Aanvraag om vergunning 1

Transcriptie

1 Aanvraag om vergunning 1 ABRvS 15 januari 1998, nr. E (Oudenbosch) Herhaalde aanvraag. Verweerder heeft terecht de aanvraag onder verwijzing naar het eerste besluit afgewezen nu de aanvrager hem niet heeft gewezen op nieuwe feiten en omstandigheden. De vergunningaanvrager is daartoe op grond van artikel 4.6, tweede lid, van de Awb verplicht. Het vermelden op de tekening bij de aanvraag van een ander stalnummer is onvoldoende. ABRvS 10 augustus 1999, nr. E (Steenbergen) Buiten behandeling laten. Voor zover de in de aanvraag vermelde gegevens over de huisvesting van dieren niet overeenkomen met de eisen die het Varkensbesluit aan de huisvesting stelt, kan dit geen reden vormen de aanvraag buiten behandeling te laten. Die eisen strekken immers niet tot bescherming van belangen waarop de Wm betrekking heeft. ABRvS 25 juli 2000, nr. E (Hontenisse) Buiten behandeling laten. Na afloop van de termijn van artikel 4:5, vierde lid, van de Awb kan een aanvraag niet meer buiten behandeling worden gelaten. Verweerders laten twee separaat ingediende vergunningaanvragen buiten behandeling omdat deze aanvragen één inrichting betreffen. Het besluit tot het buiten behandeling laten wordt echter niet binnen de termijn van artikel 4:5, vierde lid, van de Awb bekendgemaakt en wordt om die reden vernietigd. ABRvS 4 januari 2001, nr. E , /1 en /1, Gst. 2001/5, (West Maas en Waal) Buiten behandeling laten. Bij het primaire besluit wordt een aanvraag om een milieuvergunning buiten behandeling gelaten wegens ontoereikende gegevens (art. 4:5 Awb). In de bezwaarfase wordt de aanvraag aangevuld. Er bestaat geen plicht voor het bevoegd gezag de aanvraag alsnog bij het nemen van de beslissing op bezwaar in behandeling te nemen. De strekking van artikel 4:5 van de Awb brengt met zich dat het bevoegd gezag, indien tijdens de bezwaarfase de aanvraag wordt aangevuld, bij de beslissing op bezwaar niet op zijn primaire besluit behoeft terug te komen. 1 Zie voor geheimhouding deel van de vergunningaanvraag onder Milieu-informatie. 15

2 jurisprudentiewijzer milieurecht 2015/2016 ABRvS 28 december 2005, nr /1 (provincie Utrecht) Een vergunning kan niet worden geweigerd op de grond dat de aanvraag ook nadat gelegenheid was geboden om deze aan te vullen, onvoldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen voor het milieu. Artikel 4:5, eerste lid, van de Awb biedt de mogelijkheid om in een dergelijke situatie de aanvraag buiten behandeling te laten. Indien een bestuursorgaan een dergelijke aanvraag niettemin in behandeling neemt, zal het op andere wijze de noodzakelijke informatie moeten achterhalen. Nu verweerder dit niet heeft gedaan terwijl hij van oordeel was dat de aanvraag onvoldoende informatie bevatte, is de weigering van de vergunning in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig voorbereid. ABRvS 26 september 2007, nr /1 (Heemstede) Herhaalde aanvraag, artikel 4:6 van de Awb. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten volgens vaste jurisprudentie worden begrepen feiten of omstandigheden die zijn voorgevallen ná het nemen van het eerdere besluit of die niet vóór het nemen van dat besluit konden en behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en behoorden te worden overgelegd. Niet als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden kunnen worden aangemerkt nieuwe argumenten die reeds tegen de afwijzing van de eerdere aanvraag naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit is slechts anders indien deze argumenten steunen op nieuwe feiten of omstandigheden. ABRvS 27 augustus 2008, nr /1 (provincie Limburg) Beste beschikbare technieken (bbt). De aanvraag kan niet buiten behandeling worden gelaten om reden dat de daarin beschreven situatie niet kan worden beschouwd als in overstemming met de voor de inrichting in aanmerking komende bbt. Indien niet middels het stellen van voorschriften aan het vereiste van bbt kan worden voldaan, moet de vergunning worden geweigerd. ABRvS 27 mei 2009, nr /1 (Schouwen-Duivenland) Uit de aanvraag blijkt niet welke stoffen worden geëmitteerd. In de vergunning is voorgeschreven dat een onderzoek naar de emissies naar de lucht dient plaats te vinden. Bij het ontbreken van deze gegevens in de aanvraag kon het college echter niet beoordelen welke nadelige gevolgen de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, en evenmin welke vergunningvoorschriften zouden moeten worden gesteld, noch of de beste beschikbare technieken worden toegepast. Daarom had het college deze gegevens voorafgaand aan de verlening van de vergunning moeten verkrijgen. Het besluit is in strijd met artikel 3:2 van de Awb. 16

3 aanvraag om vergunning ABRvS 7 juli 2010, nr /1/M2 (Barneveld) Het is aan degene die een milieuvergunning vraagt, en niet aan het bestuursorgaan, om te bepalen voor welke inrichting een vergunning wordt gevraagd. Wanneer de vergunning wordt verleend, is het vervolgens de verantwoordelijkheid van de drijver van de inrichting om deze in overeenstemming met de vergunning in werking te hebben. Het college dient gelet hierop te beslissen op de aanvraag om vergunning zoals deze is ingediend, ook als deze afwijkt van de op dat moment bestaande feitelijke situatie. Noot: Zo ook ABRvS 10 juni 2015, nr /1/A4, hieronder. ABRvS 13 juli 2011, nr /1 (Medemblik) Een aanvraag om een milieuvergunning kan alleen strekken tot het verkrijgen van een vergunning voor het verrichten van bepaalde activiteiten. De aanvrager kan niet een bepaalde milieuruimte aanvragen. ABRvS 27 november 2013, nr /1/A4 (Boxtel) Na het ter inzage leggen van het ontwerpbesluit is het niet meer geoorloofd de aanvraag om een omgevingsvergunning te wijzigen en aan te vullen, tenzij de wijziging van ondergeschikte aard is. Er treedt geen extra geluidhinder op als gevolg van de wijziging van de aanvraag. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het de wijziging van de aanvraag buiten beschouwing heeft gelaten. Noot: Zie voor de Wm-vergunning ABRvS 18 juni 2008, nr /1 en 20 augustus 2008, nr /1, opgenomen in JWM 2013/2014. ABRvS 19 maart 2014, nr /1/A4 (ProRail-Sittard-Geleen) Voor de vraag of sprake is van één inrichting is de aanvraag bepalend. De aanvraag ziet alleen op het spoorwegemplacement, zodat ervan uitgegaan dient te worden dat het raccordement en het industrieterrein niet samen met het spoorwegemplacement één inrichting vormen. ABRvS 28 mei 2014, nr /1/A4 (Peel en Maas) Het bevoegd gezag komt bij de beslissing om al dan niet een aanvraag voor een revisievergunning te verlangen (indien een veranderingsvergunning is aangevraagd) beleidsvrijheid toe (artikel 2.6, eerste lid, Wabo). Noot: Zie voor deze uitspraak onder Toetsingskader/Beleidsvrijheid en beoordelingsvrijheid. Zie ook ABRvS 16 mei 2014, nr /1/A4: Ook de aard en de omvang van de aangevraagde wijzigingen en uitbreidingen kan daarbij redengevend zijn. 17

4 jurisprudentiewijzer milieurecht 2015/2016 ABRvS 10 september 2014, nr /1/A4 (Ede) Toereikendheid aanvraag. In hoofdstuk 4 van de Regeling omgevingsrecht zijn eisen gesteld aan het indienen van een aanvraag voor een vergunning voor het oprichten van een inrichting. Daarin is voor een inrichting als hier in geding het overleggen van een akoestisch onderzoek niet verplicht gesteld. Hetgeen appellant voor het overige heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat de aanvraag niet voldoet aan de Regeling omgevingsrecht of dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanvraag voldoende informatie bevat om een goede beoordeling van gevolgen voor het milieu mogelijk te maken. ABRvS 17 september 2014, nr /1/A1 (Maasgouw) Indien een aanvraag om omgevingsvergunning betrekking heeft op één fysieke activiteit die behoort tot verschillende categorieën activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wabo, kan uitsluitend een omgevingsvergunning worden aangevraagd voor elk van die activiteiten gezamenlijk. Indien niet voor alle categorieën omgevingsvergunning is aangevraagd, dient het college de aanvrager met toepassing van artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid te bieden om de aanvraag aan te vullen en indien aanvulling uitblijft, de aanvraag buiten behandeling te stellen. Noot: Zo ook ABRvS 29 oktober 2014, nr /1/A4. ABRvS 8 oktober 2014, nr /1/A4 en /1/A4 (waterschap Noordzijlervest) Om een aanvraag in te kunnen dienen, geldt dat de indiener als zodanig in het rechtsverkeer herkenbaar moet zijn. Rechtspersoonlijkheid is daarvoor niet vereist. ABRvS 10 december 2014, nr /1/A4 (Schagen) Vergunning voor veehouderij en mestbassin. Het bouwen van het mestbassin hangt onlosmakelijk samen met het oprichten van een inrichting, zodat de aanvraag had moeten worden aangevuld met een aanvraag voor het bouwen. Het college had de aanvrager op grond van artikel 4:5 van de Awb daartoe gelegenheid moeten bieden. Nu dat niet is gedaan is het besluit in strijd met artikel 4:5 van de Awb en artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo. ABRvS 14 januari 2015, nr /1/A4 (provincie Noord-Brabant) Bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan artikel 2.6, eerste lid, van de Wabo (het verlangen van een revisievergunning indien een veranderingsvergunning wordt aangevraagd) komt het bevoegd gezag beleidsvrijheid toe. Uit 18

5 aanvraag om vergunning de wetsgeschiedenis blijkt dat met name het belang van een overzichtelijk vergunningenbestand reden kan zijn een revisievergunning te verlangen. Noot: Zie voor deze uitspraak ook onder Vergunning milieu. ABRvS 10 juni 2015, nr /1/A4 (Alphen aan den Rijn) De vergunningaanvraag is bepalend voor de omvang van de inrichting. Vraag of een uitrit bij de inrichting behoort. Het is aan de drijver van een inrichting te bepalen voor welke veranderingen van de inrichting hij vergunning wenst te verkrijgen. Het college dient op de grondslag van die aanvraag te beoordelen of vergunning kan worden verleend. Uit de aanvraag blijkt dat expliciet is beoogd geen vergunning te vragen voor de uitrit. In de aanvraag wordt ervan uitgegaan dat de inrichting via de openbare weg wordt ontsloten. De uitrit maakt dus geen deel uit van de inrichting, de vergunning heeft daar terecht geen betrekking op. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de drijver van de inrichting om de inrichting in overeenstemming met de vergunning in werking te hebben. Indien in praktijk, in afwijking van het gestelde in de aanvraag, de ontsluitingsweg geen openbare weg is maar een deel van de inrichting, mag deze niet worden gebruikt zonder dat eerst een vergunning is verleend voor het uitbreiden van de inrichting met deze uitrit. Noot: Zo ook ABRvS 7 juli 2010, nr /1/M2, hierboven en 29 juli 2015, nr /1/A4, hieronder. ABRvS 29 juli 2015, nr /1/A4 (Bellingwedde) Vergunning voor mestbassin. Er is alleen vergunning gevraagd voor een mestbassin. Het college dient op de grondslag van die aanvraag te beoordelen of vergunning kan worden verleend. Indien in de praktijk, in afwijking van het gestelde in de aanvraag, het mestbassin één inrichting vormt met de veehouderij, mag deze inrichting niet in werking zijn zonder dat daarvoor een vergunning is verleend. Noot: Zie ook de hierboven opgenomen uitspraken van 7 juli 2010 en 10 juni