FC14 HANDLEIDING INSTALLATEUR VERSIE A2

Transcriptie

1 NL FC14 HANDLEIDING INSTALLATEUR VERSIE A2

2 Copyright N.B.: De originele, authentieke versie van deze handleiding is de door Fancom B.V. of door een van haar dochterondernemingen (verder aangeduid als Fancom) geproduceerde Nederlandse versie. Achteraf door derden aangebrachte wijzigingen in deze handleiding zijn door Fancom noch gecontroleerd, noch goedgekeurd. Onder wijzigingen verstaat Fancom o.a. het vertalen in een andere taal dan het Nederlands en het toevoegen en/of verwijderen van tekst en/of illustraties uit de originele inhoud. U kunt Fancom niet aansprakelijk stellen voor schade, letsel en garantieclaims, en andere claims die verband houden met dit soort wijzigingen, voor zover deze wijzigingen resulteren in een inhoud die afwijkt van de authentieke door Fancom geproduceerde Nederlandse versie van deze handleiding. Voor actuele informatie over productinstallatie en bediening, neem contact op met de klantenservice en/of technische serviceafdeling van de betreffende Fancom onderneming. Mocht u onverhoopt toch een fout ontdekken, dan vragen wij u vriendelijk Fancom B.V. hiervan schriftelijk in kennis te stellen: Fancom B.V., Postbus 7131, 5980 AC Panningen (Nederland). Bewaar deze handleiding altijd bij uw computer Alle rechten zijn voorbehouden. Niets uit deze handleiding mag worden gekopieerd, gedistribueerd of vertaald in andere talen, geheel of gedeeltelijk, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Fancom. Fancom houdt zich het recht voor wijzigingen in de handleiding aan te brengen. Fancom kan echter geen garantie geven, impliciet noch expliciet, voor deze handleiding. Het risico hiervan ligt volledig bij de gebruiker. Copyright 2006 Fancom B.V. Panningen, Nederland NL Art. Nr. A WIJZIGINGEN VOORBEHOUDEN

3 Inhoudsopgave Inhoudsopgave Over deze handleiding Inleiding Technische gegevens Veiligheidsinstructies en waarschuwingen Algemeen Storing Installeren Onafhankelijk alarmsysteem Montage en installatie Regelingen Ventilatieregeling Ventilatiesystemen Combitabel Verwarmingsregeling Relais Analoog Thermische regeling Tweede verwarmingsregeling Koelingsregeling (relais) Installateurinstellingen Toetreden tot en verlaten van Installateurinstellingen SYS-instellingen INS-instellingen ANA-instellingen REL-instellingen NAT-instellingen BIJLAGEN Bijlage 1 Systeemalarmen Bijlage 2 Installatierapport Bijlage 3 Aansluitschema's

4 Over deze handleiding Over deze handleiding Deze handleiding bevat informatie over de installatie van en service aan de computer. Leest u de handleiding zorgvuldig en neemt u de veiligheidsvoorschriften in acht. Daarna kunt u de installateurinstellingen maken en de computer klaar maken voor verder gebruik. Fancom heeft deze handleiding geschreven voor de installateur. Naast de installateurhandleiding bestaat er een gebruikershandleiding. In de gebruikershandleiding vindt u alle informatie over het dagelijks gebruik van de computer. Fancom helpdesk Voor eventuele vragen en ondersteuning kunt u de Fancom helpdesk raadplegen: Hier vindt u antwoorden op veelgestelde vragen (FAQ s) over de werking van Fancom producten. Gebruikte symbolen in handleiding In deze handleiding maakt Fancom gebruik van de volgende symbolen: + Suggesties, adviezen en opmerkingen met aanvullende informatie. Deze waarschuwing duidt op schade aan het product, als u de procedures niet zorgvuldig uitvoert. Deze waarschuwing duidt op een levensbedreigende situatie, als u de procedures niet zorgvuldig uitvoert. 1

5 Inleiding 1. Inleiding De FC14 regelaar wordt ingezet voor klimaatregeling in de agrarische sector. Hij regelt de ventilatie en verwarming voor één afdeling. Communicatie U kunt de regelaar (door middel van een communicatie-opsteekprint) opnemen in een seriële communicatielus. U kunt hem dan met behulp van een Personal Computer op afstand bedienen. Voorzichtig Een computer is een elektronisch apparaat en u moet er rekening mee houden dat een eventuele technische storing tot grote schade kan leiden. Als gevolg van de steeds strengere eisen van de verzekering, is het noodzakelijk om de alarmcontacten van de verschillende computers op een centrale alarmeenheid aan te sluiten. Bovendien adviseert Fancom om een extra onafhankelijke alarminstallatie te installeren (bijvoorbeeld een min/max. thermostaat). 2

6 Technische gegevens 2. Technische gegevens Netvoeding Netspanning 230Vac (-10% +6%) Netfrequentie 50/60Hz Opgenomen vermogen elektronica max. 10VA Zekering elektronica zie aansluitschema 4 Analoge ingangen, oplossend vermogen 10 bits Max. bereik temperatuurmeting voeler type S.7-30 C tot 110 C 1 TTM-ingang Max. frequentie 5 Relaisuitgangen Relais 1-4, potentiaalvrij* Alarmrelais, potentiaalvrij* 200Hz Max. 2A 60Vdc/30Vac Max. 2A 60Vdc/30Vac Triac uitgang (ventilatorsturing) (Optioneel) Max. belasting 6A/10A Min. Belasting 0.5A Zekering zie aansluitschema 3 Analoge uitgangen (10 bits) Spanningsbereik Maximale belasting Uitgangsweerstand Behuizing Kunststof behuizing met schroefsluiting Afmetingen (l b h) Gewicht (onverpakt) 0-10Vdc 1mA 570Ω IP mm 2.4kg Omgevingsklimaat Bereik bedrijfstemperatuur 0 C tot +40 C Bereik opslagtemperatuur -10 C tot 50 C Relatieve vochtigheid < 95%, niet condenserend Communicatie (optioneel) Fancom seriële lus voor onderlinge communicatie van computers en voor koppeling met een PC*. * Voor elektrische aansluiting en kabelgegevens, zie aansluitschema 3

7 Veiligheid 3. Veiligheidsinstructies en waarschuwingen 3.1 Algemeen Lees aandachtig de veiligheidsinstructies, bepalingen en voorwaarden, voordat u de computer installeert en in gebruik neemt. De installatie van de computer en het verhelpen van eventuele storingen dient te worden verzorgd door een erkend elektro-installateur, volgens de geldende normen. Fancom kan niet aansprakelijk gesteld worden voor eventuele schade als gevolg van verkeerde instellingen en/of het niet of gedeeltelijk functioneren van de gehele installatie. 3.2 Storing Werk nóóit aan een computer die onder spanning staat. Voorzichtig 1. Voor het plaatsen van een nieuwe zekering dient een erkend installateur de oorzaak van het euvel te verhelpen. 2. Vervang een defecte zekering alleen door een nieuwe zekering van hetzelfde type (zie aansluitschema). 3.3 Installeren 1. Werk altijd dusdanig, dat elektrostatische ontlading (ESD) voorkomen wordt. 2. Zorg voor een schone en droge werkplek. Schakel vóór de installatie de spanning uit. 3. Gebruik de op de aansluitschema s (bijlage) vermelde kabels, en volg alle aangegeven instructies op. 4. Schakel de spanning pas in, nadat u alle kabels correct hebt aangesloten. Onjuiste aansluitingen kunnen blijvende schade veroorzaken 4

8 Veiligheid 3.4 Onafhankelijk alarmsysteem Een computer is een elektronisch apparaat en u moet rekening houden met een eventuele technische storing. Voorzichtig Fancom adviseert u om een extra onafhankelijke alarminstallatie te installeren, bijvoorbeeld een min/max. thermostaat. Dit wordt met name aanbevolen voor systemen waar een technische storing tot grote schade kan leiden. In de bijlage vindt u een alarmaansluitschema. 5

9 Montage en Installatie 4. Montage en installatie Voorzichtig Het is noodzakelijk om de alarmuitgang van iedere computer in een apart alarmcircuit op te nemen. Wanneer u de computer gaat ophangen, moet u op het volgende letten: 1. Hang de computer nooit in de nabijheid van waterleidingen, regenafvoeren, en dergelijke. 2. Hang de computer op een plaats waar het weer geen directe invloed kan uitoefenen (niet in de felle zon, niet op plaatsen waar de temperatuur hoog op kan lopen, enz.). 3. Hang de computer niet in een vochtige en/of stoffige ruimte en zeker niet in de ruimte waarin de dieren zich bevinden. Er mag nóóit condensatie optreden in of op de computer. 4. Gebruik de gaten achter de dekselschroeven in de hoeken van de kast om de computer te monteren. 5. Monteer de computer op ooghoogte (of iets hoger), op een vlakke ondergrond. Zorg ervoor dat de wartels zich altijd aan de onderkant van de computer bevinden. 6. Gebruik bij het aansluiten van de computer altijd de kabelwartels. Gebruik de bijgeleverde afdichtplaatjes om de niet gebruikte wartels goed af te dichten. Kit alle wartels, na het aansluiten van de computer, goed af om binnendringen van vocht, stof en/of agressieve gassen te voorkomen. 7. Controleer of de netspanning en frequentie, waarvoor deze computer geschikt is, overeenkomen met de aanwezige netspanning en frequentie. 8. In bliksemgevoelige gebouwen raadt Fancom u aan om een overspanningsbeveiliging in de voeding van de computer aan te brengen. 9. Sluit de computers op een groep aan, vanaf de hoofdverdeelinrichting. 6

10 Montage en Installatie 10. U moet het apparaat met behulp van een dubbelpolige netschakelaar kunnen uitschakelen. Wees er zeker van dat de computer goed geaard is. 11. Zorg voor een scheiding van de zwak- en sterkstroomleidingen, door montage in aparte kabelgoten. 12. Bij gebruik van metalen kabelgoten raadt Fancom u aan om de goot op één punt te aarden. Houdt u zich verder aan de regels van het energiebedrijf + Advies Beperk de lengte van de signaalkabels zoveel mogelijk; vermijd kruisingen met sterk-/zwakstroomkabels. 7

11 Regelingen 5. Regelingen 5.1 Ventilatieregeling Fancom heeft de FC14 ontwikkeld voor de sturing van ventilatiesystemen. U kunt gebruik maken van Triac of 0-10V sturingen. Gebruikt u de 0-10V sturing, dan zijn de volgende instellingen belangrijk: Correctiefactor Regeltijd Correctiebuffer Bij een afwijking tussen de meet- en regelwaarde (of tussen de uitgestuurde waarde en regelwaarde, indien géén terugmelding), zal correctie plaatsvinden. De mate van correctie is afhankelijk van de correctiefactor (factor tussen 0.0 en 1.0). Hoe groter de correctiefactor, hoe sneller correctie plaatsvindt; bij een correctiefactor van 0.5 zal de computer iedere regeltijd de helft van de afwijking corrigeren. Is de factor 1.0, dan corrigeert de computer de afwijking in één keer. De regelaar bepaalt met tussenpozen van de ingestelde regeltijd, of bijsturen van de 0-10V uitgang nodig is. Iedere regeltijd registreert de computer het verschil tussen de meet- en regelwaarde en telt dit bij de vorige afwijkingen op. Zodra het totaal van de optelling de waarde van de correctiebuffer overschrijdt, stelt de computer de uitsturing bij. 8

12 Regelingen 5.2 Ventilatiesystemen Veel toegepaste ventilatiesystemen zijn de volgende: 1. ProFlow 2. NatuFlow 3. EasyFlow 4. CentralFlow/CentralControl 5. Triac sturing met of zonder smoorklep 6. Analoge sturing met of zonder smoorklep 7. Luchtinlaatregeling 8. Tweede ventilatorschakeling 9. Extra ventilatorschakeling Hieronder volgt een toelichting op deze systemen. ProFlow Bij de ProFlow sturing worden Triac en smoorklep zo gestuurd, dat de berekende en gemeten ventilatie aan elkaar gelijk zijn. U maakt dan de volgende instellingen: Smoorklep : ANA.1 = type 7 (Smoorklep Pro/Natu) Triac : ANA.14 = type 2 (Ventilatie met toerentalterugmelding) Type ventilatie : NAT.9 = type 0 (Energiezuinig Natuurlijk) De regelaar berekent automatisch de stand van de smoorklep. U hebt de mogelijkheid om ook een luchtinlaat te sturen. NatuFlow Het Fancom NatuFlow ventilatiesysteem is een combinatie van natuurlijke en mechanische ventilatie. Wanneer de aanwezige thermiek voldoende is voor de gewenste ventilatiehoeveelheid, schakelt de ventilator uit. De smoorklep regelt de luchthoeveelheid. Is de thermiek niet toereikend voor de gewenste ventilatie, dan schakelt de ventilator in. De regelaar realiseert de juiste luchthoeveelheid met de smoorklepen ventilatorsturing (triac sturing) en controleert continu de ventilatiehoeveelheid met de meetwaaier. De NatuFlow ventilatieregeling zorgt altijd voor de juiste luchthoeveelheid, zelfs bij windinvloeden. Smoorklep : ANA.1 = type 7 (Smoorklep Pro/Natu) Triac : ANA.14 = type 2 (Ventilatie met toerentalterugmelding) Type ventilatie : NAT.9 = type 0 (Energiezuinig Natuurlijk) 9

13 Regelingen EasyFlow Bij het Fancom EasyFlow ventilatiesysteem regelt een ventilator met toerentalterugmelding de ventilatie. Triac : ANA.14 = type 2 (ventilatie met toerentalterugmelding) Type ventilatie : NAT.9 = type 2 (Traditioneel Mechanisch) CentralFlow/CentralControl Als u de FC14 in een centraal luchtafzuigsysteem gebruikt, dan wordt analoge uitgang 1 voor de sturing van een regelbare klep gebruikt. Bij gebruik van een Fancom ATM-unit dient u bij ANA.1 type 10 (ventilatie met TTM 10-0V) toe te wijzen. Bij SYS.8 stelt u in dat u invloed wilt op de centrale luchtregeling (zie paragraaf 6.2). Triac sturing met of zonder smoorklep Gebruikt u alleen de Triac, dan wijst u bij ANA.14 type 1 (zonder toerentalterugmelding) of type 2 (met toerentalterugmelding) toe. Maakt u gebruik van een andere smoorklep dan die in de Fancom ATM-unit, dan dient u analoge uitgang 2 (ANA.5) of 3 (ANA.9) als Smoorklep factor toe te wijzen. Bij ANA.15 geeft u dan in hoe de smoorklep gekoppeld wordt aan het regelbare deel van de ventilatie. Als u analoge uitgang 1 gebruikt, dan dient u ook de instellingen ANA.2, ANA.3 en ANA.4 te maken. Gebruikt u analoge uitgang 2, dan betreft het de instellingen ANA.6, ANA.7 en ANA.8. Voor analoge uitgang 3 betreft het de instellingen ANA.10, ANA.11 en ANA.12. Analoge sturing met of zonder smoorklep Fancom biedt u de mogelijkheid om een ander type vermogensstation te kiezen. U kunt bijvoorbeeld een frequentieregelaar aansturen. In dat geval maakt u geen gebruik van de aanwezige Triac sturing. Bij ANA.1 wijst u aan analoge uitgang 1 het type 8 (ventilatie 10-0V) toe. Wijst u hier type 10 (ventilatie met toerentalterugmelding) toe, dan zal de regelaar de analoge uitgang bijsturen, totdat de berekende en gemeten ventilatiestanden aan elkaar gelijk zijn. Verder dient u de correctiefactor (ANA.2), regeltijd (ANA.3) en correctiebuffer (ANA.4) in te stellen. U kunt ook een smoorklepsturing toewijzen. Dit doet u bij analoge uitgang 2 (ANA.5) of 3 (ANA.9). Bij ANA.15 stelt u de factor voor de smoorklep in. 10

14 Regelingen Luchtinlaatregeling De FC14 heeft drie analoge uitgangen. Eén uitgang kunt u gebruiken voor het sturen van een luchtinlaat, bijvoorbeeld een gordijn of luchtinlaatklep. Een andere analoge uitgang kunt u dan gebruiken voor de smoorklepregeling. Als u analoge uitgang 1 gebruikt, dan dient u ook de instellingen ANA.2, ANA.3 en ANA.4 te maken. Gebruikt u analoge uitgang 2, dan betreft het de instellingen ANA.6, ANA.7 en ANA.8. Voor analoge uitgang 3 betreft het de instellingen ANA.10, ANA.11 en ANA.12. Bij REL.1 t/m REL.5 maakt u de instellingen voor de luchtinlaat. Voor een beschrijving van de luchtinlaatinstellingen, verwijst Fancom naar de gebruikershandleiding. Bijschakelen ventilatoren (Combi-regeling) U kunt (via relais) één of meerdere ventilatorgroepen volledig of op het regelbare deel bijschakelen. Regelbaar bijschakelen Op het moment van bijschakelen zal het regelbare deel, de hoofdgroep, terugregelen. Vanaf dit punt zullen de bijgeschakelde ventilator(en) opregelen naar 100%. Dit is zowel bij de Triac als bij de analoge ventilatiesturing mogelijk. Ventilatie Uitgang (%) (Triac of Analoge Uitgang) Berekende ventilatie (%) Voorbeeld: Capaciteit hoofdventilator 3000 m 3 /h Capaciteit bijschakelventilator 6000 m 3 /h 11

15 Regelingen Volledig bijschakelen U kunt ook (via een of meerdere relais) extra aan/uit-ventilatoren bijschakelen. Op het moment van bijschakelen blijft het regelbare deel maximaal ingeschakeld. De instellingen hiervoor maakt u bij REL.1 t/m REL.5. Dit is zowel bij de Triac als bij de analoge ventilatiesturing mogelijk. In paragraaf wordt beschreven hoe u één of meerdere extra ventilatiegroepen kunt inschakelen (niet regelbaar). 12

16 Regelingen Combitabel De Combi tabel is een soort opzoektabel waarin uw installateur de relaties tussen regelbare ventilatie, bijschakelventilator(en) en luchtinlaat voor het gehele temperatuurtraject vastlegt. Bij een bepaalde temperatuur zal de FC14 uit Begintemperatuur ventilatie en Bandbreedte een ventilatiestand berekenen. Met deze berekende ventilatiestand bepaalt de FC14 de bijbehorende waarden voor het regelbaar deel, de bijschakelventilator(en) en de luchtinlaat. Drie voorbeelden van de Combi-tabel: 1. Totale ventilatie door één regelbare ventilatiegroep met luchtinlaat (Fabrieksinstelling) 2. Tweede ventilatorschakeling en luchtinlaat 3. Regelbare ventilatie en vervolgens bijschakelen van ventilatoren aan/uit en luchtinlaat Tabel 1: Combi voorbeeld 1 Stand (%) Regelbaar deel Relais Luchtinlaat C C C C C C C C

17 Regelingen Tabel 2: Combi voorbeeld 2 Stand (%) Regelbaar deel Relais Luchtinlaat C C C C рел Relais Regelbar (%) Zuluft (%) 14

18 Regelingen Tabel 3: Combi voorbeeld 3 Stand (%) Regelbaar deel Relais Luchtinlaat C C C C C C Relais Regelbar (%) Zuluft (%) 15

19 Regelingen 5.3 Verwarmingsregeling Relais Verwarmend aan/uit (1 relais) De regeling wordt actief, zodra de temperatuur lager is dan de Gewenste waarde - Hysterese. Zij zal actief blijven totdat de gemeten waarde gelijk is aan de gewenste waarde. Bij heteluchtkanonnen en gasstralers kunt u een ongewenst snel in- en uitschakelen voorkomen door het instellen van een regeltijd. Wanneer de regeling actief wordt, zal het relais gedurende de regeltijd "aan" blijven. Bij uitschakelen zal het gedurende dezelfde tijd "uit" blijven. Mengklepregeling Open Dicht (2 relais) De regelaar stuurt de mengklep verder open of dicht, totdat de gemeten waarde gelijk is aan de gewenste waarde. Met de instellingen Hysterese/Regelgebied en Regeltijd stelt u de mate en frequentie van bijsturing in. Voorbeeld: Hysterese/Regelgebied 10.0 C Regeltijd 60 sec. Het regelgebied is 10.0 C; dit zijn 100 stappen van 0.1 C. Bij een afwijking van 0.1 C zal de regelaar iedere 60 seconden gedurende 0.6 seconden bijsturen. Bij een afwijking van 5.0 C zal de regelaar iedere 60 seconden gedurende 30 seconden bijsturen. 16

20 Regelingen Analoog De analoge uitgang stuurt de verwarming zo, dat het verschil tussen de gemeten afdelingstemperatuur en de streefwaarde verwarming minimaal is. Is de gemeten temperatuur te hoog, dan zal de verwarming uit gaan of op minimum stand aan blijven. De volgende drie instellingen bepalen de eigenschappen van deze regeling: AnUit 1 AnUit 2 AnUit 3 Correctiefactor ANA.2 ANA.6 ANA.10 Regeltijd ANA.3 ANA.7 ANA.11 Minimum stand ANA.4 ANA.8 ANA.12 Correctiefactor Regeltijd Bij een afwijking tussen de meet- en regelwaarde (of tussen de uitgestuurde waarde en regelwaarde, indien géén terugmelding), zal correctie plaatsvinden. De mate van correctie is afhankelijk van de correctiefactor (factor tussen 0.5 en 5.0). Hoe groter de correctiefactor, hoe sneller correctie plaatsvindt; bij een correctiefactor van 1.0 zal de computer de uitsturing met 10% per graad Celsius verschil tussen meet- en regelwaarde aanpassen. Met de regeltijd stelt u de trage correctie van de uitgestuurde waarde in. Zolang er een afwijking tussen meet- en regelwaarde is, zal de uitsturing iedere 10 seconden gecorrigeerd worden, afhankelijk van de ingestelde tijd (korte regeltijd snelle correctie, lange regeltijd trage correctie). Deze bijstelling moet zorgen voor een minimaal temperatuurverschil tussen meet- en regelwaarde op langere termijn. Normaalgesproken stelt u de regeltijd in op een waarde tussen 200 en 900 seconden. Als u de regeltijd instelt op een waarde kleiner dan 10 seconden, dan is de regeling proportioneel. Is de regeltijd gelijk aan of groter dan 10 seconden, dan noemt Fancom de regeling integrerend. 17

21 Regelingen Minimum stand In gevallen waarin de verwarmingsregeling nooit UIT mag zijn, geeft u een minimum stand in (normaal 0). Voorbeeld: Correctiefactor 2.0 Regeltijd 600 sec. Minimum stand 0 Per C verschil tussen meet- en regelwaarde corrigeert de computer de uitgestuurde waarde met 20%. Bij een blijvende afwijking van 1.0 C zal binnen 600 seconden een extra correctie van 20% op de uitsturing plaatsvinden. De verwarmingsregeling moet volledig UIT kunnen schakelen. Met de instelling Regeltijd bepaalt u of de regeling proportioneel of integrerend is. Proportioneel Integrerend Bij een proportionele sturing blijft de verwarmingsregeling op minimum stand staan, zolang de temperatuur goed of te hoog is. Bij een te lage temperatuur zal er meer verwarmd worden, naarmate het kouder wordt. Een integrerende sturing streeft naar een minimaal verschil tussen de regelwaarde en de gemeten temperatuur: te koud meer verwarmen; te warm minder verwarmen. 18

22 Regelingen 5.4 Thermische regeling Tweede verwarmingsregeling De FC14 kent drie mogelijkheden om een extra verwarmingsregeling toe te passen: 1. Als tweede verwarmingsregeling op dezelfde voeler(s) (INS.6 = 0); 2. Als tweede verwarmingsregeling op een eigen voeler in de zone (INS.6 = 4); 3. Als tweede verwarmingsregeling op een eigen voeler, bijvoorbeeld als vloerverwarming, voorverwarming centrale gang of nestverwarming (INS.6 = 2 of 3). Deze tweede verwarmingsregeling is zowel via relais als via analoge sturing mogelijk. Zie paragraaf De fabrieksinstelling en voorkeuze-instellingen 0, 1, 3 en 5 (SYS.1) gaan ervan uit dat u de thermische regeling als analoge verwarmingsregeling gebruikt. De verwarmingsregeling zelf werkt op basis van één relais Koelingsregeling (relais) De regeling wordt actief, zodra de temperatuur hoger wordt dan de Gewenste waarde + Hysterese. Zij zal actief blijven totdat de gemeten waarde gelijk is aan de gewenste waarde. Ook hier kunt u een regeltijd instellen. 19

23 Installateursinstellingen 6. Installateurinstellingen 6.1 Toetreden tot en verlaten van Installateurinstellingen Fancom onderscheidt vijf typen Installateurinstellingen: 1. SYS-instellingen 2. INS-instellingen 3. ANA-instellingen 4. REL-instellingen 5. NAT-instellingen Voordat u instellingen gaat maken, geeft Fancom hieronder aan hoe u deze verschillende groepen van instellingen kunt bereiken. Werkwijze: toetreden tot SYS/INS/ANU/REL/NAT-instellingen 1. Druk gelijktijdig op en (± 2 seconden), totdat NOR op het display verschijnt. 2. Druk net zo vaak op totdat SYS, INS, ANA, REL of NAT verschijnt. 3. Druk op. De eerste instelling van de gekozen groep staat op het display. + Iedere vijf seconden verschijnt de naam van de gekozen groep Installateurinstellingen (SYS, INS, ANA, REL of NAT) even op het display. Werkwijze: verlaten van SYS/INS/ANA/REL/NAT- instellingen 1. Druk gelijktijdig op en, totdat SYS, INS, ANA, REL of NAT op het display verschijnt. 2. Druk net zo vaak op, totdat NOR op het display verschijnt. 3. Druk op. De computer bevindt zich weer in de normale modus. + Wanneer u de computer vijf minuten niet bedient, zal deze automatisch naar de eerste keuze uit het NOR-menu terugkeren. 20

24 SYS-Instellingen 6.2 SYS-instellingen Zodra u bent toegetreden tot de SYS-instellingen, verkeert de computer in de zogenaamde SYS-modus. De menukeuzen zijn nu anders. Systeemvóórinst. Alarm therm. reg. Invl. Buitentemp. Afbouw B.temp. invl. Factor B.temp. invl. Warmtevraag Verw. Warmtevraag Th. reg. Invl. Centr. Vent. reg. Figuur 1: Overzicht SYS-instellingen 21

25 SYS-Instellingen SYS.1 Systeem vóórinstelling (Bereik = 0, 1, 2, 3, 4, 5, 6) (Fabrieksinstelling = 0) Tabel 4 geeft een overzicht van de mogelijke vóórinstellingen. Voor de correcte aansluitingen, zie de aansluitschema's uit bijlage 3. Tabel 4: Overzicht systeemvóórinstellingen Nr. Concept Ventilatie Luchtinlaat Smoorklep Verwarming Therm. reg. 0 Standaard 2 Triac zonder RTTM 10-0V (Analoog 1) 10-0V (Analoog 2) Aan/Uit (Relais 4) 1 Triac Aan/Uit (Relais 4) EasyFlow met RTTM 4 Aan/Uit (Relais 3) 0-10V (Analoog 3) Aan/Uit (Relais 3) 0-10V (Analoog 3) 10-0V (Analoog 1) 10-0V (Analoog 2) Aan/Uit (Relais 4) Aan/Uit (Relais 3) 0-10V (Analoog 3) 3 Aan/Uit (Relais 4) Analoog 1 CentralFlow/ met 10-0V (Analoog 2) - CentralControl RTTM Aan/Uit (Relais 3) 0-10V (Analoog 3) Aan/Uit (Relais 4) Aan/Uit (Relais 3) 0-10V (Analoog 3) Aan/Uit (Relais 3) 5 Triac Aan/Uit (Relais 4) ProFlow/ 10-0V (Analoog 1) 0-10V (Analoog 3) met 10-0V (Analoog 2) NatuFlow ProFlow 6 RTTM Aan/Uit (Relais 4) Aan/Uit (Relais 3) 0-10V (Analoog 3) Nr. Concept Invloed buitentemp. Afbouwtijd Buitentemp. invloed Invloed centrale ventilatie 0 Standaard EasyFlow CentralFlow/ 0 10 CentralControl ProFlow/ 0 10 NatuFlow

26 SYS-Instellingen SYS.2 Alarm voeler thermische regeling (Bereik = 0, 1, 2) (Fabrieksinstelling = 0) + Alleen belangrijk als INS.6 = 2, 3 of 4. Geef in of de alarmgrenzen, ingesteld bij de keuzetoetsen, en betrekking hebben op de meting van de thermische regeling. Instelling Alarm voeler thermische regeling 0 Geen alarm Met buitentemperatuur. De regelaar berekent het 1 maximum verschilalarm, daarbij rekening houden met een hoge buiten-temperatuur. Zonder buitentemperatuur. 2 De regelaar berekent het maximum verschilalarm en houdt daarbij geen rekening met een hoge buitentemperatuur. SYS.3 Invloed buitentemperatuur (Bereik = 0, 1, 2, 3, 4, 5) (Fabrieksinstelling = 0) Instellin Invloed 0 Geen invloed 1 Invloed lage buitentemperatuur op bandbreedte 2 Invloed hoge buitentemperatuur op bandbreedte 3 Invloed lage en hoge buitentemperatuur op bandbreedte 4 Invloed hoge buitentemperatuur op begintemperatuur ventilatie en verwarming Invloed lage buitentemperatuur op bandbreedte en invloed 5 hoge buitentemperatuur op begintemp. ventilatie en verwarming. Lage buitentemperatuur Gedurende koude dagen (lage buitentemperatuur) kan de bandbreedte beïnvloed worden; de ventilatie wordt minder snel verhoogd, zodra de temperatuur hoger wordt dan de Begintemperatuur ventilatie. Wanneer de buitentemperatuur 5 C lager is dan de Begintemperatuur ventilatie, zal de regelaar iedere graad Celsius dat het kouder is de bandbreedte met 0.1 C verhogen. 23

27 SYS-Instellingen Hoge buitentemperatuur Gedurende warme dagen kan de hoge buitentemperatuur de bandbreedte of begintemperatuur ventilatie beïnvloeden. De temperatuurregeling tussen de dag- en nachtperiode is dan meer geleidelijk. + Kiest u voor hoge buitentemperatuurinvloed op begintemperatuur ventilatie, dan zal ook de Streefwaarde verwarming worden beïnvloed. Hebt u de thermische regeling aan dezelfde voelers als die van de ventilatieregeling toegewezen, dan zal ook de Streefwaarde thermische regeling door de hoge buitentemperatuur beïnvloed worden. Wanneer de buitentemperatuur boven Begintemperatuur ventilatie stijgt en de ventilatie is maximaal, dan verhoogt de regelaar de bandbreedte iedere 5 minuten met 0.1 C. Zakt de buitentemperatuur tot onder de ingestelde Begintemperatuur ventilatie, dan zal de regelaar de extra bandbreedte of verhoging van begintemperatuur ventilatie weer afbouwen. SYS.4 Afbouwtijd buitentemperatuurinvloed (Bereik = uur) (Fabrieksinstelling = 10 uur) Geef de tijdsduur (uren) in, waarbinnen de regelaar de invloed - als gevolg van de hoge buitentemperatuur - weer af moet bouwen. Als u de buitentemperatuurinvloed op de begintemperatuur ventilatie en de streefwaarde verwarming hebt ingesteld, dan zult u de afbouwtijd langer dan 24 uur moeten instellen. Gedurende de eerste 24 uur zal de afbouwtijd nog niet ingaan; er kan weer een zeer warme dag volgen. Volgt er echter geen warme dag meer, zal de computer het aantal uren boven de 24 uur afbouwen. Wanneer u de afbouwtijd bijvoorbeeld op 32 hebt gezet, zal de gewenste ruimtetemperatuur na = 8 uur weer normaal zijn. 24

28 SYS-Instellingen SYS.5 Factor buitentemperatuurinvloed (Bereik = ) (Fabrieksinstelling = 2.0) Geef in hoe groot de invloed van de buitentemperatuur mag zijn. Voorbeeld 1: Buitentemperatuurinvloed op bandbreedte. Factor buitentemperatuur 2.5 Ingestelde bandbreedte 4.0 C De regelaar kan de bandbreedte maximaal 2.5 keer zo groot maken. De maximale bandbreedte is dan 10.0 C. Voorbeeld 2: Buitentemperatuurinvloed op begintemp. ventilatie Factor buitentemperatuur 2.5 Ingestelde bandbreedte 4.0 C De regelaar berekent dan een maximale verschuiving van de Begintemperatuur ventilatie + Verwarming met = 6.0 C. SYS.6 Warmtevraag verwarming (Bereik = 0, 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7) (Fabrieksinstelling = 0) Geef in of de verwarming van invloed is op de centrale voorregeling. Een FC14 kan zelf geen ketel sturen, maar kan de warmtevraag via luscommunicatie doorgeven aan een regelaar die dat wel kan. Bij de types 1, 2 en 3 bepaalt de FC14 de warmtevraag volgens de volgende methode: Te koud Normaal Te warm De staltemperatuur is meer dan 1.2 C te laag. De staltemperatuur is goed. De staltemperatuur is meer dan 0.6 C te hoog. Bij de types 5 t/m 7 (de + typen) bepaalt de FC14 de warmtevraag als het verschil tussen de gemeten temperatuur en de regelwaarde. De FC14 geeft de werkelijke verschilwaarde (bijvoorbeeld -0.8) door aan de regelaar die de voorregeling verwarming regelt. De koudste afdeling in de lus bepaalt uiteindelijk de warmtevraag. 25

29 SYS-Instellingen Instelling Warmtevraag 0 Geen invloed 1 Warmtevraag heeft invloed op centrale voorregeling 1 2 Warmtevraag heeft invloed op centrale voorregeling 2 3 Warmtevraag heeft invloed op centrale voorregeling 1 en 2 4 Geen invloed (+) 5 Warmtevraag heeft invloed op centrale voorregeling 1 (+) 6 Warmtevraag heeft invloed op centrale voorregeling 2 (+) 7 Warmtevraag heeft invloed op centrale voorreg. 1 en 2 (+) SYS.7 Warmtevraag thermische regeling (Bereik = 0, 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7) (Fabrieksinstelling = 0) Geef in of de thermische regeling van invloed is op de centrale voorregeling. Een FC14 kan zelf geen ketel sturen, maar kan de warmtevraag via luscommunicatie doorgeven aan een regelaar die dat wel kan. Bij de types 1, 2 en 3 bepaalt de FC14 de warmtevraag volgens de volgende methode: Te koud Normaal Te warm De staltemperatuur is meer dan 1.2 C te laag. De staltemperatuur is goed. De staltemperatuur is meer dan 0.6 C te hoog. Bij de types 5 t/m 7 (de + typen) bepaalt de FC14 de warmtevraag als het verschil tussen de gemeten temperatuur en de regelwaarde. De FC14 geeft de werkelijke verschilwaarde (bijvoorbeeld -0.8) door aan de regelaar die de voorregeling thermische regeling regelt. De koudste afdeling in de lus bepaalt uiteindelijk de warmtevraag. Instelling Warmtevraag 0 Geen invloed 1 Warmtevraag heeft invloed op centrale voorregeling 1 2 Warmtevraag heeft invloed op centrale voorregeling 2 3 Warmtevraag heeft invloed op centrale voorregeling 1 en 2 4 Geen invloed (+) 5 Warmtevraag heeft invloed op centrale voorregeling 1 (+) 6 Warmtevraag heeft invloed op centrale voorregeling 2 (+) 7 Warmtevraag heeft invloed op centrale voorreg. 1 en 2 (+) 26

30 SYS-Instellingen SYS.8 Invloed centrale ventilatieregeling (Bereik = 0, 1, 2) (Fabrieksinstelling = 0) De FC14 kan zelf geen centrale ventilatieregeling sturen. Wel kan hij zijn eigen berekende ventilatiestand aan een regelaar doorgeven, die de centrale luchtregeling verzorgt. Instelling Invloed centrale ventilatieregeling 0 Geen invloed De FC14 geeft de regelwaarde van de totale ventilatie aan een regelaar door, die de centrale ventilatie op basis van 1 de gemiddelde (berekende) ventilatie van alle toegewezen afdelingen regelt. Deze regeling is met name geschikt voor een centrale luchtinlaat. De FC14 geeft de regelwaarde van de totale ventilatie aan een regelaar door, die de centrale ventilatie op basis van de hoogste vraag (berekende ventilatie) én het grootste tekort (gemeten ventilatie minus berekende ventilatie) van 2 de toegewezen regelaars/afdelingen regelt. Deze methode is met name geschikt voor centrale luchtafzuigsystemen. U moet deze regeling dan ook voor de centrale luchtregeling en alle toegewezen regelaars/afdelingen gelijkaardig instellen. + Maakt u gebruik van een tweede ventilatiegroep, waarbij de hoofdventilatie terugregelt, dan zal de centrale ventilatieregeling op basis van de totale regelbare capaciteit werken. 27

31 INS-Instellingen 6.3 INS-instellingen Zodra u bent toegetreden tot de INS-instellingen, verkeert de computer in de zogenaamde INS-modus. De menukeuzen zijn nu anders. Corr. temp. voeler Progr. versie Corr. temp. extra v. Netfrequentie Corr. temp. Th. voeler Temp. eenheid Corr. temp. buitenv. Computer nr. Buitenvoeler Baudrate Extra voelers Master/Slave IJkwaarde RTTM Verzendteller IJkwaarde ventil. Ontvangstteller Figuur 2: Overzicht INS-instellingen 28

32 INS-Instellingen INS.1 INS.2 INS.3 INS.4 Correctie ruimtetemperatuurvoeler Correctie extra ruimtetemperatuurvoeler Correctie temperatuurvoeler thermische regeling Correctie buitentemperatuurvoeler (Bereik = C) (Fabrieksinstelling = 0.0 C) Hier kunt u een eventuele afwijking van de gemeten temperatuur ten opzichte van de werkelijke temperatuur instellen. 1. Selecteer INS.1, INS.2, INS.3 of INS.4. Even verschijnt de te corrigeren temperatuur, gevolgd door de actuele correctie. 2. Druk op. 3. Wijzig de temperatuur in de door u gewenste waarde. 4. Druk op. Na elkaar verschijnen de gewenste temperatuur (gedurende één seconde) en de nieuwe berekende correctie. + Wilt u de correctie voor de temperatuurvoeler ingeven, dan moet u er zeker van zijn dat deze voeler is aangesloten. INS.5 Buitenvoeler (Bereik = YES, NO) (Fabrieksinstelling = NO) Instelling Buitenvoeler De FC14 ontvangt de buitentemperatuur via NO luscommunicatie van een andere regelaar (indien aanwezig). De FC14 meet de buitentemperatuur met behulp van de YES voeler aangesloten op analoge ingang 4. Hij kan de gemeten buitentemperatuur dan via luscommunicatie aan andere regelaars doorgeven. 29

33 INS-Instellingen INS.6 Extra voelers (Bereik = 0, 1, 2, 3, 4) (Fabrieksinstelling = 0) Instelling Extra voelers 0 Geen extra voelers. 1 Extra ruimtevoeler op analoge ingang 2. 2 Voeler thermische regeling op analoge ingang 3. 3 Extra ruimtevoeler op analoge ingang 2 en voeler thermische regeling op analoge ingang 3. Extra ruimtevoeler voor zoneregeling op analoge ingang 2. De verwarming wordt geregeld op basis van voeler 1, de 4 thermische regeling op basis van voeler 2. De ventilatieregeling gebeurt op basis van de gemiddelde waarde van beide voelers. INS.7 IJkwaarde richtingsgevoelige toerentalterugmelding (RTTM) (Bereik = ) (Fabrieksinstelling = 110) Start ijken (Bereik = 0, 1) (Fabrieksinstelling = 0) + Wees er zeker van dat u de RTTM hebt toegewezen, ANA.1 = 10, 11 of 12 of ANA.14 = 2. Werkwijze 1. Druk op. De huidige ijkwaarde knippert op het display. 2. U kunt deze ijkwaarde eventueel wijzigen, maar normaalgesproken gaat u met naar het tweede veld. 3. Start het ijken door de waarde 1 in te geven. De ventilator gaat dan voltoeren draaien. 4. Na maximaal één minuut verschijnt de waarde 0 of 2 op het display: 0 = ijken gelukt; 2 = ijken mislukt. 30

34 INS-Instellingen IJken mislukt De meest voor de hand liggende oorzaak is dat de computer te weinig pulsen heeft gemeten. Het kan ook zijn dat de RTTM te onstabiel is waardoor een juiste meting onmogelijk was. Probeer de fout te achterhalen en herhaal de ijkprocedure. Lukt het dan nog niet, schakel dan over op regelen zonder RTTM. Zorg van te voren dat een eventuele smoorklep of luchtinlaat volledig geopend is. Als de regelaar de klepstand regelt, dan zullen de kleppen zich gedurende het ijken openen. + U kunt het maximum toerental als volgt berekenen: 50 Hz: Toerental = / IJkwaarde 60 Hz: Toerental = / IJkwaarde INS.8 IJkwaarde 1% en 99% ventilatie (Bereik = ) (Fabrieksinstelling = 40 resp. 125) Als u de Triac-sturing voor de ventilatieregeling gebruikt, dan stelt u hier het regelgebied van de triac in. De 1% instelling verschijnt op het display, gevolgd door de 99% instelling. + Fancom adviseert om altijd de 1% en 99% ijking uit te voeren. Dit in verband met regelen zonder RTTM of automatisch overschakelen van regelen met RTTM op regelen zonder RTTM (door uitvallen van de RTTM). Werkwijze: IJken 1% ventilatie 1. Druk op. 2. Met of kunt u de waarde verhogen of verlagen. De ventilator zal dan harder respectievelijk zachter gaan draaien. 3. Stel de waarde zo in dat de ventilator net niet stil staat. U kunt ook de spanning op de ventilatoraansluitklemmen, tussen U en V, meten. Stel de spanning dan in op de minimum waarde die door de ventilator geaccepteerd wordt. U gaat er dan wel van uit dat de gebruiker geen RTTM heeft of dat deze niet functioneert. 4. Druk op om de 1% instelling te bevestigen. Het display blijft knipperen. 31

35 INS-Instellingen Werkwijze: IJken 99% ventilatie 1. Met of kunt u de waarde verhogen of verlagen. De ventilator zal dan harder respectievelijk zachter gaan draaien. 2. Stel de waarde zo in dat de ventilator net voltoeren draait. U kunt ook de spanning op de ventilatoraansluitklemmen, tussen U en V, meten. Stel deze spanning dan in op 95% van de netspanning. 3. Druk op om de 99% instelling te bevestigen. + Voor controleren of afregelen van de smoorklep of luchtinlaat stuurt de computer ook de analoge uitgangen 1, 2 en 3. Tijdens het afregelen van de 1% (99%) is de uitsturing van de analoge uitgangen 1% (99%). INS.9 Programmaversie Aanduiding van de programmaversie van deze computer (bijvoorbeeld: A1.0). INS.10 Netfrequentie (Bereik = 50Hz en 60Hz) (Fabrieksinstelling = 50Hz) Geef de juiste netfrequentie in. + Na het wijzigen van de netfrequentie de computer uit en aan zetten. INS.11 Temperatuureenheid (Bereik = C en F) (Fabrieksinstelling = C) Geef de eenheid van temperatuur in. 32

36 INS-Instellingen INS.12 Computernummer (Fabrieksinstelling = 1) Als u de computer in een communicatielus hebt opgenomen, moet deze, net als alle andere aangesloten computers, een eigen uniek nummer hebben. + Om te voorkomen dat bij gelijktijdig inschakelen van meerdere regelaars een piekbelasting op het net ontstaat, adviseert Fancom om altijd een computernummer in te geven. De onderstaande instellingen (INS.13 t/m INS.16) zijn alleen van belang als u de FC14 in een communicatielus hebt opgenomen. INS.13 Baudrate communicatie (Fabrieksinstelling = 24-b) Alle in een lus aangesloten computers moeten dezelfde baudrateinstelling hebben. De luscommunicatie werkt normaal op 2400Bd. Gebruikt u bijvoorbeeld een modem van 1200Bd, dan moet u alle aangesloten computers ook op 1200Bd instellen. 12-b = 1200Bd - bij storingsgevoelige communicatie 24-b = 2400Bd - normaal 48-b = 4800Bd - zeer goede omstandigheden INS.14 Communicatieniveau: Master/Slave (Fabrieksinstelling = 1) Geef in of de computer als Master (instelling = 0) of als Slave (instelling = 1) werkt. De Master is de computer die de communicatie verzorgt. Alle andere computers moet u als Slaves instellen. 33

37 INS-Instellingen INS.15 INS.16 Verzendteller Ontvangstteller In de computer bevinden zich een ontvangst- en verzendteller. Deze communicatietellers kunt u gebruiken om slechte communicatieverbindingen in de lus op te sporen. Wanneer de communicatie niet goed is, zet u beide tellers bij alle aangesloten computers op 0. Deze tellers dienen gelijk op te lopen. Tussen de laatste computer, waar de tellers nog goed lopen, en de eerste computer, waar de tellers sterk achterlopen, is sprake van een slechte communicatie. Lees bij INS.15 het aantal verzonden en bij INS.16 het aantal ontvangen berichten uit (géén PC-berichten). 34

38 ANA-Instellingen 6.4 ANA-instellingen Zodra u bent toegetreden tot de ANA-instellingen, verkeert de computer in de zogenaamde ANA-modus. De menukeuzen zijn nu anders. Type AnUit 1 Type AnUit 3 Corr. fact. AnUit 1 Corr. fact. AnUit 3 Regeltijd AnUit 1 Regeltijd AnUit 3 Corr. buffer AnUit 1 Corr. buffer AnUit 3 Type AnUit 2 RTTM Alarm Corr. fact. AnUit 2 Type Triac Regeltijd AnUit 2 Smoorklep factor Buffer/Min AnUit 2 Smoorklep min.sta. Figuur 3: Overzicht ANA-instellingen 35

39 ANA-Instellingen ANA.1 Type Analoge Uitgang 1 (Bereik = 0, 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12) (Fabrieksinstelling = 1) Geef aan waarvoor u analoge uitgang 1 wilt gebruiken. Bij een aantal mogelijkheden hebt u de keuze uit een 0-10V en 10-0V sturing. De door Fancom geadviseerde keuze wordt altijd als eerste genoemd. Instelling Type Analoge Uitgang 1 0 Geen 1 Luchtinlaat Combi 10-0V 2 Luchtinlaat Combi 0-10V 3 Verwarming 0-10V 4 Verwarming 10-0V 5 Thermische regeling 0-10V 6 Thermische regeling 10-0V 7 Smoorklep ProFlow/NatuFlow 10-0V 8 Ventilatie 10-0V 9 Ventilatie 0-10V 10 Ventilatie met toerentalterugmelding 10-0V 11 Ventilatie met toerentalterugmelding 0-10V 12 ITM Eindstation 10-0V + Als de FC14 het Fancom ProFlow systeem moet aansturen, dan wijst u hier type 7 toe en stelt u ANA.14 op 2 in. ANA.2 Correctiefactor Analoge Uitgang 1 (Bereik = ) (Fabrieksinstelling = 0.5) Geef de Correctiefactor in (zie paragraaf 5.1 en 5.3.2). ANA.3 Regeltijd Analoge Uitgang 1 (Bereik = sec./) (Fabrieksinstelling = 10 sec.) Geef de Regeltijd (seconden) in (zie paragraaf 5.1 en 5.3.2). 36

40 ANA-Instellingen ANA.4 Correctiebuffer Analoge Uitgang 1 (Bereik = ) (Fabrieksinstelling = 5) Geef de Correctiebuffer in (zie paragraaf 5.1 en 5.3.2). ANA.5 Type Analoge Uitgang 2 (Bereik = 0, 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7) (Fabrieksinstelling = 7) Geef aan waarvoor u analoge uitgang 2 wilt gebruiken. Bij een aantal mogelijkheden hebt u de keuze uit een 0-10V en 10-0V sturing. De door Fancom geadviseerde keuze wordt altijd als eerste genoemd. Instelling Type Analoge Uitgang 2 0 Geen 1 Luchtinlaat Combi 10-0V 2 Luchtinlaat Combi 0-10V 3 Verwarming 0-10V 4 Verwarming 10-0V 5 Thermische regeling 0-10V 6 Thermische regeling 10-0V 7 Smoorklep factor 10-0V + Het is niet mogelijk om bij ANA.1, ANA.5 en ANA.9 een vergelijkbare instelling te maken. Luchtinlaatsturing, verwarmingssturing, thermische regeling en Smoorklep factor zijn dus slechts bij analoge uitgang 1, 2 of analoge uitgang 3 toewijsbaar. ANA.6 Correctiefactor Analoge Uitgang 2 (Bereik = ) (Fabrieksinstelling = 0.5) Geef de Correctiefactor in (zie paragraaf 5.1 en 5.3.2). 37

41 ANA-Instellingen ANA.7 Regeltijd Analoge Uitgang 2 (Bereik = sec.) (Fabrieksinstelling = 10 sec.) Geef de Regeltijd (seconden) in (zie paragraaf 5.1 en 5.3.2). ANA.8 Correctiebuffer/Minimum stand Analoge Uitgang 2 (Bereik = ) (Fabrieksinstelling = 5) Geef de Correctiebuffer of Minimum stand in (zie paragraaf 5.1 en 5.3.2). ANA.9 Type Analoge Uitgang 3 (Bereik = 0, 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7) (Fabrieksinstelling = 5) Geef aan, waarvoor u analoge uitgang 3 wilt gebruiken. Bij een aantal mogelijkheden hebt u de keuze uit een 0-10V en 10-0V sturing. De door Fancom geadviseerde keuze wordt altijd als eerste genoemd. Instelling Type Analoge Uitgang 3 0 Geen 1 Luchtinlaat Combi 10-0V 2 Luchtinlaat Combi 0-10V 3 Verwarming 0-10V 4 Verwarming 10-0V 5 Thermische regeling 0-10V 6 Thermische regeling 10-0V 7 Smoorklep factor 10-0V + Het is niet mogelijk om bij ANA.1, ANA.5 en ANA.9 een vergelijkbare instelling te maken. Luchtinlaatsturing, verwarmingssturing, thermische regeling en Smoorklep factor zijn dus slechts bij analoge uitgang 1, 2 of analoge uitgang 3 toewijsbaar. 38

42 ANA-Instellingen ANA.10 Correctiefactor Analoge Uitgang 3 (Bereik = ) (Fabrieksinstelling = 1.0) Geef de Correctiefactor in (zie paragraaf 5.1 en 5.3.2). ANA.11 Regeltijd Analoge Uitgang 3 (Bereik = sec.) (Fabrieksinstelling = 600 sec.) Geef de Regeltijd (seconden) in (zie paragraaf 5.1 en 5.3.2). ANA.12 Correctiebuffer/Minimum stand Analoge Uitgang 3 (Bereik = ) (Fabrieksinstelling = 5) Geef de Correctiebuffer of Minimum stand in (zie paragraaf 5.1 en 5.3.2). ANA.13 RTTM Alarm (Bereik = 0, 1, 2) (Fabrieksinstelling = 0) Geef aan hoe er gealarmeerd moet worden bij een RTTM-alarm. Instelling RTTM-alarm 0 Luid (Melding + relaiscontact) 1 Stil (Alleen melding) 2 Geen (Niet alarmeren) 39

43 ANA-Instellingen ANA.14 Type Triac (Bereik = 0, 1, 2) (Fabrieksinstelling = 1) Geef aan hoe u de Triac sturing wilt gebruiken. Instelling Type Triac sturing 0 Geen 1 Ventilatie zonder toerentalterugmelding 2 Ventilatie met toerentalterugmelding ANA.15 Smoorklep factor (Bereik = ) (Fabrieksinstelling = 2.0) Geef in, hoe de smoorklep gekoppeld wordt aan het regelbare deel van de ventilatie. De regelwaarde voor de smoorklep bepaalt de computer door het regelbare deel te vermenigvuldigen met de hier ingestelde factor. Staat de factor op 2.0 ingesteld, dan is de smoorklep volledig geopend wanneer het regelbare deel 50% is. ANA.16 Smoorklep Min. stand (Bereik = %) (Fabrieksinstelling = 0%) Stel hier de minimale stand van de smoorklep in. 40

44 REL-Instellingen 6.5 REL-instellingen Zodra u bent toegetreden tot de REL-instellingen, verkeert de computer in de zogenaamde REL-modus. De menukeuzen zijn nu anders. Combi-stand Toewijzing relais Combi-ventilatie Hyst./Regelg.verw. Combi-regeldeel Regeltijd verw. Combi-relais Hyst./Regelg. TH.reg. Combi-luchtinlaat Regeltijd TH.reg. Type TH.regeling Type vent.berek. Combi-demping Figuur 4: Overzicht REL-instellingen De keuzen REL.1 t/m REL.5 gebruikt u om de combitabel in te stellen. Eerst geeft u bij REL.1 in voor welke combistand (1..15) u de instellingen gaat maken. Daarna maakt u de gewenste instellingen bij REL.2 t/m REL.5. Bij de standen die u niet gebruikt, stelt u de combi-ventilatie op 0% in. + De bij REL.1 gekozen combi-stand verschijnt regelmatig op het display, wanneer u instellingen maakt bij REL.2 t/m REL.5. Bij het instellen van bijvoorbeeld stand 3 zal C.3 kort weergegeven worden. Bij het uitlezen van de actuele combiwaarden verschijnt Sta. 41

45 REL-Instellingen De fabrieksinstelling van de combitabel ziet er als volgt uit: Stand (%) Regelbaar deel Relais Luchtinlaat C C C C C C C C C C REL.1 Combi-stand (Bereik = Sta, 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15) (Fabrieksinstelling = Sta) Geef aan, voor welke combistand u de instellingen gaat maken bij REL.2 t/m REL.5. Indien u kiest voor Sta, worden de actuele combiwaarden weergegeven bij REL.2 t/m REL.5. REL.2 Combi-ventilatie (Bereik = %) Geef voor alle standen het ventilatiepercentage in, waarbij ventilatoren moeten in- of uitschakelen en luchtinlaten moeten openen of sluiten. Van C.1 naar C.15 moeten de ventilatiepercentages oplopen. Stelt de niet gebruikte standen in op 0%. 42

46 REL-Instellingen REL.3 Combi-regeldeel (Bereik = %) Geef voor alle standen het percentage in, waarop de computer de regelbare ventilatie moet sturen. REL.4 Combi-relais (Bereik = ) Geef voor alle standen de te schakelen relais in, wanneer de bij REL.1 ingestelde stand actief is. Het linker veld geeft aan of relais 1 moet in- of uitgeschakelen; het rechter veld geeft dit aan voor relais 4. In te schakelen relais Instelling 1234 Geen 0000 Relais Relais Relais Relais Relais Relais Relais Relais Relais Relais Relais Relais Relais Relais Relais REL.5 Combi-luchtinlaat (Bereik = %) Geef voor alle standen het percentage in, waarop de computer de luchtinlaat moet sturen. 43

47 REL-Instellingen REL.7 Type ventilatieberekening (Bereik = 0, 1) (Fabrieksinstelling = 0) Afhankelijk van het ventilatiesysteem kan het zijn dat de gemeten ventilatie niet maatgevend is voor de totale ventilatie. Dit is meestal bij ventilatiesystemen waarbij ventilatoren volledig bijgeschakeld worden en het regelbare deel teruggeregeld wordt. Stel dan het Type ventilatieberekening op 1 in. Op deze manier wordt de berekende en gemeten regelbare ventilatie en de berekende totale ventilatie achtereenvolgens weergegeven. REL.8 Combi-demping (Bereik = 0, 1, 2) (Fabrieksinstelling = 1) Geef de snelheid van regelen van de combi in (overgang standen). Gebruik traag en matig wanneer bijschakelen van ventilatie toegepast wordt; anders instellen op snel. 0 = traag 1 = matig 2 = snel 44

48 REL-Instellingen REL.9 Toewijzing relais (Bereik = 0, 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8) (Fabrieksinstelling = 0) Tabel 5: Overzicht mogelijke relaistoewijzingen Nr. Relais 1 Relais 2 Relais 3 Relais 4 0 Combi Combi Combi Combi 1 Combi Combi Combi 2 Combi Combi Combi 3 Combi Combi 4 Combi Combi 5 Combi Combi 6 Combi 7 Combi 8 Therm.mengklep (Open) Thermisch (Aan/Uit) Therm.mengklep (Open) Therm.mengklep (Dicht) Thermisch (Aan/Uit) Verw. mengklep (Open) Therm.mengklep (Open) Verw. mengklep (Open) Therm. mengklep (Dicht) Verw. mengklep (Open) Verwarming (Aan/Uit) Thermisch. (Aan/Uit) Verwarming (Aan/Uit) Verw. mengklep (Dicht) Therm.mengklep (Dicht) Verw. mengklep (Dicht) Verwarming (Aan/Uit) Verw. mengklep (Dicht) 45

49 REL-Instellingen REL.10 Hysterese/Regelgebied verwarming (Bereik = C) (Fabrieksinstelling = 0.3) Aan/Uit reg. Mengklepreg. Geef de Hysterese ( C) in, (paragraaf 5.3.1, Verwarmend aan/uit). Geef het Regelgebied ( C) in, (paragraaf 5.3.1, Mengklepregeling). REL.11 Regeltijd verwarming (Bereik = sec.) (Fabrieksinstelling = 30 sec.) Aan/Uit reg. Mengklepreg. Geef de Regeltijd (seconden) in, (paragraaf 5.3.1, Verwarmend aan/uit). Geef de Regeltijd (seconden), (paragraaf 5.3.1, Mengklepregeling). REL.12 Hysterese/Regelgebied thermische regeling (Bereik = C) (Fabrieksinstelling = 0.3) Aan/Uit reg. Mengklepreg. Geef de Hysterese ( C) in, (paragraaf 5.3.1, Verwarmend aan/uit). Geef het Regelgebied ( C) in, (paragraaf 5.3.1, Mengklepregeling). REL.13 Regeltijd thermische regeling (Bereik = sec.) (Fabrieksinstelling = 30 sec.) Aan/Uit reg. Mengklepreg. Geef de Regeltijd (seconden) in, (paragraaf 5.3.1, Verwarmend aan/uit). Geef de Regeltijd (seconden), (paragraaf 5.3.1, Mengklepregeling). 46

50 REL-Instellingen REL.14 Type thermische regeling (Bereik = 0, 1) (Fabrieksinstelling = 0) Geef in of de thermische regeling als verwarming (0) of als koeling (1) gebruikt wordt (alleen van toepassing bij Aan/Uit relaissturing). 47

51 NAT-Instellingen 6.6 NAT-instellingen Zodra u bent toegetreden tot de NAT-instellingen, verkeert de computer in de zogenaamde NAT-modus. De menukeuzen zijn nu anders. Vandaag Type ventilatie Dag-1 Minimale wachttijd Dag-2 Overgang Natuurlijk Dag-3 Dag-4 Dag-5 Dag-6 Dag-7 Figuur 5: Overzicht NAT-instellingen NAT.1 t/m NAT.8 Vandaag, Dag-1... Dag-7 (Bereik = %) Dit percentage geeft aan hoeveel procent van de tijd het systeem vandaag en voorgaande dagen (Dag-1 t/m Dag-7) natuurlijk heeft geventileerd. 48