Kenmerk: pag. 1. Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens. Avans Hogeschool 's-hertogenbosch. in het geschil tussen: XXX

Transcriptie

1 Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens Avans Hogeschool 's-hertogenbosch in het geschil tussen: XXX wonende te XXX, nader te noemen: appellante en XXX, examinator, verbonden aan de Academie voor Marketing en International Business, opleiding International Business and Languages, Avans Hogeschool te s-hertogenbosch, nader te noemen: verweerster. 1.Ontstaan en loop van het geschil Appellante heeft in het laatste jaar van haar studie aan bovengenoemde opleiding, gedurende vijf maanden stage gelopen bij het bedrijf Ena-mar GmbH met als afstudeeropdracht een marketing en communicatieplan te schrijven voor het onder dat bedrijf ressorterend online bedrijf Zij werd tijdens die stage van de zijde van de school begeleid door de inhoudsdeskundige/begeleider XXX en op tussentijdse meetings of afstudeerkringen door hem en de overige leden van de projectgroep van feedback voorzien. Aan het einde van die begeleiding heeft zij ter gelegenheid van de derde en laatste afstudeerkring op 26 mei 2015 mondeling en schriftelijk ook feedback gekregen van haar scriptiebegeleider, dit laatste in de vorm van 62 comments in de laatst door haar aangeleverde concept-scriptie. De begeleider heeft aan het College samengevat weergegeven dat deze feedback-comments illustreren dat op dat moment een aantal fundamentele zaken nog niet op orde waren: - er was nog steeds niet duidelijk in welk soort industrie het stagebedrijf actief was, er zaten nog vele hiaten in het juist definiëren van de doel- en de probleemstelling: het startpunt van de scriptie, - de methode van onderzoek, - de aanbevelingen, - en de financiële onderbouwing. Appellante heeft vervolgens geprobeerd de gegeven feedback ter verbetering in de oorspronkelijke versie van haar scriptie te verwerken en heeft de scriptie, zoals het examenprotocol voorschrijft, vervolgens op 29 juni 2015 voorgelegd aan de scriptiebeoordelaar, XXX, thans verweerster, en de mede beoordelaar, zijnde een extern deskundige, XXXmonde van verweerster is aan appellante op 30 juni 2015 mondeling meegedeeld dat de scriptie pag. 1

2 onvoldoende werd bevonden en is daar feedback op gegeven. Vervolgens is deze mondeling gegeven feedback op verzoek van appellante nog digitaal als samenvatting en aanvulling erop, aan appellante gegeven. Verweerster merkt in het begeleidend schrijven daarbij op (samengevat:) dat het een behoorlijk pittige opgave zou worden om het rapport te repareren, omdat er nog veel fundamentele zaken (zoals relevantie/field research, doelgroep en literatuur/grammatica) nog niet op orde zijn. Je zult dus alles op alles moeten zetten om de benodigde grote verbeterslag te maken. Nadat appellante 6 weken had gebruikt om aan de hand van die feedback van de twee hierboven genoemde beoordelaars de scriptie te verbeteren, hebben de twee beoordelaars, gezien het toen bereikte resultaat, bevonden dat appellante de kans moest krijgen haar scriptie mondeling te verdedigen. Zij kon op die manier proberen door de verdediging ervan en de uitleg en antwoorden op door de beoordelaars te stellen vragen, de scriptie op het niveau van een voldoende te tillen. Op 28 augustus 2015 heeft appellante haar scriptie ten overstaan van de twee beoordelaars op een mondelinge zitting verdedigd. Het op die dag door hen beiden opgemaakte beoordelingsformulier afstuderen IBL (dat in de uitgetypte versie op 20 oktober 2015 ook door de extern deskundige XXX is getekend) vermeldt op alle onderdelen gedetailleerd de positieve en negatieve beoordelingen van beide beoordelaars, zowel in de voorgedrukte tekst door middel van kruisjes, als daarna nog uitgeschreven toegelicht. Het uiteindelijke resultaat was echter onvoldoende: een 4.9. Op 8 december 2015 heeft de extern deskundige beoordelaar aan de heer S. de Haas, lid van de examencommissie desgevraagd nog bericht dat de uiteindelijke versie van de scriptie ook niet om over naar huis te schrijven was en dat ook de verdediging ervan onvoldoende was. Appellante kon op veel vragen geen helder antwoord geven en de lacunes in de scriptie waar de beoordelaars naar vroegen, werden niet verduidelijkt. Appellante zou onvoldoende gebruik gemaakt hebben van de haar geboden kans om in de verdediging de witte vlekken weg te nemen. Zij bleef stellig overtuigd van haar eigen visie; zowel de verdediging als de scriptie misten analytische diepgang, aldus XXX. Op 1 september 2015 heeft appellante tegen die onvoldoende beoordeling bij de examencommissie bezwaar gemaakt en gesteld dat zij niet akkoord ging met de 2 e beoordeling. Appelante heeft kort en zakelijk samengevat als bezwaar tegen de beoordeling aangevoerd, dat het toch niet mogelijk is dat zij na het verwerken van alle ontvangen feedback, toch nog een onvoldoende beoordeling kan krijgen; dat de vele feedback en de onvoldoende beoordelingen niet te rijmen zijn met de voldoende beoordeling door de stagebegeleider van het stagebedrijf en tot slot dat zij kennelijk geen eerlijke kans heeft gekregen bij de verdediging van haar scriptie, omdat het achteraf gezien bij voorbaat kansloos was van de onvoldoende nog een voldoende te maken. Bovendien voelde en voelt appellante zich zeer gekwetst omdat haar te kennen is gegeven dat het niveau van de scriptie wegens een gebrek aan diepgang, niet aan het niveau van een HBOopleiding voldoet. Zij heeft gelet op de gang van zaken een discrepantie ervaren tussen de scriptiebegeleiding en de scriptiebeoordeling. Appellante geeft ten slotte aan dat zij een manier wil vinden om dit op te lossen. Appellante heeft in haar bezwaarschrift/beroepschrift ook gemeld dat zij de bestreden beslissing ongemotiveerd vindt, omdat zij niet over de beoordelingsformulieren beschikte. De voorzitter van de examencommissie heeft haar ter zitting uitgelegd dat het niet gebruikelijk is dat studenten daar ongevraagd afschriften van krijgen. Wanneer de examencommissie van de zijde van de student daartoe een verzoek bereikt, worden ze pas overhandigd. Omdat aan appellante op haar verzoek bij het indienen van het verweerschrift inderdaad de beoordelingsformulieren zijn overhandigd van de scriptiebegeleider, de beoordelaars en apart nog een memo van de extern deskundige, heeft appellante het bezwaar dat ze er niet over beschikte en dus de beslissing onvoldoende gemotiveerd vond, zo begrijpt het College, niet langer gehandhaafd. Het College merkt hierover overigens op dat zij al eerder heeft overwogen dat deze formulieren bij geschillen omtrent de beoordeling direct aan studenten ter beschikking dienen te worden gesteld, zodat studenten hiervan kennis kunnen nemen alvorens zij hun grieven tegen de beoordeling formuleren. pag. 2

3 Verweerster heeft in haar verweerschrift, kort samengevat, gesteld dat de feedback van de studiebegeleider Beerthuyzen en van de beoordelaars sterk overeenkomen, zodat van discrepantie tussen die oordelen geen sprake is; zowel tijdens de mondelinge feedbacksessie van anderhalf uur, als in de digitale feedback is duidelijk gecommuniceerd dat de benodigde verbeterslag aanzienlijk was; de geleverde prestatie moet voldoen aan het eindniveau van een HBO opleiding, maar wanneer de samenhang en kwaliteit van de verschillende onderdelen ontbreekt alsook het onderscheid tussen het analysegedeelte en het advies, kan de scriptie niet aan dat niveau voldoen. Verweerster betwist tot slot ten stelligste vooringenomen te zijn geweest met betrekking tot de beoordeling van het eindresultaat. Het beroep is behandeld ter zitting van het College op 22 februari 2016, alwaar appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde XXX en vergezeld van haar vader. Verweerster, XXX is verschenen, vergezeld van XXX en vergezeld van de voorzitter van de examencommissie XXX en een lid van die commissie, XXX. Als toehoorder is nog XXX, scriptiebegeleider van appellante ter zitting verschenen. 2. De beoordeling Ter zitting is met de vertegenwoordigers van de examencommissie en met name met de voorzitter daarvan, besproken dat op grond van het bepaalde in artikel 7.61 lid 1 onder e van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (de WHW) appellante rechtstreeks bij dit College beroep had moeten instellen tegen de beoordeling van verweerster van 28 augustus Nu appellante haar bezwaren tegen die beoordeling op 1 september 2015 aan de examencommissie heeft toegezonden, had de examencommissie - het College heeft dit in eerdere uitspraken al meermalen overwogen - de bezwaren van appellante derhalve rechtstreeks door moeten zenden naar dit College met het verzoek de behandeling ervan over te nemen. Nu de examencommissie wederom de bezwaren zelf heeft behandeld en in haar beslissing van 5 oktober 2015 ongegrond heeft verklaard, kan het College ambtshalve niet anders oordelen dan dat deze beslissing onbevoegd is genomen. Die beslissing zal dan ook worden vernietigd. Niet de examencommissie, maar XXX, examinator, eindverantwoordelijk en bevoegd inzake de beoordeling, is de verwerende partij. Er is dus wederom een verkeerde procedure gevolgd, die voor onnodig veel vertraging in de afwikkeling ervan heeft gezorgd. Nu de beslissing van 5 oktober 2015 zal worden vernietigd, behoeft het College op de grieven specifiek gericht tegen de totstandkoming van die beslissing ook niet meer in te gaan. Het College hecht er aan op dit punt nog op te merken dat het de examencommissie, bij twijfel of de student met zijn grieven bedoeld heeft uitsluitend de beoordeling, dan wel de wijze van totstandkoming ervan ter discussie te stellen en ter toetsing voor te leggen, of ook bedoeld heeft een specifiek verzoek aan de examencommissie te richten, natuurlijk altijd vrij student hierover te horen teneinde vervolgens de juiste procedure te volgen. Met instemming van alle betrokkenen is ter zitting vervolgens besproken dat het College het bezwaarschrift van appellante tegen de beoordeling van verweerster van 28 augustus 2015 als het beroepschrift en dus als tijdig bij het College ingediend, zal beschouwen, aangevuld met de gronden als in het schrijven door appellantes gemachtigde van 13 november 2015 verwoord. Door het College daartoe uitdrukkelijk in staat gesteld, heeft verweerster bij schrijven van 15 februari 2016 alsnog van verweer gediend. Het College begrijpt daaruit dat verweerster niet tot een minnelijke schikking met appellante heeft willen komen. Het College zal thans tot de inhoudelijke beoordeling van het geschil overgaan. pag. 3

4 Het College merkt op dat het primair namens appellante verzochte, te weten een positieve beoordeling nooit door het College kan worden gegeven. Dat betreft een exclusieve bevoegdheid van de examinator, in dit geval verweerster, die het College dus niet toekomt. Hetgeen wel ter beoordeling van het College voorligt is de vraag of verweerster door het nemen van de bestreden beslissing, in casu de onvoldoende beoordeling van de scriptie van appellante, in redelijkheid tot die beslissing heeft kunnen komen, doordat zij niet in strijd heeft gehandeld met een regel van geschreven of ongeschreven recht, dan wel anderszins heeft gehandeld in strijd met een beginsel van behoorlijk bestuur. Het College merkt op dat zowel de studiebegeleider, als de twee beoordelaars ieder een eigen taak vervullen en ieder een eigen verantwoordelijkheid dragen in het scriptieproces gedurende het afstudeertraject. Ieder op de wijze die in het - van de algemeen geldende Onderwijs- en Examenregeling afgeleide - Blokboek is omschreven. Op basis van de in deze procedure overgelegde stukken moet geconcludeerd worden dat verweerster de voor de opleiding geldende regels met de groots mogelijke zorgvuldigheid heeft toegepast en alles in het werk heeft gesteld om appellante te stimuleren om van een onvoldoende beoordeling nog een voldoende te maken. Dat dat niet gelukt is, is verweerster niet toe te rekenen. Dat alle gegeven feedback van verweerster of van de heer Beerthuyzen is verwerkt, kan daarbij niet tot de conclusie leiden dat verweerster niet in redelijkheid tot haar beslissing is gekomen, omdat het volledig verwerken van feedback niet automatisch leidt tot een voldoende beoordeling, iets wat appellante lijkt te stellen. Ook van tegenstrijdige beoordelingen door de begeleider en de beoordelaren is het College niet gebleken. Gelet op de feedback die de stagebegeleider Beerthuyzen heeft gegeven, kan het feit dat de beoordelaren hebben geoordeeld, zoals ze hebben gedaan, toch niet als een verrassing voor appellante zijn gekomen. Dat de stagebegeleider van het bedrijf (als enige) een positief oordeel heeft gegeven over het door appellante opgemaakte rapport doet aan dit oordeel niet af, omdat de criteria waaraan hij toetst en de eisen die hij aan het eindresultaat stelt, niet hoeven te stroken met en heel anders kunnen zijn dan de criteria en de eisen die de opleiding aan een scriptie stelt. Van vooringenomenheid van de beoordelaar is het College evenmin gebleken. Het begeleiden van een scriptie en het beoordelen ervan zijn juist sterk gescheiden trajecten om vooringenomenheid te voorkomen. Sterker nog: het College is van oordeel dat enerzijds juist de beoordelaren appellante alle kansen hebben geboden die het mogelijk zouden hebben kunnen maken uiteindelijk nog op een voldoende beoordeling uit te komen, terwijl zij anderzijds - getuige de gekozen bewoordingen die jegens appellante zijn geuit -, geen valse verwachtingen bij haar hebben kunnen wekken. Op grond van al het vorenstaande is het College van oordeel dat verweerster - telkens mede namens de externe examinator optredend, die adviserend beoordelaar is en daarom ook niet gehouden was bij het eerste feedbackgesprek aanwezig te zijn, zoals appellante heeft gesteld, - in redelijkheid, goed gemotiveerd en met inachtneming van de grootste zorgvuldigheid tot haar eindoordeel is kunnen komen. Het beroep moet dan ook ongegrond worden verklaard. Proceskostenveroordeling. Namens appellante heeft haar gemachtigde gevraagd om bij gegrondverklaring van het beroep de opleiding te veroordelen in de gemaakte proceskosten. Het College moet dit verzoek afwijzen omdat het beroep ongegrond is. In de WHW is daarnaast geen regeling opgenomen om verweerders bij gegrondverklaring van een beroep in de proceskosten te veroordelen en noch deze wet, noch een andere rechtsbron heeft artikel 7:15 waarin de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) de proceskostenveroordeling regelt, op de procedure bij dit College - zijnde een orgaan van een bijzondere instelling - van toepassing verklaard. pag. 4

5 3. De beslissing Het College van Beroep voor de Examens: vernietigt de beslissing van de examencommissie AMIB van 5 oktober 2015; verklaart het beroep van appellante tegen de beoordeling van verweerster ongegrond; wijst het verzoek voor het overige af. Aldus gegeven en uitgesproken op 22 februari 2016 door mr. M. Rietveld, voorzitter, mr. W.A.M. Waarna en mevrouw L.T.J.M. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mevrouw mr. E.J.M. Walstock-Krens, secretaris, en op schrift gesteld op 8 maart mr. E.J.M. Walstock-Krens, secretaris mr. M. Rietveld, voorzitter. Tegen deze uitspraak kan appellant binnen een termijn van zes weken na de dag dat de uitspraak is verzonden in beroep gaan bij het College van Beroep voor het hoger onderwijs door middel van het indienen van een beroepschrift gericht aan dit College, Postbus 636, 2501 CN in Den Haag tegen betaling van 45,00, zijnde dit het griffierecht van die procedure. Voor meer informatie over de inhoud van dit beroepschrift en de procedure bij dit College: zie pag. 5