Zijn veiligheidshuizen effectief?

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Zijn veiligheidshuizen effectief?"

Transcriptie

1 Een onderzoek naar de stand van zaken Remco Mannak, Hans Moors & Jörg Raab Nederland heeft een netwerk van veiligheidshuizen. Justitiepartners, lokaal bestuur, en zorg- en welzijnspartners werken daarin samen om criminaliteit en onveiligheid terug te dringen en recidive tegen te gaan. Het onderhavig onderzoek bekijkt waardoor het ene veiligheidshuis hier beter in slaagt dan het andere. Door middel van QCA (kwalitatieve comparatieve analyse) is de effectiviteit van 39 veiligheidshuizen vergeleken. De resultaten tonen twee verschillende paden naar effectiviteit. Effectieve veiligheidshuizen bestaan ten minste drie jaar, zijn stabiel en worden gekenmerkt door een centraal geïntegreerde samenwerkingsstructuur. Daarnaast beschikken deze veiligheidshuizen ofwel over een basis van financiële middelen (per capita in de regio die het veiligheidshuis bedient), ofwel over aansturing door een neutrale coördinator (netwerk administratieve organisatie). 1 Inleiding Nederland heeft een netwerk van 45 veiligheidshuizen. Landelijke dekking is het streven. Internationaal is het netwerk van veiligheidshuizen een uniek fenomeen. Elk veiligheidshuis is zelf een netwerk van samenwerkende organisaties. In een veiligheidshuis is naast het justitieveld (zoals Openbaar Ministerie, politie, Raad voor de Kinderbescherming en reclassering) ook het lokaal bestuur vertegenwoordigd, en dikwijls de zorg- en welzijnssectoren (bureau Halt, Slachtofferhulp, verslavingszorg, jeugdzorg, (openbare) geestelijke gezondheidszorg, jongerenwerk). De meeste veiligheidshuizen werken met een persoons- of gezinsgerichte benadering, gericht op vier thema s: daders van huiselijk geweld, jeugdige overlastplegers, ex-delinquenten en veelplegers. Uitgangspunt van het veiligheidshuis is dat die organisaties hun activiteiten op elkaar afstemmen, met het oogmerk preventie, repressie van criminaliteit en overlast en (na)zorg voor daders of slachtoffers effectief te integreren. De veiligheidshuizen moeten een bijdrage leveren aan de kabinetsdoelstelling, vastgelegd in het project Veiligheid begint bij Voorkomen ( ), om de criminaliteit en overlast met 25% te reduceren en de recidive fors terug te dringen. 1 Ze moeten de activiteiten van de betrokken organisaties (met hun eigen verantwoordelijkheden, verantwoordingsstructuren en culturen op de werkvloer) beter op elkaar 1 Zie de zogenoemde VbbV-brief d.d. 6 november 2011: Kamerstukken II 2007/07, , nr. 119; de voortgangsrapportages van Veiligheid begint bij Voorkomen: Kamerstukken II 2008/09, , nr. 178; Kamerstukken II 2008/09, , nr. 253, alsmede de eindverantwoording van dit project: Kamerstukken II 2010/11, Tijdschrift voor Veiligheid 2012 (11) 4

2 afstemmen en aldus tot betere interventies komen (het organisatiedoel), met het maatschappelijke doel om criminaliteit en onveiligheid terug te dringen en recidive tegen te gaan. In deze studie staat het veiligheidshuis als operationeel netwerk centraal. De effectiviteit van veiligheidshuizen omvat zodoende de positieve resultaten die niet behaald zouden zijn door de individuele organisaties in hun afzonderlijk functioneren (Provan & Kenis 2008). Hoe de veiligheidshuizen onderling als netwerk functioneren, blijft buiten beschouwing. 2 De achtergrond van veiligheidshuizen De aanpak van criminaliteit en recidive wordt al lang niet meer gezien als de exclusieve taak van politie, justitie en reclassering. De trend naar verbreding van de betrokken beleidsactoren, de integratie van beleidsterreinen en de verschuiving naar een zo lokaal mogelijke aanpak van criminaliteits- en veiligheidsproblemen werd zichtbaar vanaf het midden van de jaren tachtig (De Haan 1997). Gedurende de jaren negentig ontstonden diverse initiatieven en experimenten, gericht op integrale veiligheid, waarbij lokale partijen samenwerkten aan preventie én repressie van hardnekkige problemen als jeugdcriminaliteit (Kleiman & Kuyvenhoven 1997). Ook de ontwikkeling van Justitie in de Buurt (JIB) paste in dit kader. De JIB-kantoren moesten de leefbaarheid en veiligheid in de wijk helpen verbeteren. Justitie diende daar zichtbaar te zijn, zodat de bewoners zich veiliger gingen voelen en de samenwerking met de lokale partners op hun eigen werkterrein effectief vorm zou krijgen. Die samenwerking, met name de onderlinge sturingsprocessen, dienden hierdoor te verbeteren. Bovendien zouden de JIB-kantoren de snelheid van het toepassen van (justitiële) interventies bevorderen (Luykx & Grapendaal 1999; Terpstra & Bakker 2002). Gaandeweg ontstonden verschillende typen van samenwerking. Waar het ene JIB-kantoor zich richtte op de snelle afwikkeling van strafzaken, koppelde het andere de justitieketen aan lokale bestuurlijke processen en oriënteerde een derde variant zich op een brede probleemgerichte benadering met diverse partijen buiten het justitieveld. De focus op de buurt werd geleidelijk minder (Terpstra & Bakker 2002). Het accent kwam te liggen op de netwerkfunctie. De minister van Justitie liet in december 2003 weten dat het JIB-concept zijn tijd had geduurd. Hij preludeerde op het JIB-nieuwe stijl (Kamerstukken II 2003/04, VI, nr. 120). Dat zou een breed samengesteld netwerk moeten zijn, dat probleemgericht en integraal ging acteren en interveniëren. Maatwerk was het sleutelwoord: de nieuwe samenwerkingsverbanden dienden casuistisch te opereren (casusoverleggen), conform een vooraf vastgesteld plan van aanpak en in lijn met het lokaal veiligheidsbeleid van de gemeenten waar ze zich bevonden. Feitelijk lag in het streven naar het JIB-nieuwe stijl de opgave van het veiligheidshuis besloten (Van Vianen, Hoogeveen, Slump, Maaskant & Persoon 2008). In 2007 kondigde de regering aan dat in 2009 een landelijk dekkend netwerk van veiligheidshuizen gerealiseerd moest zijn (Kamerstukken II 2007/08, , nr. 119). Dat landelijk netwerk is er nog niet, al werd het feestje wel gevierd Tijdschrift voor Veiligheid 2012 (11) 4 35

3 Remco Mannak, Hans Moors & Jörg Raab (14 december 2010: Ministerie van Justitie, 2009; Kamerstukken II 2010/11, ). De regionalisering, waarbij de stedelijke functie wordt uitgebreid naar omliggende kleinere gemeenten, alsook het proces van implementatie van een persoons- of gezinsgerichte aanpak op de vier thema s, is nog volop gaande (Dammen e.a. 2008; Veiligheid begint bij Voorkomen (VbbV) 2010; Rovers 2011). Op allerlei fronten wordt trouwens gewerkt aan een (kosten)effectiever inrichting en praktijkvoering van de strafrechtspleging en de executieketen. Het kabinet- Rutte I zette in dat licht minder specifiek in op de veiligheidshuizen dan voorheen het geval was. 2 Het regeerakkoord van het kabinet-rutte II noemt de veiligheidshuizen niet. Dat werpt eens temeer de vraag op of de veiligheidshuizen goed werken en zodoende meetbaar bijdragen aan het doel waarvoor ze zijn opgericht: het terugdringen van criminaliteit en overlast, en reductie van recidive. En relevanter nog: welke factoren of condities bepalen eigenlijk de effectiviteit van veiligheidshuizen? Op deze vragen probeert dit artikel een antwoord te formuleren. 3 De resultaten van veiligheidshuizen In zijn recente synthese van onderzoek naar de resultaten van de veiligheidshuizen sluit Rovers (2011) aan bij de programmatheorie veiligheidshuizen die door Van Vianen e.a. (2008) is gereconstrueerd. Die luidt kortweg dat als er (beter) wordt samengewerkt tussen de betrokken actoren, verbeteringen in de toegepaste interventies het gevolg zijn, waardoor deze tot betere resultaten zullen leiden, die op hun beurt bijvoorbeeld de toename in maatschappelijke veiligheid impliceren of beïnvloeden. Zowel ten aanzien van de kwaliteit van de uitvoering van interventies als ten aanzien van maatschappelijke opbrengsten, vat Rovers (2011) samen, zijn positieve resultaten geboekt. Maar die resultaten worden niet gemakkelijk bereikt. Vrijwel alle betrokken professionals zijn het erover eens dat samenwerking in het veiligheidshuis bijdraagt aan de kwaliteit van de gepleegde interventies. Zij wijzen hierbij op meer afstemming en samenhang in de uitvoering. Uit de onderzoeken komen (minder sterke) aanwijzingen dat de samenwerking ertoe leidt dat maatschappelijke problemen eerder of beter worden gesignaleerd en sneller worden opgepakt. Hoewel het maken van productie vooral in de startfase lastig lijkt te zijn, komt die doorgaans later wel op gang. Of de doorlooptijden van interventies 2 Onder het kabinet-rutte I is het landelijke programma Doorontwikkeling Veiligheidshuizen opgezet, dat nog tot medio 2013 operationeel is. Dit programma verbindt de innovatie van de veiligheidshuizen met diverse lopende projecten, programma s en trajecten op het gebied van versterking van preventie, repressie en nazorg. De innovatie is erop gericht dat er 25 veiligheidshuizen komen in de zogenoemde veiligheidsregio s, onder regie van de ( zetel )gemeenten, met een integrale en multidisciplinaire samenwerking, gericht op de persoons- c.q. systeemgerichte aanpak van en zorg voor daders en slachtoffers, die gebaseerd is op inzicht in de evidence base van interventies. Die ontwikkeling is in volle gang. Verschillende veiligheidshuizen profileren zich op het ogenblik met een geïntegreerde persoonsgerichte Top X-aanpak van plegers van high impact crime, waarmee ze zich in de kern van het actuele kabinetsbeleid plaatsen. 36 Tijdschrift voor Veiligheid 2012 (11) 4

4 korter worden en of de vroegtijdige signaleringsfunctie effect sorteert, is niet eenduidig vastgesteld. Wat maatschappelijke opbrengsten betreft, constateert Rovers (2011), is duidelijk dat veiligheidshuizen positieve invloed hebben op leefgebieden van cliënten (vooral vastgesteld bij veelplegers, niet bij andere groepen) en wordt verondersteld dat hierdoor ook sprake is van daling van recidive (onder veelplegers). Over andersoortige criminaliteitsverminderende effecten van veiligheidshuizen is nauwelijks iets bekend. Enkele onderzoeken gaan in op de kosteneffectiviteit van veiligheidshuizen. Ten aanzien van de groep veelplegers zouden veiligheidshuizen kosteneffectief zijn, maar heel hard zijn die uitkomsten niet. Of dankzij de samenwerking kosten worden bespaard in de uitvoering van interventies is niet bekend. Per slot van rekening zijn uit de beschikbare studies, concludeert Rovers (2011, 81), weinig algemene conclusies af te leiden over waar of door wie of wat nu precies de resultaten worden geboekt. Zijn dit de veiligheidshuizen? De casusoverleggen die in het veiligheidshuis zijn ondergebracht (en die ook zonder veiligheidshuis kunnen functioneren)? De moederorganisaties waar het uitvoerende deel van de werkzaamheden voor het belangrijkste deel ligt? Of zijn het de toegepaste methodieken?. Feit is dat de meeste veiligheidshuizen relatief recent zijn ingericht. Opbrengsten zijn dan lastig inzichtelijk te maken, stelt Rovers (2011), mede doordat het uitgevoerde evaluatieonderzoek logischerwijs een beperkte doorlooptijd en omvang heeft gehad. 4 Werken veiligheidshuizen? Configuraties en condities De slagkracht van een veiligheidshuis is gesitueerd op het operationele niveau: in persoons-, thema- of gebiedsgerichte casusoverleggen, waar professionals vanuit de verschillende samenwerkingsorganisaties hun interventies afstemmen om een integrale aanpak te ontwikkelen. De brug tussen de casusoverleggen vormen de voorzitters, dikwijls speciaal benoemde procesmanagers of coördinatoren. Vanwege hun centrale informatiepositie blijken deze procesmanagers over het algemeen bekwaam in het bewaken van de integrale aanpak van probleemcasus. Bovendien kunnen zij op basis van de meest recente informatie ingrijpen in de uitvoering van de interventies. Zij worden gefaciliteerd door de administratieve unit van het veiligheidshuis. Hoewel zelfevaluaties van veiligheidshuizen en rapportages van het ministerie van Veiligheid en Justitie een positief beeld schetsen van de bijdrage die veiligheidshuizen leveren aan het terugdringen van criminaliteit en overlast, valt daar wel wat op af te dingen. Lokale resultaten lopen sterk uiteen. In sommige veiligheidshuizen blijven succesverhalen beperkt tot individuele casus, of lijkt de winst vooral te schuilen in een expliciet ervaren maar lastig te kwantificeren verbetering van de samenwerking. In andere veiligheidshuizen is dan weer een duidelijke daling van de lokale criminaliteitcijfers geobserveerd. Duidelijk is dat de wijze waarop veiligheidshuizen hun doelbereik meten, sterk varieert. Er is namelijk geen scherp zicht op de condities die het effectief functioneren van veiligheids Tijdschrift voor Veiligheid 2012 (11) 4 37

5 Remco Mannak, Hans Moors & Jörg Raab huizen beïnvloeden. Dat maakt het lastig om vast te stellen welke impact zij hebben op de reductie van (herhaalde) criminaliteit en overlast. In 2010 hebben Tilburg University en IVA Beleidsonderzoek en Advies een systematische vergelijking gemaakt van de 39 veiligheidshuizen die op dat moment operationeel waren. Een dergelijk breed opgezette studie was tot dusverre niet voorhanden. Bovendien ging de analyse verder dan alleen de vraag of veiligheidshuizen effectief zijn. Het accent lag op de factoren of condities die de onderlinge variëteit in effectiviteit van veiligheidshuizen ten aanzien van criminaliteits-, overlast- en recidivereductie veroorzaken. Het praktische belang hiervan is evident. Wat de analyse bovendien onderscheidt, is dat gebruik is gemaakt van de relatief nieuwe onderzoekstechniek qualitative comparative analysis (QCA) (Ragin 2000; Rihoux & De Meur 2009). QCA QCA (Ragin 1987; 2000; 2008) wordt steeds meer in de organisatie- en managementwetenschappen gebruikt (Fiss 2007; 2011). De methode kan worden toegepast voor de analyse van binaire of nominale data (crisp set) en voor ordinale of interval data (fuzzy set). Tevens leent de casusvergelijkende benadering zich bijzonder voor dichotomisering van ordinale en interval data zodat gestructureerde crisp set-analyse mogelijk is. Met behulp van settheorie en booleaanse algebra worden combinaties van factoren geïdentificeerd die bepaalde uitkomsten veroorzaken. Zo wordt het mogelijk proposities te toetsen die berusten op configurationele argumenten. QCA combineert voordelen van kwantitatieve methoden die de complexiteit van casus sterk reduceren, en van kwalitatieve gevalsstudies die doorgaans niet te generaliseren zijn. De QCA biedt de mogelijkheid om, op basis van de systematische vergelijking van een beperkt aantal casus (n=5-50), onderscheid te maken tussen (i) condities die noodzakelijk zijn voor effectiviteit, maar op zichzelf niet toereikend zijn; en (ii) condities of paden die op zichzelf toereikend zijn. Een tweede waardetoevoeging van QCA hangt samen met een configurationele benadering. Als we effectiviteit proberen te verklaren, is het idee dat de verschillende condities eerder in samenspel (conjuncties) dan afzonderlijk de mate van effectiviteit beïnvloeden. Dat is een voor de hand liggend maar nauwelijks onderzocht uitgangspunt. Daarnaast biedt QCA ook mogelijkheid tot equifinaliteit: we toetsen niet één weg maar meer wegen die kunnen leiden naar (in)effectiviteit. Tot slot laat deze techniek onverlet dat paden naar (in)effectiviteit asymmetrisch (kunnen) zijn. De hier gebruikte crisp set-qca (csqca) heeft ook een duidelijk nadeel. De data in dit geval met betrekking tot de effectiviteit van veiligheidshuizen dienen namelijk gedichotomiseerd te worden. Veiligheidshuizen zijn netwerkorganisaties, waarbij het netwerk wordt gevormd door het veiligheidshuis en de daarbij aangesloten partners. Om verschillen in 38 Tijdschrift voor Veiligheid 2012 (11) 4

6 effectiviteit tussen de verschillende netwerken te kunnen verklaren, maken we gebruik van het onderzoeksmodel van Provan en Milward (1995). Zij identificeerden een reeks van (structurele) factoren of condities die bepalen of organisatienetwerken in de publieke sector goed werken. Dit model is aangevuld met de theorie van Provan en Kenis (2008) over de aansturing van netwerken in de publieke sector. In paragraaf 5 wordt, op basis van literatuurstudie, de set aan relevante condities benoemd: per conditie een korte toelichting én een empirische determinatie van de kritieke grenswaarde. Dit alles betreft het voorwerk voor de daadwerkelijke csqca, waarin die condities niet afzonderlijk maar configurationeel de effectiviteit van veiligheidshuizen verklaren (zie paragraaf 6). 5 Condities voor effectieve netwerken nader bekeken Provan en Milward (1995) identificeerden in hun empirische studie naar de effectiviteit van vier netwerken in de Amerikaanse geestelijke gezondheidszorg (1) de samenwerkingsstructuur, (2) het type externe controle, (3) de stabiliteit van het systeem en (4) de beschikbaarheid van middelen als structurele condities om de effectiviteit van netwerken te verklaren. Later introduceerden Provan en Kenis (2008) drie governancestijlen in publieke netwerken, die onder verschillende omstandigheden meer of minder effectief zijn: (1) het zelfsturende netwerk (de deelnemende organisaties oefenen gezamenlijk de sturing uit); (2) de leidende organisatie (één deelnemende organisatie coördineert en is bepalend voor de richting van het netwerk); en (3) de netwerk administratieve organisatie (de deelnemende organisaties zetten samen een nieuwe entiteit op voor de coördinatie- en controletaken binnen het netwerk). In onderzoek naar de effectiviteit van netwerken is beperkt aandacht voor de invloed van verschillende governancestijlen. De dominante veronderstelling is namelijk dat aansturing in netwerken niet of minder aan de orde is. Die veronderstelling is onjuist (Provan & Kenis 2008). Om dat te laten zien, zijn in deze studie de structurele condities voor netwerkeffectiviteit gerelateerd aan de drie governancestijlen in netwerken. Omdat bij de veiligheidshuizen geen variatie optreedt in de conditie externe controle is die buiten beschouwing gelaten. In plaats daarvan identificeerden we (in lijn met de analyse van Kenis & Provan 2009) de bestaansduur van het netwerk als belangrijke conditie voor effectiviteit. 5.1 Netwerkeffectiviteit De effectiviteit van het veiligheidshuis is gerelateerd aan vijf condities: (1) de bestaansduur van het samenwerkingsverband, (2) de stabiliteit van het systeem, (3) de beschikbaarheid van middelen, (4) de aansturingvorm en (5) de samenwerkingsstructuur. Doordat veiligheidshuizen netwerkorganisaties zijn, dient een effectiviteitsmeting niet gericht te zijn op het niveau van de organisatie, maar op het niveau van het netwerk. Die netwerkeffectiviteit definiëren we als de positieve resultaten die de individuele organisaties in het netwerk afzonderlijk niet behaald zouden hebben (Provan & Kenis 2008). Provan en Milward (2001) stellen Tijdschrift voor Veiligheid 2012 (11) 4 39

7 Remco Mannak, Hans Moors & Jörg Raab daarenboven dat publieke netwerken worden afgerekend op hun maatschappelijke bijdrage. In ons onderzoek is dan ook de netwerkeffectiviteit op het maatschappelijke niveau gemeten: onder welke condities dragen veiligheidshuizen bij aan de reductie van criminaliteit, overlast en recidive? Die reductie ten opzichte van voorgaande jaren is per inhoudelijk thema (huiselijk geweld, jeugdige overlastplegers, ex-delinquenten en veelplegers) vastgesteld. Dat gebeurde op basis van cijfermatige gegevens (hoofdzakelijk afkomstig uit interne evaluaties die de veiligheidshuizen hebben uitgevoerd) en een gedetailleerde explicitering door de respondenten van de interviews die voor het onderzoek zijn uitgevoerd (zie paragraaf 5.2). De mate waarin de reductie valt toe te schrijven aan het functioneren van de veiligheidshuizen en hoe men dat gerealiseerd had, waren kernpunten in de interviews. Het interviewprotocol voorzag in vervolgvragen teneinde feitelijke gegevens achter interpretatieve uitspraken te achterhalen. Per veiligheidshuis is een breed palet aan informatiebronnen geraadpleegd. Vervolgens is een streng effectiviteitcriterium gehanteerd. Enkel indien er op ten minste drie van de vier inhoudelijke thema s een sterke reductie ten opzichte van voorgaande jaren werd vastgesteld, is de effectiviteit van het veiligheidshuis geclassificeerd als hoog (1). Veiligheidshuizen die op twee of minder thema s een duidelijke reductie realiseerden, zijn gecodeerd als laag (0). In het kader zijn enkele exemplarische voorbeelden van de codering weergegeven. Lage en hoge netwerkeffectiviteit veiligheidshuizen (VH) 3 De manager VH geeft aan dat er nog veel moet gebeuren. In dit stadium is de manager partners aan het contacteren, afspraken aan het maken, en geld aan het inzamelen. => gecodeerd als netwerkeffectiviteit = 0 De manager VH stelt dat de samenwerking ertoe bijdraagt dat casussen beter in beeld zijn en dat er dus beter maatwerk geleverd kan worden. Zodoende heeft de manager het gevoel dat er echt wordt bijgedragen aan het voorkomen van recidive, maar hier is geen bewijs van. => gecodeerd als netwerkeffectiviteit = 0 De manager VH geeft aan dat er na ISD een nazorgovereenkomst is afgesloten met 40 van de 125 zeer actieve veelplegers. Tweejarige monitoring toont dat deze overeenkomst door maximaal 10% van de veelplegers wordt geschonden, waarbij schenden het eenmalig niet nakomen van afspraken betreft. Zodoende stelt de manager dat de doelstelling ruimschoots is behaald. => gecodeerd als netwerkeffectiviteit = 1 op het thema veelplegers De manager VH stelt op basis van een externe evaluatie dat bij een steekproef van 40 jongeren het aantal processen-verbaal per maand na VH-interventie met 90% is geslonken ten opzichte van het aantal processen-verbaal voor VH-interventie. Gezien het feit dat dit aantal 3 Het volledige overzicht is bij de auteurs op te vragen (r.s.mannak@tilburguniversity.edu). 40 Tijdschrift voor Veiligheid 2012 (11) 4

8 ook over de tijd blijft afnemen, stelt de manager dat het VH een duurzame impact heeft op de reductie van recidive. De voorzitter casusoverleg jeugd stelt dat na VH-interventie 50% van de jongeren niet meer met de politie in aanraking komt, en de meeste andere jongeren nog slechts één of twee keer. De voorzitter ziet dan ook een duidelijke afname in recidive na VH-interventie. => gecodeerd als netwerkeffectiviteit = 1 op het thema jeugdige overlastplegers Uit de interviews en rapportages blijkt dat het VH effectief criminaliteit, overlast en recidive weet te reduceren op de thema s jeugdige overlastplegers, veelplegers en ex-delinquenten. => gecodeerd als netwerkeffectiviteit = 1 Bestaansduur De bestaansduur betreft de periode vanaf de opening van het veiligheidshuis tot het moment van onderzoek, waarbij een eventueel voortraject is meegewogen. De gemiddelde bestaansduur van veiligheidshuizen is 2,3 jaar eind De specifieke netwerkconfiguratie van veiligheidshuizen maakt het opbouwen van duurzame en vertrouwensvolle relaties tussen de samenwerkende organisaties tot een essentieel proces dat substantieel tijd vergt. Uit ons onderzoek blijkt dat dit proces ten minste drie jaar vereist. Hoewel netwerksamenwerking verondersteld wordt een instrument te zijn voor snelle en flexibele uitwisseling (Powell 1990), blijkt uit onze observaties dat veel veiligheidshuizen die minder dan drie jaar bestaan de samenwerking nog aan het opbouwen zijn. Dit knelpunt komt niet voor bij veiligheidshuizen die langer dan drie jaar bestaan. Zodoende is een bestaansduur van minder dan drie jaar gecodeerd als laag (0) en van drie jaar of meer als hoog (1). Stabiliteit Netwerkstabiliteit heeft betrekking op de (on)rust in het netwerk, die voortvloeit uit veranderingen buiten en/of binnen het netwerk. Door stabiele samenwerking kunnen beproefde onderlinge banden worden opgebouwd en onzekerheden worden weggenomen en dat versterkt in potentie de effectiviteit. Respondenten indiceren bijvoorbeeld de afwezigheid van een netwerkmanager of de terugtrekking van kernpartners als obstructie van de stabiliteit. De stabiliteit van het systeem is gecodeerd als ofwel onstabiel (0), ofwel stabiel (1). Financiële middelen De beschikbaarheid van middelen betreft de totale financiële bijdragen (huisvesting, budgetten, voorzieningen) door partnerorganisaties en externe partijen aan het netwerk. Hierbij is de ratio bekeken van de hoeveelheid beschikbare middelen ten opzichte van het aantal inwoners in het dekkingsgebied, op basis van begrotingen en jaarverslagen. Er is ten tijde van de dataverzameling in 2010 een grenswaarde geobserveerd van 1,85 per inwoner. Veiligheidshuizen die minder dan 1,85 per inwoner kunnen besteden, hebben een lage beschikbaarheid van Tijdschrift voor Veiligheid 2012 (11) 4 41

9 Remco Mannak, Hans Moors & Jörg Raab middelen (0), de andere veiligheidshuizen een hoge beschikbaarheid van middelen (1). Deze grenswaarde is vastgesteld door nader onderzoek naar het operationeel functioneren bij veiligheidshuizen met een nagenoeg gemiddelde voorradigheid van middelen. De grenswaarde is gevalideerd door middel van respondentclassificaties inzake de toereikendheid van de middelen. Governancestijl De governancestijl van het netwerk omvat de uitvoering van besluitvorming, coördinatie- en toezichttaken. Niet zozeer de formele aansturingvorm is van belang, maar de feitelijke aansturing van het netwerk in de praktijk. Hoewel Provan en Kenis (2008) drie aansturingsvormen onderscheidden bij netwerken in de publieke sector, observeerden wij er in het onderzoek feitelijk twee: aansturing door één of twee leidende organisaties (0), en aansturing door een netwerk administratieve organisatie (NAO) (1). In die NAO-vorm heeft een neutrale netwerkmanager en diens team de hoofdrol in de aansturing. Meestal is deze manager in dienst van de gemeente, maar werkt hij of zij ten dienste van alle partners, zonder eigen doelen of belangen, maar gericht op het behartigen van de collectieve netwerkdoelen en het ondersteunen van de samenwerking om die collectieve doelen te behalen. Het veiligheidshuis fungeert dan onafhankelijk en neutraal ten dienste van het netwerk als geheel en is niet het verlengstuk van een van de partnerorganisaties. Samenwerkingsstructuur Tot slot is de samenwerkingsstructuur bekeken: de wijze waarop de verschillende netwerkpartners geïntegreerd zijn. Netwerkintegratie is van belang om te voorkomen dat cliënten tussen wal en schip belanden (Provan & Milward 1995), of onbedoeld door meer organisaties tegelijkertijd worden behandeld dan voor een efficiënte casusbehandeling nodig is. Netwerkintegratie bestaat als de verschillende organisaties in het netwerk dat de casus behandelt met elkaar samenwerken en acties op elkaar afstemmen. Er zijn twee vormen van integratie gemeten: integratie door dichtheid en integratie door centralisatie. Netwerkintegratie door dichtheid betreft de mate van samenhang of compactheid van het netwerk, oftewel de mate waarin elke partner contact heeft met elke andere partner in het netwerk (Scott 2000). Veel onderling contact in het netwerk stimuleert de informatiedeling en het onderling vertrouwen (Nielsen 2007; Coleman 1988). De integratie door dichtheid is gemeten op basis van de hoeveelheid samenwerkingsrelaties per casusoverleg (deelname, inbreng van casus of informatie en uitvoering van taken). Integratie door centralisatie beschrijft de mate waarin de samenhang in het netwerk is georganiseerd rondom een centrale persoon of organisatie (Scott 2000). Ter bepaling van de mate van gecentraliseerde integratie is de netwerkpositie van de meest centrale actor in het veiligheidshuis bekeken. Tevens zijn centralisatiestimulerende mechanismen meegewogen, zoals invloedrijke voorzitters van casusoverleggen, procesmanagers en andere linking pins. Integratie door een centrale persoon of organisatie bevordert coördinatie van de netwerkactiviteiten, waardoor overlappende of tegenstrijdige interventies voorkomen kunnen worden. 42 Tijdschrift voor Veiligheid 2012 (11) 4

10 Tabel 1 Overzicht gebruikte bronnen Fase 1 Fase 2 Bestudeerde documenten Semigestructureerde interviews Groepsinterviews 11 Observaties 13 Vragenlijst 75 Expertmeetings 10 3 N= Uit de studie van Provan en Milward (1995) bleek dat gecentraliseerde integratie netwerkeffectiviteit stimuleert. Wanneer het netwerk echter gelijktijdig geïntegreerd is door én centralisatie én dichtheid, worden de coördinatiemeerwaarden die voortvloeien uit centralisatie belemmerd door de complexiteit die voortvloeit uit de grote aantallen relaties binnen het netwerk. Ook bij de veiligheidshuizen bleek dat als elke partner contact heeft met elke andere partner de linking pins tussen de overleggen niet langer in staat zijn de samenwerking te regisseren en als het ware overspoeld raken. Daarom is de netwerkstructuur gecodeerd als gecentraliseerde integratie (1), of niet geïntegreerd (0), door dichtheid geïntegreerd (0), of simultaan door centralisatie en dichtheid geïntegreerd (0). De validiteit van deze classificatie is bevestigd met een robuustheidtest, waarin integratie door dichtheid als afzonderlijke conditie is meegenomen. 5.2 Bronnen en werkwijze De essentie van csqca is een systematische vergelijking van de veiligheidshuizen op basis van grondige en gedetailleerde dataverzameling (Yin 2003), waarbij kwantitatief én kwalitatief bronnenmateriaal worden samengebracht in de analyse. De dataverzameling heeft in twee fasen plaatsgevonden. Voorafgaand aan de eerste fase zijn zeven expertmeetings georganiseerd met professionals en wetenschappers om tot een afgewogen methode van onderzoek en dataverzameling te komen. Daarnaast is literatuurstudie verricht om tot een valide onderzoeksmodel te komen. De literatuurstudie omvatte beleids- en doelmatigheidsanalyses van veiligheidshuizen, alsook effectiviteitmetingen van andere interorganisatorische netwerken. Tijdens de eerste fase van het onderzoek zijn vervolgens tien veiligheidshuizen gedetailleerd geanalyseerd. Er zijn verschillende bronnen op uiteenlopende niveaus gebruikt (zie tabel 1): 1. interviews met de manager van het veiligheidshuis, met vertegenwoordigers van de gemeente, het Openbaar Ministerie, met de voorzitters van de casusoverleggen en met procesmanagers; 2. een enquête onder alle partners van de tien veiligheidshuizen; 3. observaties tijdens casusoverleggen in de tien veiligheidshuizen; en Tijdschrift voor Veiligheid 2012 (11) 4 43

11 Remco Mannak, Hans Moors & Jörg Raab Tabel 2 Effectiviteit Effectief op # thema s Aantal veiligheidshuizen Totaal documentanalyse (onder meer jaarverslagen, begrotingen, en (zelf)evaluaties van de tien veiligheidshuizen). Door gebruik te maken van verschillende databronnen is het risico van bias zoveel mogelijk beperkt en kon het risico van sociaal wenselijke antwoorden getoetst en gereduceerd worden. In de tweede fase van het onderzoek zijn daarna nog eens 29 veiligheidshuizen onderzocht, op basis van documentstudie en interviews met de managers van de veiligheidshuizen. De betrouwbaarheid van deze bronnen was in de eerste onderzoeksfase vastgesteld. Zo konden alle 39 veiligheidshuizen worden meegenomen zonder de deelnemers te veel te belasten. Tussen beide fasen van dataverzameling en na afsluiting van de tweede fase hebben opnieuw zes expertmeetings plaatsgevonden om de bevindingen te toetsen. 6 Onderzoeksbevindingen De effectiviteit van de 39 veiligheidshuizen varieert met betrekking tot de 4 inhoudelijke thema s (huiselijk geweld, jeugdige overlastplegers, ex-delinquenten en veelplegers). Om vast te kunnen stellen hoe effectief de veiligheidshuizen op het ogenblik van dataverzameling (eind 2010) zijn, is de score op netwerkeffectiviteit gedichotomiseerd in netwerken met een lage effectiviteit (0) (< 3 thema s effectief) en een hoge effectiviteit (1) (> 3 thema s effectief). Met inachtneming van de relatief korte bestaansduur van veel veiligheidshuizen is dit een streng effectiviteitscriterium. De resultaten zijn weergegeven in tabel 2. Hoewel de csqca geen graduele classificatie van de effectiviteit toestaat, biedt de methode wel de unieke mogelijkheid combinaties van condities inzichtelijk te maken, alsook noodzakelijke en toerijkende condities te onderscheiden. Deze effectiviteit vertoont samenhang met de vijf condities die we in paragraaf 5.1 beschreven. De statistieken zijn weergegeven in tabel Tijdschrift voor Veiligheid 2012 (11) 4

12 Tabel 3 Statistieken Concept 0-score 1-score Bestaansduur 26 (66,7%) 13 (33,3%) Stabiliteit van het systeem 16 (41,0%) 23 (59,0%) Samenwerkingsstructuur 20 (51,3%) 19 (48,7%) Beschikbaarheid van middelen 18 (46,2%) 21 (53,8%) Aansturingsvorm 30 (76,9%) 9 (23,1%) Netwerkeffectiviteit 29 (74,4%) 10 (25,6%) N=39 De csqca van de vijf condities toont dat veiligheidshuizen twee paden kunnen volgen naar effectieve reductie van criminaliteit, overlast en recidive. In beide gevallen dient een veiligheidshuis te voldoen aan drie noodzakelijke condities of voorwaarden (bestaansduur, stabiliteit en gecentraliseerde integratie). Daarnaast kent elk pad één unieke conditie (middelen of aansturingvorm). Condities zijn noodzakelijk wanneer ze in ieder mogelijk pad voorkomen en uniek wanneer ze in één van de mogelijke paden een cruciale factor blijken. De twee paden kunnen als volgt worden weergegeven: Figuur 1 Middelen Bestaansduur en Stabiliteit en Gecentraliseerde Integratie en of Effectiviteit NAO-aansturing 6.1 Noodzakelijke condities De eerste noodzakelijke conditie betreft een bestaansduur van minimaal drie jaar. Van de dertien veiligheidshuizen die eind 2010 meer dan drie jaar functioneerden, was ruim 75% effectief. Voor veiligheidshuizen die korter dan drie jaar bestaan, blijkt het niet mogelijk een stevige reductie van criminaliteit, overlast en/of recidive te bewerkstelligen. De verklaring is tweeledig: organisatorisch en casusinherent. In organisatorisch opzicht dient een veiligheidshuis een aantal fasen (pioniersfase, implementatiefase, borging- en evaluatiefase, doorontwikkelfase) te doorlopen om een goed functionerend samenwerkingsverband te zijn. Vooral het opbouwen van interne legitimiteit tussen partnerorganisatie vergt tijd en kan bovendien moeilijk versneld worden (Human & Provan 2000). De casusinherente verklaring is dat het realiseren van duurzame gedragsverandering bij complexe doelgroepen als veelplegers, ex-delinquenten of plegers van huiselijk geweld langdurige inzet vraagt, terwijl het effect van de gebruikte interventies pas op lange termijn zichtbaar wordt. Gegeven het feit dat 13 van de 39 veiligheidshuizen drie jaar of langer bestaan, is het aantal dat we als effectief kunnen kwalificeren verhoudingsgewijs groot. De meeste veiligheidshuizen bestaan nog niet lang genoeg om een stevige reductie Tijdschrift voor Veiligheid 2012 (11) 4 45

13 Remco Mannak, Hans Moors & Jörg Raab van criminaliteit, overlast en/of recidive te kunnen realiseren. Deze constatering mag aanleiding geven tot hogere verwachtingen. Er is nog tijd nodig, zoals Rovers (2011) constateert. Maar hierbij moet wel worden opgemerkt dat de bestaansduur een noodzakelijke en geen toereikende conditie is. Veiligheidshuizen moeten tevens aan een aantal andere condities voldoen om effectief te zijn. Een tweede noodzakelijke conditie vormt de stabiliteit van het netwerk. Dus ook veiligheidshuizen die weliswaar drie jaar of langer bestaan, maar geen stabiel samenwerkingsnetwerk hebben, zijn in de regel niet effectief. De derde voorwaarde voor effectiviteit vloeit voort uit de samenwerkingsstructuur. Alleen veiligheidshuizen die centraal geïntegreerd zijn, blijken in staat om reductie van criminaliteit en recidive te bereiken op de vier inhoudelijke thema s. Het valt op dat veiligheidshuizen die nog in het beginstadium verkeren, vaak geïntegreerd zijn door dichtheid. Partners worden aangemoedigd zoveel mogelijk in contact te treden met alle andere partners, opdat zij elkaar beter leren kennen, vertrouwd raken met elkaars (on)mogelijkheden, en de interne legitimiteit van het netwerk toeneemt. Vervolgens vindt thema- of regiogebonden clustering plaats, waarbij een coördinator per thema de brug vormt naar andere overleggroepen binnen of buiten het veiligheidshuis en partners in toenemende mate gaan vertrouwen op elkaars expertise en taakvolwassenheid. De bevinding dat gecentraliseerde integratie noodzakelijk is voor netwerkeffectiviteit in veiligheidshuizen duidt erop dat de casus zo complex zijn, dat niet informatiedeling op zich, maar de coördinatie van interventies essentieel is om criminele carrières te doorbreken. De effectieve bijdrage van veiligheidshuizen in het reduceren van criminaliteit en recidive is dus niet alleen gelegen in het samenbrengen van informatie van verschillende partners, maar bovenal in de operationele slagkracht die voortvloeit uit de samenwerkingsvorm. 6.2 Unieke condities Naast de drie noodzakelijke condities die deel uitmaken van beide paden naar netwerkeffectiviteit kent elk pad een unieke conditie. Het eerste pad wordt gekenmerkt door de beschikbaarheid van voldoende financiele middelen (om personele en materiële capaciteit te kunnen inzetten). De geobserveerde veiligheidshuizen die voldoen aan de drie noodzakelijke condities en tevens beschikken over voldoende middelen per capita (minimaal 1,85 per inwoner in het dekkingsgebied) zijn in de regel effectief. Deze middelen zijn nodig voor het organiserend vermogen van veiligheidshuizen: het initiëren van casusoverleggen, faciliteren van coördinatoren, en bieden van administratieve ondersteuning. Ofschoon elk veiligheidshuis een basisbedrag nodig heeft om te kunnen functioneren, hebben veiligheidshuizen met veel inwoners in het dekkingsgebied gemiddeld genomen meer financiële armslag nodig. Indien veiligheidshuizen in het kader van regionalisering een groter dekkingsgebied gaan voorzien, zou het budget dus moeten stijgen om effectief te kunnen blijven. Verschillende veiligheidshuizen blijken een ander toereikend pad naar effectiviteit te hebben gevonden. Deze veiligheidshuizen, die in een gevorderd ontwikkelingsstadium verkeren en een grote regio bedienen, blijken ondanks een relatief beperkt budget wel in staat effectief bij te dragen aan de verwachte maatschappe 46 Tijdschrift voor Veiligheid 2012 (11) 4

14 lijke opbrengsten in termen van reductie van criminaliteit, overlast en/of recidive. Het essentiële onderscheid is gelegen in de aansturingsvorm. Waar in de meeste veiligheidshuizen een of twee kernpartners de koers bepalen, speelt in deze groep veiligheidshuizen de neutrale netwerkmanager en diens team de hoofdrol in de aansturing (NAO). Een optimale aansluiting tussen centraal geïntegreerde samenwerking op het operationele niveau en neutrale NAO-aansturing op het tactisch en strategisch niveau versterkt dus de organisatorische en administratieve slagkracht van het veiligheidshuis. Behartigen neutrale coördinatoren de collectieve netwerkdoelen, dan kan de netwerkorganisatie met verhoudingsgewijs beperkte financiële middelen effectief zijn. De relatief beperkte beschikbaarheid van geld wordt bijgeval kennelijk gecompenseerd door optimalisatie van de administratieve middelen: de operationele structuur moet zijn ingericht op het afstemmen van interventies en coördineren van het integrale plan van aanpak (zie in dit opzicht ook de theorievorming rond nodal governance, bijvoorbeeld: Wood & Shearing 2007; Burris, Drahos & Shearing 2005; Shearing & Wood 2003). 7 Discussie Er zijn hoge verwachtingen aan het veiligheidshuis verbonden. De kabinetten-balkenende verwachtten van de veiligheidshuizen een substantiële bijdrage aan de reductie van criminaliteit en overlast met 25% en aan het terugdringen van recidive. Hoe dat percentage precies moet worden geïnterpreteerd en geconcretiseerd, is niet zo duidelijk. Maar de vraag is gerechtvaardigd hoe het ervoor staat. Dat geldt a fortiori nu de kabinetten-rutte I en II minder hebben ingezet op het instrument veiligheidshuis, althans minder specifiek. Onze analyse laat zien dat veiligheidshuizen langs twee paden effectief kunnen zijn, dat wil zeggen: duidelijk bijdragen aan het realiseren van de genoemde reductie van criminaliteit, overlast en recidive. Beide paden zijn in de Nederlandse praktijk zichtbaar. Het ene pad beschrijft veiligheidshuizen die ten minste drie jaar bestaan, een stabiele netwerkstructuur hebben, de samenhang in het netwerk hebben georganiseerd rondom een centrale persoon of organisatie en beschikken over een basis van financiële middelen (per capita in de regio die het veiligheidshuis bedient). Deze financiële voorwaarde vormt de unieke conditie, die varieert met de omvang van het werkingsgebied van het veiligheidshuis. Voor het andere pad gelden dezelfde noodzakelijke voorwaarden van bestaansduur, stabiliteit en centrale integratie. Maar de unieke conditie verschilt. Veiligheidshuizen die aangestuurd worden door neutrale coördinatoren (in plaats van het model van aansturing door een of twee kernpartners) die (alleen) de collectieve netwerkdoelen behartigen, ontwikkelen voldoende organiserend vermogen om effectief te zijn, ondanks relatief beperkte financiële middelen. Tevens blijkt uit onze analyse dat als slechts één van de voornoemde condities (noodzakelijk of uniek) wegvalt of niet gerealiseerd kan worden, het betreffende veiligheidshuis ineffectief is. Tijdschrift voor Veiligheid 2012 (11) 4 47

15 Remco Mannak, Hans Moors & Jörg Raab De resultaten van dit onderzoek bevestigen daardoor grotendeels de bevindingen van Provan en Milward (1995). De condities die zij identificeerden als belangrijk voor de effectiviteit van netwerken blijken in het geval van veiligheidshuizen eveneens van positieve invloed. Daarenboven konden wij laten zien dat deze condities in bepaalde combinaties (conjuncties) optreden én dat er verschillende combinaties mogelijk zijn om te verklaren waardoor sommige veiligheidshuizen beter werken dan andere. Voor de praktijk zijn deze constateringen van belang om een lonende uitgangspositie te kiezen bij het doorontwikkelen van de veiligheidshuizen. Dat geldt enerzijds voor het afmaken van de klus: de verdere regionalisering en implementatie van de thematische persoonsgerichte aanpak om echt tot een landelijk dekkend netwerk te komen. Anderzijds gaat het ook op voor nieuwe invullingen van en accenten in de taken van veiligheidshuizen. De genoemde condities vormen elk een conditio sine qua non voor de modellen van organisatie en de aansturing die (zouden moeten) worden gehanteerd. Een beleidsmatige implicatie van deze observatie is voorts, dat de reductie van criminaliteit, overlast en recidive pas inzichtelijk kan worden gemaakt nadat veiligheidshuizen ten minste drie jaar functioneren. Van de dertien veiligheidshuizen die eind 2010 meer dan drie jaar functioneerden, was ruim 75% effectief. Bestaan ze korter, dan valt niet afdoende vast te stellen of ze (kosten)effectief werken met het risico dat het kind met het badwater wordt weggegooid. In welke mate veiligheidshuizen vervolgens hun interventierepertoires verbeteren en resultaten boeken waarmee ze zich maatschappelijk legitimeren, is hiermee nog niet gezegd. Zoals de researchsynthese van Rovers (2011) laat zien, bestaat op dit punt te veel onduidelijkheid. Onderzoek (met een sterke interne validiteit) naar de resultaten van veiligheidshuizen is schaars. Ook onderhavig onderzoek heeft de empirische dataverzameling deels moeten baseren op interpretaties van prestaties door betrokken professionals, doordat harder onderzoeksmateriaal beperkt voorhanden is. Met de gekozen methoden van dataverzameling en -analyse is die kwalitatieve component niettemin zoveel mogelijk extern gevalideerd. In die zin is de csqca voor praktijkexperimenten als de veiligheidshuizen een praktische en zinvolle analysemethode. Gevalsstudies (en meer kan er eigenlijk nog niet zijn) met een meer kwantitatieve of een meer kwalitatieve opzet kunnen met csqca toch systematisch worden vergeleken. Dat is een voordeel, evenals het configurationele uitgangspunt. Maar om vast te stellen of de uitvoering van interventies concreet is verbeterd, of die interventies aantoonbaar meer opbrengst hebben, zodat de maatschappelijke effecten ervan empirisch meetbaar zijn, moeten we met Rovers (2011) concluderen dat verder onderzoek nodig is. Wel is beter zichtbaar geworden welke (combinaties van) factoren hierbij scherp in beeld moeten zijn om een uniek Nederlands fenomeen feitelijk te kunnen beoordelen. Literatuur Burris, S., P. Drahos & C. Shearing (2005) Nodal governance. Australian Journal of Legal Philosophy, 30, Tijdschrift voor Veiligheid 2012 (11) 4

16 Coleman, J. (1988) Social capital in the creation of human capital. American Journal of Sociology, 94, Dammen, R., L.P. van der Varst, E. Bervoets, J. Dobbelaar, V.J. Bolhuis & T. Luiten (2008) Quick-scan Veiligheidshuizen. Den Haag: COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement. Delden, P.J. van (2009) Samenwerking in de publieke dienstverlening. Ontwikkelingsverloop en resultaten. Delft: Eburon. Fiss, P.C. (2007) A set-theoretic approach to organizational configurations. Academy of management review, 32(4), Fiss, P.C. (2011) Building better causal theories. A fuzzy set approach to typologies in organization research. Academy of Management Journal, 54, Haan, W.J.M. de (1997) Evaluatie Integraal Veiligheidsbeleid. Een verkennende studie in Amsterdam en Rotterdam. Rijswijk: Sociaal en Cultureel Planbureau. Human, S.E. & K.G. Provan (2000) Legitimacy building in the evolution of small-firm multilateral networks. A comparative study of success and demise. Administrative Science Quarterly, 45(2), Kleiman, W.M. & N. Kuyvenhoven (1997) Een netwerk als vangnet? Een procesomschrijving van preventieprojecten gericht op een integrale aanpak van jeugdcriminaliteit. Den Haag: WODC. Luykx, F. & M. Grapendaal (1999) Justitie in de Buurt. Een evaluatie van vier experimenten. Den Haag: WODC. Kamerstukken II 2003/04, VI, nr Brief van de minister van Justitie aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal d.d. 19 december Kamerstukken II 2007/08, , nr Brief van de ministers van Justitie, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voor Jeugd en Gezin, voor Wonen, Werken en Integratie en de staatssecretarissen van Justitie en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal d.d. 6 november 2007, de zogenoemde VbbV-brief. Kamerstukken II 2008/09, , nr Ministerie van Veiligheid en Justitie (2008). Veiligheid begint bij Voorkomen. Voortbouwen aan een veiliger samenleving. Eerste voortgangsrapportage. Den Haag. Kamerstukken II 2008/09, , nr Ministerie van Justitie en Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2009). Veiligheid begint bij Voorkomen. Voortbouwen aan een veiliger samenleving. Tweede voortgangsrapportage. Den Haag. Kamerstukken II 2010/11, Verantwoording project Veiligheid begint bij Voorkomen. Brief van de minister van Justitie aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal d.d. 23 april Kenis, P.N. & K.G. Provan (2009) Towards an exogenous theory of public network performance. Public Administration, 87(3), Ministerie van Justitie (2009) Landelijk netwerk van veiligheidshuizen. Uitnodiging conferentie veiligheidshuizen. Via aspx. Nelissen, P. (2007) Kompas voor veiligheidshuizen Limburg. Maastricht: Nelissen Onderzoek en Advies. Nelissen, P. (2010) Vastpakken en niet meer loslaten. Een onderzoek naar de werkwijze en effectiviteit van zes Limburgse Veiligheidshuizen. Maastricht: Nelissen Onderzoek en Advies. Nielsen, B.B. (2007) Determining international strategic alliance performance. A multidimensional approach. International Business Review, 16, Poppel, J.W.M.J. van, R. Pranger, K.S. Veenma, M.Y. Bruinsma & P. Boekhoorn (2008) Evaluatie casusoverleg veelplegers en jeugd. Tilburg: IVA. Tijdschrift voor Veiligheid 2012 (11) 4 49

17 Remco Mannak, Hans Moors & Jörg Raab Powell, W.W. (1990) Neither market nor hierarchy. Network forms of organization. Research in Organizational Behavior, 12(1), Projectdirectie Veiligheid begint bij Voorkomen (2008) Veiligheidshuizen. Naar een landelijk dekkend netwerk van veiligheidshuizen. Den Haag: Ministerie van Justitie/Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Provan, K.G. & P.N. Kenis (2008) Modes of network governance. Structure, management, and effectiveness. Journal of Public Administration Research and Theory, 18(2). Provan, K.G. & H.B. Milward (1995) A preliminary theory of interorganizational network effectiveness. A comparative study of four community mental health systems. Administrative Science Quarterly, 40, Provan, K.G. & H.B. Milward (2001) Do networks really work? A framework for evaluating public-sector organizational networks. Public Administration Review, 61(4), Raab, J. & P.N. Kenis (2009) Heading towards a society of networks. Empirical developments and theoretical challenges. Journal of Management Inquiry, 18(3), Ragin, C.C. (1987) The Comparative Method. Moving Beyond Qualitative and Quantitative Strategies. Berkeley: The University of California Press. Ragin, C.C. (2000) Fuzzy Set. Social Science. Chicago: The University of Chicago Press. Ragin, C.C. (2008) Redesigning Social Inquiry. Fuzzy Sets and Beyond. Chicago: The University of Chicago Press. Rihoux, B. & De Meur, G. (2009) Crisp-Set Qualitative Comparative Analysis (CsQCA). In: B. Rihoux & C.C. Ragin (eds.), Configurational Comparative Methods. Qualitative Comparative Analysis (QCA) and Related Techniques. Thousand Oaks & London: Sage, Rovers, B. (2011) Resultaten van veiligheidshuizen. Een inventarisatie en evaluatie van beschikbaar onderzoek. s-hertogenbosch: BTVO. Scott, J. (2000) Social Network Analysis. A Handbook. London: Sage. Shearing, C. & J. Wood (2003) Nodal governance, democracy, and the new denizens. Journal of Law and Society, 30(4), Terpstra, J. & I. Bakker (2002) Met recht lokaal. Evaluatie van Justitie in de Buurt. Enschede: IPIT. Veiligheid begint bij Voorkomen (VbbV) (2010) Veiligheidshuizen. Achtergronden, doelstellingen, borging en verdere ontwikkeling. Den Haag: projectdirectie Veiligheid begint bij Voorkomen (Ministerie van Justitie/Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties). Vianen, R.T. van, C. Hoogeveen, G.J. Slump, G.M. Maaskant & A.M. Persoon (2008) Evaluatie Justitie in de Buurt nieuwe stijl. Verbindende netwerken in de veiligheidshuizen. Den Haag: Adviesbureau Van Montfoort, WODC & Ministerie van Justitie. Wartna, B.S.J., M. Blom & N. Tollenaar (2008) De WODC-recidivemonitor. Den Haag: WODC & Ministerie van Justitie. Wood, J. & C. Shearing (2007) Imagining Security. Cullompton, Devon: Willan Publishing. Yin, R.K. (2003) Case Study Research, Design, and Methods. Thousand Oaks: Sage. 50 Tijdschrift voor Veiligheid 2012 (11) 4

Bondgenoten in de decentralisaties

Bondgenoten in de decentralisaties Januari 2013 Bondgenoten in de decentralisaties Invulling geven aan het transformatieproces en de coalitieaanpak TransitieBureau Begeleiding in de Wmo Januari 2013 Bondgenoten in de decentralisaties TransitieBureau

Nadere informatie

Multiproblematiek bij cliënten

Multiproblematiek bij cliënten Multiproblematiek bij cliënten Verslag van een verkenning in relatie tot (arbeids)participatie mr. dr. Hans Bosselaar, MECCANO drs. Erica Maurits, AStri drs. Petra Molenaar-Cox, AStri dr. Rienk Prins,

Nadere informatie

Participatie in zicht

Participatie in zicht Participatie in zicht Gemeenten, jeugdigen, ouders en jeugdzorgcliënten in de transitie jeugdzorg 2013 Renske van der Gaag Rob Gilsing Jodi Mak Participatie in zicht Gemeenten, jeugdigen, ouders en jeugdzorgcliënten

Nadere informatie

Daar doen we het voor!

Daar doen we het voor! Daar doen we het voor! Opbrengsten en effecten van verslavingsreclassering Inge Bakker Bas Tierolf Vita Los Daar doen we het voor! Opbrengsten en effecten van verslavingsreclassering Inge Bakker Bas Tierolf

Nadere informatie

Sociale (wijk)teams in vogelvlucht

Sociale (wijk)teams in vogelvlucht Sociale (wijk)teams in vogelvlucht State of the art najaar 2014 Auteur(s) Datum Movisie Silke van Arum en Rosanna Schoorl Utrecht, februari 2015 Movisie: kennis en aanpak van sociale vraagstukken Movisie

Nadere informatie

Deze publicatie is tot stand gekomen dankzij financiering van het ministerie van VWS. 2010 MOVISIE

Deze publicatie is tot stand gekomen dankzij financiering van het ministerie van VWS. 2010 MOVISIE Sturing van welzijn Auteurs: Heleen Rijnkels en Amanda Jansen, BMC Tim Robbe, Robbe Adviesbureau Joost van Alkemade en Saskia van Grinsven, MOVISIE Eindredactie: Ethiscript Vormgeving: Ontwerpburo Suggestie

Nadere informatie

Zeg me wie je vrienden zijn

Zeg me wie je vrienden zijn Zeg me wie je vrienden zijn Leden Redactieraad Programma Politie en Wetenschap Voorzitter: Leden: prof.dr. P.B. Boorsma Hoogleraar Openbare Financiën Universiteit Twente prof.dr. H. G. van de Bunt Hoogleraar

Nadere informatie

Professionalisering van besturen in het primair onderwijs

Professionalisering van besturen in het primair onderwijs Professionalisering van besturen in het primair onderwijs 2 - Professionalisering van besturen in het primair onderwijs Professionalisering van besturen in het primair onderwijs Verslag van de commissie

Nadere informatie

Evalueren om te leren

Evalueren om te leren Evalueren om te leren Voorwoord Voor u ligt het rapport van de Rekenkamercommissie Leiden naar de effectiviteit van subsidieverlening door de gemeente Leiden. De Rekenkamercommissie wil met dit onderzoek

Nadere informatie

Het CJG, de oplossing voor de jeugdzorg? De invloed van vertrouwen en samenwerking op de organisaties binnen het Centrum voor Jeugd en Gezin.

Het CJG, de oplossing voor de jeugdzorg? De invloed van vertrouwen en samenwerking op de organisaties binnen het Centrum voor Jeugd en Gezin. Het CJG, de oplossing voor de jeugdzorg? De invloed van vertrouwen en samenwerking op de organisaties binnen het Centrum voor Jeugd en Gezin. Auteur: Eva Geesing 2 Het CJG, de oplossing voor de jeugdzorg?

Nadere informatie

Samen de focus op werk. Een landelijk beeld van de samenwerking tussen professionals werk en inkomen en de gezondheidszorg

Samen de focus op werk. Een landelijk beeld van de samenwerking tussen professionals werk en inkomen en de gezondheidszorg Een landelijk beeld van de samenwerking tussen professionals werk en inkomen en de gezondheidszorg Colofon Titel: Samen de focus op werk Programma: Dienstverlenende Overheid Datum: augustus 2012 ISSN 1383-8733

Nadere informatie

Weten wat er speelt. De informatiepositie van burgemeesters met betrekking tot sociale veiligheid. Groningen, juni 2013

Weten wat er speelt. De informatiepositie van burgemeesters met betrekking tot sociale veiligheid. Groningen, juni 2013 juridisch en bestuurskundig onderzoek advies onderwijs Weten wat er speelt De informatiepositie van burgemeesters met betrekking tot sociale veiligheid Groningen, juni 2013 Melle Schol Niko Struiksma Heinrich

Nadere informatie

Maatwerk bij meervoudigheid. Domeinoverstijgende dienstverlening aan mensen met meervoudige problematiek

Maatwerk bij meervoudigheid. Domeinoverstijgende dienstverlening aan mensen met meervoudige problematiek Maatwerk bij meervoudigheid Domeinoverstijgende dienstverlening aan mensen met meervoudige problematiek Maatwerk bij meervoudigheid Domeinoverstijgende dienstverlening aan mensen met meervoudige problematiek

Nadere informatie

Professionalisering van leraren op de werkplek

Professionalisering van leraren op de werkplek Professionalisering van leraren op de werkplek Jaarboek Ruud de Moor Centrum 2010 Redactie Isabelle Diepstraten Hartger Wassink Sjef Stijnen Rob Martens Jos Claessen Ruud de Moor Centrum Open Universiteit

Nadere informatie

WERK IN UITVOERING. De doorwerking van de drie decentralisaties op de arbeidsorganisatie en het personeel van gemeenten

WERK IN UITVOERING. De doorwerking van de drie decentralisaties op de arbeidsorganisatie en het personeel van gemeenten WERK IN UITVOERING De doorwerking van de drie decentralisaties op de arbeidsorganisatie en het personeel van gemeenten WERK IN UITVOERING De doorwerking van de drie decentralisaties op de arbeidsorganisatie

Nadere informatie

Vrijwillig maar niet vrijblijvend! Richting aan vrijwilligersbeleid in het kader van sanctietoepassing

Vrijwillig maar niet vrijblijvend! Richting aan vrijwilligersbeleid in het kader van sanctietoepassing Vrijwillig maar niet vrijblijvend! Richting aan vrijwilligersbeleid in het kader van sanctietoepassing Advies d.d. 8 juni 2010 1 2 Inhoudsopgave Samenvatting 5 Aanleiding en context voor dit advies 9 Opbouw

Nadere informatie

VOORONDERZOEK ONEIGENLIJK GEBRUIK VERBLIJFSREGELING MENSENHANDEL

VOORONDERZOEK ONEIGENLIJK GEBRUIK VERBLIJFSREGELING MENSENHANDEL VOORONDERZOEK ONEIGENLIJK GEBRUIK VERBLIJFSREGELING MENSENHANDEL VOORONDERZOEK ONEIGENLIJK GEBRUIK VERBLIJFSREGELING MENSENHANDEL - eindrapport - Auteurs: Jeanine Klaver (Regioplan) Joanne van der Leun

Nadere informatie

Stad om op te groeien Kadernota Integraal Jeugdbeleid Groningen 2011-2014

Stad om op te groeien Kadernota Integraal Jeugdbeleid Groningen 2011-2014 Stad om op te groeien Kadernota Integraal Jeugdbeleid Groningen 2011-2014 Stad om op te groeien Kadernota Integraal Jeugdbeleid Groningen 2011-2014 Dienst Onderwijs Cultuur Sport en Welzijn, gemeente Groningen

Nadere informatie

Hoe worden leraren meer eigenaar van hun eigen ontwikkeling?

Hoe worden leraren meer eigenaar van hun eigen ontwikkeling? Hoe worden leraren meer eigenaar van hun eigen ontwikkeling? Studies naar het bevorderen van regievoering door leraren Onderzoeksrapportage Rosa Hessing Evelien Loeffen Emerance Uytendaal Wilma Willems

Nadere informatie

Samen verder werken aan de Delta

Samen verder werken aan de Delta Samen verder werken aan de Delta De governance van het Nationaal Deltaprogramma na 2014 Februari 2014 Rotterdam Auteurs Dr. Arwin van Buuren, Universitair Hoofddocent Bestuurskunde, Erasmus Universiteit

Nadere informatie

ONDERZOEKSVERSLAG VERSPREIDING, GEBRUIK EN EFFECTIVITEIT SOCIALE NETWERKVERSTERKING KENNISCENTRUM MAATSCHAPPIJ EN RECHT LECTORAAT COMMUNITY CARE

ONDERZOEKSVERSLAG VERSPREIDING, GEBRUIK EN EFFECTIVITEIT SOCIALE NETWERKVERSTERKING KENNISCENTRUM MAATSCHAPPIJ EN RECHT LECTORAAT COMMUNITY CARE ONDERZOEKSVERSLAG VERSPREIDING, GEBRUIK EN EFFECTIVITEIT SOCIALE NETWERKVERSTERKING KENNISCENTRUM MAATSCHAPPIJ EN RECHT LECTORAAT COMMUNITY CARE CREATING TOMORROW Marieke Goede Rick Kwekkeboom In opdracht

Nadere informatie

Grip op gedrag. Inspiratie voor het vervolg van Beter. Benutten. Definitief rapport 5 december 2013

Grip op gedrag. Inspiratie voor het vervolg van Beter. Benutten. Definitief rapport 5 december 2013 Grip op gedrag Inspiratie voor het vervolg van Beter Benutten Definitief rapport 5 december 2013 Grip op gedrag 2 Inhoudsopgave 1. Inleiding 9 1.1 Het programma Beter Benutten (en haar voorgangers) 9 1.2

Nadere informatie

Signs of Safety - Werkzame bestanddelen volgens literatuur en medewerkers - Bevorderende en belemmerende factoren voor implementatie

Signs of Safety - Werkzame bestanddelen volgens literatuur en medewerkers - Bevorderende en belemmerende factoren voor implementatie TNO-rapport TNO/CH 2012.023 Signs of Safety - Werkzame bestanddelen volgens literatuur en medewerkers - Bevorderende en belemmerende factoren voor implementatie Behavioural and Societal Sciences Wassenaarseweg

Nadere informatie

"Aan tafel!" dialoogtafel. noordoost Groningen. kwartiermakers

Aan tafel! dialoogtafel. noordoost Groningen. kwartiermakers kwartiermakers dialoogtafel noordoost Groningen "Aan tafel!" Een verkenning naar de mogelijkheid om in het aardbevingsgebied Noordoost Groningen een dialoogtafel op te zetten Eindadvies van de kwartiermakers

Nadere informatie

Van collegialiteit tot partnerschap. Kwaliteit en doelmatigheid van interbestuurlijke Shared Service Centers

Van collegialiteit tot partnerschap. Kwaliteit en doelmatigheid van interbestuurlijke Shared Service Centers Van collegialiteit tot partnerschap Kwaliteit en doelmatigheid van interbestuurlijke Shared Service Centers J.M. (Stan) van de Laar juni 2006 Van collegialiteit tot partnerschap Kwaliteit en doelmatigheid

Nadere informatie

Omgaan met het onbekende

Omgaan met het onbekende Omgaan met het onbekende Een reflectie op de voorbereiding op de drie decentralisaties dr. M.van der Steen mr. drs. J.R. De Hoog A.R. Wendt MSc prof. dr. M.J.W. van Twist Vorm geven aan inhoud Omgaan met

Nadere informatie

Een literatuuronderzoek naar nieuwe bevindingen op het gebied van kwaliteit en diversiteit

Een literatuuronderzoek naar nieuwe bevindingen op het gebied van kwaliteit en diversiteit Diversiteit en kwaliteit Een literatuuronderzoek naar nieuwe bevindingen op het gebied van kwaliteit en diversiteit In opdracht van NSvP Annemieke van Beek Wilma Henderikse Anneke van Doorne-Huiskes VanDoorneHuiskes

Nadere informatie

09388_Handhaving en Gedrag_V3.qxp 14-12-2006 15:57 Pagina 1. Handhaving en Gedrag

09388_Handhaving en Gedrag_V3.qxp 14-12-2006 15:57 Pagina 1. Handhaving en Gedrag 09388_Handhaving en Gedrag_V3.qxp 14-12-2006 15:57 Pagina 1 Handhaving en Gedrag Samenvatting drie publicaties: Bestraffen, belonen en beïnvloeden Invloeden op regelnaleving door bedrijven Informatie en

Nadere informatie

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties De heer dr. R.H.A. Plasterk Postbus 20011 2500 EA Den Haag. Datum 19 januari 2015

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties De heer dr. R.H.A. Plasterk Postbus 20011 2500 EA Den Haag. Datum 19 januari 2015 > Retouradres Postbus 20011 2500 EA Den Haag De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties De heer dr. R.H.A. Plasterk Postbus 20011 2500 EA Den Haag Raad voor het openbaar bestuur Korte Voorhout

Nadere informatie