2. Voor het verlenen van eerste hulp is het gebruik van het beademingsmasker en handschoenen niet verplicht. O juist O onjuist

Transcriptie

1 VRAGEN JUIST OF ONJUIST. 1. Als u, het slachtoffer en eventuele omstanders in een gevaarlijke situatie verkeren wacht u totdat politie of brandweer aanwezig is. U volgt hun aanwijzingen op. 2. Voor het verlenen van eerste hulp is het gebruik van het beademingsmasker en handschoenen niet verplicht. 3. In de longblaasjes wordt de zuurstof via een netwerk van bloedvaatjes in het bloed opgenomen. 4. Omdat hersenen zuurstof nodig hebben voor een goede werking, is een gestoorde sturing van de hersenen altijd het gevolg van een stoornis in de bloedsomloop. 5. Oververhitting kan leiden tot een gestoorde sturing vanuit de hersenen. 6. Een onvoldoende werking van het hart kan worden veroorzaakt door beschadiging van van de hersenen of van het ruggenmerg 7. Een afsluiting van de luchtweg kan veroorzaakt worden door letsel aan het gezicht, 8. Een slachtoffer dat snakkende bewegingen maakt zonder waarneembare luchtstroom heeft een belemmerde ademhaling. 9. Een slachtoffer met een wervelbreuk dat normaal ademt laat u liggen in de houding waarin u hem aantreft. 10. U benadert een slachtoffer dat net uit het water is gehaald en niet meer lijkt te ademen. U start met twaalf pogingen in een minuut om te beademen. 11. Tijdens een reanimatie vertoont het slachtoffer tekenen van leven. U controleert nu als eerste het bewustzijn. 12. Als u aan de hals van een slachtoffer een wond ziet waaruit in korte tijd stootsgewijs veel bloed komt, spreken we van een ernstig actief bloedverlies. 13. Een vreemd voorwerp dat uit een hevig bloedende uitwendige wond steekt moet u verwijderen voordat het tot meer schade kan leiden. 14. Door reinigen en ontsmetten wordt de besmettingsgraad van de wond beperkt gehouden. 15. Het doel van de eerste hulp bij een doordringende buikwond is bloedverlies te voorkomen of te beperken. Voorkomen is onmogelijk

2 16. Botbreuken en ontwrichtingen gaan gepaard met schade aan de omringende weefsels zoals spieren, maar ook aan zenuwen, bloedvaten en de huid. 17. Het doel van de eerste hulp bij een ribbreuk is het slachtoffer zo goed mogelijk te laten ademen. 18. Bij een verbranding aan het oog moet u ten minste dertig minuten koelen. alleen bij chemische verbrandingen 19. Brandwonden kunnen levensbedreigend zijn. 20. Tussen de ellepijp en het spaakbeen bevindt zich een schuif/draai gewricht. is een rolgewricht 21. Bij alle fase van oververhitting moet het slachtoffer op een koele plaats worden gebracht. 22. U beoordeelt de graad van bevriezing door naar de huid van het slachtoffer te kijken. 23. Een zeer lage lichaamstemperatuur leidt tot slecht functioneren van de cellen. Dit uit zich eerst in de hersenen. Dit leidt vervolgens tot inadequaat gedrag. Daarna tot sufheid en bewustzijnsverlies. 24. Als het slachtoffer het koud heeft en rilt, dan heeft u te maken met een ernstige onderkoeling. s.o. rilt bij ernstige onderkoeling niet meer. Rillen is laatste actie van het lichaam om nog op te warmen 25. Bij een vergiftiging via de huid verwijdert u eerst de met chemische stof doordrenkte kleding en spoelt u de huid gedurende ten minste tien minuten met lauw stromend water. U zorgt ervoor dat de chemische stof zich niet over het lichaam verspreidt. minimaal 30 minuten spoelen 26. De schade die stroom kan aanrichten, hangt o.a. af van de weg die de stroom door het lichaam kiest. 27. Kraakbeen en botweefsel zijn voorbeelden van steunweefsels. 28. Voor een goede stofwisseling heb je energie en zuurstof nodig. Daarom worden beide stoffen opgeslagen als reserve of direct bij de verbranding gebruikt. zuurstof wordt niet opgeslagen 29. Een kogelgewricht vinden we onder andere bij de duim. is een zadelgewricht 30. Dwarsgestreept spierweefsel vormt de spieren die we willekeurig kunnen aanspannen. 31. Een van de taken van de lever bestaat uit ontgifting, waarbij ( afval ) stoffen in het bloed zodanig worden bewerkt dat ze uit het lichaam kunnen worden verwijderd. 32. Aders zijn bloedvaten met een dunne slappe wand. In de ledematen zijn ze voorzien van kleppen, zodat het bloed niet terug kan stromen.

3 O juist O onjuist 33. Als iemand voor langere tijd, kleinere hoeveelheden giftige stof binnen krijgt via het spijsverteringskanaal, dan spreken we van acute vergiftiging. 34. Iemand die een koolmonoxidevergiftiging oploopt kan er gezond uitzien, maar doodziek zijn. 35. Iemand die onderkoelt is, geef je alcohol. Dit warmt de persoon in kwestie lekker op. 36. Lasogen ontstaan door inwerking van ultraviolette straling en het hoornvlies raakt hierbij beschadigd. 37. Kans op shock, als gevolg van ernstig bloedverlies, ontstaat na een bloedverlies van ongeveer 20% van de oorspronkelijke hoeveelheid bloed die iemand had. 38. De behandeling van kamerfibrileren bestaat uit het geven van een elektrische stroomstoot door het hart ( defibrilleren ) 39. Bij iemand die in rust een te snelle ademhaling heeft, wijst dit op een zuurstof tekort. 40. Een persoon die een hersenbloeding heeft gehad en verlammingsverschijnselen heeft, zal verlamt zijn aan dezelfde kant als waar de bloeding zit. 41. Insuline is een stof die ervoor zorgt dat de suikerspiegel in het bloed binnen nauwe grenzen blijft. 42. Om brandwonden af te dekken gebruik je bij voorkeur een gemetalliseerd verband. 43. De isoleerdeken ( gemaakt van aluminiumfolie ) die je vindt in EHBO koffers beschermen tegen afkoeling, is ook zeer geschikt voor het doven van vlammen. 44. Iemand die een bloedneus heeft ( niet ten gevolge van geweld van buitenaf ) laat je eerst de neus snuiten alvorens de neusvleugels tegen het neusbeen dicht te ( laten ) drukken. 45. Voordat je een teek verwijderd ( bij voorkeur met een tekenpincet ) moet je eerst rondom de plaats waar de teek zit ontsmetten met alcohol. 46. Een uitgeslagen tand pak je bij de kroon en je bewaart deze in een bekertje melk om uitdrogen te voorkomen. 47. Een voorbeeld van onvoldoende werking van de longen is astma.

4 48. Uw slachtoffer heeft een gedeeltelijke afsluiting van de luchtweg. (u hoort abnormale geluiden). Uw slachtoffer is bewusteloos en u ziet braaksel bij de mond zitten. U legt het slachtoffer eerst in de stabiele zijligging alvorens de mond te reinigen. 49. U komt bij een bewusteloos slachtoffer. Omstanders melden u dat de persoon zich verslikt heeft tijdens de maaltijd. U hoeft bij deze persoon geen halsslagader te controleren voordat u de eerste borstcompressies geeft. alleen bewustzijn en ademhaling 50. U bent een kind van 4 jaar aan het beademen. Iedere inblazing duurt 2 seconde. 51. De overgang van klinische dood naar biologische dood gaat bij een drenkeling sneller. 52. De luchtpijp bevindt zich achter de slokdarm. 53. Hoefijzervormig kraakbeen en bindweefsel zorgen ervoor dat de luchtpijp altijd open blijft. 54. Tussenribspieren en middenrif zijn ademhalingsspieren. 55. Het middenrif is een peesplaat tussen borst- en buikholte. 56. Beweging van botten ten opzichte van elkaar, wordt mogelijk gemaakt door de aanwezigheid van gewrichten. 57. De elasticiteit van de wand van de slagaderen bepalen mede de hoogte van de bloeddruk. 58. Je spreekt een slachtoffer dat bewusteloos is aan, aan de kant van diens gezicht. Dit geldt niet als iemand in de buikligging ligt. Dan begin je bij het achterhoofd. 59. Als iemand een lichaamtemperatuur heeft van 35,5 graden Celsius spreek je van ernstige onderkoeling. pas bij < 35 gr. 60. De alvleesklier heeft een belangrijke taak bij de spijsvertering. 61. Je slachtoffer heeft 10% van zijn lichaam verbrand, hij heeft nu kans om in shock te raken. 62. Mond op mond beademing verdient de voorkeur boven mond op neus beademing, omdat met deze methode als regel betere resultaten worden bereikt. 63. Bij een asystolie voel je geen pulsaties meer aan de halsslagader. 64. Het vaatvlies bepaalt de kleur van je ogen. wordt bepaald door iris oftewel regeboogvlies

5 65. Je beoordeelt de luchtweg door te voelen, luisteren en te kijken. 66. Tijdens de inspanningsfase van het hart heeft deze de maximale zuurstofopname. is maximaal in ontspanningsfase 67. Tussen de organen bevindt zich vet en bindweefsel. 68. Bij een hartinfarct kunnen disfunctionerende cellen het hartritme beïnvloeden. 69. In rust adem je ongeveer een halve liter lucht in. 70. Het verlengde merg regelt de ademhaling en de hartslag. 71. Bij een acute vergiftiging kunnen de verschijnselen soms pas na enkele uren optreden. Denk hierbij maar aan medicijnen 72. Oververhitting kan alleen bestaan als de omgevingstemperatuur ook hoog is. 73. Bij twijfel tussen een verstuiking en een breuk, moet altijd een arts geraadpleegd worden. Het is toch raadzaam plaatselijk te koelen. 74. Bij een slachtoffer in shock is het bewustzijn verminderd. is verminderd bij dreigende shock. 75. Eerste hulp is de noodzakelijke hulp die al dan niet in afwachting van de georganiseerde professionele hulp naar het oordeel van de eerste hulpverlener aan een slachtoffer moet worden verleend op een wijze die aansluit bij de professionele hulpverlening. O juist O onjuist 76. Het cursusboek spreekt over een normale-, bedreigde- en overmatige- of afwezige ademhaling. boek spreekt niet over overmatige ademhaling 77. Alleen een eerstegraads verbranding mag je zelf definitief behandelen. 78. Bij de aanpak van vergiftiging maakt men onderscheid tussen het wel of niet bij bewustzijn zijn van het slachtoffer en het wel of niet bekend zijn met de aard van de giftige stof. 79. Bij de reanimatie van een kind is het toelaatbaar om de eerste keer 5 keer te beädemen. 80. Tijdens de reanimatie bij een verslikking ligt tijdens de borstcompressie telkens het hoofd opzij.