevertrouwd. De meeste daarvan zijn gortdroge geschiedwerken, traktaten en commentaren op de bijbel. Pas vanaf het midden van de 12e eeuw komt er een gestage stroom teksten in de volkstalen tot stand. Daarbij zit ook nogal wat fictie althans volgens onze definitie van dat begrip. De ridderromans mogen zich tot op de dag van vandaag in een betrekkelijk grote belangstelling verheugen. Het begon allemaal in wat tegenwoordig Frankrijk heet. Daarbij nam de hertog van Normandië het voortouw. Hij heerste niet alleen in zijn eigen hertogdom maar ook in het konink-

256 14 rijk Engeland. In 1066 had Willem de Veroveraar (1027/8-1087) bij Hastings het leger van de Engelse koning Harold verpletterend verslaen. Sindsdien hadden de Normandische hertogen aan beide zijden van het Kanaal een en ander in de melk te brokkelen. Dankzij een huwelijk met Eleonora van Aquitanië ( ) was Willems kleinzoon, Hendrik II ( ), erin geslaagd de gehele westkust van de Pyreneeën tot de Mont Saint-Michel onder zijn bewind te brengen. Hendrik huurde dichters in om het hertogelijke geslacht enig aanzien te geven. Waren zijn voorouders geen woeste Vikingen geweest die in de 9e en 10e eeuw moordend, plunderend en verkrachtend door de West-Europese kuststreken waren getrokken daarbij duizenden mannen, vrouwen en kinderen de stuipen op het lijf jagend? Hendriks grootste rivaal, de koning van Frankrijk, kon zich er tenminste op beroemen af te stammen van niemand minder dan Karel de Grote. Daar konden de Normandiërs niet aan tippen. Of toch wel? Omstreeks 1135 had ene Geoffrey van Monmouth de Historia regum Britanniae (Geschiedenis van de koningen van Brittannië) samengesteld, uiteraard in het Latijn. Geoffrey herleidde de afstamming van de Britse koningen tot de Trojaan Aeneas, de legendarische stichter van het Romeinse Rijk. Zijn kleinzoon Brutus had Italië verlaten en had zich - na het westen van Frankrijk en passant onderworpen te hebben - gewapenderhand gevestigd in Albion. Sindsdien droeg dat eiland zijn naam: Brittannië. Rond 1155 werd dit Latijnse geschiedwerk in opdracht van Hendrik II en Eleonora van Aquitanië overgezet in paarsgewijs rilmende verzen: de Roman de Brut (letterlijk: Het verhaal van Brutus in het Frans). Daarmee was voor dit vorstenpaar de heraldische kous allerminst af. Ze lieten niet alleen de voorgeschiedenis (vanaf de Trojaanse Oorlog tot en met de verovering van Italië door Aeneas), maar ook de historisch witte plek tussen het verhaal van Geoffrey en hun eigen tijd invullen. Op die manier zorgde het Engelse koningskoppel ervoor dat de Normandiërs konden bogen op een roemrijk voorgeslacht: ze stamden niet alleen af van de Trojanen, maar waren bovendien geparenteerd aan de beroemdste Britse koning aller tijden: Arthur. En daarmee troefden ze hun Franse collega royaal af. Niet alleen spanning en sensatie In de Roman de Brut werd - net als in de Latijnse brontekst - veel ruimte (zo'n 20 procent van de tekst) vrijgemaakt om de geschiedenis van koning Arthur van begin tot eind te beschrijven. De Franse vertaling heeft als extraatje dat die voor het eerst melding maakt van de Ronde Tafel, hét symbool van koning Arthur. De Roman de Brut was weliswaar de allereerste Arthurroman in een West-Europese volkstaal, het genre is groot gemaakt door Chrétien de Troyes. Tussen 1160 en 1190 schreef hij een vijftal Arthurromans en daarmee zette hij de toon voor alles wat volgde. Met uitzondering van de 17e en 18e eeuw zijn aan deze Britse vorst sindsdien aan de lopende band teksten gewijd. Behalve spannende avonturen bevatten middeleeuwse Arthurromans ook lessen. Een voorbeeld. In de oorspronkelijk Middelnederlandse

257 15 Roman van Walewein (?1275) verwondt de neef van koning Arthur, Walewein, zijn tegenstander dodelijk. Nu was dat een buitengewoon kwaadaardig sujet: de schoft had een meisje tot bloedens toe met een zweep geslagen. Dankzij Waleweins krachtdadige optreden is een einde gekomen aan dit zinloze geweld. Naar ons gevoel is een en ander daarmee afdoende en vooral bevredigend geregeld. Het recht heeft zijn loop, omdat de booswicht een koekje van eigen deeg heeft gekregen. Maar voor de middeleeuwse auteur is het verhaal allerminst af en hij gaat verder. Walewein loopt naar de zieltogende ridder en probeert hem over te halen zijn zonden op te biechten. Daardoor zal zijn ziel niet voor eeuwig in de hel hoeven branden. De booswicht gelooft dat God hem nimmer genadig zal zijn, zo veel kwaad heeft hij aangericht. Met de kracht van het argument dat Christus voor alle zondaren - dus ook voor hem - aan het kruis gestorven is haalt Walewein hem over te biechten. Vervolgens verzoekt Walewein het mishandelde meisje om haar verkrachter vergiffenis te schenken. Dat doet ze uiteraard: immers indien God zondaren hun zonden vergeeft, moeten wil, stervelingen, dat zeker doen. Binnen het verhaal wordt terloops een lesje heilsleer ten beste gegeven. Een gastvrij onthaal Wie tegenwoordig door Europa reist, hoeft in feite alleen maar een creditcard op zak te hebben. Daarmee kan de trekker (m/v) zijn flatje en droogje én een gerieflijke slaapplaats betalen. Ridders op avontuur daarentegen waren meestal aangewezen op de gastvrijheid van kasteelheren, monniken of kluizenaars. In vele Arthurromans wordt aandacht besteed aan de ontvangsten die ridders ten deel vallen. In de Middelnederlandse Roman van Moriaan (overgeleverd in een versie van ca. 1310) schiet Walewein - l'histoire se répète - een jonkvrouw te hulp die belaad wordt door een stelletje onverlaten. In een stevig gevecht laat Walewein al zijn tegenstanders in het stof bijten. Daarna zet hij zijn reis voort, in z'n eentje, want de jonkvrouw is 'm ondertussen gesmeerd: Toen (...) was het al laat in de middag. De dappere Walewein had de hele dag niets gegeten of gedronken; zijn ontbijt had in feite bestaan uit klappen uitdelen en ontvangen. Bekaf trok hij verder; van de honger wist hij zich heen raad meer. Hij reed door totdat de avond begon te vallen. Toen zag hij een kasteel. Hij was allesbehalve vrolijk vanwege de nijpende honger en de geweldige dorst. Hij dacht bij zichzelf dat hij moest proberen daar voor de nacht onderdak en voedsel te krijgen. Op de brug over de slotgracht stond de kasteelheer met een groot gevolg. Zodra Walewein van zijn paard gestapt was, groette hij hen. God zij u genadig, antwoordde de kasteelheer. Daarop vroeg Walewein: Met uw instemming zou ik vannacht graag hier blijven. Ik zou niet weten hoe ik anders aan onderdak kom. Ik heb de hele dag gereden en niets anders gezien dan eenzame onbebouwde akkers. Ik trof er geen levende ziel aan die me vandaag had kunnen herbergen.

258 De kasteelheer zei: Moge het goede dat ik u in alle vriendschap zal geven, heilzaam zijn voor mijn

259 16 ziel en lichaam. Ik zal u vanavond van al het nodige voorzien: gebraden vlees en wildbraad. Mijn kasteel staat open voor elke ridder; wie mijn gast wil zijn, zal de toegang niet ontzegd worden. Ik sta volledig voor zijn veiligheid in, tegenover allen die in dit land verblijven, zelfs tegenover mijn bloedeigen zoon van wie ik meer houd dan van welke ridder dan ook. Ik bied mijn gasten onvoorwaardelijk bescherming: wie hen iets zou misdoen zal - tenzij hij veel geluk heeft - het leven erbij inschieten. Dit zweer ik op mijn eed als ridder en bij de Maagd Maria. (...) De gastheer behandelde Walewein zeer hoofs: Gringalet (Waleweins paard) werd goed verzorgd en de gastheer nam Walewein bij de hand en leidde hem door drie poorten naar een prachtige zaal. Onderwijl converseerde hij op hoofse wijze met zijn gast. In de zaal ontdeed men Walewein van diens wapenrusting (...). Aan tafel aten en dronken ze naar hartelust van al het goede dat de aarde voortbrengt. (links) Een etentje bij de hertog van Berry (Handschrift, ca ).

260 (rechts)ridders van de Orde van de Ster aan de maaltijd (Handschrift ca. 1380). Bovenstaande passage is er een uit vele: in alle Arthurromans worden dolende ridders gastvrij onthaald. En steeds gaat die ontvangst volgens een bepaald stramien: de ridder vraagt beleefd onderdak; de kasteelheer (soms de kasteelvrouwe of de zoon of dochter des huizes) voldoet met alle plezier aan dat verzoek; het paard van de ridder wordt op stal gezet en verzorgd; de ridder ontdoet zich van zijn wapenrusting; vaak laat de kasteelheer een bad voor zijn gast bereiden en leent hij hem kostbare makkelijk zittende kleren; men gaat aan tafel; soms wordt daarvóór beschreven hoe de tafels worden opgezet en gedekt; vóór (en na) de maaltijd worden de handen gewassen; de maaltijd wordt genuttigd; pas na afloop vraagt de gastheer wie zijn gast is en wat hij komt doen. Over wat er op tafel komt, zijn de teksten uiterst summier. In bovenstaand voorbeeld kunnen we alleen uit de woorden van de kasteelheer opmaken dat er vlees en wild op het

261 17 menu zullen hebben gestaan. En daar zullen we het mee moeten doen. Een copieuze maaltijd (Handschrift, ca. 1340). Zwerfridders zullen het niet meer dan normaal gevonden hebben dat op een adellijk slot behoorlijk gegeten werd, zowel wat kwaliteit als wat kwantiteit betreft. Wanneer deze avonturiers noodgedwongen aankloppen bij een klooster of de hut van een kluizenaar, zullen ze geen hoge verwachtingen koesteren over de maaltijd. Zo worden twee van de hoofdpersonen (Walewein en Moriaan) in dezelfde Roman van Moriaan ontvangen door een kluizenaar. Weliswaar zeer gastvrij, maar schraalhans is er keukenmeester. Gelukkig brengt Gariët, een broer van Walewein, redding: uit voorzorg heb ik voedsel ingeslagen: vlees, brood en twee zakken goede, koele, heldere wijn. Dat hangt allemaal aan mijn zadel. Mocht de nood aan de man komen, dan zou ik in ieder geval eten en drinken hebben. Gariët blikt een vooruitziende blik te hebben gehad, maar ook hier ontbreken de details. Een feestmaal Een Arthurroman begint gewoonlijk met een feestmaal. Aan het begin van de Graalqueeste gaat koning Arthur op Pinksterochtend naar de mis en keert daarna terug naar Camelot. Tot zijn grote vreugde zijn daar inmiddels ook Lancelot en diens gezellen gearriveerd: Arthur stelde ten slotte voor om aan tafel te gaan, maar Keye wees hem erop dat dat teen de gewoonte was: U breekt met de traditie, heer, als u nu gaat eten. Op hoogtijdagen gaat u immers nooit aan tafel voordat er een avontuur beleefd is. U hebt gelijk, Keye, zei de koning, daar moet ik me eigenlijk wel aan houden, maar in de opwinding over het weerzien van Lancelot en zijn gezellen was ik dat helemaal vergeten. Dat wordt dus honger lijden. Gelukkig stormt er onmiddellijk hierna een schildknaap de zaal binnen. Buiten adem deelt hij mee dat een steen met een zwaard erin in de slotgracht

262 18 drift. Daar is dus het avontuur. Nadat enkele ridders tevergeefs geprobeerd hebben het zwaard uit de steen te trekken gaat men eindelijk eten. Nog is het niet afgelopen. 's Avonds gaan Arthur en de zijnen nogmaals naar de kerk: Toen de koning en edelen die avond uit de kerk terugkwamen begon men aan de voorbereidingen voor het eten. De tafel werd gedekt en al spoedig zaten de ridders op dezelfde plaatsen als die ochtend. Zodra ze aangeschoven hadden hoorden ze zo'n harde donderslag, dat het leek alsof het kasteel in zou storten en iedereen vroeg zich bezorgd af wat voor geluid het zou kunnen zijn. Op het gedonder volgde een hel licht, waardoor het wel dag leek en bij dit licht keken ze elkaar eens verbaasd en onzeker aan, want niemand durfde een woord te zeggen. Ze wisten niet wat hun overkwam. Toen kwam de heilige Graal binnen, al zag niemand hoe. Er lag een witte, fluwelen doek overheen. Onmiddellijk daarop vulde het hele paleis zich met een heerlijk zoete deur, als van kruiden. De Graal zweefde over de tafel, waar direct ieders lievelingsgerecht op kwam te staan. Toen iedereen bediend was verdween de Graal, maar weer zag niemand hoe. Jammer genoeg wordt niet verteld wat de lievelingsgerechten van de verschillende Arthur-ridders zijn. We zullen het met het bovenstaande moeten doen. In de Graalqueeste wordt overigens ook gewezen op de gevaren van drankconsumptie. Perceval, een van de drie Graalridders, ontmoet in een ondoordringbaar bos een wonderschone jonkvrouw. De Graalridder is ook maar een eenvoudig mens en heeft honger. Gelukkig beschikt de jonkvrouw op wonderbaarlijke wijze over voedsel en drank. Het paar gebruikt samen de maaltijd: Perceval verbaasde zich erover dat ze hem wijn te drinken gaf, want dat was in deze omgeving waarschijnlijk nergens te krijgen. De wijn zette hem in vuur en vlam, hij voelde zich sterker tot de jonkvrouw aangetrokken dan ooit tot een andere vrouw, maar toen hij haar vroeg met hem naar bed te gaan weigerde ze. Ze dacht namelijk dat dat hem des te hartstochtelijker zou maken. Perceval bleef aanhouden. Uiteindelijk geeft ze toe. Net vóór het moment suprème valt Percevals oog op het kruisje in ronde knop van zijn zwaard. Dan bedenkt hij dat hij gezworen heeft zijn maagdelijkheid te bewaren. Hij maakt daarom een kruisteken. Daarop verdwijnt de jonkvrouw vloekend en tierend en steekt er een geweldige storm op. Niet met je ellebogen op tafel! De meeste beschrijvingen van ontvangsten en maaltijden in Arthurromans zijn stereotiep. Daarom vinden wij ze vervelend en langdradig en dus overbodig. Het haalt de snelheid maar uit het verhaal. Voor een middeleeuws publiek zijn dit echter herkennisgspunten: zó en niet anders dien le gasten te ontvangen. Dat er een overvloed

263 aan spijzen en drank werd opgediend, was normaal. Iedereen kon zich daar wel iets bij voorstellen. De etiquetteregels konden echter niet vaak genoeg herhaald

264 19 worden. Uit Arthurromans kon men impliciet opmaken hoe men met elkaar diende om te gaan. Vanaf de 13e eeuw werden de omgangsvormen opgetekend in speciale etiquetteboekjes. Daarin werd - behalve aan algemene beleefdheidsregels, als Groet je gastheer en zijn verwanten vriendelijk - ruim aandacht geschonken aan tafelmanieren. In een 13e eeuws Middelnederlands Boekje van goede zeden treffen we onder andere de volgende regels aan: Neem genoegen met het voedsel op je eigen tafel, waarmee je je op behoorlijke wijze kunt voeden. Wees niet als die veelvraten, die kwijlend rond lopen te kijken. Leun niet met je ellebogen op de tafel al vind je dat gemakkelijk. Zit altijd recht, en wees degene die naast je zit altijd van dienst. De beker die je in ontvangst wilt nemen, moet je stevig aan beide zijden, met allebei je handen omvatten. Aan de rand vastpakken moet je nalaten. Als men je de beker geeft denk er dan om dat je je niet afwendt, als je drinkt. Als je voedsel in je mond hebt, moet je wachten met drinken. In bekers pleegt men te soppen, maar in de mond van de mens hoort dat niet. Wie in zijn mond sopt, heeft de manieren van een drol en is als een ezel, die in het drinkwater pist. Als je brood op de tafel legt dat je al in je mond hebt gehad, doe je jezelf grote schande aan. Voorts verbied ik je zonder meer om je neus af te vegen aan het tafellaken. Droog je handen nooit aan je kleding af, dat is een schande. Vee tanden noch zwerende oen met het tafellaken schoon. Steek je handen niet in het voedsel, als een prijzenswaardige superieur met je wil eten en drinken. En hou zijn tafellaken liever schoon. Blaas niet in voedsel of drank; alleen dwazen doen dat. Een aantal van bovenstaande voorschriften werd kinderen nog lange tijd ingeprent, bijvoorbeeld dat je niet met je ellebogen op tafel mag leunen. Misschien gebeurt dat nu nog wel, hoewel je als ouder dan hopeloos ouderwets bent. Andere regels komen ons volstrekt vreemd voor. Zo zal niemand het in zijn hoofd halen zijn neus in het tafellaken te snuiten. Blijkbaar gebeurde dat in de 13e eeuw nog wel, maar toen al werd dat minder beschaafd gevonden. Overigens moet hierbij worden opgemerkt dat tafellakens lange tijd ook werden gebruikt als servet. Omdat de vork pas in de loop van de 14e eeuw zijn intrede heeft gedaan, was handenwassen in de Middeleeuwen geen overbodige luxe: vast voedsel werd immers met de hand in de mond gestopt; een mes werd uitsluitend gebruikt om vlees af te snijden. Soep en pap lepelde men ook toen naar binnen. Wat schaft de pot?

265 Uit rekeningen van adellijke hoven en stadsbesturen weten we dat er nu en dan grote bedragen werden uitgegeven aan eten en drinken. Soms werden letterlijk karrenvrachten etenswaren ingeslagen: rivier- en zeevissen (van paling tot oesters), gevogelte (waaronder pauwen), klein wild (zoals konijnen), groot

266 20 wild (herten, zwijnen), rund-, schapen-, lamsen geitenvlees én tonnen wijn en bier. Opvallend is dat er vrijwel geen groenten op de boodschappenlijsten voorkomen. Had men die gewoon op voorraad net als kruiden? Of haalden chique mensen hun neus daarvoor op omdat dat het voedsel voor boeren, burgers en buitenlui was? Die enorme hoeveelheden roepen het beeld op van Bruegeliaanse schranspartijen. Nu wil ik niet beweren dat die nooit hebben plaatsgevonden, maar het gaat me te ver alle feesten aan het hof of in een stad over één kam te scheren. Tegenwoordig willen feesten en partijen ook wel eens ontzettend uit de hand lopen, maar dat wil niet zeggen dat de deelnemers aan die festiviteiten altijd en zonder uitzonderingen straalbezopen in (hun eigen?) bed belanden. Maar ongetwijfeld zullen de genodigden voor een feestmaal in de Middeleeuwen hun buiktje rond hebben kunnen eten en zullen ze voldaan hun logies hebben opgezocht. Ik vind het interessanter te weten hoe een gerecht werd klaargemaakt en dus hoe het smaakte. Gelukkig is er uit de (late) Middeleeuwen een aantal receptenboeken overgeleverd. In een 16eeeuws handschrift staat onderstaand recept voor een ragout van konijn: Neem amandelen: pel die en stamp ze heel fijn. Neem wittebrood, snijd er de korsten af en stamp die samen met de amandelen. Neem witte wijn, gember, een beetje foelie en gemalen kruidnagel. Wrijf dit mengsel door een zeef en breng het aan de kook. Kook vervolgens het konijn en snijd het aan stukken. Giet de saus eroverheen en dien het op. Opvallend aan dit recept is dat er geen enkele maat gegeven wordt. Hoeveel amandelen heb je nodig? Wat voor soort witte wijn en hoeveel? Wat is een beetje foelie? Hoelang moet een en ander op het vuur staan? Wie dit recept in zijn eigen keuken wil maken, zal dus aan het experimenteren moeten slaan. Daarbij is de kooktijd voor konijn nog het minste probleem. Uit eigen ervaring weet ik dat konijn na een uurtje klaar is. Het prutje levert veel meer problemen op. Hoogstwaarschijnlijk wisten koks precies hoeveel ze van welke ingrediënten moesten gebruiken. Daar hadden ze echt geen kookboek voor nodig. Dat hadden ze in de praktijk geleerd, van de kok bij wie ze in de leer waren geweest. Middeleeuwse kookboeken bestaan eigenlijk niet, althans niet in de vorm die wij gewend zijn, dus met opgave van hoeveelheden en van kooktijden. In vrijwel alle middeleeuwse recepten ontbreken deze voor ons essentiële gegevens. Gelukkig hebben liefhebbers van de middeleeuwse keuken vele recepten inmiddels uitgeprobeerd (waarbij ze het aantal mislukkingen maar verzwijgen) en in een hanteerbare vorm op papier gezet. Op die manier is het natuurlijk heel doenlijk gasten een middeleeuwse maaltijd voor te zetten. En dan zal men merken dat die gerechten nogal zoet en flauw zijn. Uiteraard, want zout werd nauwelijks gebruikt! A whisky a day...

267 Wat middeleeuwers precies aten en dronken, blijft in de dikke historische mist verborgen. In Arthurromans wordt hier en daar wel gesproken over maaltijden, maar er wordt niet meer meegedeeld dan dat er bijvoorbeeld wild

268 21 14 oktober 1066: BBQ op het strand bij Hastings (Tapijt van Bayeux, tegen 1100). wordt gegeten. Wat voor wild en hoe het werd bereid, blijft onvermeld. Gebakken? Gekookt? Geroosterd? De auteurs vonden dat hoogstwaarschijnlijk onbelangrijk. Ze wilden slechts aanduiden dat een ridder gastvrij werd onthaald, overeenkomstig de herenakkoorden, de ongeschreven wetten en reels van edelen. De lezers en luisteraars mochten hun verbeelding gebruiken en konden zelf invullen hoe zo'n maaltijd eruit zag, of beter gezegd: gesmaakt had. Wat dat betreft is er in de loop der eeuwen weinig veranderd. Om de detectives van de Schot Ian Rankin op hun waarde te schatten hoef je echt niet alle merken whisky te testen die John Rebus Rankins hoofdpersoon, tot zich neemt. Nu houden de Schotten bij hoog en bij laag vol: A whisky a day keeps the doctor away! Dus misschien kan het geen kwaad, tenminste... als je van whisky houdt. Amersfoort, Maria-Tenhemelopneming MMIV Bronnen: Wie meer wil weten over de middeleeuwse literatuur, wordt verwezen naar Dini Hogenelst & Frits van Oortrom: Handgeschreven wereld. Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen. Amsterdam De citaten uit de Roman van Moriaan zijn afkomstig uit Walewein, de neef van koning Arthur. Vertaling en toelichting: Ludo Jongen. Amsterdam, (Griffioen) & 114. De Graalqueeste wordt geciteerd naar: Roman van Lancelot. Samenstelling en vertaling (uit het Middelnederlands): J.P. Bruggink, P.J.J. van Geest, C.P.L. Körnmann Rudi e.a.. Amsterdam, (Griffioen). resp. 87, & De selectie uit het Boekje van goede zeden is (in licht gewijzigde vorm) geciteerd uit Hooftheid is een ernstig spel. Samenstelling: Theo Meder. Amsterdam, (Griffioen) Het recept voor konijnenragout is vertaald naar Ria Jansen-Sieben & Johanna Maria van Winter: De keuken van de late Middeleeuwen. Een kookboek uit de Lage Landen. Amsterdam, Wie zelf middeleeuwse recepten wil uitproberen wordt verwezen naar. Johanna Maria van Winter: Van soeter cokene. 52 Recepten uit de Romeinse en middeleeuwse keuken. Enschede, De illustraties bij dit essay zijn afkomstig uit dat boek.

269 22 [Gedichten van Hanz Mirck (links) en Laura Broekhuyzen (rechts) gemmen hoor haar volgende lichaam dat schoonheid een chocolade borst uitbroeden geld herriner het dronken rammen wind schaduw zwemmen klap tulp lente leef prinses schenk

270 23 ik jurk ons gewaad ik eet of zing mis vinger op voet taal dat naar wat huil de kat weg

271 24 Agur Sevink All you can eat Het deed er niet toe (hij had de gewoonte om zichzelf te soufleren, tussen haakjes, alsof hij een tweekoppig monster was). Het doet er niet toe (Janus). Het had minder zin dan staren in een bunker (zo'n authentieke zoals die zich nog langs enkele vaarten in den lande bevinden, donker, overbodig, overbodig vooral; zichtbare uitroeptekens van eerder geweld, te veel deel van de herinneringen om te lijf te gaan). Hij had wel eens gelezen over dieren, nee wormen (wormen op de zeebodem) die geen anus hadden, waarbij het voedsel zowel naar binnen gaat als naar buiten door hetzelfde gat. Misschien zweetten ze de stront wel naar buiten (dacht hij), maar goed dan, evenveel zin als een gastronomisch maal voor zo'n worm. Wat is de zin van het leven als je stront eet? August pakte een fles uit de restaurantskoelkast. Zette hem aan zijn keel, klokte. Hij gooide de lege fles weg. Veel mensen eten stront, maar ze weten het niet. Ze willen het niet weten. Hij trok de deur van de koelkast weer open. Keek even naar binnen, ontrolde, rolde. Zuchtte het zuchten wordt nog eens je dood, August, de mens heeft niet meer dan een beperkt aantal zuchten). Keek naar zijn hand. Zijn hand. Hij klapte de koelkastdeur dicht, en stond op. Hij moest weer (de tijd was op). Het had geen zin. Uitstel (afstel), gillend weg willen rennen een gillende keukenmeid, met een vlam uit haar anus). All You can eat stond er boven zijn deur. Zijn deur! Woorden brengen niet altijd plezier (zelfs al is er nog zo over nagedacht). Het leven is zweten (stront zweten), meeliften, nog meer zweten, en dan maar hopen op een pijnloze dood. Overlijden in je slaap (daarvoor moet je wel kunnen slapen, August). Slaap, dromen, slaap. (Misschien word ik wel wakker) De deuren klapten dicht achter zijn billen. Het restaurant was donker (binnen was het donkerder dan buiten, zoals dat gaat in een overbevolkt land als Nederland; alleen binnen is het echte duister). De tafel van zijn laatste klanten was verlicht. Iemand (wie, welk stuk uitschot ook alweer?) had hem ooit op het idee gebracht. Hij wist nog wel waar het was gebeurd, de kleuren (wit en zalm), de stemming (uitgelaten); de woorden, maar niet de gezichten, de namen, de personen (de duivel?). Ze hadden het gehad over restaurants waar je zoveel kon eten als je wilde, de baggerbuffetten waar de werkelijke stronteters kwamen, waar het ging om kwantiteit, om veel, om meer (van hetzelfde). En toen hadden de tongen ideeën gehad (altijd meer ideeën dan handen, dan materie), vage plannen... toekomst (muziek). Pittige deuntjes. Wat als er nu een restaurant was waar je alles kunt eten, waar de kok alles klaar kan malven wat je maar wilt? August zat zonder werk (zijn oren hadden zich gespitst; hij moest iets doen, iets nieuws uitvinden om zowel zijn honger als zijn interesse te stillen), ze hadden hem gepord (de tongen in zijn oren rondgedraaid). Is dat niet iets voor jou August? en Ja, August

272 25 jij bent toch een tovenaar in de keuken. (verschillende stemmen, verschillende worsten... en honingveel zoetsmakende honing, en het kinderlijke stemmetje dat het liedje honing is voor de koning... in zong). Hij had afscheid genomen, en was in boeken gedoken. Hij had geleerd, meer nog dan hij kon bevatten, eerst de gewone recepten, en later de recepten die minder gewoon zijn, ingegeven door noodzaak en verlies. De Japanners waren echte meesters in het klaarmaken van alles wat te eten was (maar vlak de oorlog niet uit, die goedbeschouwd uit dezelfde bron ontsnapte, als ze met z'n allen in de bunker zaten, en culinair losgingen, wel los moesten gaan, met tulpenbollen en steunzolen). Toen hij alles wist (alles wat er maar in boeken) was uitgelegd), bekwaamde hij zich verder, in verdekkende sausjes, zoetmakende toefes, de hele camouflerende rambam. Hij zocht (en vond) een leegstaand visrestaurant aan de kust (waar de wind altijd omheen woei, of is het waaide?, ook toen de vorige eigenaar hem toefluisterde De vissen bijten niet meer, meneer, maar veel succes verder, en hij zijn handen als een loom om zijn oren vouwen moest om de woorden te vangen), spijkerde het bord All you can eat boven de deur (hij was een doorgewinterd cynicus), en plaatste advertenties. Alles wat u eten kunt, op basis van uw eigen meegebrachte ingrediënten (hij had moeten schipperen natuurlijk, hij kon niet alles op voorraad hebben, ja de sausjes natuurlijk, de smaken en zijn kennis, zijn handen). Zijn recept werkte; het was een gouden idee. Zijn restaurant zat altijd vol. De twee dwergen zaten stil op hem te wachten (hij keek naar hun hoofden). Het was een lang eind van de keuken, naar de laatste tafel waar ze zich net voor sluitingstijd (tien uur, moest dat niet vroeger?) hadden geïnstalleerd - ook hun tocht door het goedgevulde restaurant (vis was er geweest, veel vis, alsofer net een nieuwe vangst was binnengekomen) was lang geweest, want de ingang bevond zich vooraan naast de keuken. Iedereen had een moment geaarzeld, gestaard, naar de grote hoofden (net zoals ik; we zijn allemaal hetzelfde) en de korte beentjes - die nu boven de vloer hingen, van de zwaartekracht geamputeerd - de trappelende voetes en de smakkende dikke lippen. Ze hadden de maaltijd snel afgemaakt. De gewone klant wou geen (snel weer naar het veilige huis). De dwergen droegen allebei een goedzittende smoking, hadden de bediening weggewuifd en geroepen om de chef. Mag ik gaan, baas? en O ja, ze hebben niets bij zich (hij had bedachtzaam zijn toestemming gegeven), wat verdacht was in een zaak als de zijne. Maestro riep de ene dwerg hem al van verre toe. August liep de enkele passen die hem van het licht scheidden. Wat mag het zijn, heren? Neemt u toch plaats, maestro, sprak dezelfde stem. De ander schoof een stoel in zijn richting. August nam plaats, (Het was zijn stoel). U heeft geen spullen, heren... wat mag het zijn? Bovendien sluiten we bijna. (gillende keukenmeid) Niet zo'n haast. De klant is toch koning? De twee mannen waren bijna niet van elkaar te

273 26 onderscheiden, net zoals Chinezen (hij keek, en keek) of leden van een inteeltfamilie. Bij nadere beschouwing had de een een groter hoofd dan de ander, verschillend gepositioneerde moedervlekken (die er met een opmaakpotlood op leken te zijn getekend) in het gezicht, en andere schoenen (gaatjes tegenover glad). Beiden waren volledig kaal. Ik ben Bernardus, en mijn maat, die alleen op zijn eigen niveau praat - ha ha - Claudius. Net zoals de heilige, en de ontaarde. De Romeinse keizer, weet u wel, die uiteindelijk gek werd. En de heilige die er geen moeite mee had om een groot aantal mensen en ongelovigen over de kling te jagen, u weet wel, met de tweede kruistocht... en desondanks door de paus een heilige veer in zijn reet gedouwd kreeg. Wij Passen goed bij elkaar. Ha ha. Maar wat wilt u dan? (Naar huis naar huis, zei duimelot Gewoon even praten. En daarna eten, eten, weet u wel, daar bent u hier toch voor, om ons eten te serveren? Bernardus keek hem schattend aan. Ja natuurlijk. (Eten, natuurlijk, maar jullie moeten wel zelf iets meenemen - klojo) Maar u moet zelfwel voor de ingrediënten zorgen, heren. Dan doen we toch! Nietwaar Claudius? Beide mannen barstten in lachen uit. Dat doen we toch... herhaalde hij, nahikkend. Maar waar heeft u die dan? (De telefoon, rechts in de keuken, als je binnenkomt, naast het hakblok, het hakblok... waarop hij al die vis had gehakt die avond, knak deed de vissenkop, alsof de kop zuchtte omdat ze nu pas uit haar lijden werd verlost, dood gemaakt - een laatste zucht) Een van ons is het ingrediënt. Het beider lachen verstomde tot een glimlach. Hoe... hoe bedoelt u? (Het nummer, waar was de lijst met nummers?) Wij willen graag dat u een van ons klaarmaakt. August keek de mannen aan. Hij wist dat die vraag eens zou komen, was zelfs verbaasd geweest dat hij nog niet gekomen was, als geintje wellicht, maar nu hij kwam, en hij het ernstige gezicht van de vraagsteller zag, voelde hij zich alsnog verslagen. Natuurlijk had hij zich ook verdiept in die gerechten. De koppensnellerssoort. En had hij zichzelf de vraag gesteld waar zijn grens lag. Maar waarom? (Ja waarom, voordat de ethische klok aanslaat.) Daarover willen we praten. Goed. Praat! Goed. Goed. Eerst wat drinken. Hij wist niet waarom hij het deed (hij vergat), maar redenen zijn net als reddingtouwen voor een trapezist, ten ene male overbodig en zelfs tot last, tot je valt, en het te laat is om ze alsnog aan te brengen. Hij stond op, liep de lange weg terug naar de keuken sloeg juist daarvoor af, pakte een van de goede flessen wijn uit het rek een kurkentrekker, en drie glazen. Hij liep terug, opende en schonk in. Ze dronken zonder te klinken. Ah. Goede wijn. Daarom zijn we bij u. August. Goed... August. Hij begon te lachen. Dat is een naam voor een clown.

274 27 (Wie zegt dat ik geen clown ben? Misschien ben ik wel een clown, maar heb ik nooit mijn kwaliteiten blootgelegd; er schijnen zelfs cursussen te bestaan, voor hoger opgeleiden, om jezelf bloot te geven, om de clown in jezelf te ontdekken - alsof het zo is dat een gedeelte van je DNA een stuk van een clown in je verstopt, een clown die je er met wat hulp uit kunt peuteren... koning, keizer, astronaut... verdachtmakingen die te maken hebben met predestinatie, kastenstelsels, en voorbestemd leven - en schuld, schuld, omdat je niet geworden bent wat je wel kunt, terwijl het de rest is die beoordeelt ik veeg er mijn reet mee af.) Ik ben kok. Afijn. Genoeg gelachen. Goede wijn, goed eten, wat wil een mens nog meer? Tsja. Ik zal het je - mag ik je zeggen? - vertellen. Aandacht. Woorden loslaten en woorden ontvangen. Respect. Bernardus schonk de glazen bij. Respect. Maar wat heeft dat met kannibalisme te maken? Wacht wacht. En waarom kannibalisme? Er zijn meerdere woorden om hetzelfde te beschrijven. Meerdere wegen die naar Rome leiden. Hij wendde zich naar Claudius. Zei ik Rome? Je moet het me maar niet kwalijk nemen. Het is vooralsnog verre van beslist. Claudius grinnikte besmuikt. Kijk naar ons. Naar ons. Niet naar die korte beentjes, niet naar onze worstenvingertjes. Niet naar die losse grote hoofden die hondenogen. Dat is allemaal façade. Hekwerk. Wij zijn ook kinderen geweest. Kinderen waar onze ouders gelukkig mee waren, van gehouden hebben. We waren weliswaar anders, ja anders waren we zeker, maar we waren wel hun kinderen. Wij, wij waren gelukkig... het was een ongeluk, een klein ongeluk. Pas toen we groter werden, toen we geen kind meer mochten zijn, kwamen de problemen. Welke? We zijn volwassen, maar worden niet als volwassenen gezien. Ons lichaam bluft dat van een kind. De verhoudingen zijn wat anders wellicht, maar toch... het zit in de mens gebakken om ons als gemankeerde kinderen te zien. Als kleine niet al te serieus te nemen apenkoppen. En we zijn geen kinderen. Weet je hoe die aterlingen ons noemen? Hoe ze ons naschreeuwen op straat? Kabouters Gnomen. Dwergen - op een goede zonnige dag. Woorden die de sprookjesschrijvers aan ons soort heeft gegeven om ons van de onschuld te scheiden. Hij zuchtte. Ludiek. Ik kan geen ander woord bedenken. Wij zijn de clowns, sprak Claudius. Plotseling. Juist! Bernardus kreeg kortstondig een verbaasde uitdrukking op zijn gezicht (ik zit, sukkel, gebruik dan je grote hoofd). Toen wij eindelijk doorkregen dat wij door de volwassenenwereld in een apart hoekje werden gezet - en dat duurde langer dan gezond voor ons was, dat kan ik je wel vertellen - begonnen we

275 28 ons te organiseren. Kabouters vind je overal, niet alleen in paddenstoelen, weggestopt in de bossen uit onwetende verhalen. Die verhalen zijn er alleen maar op gericht om de kinderen te behagen, alsof wij een soort oermensen zijn, een prehistorisch en bijna uitgestorven soort. Je gedachten en het onuitgesproken woord. In de vindt ons overal. Weggestopt tussen angstige schemerzone, in het begin van de duisternis waar de mythe ons plaatst. Maar genoeg grote woorden; we moesten wel iets doen. Anders maakt het niet uit. (Maakt het niet uit?) We zochten. En vonden. Eenmaal verenigd besloten wij tot het tegendeel van onze reputatie. We vormden knokploegen. Kabouterknokploegen. Eerst schudden wij de kinderen uit; het is verbazingwekkend op hoeveel empathie een beginnende kaboutercrimineel kan rekenen. En toen ons wapentuig steeds geavanceerder werd - onze instelling steeds rücksichtsloser - overvielen we volwassenen. We klommen op naar postkantoren, agentschappen en banken; instellingen waar de gewone volwassene de maat van vormt. We werden rijk, godsgruwelijk stinkend rijk, en investeerden het op deze wijze verkregen fortuin... via stromannen natuurlijk. We hadden alles, vormden een eigen maffia, met kabouterrangen en -standen, eigen wetten en rechtbanken, en natuurlijk, natuurlijk een omerta voor kabouters. Waarom vertellen jullie me dit dan? Omdat de decadentie intrad natuurlijk, en we het zelfreinigende vermogen misten om er sets aan te doen. Hoe besta je als aparte wereld in een andere wereld? Hoe haal je de groeiprestaties die het vak van je eist? Door te eten door naar buiten te treden door je langzaam meester te maken van die andere wereld. Natuurlijk. Dat is de basiskost, Qi, Culgi, Alexander de Grote, en later Machiavelli Napoleon... zelf ook allemaal mannen van niet al te groot postuur. Maar ons plafond was bereikt. We konden niet verder, we konden niet uit onze wereld stappen zonder jullie te tonen hoe we werkelijk zijn. Daar zat hem juist de crux. Het ging niet zonder een totale oorlog aan die andere wereld angst en vuur, dood en verdriet en vele kleine bommetjes - voor wat... voor wat? Om uiteindelijk te eindigen in een weelde van mini Ferrari's, mini landhuisjes en minipaardjes, producten uit diezelfde wereld die we hadden bestreden, en dan aan onze kleine voetjes ligt. We werden te groot, en dat is het niet waard. Dan komt het sprookje vanzelf aan een eind we willen anders blijven. En we missen de mankracht om dat te doen. Dus kunnen we uiteindelijk niet tegen jullie op. Bernardus schraapte zijn keel. Kortom: de oplossing was simpel. Er hoefde niet eens vergaderd te worden We vielen uit elkaar. De organisatie werd ontbonden, de bezittingen verkocht de munten uitgegeven. Wat overbleef was... was eenzaamheid. Verlies. Verlies van kleine dingen die samenklonteren tot een groot geheel, van de elastiekjes: kameraadschap, tucht, routine. Wat overbleef was duisternis. We keerden terug naar het begin, maar nu naar een eenzaamheid die ontspringt aan een droom, en het gevolg van mislukking is.

276 29 Samen waren we sterk, alleen zijn we niemand. Alleen ben ik, de vroegere capo di capi, maar een eenzame kabouter. Hij voorzag de laatste woorden van veel nadruk. Maar jullie hebben elkaar toch nog? Daar gaat het juist om. Als zwerver zonder doel verloor ik Claudius uit het oog, lang lang lang lang lang lang lang, en toen ik hem weer zag, begonnen wij tegen elkaar op te bieden. Op te bieden in eenzaamheid. Ik vergeleek de mijne met die van de laatste dodo, en ik weet niet hoe die beesten het volhielden, maar ik denk dat wij ook niet veel beter zijn. De laatste dodo had geen keuze want die werd hem onthouden. Hij kon niet meer dan lopen, niet eens zo erg hard en verdween in een anonieme keel. Over Claudius weet ik te veel om te kunnen oordelen, maar hij lijkt mij meer een kip. Een kip of een dodo maakt natuurlijk weinig verschil; beiden zijn vogels en beiden kunnen ze niets. Vliegen kunnen ze niet eens! Ze zijn ervoor geschapen om in de darmen te eindigen, om door de maag te gaan. En dus was de uitkomst van onze kleine exercitie een uitgemaakte zaak. Een van ons moet voortleven in de ander, in het licht van het kleine sprankje hoop dat het ons beider eenzaamheid een weinig kan verlichten. En aan mij de keuze wie het meest eenzaam is? Wie de wedstrijd wint? Juist. Goede wijn, overigens. Kun je daarin smoren? August denkt opeens weer aan de hand, kijkt ernaar, en ziet het gemis van de vinger, die hij eraf sloeg samen met de kop van de vis. De vinger ligt in ijs gepakt op hem te wachten, in de koelkast, in de keuken. Het verbaasde hem dat de vinger, los van de hand, zo klein is, zo pietepeuterig klein; veel kleiner dan de andere vingers die nog aan hem vast zitten, aan zijn beide handen. Aan zijn lichaam. Hij beweegt zijn resterende vingers. kortstondig. ers, kortstondig. Hij hoort hoe beide kabouters rustig klokken van hun glas (de fles is inmiddels leeg), kleine geluiden tegen de razende wind die om het vrijstaande gebouwtje heen blaast. Het is te laat om de vinger er weer aan te zetten, hij weet het, het is te laat. De doktoren zijn goed tegenwoordig, maar ze zitten thuis van hun wijntjes te genieten. En ze kunnen geen wonderen verrichten. Wonderen bestaan niet meer. Het maakt niet uit zijn tijd, waarover hij ooit ergens gelezen had dat ze tandenloos zou zijn, te kort (een omschrijving die hem overigens niet juist lijkt, niet de juiste combinatie van woorden vormt voor zijn koksgevoel, vooral omdat de tijd niet eet, niet tot consumptie in staat is omdat het daarvoor alle organen mist - van lippen tot aars - en, en omdat de persoonlijke tijd, zijn tijd, ongedefinieerd is, dat ook; omdat de tijd zelf alleen maar een afgeleide is een abstractie, waardoor het zich onttrekt aan de menselijke logica, en dus aan logische menselijke eigenschappen; een harteloos manco dat uitmondt in pijn, in het gemis aan duidelijk aanwijsbare ankerpunten - een begin, middenstuk en eind, of zelfs maar een weg daartussen -

277 30 alsmede het vele andere dat tot droefenis stemt). Even had er in zijn hoofd een gedachte rondgezongen (met een koekenpan in zijn ongeschonden rechterhand) om de vinger te pakken, boter, kruiden maar nu huivert hij van het idee, en is hij blij dat hij het heeft gelaten bij de gedachte. Hij kikt naar de donkere voorkant van zijn zaak, en ziet hoe het maanlicht wit door de ramen naar binnen valt. Dan staat hij op en beweegt zich met slepende tred naar de keuken, waar zijn pannen en zijn hakblok zijn. Vlak daarvoor stopt hij en doet een stap opzij. Hij opent de deur en laat de koude avondlucht binnen. Zonder om te kijken doet hij een stap naar buiten, sluit de deur (laat de twee kabouters alleen) en begint te lopen. Hij voelt hoe de harde straat verandert in knisperend geluid, het strand de branding, de zee. Hij kikt omhoog naar de hard schreeuwende meeuwen. Naar de onwaarschijnlijk grote maan. Hij droomt, en wordt pas wakker als de wond zijn hand schrijnen doet.

278 31 Ruben van Gogh Recept voor een zalmpsalm O schone anadrome zomerzalm, ik heb een hemelse paaiplaats in mijn verhemelte - vergeet de zware laren langs de kusten van Labrador, Amerika, ik zal je laten rusten in aceto balsamico Di Modena en olio di oliva extra vergine, zie je, we verdienen elkaar, en als je daar nog even liggen blijft, neem ik je mee op een hoge stroom van droge chardonnay, zodat je één zult worden met mijn droom van een zalige zalmenhemel boven, waar alle zalmen welkom zijn.

279 32 Hanz Mirck Van tafel en van bed voor Ingrid Het zou ons overleven, zei de garantie Wie het hield, wilde mijn moeder weten het nieuwe bestek dat nooit zijn geduld of waardigheid verloor - onbewogen grijns van de zilveren vork scherpe blik in blikkerende scherpte lege maag in de lepel omgedraaid Het wordt donker sinds ik opstond, op tafel walmen nog de kaarsen Smaakt alles nu naar zwarte aarde of denk ik dat alleen? Te groot om te verdelen, elk hield half de honger En zij het klein couvert

280 33 Door de maag voor Ingrid Hoe ze bladerde, uitzocht Hoe ze de kast nakeek, wat houdbaar, wat over datum Hoe ze een lijstje maakte, het haar achter haar oor veegde in winkels dingen zocht, in haar karretje legde in de rijen stond te wachten Hoe ze alvast de tafel dekte, bedacht wie waar zat Ze maakte warm, ze zette koud, sneed aan, beende uit schroeide en bluste, zoette, peperde, strooide zout niet te flauw, te scherp, te laf of te sterk kneedde, rolde, het rees en het stolde Ze goot af, warmde op, knapperig en smeuïg, ze stookte de tijd op met haar fornuis, tot alles rook zoals ze wilde, alles gelukt was Hoe ze haar handen afveegde, haar schort afdeed, alvast aan tafel ging zitten, hoe ze wachtte Hoe het later werd, later dan ze wilde dingen werden lauw, te warm, verpieterden, sauzen stolden, ijs smolt melk schiftte, pastei werd gelei, hoe de tafel trilde wat licht was werd donker Hoe ze niets at, hoe ze zat en zatter werd van wachten, nog altijd En al is er nu iemand die wel komt die wel eet die helpt spoelen en wassen die haar glazen droogt en terugzet waar ze horen Stil zit ze daar - gebarsten Ik, die niets zou proeven Ik, met een gat in mijn maag

281 34 Floor van Renssen Denkend aan eten Mijn herinneringen zijn steevast gekoppeld aan maaltijden. Aan de hand van een maaltijd of gerecht kan ik mij een haarscherp beeld van een avond voor de geest halen. Sterker nog, het eten staat vaak centraal in de herinnering. Het succes van de avond weerspiegelt zich in de smaak van het etentje. Ze vormen één geheel. Van mijn eerste vakantie zonder ouders weet ik nog precies wat we 's avonds op het kampeergasje klaarmaakten, mijn vriendinnetje en ik, allebei 15 jaar oud: spaghetti met doperwtjes en smac. Heerlijk! De eerste vakantie met mijn geliefde in Venetië: het geluk van die dagen haal ik me het beste voor de geest door me de smaak voor te stellen van het verse basilicum met mozzarella en tomaat die we nuttigden met goedkope wijn in het schemerdonker voor de tent. Het hele marktplein waar we de groente kochten rook naar dat basilicum. Ludo Jongen stelt in zijn essay over eten en drinken in de Middeleeuwen, elders in dit nummer, dat er in literatuur over het algemeen niet of nauwelijks over eten wordt uitgewijd. Klopt dat? vroeg ik mij onmiddellijk af. Misschien kan ik daar achterkomen via mijn eigen herinneringen. Als voedsel in mijn geheugen zo'n belangrijke rol speelt, zou dat ook op moeten gaan voor mijn literaire geheugen. Hebben literaire passages over eten net zoveel indruk op mij gemaakt als die uit het werkelijke leven? Onmiddellijk schieten mij talloze scènes te binnen uit lievelingsboeken van vroeger: de Kleine Huis-serie van Laura In alls Wilder, waarin de schrijfster haar leven beschrijft vanaf haar vroegste jeugd. Ze groeide op in een pioniersgezin in de Verenigde Staten dat steeds verder naar het Westen trok. Het boek vormt een aaneenschakeling van beschrijvingen van het huiselijk leven. Houten huizen bouwen, hoepelroken naaien, naar school gaan in sneeuwstormen, maar vooral: het bereiden van het eten. Ademloos las ik hoe de 5-jarige Laura suikergoed maakte met kerstmis en hoe de voorraadschuur voor de winter werd ingericht: het pas geschoten vlees werd gepekeld, de pompoenen en maïskolven opgestapeld. De voorraadzolder uit dat boek sprak oneindig tot de verbeelding. De geur die ik me daarbij voorstelde kan ik zo weer opsnuiven, de smaak proef ik nu nog steeds. Iets spannenders dan het verzamelen van voedsel voor de hele winter in een donker, onbewoond bos was voor mij niet denkbaar. Het volgende fragment dat bij me opkomt, is het eerste hoofdstuk van Afke's tiental (Nynke van Hichtum). Het tiende kindje is geboren en bij die gelegenheid krijgen enheid kriljgen de negen andere kinderen suikerbeschuitjes te eten. Jouke bediende zich pas toen alle anderen voorzien waren. Ook hij keek dankbaar naar de lekkere beschuit in zijn hand. Hij nam een hap en hield de andere hand eronder om de kruimels op te vangen. Jetse kon het nooit uitstaan dat Jouke zo netjes was. Klap! De zorgvuldig bijgehouden linkerhand kreeg een tik en vloog omhoog. Alle kruimels vlogen de lucht in en van schrik brak Jouke zijn lekkere beschuit

282 35 in stukken. De suikerkorrels lagen verspreid over de vloer. Moeder Afke straft Jetse vanuit haar kraambed. Hij schaamt zich vreselijk voor zijn kinderachtige gedrag ten overstaan van zijn zieke moeder. Als ik aan Afke's tiental denk, denk ik bijna altijd het eerste aan die suikerbeschuitjes. Ze dragen in feite de strekking van het hele boek: Friesland rond de eeuwwisseling blijkt. De armoede blikt uit de waarde die men aan die ouderwetse lekkernij hecht, het voorval tussen de broertjes is exemplarisch voor de schaamteloos brave moraal van het kinderboek. Andere boeken van vroeger roepen geen eetherinneringen op: Thea Beckman, Evert Hartman, ook zij schreven lievelingsboeken, maar niets. Hoewel, Cynthia Voigt schreef de Tillerman-serie (arme kinderen zonder ouders zwerven door Amerika). Ze eten ijs als avondeten, iets wat me altijd is bijgebleven. Rossy dat Krantenkind (An Rutgers van der Loeff): knoflook is gezond, heb ik daaruit geleerd. De Spaanse kinderen die in grotten woonden uit De eikelvreters (Els Pelgrom) aten op hoogtijdagen niet meer dan gebakken aardappelen met uien en een stukje spekzwoerd. En zo kan ik nog wel even doorgaan: ook in boeken lijkt alles wat om eten gaat mij bijzonder bij te blijven. Speelt eten een grote rol in jeugdliteratuur? Groter misschien dan in volwassenenliteratuur? Alleen op basis van mijn geheugen durf ik deze vraag niet zonder meer met ja of met nee te beantwoorden. Er zijn genoeg mogelijke verklaringen voorhanden: kinderen staan misschien nog dichter bij de basis, bij het natuurlijke leven en dus ook bij primaire levensbehoeften zoals eten, voor hen is dit basale aspect van het dagelijks leven wellicht minder vanzelfsprekend. Kinderen zijn tamelijk gefixeerd op wat ze wel of niet lusten, simpelweg omdat ze zelf (meestal) niet kunnen bepalen wat ze eten. Gedwongen worden om spruitjes te eten als je daarvan walgt kan voor een kind niet minder dan een groot ongeluk betekenen. Maar hoe zit het dan met volwassenenliteratuur? De volgende fase in mijn leesgeschiedenis valt als volgt samen te vatten: Couperus en aanverwanten. Op de Kleine Huis -boeken na is er geen proza denkbaar dat gedetailleerder verslag doet van de huiselijke beslommeringen der personages: de kleding, visites, dialogen, tableaux vivants en soirees verschijnen in al hun luister voor het oog van de lezer. De soirees houden bijna altijd een diner of souper in, maar wat geldt voor de Arthurromans, lijkt ook voor de Haagse romans van Couperus op te gaan: er wordt vooral beschreven dát er gegeten wordt, niet wát er gegeten wordt. In Langs lijnen van geleidelijkheid lezen we dat Cornélie, de hoofdpersoon, dineerde op haar kamer met brood en gelei. Dat het eten in de pensions waarin Couperus' personages verbleven niet te pruimen was heb ik ook onthouden. Van Madame Bovary herinner ik me slechts dat ze ook tijdens het avondeten haar Franse romannetjes bleef lezen (wat een manieren!) en dat dames tijdens een bal hun handschoen in hun wijnglas plegen te stelten, om aan te geven dat ze geen alcohol gebruiken. Ook van

283 36 andere romans uit de 19e eeuw herinner ik me niets over de gerechten die ze tot zich namen. Al met al kom je minder over eten te weten dan je zou verwachten, afgaand op de beschrijvende stijl. Misschien was zelfs voor naturalisten als Couperus, die zich erop toelegden het leven in al haar facetten vast te leggen, het schrijven over eten te gewoon. Dat geldt niet voor een schrijver als Nescio, zoals blijkt uit deze passage uit De uitvreter: [...] Een rijkdom die ik sedert mijn verjaardag niet gekend had, en dat was maanden geleden. De boterhammenworst had ik weggezet, die was voor morgen. Ze hadden een kastje voor me getimmerd, naast 't raam en daar lag op den bodem alles op een rijtje: de boter, de thee, de suiker, de worst al die dingen die zoo lekker kunnen wezen als je er een tijdje af bent geweest. En 't aangesneden brood lag er boven, op 't plankje. En dan komt Japi, de Uitvreter binnen. Nu wou ik wel een stukje brood hebben, zei i, neem me niet kwalijk, ik geloof dat ik den weg al weet. Hij had m'n kast al in de gaten gehad. Kerel, zei i, weet je dat je worst in huis hebt? Of ik 't wist. Hij kwam er al mee aanzetten. Boterhammenworst, een ordinair volksvoedsel. Mijn worst, mijn rijkdom, zoo even nog het onderwerp van mijn mijmeringen over mijn weelde, de worst die ik voor morgen wilde bewaren. Japi wist er raad mee. En ik moet zeggen hij vergat mij niet, hij gaf me twee plakken op elke boterham. In barre omstandigheden smaakt alles veel lekkerder. Iets van dat gevoel vond ik in In Babylon van Marcel Möring. Een man en een vrouw zitten ingesneeuwd in een landhuis met een gevulde voorraadkast. Ze bereiden een zuurkoolmaaltijd waarbij het water je in de mond loopt. Zulke beschrijvingen kunnen een heel krachtige sfeer oproepen. In het werk van Kristien Hemmerechts keert meerdere malen hetzelfde beeld terug: eetgewoonten laten de traditionele afkomst van de hoofdpersoon zien. In Brede heupen verbaast deze zich over de moussaka en lasagne die haar vriendinnen klaarmaken als ze op zichzelf gaat wonen. Van die gerechten heeft ze nooit gehoord, bij haar thuis werden bloemkool en aardappels gegeten. Ook in Een zuil van zout kookt de beste vriendin van de hoofdpersoon moussaka: Suzanne blijft lang weg en ik vermoed dat ze de nodige ingrediënten nergens kan vinden. Haar moussaka is het resultaat van een erg ingewikkeld recept, waarvan ze beweert dat ze het van een Griekse kok gekregen heeft. Gemiddeld doet ze er vier uur over en drinkt er minstens één fles wijn bij. Dat hoort bij het recept, zegt ze.

284 Na het derde glas vertelt ze dan meestal hoe ze ooit op Kreta samen met de Griek van het recept de sirtaki gedanst heeft tot ze erbij neervielen. Het is mogelijk dat ze dat echt gedaan heeft. Het is ook mogelijk dat ze Zorba de Griek navertelt. Volgens Leo is Suzanne nooit zuidelijker dan Parijs geweest, maar dat maakt weinig uit. Het is

285 37 een goed verhaal en ik zie er niet tegenop het nogmaals te horen. Met dit snertweer is het zelfs een van mijn lievelingsverhalen. In de twee romans wordt met dit motief hetzelfde thema uitgedrukt: het volwassen worden van de jonge vrouw waarbij ze zich moet losmaken van haar traditionele achtergrond. In beide boeken levert de hoofdpersoon een gevecht om op eigen benen te staan en gaat ze gebukt onder de tegenstelling tussen beklemmende, veilige traditionele waarden en de vrijheid en onveiligheid van de wereld waarin ze terechtkomt. In de verhalenbundel Kort kort lang schreef Hemmerechts een portret van haar moeder hoofdpersoon met onder andere de volgende waarbij ze nauwkeurig beschrijft hoe deze de aardappelen afgoot: Mijn moeder neemt een aardappel in haar ene hand, en het mesje in haar andere. De aardappel zweeft met soepele wentelingen van mijn moeders hand langs het mesje, de schillen vallen in de emmer, de pot staat klaar waarin straks de aardappelen zullen worden gekookt, het is de patattenpot, een aluminium pot en de eerst die mijn moeder in haar huwelijk heeft gekocht. Kijk hoe handig die pot is als ze het water van de gare aardappelen afgiet. Je neemt een handdoek, haalt die door het ene handvat, dan door het handvat op het deksel en vervolgens door het tweede handvat. Je kantelt het deksel, spant de handdoek aan zodat het deksel klem komt te zitten, en giet het water af. Gauw met een fikse zwaai de handdoek eruit en de pot terug op het vuur om de aardappelen op te bloemen. Het deksel terug op de pot maar zo dat de damp kan ontsnappen, anders slaat die tegen de aardappelen en maakt ze vochtig. Kinderen, ligt er een onderleggertje op tafel voor de patatten? En hop, de pot staat op de tafel in de woonkamer. Dit is mijn versie van Esther Gerritsen's draaideur, beschreven door Jos Joosten (zie Parmentier 13-1): altijd als ik aardappelen afgiet denk ik aan Hemmerechts' moeder. Via deze aardappels kom ik op een andere Vlaming: Louis Paul Boon. In zijn roman Menuet karakteriseert hij de vrouw van zijn hoofdpersoon met onder andere de volgende zin: Mijn vrouw begon iedere avond reeds aan het werk voor de volgende dag, aardappelen schillen en groenten klaarmaken en wat nog meer. Daarmee ben ik vooruit op de dag van morgen, zei ze. Nooit vroeg ik haar waarom zij op de volgende dag vooruit moest zijn. Deze ene zin tekent haar, en vele andere vrouwen, ten voeten uit. Het is herkenbaar: veel vrouwen zijn altijd bezig hun leven zo efficiënt mogelijk in te delen om er alles uit te halen. Nu komt er weer een nieuwe vraag in me op: zouden vrouwen anders over eten schrijven dan mannen? Ook deze vraag zou een onderzoek waard zijn. Meerdere schrijfsters hebben verklaard, dat ze het schrijven min of meer stiekem uitvoeren: onopvallend, tussen het werk, huishouden en kinderen door. De Zuid-Afrikaanse schrijfster Antjie Krog vertelde onlangs in een interview met Nelleke Noordervliet, dat geen enkele schrijfster in

286 38 Zuid-Afrika een eigen werkkamer heeft, ze schrijven zittend op hun bed of aan de eettafel. Dit in tegenstelling tot mannen: voor hen is het vanzelfsprekend hun leven naar hun schrijverschap in te richten. Kristien Hemmerechts beschrijft in haar essay Het bezit van een baarmoeder (in: Altijd met uw gezever, gij) dat ze toen ze begon met schrijven het gevoel had met iets bezig te zijn dat niet mocht. Het was tijd voor haarzelf, die niet paste bij haar taak als moeder en echtgenote. Hella Haasse kampte met hetzelfde conflict. Zouden schrijfsters met zdn sterk plichtsbesef wat betreft hun zorgende taak anders over eten schrijven dan mannen? Nog steeds zijn het vooral de vrouwen die de taak hebben hun gezin te voeden. Als mannen koken is dit vaak in een professionele context, als kok. Mannen en vrouwen hebben, als ik even mag generaliseren, maatschappelijk gezien dus een andere verhouding tot eten en het bereiden ervan. Het verschil vervaagt weliswaar, maar zal waarschijnlijk nooit helemaal verdwijnen. Zouden ze om die reden ook op verschillende manieren over eten schrijven, of zijn er slechts individuele verschillen aan te duiden? Zoals Kristien Hemmerechts eten gebruikt om de thematiek van haar roman vorm te geven, heeft eten in het werk van Jan Wolkers veeleer iets pervers. In Gifsla eet de hoofdpersoon zich letterlijk dood. Zijn eetverslaving neemt monstrueuze vormen aan: de ene misselijkmakende passage volgt de andere op. In Een roos van vlees presenteert de ikfiguur zijn vrouwelijk bezoek gebakken babymuisjes. De moedermuis maakte een nest in een stapel kleren met opgedroogd bloed van de hoofdpersoon. Het is zo gebeurd, denkt hij. Ze voelen er niets van. Minder dan zij toen gevoeld moet hebben. Ze worden meteen dichtgeschroeid. Het is blind, verdovend, zo voorbij. Het moet, ik ben het zelf. Ze zijn van mij gemaakt. Van mijn bloed. Van de olie komt damp af. Hij pakt de muisjes en schuift ze een voor een met zijn duim van zijn hand af in het pannetje alsof hij geld neertelt. Even komt de olie bruisend tot de rand. Dan ziet hij ze drijven met een kring van luchtbellen om hun lijfjes. Als ze tot bruine larfjes verschrompeld zijn, draait hij het gas uit, vist ze met een vork uit de olie en legt ze op een bord. (...) Ze houdt een muisje voor haar mond en blaast er tegen. Dan eet ze het krakend op. - Lekker knapperig. Alleen erg flauw. Voor mij zijn het noten. Ze zijn helemaal bros van binnen. - Dat zijn de botjes. - Ach malle. - Je moet niet zo smakken, zegt hij. Je moet met je mond dicht eten. Neemt, eet, dit is mijn lichaam, denkt hij. Dit is het heilig avondmaal. Wie onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelf een oordeel. Jan Wolkers, die in zijn jonge jaren het ene taboe na het andere doorbrak, shockeert hier door over eten te schrijven op een manier die recht tegen elke etiquette ingaat. En dan vergeet ik bijna de kotsscène uit Turks Fruit te noemen. Etiquette en tafelmanieren zijn in het leven

287 39 geroepen om elkaar aan tafel te kunnen verdragen. Iemand van zo dichtbij te zien eten zonder zelf alle eetlust te verliezen, dat is alleen mogelijk als iedereen zich aan een aantal regels houdt. Hoe hoog de spanningen aan tafel kunnen oplopen heeft niemand beter beschreven dan Gerard Reve in De Avonden. Toen Frits zag, hoe zijn vader langzaam het gepelde ei over zijn brood verdeelde, maar niet wist waar hij de doppen in de handpalm moest laten en onhandige, hulpeloze gebaren maakte, dacht hij: Ik moet iets doen. Waar wacht je op? vroeg zijn moeder. Hij stak zijn eigen, nog ongepelde ei in de mond, sloot de lippen en maakte door de neus, steeds luider en sneller, kakelende geluiden. Met opengesperde ogen keek hij zijn ouders om beurten aan en liet daarna het ei op zijn bord vallen. Zijn moeder glimlachte, maar zijn vader keek verbaasd het gezicht vertrekkend als iemand die tegen de zon inkijkt. Veel schrijvers en fragmenten moet ik achterwege laten. Wat te denken van Hoffmann's honger van Leon de Winter? Ook hier is sprake van een groteske eetverslaving. Of Fantoompijn van Arnon Grunberg, waar de ikfiguur elke avond door zijn ouders wordt meegenomen naar een ander restaurant. De oven thuis ligt volgestapeld met boeken. Dat de smaak van een enkel koekje een wereld aan beelden en ervaringen kan oproepen, weten we sinds Proust, maar ook aan hem ga ik verder voorbij. De poëzie laat ik gemakshalve maar helemaal links liggen. Wat ik hier wel heb genoemd, is slechts een handjevol willekeurige herinneringen, dat een handvol ijzersterke beelden oplevert. Die maken duidelijk, dat eten in literatuur met veel meer te maken heeft dan met voeden alleen. Eten speelt géén marginale rol in literatuur. Schrijvers schrijven over eten op uiteenlopende manieren: om de lezer te shockeren, om karakters van personages te tekenen, om een sfeer te schetsen, om menselijke relaties te beschrijven. Kortom: smaak eten en drinken zijn zo veelzijdig als de literatuur zelf.

288 40 Victor Vroomkoning Vleeshal Moet ik het afwegen? Gaat het zo mee? Anders nog iets? Was het dat? Mag het een onsje meer zijn? Zal ik het voor u inpakken? Hebt u misschien 20 eurocent? Dat is bij elkaar.. Precies gepast! Dat is dan.. Is het om mee te nemen? Dat is het? Wie is er aan de beurt?

289 41 Vakwerk Praat me niet van sneeuw en ijs sprak mijn meelbestoven vader terwijl hij witbrood in de rijskast schoof, daar komt maar dooi van. Maar toen hij 's avonds in de maanovergoten kerstetalage van zijn tuin heenkeek over het poedersuikeren gazon, de borstplaten vijver, de marsepeinen beelden op hun sokkels van fondant, knorde hij voldaan: het kan niet anders of de Schepper moet een bakker wezen.

290 42 Hans van Wetering Hachis-Parmentier I Wat ze later die dag in de kombuis aantroffen: 1) honderdentwaalf kilo kalfsvlees in het tweede stadium van bederf (RS 231) 2 vijfenvijftig kilo hachis-parmentier (gehakt met aardappelpuree), in porties van 400 gram, in het derde stadium van bederf (RS 452) 3 tweehonderd en eenentwintig kilo karper, half ingevroren, in vuilniszakken Over de muizen stond in het voorlopig rapport dat het er meer waren geweest dan ze ooit eerder in zo'n kleine ruimte bijeen hadden gezien. Terwijl ze in het laboratorium toch wel wat gewend waren. De knaagdieren leken versuft door elkaars nabijheid. Pogingen om weg te komen waren er nauwelijks. En zelf moesten de onderzoekers trouwens de hand voor de mond houden om niet de vliegen binnen te krijgen die, zo noteerde De Eindverantwoordelijke Rapporteur, in dikke, zwarte zwermen rondgaan... alsof hier in deze stalen container (de kombuis) een oudtestamentische plaag woedt. (Meestal kwam in deze laatste formulering nog de term proporties voor, maar De PR-Medewerker had zich een kleine variatie beloofd.) Het waren niet eens zozeer deze dramatische bewoordingen die te denken gaven (en die natuurlik, zoals bedoeld, de pers haalden waarin het verhaal als lekker tussendoortje werd geserveerd), als wel de achteloze opmerking van een van de leden van Het Onderzoeksteam (in een televisieprogramma waarin willekeurige mensen - althans, niet-publieke personen - verhalen vertelden over wonderlijke dingen die hen waren overkomen, waarbij als enige regel gold dat in elke aflevering de eerste letter van het onderwerp van al die verhalen dezelfde was. Deze aflevering: de H, van hachis-parmentier), dat ze De Kok niet hadden aangetroffen, ook al waren de Onderzoekers van De Controledienst tegelijk met de komst van de sleepboot aan boord gegaan. De Interviewer had wat schaapachtig gelachen, maar De Onderzoekster gafgeen krimp. En nu? Nu gaan we de bacteriën verder in kaart brengen, de precieze relaties vaststellen, welke Clostridium Botulinum stammen voorkomen, in welke hoeveelheden. En... De Kok? Er is geen Kok, zo lijkt het. Nee. Nee.

291 43 De meeste rege1geving was vastgelegd in de Warenwet, een omvangrijk corpus van overwegingen met betrekking tot bewaring, bereiding en verstrekking van etenswaren (en drank) met als oogmerk het bewaken van de volksgezondheid. Meestal kwam dat woord in dit soort gevallen wel boven drijven: warenwet. Het wetboek van strafrecht kende eigenlijk alleen artikel 174 (en 175, een milde variant: Hij die waren verkoopt, te koop aanbiedt aflevert of uitdeelt, wetende dat zij voor het leven of de gezondheid schadelik zijn, en dat schadelik karakter verzwijgende, wordt gestraft met gevangenisstraf of hechtenis van ten hoogste vijftien jaar of geldboete van de vijfde categorie (Sr 304, 3. Wat leidt u daaruit af? Dat hij op een of andere manier verdwenen is. Ja Wij houden ons bezig met bacteriën, meten eencelligen, het kleine grut. Ja, natuurlik. In de volgende weken verdween de geschiedenis snel uit het nieuws (eerlik gezegd was het eerder een kwestie van dagen). Er waren ook geen slachtoffers te herstellen, geen nabestaanden te beklagen. Niets was er dan het beeld van de keuken vol vliegen en muizen (en je mocht toch aannemen dat ze de rommel inmiddels hadden opgeruimd). Misschien dat iemand zich nog de naam van het schip wist te herinneren (de Majestic ), of de precieze hoeveelheid kalfsvlees (er zijn er die dit soort feitjes nu eenmaal onthouden, of ze het willen of niet), en altijd was er wel een enkele overgevoelige, jonge vrouw die zich achtervolgd wist door de gedachte (of beter: vraag) hoe dat bedorven vlees gesmaakt zou hebben (zoals ook algemeen bekend is dat mensen die aan hoogtevrees lijden in feite gebukt gaan onder hun diepe verlangen om in de afgrond te springen). In werkelijkheid was een van de opvallende kenmerken van de hele affaire juist dat de woorden geur en smaak nauwelijks vielen. De beschrijving van de omstandigheden door De Onderzoeker van De Controledienst die door Haar Chef was aangewezen om in het televisieprogramma acte de présence te geven (en die onder haar collega's bekend stond als afstandelijk, secuur in haar werk - hetgeen nauwelijks werd gewaardeerd, en eerder zelfs irritatie opriep -, consciëntieus ook, voor zover die dingen niet samenvielen, maar die tegelijk haar leven buiten het laboratorium zorgvuldig afschermde door te suggereren dat ze zich schaamde voor de saaiheid ervan zodat er na twee jaar nog weinig meer bekend was dan ze tijdens het sollicitatiegesprek noodzakelijkerwijs had verteld: dat ze een alleenstaande moeder was die in de tijd voor ze bij De Controledienst kwam als assistent van een bekende Patholoog Anatoom

292 44 werkte, waar ze om persoonlijke redenen weg was gegaan), kenmerkte zich door strikt technische detaillering. Zo was er niemand die zich hardop afvroeg hoe de stank was, en of het in de kombuis misschien naar de hel had geroken (die in dit opzicht immers bepaalde eigenschappen schijnt te hebben). In plaats daarvan ging het over bacteriën die verbindingen vormen waarbij geurstoffen vrijkomen die ons waarschuwen voor weer andere bacteriën die in hoge mate toxisch zijn (een wankel begrip dat in feite van kwantitatieve aard is; zoals Paracelsus al schreef in het jaar dat Columbus ons Amerika ontdekte: Sola dosis facit venemum; indien bovenmatig toegediend wordt zelfs bronwater tot gif). En de karpers? De werkzame stof is hier Trimethylamine, een zuur goedje. II De chronologie van de gebeurtenissen (van die eerste dag) was ongeveer als volt: 1) Op vrijdagochtend om negen uur 's ochtends werd het bureau van De Controledienst gebeld door iemand die zijn naam weigerde te noemen (noem me maar Tipgever zei de man, die met een zwaar, niet thuis te brengen accent sprak). Later die dag zou een schip de haven binnenkomen, zo zei de beller, de Majestic, en dat het helemaal geen gek idee was daar eens in de keuken te gaan rondsnuffelen voordat er nog meer dooien vallen. 2) Direct nadat Tipgever heeft opgehangen, besluit De Afstandelijke Vrouw (die dezelfde ochtend met pijn in het hart haar zoontje van zes bij zijn vader heeft achtergelaten in het kader van een omgangsregeling waar ze vanaf wil omdat ze zeker denkt te weten dat de vader het kind slechts claimt om haar te raken, terwijl hij nota bene bij haar is weggelopen - Ik wil weer leven, hoor je, had hij geroepen - en hij in werkelijkheid dat hele vaderschap als inschattingsfout opvat) de melding serieus te nemen. Ze licht Haar Chef in en checkt de agenda om te zien of het mogelijk is andere werkzaamheden naar een later tijdstip te verplaatsen. 3) Rond tien uur wordt gebeld met de havenautoriteiten om nadere informatie over het schip te verkrijgen. Het blijkt dat de Ma1jestic als een Vliegende Hollander bekend staat, een schip dat hier en daar opduikt, (schijnbaar) zonder duidelijk programma, willekeurig aandoende routes varend. Over de vraag onder welke vlag het schip vaart, ontstaat onenigheid. 4) Om half twaalf komt er toestemming van De Havenmeester om samen met de loods bij het schip, dat inmiddels wacht om binnengeleid te worden aan boord te gaan.

293 45 5) Precies om één uur 's middags gaan de Onderzoekers van De Controledienst aan boord en treffen in de kombuis de muizen, de vliegen en het vlees aan. 6) Om drie uur zijn ze terug op kantoor, waar in het nevenliggende laboratorium al snel de eerste testresultaten bekend worden. 7) Vooruitlopende op het eindrapport wordt door De PR-Medewerker een persbericht uitgestuurd sinds de nieuwe directie is dit de standaard richtlijn in alle gevallen met mediapotentie, iets dat door De PR-Medewerker vooraf wordt gemeten door een eerste versie van het persbericht quasi achteloos te laten slingeren bil j de leden van een at random samen te stellen Test Audience in een van de andere panden op het bedrijventerrein, en dan de reacties af te wachten), waarna binnen een half uur het telefoontje volgt van de redactie van De verhalen van het ALFABET met het verzoek of iemand van de afdeling bereid is een en ander live te komen toelichten. 8) De verhalen van het ALFABET begint om halfacht, vóór het Journaal, en gelijk volgend op een aflevering van Flipper waarin Sandy zijn verjaardag viert (als onderdeel van de vijftiendelige serie The Return of The Seventies ). Voor het item over de kombuis worden vijf minuten ingeruimd. III Dat er sprake was van een afdeling waar vrijwel alle werknemers de fysieke eigenschap deelden van een defect geur- en smaakvermogen (wat meestal veroorzaakt werd door een ontsteking van de bulbus olfactorius, de bolvormige verdikking aan het begin van de reukzenuw, waarvan bekend was dat deze gemakkelijk kon overslaan op de paddestoelvormige smaakpapillen op de tong), werd niet verteld. Zoals er ook geen aandacht werd besteed aan het opmerkelijke gegeven dat mensen die hun geurvermogen verliezen in de regel tot chronische depressiviteit vervallen. Ze waren met z'n zevenen. De Chef, De Afstandelijke Vrouw (die sinds haar komst twee jaar daarvoor snel was opgeklommen in de hiërarchie van de afdeling), De PR-Medewerker en nog twee mannen en twee vrouwen van grofweg tussen de dertig en de veertig jaar. De afdeling werd door buitenstaanders uit andere onderdelen van De Dienst wel Het Bederf genoemd, en ook De club van Ratio Mesman alhoewel niemand wist op wie of wat dat eigenlijk sloeg. Nog even terugkomend op De Kok. Ja. Heeft u dan misschien iemand gesproken die weet waar hij uithangt? Nee. Niemand?...

294 46 De ruimte die ze tot hun beschikking hadden liet zich onderverdelen in een kantoorruimte en een laboratorium. Werd het eerste gekenmerkt door de bekende systeemplafonds (op de kop af twee meter tweeënveertig, de minimumhoogte zoals in het Bouwbesluit vastgelegd) en GUBO tussenwandjes, i het laboratorium - ingericht in de blekerij van een voormalige papierfabriek - begon het plafond pas op vijfenenhalve meter hoogte. De Chef had er bij zijn aanstelling op gestaan dat dit zolang hij in functie was niet zou veranderen. Hij had het zelfs in zijn contract laten opnemen. En als iemand hem in het begin vroeg waarom dat zo belangrijk voor hem was, haalde hij zijn schouders op en zweeg. Om vanuit de kantoorruimte naar het laboratorium te komen moest een loopbrug worden overgestoken. Aan beide uiteinden van de loopbrug - waarvan de wanden van glas waren, gevangen in groen uitgeslagen, koperen sponningen - bevonden zich deuren, die, zo stond in het protocol, altijd gesloten dienden te blijven, alsof het een sluis betreft (en dat was het in zeker opzicht ook). Vanuit zijn positie in de oostelijke hoek van het kantoor (aan de straatzijde) keek De Chef uit over de brug. Op arbeidsstilte winterdagen verdwaalde zijn blik soms in het sinds lang tranende glas. IV Het is niet eenvoudig te achterhalen wanneer het gegeven van de verdwenen Kok opnieuw aan de oppervlakte kwam. Het lijkt erop dat een van de leden van Het Onderzoeksteam er op enig moment weer over begon. En dat het vanaf toen is gaan rondzingen. Het eindrapport liet zich ondertussen lezen als een tabel. De PR-Medewerker had in die gewoonte tot zijn ergernis geen verandering weten te brengen. De meeste woorden kunnen niet op één been staan, luidde een van de (weinige) gevleugelde woorden van De Chef, en in onze eindrapporten kunnen we geen omvallertjes gebruiken. Zodat er wel altijd een hapklaar eerste persbericht werd uitgestuurd (waarin De Dienst zich nog achter expliciete speculatie kon verstoppen), maar de verhalen vervolgens steevast verloren raakten in een overdaad aan andere verhalen (onder meer van andere diensten), die nieuwer waren, en vooral beter gemanaged. Want wat moesten journalisten nou met zo'n kale tabel? En meer kregen ze niet. Misschien was het De Afstandelijke Vrouw geweest (die, sinds ze bij Het Bederf solliciteerde naar aanleiding van de advertentie in Het Ochtendblad waarin biochemici met een disfunctionerend geur- en smaakvermogen werden aangezocht, geen dag had doorgebracht waarop ze zich niet afvroeg of ze De Anderen alsnog moest vertellen over haar treurige geschiedenis met De Ex-Man en Het Kind en De Omgangsregeling, ook al wist ze zeker dat De Anderen sinds het sollicitatiegesprek, met die hele geschiedenis allang bekend waren - ze zag haar Ex-Man in hun ogen de ellendeling), misschien De PR-Medewerker (uit onvrede over het beleid), en zelfs circuleerde hier wel de naam van De Chef.

295 47 V De meeste schepen van het type waaronder de Majestic gerangschikt moet wordende (de zogeheten meerdeks cruiseschepen ), kenmerkten zich door een labyrintisch inwendig gangenstelsel waarin het gemakkelijk verdwalen was. In de regel stond er om de zoveel meter wel een plattegrond met daarop de tekst U bevindt zich hier, maar vooral in de oudere schepen kwam het voor dat deze bewegwijzering summier was of zelfs ontbrak (alsof de mensen zich vroeger minder snel verloren waanden, of - dat was een andere mogelijkheid - een beter ontwikkeld richtingsgevoel hadden, wellicht juist omdát nooit ergens stond aangegeven waar de mensen zich bevonden en welke richting aangewezen was). De wanden waren van staal (een enkel houten tussenschot daargelaten) en dubbel uitgevoerd. Wie 's nachts zijn oor ertegen legde, hoorde allerlei geluid. Het meeste liet zich niet duiden (als membraan was staal nauwelijks geschikt). Tussen de wanden zat op plaatsen wel een halve meter ruimte. Daar verschool zich uiteenlopend leven. Vooral de muizen voelden zich hier thuis, en in de Majestic - een oud schip - was dat al niet anders. Tijdens de ronde die Het Onderzoeksteam van De Controledienst door het schip had gemaakt (standaardprocedure), hadden ze het typische knarsende geluid waargenomen van tanden die in staal bijten (of zich aan staal scherpen). Ze hadden pas op de plaats gemaakt en geprobeerd het geluid te traceren, maar het leek overal vandaan te komen, als een dolgedraaide echo. Het schip was helemaal verlaten? Bovendeks hebben we niemand gezien. In de holle ruimte tussen de wanden vonden we zeven Aziatische mannen die ons niet verstonden. En De Kapitein? We gingen op de klopsignalen af De Kapitein stond op de brug. En? Hij zwijgt. Niets?... Veel later kwam pas naar buiten dat het om zeven verstekelingen ging, afkomstig van het Chinese platteland, die geen idee hadden wat zich op het schip had afgespeeld, aangezien ze De Tussenruimte nimmer hadden verlaten en ze zich daar met de alomtegenwoordige muizen hadden gevoed. Terwijl uit de zwijgzaamheid van De Kapitein door sommige waarnemers de

296 48 wonderlijke conclusie werd getrokken dat De Kapitein en De Tipgever een en dezelfde moesten zijn. VI Mensen verdwenen vaker dan je dacht, vermoedde de leider van Het Politiële Onderzoeksteam dat de havenautoriteiten in de dagen na de eerste dag instelden. Bekend waren vanzelfsprekend de verhalen over sigarettenhalende echtgenoten, over dolende tieners die op zoek gingen naar iets dat zij voor het leven zelf hielden. En De Inspecteur wist zich zelf de geschiedenis te herinneren van de automonteur die naar Tokio vloog om tien kilometer van het vliegveld een onderdeel op te halen. Pas na drie maanden hadden ze hem weer gevonden, in een motel nauwelijks dertig kilometer verderop. Hij had de fabriek waar het onderdeel op hem wachtte niet kunnen vinden. Soms liepen dingen ook gewoon slecht af. Dat was zijn business in feite. Ik eet van het toeval, zei hij tegen mensen die hem vroegen wat hij deed en het smaakt naar niets. Want altijd was er de kans dat je de verkeerde trof; mensen die als Strangelets waren, die alles wat ze op hun pad tegenkwamen verpulverden, uitveegden. Uiteindelijk had het allemaal met routes te maken, al betekende dat op zichzelf nog weinig. In de uitzending van De verhalen van het ALFABET (dat hij steeds volgde sinds de serie twee jaar daarvoor van start was gegaan) van die avond vertelde een jonge, niet onknappe vrouw op zakelijke toon over een schip waar in de kombuis een ongelofelijke smeerlapperij was aangetroffen. Het was De Inspecteur opgevallen, niet alleen omdat het zich in zijn haven had afgespeeld (en was hij haar eerder niet al eens tegengekomen? Dat zou zomaar voor de hand kunnen liggen), maar ook omdat er sprake was van een verdwijning. En dat was nu eenmaal zijn ding. Zodat hij de volgende dag de hoofdinspecteur verzocht om aangesteld te worden als Leider van Het Politieel Onderzoek en hij voor de eerste keer contact zocht met De Controledienst. U bedoelt de club van Ratio Mesman? had de telefoniste geantwoord op zijn verzoek doorverbonden te worden met De Controledienst. Blijkbaar waren er meerdere benamingen in omloop, bedacht De Inspecteur, iets dat even later bevestigd werd toen hij ergens tussen twee telefooncentrales verdwaalde en weer een andere telefoniste hem vertelde dat ze Het Bederf niet te pakken kreeg. VII Strikt genomen was er geen sprake van een misdrijf. Hooguit een vastgestelde hoeveelheid bedorven waren en het vermoeden van een verdwijning. Bedorven eten op zich was nog geen misdrijf. In artikel 174 stond toch klip en klaar dat er slechts sprake was van een misdrijf wanneer dat eten zonder waarschuwing aan anderen

297 werd geserveerd. Of dat hier het geval was geweest bleek in de eerste dagen van het onderzoek onduidelijk. Afgezien van De Zwijgende

298 49 Kapitein waren er slechts de zeven Chinese verstekelingen aan boord, die De Tussenruimte niet hadden verlaten, en met de gezondheid van De Kapitein was niets mis. Onduidelijk was bovendien wie er nu precies verdwenen was. De Kok op zich bood weinig aangrijpingspunten. Niemand was als vermist opgegeven. Zodat het (summiere) uitgangspunt van Het Politieel Onderzoeksteam als volgt luidde: Aangezien niet uitgesloten mag worden dat de vastgestelde hoeveelheid bedorven waren in de kombuis bereid zijn met het oogmerk opgegeten te worden... (waarmee het onderzoek zich concentreerde op de hachis-parmentier),...kan degene die in de kombuis met de scepter zwaait verantwoordelijk worden gehouden. Al het andere was vooralsnog ontoelaatbare speculatie. VIII In het eindrapport (De Tabel) dat De Inspecteur in de week na het voorval op zijn bureau kreeg, stond niets dat hem verder bracht. Met getallen had hij nooit goed overweg gekund. De Chef van De Controledienst wist hem ook weinig te vertellen. In de hachis-parmentier waren sporen van kruidnagel aangetroffen, olijfolie en het gebruikelijke zout, peper en knoflook. Het was een heel gebruikelijke receptuur eigenlijk, al was het vlees taaier dan normaal. Misschien had het ermee te maken dat het gerecht in een ver verleden ingevroren was geweest (dit kon tegenwoordig worden aangetoond, wist De Inspecteur). Tijdens de rondleiding door het laboratorium was hem opgevallen dat geen van de werknemers van De Controledienst zich druk leek te maken over de afgrijselijke stank die er hing. Toen hij quasi gekscherend over de mogelijkheden van een afzuiginstallatie begon, had De Chef zwijgend naar het plafond gewezen, en het was pas veel later, uit een achteloze opmerking van De Telefoniste van De Centrale, dat hij begreep dat op de afdeling alle in de stad in beslag genomen bedorven etenswaren bewaard werden (en het was op de afdeling sinds lang nu eenmaal beleid om van deze waren ook de zogeheten bederfcurve in kaart te brengen - het bederf in de tijd, als proces -; een test die het gebruik van koelkasten en afgesloten, zuurstofvrije ruimtes op voorhand uitsloot, en volgens sommigen afdoende verklaring was voor de onmiskenbare aanwezigheid van de muizen), en dat geen van de werknemers aan de misselijkmakende stank aanstoot nam omdat ze eenvoudigweg niks roken. IX In zijn werk was het De inspecteur meermalen overkomen dat hij iemand ontmoette die aan zichzelf probeerde te ontsnappen op een manier die de wet niet toeliet. Meestal betrof het mensen die zich zo klein maakten dat ze op den duur voor zichzelf onvindbaar werden. Zelf schrok hij soms op uit een nachtmerrie waarin hij zijn eigen

299 gezicht voor de geest probeerde te halen en daar niet in slaagde, terwijl de omstanders (van wie hij niemand herkende) hem met

300 50 een merkwaardige holle blik aanstaarden en de angst hem overviel dat hij op enig moment de droom zou vergeten die hij al die tijd voor zijn leven had gehouden (in zijn droom). Als hij zijn droom aan mensen vertelde, keken ze hem precies zo aan als de omstanders in de droom zelf. Maar deze keer was het anders. De PR-Medewerker beloerde hem wantrouwend en zei nadat De Inspecteur uitgepraat was dat hij iemand kende die lange tijd ongeveer dezelfde droom had gehad, al was het hij die persoon geen nachtmerrie geweest. Zo bijzonder was het allemaal blijkbaar niet, lachte De PR-Medewerker vals, zelfs in de droomwereld regeerden de clichés omdat die nu eenmaal nodig waren wanneer je De Ander een verhaal wilde aanmeten. X De PR-Medewerker had hem niet alleen daarom geïrriteerd (en bovendien: De Ander?). Het was ook de oppervlakkige (want zichtbaar geforceerde) zelfingenomenheid, in combinatie met het feit dat de man zich zo herhaalde ( Ik ben er voor de smaak van de dingen had De PR-Medewerker steeds weer gezegd, aan de anderen kun je dat hier niet overlaten ; wel drie keer had hij dat herhaald, en daarbij tot ontzetting van De Inspecteur nadrukkelijk samenzweerderig gekeken), en de badinerende opmerkingen over De Anderen (vooral over De Afstandelijke Vrouw, waarvan De PR-Medewerker beweerde dat ze alleen maar door De Chef voor publicitaire klussen - zoals het televisieprogramma - werd aangewezen omdat De Chef wist dat ze daar met haar uitstraling ten enenmale ongeschikt voor was en ze zich bij die gelegenheden dusdanig verloren voelde dat het De Anderen een doorn in het oog was, eigenlijk voornamelijk omdat ze zich zichtbaar niet realiseerde hoe De Anderen hieronder gebukt gingen; een effect dat De Chef, die tegen zijn zin klein van stuk was, natuurlijk precies op het oog had en De Afstandelijke Vrouw er juist toe had moeten bewegen in dit soort gevallen haar medewerking te weigeren) die De Inspecteur een naar gevoel bezorgden. De Inspecteur luisterde maar met een half oor terwijl De PR-Medewerker zijn beklag deed over De Tabel en oreerde over wat hij de inhoudelijke kant van mijn werk noemde ( Alles gehoorzaamt aan de ijzeren wet van eenheid van tijd, plaats en gebeurtenis. Sinds Horatius is er weinig nieuws onder de zon. Elk verhaal kan maar op één manier verteld worden, terwijl je verhalen wel op duizend verschillende manieren niet kunt vertellen. Maar daar schiet je natuurlik weinig mee op. Het is mijn taak ervoor te zorgen dat de verhalen in de noodzakelijke mal passen. De zinnen van gepaste lengte en elk woord een ijzeren noodzaak zonder welk het bouwwerk ogenblikkelijk ineenstort ). Het kwam hem voor dat De PR-Medewerker de herenliefde was toegedaan. XI

301 Onderweg naar Snackbar Vampire aan het Buikslotermeerplein in Amsterdam Noord, waar De Chef altijd even langsging voor hij de snelweg richting huis opdraaide (de frikadellen heetten er

302 51 Snackbar Vampire legendarisch), stond zoals gebruikelijk een kleine file die, sinds er bij de oprit van de snelweg een stoplicht was geplaatst, zodat de auto's nog slechts een voor een konden invoegen, een steeds langzamer bewegingstempo had ontwikkeld. Alhoewel het eerder die dag in zijn gesprek met De Inspecteur niet aan de orde was geweest (zomin als het verhaal dat hij bezoekers altijd vertelde; dat ze bij De Dienst nog steeds het papier gebruikten van de firma die vroeger in Het Laboratorium was gehuisvest; een gegeven waarin hij naar eigen zeggen de oorsprong van de durende muizenplaag vermoedde; waren knaagdieren immers geen erkende papiereters?), was De Chef de enige werknemer van De Controledienst die zich de smaak van de dingen wist te herinneren, en die zich de geur van bedorven waren kon voorstellen door De Tabel te lezen. Het was als met de andere kunsten, zo mocht hij graag beweren, waarna hij zich vergeleek met de beroemde dirigent Bernhard Haitink, die hij eens (in een documentaire) zichtbaar in vervoering had zien raken bij het lezen van een partituur in een op lessenaar en stoel na, lege kleedkamer. De dirigent hoorde de denkbeeldige muziek intenser dan zijn luisteraars in de concertzaal ooit gegeven zou zijn. Het ging om de fantasie. Daarin school het wezen van de mens. De Anderen hadden daarvan minder dan hijzelf. Zodat hij eigenlijk meer mens was dan zij. Daarom was hij De Chef en waren De Anderen slechts De Anderen. Hij was ook de enige die erop stond zo nu en dan buiten de deur te lunchen (het was sowieso een arbeidsvoorwaarde die binnen De Dienst standaard in alle arbeidscontracten vanaf schaal 12 was opgenomen, zodat ook enkele van De Anderen, waaronder De Afstandelijke Vrouw, hier recht op hadden). Hij maakte zichzelf wijs dat hij de enige was die wist (op De PR-Medewerker na, die geen afwijking had, en daarom ook niet in Het Laboratorium werd geduld dat smaak iets was dat verzonnen moest worden. XII In feite zou nooit echt duidelijk worden door wiens handelen de geschiedenis met de hachis-parmentier opnieuw onder de aandacht kwam en zo zelfs een landelijk bekend staande Televisiemisdaadjournalist ertoe verleidde zijn licht op te steken bij zowel De Controledienst als De Inspecteur, die de hele gang van zaken weliswaar

303 betreurde, maar anderzijds moest erkennen dat hij, sinds hij voor het eerst contact opnam met De Controledienst nog weinig was

304 52 opgeschoten en de publiciteit dus, God weet, uitkomst zou kunnen bieden. Aan speculaties hierover was, hoe dan ook, zeker binnen De Controledienst zelf, geen gebrek. De Televisiemisdaadrnalist had hem uitgenodigd voor een oriënterend voorgesprek in een motel langs de A2, zodat De Inspecteur op een winderige woensdagochtend zijn advocaatkleurige Citroën Xsara op de invalidenplek pal naast de ingang parkeerde en naar binnen was gelopen, in de schemerige ruimte op zoek naar het gezicht van de televisie. Het zaakje stinkt, niet? U zegt het. Behoorlijk zelfs En De Tipgever?... De Inspecteur had zich op de vlakte gehouden en geprobeerd De Televisiemisdaadjournalist af te leiden door zijn Wat ik doe heeft geen betekenis. Dat ik het toch doe is alleen om te voorkomen dat anderen denken dat het geen betekenis heeft. Is dat bij u dan niet net zo? -routine op te voeren en zich daarbij amicaler voor te doen daarop dan zijn natuuur hem strikt genomen toestandtoestond. Meestal liet hij daarop zijn monoloog over de blindgangers volgen ( De meeste mensen zijn blindgangers, Goddank, maar als er eens eentje afgaat, rest er niets dan achteraf de brokstukken bij elkaar te vegen. Bij twijfel bukken, zeg ik altijd maar. Het gaat om routes, helaas, en dat is ingewikkelde materie. ). Dat hij ondertussen zelf in al die jaren onderzoek een scherp oog voor verdwijningen had ontwikkeld, en zelfs een Map met Vergelijkbare Gevallen bijhield, verzweeg hij wijselijk. XIII Vaak was er liefde in het spel, of anderszins gevoelens van eenzaamheid en ongericht verlangen. In de summiere verslaggeving (De Televisiemisdaadjournalist had er uiteindelijk geen item in gezien en bij wijze van knieval een schrijvende journalist van Het Dagblad ingeseind) had hij daar niets over terug gelezen, zomin als er trouwens veel aandacht werd besteed aan de identiteit van De Tipgever (en de vraag of De Tipgever en De Kapitein een en dezelfde waren). XIV In zijn met De Chef was het op enig moment over De Afstandelijke Vrouw gegaan (die, gesprek zoals De Chef na enig aandringen van De Inspecteur moest toegeven,

305 binnen De Dienst zo langzamerhand een nuttig scherm vormde tussen hem en De Anderen, ook al was ze zich zelf deze klassieke rolbezetting niet bewust en voelde ze waarschijnlijk slechts het milde onbehagen

306 53 dat Dit Soort Mensen - waarmee De Chef op haar schijnbare afstandelijkheid doelde - in gezelschap toch al als een tweede natuur ervaren een onbehagen dat derhalve door haar ook niet noodzakelijkerwijs met Haar Chef in verband werd gebracht) en had De Inspecteur De Chef erop gewezen dat in zijn ogen de psychologie een overbodig (en eenzaam) gezelschapsspel was waar hij zich nimmer aan bezondigde. Het gaat om omstandigheden, had hij gezegd, om beschrijving, om chronologie en detaillering, en uiteindelijk,om routes. Al het andere is verloren tijd. Ze hadden samen het stuk van De Schrijvende Journalist doorgenomen. Veel nieuws stond er niet in. De Inspecteur had (misschien daarom) De Chef in een zwakke bui verteld over De Alom Bekende Televisiemisdaadjournalist en de ontmoeting in het troosteloze motel langs de A2 waar gedurende het hele gesprek een nummer van Franky Goes to Hollywood te horen was geweest ( The power of love, the force from above, cleaning my soul ), alsof de muziekinstallatie de hik had; maar hoe hij ook zijn best deed, het lukte De Inspecteur niet op de naam van De Televisiemisdaadjournalist te komen, zomin als De Chef hem trouwens kon helpen, waarschijnlijk omdat ergens niet op kunnen komen nu eenmaal als zeer besmettelijk beleend staat (en zich op zulke momenten, naarmate je harder je best deed, vaak ook namen aandienden die met de persoon die je zocht niets van doen hadden zodat nu in het hoofd van De Inspecteur steeds de naam Brigitte Bardot opdook). XV Er was De PR-Medewerker veel aan gelegen om verteld te krijgen dat hij geen losse eindjes toestond en hij eveneens het land had aan cryptogrammen (alhoewel de meeste cryptogrammen in zijn ogen slechts in schijncryptogrammen waren). De Ander die bereikt moest worden (zoals in zijn functieomschrijving stond) had recht op een voldoende portie empathie; alleen in de verhalen konden de mensen zich tenslotte nog verliezen, in De Anderen zelf (in den vieze) ging dat na verloop van tijd echt niet meer, die waren daarvoor te dichtbij (en vooral te amoebeachtig, te veel als gelei). Voor zichzelf had hij de geschiedenis nog eens op een rijtje gezet (dat De Dienst hem zou toestaan een tweede persbericht uit te sturen was ondenkbaar), van de komst van De Tipever tot aan de publicatie van De Tabel, en daarbij was hem opgevallen dat een aantal opmerkelijke details steeds op wonderlijke wijze onder het tapijt geschoven raakte. Over de karpers bijvoorbeeld werd weinig meer vernomen (waarom waren het eigenlijk karpers geweest? Werd de karper ook niet ingezet als siervis in de Japanse Zen-tuin? Was dit een aanwijzing ergens voor?) en evenmin had hij nog iets gehoord over de muizen (die hem in het eerste persbericht juist zo goed waren bevallen, niet alleen door de bijbelse verwijzing, maar ook vanwege het door hem met veel finesse ingebrachte detail van de tanden die zich hoorbaar aan het staal scherpten).

307 54 Als hij vreemden (vrienden had hij zelden) vertelde dat hij bij de Club van Ratio Mesman zat, en hij ze, na even te hebben gepauzeerd voor de nimmer verzakende wenkbrauwenfrons, uitlegde wat ze daar precies deden, en dat iedereen er een defect geur- en smaakvermogen had, een afwijking die in vrijwel alle gevallen in chronische depressiviteit resulteerde, behalve bij hemzelf, want, zo moest hij bekennen, eerlijk gezegd was hij de enige bij wie het defect niet speelde (en misschien bij De Chef, in ieder geval in mindere mate, zo vermoedde hij), dan bekroop hem wel eens het verlangen om zich vanwege die uitzonderingspositie schuldig te voelen of tenminste om zich schuldig te voelen niet alleen vanwege het feit dat hij weliswaar depressief was en er bij hem in tegenstelling tot bij de anderen geen fysieke verklaring voor te vinden was geweest, maar ook omdat hij die depressiviteit tegenover de anderen verzweeg. XVI Het verdwijnen van De Kok was nog even kort in beeld gekomen, toen bleek dat De Kapitein volhardde in zijn zwijgen (zoals de wet ook geen mogelijkheden bood hieraan een einde te maken) en er over de relatie tussen De Kapitein en De Tipgever weinig meer te zeggen viel dan dat deze zich niet zonder meer liet aantonen, al bleef het vermoeden daarmee natuurlijk onverminderd overeind. Opmerkelijk was verder dat het schip nergens geregistreerd bleek te staan. Het enige papier dat op het schip werd gevonden bevatte een naam die nog het meest weg had van een (chemische) formule (De Schrijvende Journalist was er in zijn stuk tot twee keer toe over gestruikeld, en had, toen hij De Controledienst om een reactie belde, van De Afstandelijke Vrouw te horen gekregen dat het op haar overkwam als een anagram van de naam van haar voormalige werkgever - De Patholoog Anatoom - al bevatte deze naam dan meer letters, en betekende het allemaal niet zo heel veel aangezien ze die indruk de laatste tijd bij meer namen had iets waarvan ze twijfelde of het noodzakelijk was om het aan De Anderen te vertellen). Verdere naspeuringen leverden ook niets op, zodat het schip als volgt in de boeken van de haven werd bijgeschreven: naam: Majestic, type: Meerdeks Cruiseschip, vlag: onbekend, eigenaar: onbekend uitstaande vaarroute: onbekend overig: Vliegende Hollander. XVII In eerste instantie had hij niemand durven vertellen over zijn vermoeden dat De Kok bezeten was geraakt van de gedachteoefening om zich tot hachis-parmentier te verwerken en dit vervolgens op te eten. Strikt genomen was dit natuurlijk ook onmogelijk. En hij bleef een beetje zitten met de karpers en het kalfsvlees. In de theorie van De Inspecteur (die hem van het ene op het andere moment inviel, op een zondagmiddag terwijl hij zijn Citroën Xsara in de was zette, vlak nadat hij tot de

308 conclusie was gekomen dat dit dossier vooralsnog op slot zat, en hij er wellicht beterr aan deed de hele geschiedenis in zijn Map met Vergelijkbare Gevallen op te

309 55 bergen; zodat wankeler naturen, die geloven in de bovenmenselijke oorsprong van elke onherleidbare gedachte, er trouwens een openbaring in hadden kunnen zien) ging het De Kok er namelijk niet om een deel van zichzelf te verwerken, maar om volledig tot hachis-parmentier te worden én dit op te eten. Er school wel een zekere schoonheid in deze paradox, vond De Inspecteur (hij vermoedde tenminste dat het een paradox betrof), het had iets Escheriaans, maar dan (warm)bloederiger. De achtergrond hiervan was natuurlik niet te achterhalen. Sommige mensen pelden zichzelf nu eenmaal af tot ze ergens kwamen waar het licht niet reikte, en er bovendien (of daarom) geen weg terug was. Het bleef gevaarlijk de fantasie te onderschatten. Zo waren er vrijwel zeker voorbeelden bekend van mensen die zichzelf vrijwillig door anderen lieten verslinden (of daar stiekem van droomden). Huid wordt vel, spier wordt zeen (waar had hij dat gelezen?), en ergens in dat traject zocht iemand Zijn God of De Ander. Het had waarschijnlijk ook met de daad van het eten te maken, overwoog De Inspecteur, dat gedoe met vlees en mond tegelijk willen zijn. Het had te maken met steeds trager malende kaken, met slijm in de mond, met opgezette smaakpapillen die prikkels (olijfolie, nootmuskaat) doorgeven aan een o zo fragiel (en genetisch belast) centraal zenuwstelsel. Het had, zo viel te vrezen, te maken met smaak (zoals er altijd wel mensen zullen zijn die zich afvragen hoe hun God smaakt). Eens te meer concludeerde De Inspecteur dat de psychologie (die hij al eerder als een nutteloos gezelschapspel had aangemerkt) de mensen hier in de steek liet zoals er in deze geschiedenis ook voor de empathie geen ruimte zou hoeven worden ingeruimd. Er waren nu eenmaal vele verklaringen voor ons handelen, maar dwingende zaten daar (sommigen zeggen Goddank) zelden (nooit) tussen. XVIII Tegelijkertijd had De Inspecteur zichzelf moeten bekennen dat alle theorie ten spijt (die, zo zag hij nu helder, vanaf het begin in de lucht had gehangen, of beter, als grondtoon van de hele geschiedenis had gefunctioneerd, ook al was ze dan door de meesten - en de eerlijkheid gebood te zeggen: allen - niet opgemerkt), er in feite van een verdwijning geen sprake was, hoe je de zaken ook ondersteboven hield. Zodat hij weliswaar later die dag het dossier nog eens had doorgenomen en zelfs nog even in zijn Map met Vergelijkbare Gevallen had gebladerd (waarbij hij op de Tan-Tangata stuitte; de bewoners van Paaseiland die dachten dat gestorven familieleden voortleefden wanneer hun lichamen werden opgegeten, en die volgens zijn aantekeningen - waar hij tot zijn ergernis soms niets uit kon opmaken; wat had hij ooit bedoeld met losse kreten als Hypofyse en Jo Goldenberg? - een vredelievende natuur hadden gehad), maar hij uiteindelijk toch tot de conclusie kwam dat hij ergens onderweg iets essentieels gemist moest hebben.

310 56 XIX In de verslaggeving was hem daarbij de lichte toon opgevallen, dartel bijna, waarmee het geval onder de aandacht was gebracht, zelfs in zijn eigen verslag (dat hij steevast in de derde persoon schreef). Maar ondanks alle mogelijke hypothesen en speculatie was er in feite in deze geschiedenis geen uitweg, zo moest De Inspecteur zichzelf na verloop van tijd bekennen. Zodat hij op een winderige woensdagochtend het dossier gewoontegetrouw parafeerde en in De Map met Vergelijkbare Gevallen opborg, onder de H van hachis-parmentier en overging tot de orde van alweer een dag. Hachis-Parmentier Ingrediënten: 1 kg. vlees of kip, 1 kg. aardappelen, 80 gr, broodkruim, 1 ei, 1 ui, 3 sjalotten, 3 tenen knoflook, 30 cc. melk, 20 Sr. boter, 10 gr, nootmuskaat, 100 gr. paneermeel, 100 gr. geraspte kaas, zeezout en peper, 1 kg. Spinazie. Snijd of hak het gekookte of gesmoord vlees of kip in stukjes. Maak van de aardappelen een puree en kook de spinazie en laat totaal uitlekken. Bak 3 gehakte uien in 25 gram boter lichtbruin en bestrooi dit met 1 flinke eetlepel bloem bak dit even mee. Schenk er 2 dl. bouillon of water bij en kook het geheel ca. 15 minuten. Laat dit afkoelen. Voeg het vlees toe en roer alles even door. Beboter een gratineerschaal en verdeel het vlees en de ui over de bodem, doe hier een laag spinazie en dan een laag puree over. Herhaal nog een keer deze drie laagjes en eindig met de puree. Bestrooi het geheel met paneermeel en een laag geraspte kaas en garneer met meerdere klontjes boter. Gratineer het gerecht 15 minuten in de voorverwarmde oven op 275 c. Steek er een breinaald of een mes in en als deze schoon eruit komt is het gerecht klaar. Dek af met de aardappelpuree, dan weer een laag vlees en afdekken met een laag puree.

311 57 Stefano Benni De grootste kok van Frankrijk Vertaling uit het Italiaans: Joris Bogaert Ik zou het nooit gedacht hebben Maar ik zal doen wat ik kan. (Lorenzo Da Ponte) De nacht en de sneeuw maakten van Parijs een droom in zwart-wit. Gelukkig waren zij die tijdens die winter van het begin van de twintigste eeuw dit spektakel vanachter een raam konden bewonderen, in de warmte van hun huizen! Maar voor alle anderen wat een vreselijke nacht was dit! Meer dan tweehonderd clochards stierven van de kou en al evenzoveel van hen verloren handen en voeten door bevriezing. Langs de Quai des Grands Augustins, de loop volgend van de Seine die net zo donker en dreigend leek als de Acheron, ploegde een zwarte en uitgeteerde hond moeizaam door de hoge sneeuw. Uitgeput staarde hij naar het dwarrelen van de sneeuwvlokken. Hij had honger, honger, honger. Hij liep lang door, tot zijn krachten het begaven. Hij dacht - als honden denken - dat dit het einde voor hem betekende - als honden zich een einde kunnen voorstellen. Gevangen door een geur bleef hij stokstijf staan - daarom moeten honden met rust gelaten worden - en snoof het paradijs. Ik weet wat u nu zult zeggen: dat de mens het enige religieuze dier is en dat dit het enige is wat hem, samen met de lach en de duim van de dieren onderscheidt. Maar hoe kun je in een dergelijke nacht de geur van warm voedsel voor een zwerfhond anders noemen? Aangetrokken door de geur naderde de hond een nauw keldergat. Hoewel het half ondergesneeuwd was, kon hij, de nek uitstekend, naar binnen kijken. Hij zag een grote ondergrondse en schaars verlichte kamer. In het midden van de kamer een feestelijke dis voor vele gasten. Ook al stond de tafel in het schemerduister, toch kon je de vorm van de bereide gerechten onderscheiden, vier kathedralen vol etenswaren. Achteraan in de kamer, bij de open haard, zag de hond twee mannen. Een chirurg en een alchemist. De chirurg verrichtte met zijn mes sectie op een klein schepsel, de alchemist mengde verschillende kleurige vloeistoffen in een wolk van dampen. Uit deze wolk steeg de geur op die hem had aangetrokken. Er hing muziek in de lucht: een vrouwenstem. De chirurg neuriede zachtjes de melodie mee. De alchemist hield de maat met zijn voet. Door de hitte van de open haard deinde een feestslinger aan het plafond, als een vlag. De zwarte hond was ervan overtuigd dat dit paradijs een ingang moest hebben. We laten de arme hond even in de kou en in zijn beperkte kennis van de menselijke wonderen staan. We verklaren ons nader: Het paradijs is niets anders dan het restaurant Bon-Bon, vijf sterren, en voor kenners het beste restaurant van heel Frankrijk.

312 58 De muziek is Ombra Leggera uit de Dinorah van Meyerbeer en gezongen door Callas, voor kenners de beste sopraan aller tijden. (In het jaar waarin dit verhaal zich afspeelt is Maria Callas zes jaar. Maar nog andere even vreemde zaken zullen zich deze nacht voordoen.) De chirurg die een forel uit de Haute Savoie aan het fileren is, is niemand minder dan Gaspard Ouralphe, chef-kok van le Bon-Bon en voor kenners de beste kok van heel Frankrijk. De alchemist is zijn souschef, monsieur Ascalaphe, specialist in mousses en sauzen, en voor kenners de beste in zijn branche. De geur die de hond heeft betoverd is die van een mousse van ganzenlever, kreeft en Provençaalse kruiden, de befaamde Mousse Topaze. Op de wapperende feestwimpel staat te lezen: Derde reünie van de overzeese importeurs. Lange leve de nieuwe voorzitter Cocquadeau! De vereniging van de overzeese importeurs is één van de rijkste en voor kenners één van de oneerlijkste commerciële verenigingen van Frankrijk. Wat voorzitter Cocquadeau betreft is er geen twijfel: niet alleen voor kenners, maar voor iedereen is hij de meest kwaadaardige en meest cynische oplichter van dit land. De zwarte hond weet dit niet het is zijn zaak iet. En diegenen wier zaken het wel zijn, doen alsof hun neus bloedt. Lichte schaduw, ga niet weg... keer je niet om... Portraits Ouralphe is klein en rond, met een peervormig hoofd. Muizenoogjes. Rimpels op het voorhoofd. Mooie circonflexe, zwarte en glanzende snor, als met een penseel geborsteld. Kort ringbaardje. Kaviaarkleurige brillantine haren. Roze wangen, beleefde glimlach met kleine, scherpe witte tanden als van een kind, neus als een mus, een flatterende galante moedervlek op de rechterwang, kleine en minutieus verzorgde handen. Aan de rechterringvinger een ring met een gouden fazant. Op het hoofd een grote, naar links hellende koksmuts een beetje ingedeukt. Geheel in het wit gekleed op een grote gele en met steenpatrijzen ingeweven zijden sjaal na. Schoenen van een balletdanser. Geur: een snuifje muskus. Stem: klarinet. Ascalaphe is groot, benig, de ene schouder hoger dan de andere en een acromegalitisch voorhoofd. Borstelige wenkbrauwen. Grote, bearnaisekleurige varkensneus. Vriendelijke ogen. Brede en tandeloze mond, grote ronde oren, schraal wit haar. Handen van een wurger. Geheel in het wit op een paar rode kniekousen na die als vlammen vanaf de grond oplaaien. Sandalen. Geur: een potpourri van kruiden. Stem: hobo. Meester, zegt de goede Ascalaphe, de mousse nadert zijn voltooiing, maar er is iets dat me ontsnapt. De sauternes lokt de gans, maar deze wil niet toehappen. De smaak blijft halverwege hangen. Zo kan ik de kruiden niet toevoegen... Ouralphe corrigeert drie forelfilets en schikt ze in stervorm op een Braquemond bord. Neemt de kop van de mooie Savoyard en draait hem een citroenoortje. Bekijkt het gerecht van op een

313 59 afstand. Vindt het groen van de peterselie te agressief. Wiedt. Zegent met zes druppels Siciliaanse olie. Beste Ascalaphe, zegt hij ten slotte, waarschijnlijk ben je te verlegen omgesprongen met de sauternes en heeft de gans een iets te vette lever, te haastig opgefokt. Voeg nog tien druppels wijn toe en het huwelijk zal zich voltrekken. Ascalaphe voegt de voorgeschreven druppels toe en de mousse openbaart zijn perfectie. De Meester vergist zich nooit. Ouralphe zucht en kikt naar de tafel in de schaduw waar vanuit de koude visschotel, Le grand océan, vier zeekreeften hun scharen ten hemel verheffen. Verderop, bij het vleesgerecht, Massacre de Saint Julien l'hospitalier, doezelen de speenvarkenskoppen. De Twaalfdesertenberg glinstert in de verte en onthult de verlokkingen van de fruitgaard, Jardin de Salomé. Al dit werk voor die kooplui, jammert Ouralphe tegen Ascalaphe die opstaat en zich uitrekt tot zijn scheve botten kraken. Meester, misschien is het tijd om wat te rusten. Deze nacht ga ik niet naar bed, zegt Ouralphe, het is al drie uur en ik heb geen zin om door dit hondenweer naar huis te gaan. We moeten hier al om acht uur 's ochtends zijn voor de voorbereidingen. Ik blijf hier naast de open haard slapen. Gisteren heeft u hier ook geslapen, zegt het lelijke moederskindje Ascalaphe, en eergisteren ook al. Een generaal slaapt altijd op het slagveld. En daarbij, ik ben niet alleen. Op dat ogenblik is de zwarte hond binnengekomen, onderdanig kwispelend met de staart. Hij heeft zich aan de voeten van Ouralphe genesteld en kijkt naar hem op als naar een god. Zie je wel, zegt de kok, er is toch nog iemand die mij aanbidt. Zegt u dit niet, antwoordt de goede Ascalaphe, heel Frankrijk ligt geknield voor de kookkunst van Meester Ouralphe. Vroeger misschien. Maar vandaag apprecieert men noch de nieuwigheid, noch de verrassing. Kleine porties voor onverschillige maagjes of onnozele hersenschimmige proteïnes als decoratieve pronkstukken. Dit is wat de mensen willen: aan anderen vertellen wat ze gegeten hebben. Oh, rien à faire sur la teree... ga, mijn beste Ascalaphe. Ik zal een bot à le Grand Squelette klaarmaken voor deze laatste gourmet. - Hij streelt de hond. Ascalaphe verdwijnt in de nacht. Het blijft ononderbroken sneeuwen. De klok van Nôtre Dame slaat vier uur. Paris slaapt. In de weerschijn van de haard, in de warme gloed van een pan met kokende bouillon, doezelt Ouralphe en geeft zich over aan herinneringen. Zijn landhuis. Gezonde en goedaardige ganzen. Zijn echtgenote, madame Camélie Ouralphe, noch gezond noch goedaardig, onlangs overleden. Frêle, dagverse aardbeien op de markt aangeboden tegen een onfatsoenlijke prijs. Henspeelt de

314 60 plaat, steeds Callas, steeds Ombra leggera. O, wat een grote sopraan! Zo'n stem is nog nooit geboren - en ze is inderdaad nog niet geboren. Ouralphe voelt zich nogal futloos en schenkt zich twee vingers Château Grillon in met een nasmaak van viooltjes. Een droomwijn: bij de hitte van de haard ziet hij in het glas paarden, kamelen en bajadères dansen. Hij zwijmelt: het lijkt alsof alles een beetje deint, de muren drukken zich samen, buiten valt de sneeuw schuin. Wat gebeurt er toch? Zelfs de hond is veranderd. Hij heeft een vreemde blik. Het lijkt alsof hij j lacht... lacht, ja, zoals de speenvarkentjes op de top van de Massacre de Saint Julien. Nu komt de hond overeind en rekt zich uit. Hij rekt zich zover uit tot hij langer wordt en op zijn achterpoten kan staan. Bij het vuur van de haard ziet Ouralphe dat het in zijn glas sneeuwt! En de snuit van de tweeotig hond verandert van vorm. De neus trekt zich terug, de oren worden kleiner. Aan het uiteinde van de achterpoten verschijnen twee zwartgelakte schoenen. Vervolgens een rode fluwelen broek. Uit het haardvuur komt een steekvlam. De voorpoten van de hond worden handen, aan de ringvinger een robijnen ring. En nu de ogen en de haren, zwart en gekruld, snor en baard. Ten slotte verdwijnt de snoet en verschijnt een zeer menselijke en lugubere neus. Alleen de staart blijft op zijn plaats. Het resultaat is een grote, deftige gentleman met een exotische blik. Het zou een mesties kunnen zijn van één of ander ver en warm eiland. Hij gaat zitten en glimlacht: wat een tanden! Ver-duiveld! zegt Ouralphe verbijsterd. U raadt het> antwoordt deze en u bent de beroemde Ouralphe. Aa... aa.. aangename kennismaking, zegt Ouralphe en steekt zijn hand uit. De hand van de andere gloeit. Ouralphe slaakt een kreet. Ik had u moeten verwittigen glimlacht de duivel wel een mooi stekje hier. Ik heb alle quais moeten aflopen. Beneden hadden ze mij een verkeerd adres gegeven. Beneden? Beneden. U... gaat u steeds zo op toer? Ik bedoel op vier voeten? O nee, ik heb een hekel aan gedaanteverwisselingen. Zwarte kat, femme fatale, paus, vleermuis bok enzovoorts... maar zoals u zich kan voorstellen valt een hond in Paris om vier uur 's nachts minder op dan een donkere elegante heer... Ik begrijp het, zegt Ouralphe, een beetje wijn? Graag, zegt de duivel, maar u zult het in mijn mond moeten gieten... u weet best dat een Château Grillon niet heet gedronken wordt. Ouralphe giet een flink glas wijn in de keel van de duivel. Zoals elke respectabele keel heeft ze hangende amandelen en een gehemelte. Wel, zegt de duivel zijn lippen likkend met zijn vreemde en gespitste tong, ik kan me inbeelden dat u zich afvraagt waarom ik hier ben. Ik vermoed, zucht Ouralphe, dat u mij zult verzoeken u te volgen.

315 61 U bent waarlijk een intelligent man, zegt de duivel met een lichte buiging. En waarom precies ik, als ik zo onbescheiden mag zijn? Uw vraag, monsieur, zegt alles, gniffelt de ex-hond. Trots, ijdelheid, verwaandheid. Moi? Ik Ouralphe, summum van alle deugden! O, dat bedoelde ik niet zegt Ouralphe langzaam roerend in de dampende bouillon, ik wilde alleen vragen, vanwaar die eer van uw bezoek in hoogsteigen persoon? Omdat u een kampioen bent, monsieur Ouralphe. Ik heb hier een waslijst met zonden bij me, het lijkt wel één van uw menu's, zegt de duivel en haalt een in het rood beschreven blad uit zijn mantel te voorschijn. Ik lees hier: overdadig estheticisme... grenzeloze ijdelheid met betrekking tot het beroep... artistieke megalomanie... tomeloze afgunst... mateloze woede, buitenissige wellust en vervolgens... godslastering, wreedheid jegens mensen en dieren... moet ik voortgaan? Grenzeloze ijdelheid, mompelt Ouralphe. Hij staat recht, en steekt de drie kandelaars op de feestelijk gedekte tafel één voor één aan. Elke kandelaar belicht een nieuwe zonde. De duivel die toch aan heel wat banketten heeft aangezeten, blijft verbijsterd staan. Gezien de aard van mijn veroordeling, zegt Ouralphe, wil ik dat u mijn zonden door en door kent... en nodig ik u uit voor het diner. De duivel gniffelt. Wat een tanden! Als u denkt mij zo te kunnen paaien, weet dan dat elk relaas over eventuele wroeging of mogelijke omkoperij vals is en de vrucht van literaire verbeelding. Ouralphe luistert niet naar hem en legt hem vijftien verschillende bestekken voor. De duivel bekijkt ze zonder verpinken. Hij is een man van de wereld en weet meer te hanteren dan de grote vork. En hij heeft vele uren als uitgehongerde hond gesleten. Ziehier mijn chefs d'oeuvre, zegt Ouralphe, naar een traditioneel Siciliaans recept. Le grand océan Drie cirkels omkransen het hart van het gerecht. De eerste bestaat uit in melk gedrenkte en vervolgens gefrituurde kreeften en uit kreeftenstaarten met ham en botertegeltjes en met een coulis van door een linnen doek geperste kreeft. Voorts zijn er nog de levende kreeften, dusdanig gehavend dat ze rood aanlopen alsof ze gekookt zijn. Vermengd met de gekookte exemplaren, zullen ze beginnen te wandelen tot groot jolijt van de gasten. De tweede cirkel opent met een langoest in een ragout van truffels en erwten gedrenkt in visbouillon. De langoest grijpt met haar schaar de staart van een aal op smaak gebracht met amandelsaus en amberolie en op zijn beurt bijt de aal in het achtereind van een grote, in malvezij en ansjovissaus bereide paling. Diezelfde paling laat zijn kop rusten op een gegrilde snoek die hongerig vier forellen achternazit, één met zurkel, één met jeneverbes, één met

316 62 Prunellus en één met spekjes. De laatste forel sluit de cirkel achter de eerste langoest. De derde cirkel is een carrousel in Bayolstijl met driehonderd oesters in koninklijke saus, opgesierd met een gehaktballetje van kikker of schildpaddenlever als parel en evenzoveel hoedslakken en messchelpen. Binnenin de drie cirkels schragen vier octopussen een grote schelp, met zeekreeften in barcellonese saus die in hun scharen een korf schollen aanbieden. In het midden van de schelp Pronkt een grote steur als een triomfantelijke Geboorte van Venus, doorspietst met spekjes en gekookt in schorpioenvisbouillon. Massacre de Saint Julien L'Hospital Twee everzwijnen in sfinxhouding en in Frémietstijl torsen op hun kop een groot dienblad waarop zes met macaroni gevulde speenvarkentjes zich schurken, opgedirkt met kaas, peper, rundermerg en -hersens. Elk speenvarkentje draagt een hoed van omelet waarop hazen op zijn Moors op groene citroenschors rusten. Deze hebben op hun beurt twijgjes tussen hun tanden waarop kwartels à la bolognaise, duiven in een nestje, fazanten met pistachecrème, patrijzen met kikkererwtencoulis, ortelaanse houtsnippen en geglaceerde tortelduiven met sinaasappel gespietst zijn. Twaalfdesertenberg De berg is als volgt opgebouwd: Aan de voet: gemoskadeerde perenbeignets, Turkse taart cannelloni met ricottavulling. Eerste laag: mousse van zoete rijst, eieren met kastanjesaus, taart met amandelvulling. Tweede laag: aardbeientaart, millefeuille, roomvla met koffiesmaak. Derde laag: witte sukademousse, een mengeling van diverse roompuddingen. Op de top: een grote toren soezen met viooltjes à la Ascalaphe. De tuin van Salomé Een standbeeld van een pirouetterende femme fatale houdt een hoorn des overvloeds omhoog met meloenen, papaja's, vruchten van de guajak en de araucaria, cavaillons en perziken. Aan haar hals een diadeem met morellen aan haar middel een krans van Portugese sinaasappels, op haar hoofd een kroon ananassen. Aan haar voeten een tapijt van druiven en kokosnoten. Onder aan de sokkel wentelen veertig onthoofde Johanneskoppen zich in de banketbakkersroom, ieder een kleurvariante van fruitgelatine uitbloedend. Buitengewoon, zegt de duivel. Vindt u? Gewoon buitengewoon.

317 Jazeker, geeft Ouralphe toe, niet slecht voor overzeeërs die hier een heel jaar over zullen

318 63 moeten praten. Maar u zal ik iets speciaals laten proeven. De duivel klapt in de handen, zijn klauwen kletteren als vorken. Waarmee beginnen we? Ouralphe biedt hem een dikke, donkere bouillon aan waarin een crouton dobbert. Madagaskische schildpaddensoep à la manière de Ouralphe. De lepel van de duivel glinstert in het kaarslicht. Overheerlijk! Vindt u? Absoluut overheerlijk. Maar het eerste gerecht is al een veroordeling. U Pronkt met het lijk van een arme schildpad, misschien wel de moeder of de weduwe van een voor dezelfde bouillon gestorven schildpad. U leeft van uw misdaden. Ik voel me niet wreder dan de natuur, antwoordt Ouralphe. Kent u de levensloop van een Madagaskische schildpad? Ze leeft honderd jaar en om de tien jaar legt ze eieren. Om ze uit te broeden steekt ze de oceaan over tot het eiland Malchancha. Daar eten de meeuwen de eieren op, worden ze door de bewoners gestolen of rotten ze weg door de regen. Alle schildpadjes in spe komen om, misschien één op duizend ontkomt aan dit lot. En de arme moederschildpad steekt de oceaan weer over, rouwend om haar verloren kleintjes, en za gaat de natuur zijn gang tot de dood de schildpad in haar eigen beenderkist komt verrassen. Bent u aan het huilen? O nee... het is de pikante soep. Denkt u dat Beëlzebub om een klein schildpadje moet huilen? Nee en hij niet alleen, evenmin de Heer God, Eerste Chef van de kosmos. Weet u, ik heb een ideetje voor het Laatste Oordeel. Wanneer de grote engel met het zwaard en de rechterstoga zal donderen: Ouralphe, de Heer heeft je wat te zeggen, zal ik hem antwoorden: nee, ik heb Hem iets te zeggen! Ik, Gaspard Benedict Ouralphe zal aan uw Werkgever vragen waar Hij heel die tijd gezeten heeft, gedurende al die jaren van zinloze pest en aardbevingen, terwijl wij goed- of kwaadschiks de kar moesten voortduwen. Wie eet moet ook de rekening betalen, dat is waar, maar een slechte kok moet ontslagen worden. Hij daarentegen zit daarboven maar te oordelen, waar Hij zich al duizendachthonderd jaar wreekt omdat Hij niet op een sofa is gestorven. De duivel verslikt zich in zijn soep met croutons. Monsieur Ouralphe, u vloekt op ongehoorde wijze! Meent u dat? U verergert uw situatie! Ik zeg alleen de waarheid. Wij chefs zijn altijd oprecht. En weet u wat er u te wachten staat? Nee. Kwartels! Kwartels in het zwart: ontbeend en opgevuld met merg, parmezaan, eierdooier en room en vervolgens gedoopt in een saus met zwarte truffel. Ouralphe rijgt zeven gestoofde kwarteltjes aan een spies en legt ze op het vuur. Blaast in de vlam en zegt weemoedig: Deze ochtend zullen hier Frankrijks meest verdorven handelaars over de vloer komen,

319 64 slavenhandelaars, lui die volkeren uithongeren, plantagerovers. Bijna allen fervente katholieken; en waarom hebben ze zo gehandeld? Voor de Vooruitgang van de Beschaving en voor de grotere Glorie van God! Ik ken dat soort. Welke wijn raadt u aan bij de kwartels? Een Moncet-Deprenelle van De dood van Theophile Gautier. Een klant van u? Spert u uw mond maar open. Dank u, u heeft de kwestie goed begrepen. De Eerste Chef, zoals u Hem noemt, heeft al enige tijd de gewoonte om mij te sturen... Altijd? Niet altijd. Af en toe daalt Hij in hoosteigen persoon af om enkele seksofobe heiligen en herderinnetjes op te pikken die Hij nodig heeft om Zijn hemel te bevolken. U moest eens weten hoe leeg het daarboven is, als u het zou zien... een grote, verlaten herberg in het laagseizoen. Geeft dat u een idee? Als in koor knikken de kwartels op de draaispies instemmend door hun kopje te laten vallen. Hij weet dat er niemand protesteert als ik mij presenteer. Jullie hebben allemaal een rekening te vereffenen. En u komt ze innen... vertelt u mij eens hoe is de hel? Hoe stelt u die zich voor? Om te beginnen verdient volgens mij geen enkele mens de hel. Hoe dan ook ik stel ze me min of meer voor als een plek waar zowat elke dag een banket voor overzeeërs wordt gehouden die parmezaan op de zeebarbelen en sigarenas op de sorbets strooien... Zo is het min of meer, zegt de duivel en opent zijn mond als een mus zijn bekje. Giet u me nog wat wijn in? Ouralphe neemt de geroosterde kwarteltjes en dompelt ze één voor één in een pannetje. Ze komen er sissend uit voorzien van een laagje chocolade glazuur. De duivel proeft er ééntje en zegt: Overheerlijk. Vindt u? Absoluut. De duivel klapt in de handen en een kwarteltje komt opnieuw tot leven, schudt de mousse van zich af en begint door de kamer te fladderen. Ouralphe applaudisseert. Bravo! Entre artistes..., schertst de duivel. U zet het juist heer duivel. Artiesten onderling. En u net u beschuldigt mij van hoogmoed! Maar bestaat er kunst zonder excessen? Is datgene wat we maat noemen niet de luie pantoffel die we na een lange visioenenreis aantrekken? Bestaat er een taal zonder metafoor, een gerecht zonder specerijen, een duivel zonder tanden?

320 65 Kalmpjes aan, kalmpjes aan... kunst is ook eenvoud. De eenvoud is de gekunsteldheid van de eeuw zegt Ouralphe. En nu mijn homard à la Mérimée: Corsicaanse zeekreeft, zo fier als Colomba zelf, levend gekookt en vervolgens op smaak gebracht in eigen nat: kuit en kookvocht en zweetparels. De zee vloeit binnen en buiten haar. Perfectie die haar gelijke niet kent. Overheerlijk, zegt de duivel. Meent u dat? Absoluut overheerlijk. Goed, gelooft u dat iemand dit dezer dagen nog kan appreciëren? Dat de overzeeërs het onderscheid kunnen maken tussen een kreeft en een langoest, tussen een mannetje en een wijfje, tussen regius en vulgaris? Nee! Hun profeet is Versier. Ai, knarst de duivel, werpt een restant van een kreeftenschaar naar beneden en verzoekt om een slok Vermentino - ziehier de afgunst. Ja, Versier! Die ex-beenhouwer. De cuisine nababe zoals ze zo graag zeggen. Het is zijn schuld dat ik baldakijnen aan pens, orgieën aan smaken en groepsseks zonder erotiek moet opdienen. Kwaliteit telt niet meer mee wat telt is overdaad. Grand bazar zonder brood! Het Westen vreet zich te pletter op het terras waaronder de rest van de wereld op de kliekjes wacht. De honger van de anderen is de beste saus voor een maaltijd. Dat is een zin van Versier, letterlijk. Een keuken voor de zakkenvullers. De duivel lacht en ledigt de fles wijn die intussen brûlé is geworden. Hij ontkurkt een andere met de nagel van zijn pink. Gaat u maar eens aanzitten voor een diner bij Versier, zegt Ouralphe die kwaad wordt en even rood aanloopt als de langoest. Moerassen mayonaise om de smaken te maskeren. Speenvarkentjes als cherubijn verkleed. Egyptische goden met een kalfskop. Kanonnen die opgevulde eenden afvuren. Met fazantenfoetussen en kastanje-uitzaaiingen gefarceerde everzwijnen. Pasteien met het wapenschild en de initialen van de disgenoot. Driekleurige asperges. Apenhersenen, flamingokuikentjes. Gruwel en nog eens gruwel. Eindeloze gruwel! De rijken van deze en vroegere tijden houden van dat soort zaken, zegt de duivel ronddraaiend met zijn vork, en de poorten van de hel zijn breed genoeg voor elke buik. Wat volgt er nu? Een oase aan vruchten, zegt Ouralphe, in afwachting van de afsluiter. Ananas in gelatine imperiale met Awankatatabloemen en kokossaus met gekonfijte passievruchten. Exotisch, zegt de duivel en hapt toe. Exotisch jawel, maar kalm aan! Iets hoeft maar van de Antillen of van Guadeloupe te komen en iedereen staat erop te kwijlen. En wat vindt u van Pétique? Die mislukte goudsmid, bromt Ouralphe, hij en zijn nouvelle cuisine. Detail voor het kleine. Porties voor een dwergnonnenklooster.

321 66 Kortom, u houdt er niet van. Ik verafschuw ze. Dié is pas verzopen in het estheticisme. Die grafgerechten van hem. Een morsdode haring met twee komkommers als likbidders. Risotti met aardbeienhemorragie. Resumé van eend, synecdoche van kip, de logos van de maïskorrel. En dan die combinaties, bitter en melig, zuur en zout. Die onbeduidende uitjes verheven tot Woord! Ga zitten! Laat deze kelk aan mij voorbijgaan. Kom op, proeft u deze granaatappel eens. Overheerlijk. Vindt u? Absoluut overheerlijk. Goed. Ziet u dat gaatje hier bovenaan? Voor de injectie van de honing. Vijf druppels. Zo wordt alles wat te rins is, gedrenkt in zoetigheid. Verrast? En uw schildpaddensoep... Ja.? Dat was geen schildpad. Het was spek en kool uit de Auvergne... nog meer verrast? De kwartels waren kwartels en de langoest was langoest, maar de sauzen heb ik zelf gecreëerd. En dit dessert is een recept dat ik bij Balzac heb geleend en het is maar één manier van de duizend helse manieren waarop ik u zou kunnen verbazen... en dat zonder rook en bokkenpoten! Ja, goed, maar..., zegt de duivel wankelend bij de twintigste beker rode wijn. Proeft u deze citroensorbet maar eens. Misschien beseft u dan dat mijn keuken puur cultuur is. De grote koks van weleer, de smaak van de Franse bodem, zijn dichters en hun dromen. Mijn kwartels houden niet op met te vliegen en mijn forellen houden niet op met te zwemmen. Alles blijft in leven want bij het creëren sterft er niets, in tegenstelling tot rijkdom en onverschilligheid die alles uitdoven, godallemachtig! Nu laat ook een half bezopen Ouralphe zich op een stoel zakken. Ik zou willen zeggen dat... brabbelt de duivel. Proeft u enkele notenbiscuits van de Paters van Saint-Verres met ganzeneiervla geparfumeerd met Armagnac. En weet dat in die Grand Océan en in die fruitlusthof van Salomé maar een tiende van mijn kunst geopenbaard wordt. Maar mocht u op een willekeurige dag in mijn keuken komen, u zou wat meemaken! U zou de zeebarbelen van Manet zien oplichten in een golf van mediterrane tomaat. U zou mijn in gelatine gebalsemde oesters de eeuwigheid zien trotseren zoals in een aquarium van Laforgue. En mijn Vlaamse salades en de appels van Cézanne. En ik kan naturalistische vissen à la Bonvin bereiden maar ook surrealistische roggen of opgelegde haring en een elektrische kabeljauw en een trompe-l'oeil van walvis. Begrijpt u? U bent dronken, zegt de duivel zwetend alsof hij thuis was, wat legt u nu op mijn bord? Gegrilde truffels met citroenen en fijne boontjes met kruiden en ansjovis. Ja, ik heb in dit alles geloofd, zegt Ouralphe terwijl hij rechtop aan tafel gaat staan en hiervoor word ik nu veroordeeld. Ik besef het: het is niet mijn kunst die schandalig is, maar mijn leven zelf. Niet de werken maar alleen de levens van de artiesten zullen van nu af aan schandalig kunnen zijn. Laat u de truffels niet op uw mantel vallen! Drinkt u toch!

322 67 Overheerlijk, zegt de duivel zwakjes mummelend, weggespoeld door een gulp porto. De knoop knalt van zijn jaspand, klinkt als een schot op een veldslang. En nu komt u mij ophalen... Versier en Pétique choqueren u niet... u wilt mij omdat ik niet mij hypocriet ben... omdat ik nog ideeën serveer in plaats van apekool. Hoort u mij? Proeft u dit eens! Pistachemousse. Anijssorbet. Gestoofde appels met witte rum. Niks mousse noch sorbet noch appels. De duivel had inmiddels zijn hoofd voorover gebogen. Zijn staart zwaaide obsceen uit zijn broekspijp. Kort daarop begon hij te snurken. En niet zomaar een beetje snurken. Het leek alsof de aarde zou openbarsten toen hij zijn adem inhield en zo de oceaan naar binnen zoog en vervolgens weer uitspuwde. Heel het restaurant stond te schudden. De varkenskopjes vielen tuimelend naar beneden, het fruit rolde alle kanten op, de gelatine trilde en zakte in als een lawine. En toen de duivel weer uitademde stootte hij een gloeiend hete en naar look en verdorven zielen stinkende walm uit zodat alles wat op zijn pad lag verschroeide. En hij legde de helft van het Vlaamse tafellaken, de gordijnen en het tapijt in de as. Hij sliep tot twaalf uur, steeds met hetzelfde aanhoudende kabaal als van een locomotief. Toen hij wakker werd zag hij Ouralphe fluitend eierdooiers kloppen. Ik heb geslapen, jammerde de duivel klaaglijk. Gelooft u dat? Absoluut en met graagte. Hoe laat is het? Volle middag, twaalf uur stipt. We zijn al te laat, kom, we gaan... U weet dat ik niet zal komen, zei Ouralphe glimlachend. De duivel verschoof zijn staart in zijn broek en kermde. Ik ben lid geweest van de Licanthropes, een duivelse sekte die elke vrijdagnacht op Père Lachaise samenkomt aan het graf van Delacroix, zegt Ouralphe. Ik ken de regel: Slaagt men erin de duivel tot de slaap te verleiden, Tien volle jaren mag men zich daarna verblijden. U heeft gelijk, duivels individu, sist de duivel die zich met moeite overeind hijst. U heeft me verleid, betoverd, volgepropt met proteïnes en suikers. Over tien jaar ziet u me terug. Ben ik de duivel te slim af geweest? juicht Ouralphe. Misschien, grinnikt deze, of heeft de duivel zich een gratis maal verzekerd in het beste restaurant van Frankrijk? Mijn uur was dus nog niet geslagen? Let maar op, zegt de duivel, een grote klok slaat om het uur. Kort daarop zetten de eerste weldoorvoede overzeeërs hun voet op de drempel van de Bon-Bon.

323 68 Tussen hun benen door glipte een zwarte hond. Toen ze plaats namen merkte één van hen de hond op die zich boven aan de trap stil hield en hen met vreemde blik opnam. Vraatzuchtig, zou men gezegd hebben. Ouralphe trad binnen. Hij droeg zijn koksmuts als een kroon. Aan zijn zijde stond de trouwe Ascalaphe, de kurkentrekker in aanslag. Achter hen een peloton van twintig onberispelijke kelners. Heren, zei Ouralphe naar zijn uurwerk kijkend, over tien minuten dienen we het aperitief op. Wie er is, is er, wie er niet is kan naar de duivel lopen.

324 69 Mark van Tongele Here jee! Doodjammerjankje. Je laat je schouders zo hangen, daar zul je geen zij bij spinnen. Mag ik je vaderlijk verzoeken dat geblaas voortaan te laten. Trek niet zo'n martelaarsgezicht. Verfrommel toch niet zo de tijd die je krijgt. De terrine tuttifrutti: behartenswaardig dagwerk! Vort! Trommel een lichtvaardige mars op de aanschuiftafel van de verte. Klinkklank. Zeilplank. Wijnrank. Als je maar even de moeite doet om te reiken. Geen sodemieter. Stoot liever tegen de zonnewieg, dan houdt je pop op met knarsen. Een ommezientje geduld, mijn dochter, en je zult spinazie eten.

325 70 Han van der Vegt het schemert in de bulk van het voorgeslacht de schil rimpelt om zijn pit een nieuwe smaak ontwaakt op de lippen van de vader over de lange planken spilt de beker zure melk of wijn wat houdt de hand vast dat de hand verliest? de vader lijkt zijn lippen af en spuugt in het zand de buik toont trots de tekens voor vergeten vaders tekens van verdwenen dieren verdorde bomen, bliksemschichten tekens in verkleurde inkt wie dekt de tafel voor een nieuwe smaak? een volle beker staat te wachten op de rand het lepelt door de buik van het voorgeslacht lepelt en roert honing en bier wat heeft de mond gedronken dat de mond niet proeft?

326 71 een nieuwe boom ontwaakt uit het zand onder de lage balken droogt de schedel van de vader het voorgeslacht, vergaderd rond de tafel staart voor zich uit en wacht olie en hysop en oud brood de pit valt schoon en glanzend uit zijn schil en aan de boom een enkele bloem de hand krabt achteloos over de buik het litteken van een vergeten wond het meisje met de bloem in haar haar het meisje met de bloem tussen haar borsten wijn en melk de beker ligt in stukken op de vloer de pit trekt zijn schil glad om zijn vlees wat houdt de buik gevangen dat de buik niet kent? de inkt loopt uit onder de huid spelt nieuwe tekens waar geen tekens nodig zijn ik ben het kind van een man en een bloem ik ben het kind van een smaak zonder moeder ik ben niet voor vandaag maar voor morgen ik ben niet voor jullie, ik ben voor de stad

327 72 Rozalie Hirs (bootje) Hoede van papier, kom gauw, tot een bootje vouw ik jou, dan drink me op, zoetemelk met room, dan trouw ik met jou.

328 73 (anatomie) Je wenkbrauw van goud is boog boven een oog als een groene zee koud je haar lokt in vuur en je wang van rode aarde uit de diepte het brood welt in huid en in melk en doopt op je tong en vertelt hoe je loopt voor de duur van mijn oog - dan eet ik van je, drink ik van je, dan adem ik je adem in en zink ik met de zee die me ziet verder weg, dichtbij - dichtbij, verder weg want ik ben er niet.

329 74 (draak) Als ik bijvoorbeeld een oog als coca cola naar je toe laat stromen, drink je me met volle teugen. Ben ik gewoon een beekje, dan kijk je een beetje - naar de bron. Dan spuw ik vuur, de draak, en eet je.

330 75 (kennis) Ik drink de appel uit haar bitterste schil zo groen als gras - eens was er gras zo rood als je mond een mond me past is groot en vond ik een harde schil van graan van vlees, dan gaan we verziend naar het oog, de aar zo klein en rond toen de hemel aan ons zijn gang voorloog in de vlucht van sterren zonde van de mond en de aarde, haar naaldwoud - hemelkoud kijkt het verdwijnpunt in het beeld uit met lijnen, daar wij voelen ongezien.

331 76 (tong) Ligt en handelt - een - tong in ons - geboorte gegeven - levend - ontmanteld in de omarming - trilt taal - een - huivering in ons en schudt zich uit ons - tot bot - haar - huid - en bluft - eindige - smaak - en maakt - misschien - waar tot een verhaal - aanwezig - tot die - me - nooit bijblijvende bestemming - is misschien juist - daar in omloop geraakt - een - mens en jij - jij toch - tot nu - en hier?

332 77 Tsead Bruinja een man buigt zich over een bord met soep hij blaast zacht over de lepel met water alsof het een vriend is een man in een te kleine boot ver van de kust de ober vraat of alles naar wens is hoe het met de vriend gaat en vertrekt en een man is weer alleen met zijn soep

333 78 EINDE SMAAK: ETEN & DRINKEN

334 79 Lucas Hüsgen Ode met beltegoed De humanistische dichtkunst, horizontale vliegtuigpirouette van de totaliteit, gelijkt (Shanksville zichzelf) malle moer in hun wervelweging. Wereld, met zijn apenkontjes, boterhammen, happen uit de stilte, bombardement, waardig afscheid van het producerscollectief, komt, als roofvogelen der politieserieën, mooier, de welgevallige, emotioneler, gebruikelijker de intense, tot diep in zijn stand. De spiegels, de meerderen alsmede de microbes die zich thuis voelen bij vegeteren, slikken de door de geünificeerden onzer leveren voorgeschreven literflessen olijfolie binnen, elke ochtend opnieuw, sinds een groteske wijsgeer, evenwichtig monument voor vandaal en spectrale verscheping (zoals wijzelf, elke heldere ochtend opnieuw, afwachten of poging tot transcommunicatie deez'maal slagen moge via videoloop en spoel), speelgoed, mensheid en dat, geheten: lingerie van het goddelijk vertier, en zulks, geheten: pornoster van het goddelijk verlangen, en dat dat dan ook maar hete betaalsite der goddelijke wellust aller plantennevelen,

335 80 (Niks, geen woord over planeten hier!) heeft uitgedeeld aan moraliteit der anderen die in vluchtelingenkampen stemmen der piloten afpassen bij het onderbroken applaus op de ritmetafelen en luisterzieke gehoorzangen weten dagelijks dat uitwijzing in het nationaal goedgekeurd landerijtjesgebied met economische vertrouwelingen van het afgeschaft verweer, waarbij men elkander op tijd en stond van elkanders daadkracht bericht, stante pede komt dienaar in zijn allesheid compleet: hij en zij die (met de leuke jobs) heel zelden verwarrende berichten vermogen te archiveren en ze om godzalige reden (zie boven) retourneren aan beledigbare kleinmens en deze, in overdadigheid lang reeds in orde wezende, omdat treinen die niet langer voor hem behoeven te rijden (behoeven?), voor uitgewezenen, gelijk eens, evenmin nog langer voor varkenen en poelbeesten en runderen, vooraf aan beltegoed niet anders zijn op te waarderen dan middels het gezicht voor videobestanden, die, wat je maar wil, ieders vermogen onwelkom, dat wil ook daarom zeggen dat richtingen van het gelijkgeschakelde beeld zich verheugen in vreugde van gelijkschakelingen in pijniging van het mieren en neuken in zompige toekomst van de aangevette drekdominee, ietwat ziek voor eeuwig in het Purmerse: doch voeten, de zijne,

336 81 staan nimmer daarbij stil. Hiephiep, humanisme zij wonder boven wonder wonder en keert wonder omdat het mensheid (toch nog ooit) heeft bezonnen, heeft bezonnen, zodra het, nee wacht, wacht, de mensheid... eindelijk uit zichzelf... heeft afgeschaft, vreugde heeft hersteld, lijkt op balbehandelingen van misdadigeren die hunne tegenstem beproeven, edoch zoals de spits die in zijn ijle hemelen digitale fotografen opmerkt toch volop wil zeker zijn dat hij er was, tenzij, fotografen in waardig elektronisch humanisme, clubliefde hen te verkwanselen ten voorbeelde aan, in overeenstemminge met kampeerkunsten ener maatschappij en dan mogen de sterren twinkelen zonder connectieën met, gebenedijd?, hemelendom. Foto maken van jezelf, heren: Sterrendom. Vertraging treedt op, heren: Sterrendom. Huig van mens, heren: Sterrendom, biedt ene spectrale verdwijning, heren, heren, Sterrendom?, gelijk de vertrouweling, heren Sterrendom, aanwezig bij het beeldscherm, ene hernia van het Sterrendom als beeldscherm, de heren Sterrendom van een menselijkheid verwacht, waar de koppen zijn ingeslagen, uw brandbaarheidsdatum zelden overschrijden en uw hersenen nimmer beteugelen

337 82 dan aan een bestemming, dank aan de gezagvoerder, dan: aan de bewindvoerders die (net niet op tijd, net niet op tijd met dat vliegtuig, en nog zo een, nog zo een... Dat gesukkel die stralend blauwe Amerikaanse morgen). Is alles lang reeds: wij hebben het kundig afgeschaft omwille van bestaan en functioneren bij gratie van willen in het niet bestaande, romantiek van het, geciseleerde?, geldcircuit, lichaam doet positie eer aan in (de laatste wendingen, boven in de pirouette): nee, nee. Wellicht als onprettige inbreuk, doch vermoedelijk als enig juiste aanpak in de bestrijding der criminaliteit: het niet bestaande onverwijld afschaffen, zal (in zichzelf) waarde van het loutere meenemen ter overweging in waarde van het niet bestaande wel twee (meer) voudig doen toenemen: vreugde omwerve (-weve) ons verleden, uwe! Dit, aldus, waarde afwezigen, dreutelt in oplossing vanuit optiek die wij in weerwil van Mu-doorfloten actietumulten te vergeten wisten. Met recht wisten wij te vergeten dat sommige woorden zich niet zomaar

338 83 JAWEL JAWEL laten overplanten, dan naar zichzelven (Nee, niet dan. Wel.): Ebbe en vloed, zij wachten. Wachten zij op Mister Makreel. Zo wacht Mister Makreel op net: Mister Makreel wacht ook nog maar net. Net wacht: Juffrouw Zender. Net wat Juffrouw Zender ervan verwacht, in mediale afschaffing van het bestaande in de zending. Wees langzaam. Weest de vertrouweling waardigen. Ik ben een onwegigheid, zegge de Onwegigheid, en dat is dom. Zelden het machteloze protest ervaren dan tegen stilstand van de zelfheid. Koe heeft zich open gebeten, dat moest ook wel. Sindsdien, zo vernam ik, lopen de zelfmoordacties van het aanwezige (rabiaat) in honderden miljoenen. Wees betrouwbaar in de hypercapsule voor uw burgerenlab: zal men nergens niemand wensen dan humanisme uws uitwegs, (Vliegticket daarbij niet vergeten: wees dapper genoeg om te bellen, en op tijd. In uw overblijven: u bestaat er heus nog bij, u bestaat er goed, maar nu moet het terneder, werkelijk, het ding, we danken u: u bewees uw aanwezigheden,) en: te nauwer nood.

339 84 Ode der aanminnige vlakten Steeds weer deden de vier reizigers de ogen open, en naar de duizend weiden bleven zij kijken. Jullie konden de aanblik dezer duizend weiden moeilijk verkroppen, hadden wel wat beters te doen dan eigen vermogens te verorberen. Stonden te snuiven, de zomerzon, zo wisten jullie, had afgerekend met misbaar. Toeristen hadden de handen der werelden vastgelegd. Daaraan gevolg gegeven, zo dient dat te wezen, wilden de verantwoordelijke bestuurderen der stad de spijkers vrijheid van enige vorm der per verdrag vastgelegde vrijheden verlenen. Naar mening der buurtraden was er inmiddels wel meer te doen dan van poel tot poel met lachend aangezicht te trippelen, bijdehand gevolg. Er was inderdaad wat meer te doen dan voeten reinigen, gevolg. Meer doen dan afval likken uit containers in het steegje, gevolg geven. Naastenbij: geef hier, sprak zij, nachtelijk, reactie op, gevolg geven.

340 85 Antwoord dat zij publiekelijk verspreidde luidde (samengevat) dat de champignon die haar voorvaderen hadden gekweekt, gevolg, (zij vergiste zich, wij gaven geen kik, snikten niet, desalniettemin: waren anjelieren, stokrozen, verhandelbare ontspruitingen, geurtje, kleurtje plus buiging voor wind, gevolg)... het spijt mij, zij blijft onverbiddelijk zei zij. Men moet zich heen durven zetten over..., zeggen ze in de weiden, als reizigers strootjes trekken en regenwolken manen de capuchon op te steken. Honderdmannen, verluidt, koesterden zich na verloren veldslag in geur van moerassen en de aanminnige glimlachjes van de meisjes in het berenvel. Toch is er nog een derde wonder geschied, als het al niet plaats greep met de opkomst van het vliegmasjien. Pipelepoi: het had de vleugelen van een ooievaar, de mythologische constructie van een rietdoorwader, schroeven die nodig zijn bij het vastzetten van de keukenkast. Had al met al het alles verhelderende antwoord paraat op de blikken en het gluren

341 86 en het aan komen wandelen door de velden, terwijl regenwolken zich vervelen bij de aanblik van reizigers en een saaie capuchon, ook al zijn het er bijwijlen wel minder nog dan vier. Denk plots, gevolg geven, (vanuit de jou aangeboren onverbiddelijke onrust) aan herfstige vlakten na het paarsgrijze gebergte - want in de herfstige vlakten na het paarsgrijze gebergte ontspruiten trager dan de afgeremde secondes (Webster (Ben) bromt, streelt, kleedt zich onophoudelijk te langzaam uit) welvende kassen, niks daarvan: rondlopende spalieren van staal (zeker niet van lucht). Over rondlopende spalieren van staal spannen vrouwen in poffende bebloemde broeken zwarte lappen, kijken eropuit in de vroege morgen, zeggen, gevolg geven: geen lappen, het is landbouwzeil, mijnheer. Toch kunnen ook zij niet ontkennen wat ik nu kom bevestigen: herfstige vlakten staan vol met spalieren en herfstige vlakten rond spalieren waar zij mee vol staan worden grijs van het bruin dat eens groen was, dit bruin, sprankelde in de zomer, dit groen dat bruin was, als groen dat bruin wordt waterig leven verdeelt, gevolg gevend als rijst.

342 87 Wat is er in het bovenstaande aanminnig, waarom wordt het woord van liefdevolle daadkracht, aanminnig, zelden ergens anders dan in dezen (flauwekul) vernomen? Jullie moeten daar alles van weten, lievelingen, jullie hebben voeten en jullie hebben handen, gevolg geven. Jullie hebben momenten, gevolg geven, gevolg, waar jullie van vertellen komen, gevolg. Ik wil, gevolg gevenden, de mooie capuchon, wil hem dragen temidden van duizend weiden, gevolg geven onder gevenden -

343 88 Mark Boog Adem Ik rek het op, het niets, en het blijkt ruimte te bieden. We spreken niet graag van oneindigheid, maar zwijgen is als slechte adem - praten dan maar over weinig, lente, regen, wat te eten, wat te weten en het onbelang van allerhande, dat ik zo subtiel ontken dat ik het niet weet. Maar jij wel, want je zegt het. Ik ontken. Een uur vergaat aan wrijving.

344 89 Deur Op zoek naar de vraag waarop het antwoord bekend lijkt, op zoek naar verklaring doet soms een deur zich dicht die niet open was, althans ongezien, en ik klop aan - zonder hoop, want gedane zaken. Ik wist het niet! Ik wist het niet! Het klinkt aan beide kanten; het blijft ongehoord. De klinken zijn een maar twee: een rekenkundig probleem.

345 90 Grind Verzwijg me. Laat me in de luwte vrijwel onopgemerkt, laat me vergeten zijn. De zon gaat onder; onder de bleke hemel huilen de honden, om de dag, om de nacht, om het te bewaken erf, om de hekken rond het te bewaken erf. Niet dat de maan half, dat de verlatenheid heel is - bijna heel, want het kan niet -, niet dat triest de wegen liggen, leeg of juist bereden, niet dat nu bladstil, dat haarscherp afgetekend elk detail, dat weg de hitte, weg de wind, dat alles aangenaam en alles goed is, nee, niet dat, maar dat de stenen grind zijn: grind, en dat er geen verschiet is.

346 91 Leg het hoofd neer op schouder of kussen Leg het hoofd neer op schouder of kussen, rust. Sluit vermoeid de ogen, en de storm gaat liggen, de tot dan onopgemerkte, kolkende. De spieren strak, handen verkrampt als klauwen: afweer. De omzichtigen erven de wereld, de lafaards, de gravers, die in de hoek, tegen de muur. Maar dat rondom niets raast betekent niets. De schouder en het kussen, warm of koud, of hard of zacht, veelzijdigheid van handen, pijngrens.

347 92 Frans-Willem Korsten Jattende patriarchen aan het eind van hun Latijn Ik lees over soevereiniteit (een lezen waardoorheen als een basso continuo Carl Schmitts Soeverein is hij die over de uitzonderingstoestand beschikt dendert), als iemand me van beneden roept. Ik ben om 6.00 uur opgestaan, heb een hoofdstuk uit Gilles Deleuze en Félix Guattari's Duizenden niveaus in het Engels herlezen (en zal het vermoedelijk nog wel enige malen moeten herlezen). Het is inmiddels 8.15 uur, ik ben lekker bezig - tot, zoals gezegd, iemand me stoort. Alexander begint met nieuwe scheenbeschermers aan een week selectietrainingen (Kampong, hockey) en hij krijgt ze niet goed aan. Of ik even wil helpen. Waarom los jij dit niet op, brom ik tegen de verantwoordelijke ouder, die ik anders ook wel kwalificeer als geliefde, partner, moeder van onze kinderen, medekostwinner. Is het zo moeilijk even die krengen aan Lex zijn benen te schuiven? Ik heb ze niet aangeschaft afgelopen zaterdag - en nog wel vlak voor een week training, antwoordt zij in alle rust. En ze zijn volgens mij te groot... Te groot? Belachelijk. Het is waar: ik vond dat Alexander nieuwe scheenbeschermers nodig had (het spel gaat alleen maar harder) en ik ben ze samen met hem gaan kopen. Ze zijn groter dan de vorige, dat is ook waar. Dat is nog niet te groot - gewoon even wennen. Alexander (tien jaar) zit met een gezicht van natte kranten op zijn verhoogde bed. Hij doet voor hoe hij zijn scheenbeschermers aantrekt. Ik krijg er weke knieën van. Je zit alleen maar aan je sok te trekken, man, zeg ik. Je moet eerst de voet van de sok goed aan je voet doen, daarom heeft je sok van onder de vorm van een voet en niet een gebreide zak. Dan moet je vervolgens de sok niet optrekken in een ruk, maar met een slag - links, rechts, met ruimte - alsof het een dans is, of een slalom. Hij zegt: Hm, en kijkt me aan met een blik die zegt: sla-kom. Hij is hoogst ontevreden met scheenbeschermers waarop hij afgelopen zaterdag nog stinkend trots was. Ik doe het voor, een sok aan de voet, dan omhoog - links, rechts, sla, lom - en constateer: die zit mooi. Ik doe hem weer omlaag. Nu jij, zeg ik. Papa, kom óp, ik moet gaan. Alexander heft zijn handen aan weerskanten van zijn lichaam als schelpen die smeken om water. Het zal vandaag 32 graden Celsius worden (maandag 9 augustus 2004) en het is nu al benauwd. Hij is zenuwachtig want hij wil geselecteerd worden. De training begint stipt om 9.oo uur onder leiding van de strenge Naud Naeff. Alexander moet er nog heen fietsen en heeft haast, inderdaad. Goed, zeg ik, maar morgen doe je het zelf, dus kijken en onthouden hoe het moet. Ik buig de scheenbeschermer eerst goed krom, doe de voet van de sok om de voet en slalom de sok verder om zijn scheenbeschermer. Beter? Veel beter. Alex heeft al weer een gezicht van bloemen. Ik doe beschermer nummer 2. Hij springt van zijn bed en slaat zijn handen samen van tevredenheid. Ik loop een trap verder naar beneden, kan nu

348 93 net zo goed koffie gaan zetten. Terwijl ik de melk warm maak en opklop, zie ik hoe Alexander op de bank zijn schoenen aandoet, wegloopt, terugkomt met zijn hockeytas om de schouder. Heb je je drinken bij je, Lex? vraagt mijn lief. Hij knikt. We kussen hem uit. Terug naar soevereiniteit - geen koffie morsen op de trap - Thomas Hobbes lezen, feministische kritiek op Deleuze en Guattari. Tijdens de leespauze vraag ik mezelf af: waarom is vrijheid als relevant theoretisch concept koud in de intellectuele discussie van het moment terwijl soevereiniteit heet is? Over vrijheid is in het verleden het nodige gezegd en getheoretiseerd, maar dat is nog geen reden voor de totale stilte van de laatste decennia. Is de kwestie opgelost: wat vrijheid is en wat niet? Zijn we vrij, uiteindelijk dan toch? Of accepteren we dat we goeddeels onvrij zijn? Vinden we het prettig in dit consumentenpretpark en negeren we het hek dat er omheen staat omdat het er nu eenmaal bij hoort? Trouwens, waarom wordt soevereiniteit inherent gekoppeld aan macht? En waarom aan individualiteit, of moet ik zeggen singulariteit? Te veel vragen. Ik moet het opknippen. Maar nu even niet, ik neem een pauze, blader door de bijlage van een NRC van vorige week en stuit op een stuk van filosoof Jos de Mul. Lezen. Soepele onzin die ik zou moeten negeren, maar het is illustratieve onzin. De Mul zegt wat her en der door velen wordt gedacht, gezegd, gewaand. Het gaat me in mijn reactie dan ook niet om Jos de Mul, ik ken de man niet. Laat ik hem Goof noemen. 1 Post-geschiedenis of post van de geschiedenis Goof zegt dat we in een post-historische tijd leven. Wat is er voor nodig om dit te kunnen zeggen: A,B,C, D en E. A. Gebrekkige kennis van de geschiedenis. Goof maakt een contrast tussen de huidige tijd en de middeleeuwen (een periode die het altijd goed doet als projectiescherm voor toverlantaarnliefhebbers). In het heden leven we in een cultuur die zich kenmerkt door het bijeenvegen van disparate elementen. We kennen geen stabiliteit, geen starheid ook, we knutselen en plakken, we multicultu-combineren dat het een lieve lust is. Wat een groot contrast met de middeleeuwen! Dat was de tijd van de stabiliteit, het gesloten wereldbeeld, van het monolithische. Je zou Goof bijna toewensen dat hij naar de middeleeuwen kon worden getoverd als een antireiziger voor de arme Catweazle die wapperend met de armen naar ons toe werd geslingerd. Maar Goof dat toewensen betekent ook: hem een vroege dood toewensen. Zoals gezegd, ik ken Goof niet, en al kende ik hem wél, dood wensen is niet nodig. Grappig is dat Goof - waarschijnlijk in het rijke bezit van twee kinderen, tot op de millimeter verzekerd, elke dag driemaal zijn handen wassend (voor zijn zekere

349 maaltijd) en bij een gekneusd vingerkootje naar het ziekenhuis rennend - een gemiddelde levensduur mag verwachten van 80 jaar waarin de grootste gebeurtenis is dat hij vooral heeft volgehouden. Goof verklaart vanuit zijn postmoderne leunstoel een tijd stabiel waarin een

350 94 mens, laat ik haar Clara noemen, met dertig jaar leven al heel gelukkig mag zijn (van haar zes kinderen zijn er vier gestorven, het begrip verzekering is non-existent, die dood loert in een simpele verkoudheid, wat de pot morgen schaft moet ze maar afwachten, bij een gebroken bot moet ze waarschijnlijk verder met een scheve arm). De middeleeuwen zijn een nogal wijde zak (1000 jaar, verdrink er niet in) met daarbinnen enorme sociaal-culturele verschillen. Los van die verschillen: als er iets kenmerkend is voor de middeleeuwen is het de culturele knip- en plakdrift, de voortdurende instabiliteit, de onrustige, niet aflatende poging culturele diversiteit te beteugelen. Of men nu de tijd neemt van na de volksverhuizingen, de tijd van na Karel de Grote, de tijd van de 12e-eeuwse renaissance, de tijd van de pest (14e eeuw en daarna): middeleeuwers zijn bezig om een pruttelende, door de menging van kleuren soms pijn aan de ogen doende culturele diversiteit tot een eetbaar gerecht te maken. Mochten ze net denken dat ze een eind zijn, dan vaardigen ze de kruistochten uit en krijgen ze een enorme scheut Arabische specerijen toegediend die het gerecht weer op zijn kop gooien. Mochten ze die hebben geïntegreerd, dan staat er wel weer een partij Katharen voor de deur die zegt dat alles anders moet, of ongeveer hetzelfde maar dan toch gevaarlijk anders. Nu goed, maar wij hebben het internet, zegt Goof. Hij vindt het een ongekend nieuw fenomeen waarin de kennis van de wereld is opgeslagen en interactief beweegt. Ik zal de nieuwigheid van het web niet ontkennen, al komt de verenigde nieuwsgierigheid van de wereld vooral neer op gluren naar de webbuurvrouw onder de douche, in bad, in bed, in de wei, met dildo, zonder dildo (ook de ontwikkeling van de videoapparatuur kende als voornaamste impuls de porno-industrie). Maar zo nieuw is het web nu ook weer niet. Het gaat om historisch gezien graduele verschillen, niet om principiële. Ook de middeleeuwers kende het verlangen om de kennis van de wereld te verenigen. Ze deden dat in bibliotheken en in boeken: de eerste encyclopedieën. Voor de gebruikers van die tijd waren die bibliotheken en compendia even grote verzamelvaten, even grote surfgelegenheden als het internet van nu. Er was veel minder porno, dat wel (maar wie heeft er behoefte aan porno als seks geen industrie is, veel meer geïntegreerd is in het dagelijkse leven en wanneer de strijd om het bestaan verveling voorkomt of zoveel energie vraagt dat masturbatie niet een eerste prioriteit heeft?). B. Gebrekkige kennis van de computertechnologie. Goof t nogal eens, zoals bijna alle moderne computergebruikers. En wat hem is overkomen! Op een dag waren al zijn s van datum veranderd, of ze veranderden van datum omdat hij ze nog eens inkeek. Zo kon hij nooit meer achterhalen wanneer hij nu iets verstuurd had. Dus historici kunnen dat zeker niet. De geschiedenis wordt veranderd waar je bij zit! Ach Goof. Je moet gewoon het batterijtje vervangen van de computerklok. En verder is er ook nog zoiets als een ontvanger. Bij de ontvanger staat altijd aangegeven wanneer een bericht verstuurd is. Wanneer iemand een uitdraait, staat dat er zelfs ouderwets zwart op wit. Er kan genoeg gegoocheld

351 95 worden, dat is zeker waar. Goof geeft daar ook voorbeelden van - voorbeelden die dit keer het wat ingewikkelder bewerken van beeldmateriaal betreffen. Je kunt foto's via je computer elke kant op manipuleren: mensen wegknippen, toevoegen, andere hoofden op lichamen, ze vrijmaken van smetten. Kortom, je kunt de geschiedenis instant veranderen. Zie je wel: geen geschiedenis meer van bijlen en schoppen, maar flexibele fictie. Los van het feit dat we eerder zouden moeten spreken van een hyperhistorische tijd als Goof gelijk heeft: ik vrees dat hij in razendsnelle vaart de gewone historische tijd in tuimelt zodra zijn computer wordt meegenomen voor nader onderzoek. Niet voor niets halen rechercheurs de harde schijven weg bij fraudeurs, kinderpornoliefhebbers, malafide accountants en standaardcriminelen. Op de harde schijf is het gros van alle computerhandelingen alsnog achterhaalbaar. Alles wat ons in de post-historie had gekatapulteerd, valt gewoon weer op zijn historische plekje. Goof heeft zich door de computer laten misleiden als was het een rondreizende goochelaar (of de moderne variant daarvan: Tel Sell - afslanken met een pilletje). Bovendien, waar de technologie razend knap is geworden in het manipuleren van beeld en geluid is de technologie even knap in het traceren en achterhalen van manipulatie. C. Het waanidee dat geschiedenis iets is met een begin, midden en een eind. Je kunt alleen maar spreken van een postgeschiedenis als je denkt dat er iets op zijn eind is gelopen. Als er iets op zijn eind is gelopen, is het ook ergens begonnen. Goof heeft zich hier laten inspireren door Hegel-Marx Fukuyama (en waar die drie samen met Goof aan lijden, daar kom ik straks op). Onthutsend dat grote denkers werkelijk hebben gedacht dat de geschiedenis op zeker moment zal eindigen in een ideale staat. Alsof mensen ooit in het morsige Nunspeet zijn begonnen aan een reis naar het schone Santiago di Compostella en wanneer ze daar zijn aangekomen kunnen stoppen met wanderen, omdat het licht over hen schijnt en het manna op hen neerdaalt. Goof moet eens Full House lezen van paleontoloog Stephen Jay Gould (helaas overleden in 2002, al is 61 een mooie leeftijd). Gould verkondigde, verdedigde en onderbouwde de idee dat geschiedenis (biologisch of menselijk) zich deels gradueel ontwikkelt maar deels ook met (conceptuele) sprongen (die niet noodzakelijkerwijs in het verlengde van de voorgaande beweging hoefde te liggen). Hij gaf in Full House tevens een beeld van de geschiedenis dat welhaast onbegrijpelijk is voor mensen die denken in termen van een begin, midden en eind. Voor wie een metafoor wil: de geschiedenis is niet een lijn met een pijlpunt, of een hink-stap-sprong voorwaarts (these-antithesesynthese), maar de bewegende grafiek die u kunt zien op versterkers of cd-spelers - een heen en weer bewegend geheel van golven. Een trilling, niet een pijl. De dinosaurussen stierven niet uit omwille van het feit dat daarna die ingewikkelde mensen (kroon van de schepping) konden komen. De dinosaurussen waren gewoon een van vele, vele manifestaties van de grote uitprobeermachine die aarde/natuur heet. Mensen komen niet ná de dinosaurussen, of, beter: dat ze daarna komen is niet relevant. Ze zijn simpelweg een van de vele pogingen die natuur/aarde voortbrengt:

352 96 een trilling in de machine. Wanneer natuur/aarde anders trilt - door wat voor oorzaak ook - zal al het menselijk pogen, de menselijke geschiedenis rap of traag aan een eind komen. Dat is niet het eind van een ontwikkeling met een begin en een eind, maar het eind van een poging te bestaan. De gedachte dat mensen ooit ergens begonnen zijn en naar een geprogrammeerd eind bewegen is even koddig als de gedachte dat een pissebed die onder mijn deurmat vandaan vertrekt, weet waar de schuur ligt (zeven meter verderop). Nog koddiger is de idee dat de pissebed kan denken: Zo, de schuur met dat enge kippenhok ernaast ben ik voorbij! De kippen tokken teleurgesteld. De pissebed denkt euforisch: post-historie. D. Een beeld van de consument, of meer in het algemeen het menselijke subject, als een manipulerend individu, ofwel een meester. Het is een beeld van de mens dat niet direct uit de lucht komt vallen. Het is een ouderwets humanistisch wereldbeeld dat nog eens extra is aangezet door de industrie, van welke soort ook, die via advertenties de individuele consument wakker kust in de fictie dat hij gaat over het eigen leven, de eigen keuzes, de eigen inrichting: een mobieltje van Philips en niet van Samsung of wel een Samsung maar geen Nokia, of wel Nokia maar niet Robijn. De consument lijkt meester van zijn leven. Hij heeft geld, altijd te weinig, maar toch genoeg om zich door het leven te bewegen zoals de consument denkt dat hij het wil. Dit beeld van het menselijk individu als meester van het leven is gerelateerd aan het laatste punt: E. E. Een onverwerkte christelijke erfenis. Goof hanteert een beeld van de geschiedenis als een competitie tussen voorgangers en nakomers. Dat is een geschiedenis met begin, midden en eind die een specifiek effect heeft. Deze geschiedenis is niet alleen een gevolg van individueel handelende subjecten, maar ook een geschiedenis die het type individu produceert dat kan zeggen: Ik ben anders dan alle andere! Ik ben geen post van de geschiedenis, want ik maak de geschiedenis door mijn voorgangers uit te schakelen of voor achterlijk te verklaren. Er was een Oud Testament, maar dat zijn we voorbij: kijk maar, hier is het Nieuwe! Hamertje tik: Christus - de geschiedenis voor en na, met een singuliere ik in het draaipunt. Nergens noemt Goof overigens religie. Hij is waarschijnlijk modern: een atheïst. Of hij is niet religieus, wie zal het zeggen? Maar zijn hele gedachtegang is een bewijs van een onverwerkte christelijke erfenis. Misschien heeft Goof daar niet genoeg over nagedacht. Alhoewel, het is niet enkel een kwestie van denken. Het gaat om een andere vorm van leven in een ander soort geschiedenis. 2 Christendom: jatter met schuldcomplex

353 Ik heb in de rugzak mijn notitieboek meegenomen om enkele weken later verder aan dit essay te werken. Het is eind augustus. Alexander is geselecteerd (hoera), kan zelf zijn scheenbeschermers én sokken aandoen en fietst op eigen houtje van en naar de velden. Ik geef de slapende Lex, Eliah en Leonardo op vrijdag 27 augustus om 5.15 een kus op het voorhoofd, zoen bij de voordeur mijn lief tot

354 97 ziens, die wel slaperig is maar toch aardig wakker en die me even uitzwaait. De deur slaat dicht en ik loop met de rugzak om richting station. Ik ben op weg naar mijn geboortegrond als tussenstop. We verzamelen ons, broers en zussen (2 zussen en 2 broers gaan wel, 2 broers niet mee), zwagers en schoonzussen. Mijn lief heeft geen vrij gekregen van rector Beetjegodgegeven (Dieuwertje) Bakker: Een schoonmoeder is toch iets anders dan een moeder. We gaan samen met pa een paar dagen naar Engeland want daar staat in een van de lievelingstuinen van ma een bank die na haar dood aan haar is opgedragen (ik kan ook zeggen: waar we een naamplaatje bij mochten hangen nadat we de bank hadden betaald). Het is in Wisley Gardens, Woking, vlakbij het riviertje de Wey. De vermoeide wandelaar is er zeldzaam (want je moet ook nog eens betalen om binnen te komen, dus mocht je aan het wandelen zijn dan rust je liever aan de oevers van de Wey). Wie een moment van stilte en rust zoekt, kan het hier vinden - karpers likken aan je tenen, een meerkoet spreidt zijn waterbladpoten voor je uit terwijl ze pikt in steentjes en mogelijke zaden. Voor ons clubje geldt: we kunnen hier in onze verbeelding ma nog een keer zien zitten. De trein vertrekt om 5.52 uur. Ik stap stevig door. Het is nog donker en bij de ingang aan de Jaarbeurszijde van Utrecht Centraal staat een Somalische familie: twee vrouwen, drie kinderen, een buggy, een man - voor de roltrappen. De vrouwen kijken omhoog, wachten op iemand. De man kijkt verschrikt op als ik passeer (Ik heb vanwege de weersverwachtingen een blauw zeiljack aan met lichtgevende strepen er op: politie?). In de stationshal zit op de banken voor de roltrap naar mijn perron een familie Roma's in stoffige kleding: drie mannen (onder wie een opa), twee vrouwen, vier kinderen. Een van de kinderen moet plassen en trekt zijn vader mee. Ik kijk in de ogen van de vader en zie vermoeidheid, opgejaagdheid, het inschattende gezicht van iemand die drie keer uitkijkt voor hij iemand iets zal vragen. In de trein is het drukker dan je zou denken op vrijdagochtend om 6.00 uur. Vooral veel jongeren die terug lijken te komen van een feest, houseparty, whatever. Er wordt geschreeuwd naar vrienden in de coupé voor me: Naar het achterste treinstel! Daar zit ik niet, verstandig. Om 6.12 klinkt er muziek uit de naaste coupé - verwaaide klanken. Een man wil plassen, maar een vrouw is hem net voor. Hij loopt door naar de ie klas coupés en blijft weg - pissen in de gietijzeren vuilnisemmertjes die daar hangen? De vrouw is nog niet vertrokken of er dient zich wéér een kerel aan die plassen moet, er passeert een geur van verschraald bier. Dat wordt nog wat als de NS haar plannen doorvoert dat er op de stoptreintrajecten geen toiletten meer in de treinen hoeven. Kunt u straks op het station een piszak kopen ( Uit het raam, Leo, uit het raam! ). We zijn met veel en bestaan in grote verscheidenheid. Ik probeer te schrijven. Alle grote godsdiensten zijn ontstaan in een wereld die qua aantallen een fractie was van de onze. Ik lees in de krant dat een van de aanslagen in Rusland waarschijnlijk is gepleegd door een Tsjetsjeense splintergroep -

355 98 clanvorming is endemisch in het gebied schrijft de krant. Alsof het een ziekte is. Voor meer van deze ziekte leze men de Tenach, het Oude Testament, de Koran. Wanneer de stammen van Israël zich verenigen om de stam der Benjamieten uit te roeien, moet men niet letten op de aantallen. Die zijn verzonnen. Het gaat om kleine clubjes: clans. Als je er honderd hebt afgeslacht, is een stam bijna van de aarde gevaagd. Van de grote godsdiensten zijn er drie die drijven op het proclameren van het eigen gelijk en het aanvallen of potentieel uitroeien van de ander: de drie monotheïstische godsdiensten. Het klinkt zo imposant: verdedigen van het eigen gelijk en uitroeien van de ander. Maar het was in aanvang heel klein. Het gaat om het ene dorp tegen het andere, de ene clan tegen de andere. Zo lang het beperkt was gebleven tot het gebied van origine en de tijd van origine, was er niet zo veel aan de hand geweest. Net zo goed als dat het geen kwaad kan dat een inwoner van dorpje X in het bos zijn behoefte doet. De problemen ontstaan wanneer duizenden inwoners van stad Y op zondag naar het bos trekken om zich te verpozen en daar massaal in het bos gaan zitten schijten - iedere mooie zondag opnieuw. Daar begint de verontreiniging. Van de drie is het christendom de meest broeierige godsdienst. Voor het jodendom geldt dat God een verbond sloot met zijn volk - helder. Voor de islam geldt dat God de boodschap van de Koran direct bij Mohammed afleverde - helder. (Na een van de colleges waarin ik uit de doeken deed hoe Tenach, Bijbel en Koran met elkaar verknoopt zijn, kwam een jonge, Turkse man naar me toe die zei dat ik het niet bij het rechte eind had. De Koran was niet intertekstueel met de Tenach en de Bijbel verbonden, maar rechtstreeks door God in het hart van Mohammed geplant. Ik antwoordde dat ik de teksten niet behandelde als religieuze teksten, maar als literaire. Ik vroeg hem niet of hij ook geloofde dat de pakjes op sinterklaasavond rechtstreeks van de goedheilig man afkomstig waren om in de schoot der kinderen te worden gedropt). Het christendom ontbeert dit soort helderheid. Neem een zoon die het testament van zijn ouders jat, de ordening en samenhang grondig verandert, er een geheel nieuw stuk aan toevoegt omdat pa en ma het fout hadden en er vervolgens de wereld mee ingaat, terwijl hij zegt: Dit is het eigenlijke testament! Diezelfde zoon zegt met een schuin oog op zijn eigen moeder dat ze mooi en rein is, maar van alle vrouwen zegt hij dat het viezeriken zijn die het kwaad belichamen. En nog eens dezelfde zoon zegt dat hij de zoon van God is, en dat er maar één God is, niet meer dan één, alleen hij bestaat uit drie (inclusief de zoon namelijk). Kunt u nog rekenen, reken dan mee, maar let op je vingers wanneer je deze malafide figuur tegen komt. Het christendom is in eerste instantie een joodse sekte ( clanvorming is endemisch in het gebied ) die zich door een onvoorstelbare samenloop van omstandigheden ontwikkelt tot een zelfstandige godsdienst. De relatie met het jodendom blijft vanaf dat moment, tja, ambigu. Dat had overigens niet gehoeven. Van elke godsdienst kan men vrij gemakkelijk nagaan welke elementen waar vandaan komen. Het is niet het jatten dat problema-

356 99 tisch is of dat als jatten bestempeld moet worden. De soevereine jatter maakt het niets uit. Het is de jatter die zich een dief voelt die het problematisch maakt. De eerste christenen zijn geen dieven, ze voelen zich zo en, waratje, presenteren zich zo. Zowel de joodse afkomst als het verraad aan het jodendom zijn institutioneel verankerd in het zogeheten Oude en Nieuwe Testament. Had het Ons verhaal gedoopt en er was minder aan de hand geweest (zoals Aeneïs ook niet in conflict is met Odysseia). Maar met de naamgeving die men koos, was de relatie vastgelegd. Resultaat van het toe-eigenen van het oude testament en vrijelijk in de wereld brengen van een nieuw testament zonder ouderlijke toestemming was: schuldgevoel en daardoor woede jegens de ouders - in casu het jodendom. Tel daarbij op het feit dat Jezus uit een vrouw moest worden geboren, iets wat ook niet direct een vereiste was. Waarom niet verzonnen dat het een goddelijk ei was waaruit Jezus kroop? Nee, hij moest worden geboren uit de vrouw, van wie steeds was gezegd dat ze het kwaad in de wereld had gebracht. Sterker, dat ze het kwaad was. De zoon van God geboren laten worden uit de belichaming van het kwaad: het leidt tot een al even ambigue relatie van man tot vrouw. Ook hier is de origine duidelijk, maar moet die, net als bij het jodendom, worden ontkend of geschoond. Opnieuw dus: schuldgevoel en woede. Tel daarbij op het feit dat een joods abstract godsbeeld wordt vermengd met een Helleens of Romeins godsbeeld (in de Griekse en Romeinse mythen is de vermenging van god en mens dagelijkse kost) waardoor één God tegelijk drie is (Vader, Zoon, Heilige Geest). Het leidt tot een permanent gevoel van ongemak. Het abstracte is op een idiote manier met het concrete vermengd en dat leidt tot panische interpretatieve pogingen het raadsel te verklaren. Schuld, woede, ongemak, paniek. En daaroverheen maar liefde prediken, vooral jegens vader en moeder. Broeierig. Als gevolg van zijn joodse afkomst, propageert het christendom een geschiedenisopvatting die een begin ex nihilo kent waarna de uitverkorenen weliswaar het een en ander meemaken, maar geen geschiedenis maken. De enige grote gebeurtenis in de geschiedenis is uitverkiezing. Daarna volgt het wachten op het eind - als de geschiedenis wordt opgeheven in een ideale (heils)situatie. Het utopische is daardoor richtpunt in het christendom. Als gevolg van de ambigue relatie met het jodendom staat het christendom ook aan de basis van een andere geschiedenisopvatting met een begin, een midden en een eind. Niet verkiezing maar competitie is hier de motor die de mens van het begin door het midden naar het eind leidt. We beginnen met foute voorgangers (these), waarna het midden volgt van de goede nakomers (antithese), nakomers die voorgangers elimineren (synthese). Daarmee is de weg vrij voor het einde - opheffing van de geschiedenis, heilsstaat. Zie hoe de joodse Marx zijn christelijke vader Hegel incorporeert en hoe de klassenstrijd verdacht veel een analogie blijkt van het conflict jodendom - christendom (dat aan het begin van zijn bestaan een slavengodsdienst was). De competitie tussen de geloven lijkt er een tussen collectieven, maar is opgehangen aan dat ene individu: de enige zoon van God, JC

357 100 (de theorie dat de figuur van Jezus Christus eigenlijk teruggaat op Julius Caesar, die na zijn dood ten toon werd gesteld aan het volk - opgehangen aan een kruis - is lastig verdedigbaar. Zeer goed verdedigbaar is wat men noemt epische condensatie, ofwel de tekstuele vermenging van twee verschillende JC's tot één personage). Het individu markeert de geschiedenis met zijn geboorte, de teerling is geworpen. Hij heft de oude geschiedenis op en produceert de nieuwe door zich op te offeren voor het collectief. Het is in deze traditie dat Goof kan spreken over het postmoderne subject als een soevereine figuur die manipuleert wat hij ( Het is een jongen! ) wil, die van de geschiedenis maakt wat hij leuk vindt, die de voorgaande geschiedenis afschaft omdat hij nu aan iets geheel nieuws begint. Oud Testament, Nieuw Testament - de voorgangers hadden het fout, de geschiedenis eindigt in een opheffing van de geschiedenis: Ik ben de meester. Genoeg over Goof, ik geef hem terug aan Jos de Mul. Ieder moet maar geloven wat hij wil, en ieder moet maar de erfenis voortzetten of verwerken die hij wil verwerken. De vraag is wat er adequaat is aan het postuleren van een post-historie. Begrijpen we zodoende beter wat mensen hier, in Europa, nu beweegt, wat mensen in beweging zetten, hoe zij bewegen? Wat die beweging aangaat is het soort individualisme waarvan Goof uitgaat - de mens als keizer van de keuze, de meester van de geschiedenis, de strever naar het utopische - een waanbeeld, dat even relevant is voor deze tijd als een winkelkarretje van Albert Heijn voor een Bedoeïen in de woestijn (probeer dat maar eens vooruit te krijgen). 3 De wortels van Europa De uitvinder van het winkelkarretje is onbekend - als zoveel uitvinders. Iedereen kent de geniale Edison, of de surreële Leonardo da Vinci. Maar die voorbeelden zijn eerder uitzondering. Terwijl we weten dat Eleonora van Acquitanië scheidde van de Franse koning om te hertrouwen met de Engelse koning Hendrik II, weten we niet wie de stijgbeugel uitvond of de ploeg of de priem of de riem of de haarspeld, het aquaduct, de lens, het kruit. We kennen de namen van de acteurs in Goede tijden, slechte tijden, maar wie de Senseo uitvond, dat overgewaardeerde en voor Philips o zo profijtelijke koffiezetapparaatje dat nu de ene variëteit pad na de andere vereist? Het zullen individuen zijn, de uitvinders, maar hun individuele uitvinding wordt razendsnel opgenomen in een proces van gebruik, toepassing, verspreiding. Ze zijn als moeders die kinderen baren: staande in de wereld, maken ze iets dat de wereld ingaat - niet iets dat de wereld op orde brengt en moet houden, eerder het tegenovergestelde. Het zijn geen patriarchen. Dat zijn mannen die de orde bewaken. Die orde moet zich een schijn van legitimiteit verschaffen doordat ze mensen ofwel volledig ondergeschikt maakt, ofwel in de waan laat dat hun individualiteit is waar het om draait. Ik zeg niet dat individualiteit, of singulariteit niet bestaat, of er niet toe doet. Het gaat me om de aard van de individualiteit en...

358 Wat nu weer? roep ik iets te geïrriteerd naar beneden. Zo'n weekend met de familie naar Londen is leuk, maar ook vermoeiend, zeker

359 101 als je op de terugreis uren in de file staat tussen Jabbeke (spreek uit Jabbéke - er ligt daar een tamelijk onooglijk eettentje tegenover het museum van Permeke waar men uitstekend kan eten) en Gent. Was pas om 1.00 uur thuis, wat laat is na het vertrek uit Guildford-Engeland om Bovendien wachtte er maandag een berg werk. Kan ik niet beter beneden gaan werken met al die storingen - daarnet nog kwam Eliah (groep 8) vragen hoeveel Watt de stofzuiger opslokt, dat moest hij opzoeken voor natuurkunde. Gewoon beneden werken in de chaos van het dagelijks leven scheelt me dit opstijgen en deze isolatie die geen isolatie is. De vraag van beneden is dit keer of ik weet waar het grit staat. Grit: fijngemalen schelpen, voor de kippen. Ja, het kippenhok is af, niet zonder schade. Omdat het nogal regende toen ik het hok aan het bouwen was, heb ik een paar maal in de huiskamer gewerkt: putjes in het linoleum van doorgeschoten schroeven, plus een kras (bij het omdraaien van het dak sleurde ik een spijkertje over de grond). Maar daarna heeft het hok zich elegant en mooi afgelakt tegen de schuur gevleid, met een smal aflopend dak en een etage zodat een kip die anderen te veel in de weg zit even een trappetje op kan lopen. Ze zijn er nu bijna twee weken, de drie kippen, en de eerste klacht van de buren is binnen (half zeven en gewekt door gekakel). Er zijn ook vier eieren binnen, wat niet slecht is voor kippen die gewoonlijk even moeten wennen alvorens weer tot productie te komen. En er is een pikorde. De kip van Eliah heet Eowen, naar het karakter uit Lord of the Rings: zij is de baas. De kip van Lex heet Spetter (naar een ponypaard dat hij een zaterdag mocht berijden) en staat geheel onder in de pikorde - schiet weg zodra Eowen ook maar aan komt stappen. De kip van Leonardo heeft een naam gekregen na een korte logeerpartij in Brabant. De witte heet Kiep en die trekt zich nergens wat van aan, wordt niet lastig gevallen en valt niemand lastig. Ze is er wel steeds als Kiep bij wanneer een van de andere kippen met haar poten in de grond staat te kratsen. Binnen een week eet ze uit Leonardo's hand (wormen, pissebedden) en laat ze zich aaien (misschien is dat aardig, maar het kan ook matheid zijn - of is ze ziek?). In het binnenhok zit Eowen op stok, de andere twee schuilen op de grond daaronder. Men moet ze dagelijks een vingertje grit geven voor de kalk van de eierer zei mijn broer, maar volgens mij ook omdat vogels steentjes in hun maag nodig hebben om het eten te malen - kan zijn dat ik dat fout heb. Het grit staat waar het altijd staat, roep ik naar beneden. Doe niet zo flauw, papa, roept Leonardo terug. In de schuur, onder het voer, roep ik terug - had ik meteen kunnen zeggen, flauw inderdaad. (En omwille van de concentratie op mijn werk zoek ik eerst even op waartoe grit dient. Het dient voor beide: kalk én maag-grinding) De uitvinders van het huidige Europa zijn onbekend. Er zijn wel denkers aan te wijzen die een beeld hebben geschetst van hoe het zou kunnen worden, maar de realiteit is toch altijd weer heel anders dan wat zij bedachten. De manier waarop de Europese Unie zich nu uitbreidt, het invoeren van de ene munt, maar vooral de manier waarop mensen uit verschil-

360 102 lende culturen, afkomstig uit verschillende gebieden van de wereld, in de afgelopen decennia door Europa zijn getrokken om er zich vervolgens te vestigen: het heeft veel te maken met individuele keuzes en vooral ook heel veel niet. Niemand is meester van deze groei en deze bewegingen en deze situatie. We maken geschiedenis, maar welke? En dat we bestaat niet: het is een menigte die altijd tegelijk een we en een ze is. Het proces van Europese eenwording in combinatie met het ontstaan van cultureel heterogene samenlevingen leidt bij velen die zich de eigenaars van Europa wanen (de grondleggers ) tot onrust en ongemak. Een gevolg van die onrust en dat ongemak kan zijn: regressie. Of het nu gaat om onze minister-president Balkenende, of de jonge, maar zich alreeds vestigende filosoof Ad Verbrugge, of de internationale gigant Joseph Weiler, hoogleraar aan New York University en directeur van het Jean Monet Center for International Law: ze bepleiten dat Europa zich moet herbezinnen door terug te gaan naar zijn christelijke wortels. Het hele beeld van wortels irriteert me zowel als dat het me aan het lachen brengt. Spreek het woord een paar keer achter elkaar uit en je begint vanzelf te lachen. Trouwens, als men het beeld van wortels alsnog serieus wil nemen, moet men terug naar het Romeinse rijk, want dat is de eerste vormgever van een Europese eenheid - en een die het christendom in eerste instantie helemaal niet kent. Ernstiger, overigens, dan het geleuter over wortels is het feit dat het wortelverlangen negeert dat het christendom aan de basis heeft gestaan van een historische gebeurtenis die de geschiedenis van Europa juist heeft ontworteld: de holocaust. Die gebeurtenis bevindt zich als een gapend gat op de plek waar ooit de Europese boom stond. De geschiedenis ervan is nooit adequaat te representeren, ze laat zich niet vertellen omdat het verhaal de holocaust inpakt, inkapselt, en de doorslaggevende kenmerken ervan moet ontwijken - te weten de radicale ontsubjectivering van menselijke subjecten. Men kan vertellen over de holocaust, men kan er de geschiedenis van beschrijven, maar men kan niet beschrijven wat het was. Wat de holocaust aangaat, kent het huidige Europa een perverse houding, die zich uit in een gestropdast en strakgesneden smoelwerk zodra het gaat om herdenken, nooit weer, en een nauwelijks verhuld ongeduld deze geschiedenis nu eens bij te schrijven, op te bergen ofwel kalt zu stellen door indrukwekkende monumenten. De vraag die achter al die gigantische monumenten en archieven opklinkt is: Hebben we er nu genoeg aandacht aan besteed en is er nu genoeg aan betaald? We gooien die vraag in een put en van het laatste betaald komt de a-klank terug. Ja? Mooi, dan kunnen we verder. Maar om ordelijk verder te gaan moeten we ook terug, roepen Jan Peter en Ad bangelijk, naar de christelijke wortels. Die regressie is kansloos. De toekomst van Europa ligt niet bij een religieuze heroriën-tatie, trouwens ook niet bij een revitaliserende religieuze impuls van de islam. Toegegeven: de enige kerkenbouw van het moment is moskeeënbouw. Maar de islam zal Europa niet veroveren, Europa zal de islam veranderen. De ontkerkelijking onder tweede en derde gene-

361 103 ratie Marokkanen en Turken is aanzienlijk. Voor dat deel dat religieus blijft zal er een Europese islam ontstaan, waarin vrouwen het recht tot spreken opeisen en van waaruit vernieuwende impulsen op de gehele islam zullen uitgaan, of als gevolg waarvan splitsingen in de islam zullen ontstaan. Ondertussen groeit Europa verder en die groei is alleen maar beschrijfbaar als we durven afzien van de oude humanistische modellen met het individu als meester van zijn situatie. Zo we al teruggaan, is het goed om te zoeken naar alternatieve sporen. De patriarchen waar Ad en Jan Peter en Jos naar verlangen zijn aan het eind van hun Latijn. De toekomst van Europa loopt dood indien de premisse van haar geschiedenis opnieuw is: de eliminatie van voorgangers van wie men het erfgoed heeft gejat, welke diefstal moet worden toegedekt. De toekomst is geen doodlopende weg indien we alternatieve sporen verder ontwikkelen. Wie de geschiedenis van het vrouwelijke denken induikt, komt een ander Europa tegen, en een ander mensbeeld. In de geschiedenis van het vrouwelijke denken speelt Europa als vesting, als beeld, of als utopie nauwelijks een rol. Het is noodzakelijkerwijs een denken waarin de rol van het individu, de soevereiniteit van het menselijk subject anders wordt ingevuld. Vanaf de middeleeuwen wordt vrouwen in de culturele sfeer het recht tot spreken ontzegd. De publieke verschijning van de vrouw is niet vanzelfsprekend, maar is pas mogelijk na het overwinnen van allerlei barrières. De eerste roman in de Europese traditie van een vrouw over vrouwen heeft dan ook niet één held of hoofdpersoon, maar handelt over een stad: Cité des dames, van Christine de Pizan. De eerste mystieke teksten die we kennen, Hadewychs Visioenen zijn geen profetische aanzeggingen, maar verslagen aan een kring van vriendinnen. Ik ben terug bij het collectief en andere vormen van individualiteit, niet alleen die van het verleden, ook die van de toekomst. Maar, lezer, er roepen eerst andere dingen. Mijn geliefde en Leonardo komen terug van de dierenarts. Kiep lag vanochtend amechtig in het zand van de ren terwijl de andere kippen over haar heen liepen op zoek naar voer. Toen ik haar aanraakte, strompelde ze even overeind, maar klapte toen weer neer. Kiep bleek een mislukte kip ( Tja, waarom doet een boer kippen weg, zegt de dierenarts) - te zwak om te leven. Ze is inmiddels gestorven - het eind van haar unieke hierheid en singulariteit. Het is 3 september Ik huil niet om haar als ik op televisie het brekende nieuws zie van tientallen kinderen die uitgehongerd, uitgedroogd en half naakt door het machinegeweervuur rennen dat Tsjetsjeense en Russische krijgers uitwisselen.

362 104 Adriaan Krabbendam Kleine suite voor imaginair tafereel Toccata ach is onvoldoende idioom voor zwerven in prehistorisch stenenvlees mep je trefzeker in het geografisch onmogelijk aaneengesloten zand en het sopt en het tobt onder schuine regengesel roept slakken uit hun hete holen het is hier goed vissen vissen niets stelt teleur

363 105 Odyssea er is dans uitgeroepen over het nachteiland de drommen verdringen zich rond de eenzame promovendus die massaal zijn architectuur botviert op het gors maar daar staat lieve lydia die zich slechts liggend schor bekendmaakt aan de plaatselijke pers dus daar ligt lieve lydia in een handdoek van helm zo geeft ze les in kwelder en gras het is haar gegeven en ze geeft het terug fair enough wij blijven nog wat rond het kampvuur van de jubilaris en lauweren de smekende wijnboer we sterven nog niet

364 106 Cadenza tors rotsen sleep koffers vaten touwen de trog we schepen haar in scheef net schelpdieren rukken de matrozen op versnellen hun pas langs het want de trotse trossen gaan uit hun bol en nergens is olie en alles is vol alleen mijn snelle handen rijmen nog met de zeilen de doden de winden het zog

365 107 Postlude die ene vluchtende krab had nog graag zijn liefde verklaard maar durft nu even niet wie vis zegt denkt vis ruikt wat niet is het zware wachten van de schulp waarin de stier zich bergt voor het luik valt van zijn geschiedenis het is een stille stad waarin het goddelijk snikken is

366 108 Over de medewerkers STEFANO BENNI (1947, Bologna) is schrijver van proza, poëzie, theater en is columnist voor onder meer La Repubblica en Il Manifesto. Hij debuteerde bij uitgeverij Feltrinelli met de ironische dichtbundel Prima o poi l'amore arriva (1981), gevolgd door de satirisch-surrealistische roman Terra! (1983) Zijn jongste roman Achille Piè Veloce verscheen in het najaar In 1987 verscheen Il Bar sotto il mare, een succesvolle roman die in het Frans en in het Duits werd vertaald. Uit deze roman komt het verhaal De grootste kok van Frankrijk. LUT DE BLOCK (1952) debuteerde in 1984 met de dichtbundel Vader, bekroond met de Yang Poëzieprijs. In 1988 volgde Landziek (Poëziecentrum, Gent). Ze publiceerde in diverse literaire tijdschriften o.a. in Ons Erfdeel, Deus ex Machina, De Tweede Ronde, Maatstaf Poëziekrant, Revolver, en Yang. In 1993 verscheen haar prozadebuut Huizen van gras (Manteau). De dichtbundel Entre deux mers werd in 1997 uitgegeven door De Arbeiderspers, Amsterdam en bekroond met de Arthur Mergelynckprijs voor poëzie 2001 en met de Provinciale Prijs voor Letterkunde van Oost-Vlaanderen Haar meest recente bundel verscheen in 2002 De luwte van het late middaguur Bij de Arbeiderspers. JORIS BOGAERT (1978) woont al meer dan vier jaar in Italië waar hij onder meer als vertaler actief is. Na zijn licentiaatstudies in de geschiedenis (Universiteit Gent) volgde hij een postgraduaat en specialisatiejaar (geschiedenis van de Italiaanse naoorlogse film) in Pisa. Hij schreef en vertaalde eerder essays over de Italiaanse film. De grootste kok van Frankrijk van Benni is zijn literair vertaaldebuut. MARK BOOG (1970) is dichter en schrijver. Van hem verschenen de volgende dichtbundels: Alsof er iets gebeurt (2000, Meulenhoff, bekroond met de C. Buddingh'prijs), Zo helder zagen we het zelden (2002, Cossee) en Luid overigens de noodklok (2003, Cossee). Hij schreef twee romans: De vuistslag (Meulenhoff, 2001) en De warmte van het zelfbedrog (Cossee, 2002). LAURA BROEKHUYSEN woont in Utrecht, waar ze drama en scenarioschrijven studeert aan de HKU. Daarnaast studeert ze viool aan het conservatorium van Amsterdam. Ze heeft twee jaar gewerkt aan het jeugdboek Zand erover dat in 2002 bij Lemniscaat

367 109 verscheen. Ze schreef teksten voor de theatervoorstelling Wat doet die engel op de waslijn? van Circus Jopie in Utrecht. TSEAD BRUINJA (1974) publiceerde als Nederlandstalig debuut Dat het zo hoorde (Contact, 2003) en drie Friestalige bundels bij Uitgeverij Bornmeer. Eind oktober 2004 verschijnt zijn tweede bundel Batterij evenals een door hem mede samengestelde bloemlezing met werk van nieuwe Friese dichters onder de titel Droom in blauwe regenjas (Contact & Bornmeer). RUBEN VAN GOGH is optredend dichter en presentator. Van hem verschenen de verzameldbundel Aan het eind van het begin (2001) en de bundel Zoekmachines (2002). Gedichten van hem werden voor diverse internationale festivals vertaald in het Albanees, Chinees, Duits, Engels en Zweeds. Momenteel werkt hij aan zijn nieuwe bundel: Klein Oera Linda. ROZALIE HIRS (1965) is dichter en componist. Haar dichtbundels Locus (1998) en Logos (2002) verschenen bij Querido. Haar dichtbundel Speling zal volgend jaar verschijnen bij Querido. Rozalie Hirs studeerde compositie bij Louis Andriessen aan het Koninklijk Conservatorium, Den Haag, en bij Tristan Murail aan Columbia University, New York. Zij is bezig aan haar proefschrift voor Columbia University, een nieuwe compositie voor het Asko Ensemble en haar vierde dichtbundel. LUCAS HÜSGEN (1960) is schrijver, dichter, essayist, vertaler. Zijn poëziedebuut Nevels orgel (1993) werd genomineerd voor de C. Buddingh'-Prijs Zijn poëzieproject STOA werd door NRC-Handelsblad een speeltuin van de geest genoemd. In 2002 verscheen de roman Het meisje in blauwe zijde, in 2003 de essaybundel Nee, maar het gebeurt; voor januari 2005 staat de dichtbundel Deze rouwmoedige schoonheid op stapel, waaruit het hier afgedrukte werk niet stamt. Ook vertaalt hij Koreaanse dichters. LUDO JONGEN (1948) is als universitair docent Middelnederlandse Letterkunde verbonden aan de Universiteit Leiden. Hij vertaalde - vaak in samenwerking met anderen - een aantal teksten uit het Middelnederlands: Leven van Liedewij, de maagd van Schiedam, Mariken van Nieumeghen, Hendrik van Veldekes Sint Servaaslegende, Brandaan, een heilige zwerver, Leven van Lutgard, Leven van de zalige maagd Sint Clara; Vanden levene Ons Heren; Lodewijk van Velthems verslag van de Guldensporenslag & Jan van Boendales Lekenspiegel. Bovendien schreef hij twee bundels met heiligenlevens: Heiligenlevens in Nederland en Vlaanderen en (samen met Saskia Prins) Heilig Amersfoort. FRANS-WILLEM KORSTEN groeide op in de buurt van Den Bosch, studeerde in Utrecht en Groningen, promoveerde in Amsterdam, werkt momenteel in Leiden bij de opleiding Literatuurwetenschap en woont in Utrecht sinds Hij schreef een proefschrift over de interactie tussen verhalen en argumenten (The Wisdom Brokers, Amsterdam: Asca,1998), schreef daarna een controversiële inleiding in literatuurgeschiedenis en -theorie (Lessen in Literatuur. Nijmegen: Vantilt 2002).

368 Momenteel werkt hij aan een boek over recht, economie en literatuur in de 17e eeuw (Vondel). ADRIAAN KRABBENDAM (1955) is geboren in Tunis. Hij is dichter, musicus en literair redacteur. TJITSKE MUSSCHE (1982) publiceerde eerder poëzie in De Revisor, Krakatau en in een aantal bloemlezingen.

369 110 HANZ MIRCK (1970) is boekverkoper, vertaler, muzikant, maar vooral schrijver. Hij won diverse prijzen voor zijn proza, poëzie en columns (waaronder de Dunya Poëzieprijs 2004) en debuteerde in 2002 bij uitgeverij Vassallucci met de dichtbundel Het geluk weet niets van mij, die werd genomineerd voor de C. Buddingh'-prijs. Ook schreef hij een romandebuut (Het godsgeschenk; verschijnt februari 2005). Een tweede dichtbundel (werktitel: Wegsleepregeling van kracht) is in voorbereiding. FLOOR VAN RENSSEN is redacteur van Parmentier. Ze begint binnenkort aan een promotieonderzoek over de receptie van Vlaamse literatuur in Nederlandse dagen weekbladen, aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Ze schreef voor o.a. Poëziekrant, Nymph en Literatuur. AGUR SEVINK was op jonge leeftijd al dichter (maar hij heeft niets gepubliceerd), later lag de nadruk van zijn schrijverschap op romans. In de zomer van 2003 verscheen zijn romandebuut bij Vassallucci: De leverancier (samen met Hans van Wetering). Binnenkort verschijnt zijn tweede roman: Water. Hij publiceerde eerder in Yang, en figureerde op menig feest met bekende literatoren. MARK VAN TONGELE liet in 1984 van zich horen met zijn manifest Open brief aan een jonge dichter, verschenen in Yang, waarin hij pleit voor digitale poëzie. Sindsdien verschenen werkvoorstellingen van zijn digi-taal in diverse tijdschriften o.a. Dietsche Warande & Belfort, Nieuw Wereldtijdschrift en Poëziekrant. In 1994 publiceerde het Poëziecentrum, Gent, zijn Zij gedichten. In 1997 volgde de publicatie van zijn bundel Vaderlatingen, uitgeverij Lannoo, Tielt. Bij dezelfde uitgeverij verscheen in 2001 zijn derde dichtbundel Lopend licht. Deze bundel werd bekroond met de driejaarlijkse provinciale prijs voor letterkunde. In 2002 verscheen de bundel Ochtendrood en co, in 2003 de bundel Taalwaterval, en in 2004 de bundel Luchthonger. HAN VAN DER VEGT is dichter te Antwerpen. Onlangs is zijn derde dichtbundel, Ratel & Experimenten uitgekomen in de windroosreeks. Eerder publiceerde hij Oker en Pilonder. Verder is hij schrijver van Exorbitans, een lang sciencefictiongedicht dat waarschijnlijk volgend jaar zal verschijnen. VICTOR VROOMKONING is dichter en filosoof. Zijn literaire werk verschijnt in tijdschriften en bij zijn uitgever, De Arbeiderpers. Onlangs verscheen Het formaat van Waterland (uitg. Recto Verso/ De Wijde Blik) met 23 gedichten van zijn hand bij foto's van de Ooijpolder en de Over-Betuwe. Hij werkt aan een nieuwe bundel, die eind volgend jaar verschijnt. HANS VAN WETERING is schrijver van restaurantrecensies en werkt op het moment aan een kookboek. Samen met Agur Sevink schreef hij de roman De leverancier Daarnaast schrijft hij voor de VPRO gids en de Amsterdamse daklozenkrant. Onlangs publiceerde hij in Yang het verhaal gen Het verhaal Hachis-Parmentier dat in dit nummer is opgenomen vormt een onderdeel van zijn binnenkort te verschijnen verhalenbundel/roman met als werktitel Boot. Dit boek verschijnt naar verwachting in 2005.

370 NACHOEM M. WIJNBERG (1961) publiceerde drie romans, de laatste Politiek en liefde (Contact, 2002), en negen dichtbundels, de laatste Eerst dit dan dat (Contact, 2004). In 2003 verscheen een keuze uit zijn eerste zeven bundels onder de titel Uit7. Hij ontving de Herman Gorter Prijs voor de bundel Geschenken (De Bezige Bij, 1996) en de Paul Snoek-prijs voor de bundel Vogels (Contact, 2001).

371 achterplat

372 5 Literaire prijs van de provincie Gelderland 2004 Uw Parmentier is ditmaal gekoppeld aan de Literaire Prijs van de Provincie Gelderland. Deze prijs wordt jaarlijks georganiseerd door Parmentier, in opdracht van de provincie Gelderland en in samenwerking met literatuurfestival De Wintertuin. De provincie heeft de prijs ingesteld, omdat zij het als haar culturele taak beschouwt schrijvend talent een mogelijkheid te bieden zich te presenteren aan een groter publiek. Een taak die naadloos aansluit bij de ambities van Parmentier: het bieden van een podium aan nieuw Nederlands schrijftalent. Hoewel het een Gelderse prijs betreft staat deelname open voor iedereen in het Nederlandse taalgebied. De wedstrijd kent ieder jaar een ander thema en/of genre. De opdracht van de wedstrijd luidde deze keer: schrijf een kort verhaal van minimaal 1000 en maximaal 1750 woorden voor kinderen in de leeftijd van 8 tot 12 jaar. Het thema van de verhalen was vrij. Dat schrijven voor kinderen populair is, bleek wel uit het aantal inzendingen dat wij ontvingen. Er kwamen maar liefst 152 verhalen binnen uit alle delen van Nederland, België en zelfs uit Spanje en Engeland. De ingezonden verhalen werden beoordeeld door een deskundige jury bestaande uit Edward van de Vendel (jeugdboekauteur), Annelies Fontijne (uitgeverij Van Goor), Dik Zweekhorst (uitgeverij Querido) en Harry Bekkering (Radboud Universiteit Nijmegen). Naast deze volwassenjury was er een kinderjury bestaande uit 47 leerlingen van groep 7 en 8 van vrije school Meander in Nijmegen. Zij kozen een eigen winnaar. Afgelopen zondagmiddag 28 november maakten we tijdens een feestelijk programma in het Posttheater in Arnhem de winnaars bekend. De volwassenjury koos voor het verhaal De vredesmachine van Thijs Goverde uit Nijmegen. Hij kreeg een cheque ter waarde van euro uit handen van de gedeputeerde voor cultuur, Hans Esmeijer. De kinderjury was een andere mening toegedaan en bekroonde het verhaal Het Toverdoosje van Jan Maurits Schouten, eveneens uit Nijmegen. Hij mocht een cheque ter waarde van 500 euro in ontvangst nemen. Omdat de winnaar van de hoofdprijs uit Gelderland afkomstig is, verviel de prijs voor de beste Gelderse debutant. In plaats daarvan werd een extra aanmoedigingsprijs uitgereikt aan Mirjam van Houten uit Baaium (Friesland) met het verhaal Dierenbeul. Zij ontving een cheque van 250 euro. Andere genomineerden waren: Lisette Togtema uit Groningen, Bouwina de Ridder uit Amsterdam, Jan Wijnen uit Haarlem, Martine van der Laan uit Rotterdam, W. Werts uit Valkenswaard, Lidewij Wijnhoven uit Nijmegen en Henry Daams uit Nijmegen. De winnende verhalen, zoals beoordeeld door de jury, vindt u in deze Parmentier.

373 6 Daarnaast staat er nog veel meer jeugdliteratuur in dit nummer. Edward van de Vendel schreef een vervolg op zijn succesvolle boek Superguppie. Acht nieuwe gedichten in dezelfde stijl werden fraai geïllustreerd door Fleur van de Weel. Ook Ted van Lieshout kon in een nummer met jeugdliteratuur natuurlijk niet ontbreken. Hij schreef en illustreerde een nieuw gedicht. Verder poëzie van Remco Ekkers, Johanna Kruit, Elma van Haren, Maria van Daalen en Leon Gommers en van een aantal aanstormende talenten waar u in de toekomst zeker meer van gaat horen: Rinske Verberg, Linda Vogelesang, Diet Groothuis en Emke Spauwen. Natuurlijk is er ook proza. Naast de winnende verhalen van de Literaire Prijs Gelderland zijn er korte verhalen van Derk Visser, Dirk Weber, Noëlla Elpers en Katelijn Pompe. Zoals u van Parmentier gewend bent, vindt u natuurlijk ook heldere essays over het thema: Nederlands enige hoogleraar jeugdliteratuur, Helma van Lierop-Debrauwer, geeft een beknopt overzicht van de Nederlandse jeugdliteratuur na Anne Provoost dook in de belevingswereld van haar zoon Cornelius en vond geen aanknopingspunten om bijzondere criteria voor jeugdliteratuur aan te leggen. Tot slot, om zelf na te spelen: een toneeltekst van Albertina Soepboer en liedjes van Jos Versteegen. Een zeer goed en gevarieerd gevulde Parmentier derhalve. Leest u met plezier en vergeet u vooral ook niet om - indien voorhanden - af en toe iets voor te lezen aan uw eigen kroost.

374 7 Helma van Lierop-Debrauwer Een tijd van veranderingen De Nederlandse jeugdliteratuur na 1945 Inleiding De Tweede Wereldoorlog had in de Nederlandse maatschappij in vele opzichten diepe sporen nagelaten. In de eerste jaren na de oorlog waren alle inspanningen gericht op de wederopbouw van het land. Vooral het economisch herstel had een hoge prioriteit. Aanvankelijk was er dan ook nauwelijks tijd om aandacht te besteden aan het leesgedrag van kinderen en jongeren. Maar tegen het eind van de jaren veertig groeide de bezorgdheid bij volwassenen over de afnemende leescultuur. Vooral het toegenomen aanbod aan strips baarde hen grote zorgen. Het genre zou de goede smaak bederven, oppervlakkigheid bevorderen en van kinderen luie lezers maken. In 1949 stelde de toenmalige minister van Onderwijs en Wetenschappen, minister Rutten, een adviescommissie in. Deze commissie moest het tij zien te keren door zich te buigen over het aanbod. De productie van goede kinderboeken werd als het beste wapen beschouwd in de strijd tegen de verdwijnende leescultuur. De minister riep ouders, leerkrachten, bibliotheken en jongerenwerkers op tot promotie van het goede boek. Er volgde een periode van grote activiteit. De belangrijkste gebeurtenissen waren een congres over Boek en Jeugd en de oprichting van Bureau Boek en Jeugd (1951), de uitgave in 1954 van het kinderliteratuurtijdschrift Kris Kras, dat veel auteurs en illustratoren een publicatiemogelijkheid bood, en de start van de jaarlijkse kinderboekenweek in Alle inspanningen hadden hetzelfde doel: het goede kinderboek onder de aandacht brengen van kinderen en hun opvoeders. Maar wat werd de moeite waard gevonden te lezen? Een verandering in mentaliteit: Annie M.G. Schmidt In de jaren vijftig en zestig trad een nieuwe generatie schrijvers naar voren. Schrijvers als Annie M.G. Schmidt, Han G. Hoekstra, Miep Diekmann, An Rutgers van der Loeff, Mies Bouhuys, Paul Biegel, Hans Andreus en Tonke Dragt, om er enkele te noemen, zorgden voor een verandering in mentaliteit. Zij wensten niet langer de positie van de alwetende volwassene in te nemen, maar wilden kinderen, hun leefen belevingswereld, serieus nemen. Dat betekende ook dat zij vonden dat kinderen hun eigen verantwoordelijkheid moesten leren nemen.

375 8 De eerste auteur die in dit verband genoemd dient te worden, is zonder twijfel Annie M.G. Schmidt. 1 Met haar gedichten voor kinderen brak zij met de braafheid die de Nederlandse kinderliteratuur zo lang had gedomineerd. Haar debuut, Het fluitketeltje, verscheen in Het eerste dat de lezer daarin opvalt, is de inhoud. Schmidt schrijft vol humor over fantastische, nonsensicale gebeurtenissen. Haar moraal is die van de wereld op zijn kop. Schmidt heeft een aversie tegen grote woorden; zij is subversief en ironisch en toont solidariteit met kinderen en meer in het algemeen met alles wat weerloos is. Ook de vorm van haar gedichten is innovatief. Met haar vakmanschap, haar gevoel voor metrum, ritme en rijm trok ze zelfs de aandacht van critici die zich normaal gesproken enkel met volwassenenpoëzie bezighielden. Schmidt was niet alleen een goed dichter. Zij is de auteur van een omvangrijk en gevarieerd oeuvre. Behalve gedichten en verhalen voor kinderen en volwassenen, schreef ze ook voor radio, televisie en theater. Drie generaties kinderen hebben tot nu toe van haar boeken genoten. Bij hun vijftigste verjaardag in 2003 bleken de twee bekendste personages uit het werk van Schmidt, Jip en Janneke, nog altijd springlevend. Schmidt was de eerste auteur die in 1964 de Staatsprijs voor kinderen jeugdliteratuur (sinds 1988 de Theo Thijssenprijs) in ontvangst mocht nemen. De realistische jongerenroman: Miep Diekmann en An Rutgers van der Loeff Een andere auteur die van belang is geweest voor de ontwikkeling van de jeugdliteratuur na 1945 is Miep Diekmann. Haar belang ligt niet alleen in haar boeken, maar zeker ook in haar inspanningen om de jeugdliteratuur meer aanzien te geven. Diekmann debuteerde al in 1947, maar haar grote doorbraak kwam in 1956 met De boten van Brakkeput. Hoewel Diekmann een allround auteur is die vele genres beoefende, roemen veel critici vooral haar realistische jongerenromans. Zij was de eerste die over controversiële onderwerpen als racisme, slavernij, seksuele intimidatie en zelfmoord durfde te schrijven. Maar, net als bij Schmidt, is niet alleen de inhoud van haar werk het vermelden waard. Ook de literaire vorm is opmerkelijk. Vooral haar uitgediepte en genuanceerde karaktertekeningen werden destijds als vernieuwend gezien. Mede dankzij de inspanningen van Diekmann kreeg de jeugdliteratuur meer aandacht bij een groter publiek. De jury die haar in 1970 de 1 Een grondige analyse van haar werk is te vinden in: Linders, J., Doe nooit wat je moeder zegt. Annie M.G Schmidt - de geschiedenis van haar schrijverschap. Amsterdam: Querido, 1999.

376 9 Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur toekende, honoreerde dat door de prijs niet alleen toe te kennen voor haar spraakmakende boeken, maar ook voor haar inspanningen op het terrein van de promotie van kinderboeken: Ook wanneer Miep Diekmann nooit een boek voor de jeugd had geschreven en zich had beperkt tot haar bemoeienis met jeugdlectuur: artikelen, recensies, interviews, uitspraken, lezingen; ook dán zou een huldiging op haar plaats zijn geweest. Zij is de Cassandra van de jeugdliteratuur. Zij schreeuwt waar anderen gelaten mompelen, zij vloekt waar anderen goedig protesteren, zij laat niet af te waarschuwen. Waarschuwen tegen de geestelijke armoede, nivellering, commercialisering, bevoogding, verouderde ethiek, verstarring en vooral onverschilligheid. 2 Haar rol in de ontwikkeling van de jeugdliteratuur in Nederland en over de grenzen (met name in Tsjecho-Slowakije) kan niet genoeg benadrukt worden. Kinderen serieus nemen was niet alleen het motto van Miep Diekmann, maar ook van An Rutgers van der Loeff. 3 Zij debuteerde als kinderboekenauteur in 1949 met De kinderkaravaan. Lawines razen, verschenen in 1954, kreeg de eerste Kinderboek van het Jaar-prijs in Hoewel ze minder radicaal was, zijn haar werk en haar bijdragen aan de promotie van het goede kinderboek te vergelijken met die van Miep Diekmann. Net als haar collega schreef Rutgers van der Loeff realistische jongerenromans, waarin ze kinderen met de vaak harde werkelijkheid confronteerde. Met haar verhalen wilde ze kinderen in de eerste plaats stimuleren zich een eigen mening te vormen. Daarnaast wilde ze het gevoel van solidariteit met andere mensen bij kinderen voeden. De boeken van Miep Diekmann en An Rutgers van der Loeff zijn vandaag de dag bij het grote publiek enigszins in de vergetelheid geraakt. Twee verhalenvertellers: Paul Biegel en Tonke Dragt Twee auteurs die debuteerden in het begin van de jaren zestig, zijn Paul Biegel 4 en Tonke Dragt. Een belangrijke reden om hen in dit naoorlogse overzicht te noemen, is hun tijdloosheid. Al veertig jaar lang is sprake van een grote waardering voor hun werk. Het zijn bijzondere verhalenvertellers en scheppers van fantastische werelden. Critici bewonderen Biegels speelse stijl en de manier waarop hij kinderen en volwassenen uitdaagt deel te nemen aan zijn sprookjeswereld. Hij is een van de meest productieve en gelauwerde kinderboekenauteurs. 2 Ontleend aan: Hoven, P. van den, Meer dan schrijven alleen. Miep Diekmann in de bres voor de jeugdliteratuur. In: Meinderts, A., E. Staal en A. de Vries (red.), Ogen in je achterhoofd. Over Miep Diekmann. Den Haag/Amsterdam: Letterkundig Museum/Leopold, Over haar verscheen in 1990 een biografie: Linders, J., An Rutgers van der Loeff. Een biografie. Baarn: De Prom, Over Biegel verscheen in 1996: Meinderts, A. e.a. (red.), Paul Biegel, meesterverteller met een rovershort. Haarlem: Holland, 1996.

377 10 Schrijven is voor Tonke Dragt een ontdekkingsreis. 5 In haar boeken verkent ze de grenzen van tijd en ruimte. In sommige van haar romans, onder meer in het met de Griffel der Griffels 6 bekroonde De brief voor de koning (1962), neemt ze haar lezers mee naar een niet precies gedateerd verleden, in andere, zoals Torenhoog en mijlenbreed (2969), reist ze naar de toekomst. Tonke Dragt is een dubbeltalent: ze is niet alleen een voortreffelijk auteur, maar ook een bijzonder illustrator. Voor haarzelf zijn schrijven en illustreren onlosmakelijk verbonden. De veranderende maatschappij weerspiegeld in het jeugdboek: de jaren zeventig Onder invloed van de maatschappelijke ontwikkelingen in de jaren zestig - de weerstand tegen autoriteit, het feminisme en de seksuele revolutie - veranderde ook het jeugdboek. Het beeld van de jaren zeventig is sterk bepaald door de zogenaamde Werkgroepen Jeugdliteratuur. Deze werkgroepen kritiseerden het wereldbeeld in het gros van de kinderboeken van dat moment en hielden een pleidooi voor meer realisme en meer sociaal engagement. Jeugdboeken zouden de sociale veranderingen van de eigen tijd moeten reflecteren en dus meer open moeten staan voor de veranderde verhouding tussen mannen en vrouwen en ouders en kinderen, (homo)seksualiteit, andere samenlevingsvormen dan het traditionele gezin en sociale ongelijkheid. In reactie hierop begonnen jeugdboekenauteurs boeken te schrijven waarin deze maatschappelijke kwesties benadrukt werden. In deze hyperrealistische boeken stond de inhoud voorop. Een goed opgebouwd plot en geloofwaardige personages waren van secundair belang. De inhoudelijke vernieuwing op zich kan positief gewaardeerd worden: taboes werden doorbroken, waardoor in de jeugdliteratuur alles bespreekbaar werd. Vanuit literair perspectief gezien waren deze zogenaamde probleemboeken verre van origineel. Kritiek was onvermijdelijk. Het belangrijkste bezwaar tegen het probleemboek was dat de boodschap van de auteur niet of nauwelijks geïntegreerd was in het verhaal. De romans lieten geen ruimte voor de verbeeldende en deductieve vermogens van de lezer. Natuurlijk waren er in deze jaren zeventig ook auteurs die schreven vanuit dezelfde ideologische principes als schrijvers van probleemboeken, maar die er wel in slaagden hun idealen te combineren met literaire kwaliteit. Het Schrijverscollectief met als bekendste leden 5 Ter gelegenheid van haar zeventigste verjaardag wijdde het tijdschrift Literatuur zonder leeftijd een themanummer aan Tonke Dragt. Zie Literatuur zonder leeftijd, nummer 55 (2001). 6 Op 5 oktober 2004 uitgereikt aan het begin van de vijftigste Kinderboekenweek. Oud-juryleden mochten voor deze prijs hun stem uitbrengen op alle boeken die in die vijftig jaar ooit tot kinderboek van het jaar waren gekozen.

378 11 Willem Wilmink (overleden in 2003), Karel Eykman en Hans Dorrestijn, is daarvan een goed voorbeeld. In hun boeken hadden ze oog voor maatschappelijke ontwikkelingen zonder de gevoelens van kinderen te vergeten. Hun taal is de taal van kinderen. Een andere auteur die in deze context genoemd moet worden, is Guus Kuijer. Zijn carrière als schrijver voor kinderen startte in 1975 met Met de poppen gooien. De anti-autoritaire werkgroepen roemden zijn werk als een voorbeeld van jeugdliteratuur waarin de maatschappelijke veranderingen een plaats hadden gekregen. Kuijer zelf daarentegen brak met elke vorm van pedagogisering en didactisering van de kinderliteratuur in de essaybundel Het geminachte kind. 7 Hij pleitte voor een gelijkwaardige interactie tussen volwassenen en kinderen. Een schrijver moet met zijn lezers meevoelen en ruimte bieden aan hun verbeelding. Zijn eigen boeken laten zien hoe schrijvers deze uitgangspunten kunnen vormgeven. Kuijer schrijft nog steeds en de vijf boeken die sinds 1999 over Polleke zijn verschenen, worden gewaardeerd door volwassenen en kinderen. De mentaliteit die uit zijn werk spreekt laat een grote affiniteit zien met die van Annie M.G. Schmidt. Kuijers essay Het geminachte kind is het beginpunt van een nieuwe discussie over de eigenschappen van goede jeugdliteratuur. De jaren tachtig tot nu: de literaire emancipatie van jeugdliteratuur De hyperrealistische boeken van de jaren zeventig werden meer en meer bekritiseerd in de jaren tachtig. Auteurs als Imme Dros, Annemarie en Margriet Heymans, Els Pelgrom, Toon Tellegen, Peter van Gestel, Edward van de Vendel, Ted van Lieshout en Joke van Leeuwen, om de belangrijkste te noemen, toonden zich eerst en vooral geïnteresseerd in het schrijven van literatuur. Voor hen is jeugdliteratuur een kunstvorm. In hun verhalen en gedichten is sprake van een uitgebalanceerde verhouding tussen vorm en inhoud. De kant en klare antwoorden van de jeugdboeken uit de jaren zeventig zijn vervangen door keuzemogelijkheden. De boeken van deze auteurs vragen een actieve betrokkenheid van de lezer. Traditionele composities hebben plaatsgemaakt voor meer experimentele. Het gebruik van intertekstualiteit en experimenten met perspectief en chronologie maken dat de teksten zich kenmerken door meerduidigheid. Ze kunnen op meer dan één niveau gelezen worden. De ontwikkeling vanaf de jaren tachtig 7 Kuijer, G., Het geminachte kind. Amsterdam: De Arbeiderspers, 1980.

379 12 samenvattend zou men kunnen zeggen dat de Nederlandse jeugdliteratuur volwassen is geworden. De genoemde auteurs worden gelezen en gewaardeerd door kinderen én volwassenen. Om dit te onderstrepen worden deze boeken vaak omschreven als boeken zonder leeftijd. Kleine Sofie en Lange Wapper van Els Pelgrom, verschenen in 1985, wordt vaak beschouwd als een soort van beginpunt in deze ontwikkeling. Het is een verhaal dat speelt met de grenzen tussen werkelijkheid en fantasie. De vele lagen in het verhaal maken dat de vraag naar wat echt en niet echt is, niet beantwoord kan worden. Er lopen verschillende werkelijkheden in elkaar over. Door deze literaire emancipatie van de jeugdliteratuur is er sprake van een voortdurende discussie over het al dan niet vervagen van de grens tussen volwassenenliteratuur en jeugdliteratuur. 8 Dit debat wordt onder meer gevoed door een groeiend aantal auteurs dat de grens met een zekere regelmaat oversteekt. Auteurs als Willem van Toorn, Toon Tellegen en Mensje van Keulen, bekend als auteurs voor volwassenen, zijn ook succesvolle jeugdboekenschrijvers. En omgekeerd schrijven auteurs als Joke van Leeuwen, vooral bekend als schrijver voor kinderen, ook romans en gedichten voor volwassenen. Niet iedereen is gelukkig met de vervagende grens. Vooral binnen de onderwijsen bibliotheekwereld bestaat de zorg dat de literaire emancipatie ten koste zal gaan van het leesplezier van kinderen. Zij zien de veranderingen als het verdwijnen van het kinderboek en de opkomst van het kinderboek voor volwassenen. De kunst van het illustreren Kleine Sofie en Lange Wapper, geschreven door Els Pelgrom, is geïllustreerd door The Tjong Khing. Het is een voorbeeld van een mooie samenwerking tussen schrijver en illustrator. Als er één element eigen is aan kinderboeken, dan is dat de combinatie van tekst en beeld. En een overzicht van de naoorlogse geschiedenis van Nederlandse kinderboekillustraties leert dat er meer duo's van schrijvers en illustratoren zijn geweest die elkaar perfect verstonden: Annie M.G. Schmidt en Fiep Westendorp die samen Jip en Janneke vormgaven, Imme Dros en Harrie Geelen en Guus Kuijer met eerst Mance Post, later The Tjong King en tegenwoordig Alice Hoogstad. In de Nederlandse jeugdliteratuur treft men ook tal van getalenteerde schrijvers aan die hun eigen werk illustreren en, vice versa, tal van 8 Voor een overzicht van de discussie zie onder meer Lierop-Debrauwer, H. van, Perspectief op het verleden. Overjeugdliteratuur, volwassenenliteratuur en hun geschiedschaving. Universiteit Leiden, Oratie.

380 13 goede illustratoren die tegelijkertijd vaardig zijn met de pen. Eerder werd Tonke Dragt al genoemd, maar haar naam kan aangevuld worden met dubbeltalenten als Jean Dulieu, Dick Bruna, Max Velthuijs, Wim Hofman, Ingrid en Dieter Schubert, Annemarie en Margriet Heymans, Harrie Geelen, Ted van Lieshout en joke van Leeuwen. Vanuit internationaal perspectief gezien is Dick Bruna waarschijnlijk de meest bekende schrijver/illustrator. Zijn werk is wereldwijd vertaald. In Japan is zijn werk zo populair dat er speciale Brunawinkels zijn in Tokio en Nagasaki. In eigen land zijn miljoenen kinderen opgegroeid, en groeien nog steeds op met de boekjes over Nijntje. Bruna is beroemd vanwege zijn eenvoudige vormen en zijn gebruik van hoofdzakelijk primaire kleuren. Hij begon zijn carrière al in de jaren vijftig, maar moest tot 1989 wachten voor hij in Nederland werd bekroond. In dat jaar ontving hij een Gouden Penseel en was er een tentoonstelling van zijn werk. Een andere illustrator met een internationale reputatie is Max Velthuijs. In 2004 ontving hij voor zijn illustraties de Hans Christian Andersenprijs, de belangrijkste internationale prijs voor de kinder- en jeugdliteratuur. Harrie Geelen is niet alleen schrijver en illustrator, maar ook componist, musicus en filmmaker. Hij is in artistiek opzicht van vele markten thuis. In zijn werk benut hij heel verschillende technieken. Zijn stijl is expressief. Vooral zijn gebruik van computertekeningen wordt als innovatief beschouw, zowel in Nederland als in het buitenland. Naast deze dubbeltalenten zijn er vele illustratoren die, ieder op zijn of haar eigen wijze, letterlijk invloed hebben gehad op het gezicht van de Nederlandse kinderliteratuur vanaf de jaren vijftig en die hebben bijgedragen aan haar ontwikkeling als kunstvorm. Daarbij moet gedacht worden aan illustratoren als Wim Bijmoer, Jenny Dalenoord, Babs van Wely, Carl Hollander, Lidia Postma, Sylvia Weve, Annemarie van Haeringen, Jan Jutte en Philip Hopman. Conclusie Deze beknopte schets van de veranderingen in de jeugdliteratuur na 1945 maakt duidelijk dat de aandacht besteed aan het lezen van kinderen en het aanbod aan kinderboeken hebben geresulteerd in een kinderliteratuur waarbij de nadruk ligt op het tweede deel van de

381 14 samenstelling. De vele vertalingen laten zien dat de kwaliteit van het Nederlandse kinderboek internationaal wordt erkend. Sinds de jaren zeventig is ook de academische interesse voor jeugdliteratuur toegenomen. De wijze waarop deze belangstelling zich concretiseerde in onderzoek verliep parallel aan de ontwikkelingen in de jeugdliteratuur zelf. In de jaren zeventig lag het accent op de pedagogische aspecten van kinderboeken. Ze werden gezien als een belangrijk middel in de opvoeding. Vanaf midden jaren tachtig worden de literaire aspecten benadrukt. Vorm en inhoud van boeken voor kinderen worden op dezelfde wijze bestudeerd als teksten voor volwassenen. Zo besteedde Literatuur zonder leeftijd, een periodiek voor de studie van de kinder- en jeugdliteratuur, de afgelopen jaren onder meer aandacht aan intertekstualiteit en postmoderne tendensen in kinderboeken. Anders dan bij volwassenenliteratuur het geval is, wordt dit soort van tekstgericht onderzoek vaak bekritiseerd. De bezwaren ertegen zijn vergelijkbaar met die tegen het literaire kinderboek zelf. Belangrijkste punt van kritiek is dat in deze studies wordt voorbijgegaan aan de kinderlijke lezer. Deze kritische geluiden nemen niet weg dat de ontwikkeling van kinderboeken als een literaire genre nog altijd doorgaat.

382 15 Remco Ekkers Sprookje Hadden de kinderen, hadden de kinderen gerimpelde velletjes? Ja en ze kwamen net uit de sloot, laarzen vol water. Ze hadden kikkers gekust, maar die sprongen van hun hand. Het haar van de oudste leek op mergpijpjes zonder bakkersroom maar dat gaf niet, ze stond in de sloot te vissen als een reiger schuin voorover gebogen en plotseling haar felle hand in het water, beet! Prooi naar de mond, niet om te happen. Wel spitste ze haar lippen tot net op het natte snoetje. Even wachten en daar ging hij met een bange sprong. Nu is ze helemaal schoon en rimpelig warm. Ze is de kikkers vergeten, verlangt naar het sprookjesboek.

383 16 Johanna Kruit Moeder Ik droomde dat ik wakker werd en naast mijn bed zat jij alsof je nooit was weggeweest en alles wat ik nog niet wist vertelde je aan mij. Stil lag ik wakker in mijn droom en zag je mooie haar de koude tranen op mijn wang maakten mijn droom nog extra lang en jij, jij zat daar maar. Toen was je weg, ik droomde door maar wist terwijl ik sliep dat jij me altijd horen zou wanneer ik om je riep.

384 17 Volle maan De avond is oud en de maan klimt omhoog de sterren gaan mee in een wijde boog. De huizen zijn stil en de mensen gaan slapen maar ik moet naar de zee om met golven te praten. Want diep in de nacht vertelt water verhalen en daar wil ik naar toe om ze straks te vertalen. Daarna zal ik slapen gewiegd door de wind tot morgen de wereld opnieuw begint.

385 18 Verdwaald Avond was het regen liep door de straten mensen onvindbaar. Angstig werd het wind aarzelde op het plein hield zich onzichtbaar. Donker was het niemand wist waar ik heen ging. Waar zou ik heen gaan?

386 19 Klein sprookje Kom, zei het meisje de maan staat te fluiten geef me je hand dan gaan we naar buiten. Nee, zei de prins en hij keek naar de nacht wat zou er nog zijn dat daarginds op me wacht? Kom, zei het meisje de avond is lang nee, zei de prins want ik voel me te bang. Geef me de tijd want ik kan niet meer zingen geef me wat woorden en voeg ze tot zinnen. Zinnen die zeggen hoe verder te gaan. Goed, zei het meisje ik geef je de maan.

387 20 In de nacht Vannacht zei mijn moeder en klom uit haar graf die oorlog duurt langer dan ooit iemand dacht. Je vader en ik wij kunnen niet slapen door al dat lawaai van bommen, granaten. Ook horen we vaak kleine kinderen huilen die wil ik gaan halen ze kunnen hier schuilen. Ze klopte haar schort en het zand uit haar haar en lachte strijdlustig: ziezo, ik ben klaar!

388 21 Broertje Troubadour Mezelf verstopt weggeslopen door het duin maar hoor, in het lied van de nachtegaal zingt hij. Mezelf verstopt weggekropen in een tuin maar hoor, in de kruin van de notelaar zingt hij. Stilte komt niet meer tot rust: broertje dat ik wakker kus ik hou me groot. Broertje dood.

389 22 Albertina Soepboer Henk, Carla, Barbara, Wouter en ook Loesje zijn samen in de keuken Carla, Barbara en Wouter zitten aan een keukentafel waar potten en pannen opstaan. Bestek ontbreekt. Carla: Je lust geen wortels zei je. Dat is vreemd. Dan ben je niet van hier. Dan kun je zelfs niet van hier zijn. Alles draait om de wortels. Wouter: Ik heb nooit geen wortels ergens gezien. Ik heb nooit geen woord wortels ergens gehoord. Ik kom uit een stad. Carla: De stad... Barbara: Dat is maar goed ook, dat je nooit wortels hebt gezien. Ze komen uit de aarde. Met kluiten die later op de weg rondzwerven. Die kluiten hebben een eigen leven. Soms maken ze een mens dood. Dood. Carla: De stad, hoeveel mensen leven daar wel niet... Wouter: Maar ik heb nooit geen wortels ergens gezien. Wat ik gezien heb, zijn de straten. Lang. Vol. Eenzaam ook. Een lange volle eenzaamheid daar in de straten. Er waren daar ook wel wegen. Zoals hier een weg is. Het waren lange volle en ook eenzame wegen. Tot ik jou zag. Carla: Zo eenzaam kan het daar toch niet zijn. Barbara: En ik zag jou. Wouter: Op de dansvloer. Schitterlichten, harde trompetten en mensen waren daar. Een grote volle menigte met mensen. Jij droeg dat korte shirtje. En ik zag je sieraad. Carla: Barbara draagt geen sieraad. Barbara: O jawel hoor. Barbara trekt haar trui omhoog en een navel met piercing wordt zichtbaar. Barbara: Dit moeder, is een piercing. Jaaa. Zeg maar niets. Want het is mijn eigen navel. Mijn eigen wondje. Kleine wondjes kunnen heel erg jeuken. Eigen bloed, eigen pijn. En dat weet jij maar al te goed. Carla: Ik heb geen jeuk. Houd toch op. Barbara: En dat je maar beter niets kunt zeggen. Met zo'n wondje. Dat je zulke zaken onder de grond houdt. Dat je de kiezen even flink opelkaar zet. Ze gaan etteren dan. Omdat ze geen licht meer krijgen. Omdat ze niet meer ademen. O ze lijken bijna af te sterven. Maar net niet helemaal. Zodat ze steken. Als vette mollen. Zo, moeder. Wouter: Mollen? Carla: Zeg dat maar tegen je vader. Barbara: Mollen, Wouter, zijn nachtdieren, onder de grond, met holen. Beetje treurig allemaal. Wouter: Maar zo ben je toch niet, een mol, Barbara. Toen ik jou zag dansen, wist ik dat veel voortaan anders zou zijn. Daar wist ik dat, in de disco tussen de schitterlichten en de harde trompetten. Ik wist het meteen. Barbara: Iedereen is stekeblind.

390 23 Carla: We gaan zo eten hoor ik wel. Wouter: Ik kan het heus wel zien vandaag. Waarom je bent zoals je bent. Dat je raar bent, hoe mooi je bent. Ik kan heus schitterlichten voor je maken. Dan kun je het zien. Echt waar. Dan is het weer zoals die ene keer. Hans komt binnen. Hans: Zo. Barbara: Dit is Wouter. Hans: Dag Wouter. Carla: Wist je dat je dochter een gat in haar navel heeft geboord? Hans (tilt een deksel op): Kip. Dat is heel goed. Barbara: Nee, dat is vanwege de verjaardag van Loesje. Loesje komt op en gaat ook aan tafel zitten. Wouter: Loesje? Carla: Het kan je zeker niets schelen dat je dochter haar eigen doorboord heeft. Hans: Ik ben moe vandaag. Carla: Zo'n lange reis. Helemaal uit de stad. Wouter: O, was u ook in de stad? Hans: Ik ben heel moe vandaag geloof ik. Barbara: We zijn allemaal erg moe vandaag. We zijn al twee jaar heel moe op deze dag. Vandaag is de verjaardag van Loesje. Loesje zoekt bestek in een pan op tafel en legt voor iedereen bestek neer. Wouter: Wie is Loesje, Barbara? Carla: Loesje is weg. Barbara: Precies twee jaar geleden is het gebeurd. Het regende, het werd donker en we reden de weg naar huis af. We kwamen van het dorp. Het was november, tijd van de wortels. Er lagen kluiten op de weg. En plotseling lagen wij naast de weg. Ik had een zus, Loesje. Die was toen dood. Dood. Loesje staat op en gaat in de hoek van de kamer voor de tv zitten. Carla: Loesje is nog steeds weg. Wouter: Dat heb je nooit gezegd, Barbara. Hans: Het regende, het was november, er lagen kluiten op de weg. Carla: En je vader had gedronken. Hans: Het regende, het was november, er lagen kluiten op de weg. Wouter: Ik denk dat we maar moeten gaan. Hans: Het regent buiten, het is november. Je kunt niet naar huis. Carla: Dit is de dag dat we binnen blijven. Omdat het regent. Ja. Het is november. Dat kun je niet omdraaien. Wouter: Ik ga mijn tas pakken. Ik wil hier niet blijven.

391 24 Barbara: We gaan samen terug, naar de harde trompetten en de schitterlichten in de stad. Ik ga met je mee. Wacht even. Wouter verdwijnt en Barbara gaat naast Loesje voor de tv zitten. Carla ruimt de tafel af. Hans leest een krant. Barbara: Ik weet het best. Dat je er niet meer bent. Dat ik nu alleen ben. Ik weet het best. Ik weet dat je dood bent. Dat weten het behang, de kast, het hele huis. Alleen zij willen het niet weten. Ik wist het al toen ik je zag liggen. Je ogen stonden zo scheef. Ik dacht, het moet vreselijk pijn doen als je ogen zo staan. Echt vreselijk veel pijn. En ik wilde ze recht draaien. Maar dat lukte niet. Er zat zoveel bloed op je gezicht. En toen dacht ik: ze is er niet. Loesje. Ze is dood. Dood. Maar niemand zei iets. Niemand huilde. Ik draaide me om en je was al nergens meer. Spoorloos. Er lag een wit laken op het gras. En ik dacht aan madeliefjes. Op dat moment hoopte ik heel even. Dat je een madeliefje zou kunnen worden, daar ver weg, in de dood. Niemand zei het ooit. Niemand. Dat je weg was ja. Maar ik weet dat je in het echt een madeliefje bent. Loesje verdwijnt.

392 25 Verkeer Dit is de supermarkt, dit is verkeer. Wagens en weggetjes, doorgaan maar weer! Rechts is de chips, mama, links is het brood. Rechts moet dus voorgaan en links loopt dus dood. Ik weet de weg, want die moet ik wel weten: ik ben de taxichauffeur van het eten. Ik ben de motor, en ik ben de wielen. Op naar de kassa, en ja hoor: een file.

393 26 pudding Puddinkje, schuddinkje, heb je het koud? Tril je zo, ril je zo, omdat je ontzettend van diepvriezen houdt? Of weet je al wat er nu komen gaat? Wat alle toetjes te wachten staat? Moet je maar niet zo zoet zijn en rood. Eventjes slikken, puddinkje, schuddinkje dood.

394 27 meeuw Meeuwen kunnen miauwen. Er hing er eentje vlak bij onze vuilniszak te janken als een kat. Zo zielig vond ik dat: een poes in het verkeerde lichaam. Arme vogel, riep ik, veren zijn toch fijner dan een pels? En je komt met klauwen echt niet in de lucht! Toen sloeg hij op de vlucht. Maar ik wou alleen maar helpen... Wat een kattenkop, die meeuw! Als antwoord gaf hij nog een vreselijke schreeuw, en toen begreep ik pas mijn fout: hij voelde zich geen poesje. Hij voelde zich een leeuw.

395 28 rondjes Rondjes ren ik, rond en rond - want dan golft de grond. Dan golft de grond als de grond van een boot op zee. Alles schommelt mee en in plaats van niks kind te zijn ben ik wereldkapitein, ik kan dit, ik kan blijven staan. Dus ik zeil voorlopig nog op mijn orkaan. Jij hebt me uitgezwaaid, maar ooit ben ik uitgedraaid. Ooit kom ik veilig weer aan.

396 29 gras Ik had hem vastgepakt, hij mij. Onze benen werden blij en onze armen werden warm, daar op het gras. Toen riep er iemand: Hé! Niet vechten jullie! Stop Wij hielden op en keken elkaar aan, verbaasd, daar op het gras: wisten allebei niet dat het vechten was.

397 30

398 31 duif Duiven willen iets vertellen, want ze komen zo dichtbij. Gedichten of berichten, duif, wat zeg je tegen mij? Niks. Een snavel stilte, een bek zonder geluid. Kunnen de verhalen je duivenkop niet uit? Misschien is er iets mis daar binnenin je keel? Wat zeg je, duif, wat zeg je? Zo ontzettend veel?

399 32 zoen Ik zag hoe een mevrouw met haar lippen stippen zette op een kindje. Bwlll deed het kindje en dat hielp: weg mevrouw. Kijk, zo moet het nou! Goed, we horen na een zoen misschien niet te gaan sproeien, maar ja, wie begon? Wie begon er met knoeien?

400 33 Elma van Haren Versje van de dood Dit is een versje van de dood. Alle bakkers zijn gesloten, alle egels liggen bloot. De bieten zijn gerooid, van tomaten dikke soep gekookt. Alles wat naar boven moest, wil nu naar beneden, alle paarden zijn bereden, behalve een, dat heeft honger en wil brood. Maar ja, alle bakkers zijn gesloten. Dit is een versje van de dood. De was is aan de lijn vergeten. De zee, zo leeg van boven, ligt van onderen vol schroot. De hemel is toegedekt met een zware regendeken. Familiealbums opgeblazen, de foto's honderd malen uitvergroot. Alle films tot gapens toe bekeken, alle zwerfkatten afgezeken, behalve een, die heeft honger en mauwt om brood. Maar ja, alle bakkers zijn gesloten. Dit is een versje van de dood. Het koren door de wind plat gestreken, maar er is aan meel geen nood, want alle bakkers zijn gesloten en de aardappels doorgeschoten. Vogels zwemmen door de lucht, vissen jammeren dwaas om poten, maar God heeft alles glad vergeten. Hij heeft zich in zijn tong gebeten. Langzaam kleurt de aarde rood en de mensen werken zich te klote behalve een, Die heeft honger en eist brood. Maar ja, nu weet je het wel met dit soort versje. Het laatste wat ik heb gehoord; Haast je! Haast je! Binnenkort start de uitverkoop voor een plaatsje op Noë's boot.

401 34 Maria van Daalen Schoolavond 1 Daarna in de hal. Nog even. Ik sta met mijn vriendin te praten. Zij merkt niet dat jij daar staat. Dat ik dat weet. Ik voel je ogen in mijn keel langs de zijkant van mijn borst, langs mijn heup naar beneden gaan. Die broek had ik al. Die laarzen zijn nieuw. Je ziet het, mijn voet wiebelt. Straks ga ik naar buiten. Alleen. Ik moet mijn fiets halen. Alles is donker. Wat een kou. Nieuwe laarzen vlug de trap af.

402 35 2 Wacht even. Dat kan niet. Je was daarnet boven. Hier is geen licht en één uitgang. Als je dichterbij komt zie ik alleen nog je ogen ze knipperen niet ze staren mij blind ze zetten mij vast in een hoek van de fietsenstalling - en dan ben je er al buigt je voorover doe je mond eens open

403 36 3 Dit dus. Tegen mij aan, je rits in mijn lies. Waar laat ik mijn handen nu de jouwe langs mijn hoofd mijn schouders strelen, naar voren gaan - nee je duwt niet je schuift ze onder mijn trui zoekt - wil ik weg of je vingers ik aarzel mijn handen op je jas, steun mijn vingers haken zich achter je broekband

404 37 4 Dit is het dus, dat verlangen dat in mijn benen omhoog kruipt dat prikt in mijn borsten, trekt onder mijn oksels en dik wordt in mijn keel. Je mond maakt het mij onmogelijk je naam Als je even je hoofd terugtrekt: kijken waar ik ben in je gezicht.

405 38 5 Ik moet hard hebben gefietst: buiten adem het tuinpad op. pas nu zie ik waar ik ben. Heb je gezegd tot morgen? Iets liefs, een afspraak? Mijn huid tintelt nog: hier was je hand. In een hoofd zo groot als de wereld kan ik wonen vannacht. Slaap jij al? Ik hang tegen de deur van het schuurtje, zie geen grint, alleen ogen, ogen.

406 39 Anne Provoost Cornelius Mijn zoon wordt binnenkort elf. Hij heeft de kop van een tiener: bleek, verwaaid, maar vol van logica, kritiek en spot. Hij wacht. Hij kijkt, luistert, herhaalt, onthoudt. Oogcontact maakt hij niet. Hij kijkt langs je heen, doet alsof hij met iets anders bezig is, maar ik kan zijn aandacht haast ruiken, de concentratie waarmee hij gesprekken opslaat. Als hij speelt is het als een toegeving, alsof hij wil aanvaarden dat spelen zowat het enige is dat de tijd zal doen verstrijken, de voorwaarde om snel naar de volgende dag over te kunnen gaan. Alleen in een warm bad speelt hij met overgave, alsof de gewichtloosheid hem bevrijdt, of goed gevangen houdt. Veelal speelt hij in de buurt van spiegels, kijkend naar zichzelf, een duel voerend met zijn evenbeeld, blazend van vechtlust, maar zich iedere seconde van zijn voorkomen bewust. Zijn lange glanzende haar veroorzaakt een eeuwig misverstand, de vergissing van zijn lijf; het rekent erop dat het hoekig wordt, maar er is geen haargroei, zijn borst vlak en glanzend, de ribben naar binnen gericht als om zijn organen klein te houden, als om het uitzetten tegen te gaan. Onbekenden spreken hem aan met juffrouwke, met zijn fijne trekken, met de lintjes om zijn pols en zijn halsketting en zijn ranke vingers. Zijn benen zijn onverwacht zwaar, haarloos, breder dan je bij dat bovenlichaam verwacht, alsof hij in kalkverf heeft gestaan, alsof er opzettelijk een laag op is aangebracht om hem er stabiel te laten uitzien, en indrukwekkend, mannelijk misschien. Hij lacht. Hij lacht op de momenten dat wij lachen, hij weet waarom, hij begrijpt de toespelingen. Of hij lacht niet, kijkt alleen maar verrast, wikt en weegt, weigert een woord uitleg te vragen. We komen niet tussen, een verklaring zou hem vernederen, hij gaat opzij zitten om erover na te denken, de benen opgetrokken, altijd op sokken. Soms lacht hij om ons. Om ons gekibbel, om de kleine huishoudelijke opdrachten die ik hem geef en het ongeduld dat daarin doorklinkt. Hij onderneemt niets wat ik hem niet nadrukkelijk vraag. Waar hij komt laat hij sporen na: een jas, een tas, elk voorwerp dat hij afwerpt blijft liggen. Hij raapt dingen uitsluitend op om naar zijn rust te kunnen weerkeren, om zijn wachttijd te kunnen uitzitten zonder dat die met de banaliteit van orders wordt verstoord. Saai is het woord dat hij bij voorkeur bezigt. Alles wat hij al een keer heeft gehoord wordt van dat label voorzien. Hij minacht de herhaling,

407 40 wil geen twee keer dezelfde video zien, kan mijn repetitieve handelingen in het huishouden niet begrijpen, kijkt ernaar alsof ik aan verstandsverlies lijd, meewarig en met een deernis die hij openbaart door zich terug te trekken op een plek waar hij het niet hoeft aan te zien. Oefening doet hem schokschouderen, hij heeft de indruk dat alleen kinderen eraan worden onderworpen, het is een kwelling door volwassenen verzonnen, overtollig. Nieuwheid is wat hem boeit. Altijd is hij klaar om over te gaan tot het volgende, het nog niet verkende, met onuitputtelijke energie, gulzigheid eigenlijk. Hij lijkt te beseffen dat zijn verveling nuttig is, dat die grote vijand hem een dienst bewijst door hem te besluipen midden op de dag: sloom verzint hij iets nieuws om het oude te vergeten, en voor hij het weet is hij geestdriftig, lijkt het alsof hij nooit meer iets anders zal doen. Zijn kinderlijkheid komt alleen terug als er suiker in de buurt is. Altijd is hij op zoek naar zoet genoegen, en hij vindt het dankzij een alertheid die iets dierlijks heeft: hoe afwezig hij ook lijkt, het geritsel van een papieren zak, de suggestie van traktatie wekt zijn zintuigen en zijn aandacht. Hij springt op, staat vooraan in de rij, versiert het grootste part. Hij is een eerstgeborene, een gunsteling, en die positie kan hij niet verspelen, meent hij, net zo min als hij zich kan overeten, beroerd kan worden, ellende kan ervaren. Van elke seconde is hij zich bewust. Ook zonder horloge kan hij de tijd tot op de minuut schatten, hij staat zichzelf niet toe de tijd te vergeten. Zijn schema, de plannen die hij heeft in de vooropgestelde volgorde uitvoeren, dat houdt hem minutieus bezig. Hij is waakzaam en gretig. Hij berekent manieren om tijd uit te sparen, geen tijd te verliezen, ook al kan die niet snel genoeg vooruit gaan. Ik kijk naar hem en denk, dit is een kind, dit is over wie recensenten het hebben als ze zeggen: Dit boek gaat over het hoofd van kinderen heen, of Een kind begrijpt dit niet. Ik weet niet wat kinderen begrijpen, ik weet niet wat mijn eigen zoon begrijpt, ook niet wat om het even wie in mijn omgeving begrijpt. De dingen begrijpen, of stellen dat je de dingen ooit kan begrijpen, lijkt me onzinnig, nauwelijks nastrevenswaardig. Erin worden ondergedompeld, ze over je heen krijgen, je eraan laven lijkt me de manier om om te gaan met wat je pad kruist. Een grens stellen aan wat mijn zoon begrijpt zou impliceren dat ik hem kan peilen, dat ik hem begrijp, en dat doe ik niet.

408 41 [Dossier] Literair Prijs van de Provincie Gelderland 2004 Het oordeel van de jury Twee jury's beoordeelden dit jaar de inzendingen Voor de Lileraire Prijs van de Provincie Gelderland: een volwassenenjury en een kinderjury. Hieronder leest u het oordeel over de twee winnende verhalen. De jury over De vredesmachine, winnaar van de literaire Prijs van de Provincie Gelderland: De vredemachine van Thijs Goverde is een grappig, leuk en origineel verhaal. Het is spannend door de onverwachte gebeurtenissen, maar vooral doordat je bij geen enkele zin weel iloe de volgende gaat worden. Het thema, vrede op aarde, is ernstig, maar de toon is aangenaam licht. De personages worden kort en krachtig getypeerd en ook de verhoudingen binnen het gezin worden met enkele woorden duidelijk geschetst, met name in de zeer humoristiche dialogen. Het einde is kenmerkend: met een paar laconieke zinnen neemt het verhaal een onverwachte vlucht. Van alle ingezonden verhalen is dit duidelijk het sterkst en het verdient de Literaire Prijs van de Provincie Gelderland dan ook ten volle. De kinderjury over Het toverdoosje, winnaar van de kinderjuryprijs: De beoordeling vond plaats door het geven van een 8, 9 of 10 aan de drie beste verhalen. Anna: He is spannend en daar hou ik van. Vincent: Ik vond het een heeeel leuk verhaal; lekker spannend en mysterieus. Dat vind ik leuk. Maar jammer dat het eindigt want het was net zo leuk! Sara: Ik geef het een tien omdat het heel erg leuk is en ook best spannend en die broer en zus zijn erg grappig! Mila: Ik vind hel best leuk want het is een beetje spannend en als ze erachter komen wie het is, is het ook wel fijn!

409 42 Thijs Goverde De vredesmachine Mijn broer was een vreemde vogel. Zweverig, zei mijn vader, maar hij bedoelde: niet helemaal goed bij zijn hoofd. Dat was niet eerlijk, mijn broer was prima bij zijn hoofd. Het zat alleen een beetje raar in elkaar, binnenin dat hoofd van hem. Arend (zo heette mijn broer) weigerde het vlees te eten van wat hij noemde onze dierlijke medemens. Nou zijn er wel meer mensen die geen vlees lusten, maar dat dierlijke medemens slaat nergens op. Volgens mij. Op een avond, onder het eten, zei mijn broer: Ik heb vandaag een engel gezien. Het zal wel, mompelde mijn vader. Jongen toch, zuchtte mijn moeder, maar ik vroeg: Wat zei-die? De engel? En had hij vleugels? Ja, knikte mijn broer, grote gouden vleugels had hij. En hij vroeg de weg naar Den Haag. En toen? Ja, toen niks natuurlijk. Weet ik veel, hoe je in Den Haag komt? En had-ie nog goeie raad, die engel van je? vroeg mijn vader. Bijvoorbeeld iets over: niet liegen tegen je ouders? Nee, daar zei hij niks over, zei mijn broer peinzend. En tijdens een boswandeling zagen we eens een omgevallen boom van wel een meter dik, dwars over het pad. Die kan ik laten verdwijnen, pochte mijn broer, door alleen maar met mijn vingers te knippen. Doe maar, zei mijn vader. We zijn benieuwd. Ik kan het niet nu meteen, zei mijn broer snel. Maar vanavond, om zeven minuten voor half zes, dan kan ik het. Mijn ouders zuchtten en schudden hun hoofd. Die avond, om zeven voor half zes, knipte mijn broer met zijn vingers. Toen we de volgende dag gingen kijken, was de boom verdwenen. Dat heeft de boswachter gewoon gedaan, beweerde mijn vader. Die ouders van ons, fluisterde mijn broer, die geloven ook alles. Hebben we die boswachter ooit gezien? Nou dan! Ik gaf geen antwoord. Ik geloofde eerder in de boswachter dan in mijn broer zijn vingerknip. Maar sinds twee jaar weet ik het niet meer zo zeker. Want twee jaar en twaalf dagen geleden werd er in onze tuin een enorme lading hout bezorgd. Er zat een rekening bij, die mijn vader moest betalen. Wat heeft dit te betekenen? bulderde mijn vader. Ik ga een machine bouwen, zei mijn broer. En daar heb ik olijfhout voor nodig. Het is wel duur, maar met iets anders gaat het niet. Een machine? vroeg mijn moeder. Van hout? Wat voor machine wordt dat? Een vredesmachine, vertelde mijn broer. Over een dag of twaalf is hij af, dan zet ik hem aan en dan wordt het overal ter wereld vrede. Mijn vader keek alsof hij elk moment kon ontploffen, maar Arend keek hem aan en glimlachte.

410 43 Waarom niet? zei hij tegen pappa. Mijn vader zuchtte, zo lang en zo diep dat ik dacht dat hij leeg zou lopen als een ballon. Maar dat deed hij niet. Hij staarde naar de grond, haalde zijn schouders op en mompelde: Ach ja, waarom ook niet, als die arme idioot er nou gelukkig van wordt... De dagen daarna werden er allerlei andere spullen bezorgd. Balsems (wat dat ook zijn), slingers met witte vaantjes, van alles wat ik niet thuis kon brengen, en ten slotte een mand met drie witte duiven. Die gaan mijn machine aandrijven, zei m'n broer. Dat zullen ze leuk vinden, je duivelijke medemensen. Waarschijnlijk niet, gaf hij toe, maar het is nou eenmaal hun taak. Zoals het mijn taak is om deze machine te bouwen. Ik ga ook liever naar het zwembad. Of een boek lezen. Maar wat moet, dat moet. Hij timmerde en zaagde de hele dag. In het begin probeerde mijn vader nog te helpen, maar daar hield hij mee op na een ruzie over de tandwielen. Vier spaken is te weinig, bromde mijn vader. En bovendien staan ze niet haaks op elkaar. Ze moeten een kruis vormen, kijk: zo. Mijn broer zette de spaken terug zoals ze hoorden. Zo vormen ze het Vredesteken, legde hij uit, en een sterker Wiel is er niet. Je ziet ze vliegen. bitste mijn vader. Zoek het verder maar alleen uit, als je het zo goed weet. Dat deed mijn broer, en op de avond van de twaalfde dag was hij klaar. Er stond een gigantisch apparaat op het gazon, helemaal van olijfhout, vol tandwielen en vliegwielen en uitsteeksels en hendeltjes. Bovenop zaten de duiven, ingesnoerd in de slingers met de witte vlaggetjes. Mijn broer geeuwde zo hard dat de tranen hem in de ogen sprongen. Morgenochtend zet ik hem aan, zei hij. En dan - poef! Vrede op aarde. Maar die nacht was er een storm. Het regende en hagelde en donderde en bliksemde de hele nacht. Vlak voor zonsopgang ging de storm pas liggen. Mijn broer maakte me wakker. Kom eens kijken, zei hij somber. Slaapdronken wankelde ik achter hem aan, de tuin in. Ik schrok. De bliksem was ingeslagen, precies in de vredesmachine. Er was niets van over dan een rokende stapel hout. De duiven leken op gebraden kippetjes. Er is in deze wereld geen plaats voor mij, zuchtte mijn broer. Zou je iets voor mij willen doen? Ik knikte. Mijn ogen stonden vol medelijden. Kijk goed naar mij, zei hij. Geloof alleen maar wat je ogen zien. Dat kun jij wel - jij blijft altijd met je beide benen op de grond. Bij mij is dat wel anders! Hij glimlachte, knipoogde naar me, en spreidde zijn armen. Let goed op! riep hij vrolijk. Dag broertje! Daarna vloog hij weg, de opkomende zon tegemoet.

411 44 Jan Maurits Schouten Het Toverdoosje Winnaar kinderjuryprijs Literaire Prijs van de Provincie Gelderland 2004 Het was een snikhete vakantiedag. Bernt zat op handen en knieën in het gras van de tuin van tante Clara en keek aandachtig naar een torretje. Dat torretje had al een heel lange weg afgelegd. Het liep vanaf het huis van tante Clara in de richting van de heg die om de tuin stond. Al die tijd had Bernt het gevolgd. Voor een mens leek het een netjes aangeharkt grasveld, maar voor een torretje was het een groot en woest bos, dat vol stond met rotsen en bergen (dat waren steentjes) en vol lag met omgevallen bomen (takjes en blaadjes). Het torretje was al die tijd zijn eigen weg gegaan: alle hindernissen die hij tegenkwam had hij aandachtig onderzocht. Uiteindelijk had hij steeds een manier gevonden om er voorbij te komen. Bemt had tijd genoeg om alles te volgen. Zijn twee jaar oudere zus Helga lag de hele dag lang alleen maar te lezen in één van haar stomme toverboeken, zoals Bernt ze altijd noemde. Ze gingen altijd over hetzelfde: over kinderen die konden vliegen en over heksen en over draken en over allerlei andere spookachtige zaken, waarvan je van tevoren weet dat ze niet bestaan. Dat was, zacht gezegd, niet Bernts smaak. Wat niet kan dat kan niet, vond hij. Liever hield hij zich bezig met dingen die écht waren, zoals dat torretje dat over het grasveld liep. Dát was pas spannend: zou het eindelijk zijn doel, de heg, bereiken? En aan zijn broer Borg had Bernt ook niets. Die was drie jaar ouder, en speelde bijna nooit met Bemt. Trouwens: Borg speelde met dingen die Bernt nóg minder interesseerden dan die muffe boeken van zijn zus. Ook deze middag was Borg al de hele tijd niet buiten geweest. Hij zat maar achter zijn computer op mensen te schieten en muziekvideo's te bekijken. Dat was wat hij het liefste deed. Dat mensen schieten deed Borg met zijn joystick Hij had altijd de nieuwste spelletjes, en allemaal gingen ze over schieten en doodmaken. En die muziekvideo's waren altijd met van die nummers met veel boze, schreeuwende mensen er in. Het torretje was nu begonnen aan de beklimming van een lange grashalm. De pootjes grepen zich ijverig stapje na stapje vast, maar de grashalm begon door te buigen onder het gewicht. Op een zeker moment begon het diertje heen en weer te wiebelen. De grashalm boog steeds verder door... opeens zwiepte het torretje om de halm heen. Eén seconde hing hij ondersteboven aan de stengel, tot hij viel. Heel even zat het torretje stil, toen begon hij weer te bewegen, in een rechte lijn, altijd maar richting de heg. Oh, was hij maar nooit gegaan, hoorde Bernt tante Clara zeggen. Ze zat op het terras met zijn moeder te praten. Dat kon maar over één ding gaan: over oom Clemens die drie jaar geleden

412 45 spoorloos was verdwenen. Ik ga een eindje wandelen, had hij tegen tante Clara gezegd. Pas later had tante bedacht dat dat wel iets vreemds was om te zeggen, want oom Clemens hiéld helemaal niet van wandelen. Sinds die keer had ze nooit meer iets van hem gehoord. Ik bid elke avond dat hij terugkomt. Het ergste is dat ik hem niet kan vertenen dat ik het hem vergeef, hoorde Bernt tante Clara zeggen. Bernt luisterde niet verder. Hij begreep tante Clara altijd maar half. Tante Clara was volgens zijn moeder een beetje zielig. Dat was ook de reden waarom ze elke zomer een week bij haar gingen logeren. Die vakanties waren niet écht vervelend, maar ook niet écht leuk. Moeder, die de zus was van tante Clara, zat altijd maar met haar te praten. Borg vermaakte zich best: tante Clara had een snene kabelaansluiting en een heel behoorlijke computer. Ook Helga verveelde zich niet die kon overal haar toverboeken lezen. Alleen voor Bemt, die van buitenspelen hield, en van de natuur, en van spenetjes doen en grapjes maken, viel er niet zo veel te beleven. Eindelijk had het torretje de heg bereikt. Het wurmde zich onder de takken door en stak het paadje over. Daar was precies zo'n heg, van de buren. Daar kroop het torretje ook onderdoor. Toen kon Bernt hem niet meer zien. Bernt bleef zitten waar hij zat en liet zijn blik dwalen door de schaduw onder de heg. Daar lag iets... Hij strekte zijn arm en pakte het op. Het was een doosje van blik, een paar centimeter groot. Er stond een plaatje van een schipper op. Verder stonden er alleen vreemde letters op, die Bernt niet kon lezen. Hij probeerde het doosje open te maken. Dat lukte niet. Hij schudde het even, het rammelde. Daarna borg hij het weg in een broekzak. Hij keek nog eens goed naar de plaats waar hij het doosje gevonden had. Daar zag hij in het rune zand onder de heg de afdruk van twee grote schoenen. De punten daarvan waren zo ver onder de heg geschoven dat er maar één verklaring was: degene die deze afdrukken had achtergelaten had tegen de heg aangedrukt staan kijken naar het huis van tante Clara. Die avond lag Bernt nog laat wakker, terwijl hij onder de dekens het doosje betastte. Kennelijk deed hij dat niet onopvallend genoeg, want hij werd opgeschrikt door Helga en Borg. Wat heb jij daar? Laat zien, zei Borg. Bemt haalde het doosje tevoorschijn en vertelde hoe hij het gevonden had. Helga sperde haar ogen heel ver open terwijl ze van het doosje naar Bernt keek en weer terug. Borgs mond vertrok tot een streepje, dat aan de uiteinden een beetje trilde. Waren het puntschoenen, waarvan je de afdruk zag? vroeg Helga. Dan was het vast een heks. Huh! Borg bekeek het doosje nauwkeurig. Wat zou er in zitten? Gauw, mijn zakmes! Hij begon met het lemmet tussen de randen van het doosje te pulken.

413 46 Pas toch op, straks word je vervloekt! riep Helga. Maar Borg wipte het dekseltje al van het doosje. Pillen... gilde Helga. Pillen... hijgde Borg. Bernt keek van de één naar de ander. In het doosje lagen inderdaad, op een ondergrond van watjes, een aantal tabletjes. Dat kon van alles zijn. Maar zijn zus dacht aan toverpastilles van vleermuisbloed en drakenspuug, en zijn broer dacht aan drugs. Ik bedenk me opeens, zei Bernt, dat de eigenaar van dit doosje vanavond wel eens terug zou kunnen komen. Zijn broer en zus werden precies tegelijk helemaal wit in hun gezicht. Je bedoelt... mompelde Helga. Misschien staat hij nu al weer bij de heg, zei Bernt, Ik ga eens even kijken. Doe het niet, Bernt. Straks is het een boef met een gun, zei Borg. Misschien is het een heks, zei Helga. Maar Bernt zei: Wat moet een boef bij tante Clara? En sinds wanneer laat een heks zich tegenhouden door een tuinheg? Nee, het moet iets anders zijn. Ik ga kijken. Borg en Helga zeiden helemaal niets meer, maar keken Bernt alleen maar angstig aan terwijl hij zijn schoenen aantrok en de slaapkamerdeur uitstapte. Hij sloop zachtjes over de donkere overloop naar de trap. Het was ver na middernacht. Uit de woonkamer beneden hoorde hij een vreemd gezang. Op zijn tenen sloop hij naar beneden. Bij de kamerdeur hield hij stil, en keek voorzichtig om de hoek. Daar zag hij tante Clara zitten op een groot kussen, voor de lage kast. Op die kast stond een portret van oom Clemens. Ze had een kaarsje en wat wierook aangestoken. Ze had haar ogen dicht en haar handen gevouwen en zong. Bernt besteedde er geen aandacht aan. Zo zachtjes als hij kon liep hij naar de keuken, vond de sleutel van de keukendeur, en wipte naar buiten, de donkere tuin in. Korte tijd bleef Bernt tegen de muur zitten, om zijn ogen te laten wennen aan het donker en om na te denken. Waar had de man bij de heg gestaan? Oh ja, aan de zijkant van het huis... Heel zachtjes kroop hij naar de hoek van het huis en keek eromheen... Zijn adem stokte, een schok ging door zijn lijf. Daar, aan de andere kant van de heg, stond inderdaad een man: een donkere figuur in het licht van de lantarenpaal. De man stond heel dicht tegen de heg gedrukt, en tuurde naar het huis. Bernt was bekomen van de schrik en besloot dat hij wel wat meer van die man wilde zien. Daarom kroop hij achteruit en liep toen langs de schuur de tuin uit. Daarna nam hij een paar zachte, vlugge passen en dook de tuin van de buren in. Daar verstopte hij zich achter de heg. Nu kon hij ongemerkt tot vlak bij de man kruipen. Dichterbij gekomen hoorde Bernt opeens dat de man geluid maakte... hij snikte! Heel voorzichtig keek Bernt door de bladeren. Nu zag hij waar de man naar keek: hij keek recht de

414 47 kamer in, waar tante Clara zat te zingen. Ach Clara... hoorde Hemt de man nu zuchtend mompelen, als ik toch wist... Op dat moment vloog er boven het raam van de woonkamer een venster open. De lichtbundel van een zaklamp fladderde van links naar rechts door de tuin. Heel hard klonk er muziek, die Bernt herkende als één van de favoriete nummers van zijn broer. Tegelijk hoorde hij Helga die op volle sterkte gilde Oh, Azbachiël, ach Aswarat. Ga heen boze geest! De man schrok niet erg, mompelde alleen De kinderen..., en draaide zich om, om weg te sloffen. Even weifelde Bernt, toen besloot hij hem te volgen. Het leek wel of de man zelf ook niet goed wist waarheen te gaan. Doelloos liep hij heen en weer door de wijk. Daardoor kon Hemt goed zien dat hij een beetje een slingerende manier van lopen had, zoals zeemannen hebben. Na een tijdje ging de man een felverlichte snackbar binnen. Bernt zag hem iets bestellen. De man hoestte, en nam al hoestend een pilletje uit een doosje, precies zo'n doosje als Bernt gevonden had. De man betaalde en kreeg een blikje cola. Daarmee ging hij in het volle licht aan een tafeltje bij het raam zitten en begon naar buiten te staren. Hemt kon zijn gezicht nu goed zien, het was... Oom Clemens! Het was Bernt nu helemaal duidelijk: zijn oom die na al die jaren varen niet terug durfde naar zijn tante, zijn tante die zijn oom zo graag terugwilde... Als ik dat doosje met hoestpilletjes niet gevonden had, waren ze misschien nooit bij elkaar terug gekomen: mompelde hij. Toen haalde hij diep adem, en stapte naar binnen.

415 48 Einde Dossier Litereraire Prijs van de Provincie Gelderland 2004

416 49 [Ted van Lieshout] Papegaaivis Waarorn ben jij zo blauw, zo blauwer nog dan de zee? Er is geen spiegel waarin je jezelf kunt bewonderen, dus wat heeft het mooiste blauw voor zin? Alleen aan die andere vis zie je hoe blauw je zelf eigenlijk bent. Is dat verliefd?

417 zien aan een ander hoe mooi je bent

418 50 Leon Gommers Zeehospitaal Alles is hier zandkleurig en blauw. Zeesterren en zeepaardjes om mij op mijn gemak te stellen, nou, thuis is het ook niet alles maar een zeehospitaal is helemaal niks. Ik wil hier niet blijven, strand of niet. Luchtbedden vind ik namelijk niks, alles van lucht is niks. Behalve adem. Wachtkamer Er is een ding dat zandloper heet. Een flesje waarin zand op water lijkt. Glipt van boven naar beneden, tussen je vingers door. Dan weet je hoe lang het allemaal duurt. Soms ben ik blij dat uren voorbijgaan. Vaak ook niet. Dan zijn we allemaal zandlopers en rennen we over het strand. Zandbank Zo'n zandbank ligt in zee en je dwaalt er op rond: overal water om je heen. Maar er zijn strandwachters. Die weten wanneer het helemaal eb is om door enkelwater terug naar het allerbreedste strand te lopen en vrienden te roepen: waar is onze bal? Ligkuil De kuil is net zo diep als een geheim. Mijn hoofd steekt boven het strand uit. Het zand op de ribbenkast weegt nogal wat. Even wachten en dan graaft de reddingsbrigade in witte pakken mij weer uit. Zand afkloppen en in de branding gaan liggen. Schoonspoelen en dagdag zwaaien naar de zeeverplegers.

419 51 Vuurvloed Van het strand is de branding het best. Toch is hij niet gloeiendheet. Je moet weten dat daarin golven op je borst beuken en dat je pardoes in de lucht wordt gegooid of onder water gezogen. Dan voel je de blos van een fijne angst opkomen als een vuurvloed - de branding zit nu in je hoofd. Kapotte zandloper Er zit een barst in de zandloper. Dus blijft de zeeverpleger stil staan aan de telefoon en stopt de reddingsbrigade met redden. Eigenlijk moeten ze een wit zwaard en schild kopen om mij te redden. Ook dat stoeien van mijn vader stopt. Met een kapotte zandloper houdt alles op. Zo voorbij, hoop je In dit zandkasteel dragen de strandwachters witte pakken. Ze rommelen rond en doen van alles. De zon zorgt ervoor dat het zand van suiker wordt. Straks glijdt er suiker van de muren en zakt het kasteel zachtjes in elkaar. Zeewater spoelt zo'n beetje alles weg. Dan woon je weer in de gewone wereld. Zeeverplegers Soms ben je alleen op het strand, valt er niks te spelen. Je kunt roepen wat je wil: niemand thuis. Er zijn er hier meer die niet spelen. Iets aan de voet, iets aan de hand, geen vriend, geen vriendinnetje. Of het zullen die zeeverplegers in witte pakken zijn. Hallo? Help?

420 52 Opgelaten Een vlieger blijft op zijn plaats en schudt de kop heen en weer als een ongeduldige zeeleeuw. Dan kronkelt zijn staart. Een onzichtbaar touw houdt hem vast, hij kan nergens heen. Dadelijk komt een zeeverpleger mijn touwtje doorknippen. Dan vliegt de vlieger tjoef! weg in de wolken. Parasol Parasol betekent tegen de zon. Ik ben niet tegen de zon, maar ik zit in de schaduw met een geheim in mijn borst met al zijn blanke ribben. Ik wil het geheim heel erg diep begraven, totdat het stikt. Mij mogen ze komen insmeren. Dan glibber ik er lekker tussenuit. Broodje dit of dat Mijn moeder zegt dat stoeien altijd uit de hand loopt. Ze heeft een broodje dit of dat in de strandmand. Ik hoef geen broodje zand. Hier doet het vooral pijn - het is de tweede keer dat ik in het zeehospitaal ben. Nou, dan weet je voorgoed dat de eerste geen laatste keer is. Zeg het maar eens De zeeverplegers zeggen dat ik het maar eens moet vertellen, maar dat gaat zo maar niet. Sommige dingen weet je en kun je zeggen, sommige dingen weet je maar kun je weer niet zeggen. Soms is de branding alleen maar onder water gezogen worden. De vuurvloed is dan veel te sterk.

421 53 Hond Een hond op het strand is het allerbeste om mee te spelen, dat rent maar door en jij d'r achter aan. Zijn poten laten water opspetteren, zijn oren wapperen als groene strandvlaggen: alles veilig. Loslaten mag niet, een vader kan ongelooflijk boos worden en dan hangt daar plotseling de rode vlag. Hamerhaai Die haai heet zo omdat hij hamert. Ze komen plotseling aanzwemmen en zijn boosaardig - gek woord: boos en aardig. Mijn vader is een hamerhaai. Maar daar kan hij niks aan doen. Mijn blanke ribben doen zeer. Mijn moeder is ook een beetje bang; weet je, als hamerhaaien toeslaan, kijken de moeders beschaamd weg.

422 54 Han Koppers

423 55

424 56

425 57

426 58

427 59

428 60

429 61

Kinderkerstfeest van de Kindernevendienst 26 december Kerstverhaal

Kinderkerstfeest van de Kindernevendienst 26 december Kerstverhaal Kinderkerstfeest van de Kindernevendienst 26 december 2016 Kerstverhaal Heel lang geleden was er een jonge vrouw, Maria. Zij woonde in het dorpje Nazareth. Maria was een heel gewone vrouw, net zo gewoon

Nadere informatie

Een leerling van Jezus vertelt ('walking sermon' langs kunstwerken)

Een leerling van Jezus vertelt ('walking sermon' langs kunstwerken) Een leerling van Jezus vertelt ('walking sermon' langs kunstwerken) Doek achter de tafel Even kijken hoor. U en jullie hebben er al naar kunnen kijken, maar ik nog niet. Nu wil ik het goed zien. Ja, zo

Nadere informatie

Verhaal: Jozef en Maria

Verhaal: Jozef en Maria Verhaal: Jozef en Maria Er was eens een vrouw, Maria. Maria was een heel gewone jonge vrouw, net zo gewoon als jij en ik. Toch had God haar uitgekozen om iets heel belangrijks te doen. Iets wat de hele

Nadere informatie

Inhoud. Een nacht 7. Voetstappen 27. Strijder in de schaduw 51

Inhoud. Een nacht 7. Voetstappen 27. Strijder in de schaduw 51 Inhoud Een nacht 7 Voetstappen 27 Strijder in de schaduw 51 5 Een nacht 6 Een plek om te slapen Ik ben gevlucht uit mijn land. Daardoor heb ik geen thuis meer. De wind neemt me mee. Soms hierheen, soms

Nadere informatie

Waarom dit boek? 7. 1 De ik-fabriek, wat is dat? Lichaamsseintjes Je lichaam is net een fabriek 17

Waarom dit boek? 7. 1 De ik-fabriek, wat is dat? Lichaamsseintjes Je lichaam is net een fabriek 17 Inhoud Waarom dit boek? 7 1 De ik-fabriek, wat is dat? 10 2 Lichaamsseintjes 14 3 Je lichaam is net een fabriek 17 4 De ik-fabriek, hoe ziet die eruit? 18 4.1 De eerste verdieping: voelen 20 4.2 De tweede

Nadere informatie

Johannes 8:12 Jezus is de sleutel tot echt leven

Johannes 8:12 Jezus is de sleutel tot echt leven Johannes 8:12 Jezus is de sleutel tot echt leven In het donker zie je niets. Niet waar je bent, niet hoe de wereld er uit ziet, niet wat je moet doen. In het licht ga je het allemaal begrijpen. Jezus zegt:

Nadere informatie

wat is dat eigenlijk? Denk mee over acht grote vragen

wat is dat eigenlijk? Denk mee over acht grote vragen Geloven, wat is dat eigenlijk? Denk mee over acht grote vragen pagina 10 Hoe is de wereld ontstaan? pagina 26 Waarom bestaat de mens? pagina 42 Wat is geloven? pagina 58 Wie is God? pagina 74 Waarom heeft

Nadere informatie

OPDRACHT 1 : SCRIPT EN INTERACTIEVE VERSIE VAK : SCHRIJVEN --LOIS VEHOF--

OPDRACHT 1 : SCRIPT EN INTERACTIEVE VERSIE VAK : SCHRIJVEN --LOIS VEHOF-- OPDRACHT 1 : SCRIPT EN INTERACTIEVE VERSIE VAK : SCHRIJVEN --LOIS VEHOF-- Confrontatie scene Written by Loïs Vehof Genre: Avontuur Locatie: De oude tempel Protagonist: Wachter Antagonist: Dief Conflict:

Nadere informatie

Liturgie 7 mei 2017 Morgendienst. Ik zal er zijn

Liturgie 7 mei 2017 Morgendienst. Ik zal er zijn Liturgie 7 mei 2017 Morgendienst Ik zal er zijn Hoe wonderlijk mooi is uw eeuwige Naam. Verborgen aanwezig deelt U mijn bestaan. Waar ik ben, bent U: wat een kostbaar geheim. Uw naam is Ik ben en Ik zal

Nadere informatie

Les 13: Geboorte van Jezus.

Les 13: Geboorte van Jezus. Les 13: Geboorte van Jezus. kun je lezen in lukas 1 en 2 Wees gegroet, Maria, je bent begenadigd, de Heer is met je. Maria kijkt op van waar ze mee bezig is. Er staat iemand in de deuropening van het huis

Nadere informatie

Boekverslag Nederlands De passievrucht door Karel Glastra van Loon

Boekverslag Nederlands De passievrucht door Karel Glastra van Loon Boekverslag Nederlands De passievrucht door Karel Glastra van Loon Boekverslag door F. 1442 woorden 25 mei 2016 2,5 6 keer beoordeeld Auteur Genre Karel Glastra van Loon Psychologische roman Eerste uitgave

Nadere informatie

Bijbellezing: Johannes 14 vers 1 tot 12. Tom, Tom is altijd goed Kom, kom nou zeg, is dat zo?

Bijbellezing: Johannes 14 vers 1 tot 12. Tom, Tom is altijd goed Kom, kom nou zeg, is dat zo? Bijbellezing: Johannes 14 vers 1 tot 12 Tom, Tom is altijd goed Kom, kom nou zeg, is dat zo? Heb een Tom, Tom gekocht Bij de ANWB winkel in Drachten Nou ja ik heb hem eigenlijk gekregen Voor mijn verjaardag

Nadere informatie

Levende Verhalen Het verhaal van Anke

Levende Verhalen Het verhaal van Anke 1 Levende Verhalen Het verhaal van Anke Anke is een krachtige, levenslustige vrouw die midden in haar leven staat. Ze heeft een intensieve baan als leidinggevende in de zorg en naast haar drukke baan is

Nadere informatie

Samen met Jezus op weg

Samen met Jezus op weg Samen met Jezus op weg KERK & WERELD Korte Schipstraat 16 2800 Mechelen Tekst: Myrjam De Keyser 1. De laatste keer samen Jezus en zijn leerlingen willen graag het paasfeest vieren. Daarvoor zijn ze naar

Nadere informatie

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1 MEMORY WOORDEN 1.1 TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1 ik jij hij zij wij jullie zij de baby het kind ja nee de naam TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 2 MEMORY WOORDEN 1.2 TaalCompleet A1 Memory Woorden

Nadere informatie

In de nieuwe wereld. Willem de Bondt

In de nieuwe wereld. Willem de Bondt In de nieuwe wereld Willem de Bondt Welkom Om de liefde die ik zoek Kom ik wel bij jou En kom ik toch nog even niet Dan wil ik zo graag van je horen Dat ik welkom ben Om de liefde die ik met je deel Kom

Nadere informatie

Heer ik kom tot u Heer, ik kom tot U, hoor naar mijn gebed. Vergeef mijn zonden nu, en reinig mijn hart.

Heer ik kom tot u Heer, ik kom tot U, hoor naar mijn gebed. Vergeef mijn zonden nu, en reinig mijn hart. Toon mijn liefde Aan de maaltijd wordt het stil, als de meester knielen wil, en vol liefde als een knecht, elk apart de voeten wast en zegt: Dit is wat Ik wil dat jullie doen, dit is waarom Ik bij jullie

Nadere informatie

Beste Lezer. Voor u ligt de bundel met als thema afscheid, de dood, rouwverwerking. Het heeft mij jaren gekost om deze bundel vorm te geven.

Beste Lezer. Voor u ligt de bundel met als thema afscheid, de dood, rouwverwerking. Het heeft mij jaren gekost om deze bundel vorm te geven. Beste Lezer Voor u ligt de bundel met als thema afscheid, de dood, rouwverwerking Het heeft mij jaren gekost om deze bundel vorm te geven. De flarden waren er al heel lang, maar ik kreeg het niet voor

Nadere informatie

Voor Indigo en Nhimo Papahoorjeme_bw.indd :02

Voor Indigo en Nhimo Papahoorjeme_bw.indd :02 Papahoorjeme_bw.indd 2 05-05-11 15:02 Papahoorjeme_bw.indd 3 05-05-11 15:02 Voor Indigo en Nhimo Tamara Bos Papa, hoor je me? met tekeningen van Annemarie van Haeringen Leopold / Amsterdam De liefste

Nadere informatie

2

2 2 Het kerstverhaal Kijk ook op: www.ploegsma.nl www.viviandenhollander.nl www.miesvanhout.nl ISBN 978 90 216 7085 0 / NUR 227 Tekst: Vivian den Hollander 2012 Illustraties: Mies van Hout 2012 Vormgeving:

Nadere informatie

GOED VRIENDJE? FOUT VRIENDJE?

GOED VRIENDJE? FOUT VRIENDJE? Hulp Heb je vragen? Bel dan naar Veilig Thuis, tel.: 0800 2000 Internet Wil je meer lezen? Kijk op www.jipdenhaag.nl En test jezelf op www.loverboytest.nl Dit is een uitgave van JIP Den Haag en Middin.

Nadere informatie

Ted van Lieshout Floor van de Ven, H3G, Uitgeveri Plaats Jaar uitgave en druk Aantal bladzijdes Genre Inhoudsopgave Samenvatting

Ted van Lieshout Floor van de Ven, H3G, Uitgeveri Plaats Jaar uitgave en druk Aantal bladzijdes Genre Inhoudsopgave Samenvatting Boekverslag door F. 1662 woorden 8 juni 2016 7 7 keer beoordeeld Auteur Ted van Lieshout Genre Psychologische roman, Jeugdboek Eerste uitgave 1996 Vak Nederlands Gebr. Ted van Lieshout Floor van de Ven,

Nadere informatie

WAAROM STAAN DIE STENEN DAAR? OVERSTAPDIENST

WAAROM STAAN DIE STENEN DAAR? OVERSTAPDIENST WAAROM STAAN DIE STENEN DAAR? OVERSTAPDIENST Overstap van Geeske Vader Iris van Noord Joëlle van den Doel Meerle van Groningen Zondag 17 juni 2018 Exoduskerk Voorganger: ds. Rob van der Plicht Organist:

Nadere informatie

y02 Marcus 15.2 Rinze IJbema - Marcus 15, 2-5. Gemeente van Jezus Christus,

y02 Marcus 15.2 Rinze IJbema - Marcus 15, 2-5. Gemeente van Jezus Christus, Rinze IJbema - Marcus 15, 2-5. Gemeente van Jezus Christus, het is al bijna 8 april, het is al bijna Pasen. Met Pasen vieren we feest, omdat Koning Jezus de dood overwint. Onze Koning is sterker dan de

Nadere informatie

Paaswake voor kinderen 31 maart 2018

Paaswake voor kinderen 31 maart 2018 We luisteren: - Veldhuis & Kemper is het mooi Is het constant een zooi Er is lief Er is leed Er is zuinig of breed Er is kort Er is lang Vrolijk en bang Er is hoop Er is stil Er is zang Er is langzaam

Nadere informatie

Maatschappelijk werk (alweer)

Maatschappelijk werk (alweer) Maatschappelijk werk (alweer) Na mijn tweede miskraam heb ik toch weer besloten om het er op te wagen naar maatschappelijk werk te gaan. Ik vond de stap echt wel heel zwaar, want ik hou er niet zo van.

Nadere informatie

De ontelbaren is geschreven door Jos Verlooy en Nicole van Bael. Samen noemen ze zich Elvis Peeters.

De ontelbaren is geschreven door Jos Verlooy en Nicole van Bael. Samen noemen ze zich Elvis Peeters. Over dit boek De ontelbaren is geschreven door Jos Verlooy en Nicole van Bael. Samen noemen ze zich Elvis Peeters. Dit boek bestaat uit twee delen. Het eerste deel gaat over een man die vlucht naar Europa.

Nadere informatie

DE WILDE EEND. naar Henrik Ibsen door Simon Stone met Chris Ryan

DE WILDE EEND. naar Henrik Ibsen door Simon Stone met Chris Ryan de wilde eend ibsen # stone # tk DE WILDE EEND naar Henrik Ibsen door Simon Stone met Chris Ryan ondernemer zijn zoon fotograaf Ekdal vader van Gina vrouw van Hedvig haar dochter Copyright Nederlandse

Nadere informatie

Ruth 1 - God gaat altijd met je mee!

Ruth 1 - God gaat altijd met je mee! Ruth 1 - God gaat altijd met je mee! Gezinsdienst en Doop Norah Maaike Kloeze Liturgie Welkom Eerste adventskaars aansteken plus gedichtje Zingen 1. Groot en machtig is Hij (Opwekking 387) 2. God kent

Nadere informatie

Preek 23 sept 2018 ds. Mw. M.W. Gehrels Psalm 139. God kent mij

Preek 23 sept 2018 ds. Mw. M.W. Gehrels Psalm 139. God kent mij Preek 23 sept 2018 ds. Mw. M.W. Gehrels Psalm 139 God kent mij Gemeente van onze opgestane Heer Jezus Christus, Een keer reed ik s avonds laat met de auto naar huis, over een lange, vrij donkere weg. En

Nadere informatie

Hoe ik talent voor het leven kreeg

Hoe ik talent voor het leven kreeg Hoe ik talent voor het leven kreeg in makkelijke taal Rodaan Al Galidi Dit boek heeft het keurmerk Makkelijk Lezen 1 Mijn naam is Semmier Kariem. Ik ben in 1991 gevlucht uit Irak. Daar was Saddam Hoessein

Nadere informatie

Melkweg. Een dagje ouder. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Ouder worden

Melkweg. Een dagje ouder. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Ouder worden Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B Een dagje ouder Ouder worden Colofon Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B: Een dagje ouder, 2013 Auteurs: Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann Dit katern

Nadere informatie

Eerst zien, dan geloven

Eerst zien, dan geloven Eerst zien, dan geloven Liturgie voor de jeugddienst op 11 februari 2018 om 10:00 uur in de Ichthuskerk in Tholen Voorganger: Ds. Peter Broere Muzikale medewerking: Jaap, Anke en Esmay Roggeband Jet Heijboer,

Nadere informatie

Johan van Caeneghem. Het Schemerhuis

Johan van Caeneghem. Het Schemerhuis Johan van Caeneghem Het Schemerhuis 4 Dit boek heeft het keurmerk Makkelijk Lezen De nieuwe weg Hé, kijk daar eens, zegt Jay. Wat is dat?, vraagt Johanna. Dat is een weg, zegt Jay. Dat kan niet, zegt Johanna.

Nadere informatie

Karma, Voortzetting en het Edele Achtvoudige Pad

Karma, Voortzetting en het Edele Achtvoudige Pad Karma, Voortzetting en het Edele Achtvoudige Pad Augustus 2005, Plum Village Vandaag wil ik graag spreken over reïncarnatie, wedergeboorte en voortzetting. Als we een sinaasappelboom bekijken, dan kunnen

Nadere informatie

Kruisweg in Flanelscenes

Kruisweg in Flanelscenes 1 e statie: Jezus wordt ter dood veroordeeld Kruisweg in Flanelscenes Achtergrond: Interieur T1 = trap (Troonzaal) T3 = paars gordijn (Troonzaal) T4 = 3 pilaren (Troonzaal) 70 = Jezus (ontkleed) 70A =

Nadere informatie

Op hun knieën blijven ze wachten op het antwoord van Maria. Maar het beeld zegt niets terug.

Op hun knieën blijven ze wachten op het antwoord van Maria. Maar het beeld zegt niets terug. 1950 Het huilende beeld De zon schijnt met hete stralen op het kleine dorpje. Niets beweegt in de hitte van de middag. De geiten en koeien slapen in de schaduw. De blaadjes hangen stil aan de bomen. Geen

Nadere informatie

Toon Uw heerlijkheid Opwekking 505

Toon Uw heerlijkheid Opwekking 505 Hartelijk welkom Toon Uw heerlijkheid Opwekking 505 Vader van de schepping, volvoer uw eeuwige plan. Maak ons een generatie die overwinnen kan. Heer, laat uw koninkrijk komen, waar heel de schepping

Nadere informatie

Opwekking 346: Opwekking 167:

Opwekking 346: Opwekking 167: Opwekking 346: Maak ons tot een stralend licht een stralend licht Tot de wereld ziet wie haar het leven geeft. Laat het schijnen door ons heen. Maak ons tot een woord van hoop een levend woord dat U verlossing

Nadere informatie

Exodus 17,1-7 - Water uit de rots voor mensen met een kort lontje

Exodus 17,1-7 - Water uit de rots voor mensen met een kort lontje Exodus 17,1-7 - Water uit de rots voor mensen met een kort lontje Aangepaste dienst Liturgie Voor de dienst speelt de band drie liederen Opwekking 11 Er is een Heer Opwekking 277 Machtig God, sterke Rots

Nadere informatie

Het verhaal van de schepping (Genesis 1 en 2)

Het verhaal van de schepping (Genesis 1 en 2) Het verhaal van de schepping (Genesis 1 en 2) Toen God begon met zijn schepping, was het donker en leeg. Maar God zei: Laat er licht zijn! En opeens was er licht. Nu was het niet donker meer, maar nog

Nadere informatie

Boekverslag Nederlands De ijzeren maagd door Bobje Goudsmit

Boekverslag Nederlands De ijzeren maagd door Bobje Goudsmit Boekverslag Nederlands De ijzeren maagd door Bobje Goudsmit Boekverslag door een scholier 1871 woorden 12 maart 2006 6,1 70 keer beoordeeld Auteur Genre Bobje Goudsmit Oorlogsroman, Jeugdboek Eerste uitgave

Nadere informatie

Boekverslag Nederlands Ohi, hoho, bang, bang of Het lied van de vrijheid door Remco Campert

Boekverslag Nederlands Ohi, hoho, bang, bang of Het lied van de vrijheid door Remco Campert Boekverslag Nederlands Ohi, hoho, bang, bang of Het lied van de vrijheid door Remco Campert Boekverslag door een scholier 1028 woorden 22 januari 2002 4,6 25 keer beoordeeld Auteur Genre Remco Campert

Nadere informatie

Als ik tegen jou zou zeggen, kan je een rode vogel zien? zou je dat dan voor mij kunnen visualiseren?

Als ik tegen jou zou zeggen, kan je een rode vogel zien? zou je dat dan voor mij kunnen visualiseren? INDUCTIE Als ik tegen jou zou zeggen, kan je een rode vogel zien? zou je dat dan voor mij kunnen visualiseren? Kan je een gele bloem zien? Kan je een blauwe auto zien? Kan je een hond en een kat zien?

Nadere informatie

Pasen met peuters en kleuters. Jojo is weg

Pasen met peuters en kleuters. Jojo is weg Pasen met peuters en kleuters Beertje Jojo is weg Thema Maria is verdrietig, haar beste Vriend is er niet meer. Wat is Maria blij als ze Jezus weer ziet. Hij is opgestaan uit de dood! Wat heb je nodig?

Nadere informatie

Plakzijde Schutblad links Schutblad rechts Ziek Eerder verscheen: Niks zeggen! Bekroond met een Vlag en Wimpel 2008 www.gideonsamson.nl www.leopold.nl Gideon Samson Ziek Leopold / Amsterdam Voor Jolijn,

Nadere informatie

1 Sam. 13 preek NGKO 12 juli 2015

1 Sam. 13 preek NGKO 12 juli 2015 1 Sam. 13 preek NGKO 12 juli 2015 Persoonlijk aangesproken! (Geloven in Generaties 1) Tekst: 1 Samuël 13 Mijn geloof in mijn kerk Deze week vroeg ik me af wanneer ik eigenlijk zélf tot geloof gekomen ben?

Nadere informatie

1 Sam. 13 preek NGKE 4 sept. 2016

1 Sam. 13 preek NGKE 4 sept. 2016 1 1 Sam. 13 preek NGKE 4 sept. 2016 2 Persoonlijk aangesproken! (Geloven in Generaties 1) Mijn geloof in mijn kerk Deze week vroeg ik me af wanneer ik eigenlijk zélf tot geloof gekomen ben? En ik weet

Nadere informatie

1 Tessalonicenzen 1. Begin van de brief

1 Tessalonicenzen 1. Begin van de brief 1 Tessalonicenzen 1 Begin van de brief Paulus groet de christenen in Tessalonica 1 Dit is een brief van Paulus, Silvanus en Timoteüs, aan de christenen in de stad Tessalonica. Jullie horen bij God, de

Nadere informatie

Oorspronkelijk tekst: "So, What about the familie" door: Yahiya Emerick Vertaald door: Team Moslima

Oorspronkelijk tekst: So, What about the familie door: Yahiya Emerick Vertaald door: Team Moslima En, hoe zit het met de familie? Oorspronkelijk tekst: "So, What about the familie" door: Yahiya Emerick Vertaald door: Team Moslima Islam betekent familie, en familie blijft bij elkaar en je kunt geen

Nadere informatie

In 3 stappen naar meer regie in werk en leven. - Vera Winkel -

In 3 stappen naar meer regie in werk en leven. - Vera Winkel - In 3 stappen naar meer regie in werk en leven - Vera Winkel - Inhoudsopgave Inleiding pagina 3 Ik wil... pagina 4 Waarom kan ik jou helpen? pagina 5 Stap 1 - Luister pagina 6 Stap 2 - Lach pagina 9 Stap

Nadere informatie

14 God ging steeds voor hen uit, overdag in een wolk, s nachts in licht en vuur.

14 God ging steeds voor hen uit, overdag in een wolk, s nachts in licht en vuur. Psalmen Psalm 78 1 Een lied van Asaf. De lessen van het verleden Luister allemaal naar mijn woorden. Luister goed, want ik wil jullie iets leren. 2 Wijze woorden wil ik spreken, wijze woorden over het

Nadere informatie

Gemeente van Jezus Christus,

Gemeente van Jezus Christus, Gemeente van Jezus Christus, Ik heb geen bedelaar in mijn kennissenkring. Wat zegt dat van mij? Maar ik heb er natuurlijk wel eens een gezien. In Utrecht, in Amsterdam, in steden in het buitenland Als

Nadere informatie

Onderdeel van. Gedichten voor de rouwkaart. Uitvaart Zorgcentra Nederland. Uitvaartcentrum Haarlem

Onderdeel van. Gedichten voor de rouwkaart. Uitvaart Zorgcentra Nederland. Uitvaartcentrum Haarlem Gedichten voor de rouwkaart Uitvaart Zorgcentra Nederland Uitvaartcentrum Haarlem Onderdeel van 1 1. 't Verlies was er al voor het einde de rouw, voordat het afscheid kwam, toen die onzekere verwarring

Nadere informatie

Liedboekje kinderkoor de Bubbel. september t/m december 2017

Liedboekje kinderkoor de Bubbel. september t/m december 2017 Liedboekje kinderkoor de Bubbel september t/m december 2017 Volg het spoor : Kijk eens naar een vlinder luister naar een eend die kwaakt kijk eens naar de bloemen zie hoe mooi ze zijn gemaakt kijk eens

Nadere informatie

INHOUD. 3 Inleiding 4 Kiezen voor het leven DRIE GOUDEN TIPS OM VOLUIT TE LEVEN

INHOUD. 3 Inleiding 4 Kiezen voor het leven DRIE GOUDEN TIPS OM VOLUIT TE LEVEN INHOUD 3 Inleiding 4 Kiezen voor het leven DRIE GOUDEN TIPS OM VOLUIT TE LEVEN 7 Verdriet uit je hart en verdriet om je zorgen 11 De belangrijkste relatie is die met jezelf 14 In dankbaarheid ligt geluk

Nadere informatie

Thema van vandaag : Vraag iemand je te helpen!

Thema van vandaag : Vraag iemand je te helpen! Kinder Woord Dienst van Oase Elke keer dat je komt, krijg je een Bijbel verhaal, Verzamel ze en je hebt je eigen Bijbel! Op weg naar Pasen Thema van vandaag : Vraag iemand je te helpen! Eerste lezing:

Nadere informatie

veeg de tranen van me weg. Ik kijk nog eens rond en er valt een hoop spanning van me af. Er komt zelfs een kleine glimlach op me gezicht terug.

veeg de tranen van me weg. Ik kijk nog eens rond en er valt een hoop spanning van me af. Er komt zelfs een kleine glimlach op me gezicht terug. Het DOC Ik kruip in één van de buikpijn terwijl ik in bed lig. Mijn gedachten gaan uit naar de volgende dag. Ik weet wat er die dag staat te gebeuren, maar nog niet hoe dit zal uitpakken. Als ik hieraan

Nadere informatie

Papa, je snapt er ook helemaal niets van he!

Papa, je snapt er ook helemaal niets van he! TIM VAN DER VLIET Papa, je snapt er ook helemaal niets van he! HANDBOEK MET LESSEN VAN KINDEREN Over mij Ik... heb twee regels als het over de opvoeding van mijn kinderen gaat. 1 Je hebt je eigen pad 2

Nadere informatie

ACTIVITEIT 1 : Verhaaltje «Joris en de Ikkietikkietijd»

ACTIVITEIT 1 : Verhaaltje «Joris en de Ikkietikkietijd» INTRODUCTIE Waarom minder energie verbruiken? We hebben elke dag energie nodig om van alles en nog wat te kunnen doen; koken, onszelf warm houden, machines laten werken Die energie maken kan op heel veel

Nadere informatie

Voorbeelden van een kerstwandeling en een lichtjestocht

Voorbeelden van een kerstwandeling en een lichtjestocht Voorbeelden van een kerstwandeling en een lichtjestocht U vindt hier een voorbeeld voor een kerstwandeling en twee voorbeelden van een lichtjestocht. Kerstwandeling Voor deze kerstwandeling is een route

Nadere informatie

Werkstuk Levensbeschouwing Boeddhisme

Werkstuk Levensbeschouwing Boeddhisme Werkstuk Levensbeschouwing Boeddhisme Werkstuk door een scholier 1997 woorden 8 april 2001 5,1 112 keer beoordeeld Vak Levensbeschouwing 1) Geef een korte omschrijving wat het boeddhisme volgens jou voor

Nadere informatie

Onder en boven. J1505_Onder_en_Boven_1E.indd :47

Onder en boven. J1505_Onder_en_Boven_1E.indd :47 Onder en boven J1505_Onder_en_Boven_1E.indd 1 27-03-15 14:47 Colofon 1 e druk - april 2015 ISBN 9-789081-042604 NUR 306 poëzie Onder en boven is uitgegeven door Lipari B.V., Vleuten Meer informatie: info@lipari.nl

Nadere informatie

ORDE. voor afscheidsdienst van. Theo Cornelis Heus. Theo. Maranathakerk, Lunteren 30 november 2017

ORDE. voor afscheidsdienst van. Theo Cornelis Heus. Theo. Maranathakerk, Lunteren 30 november 2017 ORDE voor afscheidsdienst van Theo Cornelis Heus Theo Maranathakerk, Lunteren 30 november 2017 Voorganger: ds. Jaap Hansum Orgel: mw. Margret Spelt Intochtsmuziek: George Samphire - The Lonely Shepherd

Nadere informatie

Rana, het regenboogkind. Esther Bohte-de Wilde

Rana, het regenboogkind. Esther Bohte-de Wilde Rana, het regenboogkind Esther Bohte-de Wilde Eerste druk, september 2016 ISBN 978 90 824214 2 2 NUR 728 Tekst: juli 2016 Esther Bohte-de Wilde Illustraties: juli 2016 Esther Bohte-de Wilde Uitgeverij:

Nadere informatie

Vertel eens - aanpak van Aidan Chambers

Vertel eens - aanpak van Aidan Chambers Vertel eens - aanpak van Aidan Chambers bijlage 6 2 Theorie Aidan Chambers wil met de Vertel eens-aanpak kinderen helpen goed te praten over wat zij hebben gelezen en goed naar elkaar te leren luisteren.

Nadere informatie

Jouw superrelatie start nu!

Jouw superrelatie start nu! Jouw superrelatie start nu! Inleiding Herinner jij je je eerste liefde nog? Was je ook zo ontzettend verliefd? Je kon aan niets anders meer denken. Je hoofd en hart stroomden helemaal over. Je had de meest

Nadere informatie

Wie is de Heilige Geest?

Wie is de Heilige Geest? Wie is de Heilige Geest? De Heilige Geest is God, net als God de Vader en God de Zoon. Soms lijkt het of we over drie personen praten, maar het is allemaal dezelfde God. Hij is één. Net als water dat er

Nadere informatie

Les 29: Hemelvaart en Pinksteren.

Les 29: Hemelvaart en Pinksteren. Les 29: Dit verhaal kun je lezen in Handelingen 1 en 2 Hemelvaart en Pinksteren. Johannes, wat zei Jezus nou eigelijk precies? Petrus en Johannes zijn op weg naar de tempel. Ze hebben iets geweldigs meegemaakt.

Nadere informatie

De exodus. Foto s van het materiaal

De exodus. Foto s van het materiaal De exodus Focus van dit verhaal De focus van dit verhaal ligt bij de uittocht van het volk van God (Exodus 11:1 15:21). Het verhaal is één van de heilige verhalen en behoort tot de kernpresentatie. Lesdoelen

Nadere informatie

Preek over Psalm 1,1 a.2 (jeugddienst): Hoe kan ik tijd met God doorbrengen?

Preek over Psalm 1,1 a.2 (jeugddienst): Hoe kan ik tijd met God doorbrengen? Preek over Psalm 1,1 a.2 (jeugddienst): Hoe kan ik tijd met God doorbrengen? Gemeente van onze Heer Jezus Christus! Ze zitten met z'n tweeën op haar kamer: Reinier en Marloes. Ze kennen elkaar al een poosje.

Nadere informatie

Samen houden we de website up-to-date!

Samen houden we de website up-to-date! Organiseer je een nieuwe (eenmalige of vaker terugkerende) activiteit binnen BOEI 90? Valt er een door jou georganiseerde activiteit uit of verandert er iets in de data hiervan? Laat het weten aan communicatie@boei90.nl!

Nadere informatie

BLIJF IN DE HERE! Liturgie:

BLIJF IN DE HERE! Liturgie: BLIJF IN DE HERE! 1 Joh. 2:28 / gehouden op 31-05-2009 (openbare geloofsbelijdenis) p.1 Liturgie: Votum en groet Zingen: Gezang 147:1.3.4 Gebed Openbare geloofsbelijdenis Zingen: Gezang 10:1 Voorbede Schriftlezing:

Nadere informatie

Uitleg van het thema. De Bijbel wereldwijd

Uitleg van het thema. De Bijbel wereldwijd Uitleg van het thema De Bijbel wereldwijd Gedicht: Een Boek De buurvrouw heeft een mooi boek met allemaal mooie verhalen Ik wil ook graag zo één mama, ik zal het zelf betalen Verhalen over lang geleden,

Nadere informatie

Inhoud. Aan jou de keuze 7. Niet alleen maar een boek 187. Auteurs 191. Dankwoord 197

Inhoud. Aan jou de keuze 7. Niet alleen maar een boek 187. Auteurs 191. Dankwoord 197 Inhoud Aan jou de keuze 7 1 Je ouders zijn ook maar mensen 11 2 Eerst ruzies, nu ook nog de scheiding 21 3 Dit is niet eerlijk! 31 4 Wat cijfers ons leren 41 5 En toen veranderde mijn wereld 51 6 Bij wie

Nadere informatie

openend woord kruisteken Dag kinderen, samen zijn we al bijna 2 maanden op stap. Om op stap te trekken doen we best de juiste schoenen aan.

openend woord kruisteken Dag kinderen, samen zijn we al bijna 2 maanden op stap. Om op stap te trekken doen we best de juiste schoenen aan. Pagina1 Wat nooit verloren gaat, is de herinnering aan een school die tijd en ruimte maakt voor emoties en relaties. Waar kinderen, jongeren en volwassenen leren leven en leren werken aan kwaliteit van

Nadere informatie

Bob Hartman. Beste ouders en verzorgers,

Bob Hartman. Beste ouders en verzorgers, Inhoud Brief aan de ouders 1 Het wordt licht 2 De hemel 4 De aarde 6 Zon, maan en sterren: wauw! 8 Gespetter en gekwetter 10 Naar Gods beeld 12 Uitrusten 14 De sluwe slang 16 Veilig in de storm 18 Beloofd

Nadere informatie

KINDEREN VAN HET LICHT

KINDEREN VAN HET LICHT KINDEREN VAN HET LICHT Verteller: Het gebeurde in een donkere nacht, heel lang geleden, dat er herders in het veld waren, die de wacht hielden over hun schapen. Zij stonden net wat met elkaar te praten,

Nadere informatie

Ik plaats mijn boog in de wolken; die zal het teken zijn van het verbond tussen mij en de aarde.

Ik plaats mijn boog in de wolken; die zal het teken zijn van het verbond tussen mij en de aarde. De regenboog God heeft een boog in de wolken geplaatst om ons aan het verbond te laten herinneren. Er zal nooit meer zo n grote zondvloed komen, dat heel de aarde onder water staat. Laten we een regenboog

Nadere informatie

Wie is de God van het koninkrijk? les 1 FOLLOW

Wie is de God van het koninkrijk? les 1 FOLLOW Wie is de God van het koninkrijk? les 1 DEEL 2A FOLLOW DRIE IN ÉÉN Veel mensen hebben geprobeerd om een voorstelling van God te maken. God zegt in de Bijbel dat je dit beter niet kan doen. Ex 20:4,5 De

Nadere informatie

LYRICS. 1. Dat is de toon van de waarheid Door: A.L. Snijders, 26 oktober 2006

LYRICS. 1. Dat is de toon van de waarheid Door: A.L. Snijders, 26 oktober 2006 LYRICS 1. Dat is de toon van de waarheid Door: A.L. Snijders, 26 oktober 2006 omdat ik ontdekt heb dat er niets boven de waarheid gaat die hele toon die is zo bijzonder dat is de toon van de waarheid begrijp

Nadere informatie

5,5. Boekverslag door I woorden 20 juni keer beoordeeld. Psychologische roman Eerste uitgave 1975 Nederlands.

5,5. Boekverslag door I woorden 20 juni keer beoordeeld. Psychologische roman Eerste uitgave 1975 Nederlands. Boekverslag door I. 1450 woorden 20 juni 2013 5,5 4 keer beoordeeld Auteur Harry Mulisch Genre Psychologische roman Eerste uitgave 1975 Vak Nederlands Methode Nieuw Nederlands Inleiding Ik heb voor het

Nadere informatie

Hans Kuyper. F-Side Story. Tekeningen Annet Schaap. leopold / amsterdam

Hans Kuyper. F-Side Story. Tekeningen Annet Schaap. leopold / amsterdam Hans Kuyper F-Side Story Tekeningen Annet Schaap leopold / amsterdam De eerste woorden Naomi was geen bang meisje. Nou ja, meestal niet. Extreem grote spinnen ging ze liever uit de weg, en al te opdringerige

Nadere informatie

Zombie! Tommy Donbavand. Met tekeningen van Tom Percival

Zombie! Tommy Donbavand. Met tekeningen van Tom Percival Zombie! Tommy Donbavand Met tekeningen van Tom Percival Spannend Zombie! Een boek uit de serie Piraatjes Oorspronkelijke titel: Zombie! Oorspronkelijke uitgever: Barrington Stoke Ltd Auteur: Tommy Donbavand

Nadere informatie

De steen die verhalen vertelt.

De steen die verhalen vertelt. De steen die verhalen vertelt. Heel lang geleden kenden de mensen geen verhalen, er waren geen verhalenvertellers. Het leven zonder verhalen was heel moeilijk, vooral gedurende de lange winteravonden,

Nadere informatie

zondagmorgen 14 november 2010 Welkomkerk ds. W.H. Hendriks-Vogelaar

zondagmorgen 14 november 2010 Welkomkerk ds. W.H. Hendriks-Vogelaar Gemeente van de Heer Jezus Christus, Jongeren, ouderen, kinderen van God, Zoals ik voor de lezing al gezegd heb; het gaat vanmorgen niet over trouwen of getrouwd zijn, dat is alleen een voorbeeld verhaal.

Nadere informatie

Sofie en Regenboog HOOFDSTUK ÉÉN

Sofie en Regenboog HOOFDSTUK ÉÉN HOOFDSTUK ÉÉN We zijn bijna bij de school! riep Sofie uit toen ze vlak voor zich een bord zag. Eenhoorn Academie stond er in zwierige gouden schrijfletters met daarnaast een tekening van een spierwitte

Nadere informatie

Opstandingskerk, 26 november 2017

Opstandingskerk, 26 november 2017 Opstandingskerk, 26 november 2017 Laatste zondag kerkelijk jaar, Symbolische bloemschikking laatste zondag kerkelijk jaar In de bijbel, het boek van verwachting, maar ook van verdriet lezen we in Openbaring

Nadere informatie

Liederen voor kinderen. 20 liederen voor tijdens de eredienst

Liederen voor kinderen. 20 liederen voor tijdens de eredienst Liederen voor kinderen 20 liederen voor tijdens de eredienst 3 Lied van Franciscus God wij danken U voor een kring van dagen. Voor broeder Wind, voor de stilte en storm. Voor zuster Water zo zuiver en

Nadere informatie

Beverbadges Steven Stroom

Beverbadges Steven Stroom Beverbadges Steven Stroom Het favoriete activiteitengebied van Steven Stroom is Uitdagende Scoutingtechnieken. Steven is misschien soms wel wat bang in het donker, maar hij verdwaalt nooit! Hij weet namelijk

Nadere informatie

Kom erbij Tekst: Ron Schröder & Marianne Busser Muziek: Marcel & Lydia Zimmer 2013 Celmar Music / Schröder & Busser

Kom erbij Tekst: Ron Schröder & Marianne Busser Muziek: Marcel & Lydia Zimmer 2013 Celmar Music / Schröder & Busser Kom erbij Kom erbij, want ik wil je iets vertellen, het is heel bijzonder, dus luister allemaal. Ik ken honderdduizend prachtige verhalen, maar dit is echt het mooiste van allemaal. Het gaat over twee

Nadere informatie

De Bijbel open (01-12)

De Bijbel open (01-12) 1 De Bijbel open 2012 47 (01-12) In de komende adventsweken staan we stil bij vier personen uit Hebr. 11. Het gaat om Henoch, Noach, Abraham en om Mozes. In het leven van deze mensen in het OT wordt iets

Nadere informatie

zondag 25 september 2016 in het Kruispunt

zondag 25 september 2016 in het Kruispunt zondag 25 september 2016 in het Kruispunt lezing oude testament (lector) Genesis 28, 10-22 lied Liedboek 275 Heer onze Heer hoe zijt Gij aanwezig... lezing nieuwe testament (lector) Lukas 16, 19-31 lied

Nadere informatie

De band zet te tune weer in. Ze zijn voor geen gat te vangen! Zwart komt op. Ze lijken als twee druppels water op elkaar!

De band zet te tune weer in. Ze zijn voor geen gat te vangen! Zwart komt op. Ze lijken als twee druppels water op elkaar! SCÈNE 3 TWEELINGEN De band heeft ongegeneerd en met zichtbaar plezier naar de scène op het videoscherm staan kijken. Jack komt met veel flair op. Met n onderdrukte lach nemen de muzikanten hun plaatsen

Nadere informatie

rijm By fightgirl91 Submitted: October 17, 2005 Updated: October 17, 2005

rijm By fightgirl91 Submitted: October 17, 2005 Updated: October 17, 2005 rijm By fightgirl91 Submitted: October 17, 2005 Updated: October 17, 2005 Provided by Fanart Central. http://www.fanart-central.net/stories/user/fightgirl91/21803/rijm Chapter 1 - rijm 2 1 - rijm Gepaard

Nadere informatie

Don zit naast Jamiro. Ze zit omgekeerd in haar stoel en kijkt door de achterruit.

Don zit naast Jamiro. Ze zit omgekeerd in haar stoel en kijkt door de achterruit. Botsing Jamiro kijkt door de ruit van de auto. Hij zit achter het stuur, maar hij let niet goed op de weg. Jamiro heeft geen rijbewijs. Hij heeft de auto gestolen. Samen met Don. Don zit naast Jamiro.

Nadere informatie

DAG 1: Sterfbed Lees Genesis 49:1, 2, 28-33 Zie je Jakobs zonen staan rond het bed van hun vader? Jakob is oud. Hij voelt dat hij gaat sterven. Hij roept al zijn zonen. Hij gaat zijn laatste woorden tegen

Nadere informatie

LES 2. Invloed van je gezin. Lees. Lees. Maak Maak een voorbeeld van een dier. Leer. Bid Bid dat je een positieve invloed zal.

LES 2. Invloed van je gezin. Lees. Lees. Maak Maak een voorbeeld van een dier. Leer. Bid Bid dat je een positieve invloed zal. Invloed van je gezin De ouders van Debbie gingen scheiden toen zij 6 jaar was. Ze was haar hele leven naar de kerk gegaan-- soms met haar moeder en soms met haar vader, omdat zij een verschillend geloof

Nadere informatie

Educatiemateriaal Hotel Perdu

Educatiemateriaal Hotel Perdu Educatiemateriaal Hotel Perdu Het materiaal bestaat uit zes onderdelen Voor de voorstelling 1 meenemen van voorwerp huiswerkopdracht 2 eerste pagina's paspoort invullen 15 minuten 3 het spel spelen 30/60

Nadere informatie

Kosmos Uitgevers, Utrecht / Antwerpen

Kosmos Uitgevers, Utrecht / Antwerpen Kosmos Uitgevers, Utrecht / Antwerpen 2019 Inger Strietman / Kosmos Uitgevers, Utrecht / Antwerpen Concept en grafisch ontwerp Autobahn Foto auteur Goffe Struiksma Stockbeeld istock by Getty Images, Noun

Nadere informatie