Installa e document Teletask domo ca

Transcriptie

1 Installa e document Teletask domo ca

2 1 Inhoud 1 Inhoud Inleiding Micros Aarden van de centrale... 3 Aansluiten AUTOBUS... 4 Aansluiten van in- en uitgangen Nanos Aarden van de centrale... 9 Aansluiten AUTOBUS... 9 Aansluiten in- en uitgangen Picos Aarden van de centrale Aansluiten AUTOBUS Aansluiten in- en uitgangen Verbinding maken met de centrale Rechtstreekse verbinding tussen PC en centrale De centrale wordt opgenomen in een netwerk Aansluiten van meerdere centrales DIN rail modules Aarden van de module Aansluiten AUTOBUS Aansluiten ingangen Digitale ingangen Bewegingsmelders Analoge ingangen Cookie Cookie met feedback AURUS Maior Aansluiten uitgangen Relais Motor Motormodule

3 AC motor aansturen met 2 relais AC motor met driver aansturen Fan coil V Dimmer V Dimmer DALI/DMX/DSI Interface DALI DMX Praktisch voorbeeld van een afgewerkte kast Bedradingsschema De belangrijkste aandachtspunten op een rijtje Integratie camera s

4 2 Inleiding Deze handleiding beschrijft de belangrijkste aandachtspunten om een optimaal TELETASK domoticasysteem te realiseren. Er wordt eerst aangehaald hoe de verschillende centrales moeten gemonteerd, gevoed en geaard worden. Vervolgens wordt de AUTOBUS connectie besproken zowel bij de centrales als bij de ingangs- en uitgangsmodules. Daarna wordt uitgelegd hoe de verschillende in- en uitgangen aangesloten moeten worden. Als laatste wordt de aansluiting van de overspanningsbeveiliging toegelicht zodat uw kostbare elektronische installaties beveiligd zijn. Indien er rekening gehouden wordt met onderstaande tips, dan kan een goede installatie verkregen worden. Via praktische voorbeelden (foto s) kan er afgeleid worden hoe een installatie professioneel wordt geïnstalleerd. 3 Micros+ 3.1 Aarden van de centrale Verbindt de centrale steeds met de hoofdaarding van de elektrische installatie. Hiervoor dient de aardingsklem rechts onder aan de binnenzijde van de behuizing gebruikt te worden. De aardingsdraad moet een minimum diameter van 6mm² hebben. Figuur 1 : Aardingsklem Micros+ 3

5 Onderstaand staat er een praktisch voorbeeld hoe de aarding van de centrale moet aangesloten worden. Het is belangrijk dat de kast, het deksel en de print geaard zijn. Figuur 2 : Details aansluiting aardingsklem Micros+ 3.2 Aansluiten AUTOBUS De TELETASK AUTOBUS kabel wordt gebruikt om de verschillende I/O modules met elkaar te verbinden. De AUTOBUS kabel bevat 2 aderparen zijnde voeding (rood & zwart) en data (blauw & wit). De verbinding dient via de bus topologie in lijn te gebeuren (dus niet stervormig), dit wil zeggen dat de AUTOBUS van interface naar interface gaat. Op één AUTOBUS mogen er maximum 31 interfaces aangesloten worden. De centrale kan gezien worden als een busdeelnemer en moet dus niet in het begin of op het einde van de bus zitten. Het is dus perfect mogelijk om aan de busaansluiting van de centrale twee AUTOBUS kabels aan te sluiten. Dit is heel interessant qua voeding daar de spanningsval op de bus geminimaliseerd wordt. Eén kant van de AUTOBUS kan bvb in het verdeelbord blijven, naar de eerste module vertrekken en daarna doorgepatchet worden met de voorziene patchkabels. Met de andere buskabel kan dan naar de touchpanels in de woning getrokken worden. Hierdoor ontstaan er twee uiteinden aan de bus die afgesloten dienen te worden met de afsluitweerstanden (jumpertjes) op de Teletask modules. Opgelet: Stagobel voorziet enkel een goede werking wanneer er gebruikt gemaakt wordt van onze TELETASK blauwe buskabel. Referentienummers vinden hieronder plaats : Artikelnummer TDS90004 TDS90005 TDS90009 Type kabel AUTOBUS kabel m AUTOBUS kabel 2+2 Preflex 100m AUTOBUS kabel m Hieronder een korte beschrijving hoe de AUTOBUS dient aangesloten te worden. 4

6 Figuur 3 : Aansluiting oude en nieuwe AUTOBUS kabel Naast de 2 AUTOBUS connectoren staat er ook een AUTOBUS extensie aansluiting op de print (niet te verwarren met de Ethernet aansluiting centraal op de print). Op deze AUTOBUS extensie aansluiting kan de AUTOBUS extensie interface (TDS10202) aangesloten worden, met deze interface kan de Teletask installatie nog uitgebreid worden tot 4 AUTOBUSSEN. Figuur 4 : Aanduiding aansluitingen Micros+ Onderstaand schema toont hoe de Micros+ verder uit te breiden is met 2 extra bussen en op deze manier een totaal van maximum 124 interfaces kan aansturen. De AUTOBUS extensie interface staat best zo dicht mogelijk bij de centrale, de bijgevoegde kabel is maximum 2m en dit mag niet overschreden worden. Per AUTOBUS dient er ook een voeding (TDS10129 of TDS10130) voorzien te worden. Indien een Micros+ met uitbreidingsinterface niet voldoende blijkt te zijn dan kan deze nog gekoppeld worden met maximum 10 andere centrales via het LAN netwerk (zie 6). 5

7 Figuur 5 : Uitbreiding AUTOBUS netwerk met de uitbreidingsinterface 3.3 Aansluiten van in- en uitgangen Het is zeer belangrijk dat de laagspanningskabels en de vermogenkabels niet samen gelegd worden. Best is om een afstand van minstens 5 cm te respecteren. De scheiding dient niet enkel in de centrale, maar ook in de volledige schakelkast te gebeuren. Figuur 6 : Schema scheiding zwak- en sterkstroom 6

8 Het scheiden van de geleiders heeft als doel het tegengaan van: Overslag Overspraak Overslag is het fenomeen waarbij de spanning tussen 2 geleiders hoger wordt dan de doorslagspanning. Er wordt dan geleiding geforceerd met een vonk tussen de geleiders als gevolg. Overslag is te vermijden door de afstand tussen de geleiders te vergroten of door een betere isolatie te gebruiken rond de kabels (3500V zoals de isolatie van de AUTOBUS kabel). Overspraak is elektrische interferentie tussen verschillende signalen (het ene signaal beïnvloed het andere). Dit is te vermijden door de afstand tussen de geleiders te vergroten, een afscherming te plaatsen tussen de verschillende geleiders (bv. scheidingsschot in een kabelgoot of een afgeschermde kabel te gebruiken). Idealiter worden de laagspanningskabels en de vermogenkabels in 2 verschillende kabelgoten gelegd. De isolatiespanning tussen de laagspanningsbekabeling is van ondergeschikt belang. Wel is de isolatiespanning tussen laagspanningsbekabeling en vermogenbekabeling van groot belang. Ook de lengte waarmee 2 kabels naast elkaar lopen is van cruciaal belang (hoe langer ze naast elkaar lopen, hoe meer kans op interferentie). Onderstaand staat er een praktisch voorbeeld van een correct geïnstalleerde Micros+. Figuur 7 : Voorbeeld van een bekabelde Micros+ Het valt in bovenstaande afbeelding op dat de laagspanningskabels (links) en de vermogendraden (rechts) mooi gescheiden zijn. Het is ook belangrijk dat de juiste uitsparingen gebruikt worden. De 7

9 vierkante uitsparing (links) dient om de laagspanningskabels & buskabels van de centrale naar de kast te brengen; de ronde uitsparingen (rechts) dienen om de vermogenkabels van de kast in de centrale te brengen. De vermogenkabels dienen minimum afgezekerd te worden op de waarde van de relais (relais van 10 ampère dienen afgezekerd te worden met een automaat van 16A of kleiner). De vermogendraden moeten voldoen aan de regels van het AREI. Opgelet: Op de ingangsklemmen (links bovenaan op Figuur 6) komt steeds een potentiaalvrij contact. Bij bvb bewegingsmelders (meestal 230V contact) kan het zijn dat er eerst via een hulprelais het contact potentiaalvrij moet gemaakt worden alvorens binnen te brengen op een ingang van TELETASK. De bekabeling dient ordentelijk te gebeuren. Dit is niet enkel een mooi handelsmerk voor de installateur, maar kan ook een hoop ellende en zoekwerk besparen. Alle regels voor de scheiding van sterkstroom/zwakstroom en ingangen/uitgangen gelden uiteraard ook als er gewerkt wordt met de Nanos centrale of de Picos centrale. 8

10 4 Nanos 4.1 Aarden van de centrale Net zoals bij de Micros+ moet ook de Nanos centrale geaard worden, onderstaand wordt weergegeven waar dit gebeurd. Figuur 8 : Aardingsklem Nanos 4.2 Aansluiten AUTOBUS Per AUTOBUS dient er een voeding (TDS10129 of TDS10130) gebruikt te worden, deze kan aangesloten worden op de 2 onderste connectoren. Voor het aansluiten van de AUTOBUS gelden dezelfde regels als bij de Micros+. Opnieuw is een AUTOBUS extensie interface aansluiting voorzien, niet te verwarren met de ethernet aansluiting onderaan de centrale. Met de AUTOBUS extensie interface kan opnieuw uitgebreid worden van 2 tot 4 AUTOBUSSEN. Figuur 9 : Aansluitingen Nanos centrale 9

11 4.3 Aansluiten in- en uitgangen Op de Nanos zijn geen onboard in- of uitgangen voorzien, dus moet alles modulair opgebouwd worden via DIN-rail modules. De aansluiting van deze modules wordt in de desbetreffende technische fiches gevonden ( Enkele complexere interfaces worden ook nog verder in dit document uitgelegd. Zoals eerder al vermeld is het bij een Nanos installatie ook van uitermate belang dat de laagspanningskabels en de vermogenkabels correct van elkaar gescheiden worden. 10

12 5 Picos 5.1 Aarden van de centrale Zoals op onderstaande afbeelding kan gezien worden, is er op de nieuwe Picos centrale geen aardingsklem voorzien, het is bijgevolg ook niet nodig om de Picos te aarden. Figuur 10 : Picos centrale 5.2 Aansluiten AUTOBUS Aangezien er op de PICOS centrale geen aardingsklem voorzien is heeft het dus ook geen zin meer om de shielding van de AUTOBUS kabel op de PICOS aan te sluiten. De AUTOBUS connector is bijgevolg vierpolig geworden, zonder shield aansluiting. Figuur 11 : AUTOBUS aansluiting Picos Naast de AUTOBUS connector is ook nog een ethernet aansluiting voorzien, er is geen USB aansluiting meer. Er is ook geen extensie interface aansluiting voorzien daar de PICOS slechts 1 11

13 AUTOBUS verbinding kan ondersteunen. Naast de beperking van één AUTOBUS is de PICOS ook beperkt in uitbreidingsmogelijkheden voor de uitgangen, hieronder staat een tabel met de maximale bezetting van de PICOS. On board PICOS Uitbreiding via extra module op AUTOBUS Totaal Relais Dimmers Motoren Het maximum aantal ingangsmodules is gelijk aan het maximum aantal modules op de bus, 31. Het is wel mogelijk om meerdere PICOS centrales over LAN te verbinden, zie onderwerp Aansluiten in- en uitgangen Ook bij de PICOS centrale is het belangrijk om een duidelijke scheiding te maken tussen de laagspanningskabels en de vermogenkabels. Bij de PICOS is het zo voorzien dat alle laagspanningskabels bovenaan moeten worden aangesloten en alle vermogenkabels onderaan. Op die manier komen ze ook in 2 verschillende kabelgeleiders in de kast terecht waardoor er zeker geen interferentie kan gebeuren. Onderstaand staat er een voorbeeldschema hoe de PICOS kan gebruikt worden. Figuur 12 : Aansluitingen Picos centrale 12

14 6 Verbinding maken met de centrale Om een configuratie uit de Prosoft door te sturen naar de centrale moet er verbinding gemaakt worden tussen de PC en de centrale. Deze communicatie verloopt over IP, daarvoor is minimum een ethernet kabel vereist. Er zal hier een onderscheid gemaakt worden tussen een rechtstreekse verbinding en een verbinding via een router. 6.1 Rechtstreekse verbinding tussen PC en centrale Indien de centrale niet opgenomen wordt in een netwerk en deze dus niet op een router geplaatst wordt dan wordt een situatie zoals hieronder verkregen : Figuur 13 : Rechtstreekse verbinding tussen PC en centrale Initieel is het IP adres van een nieuwe Teletask centrale : Om met de centrale en dus met dit IP adres te kunnen connecteren moet de PC een vast IP adres ingesteld krijgen dat in de range xxx ligt. Het cijfer xxx kan dus gekozen worden tussen 2 en 250, behalve 200 want dit is het adres van de centrale. Een voorbeeld hiervan kan zijn Hieronder wordt aan de hand van screenshots uitgelegd hoe het IP adres van de PC kan gewijzigd worden : Klik met de rechtermuisknop op de Windows-toets links onderaan, kies voor Netwerkverbindingen : Figuur 14 : Kies voor Netwerkverbindingen 13

15 Nu worden alle netwerkverbindingen van de PC getoond, klik met de rechtermuisknop op de LAN of Ethernet connectie en kies voor Eigenschappen : Figuur 15 : LAN of Ethernet connectie Selecteer vervolgens het onderdeel Internet Protocol versie 4 (TCP/IPv4) en kies voor de button Eigenschappen : Figuur 16 : Internet Protocol versie 4 (TCP/IPv4) Hier kan er gekozen worden om de LAN-verbinding een vast IP adres te geven. Hier moet dus het IPadres ingevuld worden. Als daarna eens in het venster van Subnetmasker geklikt wordt, dan zou dit automatisch ingevuld moeten worden : Figuur 17 : Vast IP adres instellen 14

16 Nu mag er over op OK gedrukt worden en alle vensters mogen afgesloten worden. Door dit IP adres in te stellen wordt onderstaande situatie verkregen : Figuur 18 : Connectie is mogelijk Nu beide centrales in dezelfde range xxx staan, is er communicatie tussen de twee toestellen mogelijk. Vul het IP-adres van de centrale ( ) in bij het communicatievenster via Verzenden en nog eens Verzenden : Figuur 19 : Verzenden Figuur 20 : Communicatievenster 15

17 Druk vervolgens op Verbind om de computer met de centrale te verbinden. Eenmaal verbonden zal de status wijzigen naar Verbonden en later naar Werkend. Nu kan de centrale een vast IP-adres gegeven worden, dit is zeker aan te raden. Klik op de knop Configureer en kies voor de optie Statisch, onderstaand kan bijvoorbeeld ingevoerd worden. Dit is trouwens een ideale instelling indien de centrale binnen een Telenet netwerk geplaatst wordt : Figuur 21 : Configuratie voor Telenet netwerk Onderstaande netwerkinstellingen kunnen bijvoorbeeld gebruikt worden indien de centrale binnen een Proximus netwerk geplaatst wordt : Figuur 22 : Configuratie voor een Proximus netwerk Let wel op dat het IP-adres dat u kiest nog niet gebruikt wordt door een ander IP toestel binnen hetzelfde netwerk. Hierna mogen de instellingen opgeslagen worden en mag de centrale geconnecteerd worden met het netwerk. 16

18 6.2 De centrale wordt opgenomen in een netwerk Dit wil zeggen dat de centrale zal aangesloten worden op een router, in 90% van de installaties zal dit het geval zijn. Het is ook voor de installateur zeker een voordeel als de centrale op een draadloze router aangesloten is, deze kan dan via een laptop overal in de woning configureren en testen. Het is zo dat ieder draadloos netwerk ook zijn eigen range heeft en dat dus de centrale een adres moet krijgen binnen deze range. Een centrale in fabrieksinstellingen staat op DHCP en kan dus automatisch een IP adres toegewezen worden, alleen is er niet geweten wat dit IP adres is. Er wordt onderstaande situatie gecreëerd : Figuur 23 : Centrale in een netwerk In Prosoft zit de mogelijkheid waarmee het adres kan verkregen worden. Druk op Verzenden en vervolgens nog eens op Verzenden : 17

19 Kies vervolgens voor Ethernet TCP/IP communicatie en druk op Zoek : Het kan zijn dat er nu een pop-up komt waarbij de Firewall toestemming vraagt, deze moet zeker toegestaan worden. De centrale vraagt nu of er op SW2 kan gedrukt worden, deze knop wordt als volgt op de centrale gevonden : Eenmaal op SW2 gedrukt komt er een pop-up scherm tevoorschijn, in de inleidende tekst staat eigenlijk al het IP adres vermeld, in dit geval is dit : 18

20 De centrale heeft dus van de router het IP adres ontvangen, daardoor wordt onderstaande situatie verkregen : Het adres van de centrale is nog dynamisch, dit wil zeggen als er een stroomonderbreking zou zijn dat de centrale mogelijk een ander IP adres zou krijgen. Om dit te vermijden wordt het IP adres van de centrale best vast gezet, dit kan op zijn huidig adres maar in onderstaand voorbeeld wordt het IPadres aan de centrale toegekend. Nu kan een vast (statisch) IP adres toegewezen worden aan de centrale, de volgende gegevens kunnen ingevuld worden : 19

21 Als resultaat wordt onderstaande configuratie verkregen : 20

22 7 Aansluiten van meerdere centrales Wanneer er verschillende gebouwen zijn waarin elk een centrale moet worden geplaatst of wanneer de capaciteit van een centrale niet groot genoeg is kunnen er meerdere centrales met elkaar gekoppeld worden via de LAN aansluiting. Er kunnen maximum 10 centrales worden gekoppeld die zich dan gedragen als één grote centrale. Dit kunnen MICROS+ centrales, NANOS centrales, PICOS centrales zijn of een mix van deze types. Figuur 24 : Gekoppelde centrales via het LAN netwerk De PICOS kan gebruikt worden om een bestaande DoIP centrale uit te breiden. Stel dat er in de woning reeds een MICROS+ centrale aanwezig is en de woning wordt. Dan kan het extra deel voorzien worden van een PICOS centrale, daarvoor moet dan enkel een ethernet kabel voorzien worden om de centrales te koppelen. Ook voor een nieuwbouwwoning kunnen twee PICOS centrales gemakkelijk gebruikt worden. Zo kan één PICOS centrale gebruikt worden voor de elektrische kast op het gelijkvloers, de andere PICOS centrale kan dan voor de resterende verdiepen gebruikt worden. Figuur 25 : Woning met 2 gekoppelde Picos centrales 21

23 8 DIN rail modules 8.1 Aarden van de module De ingangs- en uitgangsmodules dienen ook geaard te worden, op iedere module is dan ook een aardingsklem voorzien. Figuur 26 : Aarding DIN rail modules Op de nieuwe modules, zoals de TDS13530 of de geredesignede modules zoals de TDS13609 (TDS13510, TDS13512 & TDS13526), zijn geen aardingsklemmen meer voorzien. Op deze modules kan bijgevolg geen aarding meer aangesloten worden. Figuur 27 : Voorbeeld van een geredesignede module 8.2 Aansluiten AUTOBUS Hieronder een schets hoe de lusterklem dient worden aangesloten, kleur op kleur. De lusterklem en AUTOBUS connector in de afbeelding worden bij ieder Teletask product bijgeleverd. 22

24 Figuur 28 : Aansluiting AUTOBUS (oud & nieuw) Bij de DIN rail modules worden ook een soort patch kabels voorzien om deze gemakkelijk in de kast met elkaar door te verbinden. Er mogen maximum 10 patch kabels gebruikt worden, daar het spanningsverlies over de kabels anders te groot wordt. Buiten de kast is het niet toegelaten patch kabels te gebruiken. Indien u met een patch kabel werkt, mag u op deze AUTOBUS lijn niet meer verder bouwen met behulp van de blauwe AUTOBUS kabel. De bedrading van de AUTOBUS moet gebeuren met de originele blauwe AUTOBUS kabel. Indien dit niet met de TELETASK AUTOBUS kabel gebeurd is, kunnen wij geen garantie geven op de goede werking van de installatie!!! Figuur 29 : Voorbeeld aansluiting DIN rail modules De lengte van de AUTOBUS mag niet meer dan 1km bedragen (max. 150m zonder extra voedingen en afhankelijk van de gebruikte interfaces). De minimale voedingsspanning op de AUTOBUS (te meten 23

25 op het einde van de bus) bedraagt 9V. De Servus, Illus en AURUS-TFT hebben 10,5V voedingsspanning nodig. Er bestaat hiervoor ook een berekeningsprogramma in Excel die hier opgevraagd kan worden als hulpmiddel om het spanningsverlies te berekenen. Figuur 30 : Voorbeeld spanningsberekening Hou er zeker rekening mee dat bij installaties met lange buskabels en/of AURUS componenten die relatief veel stroom verbruiken (bv. AURUS-TFT en AURUS-OLED) er één of meer extra voedingen TDS10130 of TDS10129 moeten voorzien worden op de bus. In de Diagnose module van de PROSOFT is er de mogelijkheid om bij sommige modules de gemeten spanning van de module weer te geven. Figuur 31 : Voorbeeld van de diagnose in PROSOFT 24

26 Bij de aansluiting van een extra voeding TDS of TDS10129 moet de - aansluiting op de Autobus doorverbonden worden. De + klem mag NIET doorverbonden worden met de + klem van de Micros+ of Nanos centrale. Zie onderstaand schema. Figuur 32 : Principeschema extra voeding De AUTOBUS dient steeds afgesloten te worden met een afsluitweerstand om eventuele reflecties op de bus tot een minimum te herleiden. Iedere interface heeft een afsluitweerstand, deze dient via een brugje aangesloten te worden op de laatste interface van de AUTOBUS. Voorbeeld van een module: Detailtekening : Figuur 33 : Afsluitweerstand DIN rail modules Figuur 34 : Detail afsluitweerstand DIN rail modules 25

27 Bij de adressering van de modules in de PROSOFT moet er opgelet worden dat de juiste AUTOBUS gekozen wordt alsook het correcte adres van de module. Figuur 35 : Voorbeeld AUTOBUS adres instellen in PROSOFT 9 Aansluiten ingangen 9.1 Digitale ingangen De digitale ingangen worden teruggevonden op de TDS12116, de Micros+ en de Picos. Op een digitale ingang wordt meestal een klassieke drukknop of een bewegingsmelder (meestal met hulprelais om potentiaalvrij te maken) aangesloten. Het signaal dat op de digitale ingang wordt aangesloten dient spanningsloos (potentiaalvrij) te zijn, anders bestaat de mogelijkheid dat de module beschadigd wordt. Het schakelend object moet altijd aangesloten worden tussen de Common en een ingang, zoals hieronder geïllustreerd. Figuur 36 : Principeschema TDS

28 9.1.1 Bewegingsmelders Afhankelijk van het type bewegingsmelder kunnen deze op verschillende manieren aangesloten worden : Figuur 37 : Bewegingsmelder op 12/24V DC met Common uitgangscontact Figuur 38 : Bewegingsmelder op 12/24V DC met apart potentiaalvrij uitgangscontact Figuur 39 : Bewegingsmelder op 230V AC met overnamerelais 27

29 Als een ingang voor een pulsteller gebruikt wordt dan moet er rekening gehouden worden met maximum 5 pulsen per seconde. De digitale ingangsinterface neemt altijd 2 AUTOBUS adressen in beslag, het is altijd het laagste adres van de twee dat moet ingesteld worden. 9.2 Analoge ingangen Sensoren dienen aangesloten te worden via afgeschermde alarmkabel. De sensoren worden dus niet rechtstreeks op de bus aangesloten, maar worden aangesloten op analoge ingangen. De kabel dient minimum 3-aderig te zijn. De maximale lengte van de kabel bedraagt 50m. Het is belangrijk de sensoren niet te plaatsen bij bronnen die de sensor kunnen beïnvloeden. Indien meerdere sensoren via dezelfde kabel aangesloten worden, dienen de draden per sensor afgeschermd te zijn. Eén kant van de afscherming dient aangesloten te worden aan de aarding van de analoge ingangsmodule. Figuur 40 : Principeschema aansluiting sensor De TELETASK sensoren hebben ook meerdere inbouwmogelijkheden. Door enkel het binnenste van de sensor te gebruiken kan deze ingebouwd worden in standaard schakelmateriaal (45 x 45 of 55 x 55), dit mits gebruik van de speciaal voorziene klemmen. Referentienummer terug te vinden in de cataloog. TELETASK lichtsensor De lichtsensor kan ingesteld worden als schemersensor, regelsensor of zonnesensor. Het is belangrijk dat de jumpers op de lichtsensor hetzelfde ingesteld zijn als de configuratie in de PROSOFT. 28

30 Figuur 41 : Principeschema aansluiting lichtsensor In het technisch handboek (handleiding PROSOFT) staat er onder het hoofdstuk Hoe een lichtsensor integreren een volledige tabel met de luxwaarden en het werkgebied van de 3 in te stellen regelaars. De Teletask regensensor (TDS 12285) Gedetailleerde instellingen (DIP switches) worden beschreven in de datasheets. De uitgang van de regensensor is een normaal gesloten of normaal open contact. Voeding gebeurt met 12 V DC. Figuur 42 : Principeschema aansluiting regensensor De Cookie-T (TDS12251) De Cookie-T kan gebruikt worden om vloerverwarming of vloerkoeling te regelen, op die manier kan een optimale verwarmingsregeling op punt gesteld worden. Verder kan de Cookie-T ook gebruikt 29

31 worden om buitentemperatuur te meten of om bijvoorbeeld de temperatuur van zwembadwater te meten. De Cookie-T wordt NIET zoals de Cookie op de AUTOBUS aangesloten, deze wordt net als de meeste Teletask sensoren op een analoge ingang aangesloten. TDS12251 Figuur 43 : Principeschema aansluiting Cookie-T 30

32 9.3 Cookie De Cookie (TDS12124) is een alternatieve manier om een digitale ingang binnen te nemen in de centrale. De Cookie kan op de AUTOBUS aangesloten worden en kan 4 digitale ingangen verwerken. Door zijn kleine afmetingen kan hij perfect achter een klassieke drukknop in een inbouwdoos geplaatst worden. De Cookie gekoppeld met de AUTOBUS kabel (TDS90004, TDS90005 en TDS90009) wordt hieronder geïllustreerd. Figuur 44 : Principeschema aansluiting Cookie met nieuw type AUTOBUS kabel 9.4 Cookie met feedback Indien een schakelaar met terugmelding gebruikt wordt dan kan de Cookie met feedback (TDS12125) gebruikt worden. Nu zijn er twee mogelijkheden om de feedback LED s aan te sturen : De LED s werken op een spanning van 12V DC. De LED s werken op een andere spanning dan 12V DC, vb. : 24V DC. Indien de LED s op 12V werken dan kan de voeding van de AUTOBUS kabel (rode draad = +12V, zwarte draad = 0V) gebruikt worden om deze te voeden. Bij LED s met een spanning verschillend van 12V DC, bijvoorbeeld 24V DC, moet er een extra 2- aderige kabel getrokken worden om de externe voedingspanning te leveren. Beide mogelijkheden worden hieronder geïllustreerd. 31

33 Figuur 45 : Principeschema aansluiting Cookie met feedback met nieuw type AUTOBUS kabel 32

34 9.5 AURUS Deze bedieningspanelen bevatten een ingebouwde temperatuursensor (behalve de AURUS-TFT). Wanneer deze temperatuursensor gebruikt wordt voor het regelen van de warmte in het lokaal gelden dan ook dezelfde montagevoorschriften als die bij plaatsing van een thermostaat: Te monteren op een hoogte van 1,10m boven het vloerniveau want de temperatuur die op die hoogte gemeten wordt, stemt overeen met de temperatuur die de mens in een lokaal aanvoelt. Niet op een buitenmuur Niet in de zon Niet vlak naast een deuropening of andere plaatsen waar tocht de gemeten waarde kan beïnvloeden Niet boven of naast een radiator Anderzijds beschikt het AURUS-OLED bedieningspaneel over een display die door de gebruikers gemakkelijk moet leesbaar zijn. Vandaar is het raadzaam om de AURUS-OLED, AURUS-4 TEMP en de AURUS-TFT, ook wanneer de temperatuursensor niet gebruikt wordt, steeds op 1,50m hoogte te monteren. De AURUS en AURUS-OLED worden op de AUTOBUS aangesloten via een centrale bevestiging op de achterkant van het paneel. Het is aan te raden om ook een UTP te trekken, dit maakt het upgraden naar een TFT in de toekomst mogelijk. Bijna alle AURUSSEN kunnen geüpdatet worden via de diagnose, het is van uitermate belang dat dit paneel per paneel gebeurt. NOOIT alle AURUSSEN tegelijk updaten! Figuur 46 : Montagehoogte AURUS-OLED De AURUS en AURUS-OLED kunnen zowel verticaal als horizontaal gebruikt worden. In de wand volstaat een klassiek enkelvoudig inbouwdoosje met schroeven aangezien er GEEN klauwen bij de AURUS-reeks geleverd worden. De klauwsetjes kunnen wel apart besteld worden via de referentie TDS

35 Figuur 47 : Installatie AURUS Opgepast! Niet elke inbouwdoos is geschikt, de inbouwdozen voor holle wand van Helia (O-range) zijn te klein en ook de inbouwdozen voor holle wand van Legrand passen zeer moeilijk, we raden dan ook aan om deze niet te gebruiken. De inbouwdozen voor holle wand van Spelsberg en Kaiser zijn wel geschikt. AURUS-TFT Figuur 48 : AURUS-TFT Dit is de enige uit de AURUS-reeks die geen ingebouwde temperatuursensor heeft. Het 4,3 TFT aanraakscherm is enkel horizontaal afleesbaar en moet dus ook dusdanig gemonteerd worden. Ook voor dit paneel volstaat een enkelvoudig inbouwdoosje. 34

36 Het AURUS-TFT paneel kan, in combinatie met een optionele telefoonhoorn, ook gebruikt worden als videofoonbinnenpost of voor het bekijken van IP-camerabeelden. Dit betekent dat het AURUS-TFT paneel twee aansluitingen heeft: Een AUTOBUS aansluiting voor de verbinding met de centrale Een RJ45 aansluiting voor de verbinding met het lokale netwerk via UTP Het is belangrijk dat de AURUS-TFT de meest recente firmware heeft, de upgrade hiervan gebeurt via PROSOFT. Onder de module Diagnose staat de mogelijkheid Interfaces, dan zoekt PROSOFT alle interfaces. De TFT zal daarin verschijnen (als het adres juist is ingesteld, zie verder), als er een upgrade beschikbaar is zal er een knop verschijnen upgrade. Indien hierop geklikt wordt, zal het upgradeproces van start gaan. Dit is een proces dat enige tijd in beslag kan nemen, een half uur of langer is niet uitzonderlijk. In een installatie met meerdere TFT s mag er maar één AURUS-TFT tegelijk upgraden. Figuur 49 : Montagehoogte AURUS-TFT Om camerabeelden op de TFT te krijgen wordt gewerkt met IP-camera s ofwel met analoge camera s waarvan het beeld via een videoserver wordt gedigitaliseerd. BELANGRIJK : het formaat moet MOTION JPEG zijn! In de AURUS-TFT is geen microfoon ingebouwd. Om communicatie met een videoparlofonie buitenpost mogelijk te maken kan de AURUS-TFT gecombineerd worden met een telefoon. 35

37 Voor de aansluiting van de telefoon moet er ook een UTP kabel naar de telefoon worden gelegd. Instellen AURUS-TFT : Figuur 50 : Aansluitschema hoorn Allereerst is het belangrijk dat het Autobus adres correct ingesteld staat zodat communiceren over de bus mogelijk is. Ga naar instellingen op de AURUS-TFT Klik op Autobus address 36

38 Vul het paswoord in: (standaard) Hier kan het overeenkomstige adres ingeven worden overeenkomstig met hetgeen in de software werd toegewezen. Dit adres moet bevestigd worden met OK. Als de AURUS-TFT op het netwerk zit, is het belangrijk dat het IP adres correct ingesteld staat op het toestel. Ga naar de instellingen. 37

39 Klik op Network Configuration Vul het paswoord in: Hier kan u de gegevens invullen: zorg ervoor dat de AURUS-TFT zich in de juiste range bevindt van het netwerk en dat de gateway is ingevuld. Wanneer u gebruik wil maken van de TFT om IP camera s weer te geven, moet je er op toezien dat de TFT in hetzelfde netwerk wordt geïntegreerd als de camera s maar moet het IP adres ook binnen dezelfde range vallen. 38

40 9.6 Maior Dit touch screen is geen busdeelnemer maar wordt via het lokale netwerk verbonden met de centrale. Bij de bekabeling van een MAIOR Touch screen zijn volgende aansluitingen noodzakelijk: Een 230V voeding Een RJ45 netwerkaansluiting Het is raadzaam om een extra UTP te voorzien als reserve en een AUTOBUS kabel voor latere uitbreidingen. Voor een optimale aflezing wordt dit touchscreen minstens op 1,5m hoogte gemonteerd. 39

41 10 Aansluiten uitgangen 10.1 Relais TDS13500 & TDS13502 (beide afzekeren met een 16A automaat) Figuur 51 : Principeschema aansluiting relaismodule 10.2 Motor Motormodule TDS13526 (afzekeren met een 10A automaat) Figuur 52 : Principeschema aansluiting motormodule 40

42 AC motor aansturen met 2 relais Een alternatieve manier voor de motormodule is het aansturen van een motor met 2 relais. Daarvoor fungeert één relais als vermogenrelais en één relais als richtingsrelais. Er moet wel een extra wisselrelais toegevoegd worden zoals verduidelijkt in onderstaand schema. Figuur 53 : Principeschema aansluiting motor op 2 relais AC motor met driver aansturen Wat nog kan voorkomen is dat de motor door een driver aangestuurd wordt en dat deze driver op verschillende manieren met relais kan aangestuurd worden. Hieronder staan 3 vaak voorkomende situaties. Figuur 54 : Principeschema aansluiting driver met 1 relais 41

43 Figuur 55 : Principeschema aansluiting driver met 2 relais Figuur 56 : Principeschema aansluiting driver met 3 relais 42

44 10.3 Fan coil Fan coil units (ventilator convector) komen niet vaak voor in de Belgische technieken maar zijn toch aan een opmars bezig. Een fan coil unit bestaat uit een ventilator en ofwel één ventiel waar zowel warm als koud water doorvloeit of twee ventielen waar warm en koud water gescheiden aankomen. Figuur 57 : Principeschema aansluiting fan coil unit 43

45 V Dimmer Bij de 0-10V dimmer (TDS13609) is geen aardingsklem voorzien. Indien de kabel die het 0-10V signaal voorziet een afgeschermde kabel is dan kan naast de dimmodule een extra aardingsklem voorzien worden om de afscherming op aan te sluiten. Figuur 58 : Principeschema aansluiting 0-10V dimmodule 44

46 V Dimmer De 1-10V dimmer (TDS13610) kan op verschillende manieren gebruikt worden : 8 x 1-10V dimmers 4 x 1-10V dimmers + 4 x 0-10V dimmers + 4 x relais 10A 8 x 0-10V dimmers + 8 x relais 10A Hieronder wordt de bekabeling voor 2 dimmers 1-10V uit de doeken gedaan, ook hier is het belangrijk dat het 1-10V signaal afgeschermd wordt. Om een galvanische scheiding te maken is het belangrijk om de TDS13610 te voeden met een extra voeding, deze dient afgezekerd te worden met een automaat van 16A. Figuur 59 : Principeschema aansluiting 1-10V dimmodule In de PROSOFT dient per 4 kanalen beslist te worden op welke manier ze gebruikt worden, zoals hieronder wordt afgebeeld. Om de laatste 4 te configureren moet er op uitgang 5 geklikt worden. 45

47 10.6 DALI/DMX/DSI Interface DALI De TDS13620 kan gebruikt worden om DALI, DMX of DSI aan te sturen, de nadruk ligt hier op OF daar slechts één van de protocollen tegelijk kan toegepast worden met de interface. Als in één installatie DALI en DMX gebruikt wordt dan zijn er minstens 2 TDS13620 interfaces gebruikt worden. Hier wordt vertrokken van een interface geconfigureerd voor DALI. Met één DALI kanaal kunnen tot 64 ballasten aangestuurd worden. Opgelet bij de PICOS is de DALI interface beperkt tot 8 dimmers. Om de DALI ballasten te programmeren moet er een DALI Programming Tool gebruikt worden, TELETASK voorziet zo n tool namelijk de TDS DALI aansluitcapaciteit : 0.5mm² voor totale kabellengte van 0 100m 0.75mm² voor totale kabellengte van 100m 150m 1.5mm² voor totale kabellengte van 150m 300m Figuur 60 : Principeschema aansluiting DALI module 46

48 DMX Met één DMX interface kunnen tot 64 DMX kanalen aangesloten worden, één kanaal staat in voor één kleur. Dit wil zeggen dat er 21 RGB DMX drivers kunnen aangesloten worden of 16 RGBW DMX drivers. Gebruik altijd afgeschermde Twisted Pair kabels (1 paar voor DMX data en 1 draad voor 0V signaal). Figuur 61 : Principeschema aansluiting DMX module 47

49 11 Praktisch voorbeeld van een afgewerkte kast Figuur 62 : Voorbeeld schakelkast De MICROS+ is zo ontworpen dat hij in een verdeelkast kan ingebouwd worden. Voorzie ook rijgklemmen waar mogelijk. 48

50 12 Bedradingsschema Figuur 63 : Bedradingsschema 49

51 13 De belangrijkste aandachtspunten op een rijtje Aarden van de centrale waar nodig. Gebruik voor het bekabelen van de Micros+ centrale de daartoe voorziene uitbreekopeningen. Voor de verbinding tussen de dimmeruitgangen en de dimpacks moet een afgeschermde kabel gebruikt worden. De afschermingen van bekabeling moeten verbonden worden aan de aardingsconnector in de centrale. Tussen de laagspanningskabels en de vermogen kabels moet minstens een afstand van 5 cm worden aangehouden. Voor de bedrading van de AUTOBUS moet men gebruik maken van de originele blauwe AUTOBUS-kabel. Een AUTOBUS bekabeling moet uitgevoerd worden in lijn topologie (geen ster). Patch kabels mogen enkel in het verdeelbord gebruikt worden. Na het gebruik van een patch kabel is het niet toegestaan om op deze AUTOBUS lijn verder te bouwen met behulp van de blauwe AUTOBUS-kabel. Afsluitweerstand gebruiken op de laatste interface. Minimale voedingsspanning op de AUTOBUS moet 9V bedragen (10,5V bij AURUS-TFT). U kan dit berekenen d.m.v. NetCalc - AUTOBUS voltage check te vinden via deze link. Bekabeling tussen sensoren en analoge ingang: FTP of STP. Maximaal 31 interfaces per AUTOBUS. Montagehoogte AURUS-4 TEMP, AURUS-OLED en AURUS-TFT op 1,5m omwille van de leesbaarheid van de displays. AURUS-TFT heeft zowel een netwerk- als ook een bus aansluiting nodig Montagehoogte MAIOR touchscreen min. 1,5m MAIOR touchscreen heeft zowel 230V voeding als ook een netwerkaansluiting nodig In het Teletask downloadcenter ( kan de Prosoft en de manual van de Prosoft gedownload worden. 50

52 14 Integratie camera s Ook camera s kunnen geïntegreerd worden in het Teletask domotica systeem, de beelden kunnen op een AURUS-TFT, MAIOR, GUI+ en isgui getoond worden. Er kunnen zowel analoge camera s als digitale IP camera s opgenomen worden. Bij analoge camera s wordt een videoserver gebruikt om het beeld van analoog om te zetten naar digitaal. Belangrijk is dat het resultaat van beide oplossingen ofwel een JPEG formaat is ofwel een MJPEG stream. Figuur 64 : Koppeling met analoge camera's Figuur 65 : Koppeling met IP camera's Sommige IP camera s worden gevoed over de ethernet kabel, dit wordt Power over Ethernet (PoE) genoemd. Hiervoor moeten de signalen via een PoE switch verlopen die de spanning voorziet indien nodig. Figuur 66 : Koppeling met PoE camera's 51