Tweede Kamer der Staten-Generaal

Transcriptie

1 Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar Regeling van de onderwijsverzorging (Wet op de onderwijsverzorging) Nr. 45 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 27 maart 1986 A De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd: 1. Na de regel «Artikel 6 Uitvoeringsplan landelijk onderwijsinnovatiebeleid» wordt ingevoegd: Artikel 6a Overzicht uitvoeringsplannen. 2. In de regel «Hoofdstuk II Algemene verzorgingsinstellingen» wordt het woord «verzorgingsinstellingen» vervangen door: instellingen. 3. In de regel «Hoofdstuk III Specifieke verzorgingsinstellingen» wordt het woord «verzorgingsinstellingen» vervangen door: instellingen. 4. In de regel «Artikel 45 Formatie personeel, aanvullend bekostigd door het Rijk» wordt het woord «Formatie» vervangen door: Functies en formatie. 5. In de regel «Artikel 47 Formatie personeel, bekostigd door derden» wordt het woord «Formatie» vervangen door: Functies en formatie. 6. In de regel «Artikel 54 Beroepsrecht personeel algemene verzorgingsinstellingen» wordt het woord «verzorgingsinstellingen» vervangen door: instellingen. 7. In de regel «3 Specifieke verzorgingsinstellingen» van hoofdstuk XI, titel I, wordt het woord «verzorgingsinstellingen» vervangen door: instellingen. 8. Naderegel «Artikel 117 Regeling overige gevolgen» wordt ingevoegd: Artikel 117a NWO-ZWO. 9. Na de regel «Artikel 118 Publikatie in de Nederlandse Staatscourant» worden ingevoegd de regels: Artikel 118a Wijziging W.H.B.O., en Artikel 118b Wijziging A.B.P.-wet. B De considerans wordt als volgt gewijzigd: De zinsnede «en het voortgezet onderwijs - daaronder niet begrepen het volwassenenonderwijs en het hoger beroepsonderwijs, behoudens de lerarenopleidingen» wordt vervangen door:, het voortgezet onderwijs - daaronder niet begrepen het volwassenenonderwijs - en het hoger beroepsonderwijs, voor zover het de lerarenopleiding betreft. C Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd: 1. De omschrijving van «onderwijsverzorging» komt te luiden: het in deze wet geregelde inzake het stelsel van voorzieningen ten dienste van het onderwijs. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 45 1

2 2. In de omschrijving van «model voor een schoolwerkplan» wordt het woord «aanwijzingen» vervangen door: aanduidingen, en wordt het woord «doelstelling» op beide plaatsen vervangen door: doelstellingen. 3. In de omschrijving van «model voor een deelwerkplan» wordt het woord «aanwijzingen» vervangen door: aanduidingen. D Artikel 5, tweede volzin, wordt als volgt gewijzigd: 1. Het woord «onderzoek» wordt vervangen door: onderzoek ten dienste van het onderwijs, bekostigd ingevolge de Wet op het wetenschappelijk onderwijs dan wel de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek. 2. Het woord «onderwijsverzorging» wordt vervangen door: verzorging. 3. De woorden «artikel 17, onderdeel c» worden op beide plaatsen vervangen door: artikel 17, onder b. 4. Na de zinsnede «leerlingbegeleiding aan de in artikel 1 7 onder b genoemde scholen voor speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs,» wordt ingevoegd: leerlingbegeleiding aan de scholen voor voortgezet onderwijs,. E Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het tweede lid wordt in onderdeel e na de woorden «betrokken instellingen en» ingevoegd: opleidingen als bedoeld in artikel 4, eerste lid onder c, alsmede. 2. Het derde lid vervalt en het vierde en vijfde lid worden vernummerd tot derde en vierde lid. 3. In het nieuwe derde lid wordt de zinsnede «behoeven de goedkeuring van Onze minister» vervangen door: worden door Onze minister vastgesteld. 4. In het nieuwe vierde lid worden de woorden «bij of krachtens» vervangen door: in. F Na artikel 6 wordt een nieuw artikel 6a ingevoegd, luidende: Artikel 6a. Overzicht uitvoeringsplannen 1. Onze minister stelt jaarlijks een overzicht van uitvoeringsplannen op en legt dat over aan beide Kamers der Staten-Generaal. 2. Het overzicht vermeldt voor het komende jaar: a. welke uitvoeringsplannen worden ontwikkeld; b. welke nieuwe uitvoeringsplannen worden uitgevoerd; c. welke lopende uitvoeringsplannen worden uitgevoerd; d. welke uitvoeringsplannen worden beëindigd. 3. Het overzicht bevat tevens een raming van de kosten van de vermelde uitvoeringsplannen. G In artikel 7 wordt in de onderdelen a en b van het eerste lid, in de aanhef van het tweede lid en in de aanhef van het derde lid het woord «verzorgingsinstellingen» vervangen door: instellingen. H In het opschrift «Hoofdstuk II. Algemene verzorgingsinstellingen» wordt het woord «verzorgingsinstellingen» vervangen door: instellingen. I Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd: 1. In de aanhef wordt het woord «verzorgingsinstelling» vervangen door: instelling. 2. In de aanhef wordt na het woord «die» ingevoegd: al dan niet op godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 45 2

3 3. In onderdeel a wordt het woord «verzorgingsinstellingen» vervangen door: instellingen. 4. Onderdeel b vervalt en de onderdelen c, d en e worden verletterd tot b, c en d. J Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid, onderdeel a, worden de woorden «artikel 10 onder c» vervangen door: artikel 10 onder b. 2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na het woord «evaluatie» toegevoegd: ten behoeve van de school. 3. In het eerste lid, onderdeel c, en in het derde lid, onderdeel a, worden de woorden «artikel 10 onder d» vervangen door: artikel 10 onder c. K In artikel 13, tweede lid onderdeel a, wordt na de zinsnede «artikel 11, eerste en tweede lid» toegevoegd:, en aan artikel 12. L Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd: 1. In de aanhef wordt het woord «verzorgingsinstelling» vervangen door: instelling. 2. In de aanhef wordt na het woord «die» ingevoegd: al dan niet op godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag. 3. In onderdeel a wordt het woord «verzorgingsinstellingen» vervangen door: instellingen. 4. Onderdeel b vervalt en de onderdelen c, d en e worden verletterd tot b, c en d. 5. In het nieuwe onderdeel b worden de woorden «interne kinderen» vervangen door: interne leerlingen. M Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid, onderdeel a, en in het vierde lid worden de woorden «artikel 17 onder c» vervangen door: artikel 17 onder b. 2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na het woord «evaluatie» ingevoegd: ten behoeve van de school. 3. In het eerste lid, onderdeel c, en in het derde lid worden de woorden «artikel 17 onder d» vervangen door: artikel 17 onder c. N In artikel 20, eerste lid, worden de woorden «artikel 17 onder c» vervangen door: artikel 17 onder b. O Artikel 22, eerste volzin, komt te luiden: Een schoolbegeleidingsovereenkomst is een schriftelijke, per school aangegane, overeenkomst, waarbij het bestuur van een dienst en het bevoegd gezag van een of meer scholen als bedoeld in artikel 1 7 onder b, zich verbinden om overeenkomstig het gestelde in het jaarprogramma van de dienst, waarin zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met verzoeken ten behoeve van de desbetreffende school als bedoeld in artikel 19, eerste lid onder a, aan de desbetreffende school, voor zover deze daaraan behoefte heeft, verzorging te verlenen onderscheidenlijk deze verzorging te ontvangen. P Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt de zinsnede «rechtspersoon, het lichaam onderscheidenlijk de commissie» vervangen door: rechtspersoon onderscheidenlijk de gemeente of gemeenten. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 45 3

4 2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt na de zinsnede «artikel 18, eerste tot en met vijfde lid» toegevoegd:, en aan artikel In het tweede lid, onderdeel b, wordt na het woord «vertegenwoordigende» ingevoegd: regionale. 4. In het vierde lid, onderdeel a, worden de woorden «artikel 1 7 onder c» vervangen door: artikel 17 onder b. Q In artikel 26 worden in het derde lid op beide plaatsen en in het vierde lid de woorden «artikel 17 onder c» vervangen door: artikel 1 7 onder b. R In het opschrift «Hoofdstuk III. Specifieke verzorgingsinstellingen» wordt het woord «verzorgingsinstellingen» vervangen door: instellingen. S In artikel 30, tweede lid, wordt het woord «verzorgingsinstelling» T In artikel 33, tweede lid, wordt het woord «verzorgingsinstelling» U In artikel 36, tweede lid, wordt het woord «verzorgingsinstelling» V In artikel 44, eerste lid onderdeel c, wordt het woord «verzorgingsinstelling» W In het opschrift van artikel 45 wordt het woord «Formatie» vervangen door: Functies en formatie. X In het opschrift van artikel 47 wordt het woord «Formatie» vervangen door: Functies en formatie. Y In artikel 50, eerste id, wordt het woord «verzorgingsinstelling» Z In artikel 54, opschrift en eerste lid, worden de woorden «verzorgingsinstellingen» en «verzorgingsinstelling» vervangen door: instellingen, onderscheidenlijk instelling. AA Artikel 57 wordt als volgt gewijzigd: 1. Aan het eerste lid wordt een tweede volzin toegevoegd, luidende: Daartoe door de opleidingen, bedoeld in artikel 4, eerste lid onder c, aangewezen vertegenwoordigers nemen deel aan het overleg, voor zover het nascholing betreft. 2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt na de woorden «inschakeling van instellingen» ingevoegd: en opleidingen als bedoeld in artikel 4, eerste lid onder c, en na de woorden «tussen de instellingen»: en de bedoelde opleidingen. 3. In het derde lid wordt na het woord «instellingen» toegevoegd: en de opleidingen, bedoeld in artikel 4, eerste lid onder c. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 45 4

5 BB In artikel 59, eerste lid, wordt het woord «verzorgingsinstelling» CC Artikel 66 wordt als volgt gewijzigd: 1. In de eerste volzin worden de woorden «kan» en «bekostigen» vervangen door: kan besluiten onderscheidenlijk: te bekostigen. 2. In de tweede volzin wordt de zinsnede «artikelen 10 onder c of 17 onder c en d» vervangen door: artikelen 10 onder b of 17 onder b en c. 3. Aan het artikel wordt een derde volzin toegevoegd, luidende: Hij neemt een besluit als bedoeld in de eerste volzin slechts na overleg met de Tweede Kamer der Staten-Generaal. DD In artikel 70, tweede lid, wordt het woord «verzorgingsinstelling» EE In artikel 74, tweede lid, worden de woorden «25 procent» vervangen door: 50 procent. FF Aan artikel 78, vierde lid, wordt een vierde volzin toegevoegd, luidende: In geval van onthouding van de goedkeuring draagt het bestuur zorg voor de nodige wijziging van de begroting. GG In artikel 84, eerste lid, wordt het woord «verzorgingsinstelling» HH In artikel 92 worden de woorden «de dag van die van de verzending» vervangen door: de dag na die van de verzending. II In artikel 98, derde lid, wordt na het woord «minister» ingevoegd: voor ten hoogste twee jaren. JJ In artikel 107, derde lid, wordt na het woord «minister» ingevoegd: voor ten hoogste twee jaren. KK In het opschrift «3. Specifieke verzorgingsinstellingen» wordt het woord «verzorgingsinstellingen» vervangen door: instellingen. LL In artikel 112, derde lid, wordt na het woord «minister» ingevoegd: voor ten hoogste twee jaren. MM In artikel 11 5 wordt het woord «verzorgingsinstelling» vervangen door: instelling. NN Na artikel 11 7 wordt een nieuw artikel 117a ingevoegd, luidende: Artikel 117a. NWO ZWO Zolang de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek, genoemd in artikel 5, tweede volzin, niet in werking is Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 45 5

6 getreden, wordt daarvoor gelezen: de Wet op het Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek. 00 Na artikel 118 wordt een nieuw artikel 118a ingevoegd, luidende: Artikel 118a. Wijziging W.H.B.O. De Wet op het hoger beroepsonderwijs (Stb. 1985, 80), zoals die zal luiden na inwerkingtreding van de Invoeringswet W.H.B.O., wordt gewijzigd als volgt: 1. In artikel 106, eerste lid, wordt de laatste volzin vervangen door: Het plan wordt door Onze minister vastgesteld. 2. Artikel 106, tweede lid, vervalt en het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid. PP Na artikel 118a wordt een nieuw artikel 118b ingevoerd, luidende: Artikel 118b. Wijziging A.B.P.-wet De Algemene burgerlijke pensioenwet (Stb. 1966, 6) wordt gewijzigd als volgt: Voor het bepaalde in artikel B2 wordt het cijfer 1 geplaatst en aan het artikel wordt een nieuw tweede lid toegevoegd, luidende: 2. Tevens is ambtenaar in de zin van deze wet hij die in dienst is van een privaatrechtelijk lichaam dat zich het verlenen van onderwijsverzorging ten doel stelt, bezoldigd of beloond wordt rechtstreeks ten laste van dat lichaam en uit dien hoofde werkzaam is aan een privaatrechtelijke onderwijsverzorgingsinstelling, waarvan de personeelskosten voor tenminste 51% door de overheid worden vergoed ingevolge de Wet op de onderwijsverzorging. Toelichting A De wijziging van de inhoudsopgave vloeit voort uit de volgende wijzigingen. B Bij de nota van wijziging (18 770, nr. 8) is artikel 4 technisch aangepast aan het gegeven dat binnenkort het hoger beroepsonderwijs niet meer wordt geregeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, maar in een eigen wet, de Wet op het hoger beroepsonderwijs. Dit gegeven houdt in dat, wanneer er sprake is van voortgezet onderwijs, het hoger beroepsonderwijs daarvan niet meer uitdrukkelijk behoeft te worden uitgezonderd. Deze zelfde technische wijziging moet worden aangebracht in de considerans. Materieel verandert er niets: het hoger beroepsonderwijs viel en valt nu ook niet onder de reikwijdte van de W.O.V., behalve de lerarenopleidingen. C De voorgestelde wijzigingen van enkele begripsomschrijvingen in artikel 1 zijn ingegeven door onderdelen van het amendement Hermes- Franssen, nr. 17. D De voorgestelde wijzigingen omvatten vier punten. Het eerste punt is overgenomen uit het amendement Hermes-Franssen, nr. 19. Omdat de Wet op de Nederlandse organisatie voor maatschappelijk onderzoek nog niet in werking is getreden, dient ook de overgangsbepaling, opgenomen in artikel 117a, te worden overgenomen. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 45 6

7 Het tweede punt is ingegeven door de gedachte dat, wanneer het begrip «onderwijsverzorging» in artikel 1 is omschreven, het niet juist is om dat begrip in een toch iets afwijkende zin te gebruiken. Het derde punt behelst een technische aanpassing aan een wijziging van artikel 17. Het vierde punt tenslotte is weer overgenomen uit het amendement Hermes-Franssen, nr. 19 E In de UCV over het onderhavige wetsvoorstel op 17 maart 1986 heb ik aangekondigd om bij nota van wijziging eigen voorstellen te doen naar aanleiding van de amendementen Hermes-Franssen, nr. 20, en Franssen- Hermes, nr. 32. In de eerste plaats neem ik van deze amendementen over dat de uitvoeringsplannen niet door de minister worden goedgekeurd, maar vastgesteld. Dit betekent een wijziging van artikel 6, vierde lid, en een wijziging van artikel 106, eerste lid, W.H.B.0. In de tweede plaats breng ik wijzigingen aan in artikel 6, tweede lid onderdeel e, en in artikel 57. Deze wijzigingen regelen de wijze waarop de lerarenopleidingen in verband met nascholing worden betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van uitvoeringsplannen. Daardoor is er geen behoefte meer aan de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 6, derde lid, en evenmin aan de mogelijkheid dat de inhoud van de algemene maatregel van bestuur op wens van de Tweede Kamer alsnog bij wet wordt geregeld - zoals in het eerstgenoemde amendement wordt voorgesteld. Ook uit een oogpunt van soberheid van regelgeving is dit winst. In de derde plaats voeg ik een enigszins aangepast artikel 6a in. Daarop ga ik hieronder nader in. F Het meewerken aan de uitvoering van het landelijk onderwijsinnovatiebeleid is een van de belangrijke functies van de onderwijsverzorging (zie artikel 3). Uiteraard voor zover inschakeling van de onderwijsverzorging daarbij in de rede ligt. In feite zal de onderwijsverzorging meestal op enigerlei wijze worden ingeschakeld bij de uitvoering van landelijk onderwijsinnovatiebeleid, maar ten principale behoeft dat niet zo te zijn en in concreto is het ook niet in alle gevallen zo. Gelet op de uitdrukkelijke bedoeling van het wetsvoorstel - zie daarvoor met name de considerans - en gelet op dit feitelijk gegeven, gaat het niet aan om in de W.O.V. een algemene regeling te treffen omtrent de wijze waarop het landelijk onderwijsinnovatiebeleid wordt bepaald. De betrokkenheid van het parlement bij de totstandkoming van het landelijke onderwijsinnovatiebeleid - een betrokkenheid die ik als zodanig gewenst acht en die in feite ook op basis van de vigerende procedures gestalte krijgt - behoort dan ook niet in de W.O.V. te worden geregeld. Wel past volledig in het kader van de W.O.V. de regeling van de betrokkenheid van het parlement bij de uitvoering van dit beleid, voor zover de onderwijsverzorging bij die uitvoering wordt ingeschakeld. De medewerking van de onderwijsverzorging aan de uitvoering van het beleid geschiedt in concreto door het (mede) opstellen en uitvoeren van uitvoeringsplannen. Daarom legt het onderhavige voorstel - in aansluiting op het hierboven genoemde amendement nr in de W.O.V. de verplichting neer tot het jaarlijks overleggen aan het parlement van een overzicht van uitvoeringsplannen. Omdat het overzicht ook een raming van de kosten van de vermelde uitvoeringsplannen zal bevatten, wordt het parlement ter zake volledig geïnformeerd en is de mogelijkheid tot beïnvloeding maximaal gegarandeerd. Naar aanleiding van een opmerking in de UCV wil ik erop wijzen dat het overzicht van uitvoeringsplannen niet alleen de plannen bevat, die feitelijk reeds in uitvoering zijn genomen. Het vermeldt ook de plannen waarvan de uitvoering in het komende jaar zal beginnen, en de plannen die - op basis Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 45 7

8 van vastgesteld beleid - nog in de fase van ontwikkeling zijn. Afgezien van de mogelijkheden die het parlement ten aanzien van de beleidsbepaling zelf reeds heeft, biedt de vermelding in het overzicht van deze twee soorten gegevens nog alle ruimte om het aan de uitvoering ten grondslag liggende beleid alsnog aan de orde te stellen. G Er is op gewezen dat het wetsvoorstel niet consistent is in het gebruik van de termen «verzorgingsinstellingen» en «instellingen». Dit wordt hierbij verbeterd. Gegeven het feit dat het begrip «instelling» in artikel 1 wordt omschreven, wordt elders in de wet nu uitsluitend gesproken van instelling. Overeenkomstige wijzigingen op andere plaatsen zijn hiermee eveneens voldoende toegelicht. I De punten 2 en 4 van deze wijziging vloeien voort uit het overnemen van het desbetreffende voorstel in het amendement Hermes-Franssen, nr. 21. Ten gevolge van de verlettering moeten verwijzingen elders in de wet worden aangepast. Deze worden niet afzonderlijk toegelicht. J Punt 2 van deze wijziging vloeit voort uit het overnemen van het desbetreffende voorstel in het amendement Franssen-Hermes, nr. 33, K Deze wijziging vloeit voort uit het overnemen van het desbetreffende voorstel in het amendement Franssen-Hermes, nr. 34. L De punten 2 en 4 van deze wijziging vloeien voort uit het overnemen van het desbetreffende voorstel in het amendement Hermes-Franssen, nr. 21. Ten gevolge van de verlettering moeten wijzigingen elders in de wet worden aangepast. Deze worden niet afzonderlijk toegelicht. Punt 5 van deze wijziging behelst terminologische harmonisatie met de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs. In artikel 47 daarvan worden de internaten omschreven als scholen, uitsluitend bestemd voor interne leerlingen. M Punt 2 van deze wijziging vloeit voort uit het overnemene van het desbetreffende voorstel in het amendement Franssen-Hermes, nr. 33. O Met deze wijziging wordt het amendement Franssen-Hermes, nr. 36, ter zake van artikel 22 overgenomen. P Punt 1 van deze wijziging behelst de verbetering van een niet juist geformuleerde verwijzing. De punten 2 en 3 van deze wijziging vloeien voort uit het overnemen van de desbetreffende voorstellen in het amendement Franssen-Hermes, nr. 34. Wen X De opschriften van de artikelen 45 en 47 worden in overeenstemming gebracht met de inhoud ervan, zoals die luidt sinds de eerste nota van wijziging. AA De wijzigingen van artikel 57 zeggen, in aanvulling op de wijziging van artikel 6, in de wet vast dat de lerarenopleidingen, voor zover het nascholing Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 45 8

9 betreft, worden betrokken bij het overleg tussen de minister en de onderwijsverzorging en in het bijzonder bij het overleg over de inschakeling van lerarenopleidingen bij de uitvoering van het landelijk onderwijsinnovatiebeleid. Deze wetswijzigingen leiden er mede toe dat de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 6, derde lid, alsmede een eventuele voorhangbepaling kunnen vervallen. CC In de UCV over het onderhavige wetsvoorstel heb ik naar aanleiding van het amendement Hermes-Franssen, nr. 24, aangekondigd om bij nota van wijziging artikel 66 zo aan te vullen dat enerzijds de daadwerkelijke betrokkenheid van de Kamer wordt gegarandeerd, maar anderzijds de noodzakelijke flexibiliteit blijft behouden. In de punten 1 en 3 van de hier voorgestelde wijziging wordt dit geconcretiseerd. Voor de goede orde breng ik hierbij nog in herinnering dat ik me bereid heb verklaard de middelen voor activiteiten als bedoeld in artikel 66 zichtbaar te maken in hoofdstuk VIII van de rijksbegroting, zodat de Kamer ook in het kader van de begrotingsbehandeling een duidelijk handvat ter zake heeft. EE In de UCV over het onderhavige wetsvoorstel hebben de heren Franssen en Hermes amendement nr. 44 ingediend, betreffende het werken voor derden. In het zevende onderdeel van het amendement wordt voorgesteld om artikel 74, tweede lid, te laten vervallen. Ik heb reeds meegedeeld dat ik daar grote bezwaren tegen heb. Geen bezwaren heb ik tegen het werken voor derden als zodanig, integendeel. Daarom heb ik bij nota van wijziging naar aanleiding van opmerkingen van de zijde van de Tweede Kamer in de schriftelijke gedachtenwisseling de marge voor het werken voor derden reeds aanzienlijk verruimd. Mijn belangrijkste overweging daarbij is dat het - in beperkte mate - werken voor derden een positieve invloed kan hebben op de kwaliteit en de doelmatigheid van het werk van de verzorgingsinstellingen, maar dan juist het werk van deze instellingen ten dienste van het onderwijs. Naar mijn mening behoort het niet tot de taak van de overheid om te bevorderen dat er instellingen zijn die op de vrije markt op commerciële basis onbeperkt onderwijsverzorgende activiteiten voor derden verrichten. De onderwijsverzorging is er als zodanig ten dienste van het onderwijs, niet ten dienste van derden, en daarin ligt ook de reden dat de wetgever zich ermee bemoeit. Evenals met de eigen ontwikkelingsfunctie van de instellingen (zie artikel 3 onder c) het geval is, dient het werken voor derden indirect ten goede te komen aan de dienstverlening aan het onderwijs; het behoort geen doel op zich te worden. Wanneer het werken voor derden onbeperkt mogelijk wordt gemaakt, accepteert men bewust de kans dat de dienstverlening aan het onderwijs in de verdrukking komt. Men kan hiertegen dan niet inbrengen dat het in de praktijk zo'n vaart niet zal lopen; want als men inschat, dat de feitelijke mogelijkheden gezien de taakstelling van de instellingen beperkt zullen zijn, kan men feitelijk ook geen bezwaar hebben tegen het stellen van een realistische grens. Het onbeperkt kunnen opereren van gesubsidieerde instellingen in de commerciële sector brengt ook andere gevaren mee. Een instelling kan zich verkijken op de kosten en aanzienlijke verliezen lijden. Of een instelling kan slecht werk leveren en worden geconfonteerd met schadeclaims. Dit kan leiden tot faillissement en dus het verdwijnen van de instellingen, of tot noodgedwongen bijpassen uit 's Rijks kas. Een beperking van de mogelijkheid tot werken voor derden betekent tevens een beperking van deze gevaren. Een ander bezwaar is gelegen in de omstandigheid dat een onbeperkt werken voor derden de A.B.P. status van verzorgingsinstellingen in gevaar brengt. Zoals bekend mag worden verondersteld, vallen de publiekrechtelijke verzorgingsinstellingen onder artikel B1 van de A.B.P.- wet en is op de privaatrechtelijke artikel B3 van die wet toegepast. De Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 45 9

10 A.B.P.-wet gaat echter wel uit van de veronderstelling dat het personeel voor het merendeel een overheidstaak of een door de overheid bekostigde taak verricht. Voor het bekostigde bijzonder onderwijs is dat dan ook expressis verbis in artikel B2 van de A.B.P.-wet neergelegd: de personeelskosten moeten voor tenminste 51% door de overheid worden vergoed. Wanneer het werken voor derden - en dus ook het aantrekken van personeel voor dat werk - onbeperkt mogelijk wordt gemaakt, accepteert men bewust de kans dat niet wordt voldaan aan uitgangspunten van de A.B.P.-wet. Het hier genoemde amendement bevat in het laatste onderdeel ook een voorstel tot wijziging van de A.B.P.-wet, inhoudende dat de privaatrechtelijke verzorgingsinstellingen gaan vallen onder artikel B2 van de A.B.P.-wet. Ik sta daar positief tegenover. Uiteraard heb ik tevens het oordeel van mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken gevraagd. Uit het interdepartementale overleg is mij gebleken dat het in beginsel geen bezwaren ondervindt om de privaatrechtelijke verzorgingsinstellingen onder artikel B2 van de A.B.P.-wet te brengen. Wel wordt het wijs geacht - mede gelet op de contekst - om de beperking die voor het bekostigde bijzonder onderwijs geldt, ook hier uitdrukkelijk toe te voegen. Het is daarom dat ik in deze nota van wijziging ook de voorgestelde wijziging van de A.B.P.-wet opneem (zie artikel 118b). Maar dan aangepast in bovenbedoelde zin. Het bovenstaande leidt mij tot de conclusie dat hoe dan ook een beperking in artikel 74, tweede lid, gehandhaafd dient te blijven. Een grens van 50% lijkt mij voor alle realiter te verwachten werkzaamheden ruimschoots voldoende. Daarenboven zouden naar mijn verwachting de nadelen sterker stijgen dan de voordelen. Daarom stel ik thans voor dit percentage in artikel 74, tweede lid, op te nemen. FF De wijziging brengt artikel 78, vierde lid, op het desbetreffende punt in overeenstemming met artikel 62, vierde lid. HH De wijziging betreft een misstelling. II, JJen LL De wijziging houdt in, dat de afwijking die de minister in bijzondere gevallen kan toestaan, aan een termijn wordt gebonden. Naar aanleiding van een opmerking in de UCV over het onderhavige wetsvoorstel zij nog opgemerkt, dat de enigszins vergelijkbare bepalingen in artikel 95, tweede lid, en 101, tweede lid, in wezen een ander karakter hebben. Het gaat daar om inhoudelijke afwijkingen van bestaande voorschriften. De werkingsduur van die voorschriften en dus ook van de afwijkingen wordt elders in het overgangsrecht bepaald. Termijnstelling bij deze artikelen is dus niet relevant. NN Deze wijziging vloeit voort uit de wijziging van artikel Deze wijziging vloeit voort uit de wijziging van artikel 6. Voor de goede orde zij opgemerkt, dat de verwijzing naar de Invoeringswet W.H.B.0. in die zin wordt opgevat, dat de te wijzigen W.H.B.0. artikelen uiteindelijk worden vernummerd overeenkomstig de vernummering die voortvloeit uit de Invoeringswet W.H.B.0. PP Deze wijziging is toegelicht bij de wijziging van artikel 74, tweede lid. De Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, G. van Leijenhorst Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr