JA 2012/144 Medische aansprakelijkheid, Gemiste diagnose, Proportionele aansprakelijkheid

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "JA 2012/144 Medische aansprakelijkheid, Gemiste diagnose, Proportionele aansprakelijkheid"

Transcriptie

1 Auteur: Titel: Petra klein Gunnewiek noot bij: Medische aansprakelijkheid, gemiste diagnose, proportionele aansprakelijkheid. Bron: JA, 2012, Contact: tel JA 2012/144 Medische aansprakelijkheid, Gemiste diagnose, Proportionele aansprakelijkheid JA 2012/144 Gerechtshof Leeuwarden, , /01, LJN BW2983 Medische aansprakelijkheid, Gemiste diagnose, Proportionele aansprakelijkheid Een man ondergaat in het ziekenhuis Refaja te Stadskanaal een ERCP-behandeling. Vier dagen na de ingreep (en het ontstaan van complicaties) wordt de diagnose perforatie duodenum (twaalfvingerige darm) gesteld. De man overlijdt en de nabestaanden stellen het ziekenhuis Refaja daarvoor aansprakelijk. De nabestaanden zijn van mening dat de medische zorg niet conform de professionele medische standaard is geweest. Na een procedure in eerste aanleg wordt de kwestie aan het Hof Leeuwarden voorgelegd. Bij tussenarrest wordt een deskundige benoemd, die de opdracht krijgt een aantal door het hof geformuleerde vragen te beantwoorden. De deskundige komt tot de conclusie dat in de vier dagen na de ingreep, waarin de perforatie bestond, de behandeling onvoldoende is geweest en de ontsteking zich heeft kunnen uitbreiden en de conditie van de man zich heeft verslechterd. De diagnose perforatie is ten onrechte pas na vier dagen gesteld (delay). Voorts is ook de medische behandeling vanaf het moment dat wel de juiste diagnose was gesteld onvoldoende geweest. De medische zorg voldoet volgens de deskundige niet aan de professionele norm die op dat moment aan een (perifeer) ziekenhuis gesteld mag worden. Het hof maakt de conclusies van de deskundige tot de zijne. Ten aanzien van het causaal verband overweegt het hof dat de nabestaanden met het deskundigenrapport het bewijs van het conditio sine qua non-verband tussen de normschending en het overlijden van de man nog niet hebben geleverd. Uit het rapport kan weliswaar worden afgeleid dat wanneer wel overeenkomstig de professionele standaard zou zijn gehandeld de man eerder zou zijn geopereerd, maar niet dat de man in dat geval niet aan de gevolgen van de perforatie zou zijn overleden. Het rapport biedt ook geen duidelijkheid over de kans van overleven bij een eerdere operatie c.q. het handelen overeenkomstig de professionele norm. De partijdeskundige van Refaja heeft in dit kader aangegeven dat een ander beleid van Refaja maar tot weinig verbetering van de kansen voor de man zou hebben geleid. Er is sprake van onzekerheid over de aanwezigheid van het conditio sine qua non-verband. Het hof oordeelt dat de aard van de geschonden norm en de aard van de schade in dit geval in beginsel het toepassen van proportionele aansprakelijkheid rechtvaardigen. In beginsel, omdat ook vereist is dat een niet zeer kleine kans bestaat dat het conditio sine qua non-verband tussen de geschonden norm en de geleden schade bestaat. De deskundige heeft geen percentage vermeld van de kans op herstel wanneer wel overeenkomstig de professionele standaard zou zijn gehandeld. De partijdeskundige van Refaja heeft zich ook niet uitgelaten in

2 percentages. Het hof heeft behoefte aan meer informatie ten aanzien van de kans op herstel en zal daarom nog een aantal vragen gaan voorleggen aan de eerder geraadpleegde deskundige bij gelegenheid van een mondelinge behandeling. Het verdere procesverloop (...; red.) De verdere beoordeling Twee deskundigenrapporten 1. In het tussenarrest van 23 november 2010 heeft het hof prof. dr. P.M.J. Stuyt, als internist verbonden aan de afdeling interne geneeskunde van het UMC St. Radboud te Nijmegen (hierna: prof. Stuyt) tot deskundige benoemd met de opdracht een aantal door het hof in dat arrest geformuleerde vragen te beantwoorden. 2. Prof. Stuyt heeft op 28 april 2011 zijn definitieve rapport gedeponeerd ter griffie van het hof. Beide partijen hebben in een memorie na deskundigenbericht op dit rapport gereageerd. Refaja heeft haar reactie gedeeltelijk gebaseerd op een in haar opdracht uitgebracht rapport van dr. H.I.J. Harinck (hierna, dr. Harinck), die als internist-intensivist is verbonden aan het LUMC. Ook dr. Harinck heeft in zijn rapport de door het hof geformuleerde vragen beantwoord. De deskundigen over het medisch en verpleegkundig handelen 3. Het hof heeft prof. Stuyt allereerst de vraag voorgelegd wat in het algemeen de risico s zijn van een ERCP zijn en of deze risico s toenemen als eerder een ERCP is uitgevoerd. Prof. Stuyt heeft onder meer geantwoord dat twee groepen complicaties zijn te onderscheiden, algemene en specifieke. Verder heeft hij geantwoord: De meest voorkomende specifieke complicaties zijn pancreatitis, bloeding, sepsis en perforatie. In de literatuur wordt een incidentie van het totaal aan complicaties van 5-7% gemeld met een mortaliteit van 0.3 tot 0.4%. De kans op pancreatitis varieert van 2 tot 5% (...) op perforatie tot 1%. Er zijn geen gegevens in de literatuur die er op wijzen dat na een eerdere ERCP het risico op complicaties toeneemt. Dr. Harinck komt tot een vergelijkbaar antwoord. Hij schrijft onder meer: ERCP, vooral wanneer hierbij een papillotomie wordt uitgevoerd, is een complexe en riskante endiscoptische procedure. Het overall risico van ERCP op belangrijke complicaties varieert tussen 5 em 10%. (...) Er is een grote variatie in de incidentie van gerapporteerde complicaties. Die grote variatie wordt deels verklaard door de verschillende vormen van ERCP. Tussen diagnostische ERCP s (bij dhr. [de overledene] op ) en therapeutische (bij dhr. [de overledene] op 19 en ) bestaat een groot verschil in de incidentie van complicaties. ERCP s met een therapeutische intentie leiden 4 à 5 x vaker tot complicaties dan diagnostische. (...) Het risico op pancreatitis varieert van %, op bloeding van 0.7-2%, op infectie van 0.8-2% en op de perforatie van %. De hoogste percentages hebben betrekking op de (therapeutische) ERCP met papillotomie. (...) Genoemde percentages zijn hoog, maar de complicaties hoewel geclassificeerd als belangrijk zijn meestal toch mild. De mortaliteit van alle ERCP s varieert van 0.1-1% en van een ECRP met papillotomie van %. Als een duodenumperforatie optreedt wordt

3 een mortaliteit van 6 tot 18% gepubliceerd en wanneer hiervoor chirurgie nodig is een mortaliteit tot 25%. De mortaliteit van de procedure neemt de laatste jaren af; de laagste hier genoemde percentages betreffen het laatste decennium. 4. Nu beide deskundigen het eens zijn over de risico s van een ERCP, en partijen het oordeel van de deskundige(n) op dit punt niet hebben bekritiseerd, gaat het hof bij zijn oordeel uit van het antwoord van prof. Stuyt en van de door dr. Harick verstrekte aanvullende gegevens over de kans op mortaliteit vanwege een complicatie. 5. De beide deskundigen zijn het in hun antwoord op de vraag naar de aanwezigheid van extra risicofactoren bij [de overledene] ten tijde van het verrichten van de ERCP s er over eens dat bij [de overledene] sprake was van risicofactoren. Beiden noemen de precut papillotomie en het duodenumdivertikel en de moeizame procedure bij het ERCP van 23 december In de woorden van dr. Harinck: Op 19 en 23 december 2002 betrof het een therapeutische ERCP met papillotomie. Papillotomie verhoogt de kans op perforatie sterk, gepubliceerd is tot negenmaal. Het risico van de ERCP op 19 dec. was verhoogd door het uitvoeren van een precut; het risico op 23 dec. was waarschijnlijk iets verhoogd door het uitvoeren van een steenextractie. Er was sprake van een ligging van de ampul in een divertikel (peri-ampullair divertikel) en ook van een licht verwijde ductus choledochus; beide factoren verhogen het risico op complicaties respectievelijk twee- en viermaal t.o.v. de risico s bij normale anotomie. (...) In het AZG bleek het zowel op 19 als op 23 dec. om een moeilijke procedure te gaan, met veel catheter- en voerdraadwisselingen. Hoe langer de procedure, (hoe langer de canulatietijd en het manipuleren met guide wires) hoe hoger het risico op perforatie, pancreatitis en bloedingen. 6. Het hof gaat er, nu het rapport van prof. Stuyt op dit punt niet wordt weersproken maar bevestigd door dat van dr. Harinck, met prof. Stuyt vanuit dat bij [de overledene] sprake was van een verhoogd risico op complicaties. 7. Beide deskundigen hebben de vraag beantwoord naar de klachten en symptomen die zich doorgaans voordoen wanneer bij een ERCP een perforatie ontstaat. Ook hebben zij op basis van het medisch en verpleegkundig dossier van [de overledene] beoordeeld of deze symptomen zich bij hem voorgedaan. Prof. Stuyt heeft zijn antwoord op de laatste vraag als volgt samengevat: De klachten en symptomen als vermeld in de dossiers op de dagen na de ERCP van 23/12 moeten doen denken aan het optreden van een complicatie van de ingreep, in het bijzonder een infectie, pancreatitis of perforatie. De conclusie van dr. Harinck sluit daarbij aan: Er was dus al vrij snel na de ERCP sprake van bij de perforatie passende symptomen als pijn boven in de buik (vanaf 23/12), koorts en malaise (vanaf 24/12), tachycardie (vanaf 25/12) en hypoxie (vanaf 26/12). Het niet zo heftige karakter van deze symptomen paste heel goed bij retroperitoneale problemen zoals periampullaire duodenumperforatie en pancreatitis, maar ook bij cholangitis of cholecystitis. Andere diagnoses, zoals gemeld bij vraag d) behoorden ook nog tot de mogelijkheden. 8. Het hof zal prof. Stuyt volgen in diens, overigens door partijen niet bestreden, oordeel dat na de ERCP op 23 december 2002 bij [de overledene] sprake was van klachten en symptomen die pasten bij een complicatie. 9. Het hof heeft prof. Stuyt de vraag voorgelegd hoe hij de aan [de overledene] in de periode van 23 tot 27 december 2002 verleende zorg beoordeelt in het licht van de toen

4 geldende standaard in een perifeer ziekenhuis. Prof. Stuyt heeft op deze vraag onder meer het volgende geantwoord: (...) Bij klachten van buikpijn, hik en koorts dient er verdenking te zijn op pancreatitis, infectie en/of perforatie, de meest voorkomende en ernstige complicaties van een ERCP. (...) De diagnose perforatie dient te worden gesteld met behulp van radiologisch onderzoek; in de meeste gevallen is prompt chirurgisch ingrijpen en adequate antibioticatoediening geboden. Bij een gedekte perforatie met weinig symptomen is een expectatief beleid te rechtvaardigen, doch nauwkeurige klinische observatie is geboden om eventueel toch tijdig chirurgisch te kunnen ingrijpen. Vertraagde interventie leidt tot hogere morbiditeit en mortaliteit. Het medisch dossier is te summier: er is geen decursus op 23, 24 en 26/12. De decursus op 25/12 vermeldt de klachten en symptomen, en de verandering in antibiotische therapie (hetgeen overigens reeds de avond was gedaan, waarschijnlijk telefonisch). Er worden geen differentiaaldiagnostische overwegingen gemeld. Gezien de wisseling in antibiotica is gedacht aan een infectie. De aard van de infectie is niet gepreciseerd. Het nieuwe antibioticum is onvoldoende om een infectie in de buikholte, zoals bij een perforatie, of in de galwegen te behandelen. Of aan een perforatie is gedacht in de periode na de ERCP op 23/12, doch voor 27/12 is niet uit het medisch dossier te achterhalen. Een te summier dossier is niet volgens de professionele medische standaard, des te meer omdat er sprake is van frequente artsenwisseling met veel overdrachtsmomenten door de feestdagen. Dit geldt mijns inziens ook anno 2002 in een perifeer ziekenhuis. In het verpleegkundig dossier staan uitgebreide rapportages over de verpleegkundige observaties en handelingen in de periode 23/12 tot 27/12. Ook wordt op bepaalde momenten melding gemaakt van contacten met en opdrachten van artsen. Dit is volgens de verpleegkundige standaard anno Ook is uit het verpleegkundig dossier op te maken dat er van de medische kant op verschillende momenten medicamenteus beleid is ingezet voor de hik, de pijn en de koorts. Het is echter niet te herleiden of aan dit beleid differentiaaldiagnostische overwegingen ten grondslag lagen. Het lijkt dus medisch handelen puur ter symptoomverlichting, hetgeen op zich juist is maar niet voldoende. Als er aan perforatie gedacht zou zijn, dan zou een aanvullend radiologisch onderzoek moeten worden verricht. Het stellen van een diagnose, in dit geval een perforatie, vereist medische expertise en kan dus niet van een verpleegkundige verwacht worden. Nergens in het dossier is terug te vinden of te herleiden dat voor 27/12 gedacht is aan een complicatie van de ERCP, mn een perforatie, of dat een beleid met het oog hierop is ingezet. Dit is niet volgens de professionele medische standaard anno 2002 in een perifeer ziekenhuis. Als er al wel aan een perforatie gedacht is, waarvoor een terughoudend expectatief beleid is ingezet, dan is dit gezien de duur en de ernst van symptomen (persisterende hik, koorts en buikpijn) niet te rechtvaardigen. Aannemende dat de op 27/12 vastgestelde perforatie bij de ERCP op 23/12 is opgetreden, dan is zeer aannemelijk dat de klachten en symptomen die het eerste etmaal, dus op 23 en 24/12, zijn opgetreden, een gevolg van de perforatie zijn. De klachten en symptomen op de dagen daarna zijn mede een gevolg van de inmiddels opgetreden infectie in de buikholte en/of galwegen. 10. Het antwoord van prof. Stuyt op de vraag naar de aan [de overledene] verleende zorg wordt op cruciale onderdelen ondersteund door het oordeel van dr. Harinck: De diagnose duodenumperforatie werd vier dagen na het moment van ontstaan (op 23 dec) gesteld. Duidelijk dat een complicatie bestond van een hoog-risico procedure was het

5 in de loop van de dag en avond van 24 dec. door het ontstaan van koorts naast de pijn, misselijkheid en hik. Dit kon niet meer worden gezien als de gebruikelijke reactie op de ERCP. Uit het niet opmeten van de lichaamstemperatuur na terugkeer van de ERCP op 23 dec. en de geringe verontrusting over de symptomen blijkt niet een benadering met een hoge mate van verdenking op complicaties, nodig om deze te onderkennen. Er mag verwacht worden dat wanneer patiënten bewaakt worden na een moeizaam verlopen ERCP, de symptomen van complicaties onderkend worden en daarbij ook rekening gehouden wordt met betrekkelijk geringe symptomatologie van de meest voorkomende complicaties (...). De kliniek van dhr. [de overledene] was verre van uitzonderlijk voor een perforatie. Het is onduidelijk welke diagnoses overwogen werden, waarnaar diagnostiek werd aangevraagd en waarop de behandeling gericht werd. Het niet formuleren van een diagnose en differentiaal diagnose veroorzaakte een ongestructureerde benadering van het probleem en een beperkte sturing van diagnostiek. Ditzelfde geldt ook voor de periode dec na de eerste ERCP met precut papillotomie. Toen bestonden dezelfde klachten, maar nu zonder een temperatuur >37,8 C, maar wel met een stijging van serum- en urine amylase. Waarschijnlijk betrof het een milde pancreatitis, maar nergens werden de klachten geduid en is ook niet duidelijk of ze afnamen. Zo vormden de ongeduide klachten van pijn, hik en misselijkheid een continuüm met de klachten van na 23 dec en beperkten daarmee de alarmerende functie van de klachten. De diagnose perforatie is waarschijnlijk niet overwogen, aangezien het antibiotisch beleid met toevoeging van Cefuroxim als empirische therapie daarvoor niet breed genoeg is (ook niet voor cholangitis en cholecystitis). De diagnostiek die op 24 dec. werd ingezet is beperkt (een normaal serumamylase maakte de diagnose pancreatitis onwaarschijnlijk, een bloedkweek bleek later negatief), röntgenonderzoek naar een perforatie werd niet aangevraagd en evenmin consultatie van een chirurg. Het niet nuchter houden van de patiënt is onjuist bij de behandeling van een duodenumperforatie. In de vier dagen (van 23 tot 27 dec.) waarin de perforatie bestond is de behandeling onvoldoende geweest en heeft de retroperitoneale ontsteking zich uitgebreid en de conditie van dhr. [de overledene] verslechterd. De medische zorg voldoet niet aan de professionele norm die in 2002 aan een perifeer ziekenhuis gesteld mag worden. De verpleegkundige zorg is adequaat. (...) In aanvulling op vraag f) kan nog opgemerkt worden dat, hoewel de duodenumperforatie en in ieder geval de ernst ervan de eerste dagen niet onderkend zijn, veel aspecten van een conservatief beleid wel uitgevoerd werden. Zo bleef de patiënt opgenomen in het ziekenhuis, heeft van 24 tot 27 dec. Cefuroxim gekregen, weliswaar voor een empirisch beleid niet breed genoeg, maar blijkens de monocultuur Klebsiella pneumoniae (Cefuroxim I en S) in de kweek uit het retroperitoneum op 27 dec. in dit geval wel afdoende. Verder bleef steeds intraveneuze toegang behouden en bleven hydratietoestand en nierfunctie goed. Het conservatieve beleid blijft evenwel suboptimaal. Verder over de grieven 11. Refaja heeft in haar memorie na deskundigenbericht aandacht geschonken aan de reikwijdte en grenzen van het appel. In dat verband heeft zij de grieven en stellingen van [appellant] in de memorie van grieven geanalyseerd. Volgens Refaja heeft [appellant] aan haar vordering het volgende ten grondslag gelegd: a. de door Refaja verleende verpleegkundige zorg is onvoldoende geweest doordat [de overledene] niet serieus is genomen in zijn klachten;

6 b. Refaja heeft de voor haar geldende veiligheidsnormen geschonden door [de overledene] niet adequaat te observeren, door na te laten diagnoses te stellen, onderzoek te verrichten en hem tijdig te opereren; c. Refaja heeft een op haar rustende resultaatsverbintenis te weten het adequaat communiceren door de verpleging met [de overledene] over diens klachten geschonden. 12. Refaja ziet er naar het oordeel van het hof aan voorbij dat [de overledene] de hiervoor omschreven grondslagen in de grieven, en de toelichting daarop, heeft aangevuld. De grieven keren zich tegen (diverse onderdelen van) het oordeel van de rechtbank dat gelet op de inhoud van het medisch dossier niet is komen vast te staan dat [de overledene] tot 27 december 2002 is behandeld op een wijze die de rechtbank als onzorgvuldig voorkomt. Met de grieven, die met elkaar samenhangen, heeft [appellant] naar het oordeel van het hof de vraag of het ziekenhuis jegens [de overledene] bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht heeft genomen en heeft gehandeld in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid (artikel 7:453 BW, een bepaling die in de memorie van grieven ook wordt genoemd) aan het hof voorgelegd, zonder die vraag strikt te willen beperken tot de drie in de memorie van grieven ook genoemde grondslagen. Ofschoon aan Refaja kan worden toegegeven dat de memorie van grieven niet uitblinkt in helderheid wellicht her en der zelfs een wat fragmentarische en cryptische indruk maakt, wordt uit de memorie van grieven wel duidelijk dat [appellant] van oordeel is dat Refaja ten onrechte niet (althans te laat) onderkend heeft dat bij [de overledene] een ernstige complicatie was opgetreden en dat Refaja, mede daardoor, niet de adequate medische zorg heeft verleend aan [de overledene], waardoor deze uiteindelijk is overleden. Daarvan maakt [appellant] en de verpleging en de behandelend artsen een verwijt. Wanneer dit verwijt (deels) terecht is, maar niet kan worden gekarakteriseerd als een schending van een veiligheidsnorm, betekent dit, anders dan Refaja lijkt te veronderstellen, nog niet dat het in appel niet in aanmerking kan worden genomen. Het verwijt dat Refaja is tekortgeschoten in de medische en verpleegkundige zorg vormt immers, ook in appel, wel de feitelijke grondslag van de vordering van [appellant]. Wanneer niet wordt vastgesteld dat Refaja toerekenbaar is tekortgeschoten in een als veiligheidsnorm te kwalificeren zorgverplichting, maar wel in een andere zorgverplichting en het vereiste causaal verband tussen dit tekortschieten en het overlijden van [de overledene] kan worden vastgesteld, zijn de vorderingen van [appellant] dan ook in beginsel toewijsbaar. In dit verband overweegt het hof dat uit de tussenarresten in deze zaak, anders dan Refaja kennelijk meent, niet volgt dat het hof de vraag of Refaja is tekortgeschoten in haar zorgplicht heeft verengd tot de vraag of Refaja is tekortgeschoten in een veiligheidsnorm. Dat het hof enkele malen het begrip veiligheidsnorm heeft gebezigd, betekent nog niet dat het hof het debat in appel heeft beperkt tot de vraag of een veiligheidsnorm is geschonden. 13. Overigens heeft [appellant] Refaja in appel ook een verwijt gemaakt ten aanzien van de dossierplicht. Ook dit verwijt dient derhalve te worden besproken, voor zover dat in de tussenarresten nog niet is gebeurd. 14. In het tussenarrest van 16 februari 2010 heeft het hof reeds overwogen, dat het medisch en verpleegkundig dossier betreffende [de overledene] niet aan de professionele standaard voldoet. Het hof heeft dit oordeel gebaseerd op een eerder deskundigenbericht van prof. Stuyt. Het oordeel van prof. Stuyt over het dossier betreffende [de overledene] wordt bevestigd door het oordeel van dr. Harinck, die in antwoord op de vraag of zijn onderzoek nog aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen onder meer het volgende opmerkt: Opvallend is de povere medische statusvoering. Het is niet goed denkbaar dat dit bijdraagt aan het vormen van goed medisch beleid. Anderszins bestond bij de opname van 3 aug. tot 19 september 02 eenzelfde statusvoering, maar bleken het gevoerde beleid en de ontslagbrief van 10 okt. 02 hierover adequaat. Mogelijk bestaat een informatie-uitwisseling buiten de status om.

7 Het hof ziet, mede gezien het hiervoor weergegeven oordeel van dr. Harinck, geen reden terug te komen op zijn oordeel dat het medisch dossier van [de overledene] niet aan de professionele standaard voldoet. Het hof neemt bij dit oordeel in aanmerking dat prof. Stuyt in zijn laatste deskundigenbericht over het medisch dossier nog het volgende heeft opgemerkt: Het medische dossier is te summier: er is geen decursus op 23, 24 en 26/12. De decursus op 25/12 vermeldt de klachten en symptomen, en de verandering in antibiotische therapie (...). Er worden geen differentiaaldiagnostische overwegingen gemeld. (...) Of aan een perforatie is gedacht in de periode na de ERCP op 23/12, doch voor 27/12 is niet uit het medisch dossier te achterhalen. Een te summier dossier is niet volgens de professionele medische standaard, des te meer niet omdat er sprake is van frequente artsenwisseling met veel overdrachtsmomenten door de feestdagen. Dit geldt mijns inziens ook anno 2002 in een perifeer ziekenhuis. Op grond van het bepaalde in artikel 7:454 lid 1 BW is de hulpverlener gehouden een dossier in te richten met betrekking tot de patiënt en in dat dossier aantekening te houden van gegevens over de gezondheid van de patiënt en over de ten aanzien van hem uitgevoerde behandelingen, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening aan hem noodzakelijk is. Nu het medisch dossier betreffende [de overledene] niet aan de professionele standaard voldoet, prof. Stuyt in zijn rapport heeft opgemerkt dat en waarom het dossier te summier is en de partijdeskundige van Refaja ten aanzien van het dossier de kwalificatie povere statusvoering hanteert, heeft Refaja haar verweer tegen het betoog van [appellant] over de tekortschietende dossierplicht onvoldoende onderbouwd. In dit verband overweegt het hof dat waar de dossierplicht er toe strekt de goede hulpverlening aan de patiënt te bevorderen, de partijdeskundige van Refaja het niet goed denkbaar acht dat de statusvoering heeft bijgedragen aan het vormen van goed medisch beleid. 15. Voor zover grief 4 er over klaagt dat de rechtbank niet heeft vastgesteld dat Refaja toerekenbaar is tekortgeschoten in haar zorgplicht, slaagt de grief. Voor zover [appellant] met de grief betoogt dat Refaja vanwege het tekortschieten in de dossierplicht niet aan haar stelplicht heeft voldaan, waardoor Refaja haar verweer onvoldoende heeft onderbouwd, faalt de grief. Het hof verwijst naar wat het op dit punt in het tussenarrest van 16 februari 2010 (rechtsoverweging 6) heeft overwogen over de stelplicht van Refaja. 16. In haar memorie na deskundigenbericht heeft [appellant] zonder voorbehoud aangevoerd zich te kunnen vinden in het rapport van prof. Stuyt. Uit diens rapport volgt dat prof. Stuyt de aan [de overledene] verleende verpleegkundige zorg als overeenkomstig de verpleegkundige standaard beoordeelt. Onder deze omstandigheden heeft [appellant] haar verwijten over de tekortschietende verpleegkundige zorg, als zij die al heeft willen handhaven, niet bewezen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat dr. Harinck in zijn rapport de verpleegkundige zorg aan [de overledene] als adequaat beoordeelt. Voor zover [appellant] haar vordering heeft gebaseerd op tekortschietende verpleegkundige zorg aan [de overledene], het adequaat communiceren door de verpleging met [de overledene] daaronder begrepen, kan deze grondslag de vordering niet dragen. Om die reden kan het betoog van [appellant] dat de verplichting verpleegkundige zorg te verrichten en in dat verband adequaat te communiceren een resultaatskarakter heeft onbesproken blijven. 17. Uit het rapport van prof. Stuyt, dat in deze niet wordt weerlegd maar wordt onderschreven door het rapport van dr. Harinck, volgt dat de medische zorg die tussen 23 en 27 december 2002 aan [de overledene] is verleend, niet voldoet aan de geldende professionele norm. Beide deskundigen zijn van oordeel dat: a. gelet op de (voor [de overledene] geldende specifieke) risico-factoren bij een ERCP en de klachten en symptomen van [de overledene] na 23 december 2002 de diagnose (duodenum)perforatie ten onrechte pas op 27 december 2002 is gesteld. Dr. Harinck noemt 24 december als datum waarop deze diagnose gesteld had behoren te worden. Prof. Stuyt noemt geen specifieke datum, maar geeft in zijn rapport wel aan dat aannemelijk is dat de klachten en symptomen die gedurende het eerste etmaal na 23 december 2002 zijn

8 opgetreden een gevolg van de perforatie zijn. Het hof acht met de beide rapporten dan ook bewezen dat wanneer was voldaan aan de geldende professionele norm op 24 december 2002 de juiste diagnose gesteld had behoren te worden; b. de medische behandeling vanaf het moment dat de juiste diagnose gesteld had behoren te worden onvoldoende is geweest. Beide deskundigen zijn van oordeel dat bij een perforatie, in elk geval, nauwkeurige klinische observatie is geboden. Uit het rapport van prof. Stuyt kan worden afgeleid dat deze nauwkeurige observatie niet heeft plaatsgevonden. Dr. Harinck geeft in zijn rapport uitdrukkelijk aan dat daarvan geen sprake is geweest door te overwegen dat sprake is geweest van een beperkte sturing van de diagnostiek en de diagnostiek die op 24 dec. is ingezet is beperkt. Beide deskundigen menen dat ten onrechte geen röntgenonderzoek heeft plaatsgevonden. Het tekortschieten in de diagnostiek heeft ook gevolgen gehad voor de ingezette behandeling. De deskundigen zijn van oordeel dat de toegepaste antibiotica onvoldoende zijn om een infectie in de buikholte, waarvan bij een perforatie sprake is, te behandelen. Volgens dr. Harinck was het antibiotische beleid (...) niet breed genoeg. Dr. Harinck meent dat [de overledene] ten onrechte niet nuchter is gehouden, hetgeen ook bij conservatief beleid was geïndiceerd. 18. Gelet op wat hiervoor is overwogen over het niet voldoen van de medische zorg aan de in 2002 voor Refaja geldende professionele norm, staat vast dat ten aanzien van de aan [de overledene] verleende medische zorg van 23 tot en met 27 december 2002 niet is voldaan aan de op grond van artikel 7:453 BW vereiste zorgplicht. De behandelend artsen hebben door niet aan de voor hen geldende professionele standaard te voldoen niet de zorg betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Zij zijn dan ook tekortgeschoten in hun zorgplicht en dat tekortschieten is, nu door Refaja niet anders is gesteld, toerekenbaar. Het hof stelt overigens vast dat Refaja na het onderzoek van dr. Harinck niet (langer) betwist dat de medische zorg die is verleend niet voldoet aan de professionele norm die in 2002 voor haar gold. 19. De grieven 1 tot en met 3 keren zich tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat bij de behandeling van [de overledene] in het Refaja in strijd met de voor hulpverleners heersende professionele standaard is gehandeld. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de grieven terecht zijn voorgesteld voor zover zij de aan [de overledene] in de periode van 23 tot en met 27 december 2002 verleende medische zorg betreffen. Of dat [appellant] kan baten, zal hierna blijken. Causaal verband 20. [Appellant] heeft betoogd dat [de overledene] als gevolg van de schending van de zorgplicht is overleden. Refaja heeft het causaal verband tussen de normschending en het overlijden van [de overledene] betwist. Zij heeft in dat verband aangevoerd dat wanneer de diagnose eerder zou zijn gesteld het verloop van de ziekte van [de overledene] niet anders zou zijn geweest. In dat verband heeft zij er op gewezen dat bij [de overledene] in dat geval naar verwachting een conservatief beleid zou zijn gevoerd. 21. Uitgangspunt is dat op [appellant] de bewijslast rust van haar stelling ten aanzien van het bestaan van causaal verband. Zij dient dan ook te stellen, en bij betwisting te bewijzen, dat sprake is van conditio-sine-qua-non-verband tussen de schending van de zorgplicht door de behandelend artsen en het overlijden van [appellant] en dat dit overlijden aan de schending van de zorgplicht kan worden toegerekend. [Appellant] heeft zich naar het hof begrijpt, omdat [appellant] geen uitdrukkelijk onderscheid maakt tussen conditio-sine-quanon-verband en toerekening ten aanzien van het conditio-sine-qua-non-verband aangevoerd dat de omkeringsregel van toepassing is. 22. Voor toepassing van die regel is vereist dat sprake is geweest van een gedraging die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade en dat degene die zich op schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het specifieke gevaar waartegen de norm

9 bescherming beoogt te bieden, zich heeft voorgedaan (vgl. voor toepassing in situaties van medische aansprakelijkheid Hoge Raad 19 maart 2004, LJN: AO1299 en 7 december 2007, LJN: BB3670). Voor toepassing van de omkeringsregel is onvoldoende dat vaststaat dat de in artikel 7:453 BW neergelegde algemene norm is geschonden. Evenmin is voldoende dat een specifieke norm is geschonden die strekt ter voorkoming van een specifiek gevaar wanneer niet ook komt vast te staan dat dit specifieke gevaar zich in dit geval heeft gerealiseerd. Ook is onvoldoende dat de geschonden norm het karakter van een veiligheidsnorm heeft. Ook bij schending van een veiligheidsnorm geldt, anders dan [appellant] lijkt te veronderstellen, nog het vereiste dat de norm bescherming moet verlenen tegen een specifiek gevaar en dat dit gevaar zich heeft gerealiseerd. 23. [Appellant] heeft aangevoerd (memorie van grieven nr. 3.3) dat de in dit geval geschonden specifieke norm is dat de klachten van [de overledene] niet serieus zijn genomen en dat hij is gekwalificeerd als aansteller en dat deze norm beschermt tegen een specifiek risico, zeer ernstig letsel bestaande uit de verwoesting van organen. Het hof volgt [appellant] niet in dit betoog. Nog daargelaten dat niet is vastgesteld dat deze door [appellant] vermelde norm is geschonden, biedt die norm niet specifiek bescherming tegen zeer ernstig letsel, bestaande uit het afsterven van organen. 24. [Appellant] heeft ook betoogd dat [de overledene] juist in Refaja was opgenomen om nauwkeurig klinisch geobserveerd te worden vanwege het complicatierisico. Daarmee heeft zij echter nog niet aannemelijk gemaakt dat een specifieke norm ter bescherming tegen het gevaar dat [de overledene] zou overlijden, het risico dat zich heeft verwezenlijkt, is geschonden. 25. De slotsom is dat [appellant] zich niet met succes op de omkeringsregel kan beroepen en dat op haar onverkort de bewijslast rust van haar stelling dat het overlijden van [de overledene] het gevolg is van de tekortschietende medische zorg in de periode 23 tot en met 27 december [Appellant] meent dat zij dit bewijs met het rapport van prof. Stuyt heeft geleverd. Zij beroept zich daartoe op het antwoord van prof. Stuyt op de vraag hoe naar redelijke verwachting het verloop van de behandeling van [de overledene] zou zijn geweest indien wel conform de geldende professionele standaard zou zijn gehandeld en hoe in dat geval (zo mogelijk uitgedrukt in een percentage) de kansen van [de overledene] op (algeheel) herstel zouden zijn geweest. Prof. Stuyt heeft deze vraag als volgt beantwoord: De perforatie zou eerder dan op 27/12 ontdekt kunnen zijn. Gezien de persisterende klachten en symptomen was er eerder dan 27/12 een indicatie voor nadere (radiologische) diagnostiek gevolgd door chirurgisch ingrijpen teneinde morbiditeit en mortaliteit door complicaties te reduceren. Een exact percentage van kans op herstel is niet te geven, mede omdat een buikoperatie met algemene anesthesie op zich gepaard gaat met morbiditeit en mortaliteit. 27. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] met dit rapport het bewijs van conditiosine-qua-non-verband nog niet geleverd. Uit het rapport kan weliswaar worden afgeleid dat wanneer wel overeenkomstig de professionele standaard zou zijn gehandeld [de overledene] eerder zou zijn geopereerd, maar niet dat [de overledene] in dat geval niet aan de gevolgen van de perforatie zou zijn overleden. Het rapport biedt ook geen duidelijkheid over de kans op overleven bij een eerdere operatie c.q. het handelen overeenkomstig de professionele norm. 28. Ook het rapport van dr. Harinck draagt niet bij aan het bewijs van het bestaan van conditio-sine-qua-non-verband tussen de normschending en het overlijden van [de overledene]. Dr. Harinck komt tot de conclusie dat een ander beleid maar weinig verbetering van de kansen voor patiënt zou hebben geleid.

10 29. De slotsom is dat het conditi-sine-qua-non-verband tussen de normschending en het overlijden van [de overledene] niet vaststaat. Proportionele aansprakelijkheid 30. De vraag die ten aanzien van het causaal verband resteert is of er redenen zijn de onzekerheid over het conditio-sine-qua-non-verband over partijen te verdelen in plaats van die geheel ten laste van [appellant] te laten komen. Ofschoon [appellant] zich er pas in een laat stadium van de procedure expliciet op heeft beroepen dat door de schending van de zorgplicht de kans op herstel is verminderd, is deze stelling wel begrepen in haar in eerste aanleg en bij memorie van grieven gevoerde (verdergaande) betoog, dat sprake is van causaal verband tussen de schending van de zorgplicht en het overlijden. Refaja heeft zich uitdrukkelijk uitgelaten over de vraag of sprake is van proportionele aansprakelijkheid vanwege onzeker causaal verband. 31. Het hof zal dan ook, zo nodig onder aanvulling van rechtsgronden, beoordelen of er redenen zijn de onzekerheid over het conditio-sine-qua-non-verband over partijen te verdelen aan de hand van de door de Hoge Raad in het arrest van 31 maart 2006 (LJN: AU6092 Karamus/Nefalit) gegeven regel. Uitgangspunt daarbij is dat deze regel met terughoudendheid moet worden toegepast. Slechts wanneer het redelijker is de onzekerheid over het condicio-sine-qua-non-verband tussen de normschending en de schade over partijen te verdelen, dan deze onzekerheid volledig voor risico van de benadeelde te laten komen, kan de regel worden toegepast. Daarvoor kan met name aanleiding zijn indien de aansprakelijkheid van de aangesproken partij op zichzelf vaststaat, een niet zeer kleine kans bestaat dat het condicio-sine-qua-non-verband tussen de geschonden norm en de geleden schade aanwezig is, en de strekking van de geschonden norm en de aard van de normschending de toepassing van de genoemde regel rechtvaardigen (Hoge Raad 24 december 2010, LJN: BO1799). 32. In dit geval staat de aansprakelijkheid van Refaja, bestaande in schending van de medische zorgplicht jegens [de overledene] in de periode van 23 tot en met 27 december 2002, vast. De geschonden norm een nauwgezette klinische observatie met het oog op eventuele complicaties strekte ertoe eventuele complicaties in een vroeg stadium te onderkennen met het oog op een adequate behandeling ervan. Door de schending van deze norm is de bij [de overledene] bestaande complicatie niet in een vroeg stadium ontdekt, waardoor pas na enige tijd, toen de conditie van [de overledene] verslechterd was, een op de complicatie toegesneden behandeling kon worden toegepast en gedurende de periode van het delay een, hooguit, suboptimale behandeling is gegeven. De norm strekte aldus, zoals hiervoor bij het beroep op de omkeringsregel is overwogen, ter voorkoming van gezondheidsschade als gevolg van een niet optimale behandeling van een complicatie. [Appellant] maakt aanspraak op schadevergoeding vanwege het overlijden van [de overledene]. Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen de aard van de geschonden norm en de aard van de schade in dit geval in beginsel het toepassen van proportionele aansprakelijkheid. In beginsel, omdat ook vereist is dat een niet zeer kleine kans bestaat dat het conditio-sine-qua-non-verband tussen de geschonden norm en de geleden schade bestaat. Het hof zal nagaan of dat het geval is. 33. Prof. Stuyt heeft in zijn rapport geen percentage vermeld van de kans op herstel wanneer wel overeenkomstig de professionele standaard zou zijn gehandeld. Volgens hem is geen exact percentage van de kans op herstel te geven. Ook dr. Harinck heeft geen percentage genoemd. Zijn conclusie dat een ander beleid tot maar weinig verbetering van de kansen voor patiënt zou hebben geleid, is weliswaar wat concreter dan de conclusie van prof. Stuyt, maar biedt, omdat onduidelijk is aan welk percentage dr. Harinck denkt, onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling dat slechts sprake is van een zeer kleine kans. Datzelfde geldt voor de opmerking van dr. Harinck de bijdrage van de te late onderkenning van de perforatie is hooguit gering. 34. Het hof begrijpt het oordeel van dr. Harinck over de causaliteit aldus, dat bij een ontdekking van de perforatie op 24 december 2002 twee behandelmogelijkheden

11 bestonden, te weten een operatie om te proberen de perforatie te sluiten, of een conservatief beleid, bestaande uit nauwgezette controle van de patiënt, het nuchter houden van de patiënt, continu hevelen (in de meeste gevallen) en toedienen van een breed spectrum antibiotica. Wanneer de patiënt niet verbetert, wordt bij een conservatieve behandeling alsnog geopereerd. Gezien de heersende opvattingen, zou volgens dr. Harinck op 24 december 2002 hoogst waarschijnlijk zijn gekozen voor conservatief behandelen, waarna pas op 26 december 2002 zou zijn gekozen voor (alsnog) opereren. Het is volgens dr. Harinck twijfelachtig of een operatie op 26 december 2002 een beter verloop zou hebben gehad dan een operatie een dag later. De toegepaste behandeling tot 27 december 2002 is weliswaar suboptimaal in vergelijking met het hiervoor omschreven conservatieve beleid, maar ook een optimaal conservatief zou, gelet op de grootte van de perforatie, niet tot genezing hebben geleid, aldus dr. Harinck. Een operatie binnen uur was volgens hem de enige behandeling met kans op herstel geweest. 35. Het is het hof niet duidelijk waarom dr. Harinck enerzijds van oordeel is dat een operatie binnen uur de enige behandeling met een kans op herstel is en het anderzijds zeer twijfelachtig oordeelt dat op 24 december 2002 voor die operatie (in plaats van voor conservatief beleid) zou zijn gekozen. In dit verband is van belang dat dr. Harinck ook heeft geschreven: Had de informatie over de grootte van het lek bestaan op 24 dec (zichtbaar gemaakt op een CT-scan), dan was dit een argument diezelfde dag nog voor chirurgie te gaan in een poging het defect te sluiten. In het licht van het feit dat dr. Harinck ook heeft geoordeeld dat op 24 december 2002 te weinig diagnostiek is ingezet, onder meer omdat geen röntgenonderzoek naar de perforatie is aangevraagd, kan niet zonder meer worden ingezien dat in de situatie waarin wel aan de professionele standaard zou zijn voldaan de grootte van het lek wel bekend zou zijn geweest. 36. Al met al heeft het hof behoefte aan meer informatie over de kansen op herstel van [de overledene] wanneer volgens de geldende professionele standaard zou zijn gehandeld. Het hof heeft meer in het bijzonder de volgende vragen: a. Wat is bekend over de grootte van het lek in het duodenum? b. In hoeverre was in 2002 de grootte van het lek van belang voor de keuze voor een conservatief beleid dan wel een operatie om het lek te dichten? c. Was de grootte van het lek op 24 december 2002 vast te stellen wanneer dan een röntgenonderzoek zou hebben plaatsgevonden? d. Hoe groot is, met inachtneming van de antwoorden op de onder a. tot en met c. vermelde vragen, (bij benadering) de kans dat bij handelen overeenkomstig de toen geldende professionele standaard op 24 december 2002 was gekozen voor een operatie om het lek te dichten? e. Dezelfde vraag als vraag d., maar nu voor 25 en 26 december f. Hoe groot is (bij benadering) de kans op overleven (en op al dan niet volledig herstel) wanneer op 24, 25 of 26 december 2002 zou zijn geopereerd? g. In hoeverre heeft het toegepaste beleid van 23 tot en met 27 december 2002 die kans nadelig beïnvloed? h. Hoe groot is (bij benadering) de kans dat wanneer bij [de overledene] vanaf 24 december 2002 een conservatief beleid overeenkomstig de toen geldende professionele standaard zou zijn toegepast herstel zonder een operatie zou zijn opgetreden?

12 i. Zou de operatie op 27 december 2002 meer kans van slagen hebben gehad wanneer tot die datum een conservatief beleid overeenkomstig de toen geldende professionele standaard zou zijn toegepast? Kan (bij benadering) in een percentage worden weergegeven welke kans op herstel er bij [de overledene] op 27 december 2002 was en welke kans er bij een conservatief beleid overeenkomstig de professionele standaard zou zijn geweest? 37. Het hof zal deze vragen op de voet van artikel 194 lid 5 Rv. voorleggen aan prof. Stuyt bij gelegenheid van een mondelinge behandeling. Indien Refaja dat wenst kan ook dr. Harinck dan worden gehoord over deze vragen. 38. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor opgave verhinderdata. Partijen kunnen zich tevens uitlaten over de vraag of zij er prijs op stellen dat het verhoor van de deskundige(n), gelet op de vestigingsplaats van de deskundige(n) en de woonplaats van partijen in het gebouw van het gerechtshof te Arnhem plaatsvindt. Indien dat het geval is, zal het hof het daartoe proberen te leiden dat de zitting in Arnhem plaatsvindt. De beslissing Het gerechtshof: alvorens verder te beslissen: bepaalt een verhoor van de deskundige prof. dr. P.M.J. Stuyt, internist, afdeling algemeen interne geneeskunde, UMC St Radboud, postbus 9101, 6500HB Nijmegen, tel. [telefoonnummer], [ adres] over de in rechtsoverweging 37 geformuleerde vragen; bepaalt dat dit verhoor zal plaatsvinden op een nader te bepalen tijdstip; bepaalt dat bij gelegenheid van dit verhoor ook het verhoor van de partijdeskundige van Refaja, dr. H.I.J. Harinck kan plaatsvinden; verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 15 mei 2012 voor opgave verhinderdata van partijen, hun raadslieden en de deskundigen (waarbij de verhinderdata van dr. Harinck door Refaja dienen te worden opgegeven en van prof. Stuyt door de griffier zullen worden opgevraagd); bepaalt dat [appellant] dient zorg te dragen voor verzending van het complete procesdossier aan prof. Stuyt; houdt iedere verdere beslissing aan. NOOT Zowel in de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 2 mei 2012 als in het arrest van het Hof Leeuwarden van 17 april 2012 gaat het om een gemiste medische diagnose waardoor er sprake is van verlies van een kans op een beter behandelingsresultaat. De zaken zijn vrijwel identiek, toeval wil zelfs dat het in beide procedures gaat om darmletsel ontstaan na een perforatie. De Rechtbank Rotterdam gebruikt het leerstuk van het verlies van een kans. Het Hof Leeuwarden spreekt met zoveel woorden over proportionele aansprakelijkheid en zoekt aansluiting bij de door de Hoge Raad geformuleerde rechtsregel in het arrest Karamus/Nefalit (HR 31 maart 2006, «JA» 2006/81), maar de verdere overwegingen zien eigenlijk ook op het leerstuk van het verlies van een kans. In het arrest Karamus/Nefalit ging het om de aansprakelijkheid van een werkgever jegens een werknemer wegens blootstelling van die werknemer aan asbest. Het conditio sine qua non-verband kon in deze kwestie niet worden vastgesteld, omdat de gezondheidsschade (longkanker zonder voorafgaande asbestose) zowel kon zijn ontstaan door de blootstelling aan asbest als ook door het rookgedrag van de werknemer. In dit arrest werd overwogen dat de aard van de aansprakelijkheid en het feit dat de asbestblootstelling substantieel risicoverhogend heeft gewerkt enerzijds en de omstandigheid dat ook werknemers langjarig rookgedrag in substantiële mate risicoverhogend is geweest anderzijds, aanleiding is om de vergoedingsplicht van de werkgever voor de door de werknemer geleden schade te verminderen in overeenstemming met de, op de voet van art. 6:101 BW aan

13 laatstgenoemde toe te rekenen kans, dat die longkanker is veroorzaakt door dat rookgedrag. Karamus/Nefalit was ruim zes jaar geleden baanbrekend, omdat de Hoge Raad het instrument van de proportionele aansprakelijkheid erkende en een rechtsregel formuleerde voor toepassing van proportionele aansprakelijkheid. Het vaststaan van aansprakelijkheid, de niet geringe kans dat er een conditio sine qua non-verband is, de strekking van de geschonden norm en de aard van de normschending moeten toepassing van de regel rechtvaardigen. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de Hoge Raad de term proportionele aansprakelijkheid zelf niet gebruikt. Het was wel al een langer bekend fenomeen, met name door het proefschrift van Akkermans uit 1997 (Proportionele aansprakelijkheid bij onzeker causaal verband). Akkermans benoemt reeds de verschillende verschijningsvormen van proportionele aansprakelijkheid, waaronder alternatieve veroorzaking en het verlies van een kans. De Hoge Raad heeft de proportionele aansprakelijkheid in zijn arrest Fortis/Bourgonje (HR 24 december 2010, NJ 2011, 251) nader onder de loep genomen. De Hoge Raad stelt de eis van terughoudendheid bij toepassing van proportionele aansprakelijkheid voorop. Voorts wordt overwogen dat de rechter die de regel toepast, in zijn motivering dient te verantwoorden dat de strekking van de geschonden norm en de aard van de normschending, waaronder begrepen de aard van de door de benadeelde geleden schade, de toepassing van proportionele aansprakelijkheid in het concrete geval rechtvaardigen. Daarbij is nog immer van belang dat er geen sprake is van een kleine kans aan beide zijden. In het arrest Karamus/Nefalit ligt de alternatieve veroorzaking (art. 6:99 BW) ten grondslag aan de toepassing van proportionele aansprakelijkheid. Er waren immers meerdere oorzaken te duiden voor het ontstaan van longkanker bij de werknemer. Deze vorm van proportionele aansprakelijkheid was echter niet in geding in de onderhavige zaken. Voor alle partijen (en de rechters) was duidelijk wat de oorzaak was van de gezondheidsschade, namelijk darmperforatie. De vraag was echter of eerdere ontdekking van deze oorzaak had bijgedragen aan herstel c.q. had geleid tot een beter behandelingsresultaat. We hebben het dan over het leerstuk van het verlies van een kans, waar het gaat om gevallen waarin onzekerheid bestaat over wat er zou zijn gebeurd indien een gebeurtenis waarvoor iemand aansprakelijk is achterwege zou zijn gebleven. Een duidelijk verschil dus met de alternatieve veroorzaking waarin het gaat om een onzekerheid in het verleden en niet in de toekomst. Toepassing van het leerstuk van de gemiste kans komt (met name) voor in zaken waarin het gaat om aansprakelijkheid van een beroepsbeoefenaar, zoals een arts, notaris of advocaat. Het arrest van baby Ruth (Hof Amsterdam 4 januari 1996, NJ 1997, 213) is een bekende zaak waarin het ging om de gezondheidsschade van een drie weken oude baby, die was verwezen naar het ziekenhuis in verband met spontane bloedinkjes. Er bleek sprake te zijn van een hersenbloeding, maar die werd pas een dag na het eerste bezoek ontdekt. De deskundigen die door de rechtbank, in eerste aanleg, waren benoemd, waren van mening dat het aannemelijk was dat de hersenbloeding reeds was begonnen voor de eerste verwijzing naar het ziekenhuis. De kans was volgens hen buitengewoon groot dat ook bij een vroegere diagnosestelling restverschijnselen zouden zijn overgebleven. De deskundigen gingen echter niet zover dat ze de kans op een beter resultaat nihil of verwaarloosbaar klein noemden. De verloren gegane kans op een beter behandelingsresultaat werd door de rechtbank begroot op 25%. Het hof heeft de uitspraak in hoger beroep bekrachtigd. Ruim een jaar later heeft de Hoge Raad in het Baijings-arrest (HR 24 oktober 1997, NJ 1998, 257) het leerstuk van het verlies van een kans ook aanvaard. Het betrof geen zaak waarin de aansprakelijkheid van een arts centraal stond, maar een zaak waarin een advocaat had verzuimd hoger beroep in te stellen. Bij het vaststellen van de vergoedingsplicht moet volgens de Hoge Raad worden beoordeeld hoe de appelrechter had behoren te beslissen, waarbij de goede en kwade kansen in hoger beroep bepalend zijn. De Hoge Raad heeft zich tot op heden nog niet uitgelaten over het leerstuk van het verlies van een kans in medische aansprakelijkheidszaken.

14 Bij het vaststellen van de kans op een beter behandelingsresultaat in medische zaken wordt doorgaans door de rechter deskundigenadvies ingewonnen, zoals ook het Hof Leeuwarden doet. Rechtbank Rotterdam kiest voor een meer pragmatische insteek en stuurt partijen (terug) naar de onderhandelingstafel om te bezien of ze er zelf uit kunnen komen. Daar valt uiteraard wat voor te zeggen, omdat het inwinnen van advies wederom geld en tijd kost, maar het is te hopen dat er dan ook daadwerkelijk een regeling wordt getroffen en niet dat er op een later moment alsnog een schadestaat- of deelgeschilprocedure moet worden gestart. Tot slot nog enige aandacht voor de omkeringsregel. Het gebruik van de omkeringsregel is net als het hanteren van proportionele aansprakelijkheid een instrument om degene, die bewijs moet leveren van de aanwezigheid van het conditio sine qua non-verband tussen de onrechtmatige gedraging en het ontstaan van de schade, tegemoet te komen. Beide zijn uitzonderingen op de hoofdregel van art. 150 Rv. Verschil is overigens wel dat de omkeringsregel, in tegenstelling tot de proportionele aansprakelijkheid, een alles of niets benadering betreft, in die zin dat het conditio sine qua non-verband (volledig) wordt aangenomen, tenzij degene die wordt aangesproken aannemelijk maakt dat de bedoelde schade ook zonder die gedraging of tekortkoming zou zijn ontstaan. Voor omkering van de bewijslast ten aanzien van het conditio sine qua non-verband is plaats als het gaat om een norm die ertoe strekt een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade bij een ander te voorkomen en als dit gevaar door de normschending in het algemeen aanmerkelijk wordt vergroot. De Hoge Raad heeft bepaald dat voor toepassing van de omkeringsregel in medische aansprakelijkheidszaken geen plaats is in gevallen waarin als norm, die de arts zou hebben geschonden, slechts de algemene bepaling van art. 7:453 BW kan worden aangewezen (HR 19 maart 2004, NJ 2004, 307). Een concrete norm is derhalve een vereiste. Indien in een toepasselijk protocol bepaalde gedragsregels zijn neergelegd en een arts heeft gehandeld in afwijking van deze regels kan, indien nodig, in beginsel ook de omkeringsregel worden toegepast (HR 2 maart 2001, NJ 2001, 649). Wanneer er geen sprake is van een protocol of een concrete norm, maar wanneer slechts aansluiting wordt gezocht bij de algemene norm van art. 7:453 BW, hetgeen in veel medische aansprakelijkheidszaken het geval is, zal een rechter geen gebruik kunnen maken van de omkeringsregel. Toepassing van proportionele aansprakelijkheid is ook alleen onder bepaalde (uitzonderlijke) omstandigheden mogelijk. De Hoge Raad formuleerde in dit kader dat de strekking van de geschonden norm en de aard van de normschending toepassing van een proportionele benadering moeten rechtvaardigen. Hoe zich dat laat inkleuren in het kader van medische aansprakelijkheid en dan met name ten aanzien van het leerstuk van het verlies van een kans, is interessant en wellicht krijgt de Hoge Raad nog eens de kans om zich hierover uit te laten. Wat kunnen we tot nu toe concluderen? De rechtsregel uit Karamus/Nefalit, aangescherpt in Fortis/Bourgonje, geeft een rechter handvatten voor toepassing van het instrument van de proportionele aansprakelijkheid. Hoe dit specifiek in medische aansprakelijkheidszaken zal worden uitgelegd zullen we moeten afwachten. In ieder geval is het van belang dat bij toepassing van proportionele aansprakelijkheid een juist onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende verschijningsvormen. Als er sprake is van een onzekerheid in het verleden dan spreken we over alternatieve veroorzaking en als er sprake is van een onzekerheid in de toekomst hebben we te maken met het leerstuk van het verlies van een kans. mr. P.J. klein Gunnewiek, Advocaat bij Van Benthem & Keulen te Utrecht

15 JA 2012/145 Medische aansprakelijkheid, Gemiste diagnose, Verlies van een kans JA 2012/145 Rechtbank Rotterdam, , /HA ZA , LJN BW4845 Medische aansprakelijkheid, Gemiste diagnose, Verlies van een kans Een man werd opgenomen in het Erasmus Medisch Centrum (Erasmus MC) te Rotterdam, nadat hij was binnengebracht met een steekwond in de rechter bovenbuik. De man klaagde over buikpijn en hij had een verminderde eetlust. Na enkele dagen was er ook sprake van verhoging en pas toen is besloten een nieuwe CT-scan te maken. Vervolgens werd de man met spoed geopereerd vanwege ontlasting in zijn buik. Er bleek sprake te zijn van een darmperforatie. Na de operatie hielden de pijnklachten aan en er ontstonden complicaties. De man is in totaal twee maanden opgenomen geweest in het Erasmus MC en daarna is hij nog meerdere malen opgenomen en geopereerd. De man is geleidelijk hersteld, maar hij kampt nog regelmatig met buikklachten. De man heeft het Erasmus MC aansprakelijk gesteld voor zijn schade, omdat hij van mening is dat hij niet goed is behandeld en dat er niet snel genoeg op zijn klachten is gereageerd. Erasmus MC heeft aansprakelijkheid voor medisch onzorgvuldig handelen betwist. De Rechtbank Rotterdam, aan wie de zaak is voorgelegd, heeft bij tussenvonnis een deskundige benoemd. De deskundige komt tot de conclusie dat de bevindingen op de CT-scan bij aankomst in het Erasmus MC aanleiding hadden moeten geven tot het (direct na opname) verrichten van een laparotomie (buikoperatie). Bij een dergelijke ingreep had de aanwezigheid van darmletsel kunnen worden bevestigd of worden uitgesloten. Volgens de deskundige heeft het Erasmus MC niet gehandeld conform de professionele medische standaard. Het gevolg daarvan is, dat er uitstel is opgetreden in het vaststellen van het letsel, waarna complicaties zijn opgetreden. Ten aanzien van het causaal verband geeft de deskundige aan dat de opgetreden complicaties ook alle hadden kunnen optreden indien de laparotomie wel direct na opname was verricht, omdat een lekkage van darmnaden altijd kan optreden. De kans daarop was volgens de deskundige echter wel kleiner geweest bij een vroegtijdige behandeling. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige over en overweegt dat het Erasmus MC is tekort geschoten in de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Vervolgens dient nog vastgesteld te worden wat de consequenties van dit tekortschieten zijn. Er is sprake van onzekerheid over de hypothetische situatie (zonder delay) en de rechtbank wenst dit op te lossen middels toepassing van de theorie van het verlies van een kans (op een aanmerkelijk beter behandelingsresultaat). De rechtbank geeft partijen, althans diens medisch adviseurs, handvatten om gezamenlijk tot overeenstemming te komen ten aanzien van de kansbepaling. De procedure (...; red.) De verdere beoordeling [Eiser] heeft bij conclusie na deskundigenbericht de eis vermeerderd in die zin dat hij thans tevens vordert om Erasmus MC te veroordelen om aan [eiser] ter zake van kosten van buitengerechtelijke bijstand ter vaststelling van de aansprakelijkheid en schade te voldoen een bedrag van 2.551,29 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1

16 januari Erasmus MC heeft tegen deze wijziging van eis geen bezwaar gemaakt. Nu de rechtbank de wijziging van eis ook ambtshalve niet in strijd acht met de eisen van een goede procesorde zal recht worden gedaan op de gewijzigde eis. Bij voornoemd tussenvonnis is een deskundigenonderzoek bevolen en is prof. [X] tot deskundige benoemd. Prof. [X] heeft de aan hem voorgelegde vragen als volgt beantwoord: 1. Behandeling door gedaagde a. Anamnese [Eiser] werd op 21 juni 2001 in de avond neergestoken na ruzie over een telefoon. Daarbij liep hij een steekwond in de rechter bovenbuik op. Hij had hevige buikpijn en had geen alcohol of drugs gebruikt. Het bewustzijn was helder. [Eiser] weet niet meer precies welke soort beeldvorming is gedaan. Via de EHBO ging hij naar de Intensive Care vanwege bloed in de buik. De volgende dag ging hij naar de afdeling Heelkunde op de 9e verdieping. Hij klaagde over buikpijn en had geen eetlust. Heeft dit aan de zusters gerapporteerd en gezegd dat het niet goed was. Het zou aan de ademhaling liggen zeiden die. Na enkele dagen kreeg [eiser] verhoging en toen is een nieuwe CT-scan gemaakt. Toen is hij s avonds met spoed geopereerd vanwege ontlasting in de buik. Na de operatie bleef de pijn, hij voelde dat het niet goed was. Enkele dagen later moest hij opnieuw geopereerd worden. De darmen waren toen kwetsbaar geworden. Hij kreeg een stoma, fistels, drains en de buikwond was helemaal open gelaten. [Eiser] en zijn moeder vertellen verder dat er weinig communicatie met patiënt en moeder over wat er precies aan de hand was. Daarna heeft hij meerdere buikoperaties gehad en op Intensive Care gelegen. Tussentijds is [eiser] een keer thuis geweest. In totaal ongeveer 2 maanden opgenomen gelegen, daarna nog heropnames. Het stoma is uiteindelijk opgeheven. In november 2001 was de laatste operatie en in januari 2002 is hij ontslagen. Daarna is hij geleidelijk hersteld. Het herstel heeft zeker tot eind 2002 geduurd. Huidige anamnese/klachten: [Eiser] heeft nog regelmatig buikklachten, m.n. buikkrampen en een gespannen gevoel in de buik. Hij heeft een normaal dieet maar kan sinds de operaties niet goed meer tegen melkproducten. De ontlasting is soms moeizaam (obstipatie en/of diarree, slijm bij ontlasting). De defaecatiefrequentie is éénmaal per 1-4 dagen. Na november 2001 is hij niet meer geopereerd of opgenomen geweest. Wel zijn er diverse SEH bezoeken geweest i.v.m. buikklachten. Vorige week is hij nog naar St. Franciscus Gasthuis geweest vanwege overgeven, buikpijn en buikkrampen. Werk/opleiding: werkte vóór de steekwond in de steigerbouw. Zat daarvoor in detailhandelopleiding. Loopt momenteel stage als jongerenwerker in jongerencentrum. Volgt opleiding sociaal cultureel werk. ADL: in/uit bed komen, opstaan, lopen, aan- en uitkleden, praten/luisteren, lichamelijke hygiëne, autorijden gaan allen goed. Kan niet zwaar tillen. Opleiding en werk gaan wel. Voorgeschiedenis: was voorheen gezond. Medicatie: geen. Intoxicaties/alcohol/drugs: geen, behoudens af en toe een joint.

17 Sociaal: woont bij moeder, heeft 4 kinderen bij 3 verschillende moeders; heeft met een moeder nog steeds een relatie. Sport: sinds de steekwond niet meer; uithoudingsvermogen is beperkt. Voorheen o.a. recreatief voetbal, zwemmen, rennen. Psychisch: een keer bij psycholoog geweest. Is er nog steeds vaak mee bezig en heeft er nog geen punt achter gezet. Tevens is er schaamtegevoel om naar zwembad of strand te gaan. [Eiser] houdt de buik daar altijd bedekt. Hij vindt dat hij niet goed behandeld is in het Erasmus en dat er niet snel op de klachten gereageerd is; hij voelde zich niet serieus genomen. Ook moeder heeft dagelijks geklaagd dat het niet goed ging. b. Medische gegevens Het dossier bevat een grote hoeveelheid (deels ongeordende) informatie over de opname(s) in het Erasmus MC en de aldaar uitgevoerde diagnostiek en behandeling. Ik beperk mij hier tot de meest relevante informatie in het kader van de vraagstelling. Deze informatie werd o.a. verkregen uit de medische statusvoering, de uitslagen van het radiologisch onderzoek en de ontvangen CD-ROM met radiologische beelden. Samenvatting: [ ]: steekwond rechts boven in de buik. Opvang volgens ALTS richtlijnen. Primary survey: A: Vrij B: normaal ademgeruis bdz., saturatie 98%, ademfrequentie 20/minuut C: pols 80/minuut, bloeddruk 127/70 mmhg D: bij bewustzijn (maximale EMV score) E: steekwond onder rechter ribbenboog van 4 cm. Secondary survey: In de medische status is geen lichamelijk onderzoek van de buik vermeld, met name niet over tekenen van peritoneale prikkeling (mogelijk duidend op darmletsel) aanwezig waren. Laboratoriumonderzoek: Hb 8,4 mmol/l Beeldvormend onderzoek: X-thorax: geen pneumothorax/hematothorax, geen vrij lucht onder diafragma. Echo buik dd (X6; verslag dd ): Ter plaatse van de steekwond wordt in het leverparenchym een echoarm trajectje gezien passend bij het steektraject. De galblaas vertoont een spiegel met hypo-echogene vloeistof, mogelijk passend bij bloed. Spoor vrij vocht in de buik. Milt en nieren normaal. (citaat Röntgenverslag Drs. [Y], radioloog) Echo-abdomen: spoortje vocht bij leverpunt, gevulde galblaas, lijkt bloeding galblaas. (citaat uit chirurgische status)

18 CT-scan abdomen dd (X7; verslag dd ): (...) Prehepatisch vrij lucht op ima 2. Tevens vrij lucht rond de leverhilus, duodenum, Morrison s pouch en tussen maag en lever. (...) Het duodenum is echter moeilijk afgrensbaar en ter plaatse bevindt zich een geringe hoeveelheid vrij vocht, tevens vrij vocht in Morrison s pouch. De verdeling van de lucht ter plaatse van de leverhilus en Morrison s pouch maakt perforatie van een hol orgaan waarschijnlijk. (...) Conclusie: beeld van transhepatische steekwond met mogelijk perforatie van hol orgaan, waarschijnlijk duodenum. Cavaletsel niet uitgesloten. (citaten Röntgenverslagen [Z], arts-assistent, Drs. [A], radioloog) CT abdomen: Steekwond lever, zeer minimaal vrij vocht, steekwond lijkt te lopen tot aan galblaas. (citaat uit chirurgische status) N.B. De CT-scan van het abdomen dd is door ondergetekende deskundige ook zelf bekeken op de ontvangen CD-ROM. Er was o.a. retroperitoneaal en intraperitoneeal vrij lucht zichtbaar. Overigens was op die CD-ROM alleen de blanco CT-scan en niet de scan met intraveneus contrast afgedrukt. Deze laatste heb ik derhalve niet kunnen beoordelen. CT-scan abdomen dd (X9; verslag dd ): In vergelijking met X7 evidente toename van vrij lucht. Letsel door de lever. Gezien de toename van Vrij lucht blijft de verdenking bestaan op een perforatie van hol orgaan. (digestivus) (citaat Röntgenverslag Drs. [B], radioloog) Beleid: Expectatief. Opname IC. Pols/tensie/Hb controle (citaat uit chirurgische status) Beloop (citaten uit chirurgische status): : Geen pijn. Ligt rustig in bed. (Geen vermelding van lichamelijk onderzoek van de buik) : pijn? Tramal erbij. Kan niet eten of drinken. T 37,8. Gespannen indruk. Geruststellen. Expectatief. (Geen vermelding van lichamelijk onderzoek van de buik) : geen notitie : pijn abdomen. CT abdomen aangevraagd. Besluit tot laparotomie. Operaties: : laparotomie: overhechten 2 perforaties duodenum en 1 perforatie colon : relaparotomie: geen lekkage; extra hechting bij colonanatomose geplaatst : relaparotomie: lekkage duodenum; gastro-enterostomie, entero-enterostomie, open buik (klittenband) : relaparotomie: lekkage staplernaad duodenum (overhecht), duodenumstomp (drain), colon (colostoma), open buik : relaparotomie: spoelen, open buik

19 : laparotomie: sluiten 2 dunne darm fistels en opheffen colostoma, sluiten buik (plastiek/release) : relaparotomie: lekkage duodenumstomp en maag (re-anastomose), open buik : relaparotomie: spoelen, open buik c. Medisch (lichamelijk) onderzoek Algemene indruk: vitale jongeman, goede voedingstoestand. Aan- en uitkleden zonder probleem. Komt makkelijk op en van de onderzoeksbank. Lengte: 1,82 m, gewicht: 70kg, BMI 21. Status localis abdomen: Inspectie (zie foto): status na open buik behandeling, grote littekenbreuk, rectusdiastase +/ 10 cm, navel naar rechter buikhelft verplaatst. Litteken van stoma in rechter onderbuik. Litteken van steekwond in rechter bovenbuik. Auscultatie: geen bijzonderheden. Percussie: geen bijzonderheden. Palpatie: soepele buik, lichte drukpijn aan de rand van het litteken (aldaar vaste zwelling palpabel). Rectusdiastase van ruim 10 cm. d. Diagnose Een 29-jarige man met status na steekwond in de rechterbovenbuik, gevolgd door een gecompliceerd beloop met o.a. multipele laparotomieën, fistels en stoma s. Thans resteren nog recidiverende buikklachten, alsmede uitgebreide littekens en een grote littekenbreuk. 2. Oordeel over de medische behandeling a. Hoe beoordeelt u de medische behandeling van het letsel waarmee [eiser] op 21juni 2011 bij het Erasmus MC werd binnengebracht? De medische behandeling van het letsel waarmee [eiser] op 21juni 2011 bij het Erasmus MC werd binnengebracht is in aanvang conform de destijds geldende standaard geweest. D.w.z. de opvang volgens ATLS richtlijnen en de gekozen beeldvormende diagnostiek waren adequaat. Echter, de bevindingen op de CT scan, in het bijzonder de aanwezigheid van vrij vocht en vrij lucht intra- én retroperitoneaal, hadden mijns inziens aanleiding moeten geven tot een exploratieve laparotomie. Bij deze laparotomie had de aanwezigheid van darmletsel kunnen worden bevestigd of uitgesloten. Deze laparotomie had mijns inziens direct na opname plaats moeten vinden. b. Indien er over het onderwerp in deze expertise c.q. het te beoordelen medisch handelen uiteenlopende opvattingen/gebruiken/scholen bestaan, wilt u dan uiteenzetten in welke opzichten dat het geval is? Wat is uw eigen opvatting? Voor de behandeling van patiënten met steekwonden in de buik bestaan verschillende opties. Het beleid wordt oa. bepaald door de verdenking op orgaanletsel (bijv. darmletsel)

20 en door de verdenking op een actieve bloeding in de buik. Bloeding wordt hier buiten beschouwing gelaten want was in de onderhavige expertise niet zeer relevant. Voor patiënten waarbij er klinisch een lage verdenking is op de aanwezigheid van darmletsel kan een in opzet conservatieve behandeling worden gekozen, d.w.z. opname ter observatie en herhaalde klinische beoordeling (bijv. elke 6-8 uur). De toestand van patiënt moet dan aan verschillende voorwaarden voldoen. Doen zich tijdens deze observatiefase alsnog tekenen van verslechtering van de conditie van patiënt voor, zich bijvoorbeeld uitend in een polsversnelling, bloeddrukdaling, bloedtransfusiebehoefte, en/of toenemende buikpijn cq. peritoneale prikkeling, dan volgt alsnog een laparotomie. Bij deze laparotomie kan dan alsnog een intra-abdominaal letsel, bijvoorbeeld een darmletsel of een (orgaan)bloeding worden gevonden. De opgetreden vertraging in diagnose van het evt. darmletsel wordt bij deze strategie als acceptabel en verantwoord geacht in termen van termen van bijv. complicaties en opnameduur. Het betreft hier dus een calculated risk waarbij nadelen van een negatieve laparotomie (een buikoperatie waarbij geen afwijkingen worden gevonden die behandeling behoeven; deze operatie op zich kan ook tot complicaties leiden) worden afgewogen tegen de voordelen van een (vroege) laparotomie. Met deze strategie kan een groot deel van de patiënten met steekwonden in de buik conservatief d.w.z. zonder operatie, behandeld worden. Belangrijk bij deze strategie is de selectie van patiënten die hiervoor in aanmerking komen. In het algemeen worden als voorwaarden voor een in opzet conservatief beleid gezien: het lichamelijk onderzoek moet betrouwbaar uit te voeren zijn (d.w.z. geen intoxicatie en/of hersenletsel), de patiënt moet hemodynamisch stabiel (pols, bloeddruk, transfusiebehoefte) zijn en er is geen sprake van peritoneale prikkeling (als teken van intra-abdominaal letsel). De aanwezigheid van vrij lucht in de buik (als teken van perforatie van een hol/luchthoudend orgaan zoals de darmen) wordt in de wetenschappelijke literatuur door veel auteurs gerekend tot de indicaties voor laparotomie. Er zijn echter ook auteurs zijn die volledig op het klinisch beeld varen en op basis dáárvan een eventuele indicatie tot laparotomie stellen. Immers, zo redeneert men, intraperitoneeal vrij lucht (lucht in de vrije buikholte) kon ook ontstaan via het traject van de steekwond of via een letsel van het diafragma bij een steekwond die zowel door de thorax als door de buik heen gaat. Opereert men iedereen vanwege de bevinding vrij lucht in de buikholte, dan opereert men een aantal patiënten onnodig omdat zij geen letsel hebben dat operatief behandeld hoeft te worden. De heer [eiser] had overigens behalve vrij lucht in de buikholte (intraperitoneel vrij lucht) ook retroperitoneel vrij lucht, d.w.z. lucht achter de buikholte. Dit kan m.i. vrijwel alleen ontstaan ten gevolge van een perforatie van een hol orgaan zoals het duodenum. Een meer agressieve strategie bestaat uit het laagdrempelig uitvoeren van een operatie om de aan- of afwezigheid van darmletsel vast te stellen. Deze operatie kan bestaan uit een laparotomie (openen van de buik). Eventueel kan in plaats van of voorafgaand aan een laparotomie een diagnostische laparoscopie (kijkoperatie) plaatsvinden. De sensitiviteit van deze ingreep voor de detectie van darmletsel is echter geen 100%, zodat met laparoscopie alsnog darmletsels gemist kunnen worden. Mijn eigen opvatting is dat ik de optie van in opzet expectatief beleid (d.w.z. observeren en herhaald klinisch beoordelen) bij patiënten met steekwonden van de buik die daarvoor in aanmerking komen ondersteun. Het uiteindelijke beleid bij patiënten met steekwonden in de buik wordt meestal op grond van een totaalbeeld van letselmechanisme, bevindingen bij lichamelijk onderzoek en bevindingen bij beeldvormend onderzoek en/of laboratorium onderzoek gesteld en vaak niet op basis van één geïsoleerde bevinding of testuitslag. Referenties:

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ1711

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ1711 ECLI:NL:GHARL:2013:BZ1711 Instantie Datum uitspraak 12-02-2013 Datum publicatie 20-02-2013 Zaaknummer 107.000.981/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Civiel

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2015:5534 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARL:2015:5534 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHARL:2015:5534 Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak 21-07-2015 Datum publicatie 23-07-2015 Zaaknummer 200.128.839-01 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Hoger beroep

Nadere informatie

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2012-160 d.d. 22 mei 2012 (mr. R.J. Verschoof, voorzitter, prof. mr. M.L.Hendrikse en mr. E.M. Dil-Stork, leden, en mr. E.E. Ribbers, secretaris)

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2015:6585

ECLI:NL:GHARL:2015:6585 ECLI:NL:GHARL:2015:6585 Instantie Datum uitspraak 08-09-2015 Datum publicatie 26-10-2015 Zaaknummer 200.134.402 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Civiel

Nadere informatie

Samenvatting. Consument, ARAG SE, gevestigd te Leusden, hierna te noemen: Aangeslotene. 1. Procesverloop

Samenvatting. Consument, ARAG SE, gevestigd te Leusden, hierna te noemen: Aangeslotene. 1. Procesverloop Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2014-373 d.d. 9 oktober 2014 (mr. P.A. Offers, prof. mr. E.H. Hondius en drs. W. Dullemond, leden en mr. E.E. Ribbers, secretaris) Samenvatting

Nadere informatie

1.3 De Beroepscommissie heeft het principaal en het incidenteel beroep mondeling behandeld op 25 maart Beide partijen waren aanwezig.

1.3 De Beroepscommissie heeft het principaal en het incidenteel beroep mondeling behandeld op 25 maart Beide partijen waren aanwezig. Uitspraak Commissie van Beroep 2013-15 d.d. 24 mei 2013 (prof. mr. F.R. Salomons, voorzitter, mr. A. Bus, mr. F.H.J. Mijnssen, mr. F. Peijster en mr. A. Rutten-Roos, leden, en mr. M.J. Drijftholt, secretaris)

Nadere informatie

DEEL III. Het bestuursprocesrecht

DEEL III. Het bestuursprocesrecht DEEL III Het bestuursprocesrecht Inleiding op deel III In het voorgaande deel is het regelsysteem van art. 48 (oud) Rv besproken voor zover dit relevant was voor art. 8:69 lid 2 en 3 Awb. In dit deel

Nadere informatie

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken: Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2012-262 d.d. 17 september 2012 (prof. mr. M.M. Mendel, voorzitter, mr. E.M. Dil-Stork en mr. A.W.H. Vink, leden, en mr. drs. D.J. Olthoff,

Nadere informatie

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken: Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 52 d.d. 14 juli 2009 (mr R.J. Verschoof, voorzitter, mr drs M.L. Hendrikse en mr M.M. Mendel) 1. Procedure De Commissie beslist met inachtneming

Nadere informatie

1. Onderwerp van de klacht schending van wetenschappelijke integriteit bij uitbrengen deskundigenbericht aan rechtbank

1. Onderwerp van de klacht schending van wetenschappelijke integriteit bij uitbrengen deskundigenbericht aan rechtbank 2011 1. Onderwerp van de klacht schending van wetenschappelijke integriteit bij uitbrengen deskundigenbericht aan rechtbank 2. Advies Commissie Wetenschappelijke Integriteit KLACHT Bij brief van 2010,

Nadere informatie

1.2. Verweerster in beroep (hierna: de Bank) heeft op 20 januari 2015 een verweerschrift ingediend.

1.2. Verweerster in beroep (hierna: de Bank) heeft op 20 januari 2015 een verweerschrift ingediend. Uitspraak Commissie van Beroep 2016-004 d.d. 2 februari 2016 (mr. W.J.J. Los, voorzitter, mr. A. Bus, drs. P.H.M. Kuijs AAG, mr. A. Smeeing-van Hees en mr. R.J.F. Thiessen, leden, en mr. G.A. van de Watering,

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 2006.0691 (013.06) ingediend door: hierna te noemen klaagster, tegen: hierna te noemen verzekeraar. De Raad van Toezicht Verzekeringen

Nadere informatie

Bewijslastverdeling bij gestelde uitputting

Bewijslastverdeling bij gestelde uitputting Cassatiemiddel Schending van het recht inz. artikel 2.23 lid 3 BVIE (art. 13A lid 9 BMW oud), zoals deze bepaling geïnterpreteerd en toegepast dient te worden in het licht van art 7 lid 1 van de Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505 ECLI:NL:GHSHE:2016:2505 Instantie Datum uitspraak 21-06-2016 Datum publicatie 24-04-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie - Vindplaatsen Uitspraak Gerechtshof

Nadere informatie

MEINDERT OOSTERHOF, in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder, kantoorhoudende te Drachten,

MEINDERT OOSTERHOF, in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder, kantoorhoudende te Drachten, Vonnis RECHTBANK LEEUWARDEN Sector kanton Locatie Heerenveen zaak-/rolnummer: 371218 CV EXPL i 1-5231 vonnis van de kantonrechter d.d. 14 maart 2012 inzake X wonende te eiser. procederende met toevoeging.

Nadere informatie

De Hoge Raad der Nederlanden,

De Hoge Raad der Nederlanden, 2 januari 1980. nr. 19.623 DG. De Hoge Raad der Nederlanden, Gezien het beroepschrift in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Y B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof

Nadere informatie

hikking RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND Afdeling Civiel recht kantonrechter locatie Utrecht zaaknummer: UE VERZ MAR/1217

hikking RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND Afdeling Civiel recht kantonrechter locatie Utrecht zaaknummer: UE VERZ MAR/1217 Afdeling Civiel recht kantonrechter locatie Utrecht zaaknummer: 4498796 UE VERZ 15-500 MAR/1217 Beschikking van 23 december 2015 hikking RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND inzake [VERZOEKSTER], wonende te Wijk

Nadere informatie

Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen, LRGD. Raad voor de Tuchtrechtspraak U I T S P R A A K

Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen, LRGD. Raad voor de Tuchtrechtspraak U I T S P R A A K Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen, LRGD Raad voor de Tuchtrechtspraak U I T S P R A A K Inzake de klacht van [Klaagster BV], gevestigd te [gemeente] aan de [adres], hierna te noemen klaagster,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2016:7784

ECLI:NL:GHARL:2016:7784 ECLI:NL:GHARL:2016:7784 Instantie Datum uitspraak 27-09-2016 Datum publicatie 28-09-2016 Zaaknummer 200.137.907/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Civiel

Nadere informatie

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 41 d.d. 22 februari 2011 (mr. B.F. Keulen, voorzitter, mw. mr. E.M. Dil-Stork en prof. mr. M.L. Hendrikse) Samenvatting Natura-uitvaartverzekering.

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2013:4308

ECLI:NL:GHDHA:2013:4308 ECLI:NL:GHDHA:2013:4308 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 12-11-2013 Datum publicatie 14-11-2013 Zaaknummer 200.092.575 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Hoger

Nadere informatie

Proportionele aansprakelijkheid. Prof.mr. E. Bauw Universiteit Utrecht

Proportionele aansprakelijkheid. Prof.mr. E. Bauw Universiteit Utrecht Proportionele aansprakelijkheid Prof.mr. E. Bauw Universiteit Utrecht Opbouw 1. Het vereiste van causaal verband 2. Bewijs van causaal verband 3. Remedies bij onzeker causaal verband 4. Proportionele aansprakelijkheid

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mw. mr. A.M.T. Wigger, voorzitter en mr. R.P.W. van de Meerakker, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mw. mr. A.M.T. Wigger, voorzitter en mr. R.P.W. van de Meerakker, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-064 (mw. mr. A.M.T. Wigger, voorzitter en mr. R.P.W. van de Meerakker, secretaris) Klacht ontvangen op : 16 maart 2017 Ingediend door :

Nadere informatie

Samenvatting. 1. Proces. 1.1 De Commissie is met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken tot haar uitspraak genomen:

Samenvatting. 1. Proces. 1.1 De Commissie is met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken tot haar uitspraak genomen: Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2019-391 (mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter, mr. S.W.A. Kelterman, mr. L. van Berkum, leden en mr. S. Rutten, secretaris) Klacht ontvangen

Nadere informatie

Juridische aspecten van de behandeling van beroepsziektezaken. mr Veneta Oskam en Derk-Jan van der Kolk NIS, 16 mei 2013

Juridische aspecten van de behandeling van beroepsziektezaken. mr Veneta Oskam en Derk-Jan van der Kolk NIS, 16 mei 2013 Juridische aspecten van de behandeling van beroepsziektezaken mr Veneta Oskam en Derk-Jan van der Kolk NIS, 16 mei 2013 Agenda Inleiding Bewijs Causaliteit Praktische aanpak Deskundigen Zorgplicht werkgever

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2008:BH2220

ECLI:NL:GHSGR:2008:BH2220 ECLI:NL:GHSGR:2008:BH2220 Instantie Datum uitspraak 30-12-2008 Datum publicatie 06-02-2009 Gerechtshof 's-gravenhage Zaaknummer 105.007.173/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. B.F. Keulen, voorzitter en mr. W.H. Luk, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. B.F. Keulen, voorzitter en mr. W.H. Luk, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2017-278 (mr. B.F. Keulen, voorzitter en mr. W.H. Luk, secretaris) Klacht ontvangen op : 24 april 2015 Ingediend door : Consument Tegen Datum

Nadere informatie

De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 12 maart 2012.

De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 12 maart 2012. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2012-157 d.d. 21 mei 2012 (mr. C.E. du Perron, voorzitter, mr. B.F. Keulen en dr. B.C. de Vries, leden, en mr. F.E. Uijleman, secretaris) Samenvatting

Nadere informatie

Rechtsbijstandverzekering. Verzekeringsvoorwaarden. Relevante informatie en medewerking.

Rechtsbijstandverzekering. Verzekeringsvoorwaarden. Relevante informatie en medewerking. Uitspraak Commissie van Beroep 2014-017 d.d. 8 mei 2014 (prof. mr. F.R. Salomons, voorzitter, mr. A. Bus, mr. J.B. Fleers, drs. P.H.M. Kuijs AAG en mr. W.J.J. Los, leden, en mr. M.J. Drijftholt, secretaris)

Nadere informatie

Symposium Omkering van bewijslast. 27 oktober 2017 Rotterdam Studiekring Normatieve Uitleg

Symposium Omkering van bewijslast. 27 oktober 2017 Rotterdam Studiekring Normatieve Uitleg Symposium Omkering van bewijslast 27 oktober 2017 Rotterdam Studiekring Normatieve Uitleg Wettelijk vermoeden en omkering van de bewijslast Daan Asser 1 1. Feiten en recht Rechtsfeit is het feit of het

Nadere informatie

RAAD VAN DISCIPLINE in het ressort 's-gravenhage

RAAD VAN DISCIPLINE in het ressort 's-gravenhage RAAD VAN DISCIPLINE in het ressort 's-gravenhage Secretaeaat Pestbus 85850, 2508 CN 's-gravenhage telefoon (070) 354 70 54 telefax (070) 350 10 24 het secretahaat is telefonisch bereikbaar van rna t/m

Nadere informatie

: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen Rechtsbijstandverzekeraar

: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen Rechtsbijstandverzekeraar Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-045 (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, mr. C.E. Polak, en mr. dr. S.O.H. Bakkerus, leden en mr. M.H.P. Leijendekker, secretaris) Klacht

Nadere informatie

ECLI:NL:TADRARL:2016:162 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van:

ECLI:NL:TADRARL:2016:162 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: 16-280 ECLI:NL:TADRARL:2016:162 RAAD VAN DISCIPLINE Beslissing in de zaak onder nummer van: 16-280 Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 5 september 2016 in de zaak

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2017:1042

ECLI:NL:CRVB:2017:1042 ECLI:NL:CRVB:2017:1042 Instantie Datum uitspraak 15-03-2017 Datum publicatie 16-03-2017 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 14/4262 AWBZ-T Socialezekerheidsrecht

Nadere informatie

Uitspraaknr. 06.056. De klacht. De feiten. De visie van partijen

Uitspraaknr. 06.056. De klacht. De feiten. De visie van partijen Landelijke Klachtencommissie onderwijs (mr. M.E.A. Wildenburg, S.J. Drijver, R.C.A. Wilcke) Uitspraaknr. 06.056 Datum: 27 juli 2006 Belemmerde communicatie, zonder reden melden van vermoedelijk ongeoorloofd

Nadere informatie

Beweerdelijk te lage taxatie. Verschil van 10 % tussen verschillende taxatie niet onaanvaardbaar.

Beweerdelijk te lage taxatie. Verschil van 10 % tussen verschillende taxatie niet onaanvaardbaar. Beweerdelijk te lage taxatie. Verschil van 10 % tussen verschillende taxatie niet onaanvaardbaar. In het kader van het uit elkaar gaan van klager en zijn partner moet de gemeenschappelijke woning getaxeerd

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. E.LA. van Emden, voorzitter en mr. F. Faes, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. E.LA. van Emden, voorzitter en mr. F. Faes, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-723 (mr. E.LA. van Emden, voorzitter en mr. F. Faes, secretaris) Klacht ontvangen op : 27 juni 2017 Ingediend door : Consument Tegen :

Nadere informatie

Uitspraak van de Commissie van Beroep d.d. 22 november 2010

Uitspraak van de Commissie van Beroep d.d. 22 november 2010 Uitspraak GCHB 397-H90020 Zorgplicht hypotheekadviseur i.v.m. termijn financieringsvoorbehoud. 'eigen schuld' cliënt. Bekijk de uitspraak in eerste aanleg Uitspraak van de Commissie van Beroep d.d. 22

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr.dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter en mr. D.J. Olthoff, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr.dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter en mr. D.J. Olthoff, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-469 (mr.dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter en mr. D.J. Olthoff, secretaris) Klacht ontvangen op : 29 januari 2017 Ingediend door : Consument

Nadere informatie

Samenvatting. 1. Procesverloop

Samenvatting. 1. Procesverloop Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2019-516 (mr. A.W.H. Vink, voorzitter, mr. S.F. van Merwijk, mr. E.C. Ruinaard, leden en mr. J.E.M. Sünnen secretaris) Klacht ontvangen op :

Nadere informatie

Samenvatting. 1. Procedure

Samenvatting. 1. Procedure Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2012-270 d.d. 1 oktober 2012 (mr. J. Wortel, voorzitter, de heer H. Mik RA en de heer G.J.P. Okkema, leden en mevrouw mr. I.M.M. Vermeer, secretaris)

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Instantie Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak 25-07-2007 Datum publicatie 31-07-2007 Zaaknummer 0600466 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Hoger

Nadere informatie

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken: Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 214 d.d. 6 september 2011 (prof. mr. C.E. du Perron, voorzitter, en mr. F.E. Uijleman, secretaris) Samenvatting Lijfrenteverzekering, informatieplicht.

Nadere informatie

Echtscheidingsproblematiek. Optreden als makelaar op grond van rechterlijk vonnis. Contact met advocaten van partijen.

Echtscheidingsproblematiek. Optreden als makelaar op grond van rechterlijk vonnis. Contact met advocaten van partijen. Echtscheidingsproblematiek. Optreden als makelaar op grond van rechterlijk vonnis. Contact met advocaten van partijen. Een makelaar is door de rechtbank als deskundige benoemd om te komen tot de verkoop

Nadere informatie

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032 Rapport Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat de griffie van het gerechtshof Den Haag hem het arrest van 17 juli 2008 niet heeft toegestuurd met als gevolg

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. M.G. de Vries, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. M.G. de Vries, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2016-106 (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. M.G. de Vries, secretaris) Klacht ontvangen op : 6 januari 2015 Ingesteld door : Consument Tegen

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619 ECLI:NL:GHSHE:2017:3619 Instantie Datum uitspraak 15-08-2017 Datum publicatie 16-08-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch 200.216.119_01

Nadere informatie

DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2014-394 d.d. 29 oktober 2014 (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, mr. E.M. Dil-Stork en dr. B.C. de Vries, leden en mr. I.M.L. Venker, secretaris)

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2009:BG2238 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:PHR:2009:BG2238 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie ECLI:NL:PHR:2009:BG2238 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 30-01-2009 Datum publicatie 30-01-2009 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie C07/181HR

Nadere informatie

I n z a k e: T e g e n:

I n z a k e: T e g e n: HOGE RAAD DER NEDERLANDEN Datum : 1 juni 2018 Zaaknr. : 18/01151 VERWEERSCHRIFT MET VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP I n z a k e: 1 Stichting SDB Gevestigd te Stichtse Vecht 2 Stichting Euribar

Nadere informatie

ECLI:NL:RBHAA:2010:BO2401

ECLI:NL:RBHAA:2010:BO2401 ECLI:NL:RBHAA:2010:BO2401 Instantie Rechtbank Haarlem Datum uitspraak 15-09-2010 Datum publicatie 29-10-2010 Zaaknummer 127472 - HA ZA 06-1116 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2014-205 d.d. 19 mei 2014 (mr. C.E. du Perron, voorzitter, drs. L.B. Lauwaars RA en R.H.G. Mijné, leden en mr. I.M.M. Vermeer, secretaris) Samenvatting

Nadere informatie

: ASR Schadeverzekering N.V. h.o.d.n. Europeesche Verzekering Maatschappij N.V., gevestigd te Utrecht, verder te noemen Verzekeraar

: ASR Schadeverzekering N.V. h.o.d.n. Europeesche Verzekering Maatschappij N.V., gevestigd te Utrecht, verder te noemen Verzekeraar Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening 2017-595 (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. dr. S.O.H. Bakkerus en drs. A. Paulusma-de Waal, leden en mr. A. Westerveld, secretaris) Klacht ontvangen

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201111794/1 A/2. Datum uitspraak: 12 oktober 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

SECOND OPINION REGLEMENT. Herbeoordeling op basis van de stukken in de eerste aanleg. april 2013

SECOND OPINION REGLEMENT. Herbeoordeling op basis van de stukken in de eerste aanleg. april 2013 SECOND OPINION REGLEMENT Herbeoordeling op basis van de stukken in de eerste aanleg april 2013 1 INHOUDSOPGAVE Considerans... 3 I. Algemene bepalingen... 4 II. Het verzoek om een second opinion-procedure

Nadere informatie

Zaaknummer : 2013/129

Zaaknummer : 2013/129 Zaaknummer : 2013/129 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 13 november 2013 Partijen : Appellante tegen CBE Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden : Bindend negatief studieadvies, finale geschillenbeslechting,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2014:3568 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARL:2014:3568 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHARL:2014:3568 Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak 29-04-2014 Datum publicatie 13-05-2014 Zaaknummer 200.142.615 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Hoger beroep

Nadere informatie

Over ontslagvergoeding: ontbinding of opzegging?

Over ontslagvergoeding: ontbinding of opzegging? Over ontslagvergoeding: ontbinding of opzegging? september 2009 mr J. Brouwer De auteur heeft grote zorgvuldigheid betracht in het weergeven van delen uit het geldende recht. Evenwel noch de auteur noch

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter enl mr. R.G. de Kruif, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter enl mr. R.G. de Kruif, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2017-855 (mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter enl mr. R.G. de Kruif, secretaris) Klacht ontvangen op : 23 mei 2017 Ingediend door : Consument

Nadere informatie

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken: Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 102 d.d. 2 november 2009 (mr. R.J. Verschoof, voorzitter, mr. E.M. Dil-Stork en drs. A.I.M. Kool) 1. Procedure De Commissie beslist met inachtneming

Nadere informatie

Rapport. Rapport over een klacht over het College van procureurs-generaal te Den Haag. Datum: 25 februari 2014. Rapportnummer: 2014/010

Rapport. Rapport over een klacht over het College van procureurs-generaal te Den Haag. Datum: 25 februari 2014. Rapportnummer: 2014/010 Rapport Rapport over een klacht over het College van procureurs-generaal te Den Haag. Datum: 25 februari 2014 Rapportnummer: 2014/010 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat het College van procureurs-generaal

Nadere informatie

Hoge Raad, 26 januari 2001 (Weststrate/De Schelde); blootstelling aan asbest niet aangetoond. Vordering afgewezen.

Hoge Raad, 26 januari 2001 (Weststrate/De Schelde); blootstelling aan asbest niet aangetoond. Vordering afgewezen. Hoge Raad, 26 januari 2001 (Weststrate/De Schelde); blootstelling aan asbest niet aangetoond. Vordering afgewezen. Samenvatting Werknemer met mesothelioom spreekt werkgever aan. De schadevergoeding wordt

Nadere informatie

de besloten vennootschap Van de Burgwal Financieel Adviesbureau B.V., gevestigd te Amersfoort, hierna te noemen Aangeslotene.

de besloten vennootschap Van de Burgwal Financieel Adviesbureau B.V., gevestigd te Amersfoort, hierna te noemen Aangeslotene. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2014-252 d.d. 30 juni 2014 (mr. A.W.H. Vink, voorzitter en mevrouw M.M.C. Oyen, secretaris) Samenvatting De Commissie stelt vast dat de verzekering

Nadere informatie

Ontvankelijkheid. Klacht over (nog) niet verrichte handeling. Tuchtrechtelijke laakbaarheid van handelwijze in gerechtelijke procedure.

Ontvankelijkheid. Klacht over (nog) niet verrichte handeling. Tuchtrechtelijke laakbaarheid van handelwijze in gerechtelijke procedure. Ontvankelijkheid. Klacht over (nog) niet verrichte handeling. Tuchtrechtelijke laakbaarheid van handelwijze in gerechtelijke procedure. De koper van een woning (klager) verwijt de verkopend makelaar (beklaagde)

Nadere informatie

Voorwoord 13. Lijst van gebruikte afkortingen Inleiding Het thema De opzet 26. Deel I 29

Voorwoord 13. Lijst van gebruikte afkortingen Inleiding Het thema De opzet 26. Deel I 29 Voorwoord 13 Lijst van gebruikte afkortingen 15 1 Inleiding 23 1.1 Het thema 23 1.2 De opzet 26 Deel I 29 2 De patiënt en een incident bij een geneeskundige behandeling; een verkenning 31 2.1 Inleiding

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. E.L.A. van Emden, voorzitter en mr. J. Hadziosmanovic, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. E.L.A. van Emden, voorzitter en mr. J. Hadziosmanovic, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-184 (mr. E.L.A. van Emden, voorzitter en mr. J. Hadziosmanovic, secretaris) Klacht ontvangen op : 20 juni 2017 Ingediend door : Consument

Nadere informatie

Collegialiteit. Oneerlijke concurrentie. Aftroggelen van medewerkers van collega. Onvoldoende gekwalificeerde medewerkers.

Collegialiteit. Oneerlijke concurrentie. Aftroggelen van medewerkers van collega. Onvoldoende gekwalificeerde medewerkers. 18-20 RvT Zuid 205 OVERIG Collegialiteit. Oneerlijke concurrentie. Aftroggelen van medewerkers van collega. Onvoldoende gekwalificeerde medewerkers. Klager (makelaarskantoor X) verwijt beklaagde (makelaarskantoor

Nadere informatie

: Loyalis Schade N.V., gevestigd te Heerlen, verder te noemen Verzekeraar

: Loyalis Schade N.V., gevestigd te Heerlen, verder te noemen Verzekeraar Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2015-208 (mr. R.J. Verschoof, voorzitter, en mr. B.F. Keulen en drs. L.B. Lauwaars R.A., leden en mr. A. Westerveld, secretaris) Klacht ontvangen

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 20-06-2008 Datum publicatie 20-06-2008 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie C07/041HR

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2004:AO4119

ECLI:NL:GHSHE:2004:AO4119 ECLI:NL:GHSHE:2004:AO4119 Instantie Datum uitspraak 27-01-2004 Datum publicatie 20-02-2004 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch C0201298-RO Civiel

Nadere informatie

Samenvatting. 1. Procedure

Samenvatting. 1. Procedure Niet-Bindende uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2012-247 d.d. 30 augustus 2012 (mr. C.E. du Perron, voorzitter, prof. drs. A.D. Bac en de heer J.C. Buiter, leden en mevrouw mr.

Nadere informatie

Achmea Schadeverzekeringen N.V., gevestigd te Apeldoorn, hierna te noemen Aangeslotene.

Achmea Schadeverzekeringen N.V., gevestigd te Apeldoorn, hierna te noemen Aangeslotene. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2014-381 d.d. 20 oktober 2014 (mr. A.W.H. Vink, voorzitter, mr. C.E. du Perron en mr. E.M. Dil-Stork, leden en mr. I.M.L. Venker, secretaris)

Nadere informatie

Beroep tegen berisping is gegrond omdat het plichtsverzuim niet ernstig genoeg is. UITSPRAAK

Beroep tegen berisping is gegrond omdat het plichtsverzuim niet ernstig genoeg is. UITSPRAAK 107912 - Beroep tegen berisping is gegrond omdat het plichtsverzuim niet ernstig genoeg is. in het geding tussen: UITSPRAAK mevrouw A, wonende te C, appellante, hierna te noemen A, gemachtigde: mevrouw

Nadere informatie

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 21 juli 2006 binnengekomen klacht van: A beiden wonende te B klagers gemachtigde C

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06 ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 06-03-2007 Datum publicatie 06-03-2007 Zaaknummer 00636/06 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie

Nadere informatie

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken: Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 162 d.d. 2 september 2010 (mr. M.M. Mendel, voorzitter, mr. B.F. Keulen en dr. D.F. Rijkels) 1. Procedure De Commissie beslist met inachtneming

Nadere informatie

ECLI:NL:RBNHO:2017:6351

ECLI:NL:RBNHO:2017:6351 ECLI:NL:RBNHO:2017:6351 Instantie Datum uitspraak 05-07-2017 Datum publicatie 31-07-2017 Rechtbank Noord-Holland Zaaknummer 5474399 \ CV EXPL 16-8870 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Samenvatting. 1. Procedure

Samenvatting. 1. Procedure Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 202 d.d. 24 augustus 2011 (mr. R.J. Paris, voorzitter, en mr. W.F.C. Baars en mr. H.J. Schepen, leden) Samenvatting Adviseren over financiële

Nadere informatie

ECLI:NL:RBSHE:2012:7610 Rechtbank 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBSHE:2012:7610 Rechtbank 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:RBSHE:2012:7610 Instantie Rechtbank 's-hertogenbosch Datum uitspraak 14-03-2012 Datum publicatie 18-02-2014 Zaaknummer 209899 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6664 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6664 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6664 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 03-06-2008 Datum publicatie 12-02-2009 Zaaknummer 104.003.290 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van verweerder.

heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van verweerder. HOF VAN DISCIPLINE No. 4516 ------------ HET HOF VAN DISCIPLINE heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van verweerder. Bij beslissing van 6 februari 2006 heeft de Raad

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARN:2006:AZ6239

ECLI:NL:GHARN:2006:AZ6239 ECLI:NL:GHARN:2006:AZ6239 Instantie Gerechtshof Arnhem Datum uitspraak 14-11-2006 Datum publicatie 17-01-2007 Zaaknummer 2006/346 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Hoger

Nadere informatie

C/13/555974 / HA ZA 13-1827 28 oktober 2015 8 oordeel dat met deze uitingen sprake was van misleidende publieke berichtgeving. VEB en de stichting stellen dat door deze uitingen de gedupeerde beleggers

Nadere informatie

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie: LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, 225359 Datum uitspraak: 15-02-2012 Datum publicatie: Rechtsgebied: 17-02-2012 Handelszaak Soort procedure: Kort geding Inhoudsindicatie: In deze zaak

Nadere informatie

1.2 De Verzekeraar heeft op het beroepschrift gereageerd bij brief van 2 mei 2014.

1.2 De Verzekeraar heeft op het beroepschrift gereageerd bij brief van 2 mei 2014. Uitspraak Commissie van Beroep 2014-028 d.d. 23 september 2014 (mr. F.R. Salomons, voorzitter, mr. A. Bus, mr. J.B. Fleers, mr. F.P. Peijster en mr. J.B.B.M. Wuisman, leden, en mr. M.J. Drijftholt, secretaris)

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2013-132 d.d. 6 mei 2013 (mr. A.W.H. Vink, voorzitter en mr. S.N.W. Karreman, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2013-132 d.d. 6 mei 2013 (mr. A.W.H. Vink, voorzitter en mr. S.N.W. Karreman, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2013-132 d.d. 6 mei 2013 (mr. A.W.H. Vink, voorzitter en mr. S.N.W. Karreman, secretaris) Samenvatting Rechtsbijstandverzekering. In een geval

Nadere informatie

Afkoopsom lijfrente belast in het jaar waarin de afkoopsom vorderbaar en inbaar is

Afkoopsom lijfrente belast in het jaar waarin de afkoopsom vorderbaar en inbaar is Afkoopsom lijfrente belast in het jaar waarin de afkoopsom vorderbaar en inbaar is ECLI:NL:GHARL:2015:4336 Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak 16-06-2015 Datum publicatie 19-06-2015

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter en mr. M. Veldhuis, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter en mr. M. Veldhuis, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-239 (mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter en mr. M. Veldhuis, secretaris) Klacht ontvangen op : 22 februari 2017 Ingediend door : Consument

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. J. Hadziosmanovic, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. J. Hadziosmanovic, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2017-787 (mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. J. Hadziosmanovic, secretaris) Klacht ontvangen op : 7 mei 2017 Ingediend door : Consument Tegen

Nadere informatie

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Wetgeving Algemene wet bestuursrecht Artikel 1:3 1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. 2. Onder beschikking

Nadere informatie

Beheerovereenkomst. Extra betaalde werkzaamheden vanouds verricht. De Centrale Raad van Toezicht geeft de volgende uitspraak in de zaak van:

Beheerovereenkomst. Extra betaalde werkzaamheden vanouds verricht. De Centrale Raad van Toezicht geeft de volgende uitspraak in de zaak van: Beheerovereenkomst. Extra betaalde werkzaamheden vanouds verricht. Klager is sinds enige jaren eigenaar van een tweetal panden die voorheen eigendom van klagers vader waren. Beklaagde voert al sinds jaar

Nadere informatie

De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 5 maart 2012.

De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 5 maart 2012. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2012-122 d.d. 17 april 2012 (mr. A.W.H. Vink, voorzitter, en mr. F.E. Uijleman, secretaris) Samenvatting Reisverzekering, toepasselijkheid verzekeringsvoorwaarden,

Nadere informatie

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging ECLI:NL:RVS:2017:84 Instantie Raad van State Datum uitspraak 18-01-2017 Datum publicatie 18-01-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201604839/1/A2 Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01 ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 29-11-2016 Datum publicatie 06-02-2017 Zaaknummer 200.174.828/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0634

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0634 ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0634 Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak 24-01-2013 Datum publicatie 05-02-2013 Zaaknummer 200.113.026 Rechtsgebieden Personen- en familierecht Bijzondere kenmerken

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446

ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446 ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 04-02-2009 Datum publicatie 03-03-2009 Zaaknummer 265169 / HA ZA 06-1949 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Eerste

Nadere informatie

Bij verweerschrift van 4 mei 2016 heeft verweerster, mede onder verwijzing naar correspondentie met klager, gereageerd op de klacht.

Bij verweerschrift van 4 mei 2016 heeft verweerster, mede onder verwijzing naar correspondentie met klager, gereageerd op de klacht. Raad van Toezicht Nederlandse Vereniging van Gecertificeerde Incasso-ondernemingen Postbus 279 1400 AG BUSSUM T: 035-6994210 Uitspraak van de Raad van Toezicht van de Nederlandse Vereniging van Gecertificeerde

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2014:1211 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

ECLI:NL:GHSHE:2014:1211 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD ECLI:NL:GHSHE:2014:1211 Instantie Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak 29-04-2014 Datum publicatie 01-05-2014 Zaaknummer HD 200.136.561_01 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Hoger

Nadere informatie

DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: Aangeslotene.

DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: Aangeslotene. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2014-372 d.d. 9 oktober 2014 (mr. P.A. Offers, prof. mr. E.H. Hondius en drs. W. Dullemond, leden en mr. E.E. Ribbers, secretaris) Samenvatting

Nadere informatie

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman) arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman) Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis

Nadere informatie