Zorg voor versnelling

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Zorg voor versnelling"

Transcriptie

1 Zorg voor versnelling Empirisch onderzoek naar het effect van innovaties op de doelmatigheid van Nederlandse ziekenhuizen in de periode Innovatie en Publieke Sector Efficiëntie Studies, Technische Universiteit Delft A.C.M. Dumaij J.L.T. Blank B.L. van Hulst Delft, september 2012 IPSE Studies, Technische Universiteit Delft

2 2

3 COLOFON Productie en lay-out: TU Delft, IPSE Studies Druk: Sieca Repro Delft Delft, september 2012 ISBN/EAN: JEL-codes: C33, D24, I19, O33 TU Delft IPSE Studies Postbus BX DELFT Jaffalaan BX DELFT T F E: ipsestudies-tbm@tudelft.nl Dit onderzoek is uitgevoerd met subsidie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van het onderzoek berust bij de auteurs. De inhoud vormt niet per definitie een weergave van het standpunt van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 3

4 Inhoudsopgave Voorwoord 7 Samenvatting 9 Summary 19 1 Inleiding Beleidsachtergrond Onderzoeksvragen en afbakening Leeswijzer 31 2 Begrippen en voorgaand onderzoek Inleiding Begrippen Innovatie Kenmerken van innovaties Kenmerken van ziekenhuizen Omgevingsfactoren Productiviteit en doelmatigheid Voorgaand onderzoek Innovaties en adoptie Adoptie en determinanten Innovaties en kostendoelmatigheid 40 3 Theorie en methode van aanpak Inleiding Model voor adoptie Model voor determinantenanalyse Model voor kostendoelmatigheid 48 4

5 4 De gegevens Inleiding Innovaties Determinanten Kostendoelmatigheid 57 5 Resultaten Inleiding Innovaties en adoptie Determinanten van adoptie Innovaties en kostendoelmatigheid Beschouwing 78 Bijlage A Innovatielijst 81 Bijlage B Schattingen van doelmatigheidsbijdragen 85 Bijlage C Afkortingen 87 Bijlage D Expertpanel 89 Literatuurlijst 91 5

6 6

7 Voorwoord Deze studie is een onderdeel van het door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gesubsidieerde programma voor onderzoek en kennisdeling over sturing, innovaties en productiviteit in de publieke sector. Dit programma is een onderdeel van allerlei initiatieven die de afgelopen jaren zijn ontwikkeld op het terrein van sociale innovaties, slimmer werken en het nieuwe werken. Het programma heeft een sterke verwevenheid met de beleidsagenda Arbeidsproductiviteit in de publieke sector. Het programma wordt begeleid door een Programmaraad met leden vanuit het beleid en de wetenschap. In deze studie onderzoeken wij de adoptiepatronen van ziekenhuisinnovaties, de kenmerken van de ziekenhuizen die de innovaties adopteren en de bijdrage van de innovaties aan de kostendoelmatigheid van Nederlandse ziekenhuizen. Eerder onderzochten wij de productiviteitsontwikkeling in de Nederlandse ziekenhuissector op basis van sectordata over de periode Ook onderzochten wij eerder de productiviteit en doelmatigheid in de ziekenhuizen op basis van gegevens van de individuele ziekenhuizen over de periode De resultaten van deze laatste studie zijn ook gebruikt in de voorliggende studie. Graag wil ik een aantal mensen bedanken voor hun bijdrage aan deze studie. In de eerste plaats bedank ik mijn coauteurs Adrie Dumaij en Bart van Hulst van het Centrum voor Innovaties en Publieke Sector Efficiëntie (IPSE) Studies voor hun inspanningen. Ook bedank ik de deelnemers aan het expertpanel: Robert Bezemer en mw. Marian Schoone (TNO), Dirk Jan Bakker (emeritus medisch-directeur AMC), mw. Ite Priems (Reinier de Graaf Groep Delft) en Chris Wiggers (Zuwe Hofpoort ziekenhuis). Hun praktijkervaring met ziekenhuisinnovaties heeft de studie verrijkt. Verder ben ik collega s Thijs Urlings, mw. Flóra Felsö, mw. Janneke Wilschut, Alex van Heezik en Thomas Niaounakis erkentelijk voor hun waardevolle commentaar op de eerdere versie van deze studie. 7

8 Tot slot wil ik graag de leden van de Programmaraad voor onderzoek en kennisdeling over sturing, innovaties en productiviteit in de publieke sector en de leden van de Begeleidingscommissie (mw. Evelien Eggink (SCP), Rudy Douven (CPB), Onno van Hilten (CBS) en Ivo Specker (BZK)) bedanken voor hun waardevolle inbreng. De eindverantwoordelijkheid voor deze rapportage ligt volledig bij IPSE Studies. Conclusies en opvattingen vallen onder de verantwoordelijkheid van de onderzoekers Deze hoeven niet overeen te komen met de visie van leden van de begeleidingscommissie, de programmaraad of tegenlezers. Jos Blank Directeur Centrum voor Innovaties en Publieke Sector Efficiëntie Studies Technische Universiteit Delft september

9 Samenvatting Achtergrond De verbetering van de productiviteit en kostendoelmatigheid van ziekenhuizen is een belangrijk middel in de strijd tegen de groeiende kosten in de zorgsector. Uit eerder uitgevoerd onderzoek blijkt dat technologische ontwikkelingen een stevige positieve impuls hebben gegeven aan de productiviteit. In dat onderzoek wordt de positieve trend aangetoond, maar er wordt niet aangegeven welke technologische ontwikkelingen daadwerkelijk hebben bijgedragen aan de productiviteitsgroei. Het is zowel voor het beleid als het management van ziekenhuizen van belang om de innovaties op te sporen die substantieel bijdragen aan de productiviteitsontwikkeling. Een tweede relevante kwestie is of de adoptie van productieve innovaties kan worden versneld. Hiervoor is het noodzakelijk inzicht te hebben in de determinanten van de adoptie van innovaties. Ook dit aspect komt in deze studie aan bod. Onderzoekafbakening De studie Zorg voor versnelling geeft een analyse van innovaties in Nederlandse algemene ziekenhuizen. De onderzoeksperiode is In dit onderzoek staan drie vragen centraal: Met welk tempo worden ziekenhuisinnovaties geadopteerd? Welke kenmerken van ziekenhuizen en innovaties zijn aan te wijzen voor de adoptie van de ziekenhuisinnovaties? Wat is het effect van de ziekenhuisinnovaties op de kostendoelmatigheid? Er zijn twintig ziekenhuisinnovaties onderzocht (onderverdeeld in zes clusters), die in principe in elk algemeen ziekenhuis toegepast kunnen worden. De innovaties zijn gevalideerd door een expertpanel van ziekenhuisstaf en medisch-technologen. Het aantal van twintig is gekozen om uitvragen praktisch uitvoerbaar te houden. De innovaties zijn weergegeven in tabel S-1. 9

10 Tabel S-1 Onderzochte ziekenhuisinnovaties Infrastructuur Kwaliteit en veiligheid Optimalisatie Kraamsuite Online afsprakensysteem Digitale beelden op de werkplek van de arts Ziekenhuisbreed EPD Robotische logistiek Elektronisch voorschrijfsysteem Veiligheidsmanagementsysteem Elektronische registratie aan het bed Inkoopsamenwerking Het nieuwe werken Physician assistant Radio frequency identification Uitbesteding Ketensamenwerking Kennisonderhoud Behandeling Zorgpaden / klinische paden E-learning Keteninformatiesystemen Multidisciplinaire poliklinieken Zorg-op-afstand Minimaal invasieve chirurgie Robotchirurgie Adoptie van innovaties Bij ziekenhuizen is uitgevraagd in welk jaar elke innovatie voor het eerst is geadopteerd. Alle algemene Nederlandse ziekenhuizen zijn benaderd voor deelname aan het onderzoek. De besturen van 22 ziekenhuizen hebben ingestemd met deelname, waaronder acht topklinische ziekenhuizen. De deelnemende ziekenhuizen vormen een aselecte steekproef met betrekking tot de doelmatigheidsscores. Alle waargenomen adopties hebben plaatsgevonden vanaf Het aantal adopties verschilt per ziekenhuis van tien tot zeventien met een gemiddeld aantal van iets meer dan twaalf. Robotische logistiek is door slechts één ziekenhuis geadopteerd en is verder buiten beschouwing gelaten. Van de overige negentien innovaties is de adoptiecurve geschat. De adoptiecurve geeft het percentage van de ziekenhuizen in de steekproef weer dat een innovatie heeft geadopteerd. Hieruit is een maat voor de snelheid en versnelling van adoptie afgeleid. Een illustratie van een innovatie die met hoge snelheid is geadopteerd is het veiligheidsmanagementsysteem; een innovatie die met lage snelheid is geadopteerd is minimaal invasieve chirurgie. De adoptiecurves van deze innovaties zijn weergegeven in figuur S-1. Beide innovaties zijn inmiddels door alle ziekenhuizen in de onderzoekspopulatie geadopteerd. De rode lijn geeft de verbinding tussen de waarnemingen weer en de blauwe lijn de schattingen. 10

11 Figuur S-1 De curve bij langzame (minimaal invasieve chirurgie) en snelle (veiligheidsmanagementsysteem) adoptie Het geschatte tempo van de adopties is samengevat in tabel S-2. Tabel S-2 Tempo van adoptie van de innovaties Langzaam Snel Digitale beelden op de werkplek van de arts Ziekenhuisbreed EPD Keteninformatiesysteem Veiligheidsmanagementsysteem Elektronisch voorschrijfsysteem Inkoopsamenwerking Elektronische registratie aan het bed Kraamsuite E-learning Online afsprakensysteem Radio frequency identification Robotchirurgie Uitbesteding Het nieuwe werken Zorg op afstand Minimaal invasieve chirurgie Zorgpaden Physician assistant Multidisciplinaire poliklieken Hierbij maken we de kanttekening dat adoptie van de innovaties plaatsvindt op vrijwillige basis, behalve van het veiligheidsmanagementsysteem. Alle 11

12 ziekenhuizen in Nederland moeten per 1 januari 2008 een begin hebben gemaakt met het werken met een veiligheidsmanagementsysteem. De ziekenhuizen hebben tot 2013 de tijd om het veiligheidsmanagementsysteem volledig te implementeren. Het hoge tempo van adoptie van deze innovatie vanaf 2008 ligt dan ook voor de hand. Determinanten van adoptie De vervolgvraag is: Welke kenmerken van ziekenhuizen en innovaties zijn aan te wijzen voor de adoptie van de ziekenhuisinnovaties? Hiertoe zijn zes kenmerken van ziekenhuizen gebruikt waarover gegevens beschikbaar zijn en vijf algemene kenmerken van innovaties. Naast deze kenmerken speelt uiteraard de factor tijd een belangrijke rol. Hoe ouder een innovatie des te groter is de kans dat de betreffende innovatie bekend is en wordt ingevoerd. Op basis van de kenmerken zijn regressieanalyses uitgevoerd. De verschillende kenmerken van de ziekenhuizen blijken voor de verschillende innovatieclusters anders uit te pakken. De ziekenhuiskenmerken en de resultaten voor alle innovaties tezamen zijn samengevat in tabel S-3. Alleen de kenmerken die zijn gemarkeerd met een * hebben een significant van nul verschillende bijdrage. Tabel S-3 Determinanten met positieve en negatieve bijdrage aan adoptie Positieve bijdrage Geen bijdrage Negatieve bijdrage Tijd* Omvang van de productie* Aantal specialisten per 1000 opnamen Aandeel specialisten in loondienst Marktaandeel* Reserve aanvaardbare kosten Aandeel specialisten in opleiding Topklinisch Aantal locaties * Significant op het 5%-niveau Tijd is een sterke verklarende factor voor adoptie van innovaties. Dit sluit aan bij de theorie over de verspreiding van innovaties. De analyse van de kenmerken per cluster van innovaties geeft een iets genuanceerder beeld. Zo vinden wij dat ziekenhuizen met meer specialisten in loondienst meer innovaties voor behandeling adopteren. Ziekenhuizen met meer specialisten in opleiding adopteren ook meer innovaties voor behandeling maar juist minder innovaties in de infrastructuur. De omvang van de productie en het marktaandeel spelen significant geen rol. In de literatuur zijn er voorbeelden van ICT-innovaties waarbij de omvang van de productie of het marktaandeel 12

13 wel een rol speelt. Het aantal locaties van STZ-ziekenhuizen heeft een negatief effect op de adoptie van innovaties voor de verbetering van kwaliteit en veiligheid. Alle overige determinanten zijn geschat, maar blijken niet significant op het 5%-niveau. Bovendien kunnen alle kenmerken gecorreleerd zijn met niet-waargenomen kenmerken, waardoor nog meer terughoudendheid bij de interpretatie geboden is. De vijf algemene kenmerken van innovaties geven in het geheel geen verklaring voor de adoptie. De kenmerken zijn gescoord door een expertpanel. Alle schattingen zijn echter niet significant op het 5%-niveau. Op grond van deze studie kunnen we geen conclusies trekken over de kenmerken van de innovaties. Kostendoelmatigheid en ziekenhuisinnovaties De kostendoelmatigheid geeft aan hoe een ziekenhuis presteert ten opzichte van de beste praktijk ziekenhuizen in het betreffende jaar. Dit zijn de ziekenhuizen met de laagste kosten bij gegeven productie. Hierbij staat 100% voor een score van een beste praktijk ziekenhuis. Een kostendoelmatigheid van 85% betekent dat dezelfde productie gerealiseerd kan worden met 85% van de totale kosten. Om de bijdrage van de innovaties aan de verandering van de kostendoelmatigheid vast te stellen is een vernieuwde methode toegepast. De ziekenhuizen worden nu niet langer gespiegeld aan de beste praktijk ziekenhuizen van het betreffende jaar, maar aan de beste praktijk ziekenhuizen van het laatste jaar, In totaal zijn vijftien innovaties gebruikt als onafhankelijke variabelen voor de verklaring van de kostendoelmatigheid. Vijf innovaties zijn buiten de verdere analyse gehouden, vanwege te weinig waarnemingen in 2009 of sterke adoptie in een korte tijd. De bijdrage aan de kostendoelmatigheid drukken wij uit in procentpunten van de kostendoelmatigheid. De geringe respons van de ziekenhuizen leidt hier tot een methodisch probleem. Het belangrijkste probleem betreft de invloed van de weggelaten variabelen. Er zijn ongetwijfeld nog veel meer innovaties en andere factoren aan te wijzen die bijdragen aan de kostendoelmatigheid. De kans is groot dat de gekozen innovaties sterk correleren met deze weggelaten variabelen en het effect van deze weggelaten variabelen absorberen. Omdat de laatste jaren de productiviteit sterk is gegroeid, is de kans groot dat de gemeten effecten 13

14 worden overschat. Door expliciet rekening te houden met de factor tijd, kan voor deze onzuiverheid worden gecorrigeerd. Omdat er echter maar zo weinig ziekenhuizen in de steekproef zitten, bestaat de kans dat er te veel gecorrigeerd wordt en de effecten worden onderschat. Beide resultaten zijn daarom gepresenteerd. De resultaten zijn samengevat in tabel S-4, met de bijdrage van de innovatie aan de kostendoelmatigheid in procentpunten. Bijna alle schattingen zijn niet significant van nul verschillend op het 5%-niveau. Dit betekent dat we terughoudend moeten zijn bij de interpretatie van de schattingen. Ziekenhuizen die bijvoorbeeld de physician assistant hebben geadopteerd, hebben een kostendoelmatigheid die gemiddeld tussen 2,2 en 4,4 procentpunt hoger is dan ziekenhuizen die deze adoptie niet hebben gepleegd. Tabel S-4 De innovaties en hun bijdragen aan de kostendoelmatigheid in procentpunten, met en zonder tijdeffecten Innovatie Zonder controle voor tijd Met controle voor tijd Kraamsuite 3,5 0,1 Online afsprakensysteem 1,8 0,6 Digitale beelden op de werkplek 1,1 1,5 Zorgpaden 1,0 0,4 Keteninformatiesysteem 0,7 3,4 Elektronisch voorschrijfsysteem 2,2 1,0 Veiligheidsmanagementsysteem 1,3 1,6 Elektronische registratie aan bed 1,1 4,5 E-learning 0,6 1,1 Inkoopsamenwerking 3,5 1,3 Het nieuwe werken 1,3 2,5 Physician assistant 4,4* 2,2 Multidisciplinaire poliklinieken 3,5* 0,7 Zorg op afstand 2,9 1,7 Minimaal invasieve chirurgie 0,2 2,4 * Significant op het 5%-niveau We bespreken eerst de effecten zonder controle voor de factor tijd (eerste kolom). De geschatte effecten zijn, zoals eerder beargumenteerd, een overschatting van de feitelijke effecten. Sommige effecten zijn dan ook aan de hoge kant. Nadrukkelijk merken we op dat de schattingen hoge 14

15 onbetrouwbaarheidsmarges kennen. Alleen de geschatte bijdragen van de physician assistant en multidisciplinaire poliklinieken zijn significant. Een verdere constatering is dat het effect van sommige innovaties, hoewel niet significant van nul verschillend, negatief is. Dit duidt erop dat er een gerede kans is dat sommige innovaties een negatieve bijdrage leveren aan de kostendoelmatigheid en waarschijnlijk eerder bijdragen aan de kwaliteit van de dienstverlening, de kwaliteit van arbeid of de patiënttevredenheid. Het betreft hier onder meer het keteninformatiesysteem, veiligheidsmanagementsysteem, elektronische registratie aan bed, e- learning, het nieuwe werken en minimaal invasieve chirurgie. De tweede kolom weerspiegelt de effecten van innovaties als er gecontroleerd wordt voor de factor tijd. Voor de meeste innovaties geldt dat het geschatte effect kleiner wordt. In een aantal gevallen betekent dit dat een positief effect omslaat in een negatief effect en een negatief effect nog negatiever wordt. Geen van de geschatte effecten laat nog een significant van nul verschillend effect zien. Op basis van het voorgaande moeten we stellen dat het op grond van deze uitkomsten niet mogelijk is betrouwbare uitspraken te doen over de effecten van innovaties op de kostendoelmatigheid. Het aantal ziekenhuizen in de steekproef zou daarvoor moeten worden vergroot. Twee potentiële kandidaten voor verbetering van de kostendoelmatigheid zijn de invoering van de functie van physician assistant en het opzetten van multidisciplinaire poliklinieken. Verder moet er rekening mee worden gehouden dat een deel van de innovaties waarschijnlijk meer het karakter van kwaliteitsverbetering heeft en niet bijdraagt aan verhoging van de productiviteit. Op basis van aanvullend onderzoek is het ook interessant om de relaties tussen kostendoelmatigheid en patiënttevredenheid en andere kwaliteitsindicatoren te onderzoeken. Beleidsimplicaties Deze studie gaat in op de bijdrage van innovaties aan de productiviteit van ziekenhuizen en de mogelijkheden om de adoptie van productieve innovaties te versnellen. Een tekortkoming van deze studie is de matige respons op de onder de ziekenhuizen uitgezette vragenlijst. Hierdoor kunnen we nauwelijks effecten vaststellen die statistisch significant zijn. De verklaringen van de adoptiepatronen aan de hand van ziekenhuiskenmerken leveren eveneens een beperkt betrouwbaar resultaat op. De algemene 15

16 eigenschappen van innovaties volgens de diffusietheorie geven in deze studie geen betrouwbare verklaring voor de adoptiepatronen. Ook de doelmatigheidsscores laten zich in deze studie niet betrouwbaar verklaren door innovaties. Om een compleet en gedetailleerd beeld te krijgen van de bijdrage van innovaties aan de productiviteit zijn gegevens van meer ziekenhuizen nodig. De hier gepresenteerde uitkomsten over productieve innovaties zijn daarom indicatief. In deze studie blijkt in ieder geval dat de factor tijd een belangrijke rol speelt. De factor tijd representeert vooral kennisdeling. Het kost enige tijd voordat artsen en managers voldoende informatie hebben vergaard om te besluiten tot een innovatie. Informatie-uitwisseling en kennisdeling zijn daarom van wezenlijke betekenis. De overheid kan hierin een faciliterende rol innemen of zelfs regulerend optreden. Voorbeelden hiervan binnen de ziekenhuissector zijn het programma Sneller Beter en het VMS Veiligheidsprogramma. De aangehaalde voorbeelden bevorderen overigens vooral innovaties op het gebied van kwaliteit en veiligheid, verbetering van de efficiëntie is bijvangst. Meer aandacht voor productieve innovaties is gewenst. De twee innovaties waarvan een positieve bijdrage aan de kostendoelmatigheid is gemeten, de physician assistant en multidisciplinaire poliklinieken, blijken langzaam te worden geadopteerd. Voor deze innovaties zou de overheid eveneens prikkels kunnen geven voor adoptie, zoals voorlichting en faciliterende programma s voor implementatie. De aanstellingsvorm van specialisten blijkt een verklaring te geven voor de adoptie van innovaties voor de behandeling van patiënten. Voor overige clusters van innovaties is geen significant effect gevonden. De discussie over het al dan niet hebben van specialisten in loondienst kent echter veel meer dimensies. De betekenis van de aanstellingsvorm voor de adoptie van innovaties zou hierin ook kunnen worden meegenomen. Met de eerdere kanttekening over het ontbreken van statistische significantie, merken we op dat niet alle innovaties productief zijn. Zoals eerder opgemerkt kunnen deze innovaties andere effecten bewerkstelligen zoals verbetering van de kwaliteit of veiligheid. Dit zijn eveneens belangrijke waarden van de dienstverlening. Het betekent niet dat deze 16

17 innovaties zonder meer geïmplementeerd moeten worden. Het effect op kwaliteit en veiligheid dient in kaart te worden gebracht en dient vervolgens afgewogen te worden tegen de kostendoelmatigheid. Tot slot, de ziekenhuizen hebben onmiskenbaar een enorme productiviteitsverbetering laten zien. Uit deze studie blijkt vooralsnog dat innovaties slechts een beperkte rol hebben gespeeld bij het verleggen van de frontier. 17

18

19 Summary Background The improvement of the productivity and cost efficiency of hospitals is an important aspect in efforts to absorb growing costs in the health care sector. Previously conducted research has shown that technological advancements have given a strong positive impulse to productivity. Although this research effectively demonstrated this positive trend, it did not elaborate on which specific technological developments actually contributed to this growth in productivity. It is important both for hospitals policies as well as their management to recognise which innovations substantially contribute to productivity development. A second important associated question is whether the adoption rate of innovations that actually improve productivity can be improved. This requires insight into the determinants for the adoption of innovations. This aspect will also be addressed in this study. Scope of research The Zorg voor versnelling study gives an analysis of innovations in general hospitals in the Netherlands. The study period is from This study addresses 3 central questions: At what rate are hospital innovations being adopted? Which specific hospital characteristics and innovations can be indicated for the adoption of hospital innovations? What is the effect of hospital innovations on cost efficiency? Twenty hospital innovations were investigated, subdivided into 6 clusters, all of which could in principle be implemented in any general hospital. The innovations were assessed and validated by an expert panel of hospital staff and medical technologists. A number of 20 was chosen in order to ensure that surveys are practically implementable. The different innovations are listed in Table S-1. 19

20 Table S-1 Investigated hospital innovations Infrastructure Quality and safety Optimisation Maternity suite Online appointments system Digital images at the workplace of the physician Hospital-wide EHR Robotic logistics Electronic prescription system Safety management system Electronic bedside registration Purchasing partnership New way of working (alternative working philosophy) Physician Assistant Radio frequency identification Outsourcing Chain cooperation Preservation of knowledge Treatment Care pathways / clinical pathways E-learning Chain information systems Multi-disciplinary polyclinic Remote care Minimally invasive surgery Robotic surgery Adoption of innovations The hospitals were surveyed and asked in which year each of the innovations was adopted in their establishment for the first time. All general hospitals in the Netherlands were approached for participation in the study. The board of directors of 22 hospitals agreed to participate, including 8 top centres (centres of clinical excellence). The participating hospitals together represent a random sampling with respect to efficiency scores. All of the observed adoptions took place as of The number of adoptions varies per hospital from 10 to 17, with an average of slightly over 12. Robotic logistics was adopted by only a single hospital and as such was not included for further consideration in the study. The adoption curve for the other 19 innovations was estimated. The adoption curve denotes the percentage of the hospitals investigated which have adopted an innovation. A measure of the rapidness and acceleration of adoption was then derived from this. An illustration of an innovation that was adopted with a great speed is the safety management system; an innovation adopted slowly is minimally invasive surgery. The adoption curves of these innovations are shown in Figure S-1. Both innovations have now been adopted by all the hospitals investigated. The red line shows the connection between the observations; the blue line represents the estimated values. 20

21 Figure S-1 The curve for slow (minimally invasive surgery) and rapid adoption (safety management system) The estimated rate of adoption of the innovations is summarised in Table S- 2. Table S-2 Rate of adoption of innovations Slow Digital imaging at the workplace of the physician Chain information system Electronic prescription system Electronic bedside registration E-learning Radio frequency identification Outsourcing The new way of working (alternative working philosophy) Remote care Minimally invasive surgery Care pathways Physician Assistant Multi-disciplinary policlinics Rapid Hospital-wide EHR Safety management system Purchasing partnership Maternity suite Online appointments system Robotic surgery A side note applies here, namely that the adoption of the innovations takes place on a voluntary basis, except for the safety management system. All 21

22 hospitals in the Netherlands are obligated to have initiated the adoption of a safety management system as of January 1 st The hospitals will have until 2013 to fully implement the safety management system. A high rate of adoption of this innovation since 2008 can therefore be anticipated. Determinants for adoption The next pertinent question is: Which characteristics of hospitals and innovations can be indicated as criteria for adoption of hospital innovations? For this, 6 characteristics of hospitals were used for which information was available, and 5 general characteristics of innovations. Besides these features, the factor of time of course also plays a significant role. The older an innovation is, the more likely that it is familiar and will be implemented. Regression analyses were performed based on the characteristics. The different characteristics of the hospitals turn out to produce differing results between the different innovation clusters. The hospital characteristics and the results for all of the innovations collectively are summarised in Table S-3. Only the characteristics marked with an * have a significant contribution (significant from zero). Table S-3 Determinants with positive and negative contribution to adoption Positive contribution No contribution Negative contribution Time* Scope of production* Number of specialists per 1,000 admissions Proportion of practising specialists Market share* Reserve for reasonable expenses Proportion of specialists in training Top clinical centre Number of locations * Significant at the 5% level Time is a strong explanatory factor for the adoption of innovations. This compliments the theory regarding the distribution of innovations. The analysis of the characteristics per cluster of innovations gives a somewhat more nuanced picture. For example, we see that hospitals with more professional (as opposed to in-training) specialists adopt more innovations related to treatment. Hospitals with more specialists in training similarly also adopt more innovations for treatment/therapy, but while adopting fewer innovations in infrastructure. The scope of production and market share do not play a significant role. Relevant literature refers to examples of IT innovations for which the scope of production and the market share do play 22

23 a pertinent role. The number of locations of STZ hospitals (collaborating teaching hospitals (clinical centres of excellence)) has a negative effect on the adoption of innovations related to the improvement of quality and safety. All the other determinants are estimated, but are not significant at the 5% level. Moreover, all the characteristics may be correlated with other characteristics not included in the study, implying even more apprehension in interpreting the effects. The 5 general characteristics of innovations all in all do not explain the reason for adoption. The characteristics were rated by an expert panel. All the estimates are not significant at the 5% level, however. As such, we cannot draw any causal conclusions from this study about the characteristics of the innovations. Cost efficiency and hospital innovations Cost efficiency indicates how a hospital performs in comparison to best practice hospitals rated in that particular year. These hospitals operate at the lowest costs per unit of production. In this, 100% represents the score for such a best practice hospital. A cost efficiency score of 85% denotes that the same production level can be achieved with 85% of the total costs. A new method was used to determine the contribution of the innovations to the change in cost efficiency The hospitals are now no longer compared with the best practice hospitals of the year concerned, but instead with the best practice hospitals of the previous year (2009). In total, 15 innovations were used as independent variables for the determination of the cost efficiency. Five innovations were excluded from the subsequent analysis, on account of insufficient observations in 2009 or rigorous adoption within a short period. We have expressed the contribution to cost efficiency in terms of percentage points of cost efficiency. The limited response from the hospitals has led to a methodical problem here. The most pertinent problem concerns the influence of the omitted variables. There are undoubtedly many more innovations and other factors which can be indicated that contribute to cost efficiency. It is very likely that the selected innovations correlate strongly with these omitted variables and as such compensate somewhat for the absence of the omitted variables. Since productivity has risen sharply in recent years, it is likely that the actual measured effects will be overestimated. By expressly taking into account the 23

24 factor of time, this inconsistency can be compensated for. However, since so few hospitals are included in the study sample, the risk of over-correction exists, which would result in an underestimation of the effects. Both sets of results will therefore be presented. The results are summarised in Table S-4, with the contribution of the innovation to cost efficiency expressed in percentage points. Almost all the estimates are not significantly different from zero at the 5% level. This means that we must be cautious in interpreting the estimates. For example, hospitals that have adopted the Physician Assistant position have an average cost efficiency that is between 2.2 and 4.4 percentage points higher than hospitals that have not implemented this adoption. Table S-4 The innovations and their contribution to cost efficiency expressed in percentage points, with and without time effects Innovation Without time factor With time factor Maternity suite Online appointments system Digital images at physician s workplace Care pathways Chain information system Electronic prescription system Safety management system Electronic bedside registration E-learning Purchasing partnership New way of working (alternative working philosophy) Physician Assistant 4.4* 2.2 Multi-disciplinary policlinics 3.5* 0.7 Remote care Minimally invasive surgery * Significant at the 5% level We will first discuss the effects without the time factor (1 st column). The predicted effects are, as explained earlier, an over-estimation of the actual effects. Some of these effects will therefore be higher than usual. We expressly observe that the estimates are subject to low reliability margins. Only the estimated contributions of the Physician Assistant and multi- 24

25 disciplinary policlinics are significant. Another pertinent observation is that the effect of some innovations, even though they are not significant from zero, is negative. This suggests a reasonable likelihood that some innovations contribute negatively to cost efficiency and instead are more likely to contribute positively to the quality of service, quality of work or patient satisfaction. Amongst other innovations, this concerns the chain information system, safety management system, electronic bedside registration, e-learning, the new way of working and minimally invasive surgery. The second column reflects the effects of innovations when the time factor is also taken into account. For the majority of innovations this means that the estimated effect decreases. In a few cases this means that a positive effect will turn into a negative effect and that a negative effect will become more negative. None of the estimated effects show an effect significantly different from zero. Based on the aforementioned, we must conclude that it is not possible to use these results to make reliable conclusions about the effects of innovations on cost efficiency; The number of participating hospitals in the sample would have to be increased to do so. Two potential candidates with respect to the improvement of cost efficiency are the implementation of the Physician Assistant position and the establishment of multi-disciplinary policlinics. Furthermore, it must be taken into account that a portion of the innovations is more in the vein of quality improvement and as such do not contribute to increased productivity. Based on supplemental research it will also be interesting to study the relationships between cost efficiency and patient satisfaction and other quality indicators. Policy implications This study addresses the contribution of innovations with respect to the productivity of hospitals and the opportunities for accelerating the adoption of production-promoting innovations. A shortcoming in this study is the very limited response to the survey distributed amongst the hospitals. As a result, we can hardly establish any effects that are statistically significant. The conclusions for the adoption trends based on hospital characteristics similarly produce only results with a limited degree of reliability. The general characteristics of innovations according to the diffusion theory do not afford a reliable explanation for the observed adoption patterns. The cost 25

26 efficiency scores produced in this study also cannot be reliably attributed to innovations. In order to achieve a comprehensive and detailed picture of the contribution of innovations to productivity, information from additional hospitals will be needed. The results presented here for productivity-promoting innovations are therefore only indicative. This study in any case shows that the factor of time plays an important role. The time factor primarily represents the sharing of knowledge. It takes a certain amount of time for physicians and managers to gather enough relevant information in order to make a decision towards adopting an innovation. Information exchange and knowledge sharing are therefore significant. The government can take a facilatory or even regulatory role in this. Examples of this within the hospital sector are the Sneller Beter program ( Better, Sooner ) and the VMS safety management program. The examples mentioned especially promote innovations in the area of quality and safety; improvements in efficiency are happy coincidences. A greater focus on productivity-promoting innovations is desired. The two innovations which showed a positive effect on cost efficiency the Physician Assistant role and multi-disciplinary policlinics are apparently being adopted slowly. The government could play a role here too in providing a stimulus for adoption, such as education and facilitation programs for their implementation. The (non)professional status of specialists seems to afford an explanation for the adoption of innovations related to the treatment of patients. No significant effects were found for the other innovation clusters. The issue of the permanent or self-employed position of specialists is subject to various dimensions, however. The significance of the status of specialists could also be taken into account with regard to the adoption of innovations. Taking into account the earlier mentioned lack of statistical significance, we note that not all of the innovations are productive (productivityimproving). As mentioned before, these innovations can produce other effects such as improving quality or safety. These are relevant and important values with respect to service. But this does not mean that these innovations must be implicitly implemented. The effect on quality and safety must be outlined and subsequently weighed alongside cost efficiency. 26

27 In conclusion, the hospitals have unmistakably shown a great improvement in productivity. This study shows that as of yet innovations have only played a limited role in realising new frontiers. 27

28

29 1 Inleiding 1.1 Beleidsachtergrond Beleidsmakers in de gezondheidszorg zien zich gesteld voor een mer à boire aan uitdagingen. Centraal staat de uitdaging om de immer groeiende kosten van de gezondheidszorg te keren (CPB, 2010) en tegelijk de kwaliteit en de toegankelijkheid van de zorg te verbeteren. De uitdaging is groot, want de gezondheidszorg heeft te maken met een veranderende zorgvraag door vergrijzing en ontgroening, en de sector heeft te maken met aankomende arbeidsmarktknelpunten (AZW, 2010). Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zet onder andere in op de groei van de kostendoelmatigheid, zoals bijvoorbeeld beschreven in de jaarlijkse arbeidsmarktbrief van het Ministerie van VWS (2011). Kostendoelmatigheid is in principe te bereiken door innovatie. Blank et al. (2011) geven aan dat verkorting van de verpleegduur in ziekenhuizen de groeispurt van de (arbeids)productiviteit heeft veroorzaakt. Verkorting van de verpleegduur is echter niet de enige innovatie die is ingevoerd. Ook nieuwe verpleegkundige technieken kunnen hebben bijgedragen. Blank en Eggink (2011) vinden eveneens een toename van de productiviteit, maar dan gemeten met gegevens op sectorniveau. Innovaties blijken in het algemeen moeilijk door te voeren in de zorg. Ten eerste moeten de effectiviteit en (patiënt)veiligheid van de innovatie zijn aangetoond. Ook verzet de regelgeving zich dikwijls tegen veranderingen, zijn lange procedures noodzakelijk of is er een gebrek aan financiële middelen en prikkels om te innoveren. Bovendien zijn er verschillende actoren, zoals overheid, ziekenhuizen, specialisten, patiënten, zorgverzekeraars en leveranciers, met ieder een eigen belang (RVZ, 2005). Tot slot zijn er nog oorzaken aan te wijzen die met de aard van de dienstverlening te maken hebben, zoals onzekerheid over zowel de diagnostiek als de effectiviteit van behandeling. Ook de complexiteit van het zorgproces speelt een rol. Niet alle verrichtingen mogen door alle behandelaars worden uitgevoerd. 29

30 Kortom, het is van belang om te weten welke innovaties een positief effect hebben op de kostendoelmatigheid en hoe groot dat effect is, wat de kenmerken zijn van de ziekenhuizen die innovaties adopteren, en met welke snelheid die innovaties worden geadopteerd. 1.2 Onderzoeksvragen en afbakening De studie heeft een drieledig doel. Het eerste doel is inzicht te geven in de patronen waarlangs innovaties in de ziekenhuizen worden geadopteerd. Het tweede doel is de determinanten te vinden van de ziekenhuizen die de innovaties adopteren en van de innovaties die worden geadopteerd. Het derde doel is inzicht te geven in de effecten van de innovaties op de kostendoelmatigheid van de ziekenhuizen. De centrale onderzoeksvragen zijn: In welk tempo worden de ziekenhuisinnovaties geadopteerd? Welke kenmerken van ziekenhuizen en innovaties zijn aan te wijzen voor de adoptie van de ziekenhuisinnovaties? Wat is het effect van de ziekenhuisinnovaties op de kostendoelmatigheid? Bij de eerste vraag gaat het om het aantal ziekenhuizen dat een bepaalde innovatie heeft geadopteerd, en om de tijd die verstreken is tussen de adoptie in het eerste ziekenhuis en elk volgend ziekenhuis. Innovaties verwijzen hierbij naar vernieuwingen die in principe in ieder algemeen ziekenhuis zouden kunnen voorkomen, zodat een voldoende grote steekproef van ziekenhuizen ontstaat. Het gaat dus niet om high-tech medische innovaties die in een beperkt aantal ziekenhuizen voorkomen of van toepassing zijn op een beperkte groep patiënten. Bovendien beperken we het aantal innovaties tot twintig, eveneens om empirische redenen. De tweede vraag gaat in op factoren die de adoptie van innovaties kunnen verklaren. Zo kunnen bijvoorbeeld de beschikbaarheid van financiële mogelijkheden, de omvang van de productie, het aantal specialisten, achterstand in kennis en veranderingsgezindheid bepalend zijn voor de adoptie van innovaties. Bij de derde vraag gaat het om het effect van de innovaties op de kostendoelmatigheid van de ziekenhuizen. Daarbij wordt gebruikgemaakt 30

31 van de resultaten van eerder onderzoek naar de productiviteit en kostendoelmatigheid in de ziekenhuizen (Blank et al., 2011). De voorliggende studie strekt zich uit over de periode die overeenkomt met de periode die is gekozen in het eerdergenoemde productiviteitsonderzoek, en beperkt zich tot de algemene ziekenhuizen in Nederland. 1.3 Leeswijzer Het rapport is als volgt samengesteld. In hoofdstuk 2 worden begrippen en voorgaand onderzoek uiteengezet. Hoofdstuk 3 beschrijft de theorie en de methode van aanpak. Voor elk van de drie onderzoeksvragen worden modellen gekozen en beschreven. Hoofdstuk 4 bevat de beschrijving van de gegevens van de innovaties, de determinanten van adoptie door de ziekenhuizen, en de kostendoelmatigheid van de ziekenhuizen. Hoofdstuk 5 geeft de resultaten van het onderzoek met een beschouwing weer met kanttekeningen bij de studie en de consequenties voor beleid. In de bijlagen is achtergrondinformatie opgenomen. 31

32

33 2 Begrippen en voorgaand onderzoek 2.1 Inleiding De literatuur over adoptiepatronen, determinanten van adoptie en kostendoelmatigheid door innovatie is omvangrijk en divers. Complicerende factor is dat in verschillende sectoren verschillende begrippen worden gehanteerd. Om eenduidigheid in deze studie te bevorderen worden eerst begrippen afgebakend als innovatie en innovatiekenmerken, ziekenhuiskenmerken, omgevingsfactoren, productiviteit en doelmatigheid. Vervolgens wordt internationale literatuur over adoptie van innovaties, determinanten van adoptie en doelmatigheid toegelicht. 2.2 Begrippen Innovatie Het begrip innovatie kent een diversiteit aan definities en omschrijvingen. Schumpeter definieert innovatie als volgt: the introduction of new goods ( ), new methods of production ( ), the opening of new markets ( ), the conquest of new sources of supply ( ) and the carrying out of a new organization of any industry (Schumpeter (1934), p. 66)). Rogers definieert een innovatie als an idea, practice, or project that is perceived as new by an individual or other unit of adoption (Rogers (2003), p. 12). Een ruimere en pragmatische beschrijving wordt gegeven door Prince et al. (2005), p. 16): het anders doen van bestaande dingen. In deze studie wordt de definitie van Rogers (2003) gevolgd, omdat hierin het accent ligt op perceived as new, waardoor een scherpe afbakening ontstaat. Substituties en vervanging door nieuwe generaties technologieën worden hierdoor uitgesloten. De uitsluiting is weer van belang, omdat er zeer veel evolutionaire ontwikkelingen zijn (Ottes & Grootjans-van Kampen, 2011). 33

34 Dit kan geïllustreerd worden aan de hand van een voorbeeld in kader 2-1. Het voorbeeld maakt duidelijk dat een innovatie niet zonder meer scherp kan worden afgebakend. Hierdoor ontstaan er uiteenlopende typen en vormen van een innovatie, die voor de één nieuw zijn en voor de ander een modificatie van Kader 2-1 Het meten van harttonen De basis voor het principe van het meten van harttonen is in 1901 gelegd door William Einthoven. Dit principe leidde tot de analoge 12 lead ECG-opnemer, vervolgens de draagbare analoge ECG-opnemer, de ECG-opnemer met holter-verbinding voor datacommunicatie en interpretatie, ECG-opnemers met minder leads (respectievelijk 8, 5, 3 en 1), de digitale ECG-opnemer, de draagbare digitale ECGopnemer, de draagbare ECG-opnemer met digitale telefoonaansluiting, de draagbare ECG-opnemer met automatische analyse, de draagbare ECG-opnemer met automatische analyse en elektrische interventie, de draagbare ECG-opnemer met elektronische plaatsbepaling; etc. bestaande technologie. Dit heeft consequenties voor het meten van de adoptie van de innovatie. Niet voor alle innovaties is een uniek jaar van invoering aan te wijzen, er kan sprake zijn van een geleidelijk invoeringsproces Kenmerken van innovaties Innovaties hebben kenmerken die van belang zijn voor de adoptie. Rogers (2003) definieert vijf generieke kenmerken van innovaties: relatief voordeel, uitwisselbaarheid, complexiteit, proefmogelijkheid en zichtbaarheid. Hij vindt dat innovaties met hoge scores op de kenmerken relatief voordeel, uitwisselbaarheid, proefmogelijkheid en zichtbaarheid doorgaans sneller worden geadopteerd dan innovaties met lagere scores. Wij kiezen voor onze determinantenanalyse de innovatiekenmerken die Rogers (2003) heeft beschreven. In de literatuur wordt ook veelal hiervan uitgegaan. Tabel 2-1 geeft een overzicht van de uitwerking van deze kenmerken voor een aantal ziekenhuisinnovaties volgens de literatuur. Opmerkelijk is dat het aantal artikelen na 2000 beperkt is ten opzicht van het aantal artikelen in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Literatuur voor 2000 is vermeden, omdat de techniek waarmee de innovaties zijn gerealiseerd doorgaans sterk afwijkt van huidige technieken. Het overzicht geeft aan dat niet alle kenmerken relevant zijn of een voldoende betrouwbare verklaring geven van de adoptie van innovaties. Bruikbaarheid wordt het meest gebruikt voor de verklaring van de adoptie, maar er is ook aandacht voor relatief voordeel. Dat laatste wordt in deze studies echter uitgelegd als effectiviteit en niet als bijdrage van de innovatie aan de kostendoelmatigheid. In deze studie geven wij daarom een eigen interpretatie aan de kenmerken, zoals beschreven in paragraaf

35 Tabel 2-1 Kenmerken van innovaties volgens de literatuur Studie Innovatie Innovatiekenmerk Ash et al. (2001) Informatiesysteem Complexiteit Bernsteina et al. (2007) Informatiesysteem Relatief voordeel, bruikbaarheid, gebruikersgemak, risico Chau en Hu (2002) Zorg op afstand Bruikbaarheid, gebruiksgemak Ghodeswar en Informatiesystemen Bruikbaarheid, gebruiksgemak, risico, veiligheid Vaidyanathan (2006) Helitzer et al. (2003) Zorg op afstand Relatief voordeel Hu et al. (2002) Zorg op afstand Bruikbaarheid, gebruiksgemak, risico, veiligheid Menachemi et al. (2004) Zorg op afstand Relatief voordeel, uitwisselbaarheid, complexiteit, proefmogelijkheid en zichtbaarheid Nguyen et al. (2004) Zorg op afstand Relatief voordeel, bruikbaarheid Nystrom et al. (2002) Beeldvormende Bruikbaarheid systemen Park en Chen (2007) Smartphone Bruikbaarheid, gebruiksgemak Rahimi et al. (2009) Informatiesysteem Bruikbaarheid, gebruikersgemak, uitwisselbaarheid Kenmerken van ziekenhuizen Ziekenhuizen zijn divers. Dat geldt ook voor gelijksoortige ziekenhuizen zoals de algemene ziekenhuizen. De verschillen ontstaan door diversiteit in keuzes van bestuur en directie op het gebied van bedrijfsvoering, interne sturing, technologie en samenwerking, zoals beschreven door Blank et al. (2010). De keuzes bepalen de mate van innovatief gedrag en daarmee het vermogen tot adoptie van innovatie(s). Een organisatie kan zelfs in algemene zin klaar zijn voor verandering, maar hoeft niet bereidwillig te staan tegenover adoptie van een specifieke innovatie (Dückers & Wagner, 2005). Ziekenhuizen zijn instellingen die zelfs een natuurlijke weerstand hebben tegen innovatie (Kraan van der, 2006). De weerstand is niet alleen gebaseerd op relatieve complexiteit, relatief risico en relatieve investeringen, zoals Batz et al. (1999) noemen, maar ook op de mogelijkheid dat men verplicht wordt bij een vaste leverancier in te kopen en mogelijke onomkeerbaarheid van een gemaakte keuze voor een innovatie (Mascia & Cicchetti, 2011). Ook sociale factoren zijn van belang zoals de rol van specialistennetwerken en omgaan met mogelijke tegenslag (Leonard, 2004) (Fitzgerald et al., 2002). Frambach en Schillewaert (2002) geven een overzicht van kenmerken van zorgorganisaties in relatie tot de adoptie van sociale innovaties op basis van literatuuronderzoek. De literatuur bevat verder beschrijvingen van de kenmerken van netwerken van zorgorganisaties (Brinkhuis, 2010) en regionale samenwerkingsvormen in de zorg (Van Wijngaarden et al., 35

36 2010). Deze laatste twee groepen worden in deze studie buiten beschouwing gelaten. Of een ziekenhuis klaar is voor adoptie van een specifieke innovatie, hangt volgens Greenhalgh et al. (2004) en Gustafson et al.(2003) af van de volgende vragen: Is de huidige situatie niet langer gewenst? Sluit de innovatie aan bij bestaande waarden, strategieën, doelen, mix van bekwaamheden, ondersteunende technologieën en werkwijzen? Wat zijn de implicaties van de innovatie op korte en lange termijn? Wat is de positie en het aantal pleitbezorgers/supporters van de innovatie? Is er voldoende tijd en financieel budget, ook op lange termijn? Is er voldoende deskundigheid en capaciteit om het effect van de innovatie te evalueren? Niet al deze determinanten zijn echter geschikt voor kwantitatieve analyse. Ook ontbreken veelal data voor deze determinanten en zijn ze niet eenvoudig uit te vragen. Daarom kiezen wij voor determinanten die te vinden zijn in de jaarverslagen van de ziekenhuizen. In de empirische beschrijving van de gebruikte gegevens ( 4.3) gaan wij hierop nader in Omgevingsfactoren Omgevingsfactoren die in het algemeen van invloed zijn op de adoptie van innovatie zijn overheidsbeleid, concurrentie, budgettering, privatisering, fusie en acquisitie, locatiekenmerken en arbeidsmarktontwikkelingen (Van Beers et al., 2008). Specifieke factoren die samenhangen met het Nederlandse overheidsbeleid, zoals wet- en regelgeving, toelatingscriteria, toezicht, bekostiging en subsidies, zijn systematisch beschreven door de Algemene Rekenkamer (2008) en Van Est en De Haan (2010). Daarnaast hebben ziekenhuizen te maken met ontwikkelingen in de demografie, epidemiologie en preferenties van patiënten (Bokhari, (2009). Deze factoren beïnvloeden de zogenaamde casemix en de daarmee samenhangende technologiekeuzes en de adoptie van innovaties. Voor een historisch overzicht van ontwikkelingen in de institutionele context verwijzen we naar Blank en Eggink (2011). Deze ontwikkelingen betreffen alle ziekenhuizen. Het overheidsbeleid en de budgettering zijn voor alle ziekenhuizen gelijk en worden daarom niet meegenomen in deze studie. Privatisering, fusie en acquisitie hebben in de onderzoeksperiode nauwelijks plaatsgevonden en worden om die 36

37 reden niet meegenomen. Lokale kenmerken van de demografie, epidemiologie en de arbeidsmarkt kunnen wel van belang zijn. In de voorliggende studie worden de omgevingsfactoren die adoptie beïnvloeden echter beperkt tot concurrentie om empirische redenen Productiviteit en doelmatigheid Productiviteit is de verhouding tussen het productievolume en het volume van de ingezette middelen. Indien bij gelijkblijvend productievolume de kosten dalen dan neemt de productiviteit toe. Een dergelijke meting kan worden uitgevoerd op het niveau van de ziekenhuissector als geheel (zie bijvoorbeeld Blank & Eggink, (2011)) waardoor inzicht verkregen kan worden in effecten van regulering. Een dergelijke meting kan ook worden uitgevoerd op het niveau van de instellingen (zie bijvoorbeeld Blank et al., (2011). Het voordeel van die aanpak is dat de productiviteit kan worden uitgesplitst naar de ingezette middelen. Zo kan de arbeidsproductiviteit en ook de productiviteit van het kapitaal worden berekend. Voor het meten van de productiviteit(sontwikkeling) op sectorniveau worden andere methoden gebruikt dan voor het meten van de productiviteit(sontwikkeling) op instellingsniveau. Doelmatigheid is afgeleid van het begrip productiviteit. Het verwijst naar het statische deel van verschillen in de productiviteit en heeft voornamelijk betrekking op dat deel van de productiviteit dat direct aan de bedrijfsvoering is te relateren. De doelmatigheid van een instelling wordt gemeten ten opzichte van de best presterende instelling(en). Dat is/zijn de instelling(en) die hetzelfde niveau van productie realiseert/realiseren, maar met lagere kosten van de ingezette middelen. De doelmatigheid wordt dus doorgaans berekend bij een gelijke schaal van de productie, waardoor ook vergelijking mogelijk wordt. Ook kan de doelmatigheid van een specifiek ziekenhuis vergeleken worden met de doelmatigheid van een groep of zelfs alle ziekenhuizen. Verschillen in doelmatigheid kunnen ontstaan door technologische ontwikkelingen in de tijd of door veranderingen in de omgevingskenmerken. Op basis van beide typen metingen kan getracht worden om verschillen te verklaren en zo inzicht te verkrijgen in effecten van maatregelen door beleidsmakers bij de overheid, en bestuur en management van de ziekenhuizen. Voor een toegankelijke verhandeling over deze begrippen verwijzen we verder naar Blank (2010). 37

38 2.3 Voorgaand onderzoek Wij beschouwen in deze studie alleen voorgaand onderzoek in relatie tot de vraagstelling: innovaties en adoptiepatronen, determinanten van adoptie en effecten van innovaties op de kostendoelmatigheid. Ten tweede beperken wij ons tot innovaties in de ziekenhuissector, en ten derde tot empirisch onderzoek. In Nederland hebben Schrijvers et al. (2002), Blank en Van Hulst (2005a, 2005b) en de RVZ (2010) onderzoek gedaan naar de adoptie van innovaties. Deze publicaties vormen de belangrijkste spiegelinformatie voor onze studie Innovaties en adoptie De eerste onderzoeken naar adoptiepatronen in de ziekenhuizen dateren uit de jaren vijftig (Coleman et al., 1957) en zestig van de vorige eeuw (Hage, 1963). Vanaf de jaren tachtig neemt het aantal onderzoeken snel toe en verschenen er studies binnen diverse disciplines zoals land- en tuinbouw, consumentenmarketing en de gezondheidszorg. Het theoretisch kader ontwikkelde voortvarend vanuit diverse disciplines, waarvan organisatiekunde, consumentenonderzoek en economie de belangrijkste zijn. Het aantal methoden en technieken voor het meten van adoptie nam toe. Greenhalgh et al. (2004) hebben een systematisch literatuuroverzicht samengesteld op basis van meer dan duizend artikelen over aspecten van adoptie van innovatie in medische dienstverlening, zoals het gedrag van de adopters, kenmerken van de in- en externe omgeving en implementatiestrategieën. Spetz en Maiuro (2004) meten de adoptie van 33 innovaties op basis van beschikbare databestanden. Zij vinden niet alleen verschillende patronen voor verschillende innovaties, maar ook verschillende patronen voor soortgelijke innovaties. Hier speelt ambiguïteit in de afbakening van innovaties een rol. Zij doen dan ook de aanbeveling om groepen van innovaties te analyseren om een betrouwbaar beeld te krijgen van adoptiepatronen. Ook Papageorgiou et al. (2007) beschikken over omvangrijke bestanden. Zij doen onderzoek naar de adoptie van negen clusters van innovaties en onderzoeken bovendien de relatie tussen adoptie van die clusters en de gezondheidsstatus van de bevolking in 63 landen. Blank en Van Hulst (2005a, 2005b) meten het aantal adopties van innovaties in zeven hoofdgroepen in de Nederlandse algemene ziekenhuizen in de periode Zij laten de adopties zien per innovatie en per groep van innovaties. 38

39 Wetenschappelijk onderzoek richt zich verder op het modelleren van de adoptie van substituties, zoals geïntroduceerd door bijvoorbeeld Cutler en Huckman (2003) en Geroski (2000). Hierbij speelt het verdringen van een bestaande technologie door een nieuwe technologie een rol. Beide theorieën zijn nog niet voltooid. Ze zouden wel relevant kunnen worden voor de meting van adoptie van innovaties in ziekenhuizen. In de zorg is er immers bij veel innovaties sprake van een vorm van substitutie, zoals wel blijkt uit het voorbeeld van de ECG-registratie in paragraaf In deze studie blijven substituties buiten beschouwing. Voorgaand onderzoek naar de adoptie van innovaties in ziekenhuizen maakt duidelijk dat er zeer veel factoren in het spel zijn die de adoptiepatronen beïnvloeden. De patronen verschillen per innovatie, maar ook voor dezelfde innovatie worden in verschillende landen verschillende patronen gevonden. Het vergelijken van adoptiepatronen moet dan ook met enige terughoudendheid gebeuren Adoptie en determinanten Op het gebied van determinantenonderzoek is eveneens literatuur beschikbaar. Batz et al. (1999) vinden dat slechts drie kenmerken van innovaties effect hebben op de snelheid van adoptie in ziekenhuizen. Het betreft: relatieve complexiteit, relatief risico en relatieve investeringen. Hierbij is relatieve investeringen een deelaspect van relatief voordeel volgens Rogers (2003). Fonckych en Taylor (2005) vinden grote verschillen in de adoptiepatronen van zorginformatiesystemen tussen ziekenhuizen met en zonder winstdoelstelling: de eerste groep is veel minder geneigd te adopteren dan de tweede, zelfs indien er sprake is van concurrentie. Zij vinden ook dat kleine ziekenhuizen minder informatiesystemen adopteren dan grote ziekenhuizen. De trage adoptie van informatiesystemen in de ziekenhuissector rekenen Lin et al. (2011) toe aan weerstand tegen veranderingen van medisch personeel en toename van administratieve handelingen. Sloan et al. (1986) onderzoeken innovaties in de chirurgie en vinden een positieve correlatie tussen adoptie van innovaties en welvaart van patiënten, locatie en ziekenhuiskenmerken zoals omvang en opleidingsstatus, maar een negatieve correlatie met prijzen. Bokhari (2009) vindt op het gebied van de interventiecardiologie dat adoptie blijkt toe te nemen met concurrentie van nabijgelegen ziekenhuizen, maar afneemt met het aantal patiënten. Adoptie blijkt ook 39

40 afhankelijk te zijn van de adoptiegraad van omliggende ziekenhuizen: hoe lager de mate van adoptie door andere ziekenhuizen hoe lager de eigen adoptie. Bij een heel hoge graad van adoptie van omliggende ziekenhuizen neemt de eigen adoptie juist af. Dormont en Milcent (2005) komen tot vergelijkbare conclusies en voegen eraan toe dat in geval van vaste prijzen voor zorgdiensten de adoptie van innovaties voortgang vindt zolang dit tevens leidt tot verkorting van verpleegduur. Op het gebied van de intensieve verzorging van pasgeborenen vinden Baker en Phibbs (2002) dat de adoptie van innovaties afneemt naarmate het marktaandeel intensieve verzorging van de betreffende instelling toeneemt. Dezelfde conclusie trekt Baker (2001) met betrekking tot MRIdiagnostiek. Zweifel (1995) onderzoekt het effect van de invoering van Diagnosis Related Groups (DRG s) op de adoptie van innovaties en concludeert dat deze invoering leidt tot vertraging van adoptie van overige innovaties. Zij vinden vooral bij de ziekenhuizen met meer dan 200 bedden een verschuiving van aandacht voor innovatie naar aandacht voor prijzen en de bijbehorende onderhandelingen daarover. Een innovatie leidt immers niet automatisch tot een betere prijs voor de zorg die geleverd wordt met de innovatie. Deze bevinding kan ook van belang zijn voor Nederland, vanwege de invoering van de Diagnose Behandel Combinaties (DBC s) en DBC s op weg naar Transparantie (DOT). Het blindelings adopteren van innovaties leidt juist tot verhoging van de zorguitgaven en afname van kostendoelmatigheid, zoals blijkt uit onderzoek van Polchlopek (2011). Blank en Van Hulst (2005a, 2005b), ten slotte, vinden voor de Nederlandse algemene ziekenhuizen in een gevarieerd beeld van de determinanten. Bij de ene innovatie is een determinant positief en bij een andere innovatie negatief. De geschatte bijdragen van het aantal specialisten per opname is opvallend hoog en veelal negatief. De tijd blijkt de adopties van alle innovaties positief en significant te verklaren Innovaties en kostendoelmatigheid De effecten van innovaties op kostendoelmatigheid zijn onderzocht en de conclusies zijn divers. Ko en Osei-Bryson (2004) vinden een toename van kostendoelmatigheid door de adoptie van zorginformatiesystemen. Himmelstein et al. (2009) richten zich op kosten- en kwaliteitseffecten van informatiesystemen. Zij vinden kwaliteitsverbetering noch 40

41 kostenverlaging. Ook Zhivan en Diana (2011) onderzoeken relaties tussen het adoptiegedrag voor informatiesystemen en kostendoelmatigheid, en ook zij vinden er geen. Skinner en Staiger (2009) vinden wel een hogere kostendoelmatigheid bij ziekenhuizen die nieuwe medicijnen adopteren voor de behandeling van hartfalen. Cutler en Huckman (2003) vinden lagere marginale kosten door innovatie in de interventiecardiologie, maar weer hogere totale kosten vanwege sterke toename van het volume. De kosten van infrastructuur blijken de adoptie van innovaties voor staaroperaties te remmen (Ghodeswar & Vaidyanathan, 2006). De literatuur geeft geen eenduidig beeld van het effect van concurrentie op de doelmatigheid van ziekenhuizen. Volgens Chua et al. (2011) heeft concurrentie in Australië een positief effect op de doelmatigheid. Chu et al. (2011) vinden in Taiwan geen effect. Blank en Van Hulst (2005a, 2005b), ten slotte, vinden voor Nederlandse algemene ziekenhuizen significante positieve beïnvloeding van ketenzorg en logistiek op de kostendoelmatigheid. De voordelen wegen op tegen de extra kosten. Zij vinden het omgekeerde bij multidisciplinaire diagnostiek en ziekenhuisverplaatste zorg. Niet-significante effecten gelden voor technische kwaliteit, verpleegkundige spreekuren en ICT. Het voorgaand onderzoek maakt duidelijk dat de uitkomsten van deze studies niet zonder meer mogen worden gegeneraliseerd, vanwege grote verschillen tussen de innovaties, adoptercategorieën, landen, perioden, regulering en financiering. 41

42

43 3 Theorie en methode van aanpak 3.1 Inleiding Het onderzoek wordt uitgevoerd in drie fasen: 1. meting van de adopties van innovaties; 2. het determinantenonderzoek; 3. de analyse van relaties tussen innovatie en kostendoelmatigheid. Bij de meting van de adoptie van innovaties gaat het om het vaststellen van het aantal innovaties dat per jaar per ziekenhuis wordt geadopteerd. Daaraan vooraf gaat de keuze van de te onderzoeken innovaties. Bij het determinantenonderzoek gaat het om de vraag wat de kenmerken zijn van de ziekenhuizen die de meeste innovaties adopteren. Bij de analyse van de relatie tussen innovatie en kostendoelmatigheid gaat het om het vaststellen van de bijdrage van de innovaties aan de kostendoelmatigheid van de ziekenhuizen. De drie modellen worden hierna nader beschreven. 3.2 Model voor adoptie In de literatuur zijn drie basismodellen voor het meten van de adoptiepatronen beschreven. De belangrijkste literatuur voor wetenschappelijke ontwikkelingen is te vinden op het gebied van de marketing, waarin adoptie en de voorspelling van het adoptiepotentieel van consumentenproducten centraal staan. De drie basismodellen zijn: evolutionaire verspreiding, beschreven door een exponentieel model met één variabele, de tijd; evolutionaire verspreiding, beschreven door een S-model, het Bassmodel; cumulatieve verspreiding, beschreven door een S-model met één variabele, de tijd. Evolutionaire verspreiding van innovaties gaat uit van de gedachte dat de groei in adopties tot op zekere hoogte het logisch gevolg is van aantallen gerealiseerde adopties. Dit is een directe uitwerking van de 43

44 diffusietheorie van Rogers (2003), waarbij de zichtbaarheid van de innovatie een van de kenmerken is. De evolutionaire modellen zijn betrouwbaar in geval van zeer grote aantallen adopties, zoals bij consumentenproducten. Het eerste model voor evolutionaire verspreiding is beschreven door Fourt en Woodlock (1960). Zij veronderstellen een exponentiële groei van de adopties, met tijdafhankelijke exponent. Het model van Fourt en Woodlock is vooral gebruikt om adopties in voorliggende perioden te kunnen voorspellen en heeft weinig navolging gekregen in de literatuur. In deze studie gaat het om het verklaren van adopties en niet om het voorspellen. Om die reden passen wij dit model niet toe. Evolutionaire verspreiding van innovaties kan ook worden gebaseerd op het Bass-model (1966, 2004), maar nu vormgegeven door een S-curve van cumulatieve aantallen adopties. Dit is het meest uitgebreid beschreven model in de literatuur, en wordt vooral toegepast in marketingonderzoek. Er zijn diverse schattingsmethoden voor het Bassmodel. Een uitgebreid overzicht daarvan is gegeven door Mahajan et al. (1990). Bass zelf beveelt de kleinste kwadratenmethode (OLS) aan (Bass, (2004). Andere schattingsmethoden zijn de niet-lineaire kleinste kwadratenmethode (NLE) volgens Srinivasan en Mason (1986), de maximum-likelihood schatting (MLE) volgens Schmittlein en Mahajan (1982), een Bayesiaanse updating methode volgens Sultan et al. (1990) en een hierarchical Bayes schatting volgens Lenk en Rao (1990). Tests voor de parameterspecificatie zijn beschreven door Bemmaor en Lee (2002) en Li (2005). Geavanceerde filtermethoden voor dit model zijn beschreven door Bretschneider en Mahajan (1980) en Xie et al. (1997). Het Bass-model wordt vooral gebruikt om adopties in voorliggende perioden te kunnen voorspellen. Om die reden passen wij dit model niet toe. Ten slotte is er het model voor cumulatieve verspreiding, dat is beschreven door Rogers (2003). Rogers beschouwt adoptie als het proces waarbij een innovatie wordt gecommuniceerd via bepaalde kanalen en in de loop van de tijd onder de leden van een sociaal systeem. Dit model veronderstelt geen specifiek verspreidingsgedrag, in tegenstelling tot de andere modellen. Het model beschrijft de feitelijke adopties in cumulatieve aantallen, waardoor een S-model ontstaat met één variabele, de tijd. Met dit model kunnen niet alleen de aantallen adopties gemeten worden, maar ook de snelheid en de versnelling van adoptie in gekozen perioden. Bovendien kunnen adoptercategorieën worden onderscheiden, waardoor min of meer homogene groepen van adopters ontstaan. Rogers onderscheidt vijf categorieën adopters: de innovators, opinieleiders (early 44

45 adopters), trendvolgers (early majority), meelopers (late majority) en de achterblijvers (laggards). De categorieën worden bepaald door het moment waarop een innovatie wordt geadopteerd, ten opzichte van de mediaan adopter. Zo vormen de innovators de eerste 2,5% van de adopters, de opinieleiders de volgende 13,5%, gevolgd door de trendvolgers (34%), de meelopers (34%) en de achterblijvers (16%). Rogers heeft deze percentages gekozen op basis van omvangrijk wetenschappelijk onderzoek in uiteenlopende sectoren. De literatuur geeft twee methoden om het model te schatten: de finite differences method beschreven door Scitovski en Meler (2002), en de gegeneraliseerde logistics curve, ook wel Richard s curve genoemd, beschreven door Richards (1959) en Bech en Hobijn (2007). De S-curve en de adoptercategorieën zijn geïllustreerd in figuur 3-1. Figuur 3-1 De S-curve en indeling in adoptiecategorieën Bron: Rogers (2003) Wij kiezen voor het model volgens Rogers (2003), omdat dit model geen specifiek verspreidingsgedrag veronderstelt anders dan dat de innovaties bekend zijn bij de potentiële adopters. De meting van de adopties komt neer op het vaststellen van de parameters van de gegeneraliseerde logistics curve zoals beschreven door Bech en Hobijn (2007). Hiermee sluiten we aan bij de meeste empirische studies zoals beschreven in paragraaf en hebben we de mogelijkheid om uitkomsten te vergelijken met die van Blank en Van Hulst (2005a). 45

46 De gegeneraliseerde logistics curve beschrijft het aandeel van de instellingen dat jaar j een innovatie heeft geadopteerd. In deze studie gaat het om het aandeel ziekenhuizen dat in jaar t een innovatie voor het eerst heeft geadopteerd. De curve wordt beschreven door: met: ( ( ( ))) (3-1) t: het jaar waarin de adoptie plaatsvond; κ, γ, t max : te schatten parameters; u t : de foutterm. t max is het jaar waarin de versnelling van adoptie het hoogst is. Dit is het buigpunt van de S-curve, zoals afgebeeld in figuur 3-1. κ is een omgekeerd evenredige maat voor de snelheid van adoptie. Indien de adoptie door innovators en trendvolgers hoger is dan door meelopers, vinden we hogere waarden voor κ. Als de adoptie vooral plaatsvindt door de achterblijvers, vinden we voor κ waarden kleiner dan 1. De curve is symmetrisch om als. Met andere woorden, hoe hoger κ hoe langer het duurt voordat de adoptie volledig is. γ is een maat voor de versnelling van adoptie. Indien de adoptie van de innovatie constant is voor alle jaren dan is. In dat geval kan er geen onderscheid gemaakt worden tussen adoptercategorieën. In het geval van een symmetrische curve ( ) betekent een waarde dat het 22 jaar duurt voordat het aantal adopties groeit van 10% naar 90%. Is de waarde dan wordt deze groei gerealiseerd in acht jaar. Met andere woorden, hoe hoger γ hoe hoger de versnelling van de adoptie. De parameters κ, γ en t max van vergelijking 3-1 zijn geschat met de kleinste kwadratenmethode. Hiervoor is eerst de logaritme genomen van de linker- en rechterhand van de vergelijking. Figuur 3-2 illustreert de S- curve voor verschillende waarden van κ en γ. De kortste adoptieperiode vinden we bij en, de langste bij en. 46

47 Adoption share Figuur 3-2 Voorbeelden van S-curves 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Time Υ = 0.3 κ =0.3 Υ = 0.3 κ =1 Υ = 0.3 κ =2 Υ = 0.6 κ =0.3 Υ = 0.6 κ =1 Υ = 0.6 κ =2 3.3 Model voor determinantenanalyse De adoptie van innovaties wordt beïnvloed door kenmerken van het ziekenhuis en door kenmerken van de innovaties. Beide worden onderzocht. De analyse van de determinanten wordt uitgevoerd met een regressieanalyse naar analogie met Blank en Van Hulst (2005a). De ziekenhuizen hebben verschillende kenmerken, de determinanten. De vraag is, welke kenmerken domineren bij ziekenhuizen die de meeste innovaties adopteren. Aangezien niet alle mogelijke kenmerken in de analyse aan bod kunnen komen, is er ook een trend toegevoegd. Deze trend is een containerbegrip waarin andere kenmerken, die door de jaren heen veranderen, zijn opgenomen. Het belangrijkste kenmerk in de trend is wellicht de adoptie van kennis zelf. Eerst moeten ziekenhuizen kennis hebben over een nieuwe aanpak en de voordelen en de risico s ervan, voordat men adoptie gaat overwegen. Kenmerken die niet worden meegenomen in de analyse maar wel bijdragen aan verschillen tussen ziekenhuizen komen tot uitdrukking in een soort restterm. De gekozen kenmerken van de innovaties komen aan de orde bij de empirische beschrijving van de gegevens in paragraaf 4.3. Een regressieanalyse kwantificeert de bijdrage van ieder kenmerk aan de waarde van de innovatie-index. Dit leidt tot de volgende te schatten relaties: 47

48 (3-2) met : Innov: het aantal innovaties; Det l : determinant l van de ziekenhuizen; Trend: trendterm voor de periode ; α, β l, τ t : te schatten parameters; v: de foutterm. Ook de innovaties hebben verschillende kenmerken. En ook hiervan is de vraag welke kenmerken de adoptie bevorderen en welke kenmerken de adoptie belemmeren. Hierbij maken we gebruik van de algemene kenmerken zoals beschreven door Rogers (2003). De gekozen kenmerken van de innovaties komen aan de orde bij de empirische beschrijving van de gegevens in paragraaf 4.3. We onderzoeken of de snelheid van adoptie verklaard kan worden aan de hand van de kenmerken van de innovaties. De regressieanalyse kwantificeert dan de bijdrage van ieder kenmerk aan de snelheid van adoptie. Dit leidt tot de volgende te schatten relaties: met : (3-3) snelheid: de snelheid van adoptie van de technologie; Ken k : kenmerk k van de innovaties; α, β k : te schatten parameters; v: de foutterm. Vergelijking 3-2 en 3-3 worden geschat met de kleinste kwadratenmethode. Voor details over de toepassing van deze schattingstechniek zie bijvoorbeeld Verbeek (2012). 3.4 Model voor kostendoelmatigheid Om de bijdrage van innovaties aan de kostendoelmatigheid te meten moeten we eerst de kostendoelmatigheid van de ziekenhuizen meten. De kostendoelmatigheid wordt gemeten aan de hand van een kostenfunctie, zoals beschreven door bijvoorbeeld Blank en Van Hulst (2009). Een kostenfunctie geeft de samenhang weer tussen enerzijds de kosten en 48

49 anderzijds de omvang en samenstelling van de productie, de prijzen van de ingezette middelen en de stand van de techniek. Onder het laatste valt de aanwezigheid van innovaties. Om het kostenmodel met econometrische technieken te schatten is het noodzakelijk een bepaalde wiskundige vorm te kiezen. Een van de meest flexibele vormen is de zogenoemde translogfunctie. Deze door Christensen et al. (1973) ontwikkelde vorm wordt zonder enige twijfel het meest toegepast. De precieze specificatie van het model is opgenomen in Blank et al. (2011). Uit het kostenmodel zijn diverse economische relaties voor ieder ziekenhuis af te leiden, waaronder de kostendoelmatigheid. Figuur 3-3geeft een grafische voorstelling van een kostenfunctie en kostendoelmatigheid. Op de horizontale as is de productie weergegeven en op de verticale as de kosten. Ieder punt in de figuur representeert de kosten en productie van een ziekenhuis in een gegeven jaar. De (verticale) afstand van een punt tot de kostenfunctie geeft de kostendoelmatigheid weer. Figuur 3-3 Voorbeeld van een kostenfunctie en kostendoelmatigheid Er zijn technieken om de kostenfunctie zo te bepalen dat deze aan de onderkant van de puntenwolk van ziekenhuizen ligt. Aan de onderkant van de puntenwolk liggen de ziekenhuizen met de laagste kosten gegeven de productie. De functie die de onderkant van de puntenwolk beschrijft, kent verschillende benamingen zoals beste praktijk, frontier of grenskostenfunctie. Ziekenhuizen die op de frontier liggen zijn kostendoelmatig. Ziekenhuizen die niet op de frontier liggen zijn 49

50 kostenondoelmatig en zouden theoretisch een verbetering van maximaal de afstand tot de kostenfunctie kunnen realiseren. Hierbij wordt de afstand gemeten bij gelijkblijvende productie. De (relatieve) afstand tot de kostenfunctie is een maat voor de kostendoelmatigheid van het ziekenhuis. Dit is een getal tussen 0 en 100%, waarbij bijvoorbeeld 90% aangeeft dat het betreffende ziekenhuis de kosten met 10% kan reduceren zonder de productie aan te passen. Het is mogelijk dat ziekenhuizen jaar na jaar opschuiven in de richting van de frontier. Ziekenhuizen worden dan doelmatiger. Als over de gehele linie sprake is van opschuiven in de richting van de frontier dan is dat een vorm van doelmatigheidsverbetering. De genoemde score voor de kostendoelmatigheid wordt vervolgens gebruikt om na te gaan of deze wordt veroorzaakt door de aan- of afwezigheid van bepaalde innovaties in een ziekenhuis. De kostendoelmatigheid wordt hier overigens afgeleid door de innovatie van het meest recente jaar te gebruiken. In concreto: de gegevens hier hebben betrekking op ziekenhuizen in de periode De frontier kostenfuncties voor 2009 geldt daarom hier als referentiepunt voor de berekening van de kostendoelmatigheid voor alle ziekenhuizen over de gehele periode. Deze aanpak is geïllustreerd in figuur 3-4 aan de hand van drie denkbeeldige jaren. Figuur 3-4 Frontier kostenfuncties en doelmatigheid 50

51 Jaar 3 is hierin 2009, het laatste jaar in de periode. De kosten en productie van ziekenhuis A in jaar 1 (bijvoorbeeld 2003) en jaar 2 (bijvoorbeeld 2004) zijn ingetekend. Ziekenhuis A kan dezelfde productie realiseren met de kosten A 1 respectievelijk A 2 en A 3. De doelmatigheidsscores van A worden nu niet berekend ten opzichte van A 1 in jaar 1, of A 2 in jaar 2, maar ten opzichte van A 3 in jaar 3. Bij gegeven innovaties bestaat de laatste stap uit een regressieanalyse van de kostendoelmatigheid op de hele groep van onderscheiden innovaties. Hoewel de scores voor de kostendoelmatigheid afgeknot zijn op 1 is het aantal deelnemende ziekenhuizen te beperkt om gebruik te kunnen maken van een speciaal hierop geënte methode, zoals de Tobit-analyse. Het toepassen van de methode van ordinary least squares (OLS) is hier ook niet geheel zonder problemen. Er bestaat immers een grote kans dat er sprake is van een omgekeerde causaliteit en/of endogeniteit. Het kan immers zo zijn dat goed presterende ziekenhuizen (hoge doelmatigheidsscores) ook over meer financiële reserves beschikken dan andere ziekenhuizen en daaruit eenvoudig innovaties kunnen financieren. Een andere vorm van endogeniteit betreft de kosten die voortvloeien uit de introductie van een nieuwe innovatie. Dikwijls gaan innovaties in eerste instantie gepaard met extra kosten voor aanpassingen aan de infrastructuur, voor gewenning van het gebruik van de innovatie of voor omscholing van het personeel. Eventuele introductiekosten of aanpassingskosten kunnen het werkelijke effect vertroebelen. Wij komen aan dit probleem tegemoet door de aanwezigheid van een technologie in het introductiejaar niet mee te nemen in de analyses. Ook is het mogelijk dat er selectiviteit ontstaat door de gekozen innovaties of juist door het ontbreken van innovaties. Het is in de praktijk heel moeilijk voor dit probleem een adequate oplossing te vinden. Hierbij worden we echter geholpen door het gegeven dat we over paneldata kunnen beschikken. Met paneldata zijn we in feite in staat een quasi-experiment uit te voeren, waarbij we controleren voor mogelijke endogeniteit. Stel dat er een variabele bestaat innovatiecultuur, die we niet kunnen waarnemen, maar waarbij hoge innovatiecultuur leidt tot hoge scores voor doelmatigheid en tot innovativiteit, dan kunnen we hiervoor controleren door gebruik te maken van een zogenoemde fixed effects methode. Deze methode gaat ervan uit dat de innovatiecultuur door de jaren heen constant (fixed) is en dat deze door een specifieke constante voor het ziekenhuis kan worden weergegeven. Het effect van een innovatie op de kostendoelmatigheid is dan veel nauwkeuriger te meten. Ter vergelijking van de uitkomsten voeren we ook een analyse uit met een zogenoemde random effects methode. Hierbij wordt wel een tijdeffect toegelaten. De ordinary least squares methode en de fixed effects en 51

52 random effects methode zijn beschreven door onder anderen Brüderl (2005). 52

53 4 De gegevens 4.1 Inleiding De uitvoering van de studie vraagt om drie datasets: 1. het aantal adopties van innovaties per jaar per ziekenhuis; 2. determinanten van adoptie; 3. kostendoelmatigheid van de ziekenhuizen. De drie gebruikte datasets worden hierna beschreven, evenals de wijze waarop de datasets zijn verkregen. 4.2 Innovaties Gegevens over de adoptie van innovaties door ziekenhuizen ontbreken in reguliere gegevensbestanden. Daarom is er een bestand aangelegd op basis van een vragenlijst. Daartoe zijn eerst de innovaties geselecteerd en wel in drie stappen. Ten eerste is er een longlist van 350 ziekenhuisinnovaties samengesteld. De lijst is tot stand gekomen door het raadplegen van literatuur en internet. Belangrijke bronnen zijn Spetz en Maiuro (2004), Ghodeswar en Vaidyanathan (2006), Hikmet et al. (2008) en Blank en Van Hulst (2005a). Ten tweede zijn inclusiecriteria gekozen door een expertpanel. De criteria zijn: 1. de raad van bestuur is betrokken bij het invoeringsbesluit; 2. marktpotentieel 50% ziekenhuizen; 3. de innovatie is bewezen (5 jaar geleden eerste realisatie 10 jaar geleden); 4. de innovatie is herkenbaar en benoembaar (genericiteit); 5. de innovatie heeft impact op kostendoelmatigheid, veiligheid, kwaliteit van zorg en/of kwaliteit van arbeid; 6. de investeringskosten bedroegen minimaal euro; 7. voor implementatie is nieuw personeel aangenomen en/of zijn 10 personen omgeschoold. 53

54 Innovaties die betrekking hebben op heel specifieke diagnoses, medicijnen, behandelingen en laboratoriumapparatuur zijn uitgesloten. Het gaat ons om min of meer generieke ziekenhuisinnovaties. De beeldvormende systemen voor diagnostiek zijn niet opgenomen, omdat deze in 2003 al volledig waren geadopteerd (Blank & Hulst van, 2005a). Ten slotte is een shortlist samengesteld op basis van de inclusiecriteria en is de lijst geverifieerd door het expertpanel. Het expertpanel heeft de vijf kenmerken van innovaties volgens Rogers (2003) gescoord op een 5-punts Likertschaal. De complete beschrijving van de twintig innovaties is opgenomen in bijlage A, inclusief de scores van hun kenmerken. De deelnemers aan het expertpanel zijn genoemd in bijlage D. Het jaar van eerste adoptie van de innovaties is uitgevraagd bij de algemene ziekenhuizen. De contactgegevens zijn ontleend aan het ziekenhuisbestand van het CIBG. De enquête is schriftelijk aangekondigd bij de raden van bestuur van elk ziekenhuis. Op basis van instemming met deelname is de vragenlijst elektronisch toegestuurd aan de opgegeven contactpersoon van het ziekenhuis. Voor instemming is veelal telefonisch en/of contact geweest met de ziekenhuizen en is gerappelleerd. Voor het uitvragen is gebruikgemaakt van het softwarepakket NetQuestionnaires NetQ. De vragenlijst is op 16 december 2012 verstuurd aan een panel van 23 deelnemers. Op 31 januari is de vragenlijst toegestuurd aan nog eens een panel van 25 deelnemers. Deelname is gerappelleerd op 31 januari, 16 februari en 5 maart De vragenlijst is afgesloten op 30 maart In totaal zijn van 22 ziekenhuizen compleet ingevulde vragenlijsten ontvangen. Dat is 26% van het totaal aantal ziekenhuizen. Er zijn geen incomplete vragenlijsten ontvangen. Acht respondenten zijn topklinische ziekenhuizen. Dat is 37% van de respondenten. Alle gegeven jaartallen waarin opgenomen wanneer de eerste implementatie heeft plaatsgevonden zijn plausibel. Ten slotte gaan we na of er selectiviteit is ontstaan door de groep ziekenhuizen die aan de vragenlijst hebben deelgenomen. Hiertoe passen we een logistische regressieanalyse (logit-analyse) toe. De afhankelijke variabele is een dummy die de waarde 1 heeft indien een ziekenhuis heeft deelgenomen aan de vragenlijst, en anders 0. De gekozen verklarende variabelen zijn de determinanten voor adoptie (zie 4.3). De steekproef blijkt niet selectief op alle determinanten. 54

55 4.3 Determinanten Voor de determinanten Det l van de ziekenhuizen in vergelijking 3-2 onderscheiden wij twee hoofdgroepen: interne en externe factoren. Interne factoren zijn factoren waarop het ziekenhuis (voor een groot deel) invloed kan uitoefenen, zoals beschreven in paragraaf Deze zijn dus endogeen. De externe factoren zijn de factoren waarop het ziekenhuis geen invloed kan uitoefenen, zoals beschreven in paragraaf Wij analyseren de mogelijke determinanten op basis van de belangrijkste kerngegevens over het bedrijfsmatig functioneren van de Nederlandse algemene ziekenhuizen. De gegevens zijn in opdracht van Dutch Hospital Data verzameld door Prismant (2009a, 2009b, 2010). De beschikbare determinanten zijn: aandeel specialisten in loondienst; aandeel specialisten in opleiding; specialisten per duizend opnamen; financiële reserves (reserve aanvaardbare kosten, RAK); omvang productie (ontslagen en overleden patiënten, inclusief dagbehandeling); type ziekenhuis (wel/niet topklinisch); aantal locaties; Herfindahl-index (HHI). Het aantal locaties van de ziekenhuizen maakt geen deel uit van de kerngegevens en is verzameld door raadpleging van de websites van de ziekenhuizen. Ook de HHI maakt hier geen deel van uit en is ontleend aan achtergrondstudies van het brancherapport algemene ziekenhuizen 2009 (NVZ, 2009). De Herfindahl-index (soms ook Herfindahl-Hirschman-index) is een maat voor de concentratie (marktaandeel) in een bedrijfstak en wordt gedefinieerd als de som van de kwadraten van alle marktaandelen. De getalsmatige beschrijving van de determinanten voor alle algemene ziekenhuizen en alle jaren ( ) zijn samengevat in tabel 4-1. De tabel laat zien dat de variaties aanzienlijk zijn. Zo is er een ziekenhuis zonder specialisten in loondienst en een ziekenhuis met alle specialisten in loondienst. Het aandeel specialisten in opleiding varieert van 0% tot 41%. Het RAK-budget is niet voor alle jaartallen beschikbaar. Daarom is dit benaderd door de verhouding van de mutatie van het eigen vermogen tot het 55

56 eigen vermogen. Eventuele multicollineariteit tussen de determinanten is onderzocht met behulp van de berekening van het condition number (Belsley et al., 1980) en een test op grenswaarden: lager dan 30: dan is er geen sprake van multicollineariteit, hoger dan 30: dan enige mate van multicollineariteit, hoger dan 100: dan grote mate van multicollineariteit. Alle condition numbers zijn lager dan 10. Er is dus geen sprake van multicollineariteit. Alle correlatiecoëfficiënten zijn lager dan 0,78. Tabel 4-1 Getalsmatige beschrijving van de determinanten, Gemiddeld Standaard Minimum Maximum deviatie Aandeel specialisten in loondienst 40% 22% 0% 100% Aandeel specialisten in opleiding 12% 12% 0% 41% Specialisten per 1000 opnamen 4,2% 1,1% 2,2% 9,8% RAK-budget 7,9% 2,0% -29,9% 23,2% Omvang productie STZ-ziekenhuis 0,4 0,5 0 1 Aantal locaties 2,7 1,7 1 7 HHI Bron: Prismant (2009a, 2009b, 2010) en IPSE Studies, bewerking IPSE Studies Voor de kenmerken Ken k van de innovaties in vergelijking 3-3 onderscheiden wij (Rogers, 2003): relatief voordeel; uitwisselbaarheid; complexiteit; proefmogelijkheid; zichtbaarheid. De scores zijn gegeven door het expertpanel. Hierbij is gelet op de onderlinge verschillen in de scores. De getalsmatige resultaten zijn weergegeven in tabel

57 Tabel 4-2 De twintig innovaties en expertscores op hun kenmerken Innovatie Relatief voordeel Uitwisselbaarheid Complexiteit Proefmogelijkheid Zichtbaarheid Kraamsuite Online afsprakensysteem Digitale beelden op de werkplek van de arts Ziekenhuisbreed EPD Robotische logistiek Elektronisch voorschrijfsysteem Veiligheidsmanagementsysteem Elektronische registratie aan het bed Inkoopsamenwerking Het nieuwe werken Physician assistant Radio frequency identification Uitbesteding Zorgpaden / klinische paden Keteninformatiesystemen E-learning Multidisciplinaire poliklinieken Zorg op afstand Minimaal invasieve chirurgie Robotchirurgie Kostendoelmatigheid Een doelmatigheidsscore van 0,80 betekent dat het betreffende ziekenhuis dezelfde productie zou kunnen realiseren tegen 80% van de huidige kosten. In Blank et al. (2011) zijn deze scores berekend voor in totaal 554 waarnemingen over zeven jaren. Hier maken we gebruik van de kostendoelmatigheid van de 22 ziekenhuizen in de steekproef. Figuur 4-1 geeft de frequentieverdeling weer van de kostendoelmatigheidsscores van de 22 ziekenhuizen in de steekproef in In 2009 variëren de kostendoelmatigheidsscores van 0,75 tot 1 en de gemiddelde score is 0,92. Vier ziekenhuizen hebben een score 1 in De gehanteerd methode is robuust, hetgeen betekent dat veel van de afwijkingen ten opzichte van de frontier worden geïnterpreteerd als statistische ruis. 57

58 Figuur 4-1 De frequentieverdeling van de kostendoelmatigheidsscores van de ziekenhuizen in de steekproef, 2009 De gemiddelde doelmatigheidsscores van de steekproef zijn eveneens zichtbaar gemaakt. Tabel 4-3 geeft de gemiddelde doelmatigheid per jaar weer en het indexcijfer ten opzichte van het jaar Tabel 4-3 De ontwikkeling van de gemiddelde doelmatigheid van de deelnemende ziekenhuizen, index 2003=100 Jaar Kostendoelmatigheid Index ,77 100, ,82 105, ,84 108, ,85 109, ,87 112, ,90 115, ,92 118,3 58

Invloed van het aantal kinderen op de seksdrive en relatievoorkeur

Invloed van het aantal kinderen op de seksdrive en relatievoorkeur Invloed van het aantal kinderen op de seksdrive en relatievoorkeur M. Zander MSc. Eerste begeleider: Tweede begeleider: dr. W. Waterink drs. J. Eshuis Oktober 2014 Faculteit Psychologie en Onderwijswetenschappen

Nadere informatie

Summary 124

Summary 124 Summary Summary 124 Summary Summary Corporate social responsibility and current legislation encourage the employment of people with disabilities in inclusive organizations. However, people with disabilities

Nadere informatie

Emotionele Arbeid, de Dutch Questionnaire on Emotional Labor en. Bevlogenheid

Emotionele Arbeid, de Dutch Questionnaire on Emotional Labor en. Bevlogenheid Emotionele Arbeid, de Dutch Questionnaire on Emotional Labor en Bevlogenheid Emotional Labor, the Dutch Questionnaire on Emotional Labor and Engagement C.J. Heijkamp mei 2008 1 ste begeleider: dhr. dr.

Nadere informatie

Pesten onder Leerlingen met Autisme Spectrum Stoornissen op de Middelbare School: de Participantrollen en het Verband met de Theory of Mind.

Pesten onder Leerlingen met Autisme Spectrum Stoornissen op de Middelbare School: de Participantrollen en het Verband met de Theory of Mind. Pesten onder Leerlingen met Autisme Spectrum Stoornissen op de Middelbare School: de Participantrollen en het Verband met de Theory of Mind. Bullying among Students with Autism Spectrum Disorders in Secondary

Nadere informatie

De Relatie tussen Werkdruk, Pesten op het Werk, Gezondheidsklachten en Verzuim

De Relatie tussen Werkdruk, Pesten op het Werk, Gezondheidsklachten en Verzuim De Relatie tussen Werkdruk, Pesten op het Werk, Gezondheidsklachten en Verzuim The Relationship between Work Pressure, Mobbing at Work, Health Complaints and Absenteeism Agnes van der Schuur Eerste begeleider:

Nadere informatie

Mentaal Weerbaar Blauw

Mentaal Weerbaar Blauw Mentaal Weerbaar Blauw de invloed van stereotypen over etnische minderheden cynisme en negatieve emoties op de mentale weerbaarheid van politieagenten begeleiders: dr. Anita Eerland & dr. Arjan Bos dr.

Nadere informatie

Determinantenonderzoek naar Factoren waarmee een Actief Stoppen-met-Roken Beleid op Cardiologieverpleegafdelingen kan worden bevorderd

Determinantenonderzoek naar Factoren waarmee een Actief Stoppen-met-Roken Beleid op Cardiologieverpleegafdelingen kan worden bevorderd Determinantenonderzoek naar Factoren waarmee een Actief Stoppen-met-Roken Beleid op Cardiologieverpleegafdelingen kan worden bevorderd Determinant Study in to Factors that Facilitate a Active Smoking-cessation

Nadere informatie

Werk in balans. verloop bij verzorgenden en verpleegkundigen. Work in balance. turnover of nurses and health-care workers.

Werk in balans. verloop bij verzorgenden en verpleegkundigen. Work in balance. turnover of nurses and health-care workers. Werk in balans Een onderzoek naar de invloed van werktijden op werkthuisinterferentie en de gevolgen daarvan voor burnout en verloop bij verzorgenden en verpleegkundigen. Work in balance A study of the

Nadere informatie

COGNITIEVE DISSONANTIE EN ROKERS COGNITIVE DISSONANCE AND SMOKERS

COGNITIEVE DISSONANTIE EN ROKERS COGNITIVE DISSONANCE AND SMOKERS COGNITIEVE DISSONANTIE EN ROKERS Gezondheidsgedrag als compensatie voor de schadelijke gevolgen van roken COGNITIVE DISSONANCE AND SMOKERS Health behaviour as compensation for the harmful effects of smoking

Nadere informatie

Relatie tussen Persoonlijkheid, Opleidingsniveau, Leeftijd, Geslacht en Korte- en Lange- Termijn Seksuele Strategieën

Relatie tussen Persoonlijkheid, Opleidingsniveau, Leeftijd, Geslacht en Korte- en Lange- Termijn Seksuele Strategieën Relatie tussen Persoonlijkheid, Opleidingsniveau, Leeftijd, Geslacht en Korte- en Lange- Termijn Seksuele Strategieën The Relation between Personality, Education, Age, Sex and Short- and Long- Term Sexual

Nadere informatie

Knelpunten in Zelfstandig Leren: Zelfregulerend leren, Stress en Uitstelgedrag bij HRM- Studenten van Avans Hogeschool s-hertogenbosch

Knelpunten in Zelfstandig Leren: Zelfregulerend leren, Stress en Uitstelgedrag bij HRM- Studenten van Avans Hogeschool s-hertogenbosch Knelpunten in Zelfstandig Leren: Zelfregulerend leren, Stress en Uitstelgedrag bij HRM- Studenten van Avans Hogeschool s-hertogenbosch Bottlenecks in Independent Learning: Self-Regulated Learning, Stress

Nadere informatie

De Relatie tussen Lichamelijke Gezondheid, Veerkracht en Subjectief. Welbevinden bij Inwoners van Serviceflats

De Relatie tussen Lichamelijke Gezondheid, Veerkracht en Subjectief. Welbevinden bij Inwoners van Serviceflats De Relatie tussen Lichamelijke Gezondheid, Veerkracht en Subjectief Welbevinden bij Inwoners van Serviceflats The Relationship between Physical Health, Resilience and Subjective Wellbeing of Inhabitants

Nadere informatie

De Samenhang tussen Dagelijkse Stress, Emotionele Intimiteit en Affect bij Partners met een. Vaste Relatie

De Samenhang tussen Dagelijkse Stress, Emotionele Intimiteit en Affect bij Partners met een. Vaste Relatie De Samenhang tussen Dagelijkse Stress, Emotionele Intimiteit en Affect bij Partners met een Vaste Relatie The Association between Daily Stress, Emotional Intimacy and Affect with Partners in a Commited

Nadere informatie

Stoppen-met-roken Begeleiding door Cardiologie Verpleegkundigen: Intentie, Gedrag en Determinanten

Stoppen-met-roken Begeleiding door Cardiologie Verpleegkundigen: Intentie, Gedrag en Determinanten Stoppen-met-roken Begeleiding door Cardiologie Verpleegkundigen: Intentie, Gedrag en Determinanten Smoking Cessation Guidance by Cardiac Nurses: Intention, Behavior and Determining Factors Jan van Riet

Nadere informatie

Wat is de Modererende Rol van Consciëntieusheid, Extraversie en Neuroticisme op de Relatie tussen Depressieve Symptomen en Overeten?

Wat is de Modererende Rol van Consciëntieusheid, Extraversie en Neuroticisme op de Relatie tussen Depressieve Symptomen en Overeten? De Modererende rol van Persoonlijkheid op de Relatie tussen Depressieve Symptomen en Overeten 1 Wat is de Modererende Rol van Consciëntieusheid, Extraversie en Neuroticisme op de Relatie tussen Depressieve

Nadere informatie

Beïnvloedt Gentle Teaching Vaardigheden van Begeleiders en Companionship en Angst bij Verstandelijk Beperkte Cliënten?

Beïnvloedt Gentle Teaching Vaardigheden van Begeleiders en Companionship en Angst bij Verstandelijk Beperkte Cliënten? Beïnvloedt Gentle Teaching Vaardigheden van Begeleiders en Companionship en Angst bij Verstandelijk Beperkte Cliënten? Does Gentle Teaching have Effect on Skills of Caregivers and Companionship and Anxiety

Nadere informatie

Socio-economic situation of long-term flexworkers

Socio-economic situation of long-term flexworkers Socio-economic situation of long-term flexworkers CBS Microdatagebruikersmiddag The Hague, 16 May 2013 Siemen van der Werff www.seo.nl - secretariaat@seo.nl - +31 20 525 1630 Discussion topics and conclusions

Nadere informatie

Karen J. Rosier - Brattinga. Eerste begeleider: dr. Arjan Bos Tweede begeleider: dr. Ellin Simon

Karen J. Rosier - Brattinga. Eerste begeleider: dr. Arjan Bos Tweede begeleider: dr. Ellin Simon Zelfwaardering en Angst bij Kinderen: Zijn Globale en Contingente Zelfwaardering Aanvullende Voorspellers van Angst bovenop Extraversie, Neuroticisme en Gedragsinhibitie? Self-Esteem and Fear or Anxiety

Nadere informatie

Ouderlijke Controle en Angst bij Kinderen, de Invloed van Psychologische Flexibiliteit

Ouderlijke Controle en Angst bij Kinderen, de Invloed van Psychologische Flexibiliteit 1 Ouderlijke Controle en Angst bij Kinderen, de Invloed van Psychologische Flexibiliteit Nicola G. de Vries Open Universiteit Nicola G. de Vries Studentnummer 838995001 S71332 Onderzoekspracticum scriptieplan

Nadere informatie

Global TV Canada s Pulse 2011

Global TV Canada s Pulse 2011 Global TV Canada s Pulse 2011 Winnipeg Nobody s Unpredictable Methodology These are the findings of an Ipsos Reid poll conducted between August 26 to September 1, 2011 on behalf of Global Television. For

Nadere informatie

De invloed van veerkracht op de relatie tussen pijn en psychische klachten bij revalidatiecliënten in een verpleeghuis.

De invloed van veerkracht op de relatie tussen pijn en psychische klachten bij revalidatiecliënten in een verpleeghuis. De invloed van veerkracht op de relatie tussen pijn en psychische klachten bij revalidatiecliënten in een verpleeghuis. The influence of resilience on the relationship between pain and psychological symptoms

Nadere informatie

Emotioneel Belastend Werk, Vitaliteit en de Mogelijkheid tot Leren: The Manager as a Resource.

Emotioneel Belastend Werk, Vitaliteit en de Mogelijkheid tot Leren: The Manager as a Resource. Open Universiteit Klinische psychologie Masterthesis Emotioneel Belastend Werk, Vitaliteit en de Mogelijkheid tot Leren: De Leidinggevende als hulpbron. Emotional Job Demands, Vitality and Opportunities

Nadere informatie

De Samenhang tussen Dagelijkse Stress en Depressieve Symptomen en de Mediërende Invloed van Controle en Zelfwaardering

De Samenhang tussen Dagelijkse Stress en Depressieve Symptomen en de Mediërende Invloed van Controle en Zelfwaardering De Samenhang tussen Dagelijkse Stress en Depressieve Symptomen en de Mediërende Invloed van Controle en Zelfwaardering The Relationship between Daily Hassles and Depressive Symptoms and the Mediating Influence

Nadere informatie

Sekseverschillen in Huilfrequentie en Psychosociale Problemen. bij Schoolgaande Kinderen van 6 tot 10 jaar

Sekseverschillen in Huilfrequentie en Psychosociale Problemen. bij Schoolgaande Kinderen van 6 tot 10 jaar Sekseverschillen in Huilfrequentie en Psychosociale Problemen bij Schoolgaande Kinderen van 6 tot 10 jaar Gender Differences in Crying Frequency and Psychosocial Problems in Schoolgoing Children aged 6

Nadere informatie

Moderatie van de Big Five Persoonlijkheidsfactoren op de Relatie tussen. Gepest worden op het Werk en Lichamelijke Gezondheidsklachten en

Moderatie van de Big Five Persoonlijkheidsfactoren op de Relatie tussen. Gepest worden op het Werk en Lichamelijke Gezondheidsklachten en Moderatie van de Big Five Persoonlijkheidsfactoren op de Relatie tussen Gepest worden op het Werk en Lichamelijke Gezondheidsklachten en Ziekteverzuim Moderation of the Big Five Personality Factors on

Nadere informatie

De Relatie tussen Momentaan Affect en Seksueel Verlangen; de Modererende Rol van de Aanwezigheid van de Partner

De Relatie tussen Momentaan Affect en Seksueel Verlangen; de Modererende Rol van de Aanwezigheid van de Partner De Relatie tussen Momentaan Affect en Seksueel Verlangen; de Modererende Rol van de Aanwezigheid van de Partner The association between momentary affect and sexual desire: The moderating role of partner

Nadere informatie

Behandeleffecten. in Forensisch Psychiatrisch Center de Rooyse Wissel. Treatment effects in. Forensic Psychiatric Centre de Rooyse Wissel

Behandeleffecten. in Forensisch Psychiatrisch Center de Rooyse Wissel. Treatment effects in. Forensic Psychiatric Centre de Rooyse Wissel Behandeleffecten in Forensisch Psychiatrisch Center de Rooyse Wissel Treatment effects in Forensic Psychiatric Centre de Rooyse Wissel S. Daamen-Raes Eerste begeleider: Dr. W. Waterink Tweede begeleider:

Nadere informatie

De relatie tussen Stress Negatief Affect en Opvoedstijl. The relationship between Stress Negative Affect and Parenting Style

De relatie tussen Stress Negatief Affect en Opvoedstijl. The relationship between Stress Negative Affect and Parenting Style De relatie tussen Stress Negatief Affect en Opvoedstijl The relationship between Stress Negative Affect and Parenting Style Jenny Thielman 1 e begeleider: mw. dr. Esther Bakker 2 e begeleider: mw. dr.

Nadere informatie

De Invloed van Innovatiekenmerken op de Intentie van Leerkrachten. een Lespakket te Gebruiken om Cyberpesten te Voorkomen of te.

De Invloed van Innovatiekenmerken op de Intentie van Leerkrachten. een Lespakket te Gebruiken om Cyberpesten te Voorkomen of te. De Invloed van Innovatiekenmerken op de Intentie van Leerkrachten een Lespakket te Gebruiken om Cyberpesten te Voorkomen of te Stoppen The Influence of the Innovation Characteristics on the Intention of

Nadere informatie

Het Effect van Verschil in Sociale Invloed van Ouders en Vrienden op het Alcoholgebruik van Adolescenten.

Het Effect van Verschil in Sociale Invloed van Ouders en Vrienden op het Alcoholgebruik van Adolescenten. Het Effect van Verschil in Sociale Invloed van Ouders en Vrienden op het Alcoholgebruik van Adolescenten. The Effect of Difference in Peer and Parent Social Influences on Adolescent Alcohol Use. Nadine

Nadere informatie

Denken is Doen? De cognitieve representatie van ziekte als determinant van. zelfmanagementgedrag bij Nederlandse, Turkse en Marokkaanse patiënten

Denken is Doen? De cognitieve representatie van ziekte als determinant van. zelfmanagementgedrag bij Nederlandse, Turkse en Marokkaanse patiënten Denken is Doen? De cognitieve representatie van ziekte als determinant van zelfmanagementgedrag bij Nederlandse, Turkse en Marokkaanse patiënten met diabetes mellitus type 2 in de huisartsenpraktijk Thinking

Nadere informatie

Academisch schrijven Inleiding

Academisch schrijven Inleiding - In this essay/paper/thesis I shall examine/investigate/evaluate/analyze Algemene inleiding van het werkstuk In this essay/paper/thesis I shall examine/investigate/evaluate/analyze To answer this question,

Nadere informatie

Fysieke Activiteit bij 50-plussers. The Relationship between Self-efficacy, Intrinsic Motivation and. Physical Activity among Adults Aged over 50

Fysieke Activiteit bij 50-plussers. The Relationship between Self-efficacy, Intrinsic Motivation and. Physical Activity among Adults Aged over 50 De relatie tussen eigen-effectiviteit 1 De Relatie tussen Eigen-effectiviteit, Intrinsieke Motivatie en Fysieke Activiteit bij 50-plussers The Relationship between Self-efficacy, Intrinsic Motivation and

Nadere informatie

Verklaring van het beweeggedrag van ouderen door determinanten van. The explanation of the physical activity of elderly by determinants of

Verklaring van het beweeggedrag van ouderen door determinanten van. The explanation of the physical activity of elderly by determinants of Verklaring van het beweeggedrag van ouderen door determinanten van het I-change Model The explanation of the physical activity of elderly by determinants of the I-change Model Hilbrand Kuit Eerste begeleider:

Nadere informatie

de Rol van Persoonlijkheid Eating: the Role of Personality

de Rol van Persoonlijkheid Eating: the Role of Personality De Relatie tussen Dagelijkse Stress en Emotioneel Eten: de Rol van Persoonlijkheid The Relationship between Daily Stress and Emotional Eating: the Role of Personality Arlette Nierich Open Universiteit

Nadere informatie

Effecten van een op MBSR gebaseerde training van. hospicemedewerkers op burnout, compassionele vermoeidheid en

Effecten van een op MBSR gebaseerde training van. hospicemedewerkers op burnout, compassionele vermoeidheid en Effecten van een op MBSR gebaseerde training van hospicemedewerkers op burnout, compassionele vermoeidheid en compassionele tevredenheid. Een pilot Effects of a MBSR based training program of hospice caregivers

Nadere informatie

Het Verband Tussen Negatieve Levensgebeurtenissen, 5-HTTLPR en Reactieve. Agressie. Pien S. Martens. Open Universiteit Heerlen

Het Verband Tussen Negatieve Levensgebeurtenissen, 5-HTTLPR en Reactieve. Agressie. Pien S. Martens. Open Universiteit Heerlen REACTIEVE AGRESSIE Het Verband Tussen Negatieve Levensgebeurtenissen, 5-HTTLPR en Reactieve Agressie Pien S. Martens Open Universiteit Heerlen Naam student: Pien Sophie Martens Studentnummer: 850945172

Nadere informatie

De Rol van Zelfregulatie, Motivatie en Eigen Effectiviteitsverwachting op het Volhouden

De Rol van Zelfregulatie, Motivatie en Eigen Effectiviteitsverwachting op het Volhouden De Rol van Zelfregulatie, Motivatie en Eigen Effectiviteitsverwachting op het Volhouden van Sporten en de Invloed van Egodepletie, Gewoonte en Geslacht The Role of Selfregulation, Motivation and Self-efficacy

Nadere informatie

Verbanden tussen Coping-Strategieën en. Psychologische en Somatische Klachten. binnen de Algemene Bevolking

Verbanden tussen Coping-Strategieën en. Psychologische en Somatische Klachten. binnen de Algemene Bevolking 2015 Verbanden tussen Coping-Strategieën en Psychologische en Somatische Klachten binnen de Algemene Bevolking Master Scriptie Klinische Psychologie Rachel Perez y Menendez Verbanden tussen Coping-Strategieën

Nadere informatie

De Relatie tussen de Fysieke Omgeving en het Beweeggedrag van Kinderen gebruik. makend van GPS- en Versnellingsmeterdata

De Relatie tussen de Fysieke Omgeving en het Beweeggedrag van Kinderen gebruik. makend van GPS- en Versnellingsmeterdata De Relatie tussen de Fysieke Omgeving en het Beweeggedrag van Kinderen gebruik makend van GPS- en Versnellingsmeterdata The relationship Between the Physical Environment and Physical Activity in Children

Nadere informatie

De causale Relatie tussen Intimiteit en Seksueel verlangen en de. modererende invloed van Sekse en Relatietevredenheid op deze relatie

De causale Relatie tussen Intimiteit en Seksueel verlangen en de. modererende invloed van Sekse en Relatietevredenheid op deze relatie Causale Relatie tussen intimiteit en seksueel verlangen 1 De causale Relatie tussen Intimiteit en Seksueel verlangen en de modererende invloed van Sekse en Relatietevredenheid op deze relatie The causal

Nadere informatie

Determinanten en Barrières van Seksuele Patiëntenvoorlichting. aan Kankerpatiënten door Oncologieverpleegkundigen

Determinanten en Barrières van Seksuele Patiëntenvoorlichting. aan Kankerpatiënten door Oncologieverpleegkundigen Determinanten en Barrières van Seksuele Patiëntenvoorlichting aan Kankerpatiënten door Oncologieverpleegkundigen Determinants and Barriers of Providing Sexual Health Care to Cancer Patients by Oncology

Nadere informatie

Intercultural Mediation through the Internet Hans Verrept Intercultural mediation and policy support unit

Intercultural Mediation through the Internet Hans Verrept Intercultural mediation and policy support unit 1 Intercultural Mediation through the Internet Hans Verrept Intercultural mediation and policy support unit 2 Structure of the presentation - What is intercultural mediation through the internet? - Why

Nadere informatie

STIGMATISERING VAN PATIENTEN MET LONGKANKER 1. Stigmatisering van Patiënten met Longkanker: De Rol van Persoonlijke Relevantie voor de Waarnemer

STIGMATISERING VAN PATIENTEN MET LONGKANKER 1. Stigmatisering van Patiënten met Longkanker: De Rol van Persoonlijke Relevantie voor de Waarnemer STIGMATISERING VAN PATIENTEN MET LONGKANKER 1 Stigmatisering van Patiënten met Longkanker: De Rol van Persoonlijke Relevantie voor de Waarnemer Stigmatization of Patients with Lung Cancer: The Role of

Nadere informatie

De Bijdrage van Opleiding Ouders, Beroep Ouders en Sociaal-economische Status in de. Voorspelling van het Intelligentieniveau van het Kind.

De Bijdrage van Opleiding Ouders, Beroep Ouders en Sociaal-economische Status in de. Voorspelling van het Intelligentieniveau van het Kind. De Bijdrage van Opleiding Ouders, Beroep Ouders en Sociaal-economische Status in de Voorspelling van het Intelligentieniveau van het Kind. The Value of Parental Education, Parental Occupation and Socioeconomic

Nadere informatie

De Relatie Tussen de Gehanteerde Copingstijl en Pesten op het Werk. The Relation Between the Used Coping Style and Bullying at Work.

De Relatie Tussen de Gehanteerde Copingstijl en Pesten op het Werk. The Relation Between the Used Coping Style and Bullying at Work. De Relatie Tussen de Gehanteerde Copingstijl en Pesten op het Werk The Relation Between the Used Coping Style and Bullying at Work Merijn Daerden Studentnummer: 850225144 Werkstuk: Empirisch afstudeeronderzoek:

Nadere informatie

SAMPLE 11 = + 11 = + + Exploring Combinations of Ten + + = = + + = + = = + = = 11. Step Up. Step Ahead

SAMPLE 11 = + 11 = + + Exploring Combinations of Ten + + = = + + = + = = + = = 11. Step Up. Step Ahead 7.1 Exploring Combinations of Ten Look at these cubes. 2. Color some of the cubes to make three parts. Then write a matching sentence. 10 What addition sentence matches the picture? How else could you

Nadere informatie

LinkedIn Profiles and personality

LinkedIn Profiles and personality LinkedInprofielen en Persoonlijkheid LinkedIn Profiles and personality Lonneke Akkerman Open Universiteit Naam student: Lonneke Akkerman Studentnummer: 850455126 Cursusnaam en code: S57337 Empirisch afstudeeronderzoek:

Nadere informatie

Lichamelijke factoren als voorspeller voor psychisch. en lichamelijk herstel bij anorexia nervosa. Physical factors as predictors of psychological and

Lichamelijke factoren als voorspeller voor psychisch. en lichamelijk herstel bij anorexia nervosa. Physical factors as predictors of psychological and Lichamelijke factoren als voorspeller voor psychisch en lichamelijk herstel bij anorexia nervosa Physical factors as predictors of psychological and physical recovery of anorexia nervosa Liesbeth Libbers

Nadere informatie

De Relatie Tussen Persoonskenmerken en Ervaren Lijden bij. Verslaafde Patiënten met PTSS

De Relatie Tussen Persoonskenmerken en Ervaren Lijden bij. Verslaafde Patiënten met PTSS Persoonskenmerken en ervaren lijden bij verslaving en PTSS 1 De Relatie Tussen Persoonskenmerken en Ervaren Lijden bij Verslaafde Patiënten met PTSS The Relationship between Personality Traits and Suffering

Nadere informatie

De Invloed van Religieuze Coping op. Internaliserend Probleemgedrag bij Genderdysforie. Religious Coping, Internal Problems and Gender dysphoria

De Invloed van Religieuze Coping op. Internaliserend Probleemgedrag bij Genderdysforie. Religious Coping, Internal Problems and Gender dysphoria De Invloed van Religieuze Coping op Internaliserend Probleemgedrag bij Genderdysforie Religious Coping, Internal Problems and Gender dysphoria Ria de Bruin van der Knaap Open Universiteit Naam student:

Nadere informatie

Type Dementie als Oorzaak van Seksueel Ontremd Gedrag. Aanwezigheid van het Gedrag bij Type Alzheimer?

Type Dementie als Oorzaak van Seksueel Ontremd Gedrag. Aanwezigheid van het Gedrag bij Type Alzheimer? Type Dementie als Oorzaak van Seksueel Ontremd Gedrag Aanwezigheid van het Gedrag bij Type Alzheimer? Type of Dementia as Cause of Sexual Disinhibition Presence of the Behavior in Alzheimer s Type? Carla

Nadere informatie

De Invloed van Dagelijkse Stress op Burn-Out Klachten, Gemodereerd door Mentale. Veerkracht en Demografische Variabelen

De Invloed van Dagelijkse Stress op Burn-Out Klachten, Gemodereerd door Mentale. Veerkracht en Demografische Variabelen Running head: INVLOED VAN DAGELIJKSE STRESS OP BURN-OUT KLACHTEN De Invloed van Dagelijkse Stress op Burn-Out Klachten, Gemodereerd door Mentale Veerkracht en Demografische Variabelen The Influence of

Nadere informatie

Het verband tussen alledaagse stress en negatief affect bij mensen met een depressie en de rol van zelfwaardering daarbij

Het verband tussen alledaagse stress en negatief affect bij mensen met een depressie en de rol van zelfwaardering daarbij Het verband tussen alledaagse stress en negatief affect bij mensen met een depressie en de rol van zelfwaardering daarbij Een vergelijking van een depressieve en een niet-depressieve groep met Experience-Sampling-Method

Nadere informatie

Verschil in Perceptie over Opvoeding tussen Ouders en Adolescenten en Alcoholgebruik van Adolescenten

Verschil in Perceptie over Opvoeding tussen Ouders en Adolescenten en Alcoholgebruik van Adolescenten Verschil in Perceptie over Opvoeding tussen Ouders en Adolescenten en Alcoholgebruik van Adolescenten Difference in Perception about Parenting between Parents and Adolescents and Alcohol Use of Adolescents

Nadere informatie

Verloop bij de Politie: de Rol van Procedurele en Interactionele Rechtvaardigheid en Commitment

Verloop bij de Politie: de Rol van Procedurele en Interactionele Rechtvaardigheid en Commitment Verloop bij de Politie: de Rol van Procedurele en Interactionele Rechtvaardigheid en Commitment Turnover at the Police: the Role of Procedural and Interactional Justice and Commitment Inge E. F. Snyders

Nadere informatie

Het executief en het sociaal cognitief functioneren bij licht verstandelijk. gehandicapte jeugdigen. Samenhang met emotionele- en gedragsproblemen

Het executief en het sociaal cognitief functioneren bij licht verstandelijk. gehandicapte jeugdigen. Samenhang met emotionele- en gedragsproblemen Het executief en het sociaal cognitief functioneren bij licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen. Samenhang met emotionele- en gedragsproblemen Executive and social cognitive functioning of mentally

Nadere informatie

GOAL-STRIVING REASONS, PERSOONLIJKHEID EN BURN-OUT 1. Het effect van Goal-striving Reasons en Persoonlijkheid op facetten van Burn-out

GOAL-STRIVING REASONS, PERSOONLIJKHEID EN BURN-OUT 1. Het effect van Goal-striving Reasons en Persoonlijkheid op facetten van Burn-out GOAL-STRIVING REASONS, PERSOONLIJKHEID EN BURN-OUT 1 Het effect van Goal-striving Reasons en Persoonlijkheid op facetten van Burn-out The effect of Goal-striving Reasons and Personality on facets of Burn-out

Nadere informatie

De Relatie tussen Hechting en Welbevinden bij Ouderen: De mediërende Invloed van Mindfulness en Zingeving

De Relatie tussen Hechting en Welbevinden bij Ouderen: De mediërende Invloed van Mindfulness en Zingeving De Relatie tussen Hechting en Welbevinden bij Ouderen: De mediërende Invloed van Mindfulness en Zingeving Relationships between Attachment and Well-being among the Elderly: The mediational Roles of Mindfulness

Nadere informatie

Value based healthcare door een quality improvement bril

Value based healthcare door een quality improvement bril Rotterdam, 7 december 2017 Value based healthcare door een quality improvement bril Ralph So, intensivist en medisch manager Kwaliteit, Veiligheid & Innovatie 16.35-17.00 uur Everybody in healthcare really

Nadere informatie

INVLOED VAN CHRONISCHE PIJN OP ERVAREN SOCIALE STEUN. De Invloed van Chronische Pijn en de Modererende Invloed van Geslacht op de Ervaren

INVLOED VAN CHRONISCHE PIJN OP ERVAREN SOCIALE STEUN. De Invloed van Chronische Pijn en de Modererende Invloed van Geslacht op de Ervaren De Invloed van Chronische Pijn en de Modererende Invloed van Geslacht op de Ervaren Sociale Steun The Effect of Chronic Pain and the Moderating Effect of Gender on Perceived Social Support Studentnummer:

Nadere informatie

Psychometrische Eigenschappen van de Youth Anxiety Measure for DSM-5 (YAM-5) Psychometric Properties of the Youth Anxiety Measure for DSM-5 (YAM-5)

Psychometrische Eigenschappen van de Youth Anxiety Measure for DSM-5 (YAM-5) Psychometric Properties of the Youth Anxiety Measure for DSM-5 (YAM-5) Psychometrische Eigenschappen van de Youth Anxiety Measure for DSM-5 (YAM-5) Psychometric Properties of the Youth Anxiety Measure for DSM-5 (YAM-5) Hester A. Lijphart Eerste begeleider: Dr. E. Simon Tweede

Nadere informatie

De Relatie tussen Betrokkenheid bij Pesten en Welbevinden en de Invloed van Sociale Steun en. Discrepantie

De Relatie tussen Betrokkenheid bij Pesten en Welbevinden en de Invloed van Sociale Steun en. Discrepantie De Relatie tussen Betrokkenheid bij Pesten en Welbevinden en de Invloed van Sociale Steun en Discrepantie The Relationship between Involvement in Bullying and Well-Being and the Influence of Social Support

Nadere informatie

Verschillen in het Gebruik van Geheugenstrategieën en Leerstijlen. Differences in the Use of Memory Strategies and Learning Styles

Verschillen in het Gebruik van Geheugenstrategieën en Leerstijlen. Differences in the Use of Memory Strategies and Learning Styles Verschillen in het Gebruik van Geheugenstrategieën en Leerstijlen tussen Leeftijdsgroepen Differences in the Use of Memory Strategies and Learning Styles between Age Groups Rik Hazeu Eerste begeleider:

Nadere informatie

Opleiding PECB ISO 9001 Quality Manager.

Opleiding PECB ISO 9001 Quality Manager. Opleiding PECB ISO 9001 Quality Manager www.bpmo-academy.nl Wat is kwaliteitsmanagement? Kwaliteitsmanagement beoogt aan te sturen op het verbeteren van kwaliteit. Tevens houdt het zich bezig met het verbinden

Nadere informatie

bij Kinderen met een Ernstige Vorm van Dyslexie of Children with a Severe Form of Dyslexia Ans van Velthoven

bij Kinderen met een Ernstige Vorm van Dyslexie of Children with a Severe Form of Dyslexia Ans van Velthoven Neuropsychologische Behandeling en Sociaal Emotioneel Welzijn bij Kinderen met een Ernstige Vorm van Dyslexie Neuropsychological Treatment and Social Emotional Well-being of Children with a Severe Form

Nadere informatie

(1) De hoofdfunctie van ons gezelschap is het aanbieden van onderwijs. (2) Ons gezelschap is er om kunsteducatie te verbeteren

(1) De hoofdfunctie van ons gezelschap is het aanbieden van onderwijs. (2) Ons gezelschap is er om kunsteducatie te verbeteren (1) De hoofdfunctie van ons gezelschap is het aanbieden van onderwijs (2) Ons gezelschap is er om kunsteducatie te verbeteren (3) Ons gezelschap helpt gemeenschappen te vormen en te binden (4) De producties

Nadere informatie

BISEKSUALITEIT: DE ONZICHTBARE SOCIALE IDENTITEIT. Biseksualiteit: de Onzichtbare Sociale Identiteit met Zichtbare Gezondheidsgevolgen

BISEKSUALITEIT: DE ONZICHTBARE SOCIALE IDENTITEIT. Biseksualiteit: de Onzichtbare Sociale Identiteit met Zichtbare Gezondheidsgevolgen Biseksualiteit: de Onzichtbare Sociale Identiteit met Zichtbare Gezondheidsgevolgen Bisexuality: the Invisible Social Identity with Visible Health Consequences Maria Verbeek Eerste begeleidster: dr. N.

Nadere informatie

Introduction Henk Schwietert

Introduction Henk Schwietert Introduction Henk Schwietert Evalan develops, markets and sells services that use remote monitoring and telemetry solutions. Our Company Evalan develops hard- and software to support these services: mobile

Nadere informatie

De Rotterdamse Ambtenaar: Bevroren of Bevlogen. Over de Invloed van Procedurele Rechtvaardigheid, Empowering Leiderschap en

De Rotterdamse Ambtenaar: Bevroren of Bevlogen. Over de Invloed van Procedurele Rechtvaardigheid, Empowering Leiderschap en De Rotterdamse Ambtenaar: Bevroren of Bevlogen. Over de Invloed van Procedurele Rechtvaardigheid, Empowering Leiderschap en Identificatie met de Organisatie op Status en Zelfwaardering. The Civil Servant

Nadere informatie

Hartpatiënten Stoppen met Roken De invloed van eigen effectiviteit, actieplannen en coping plannen op het stoppen met roken

Hartpatiënten Stoppen met Roken De invloed van eigen effectiviteit, actieplannen en coping plannen op het stoppen met roken 1 Hartpatiënten Stoppen met Roken De invloed van eigen effectiviteit, actieplannen en coping plannen op het stoppen met roken Smoking Cessation in Cardiac Patients Esther Kers-Cappon Begeleiding door:

Nadere informatie

Positieve, Negatieve en Depressieve Subklinische Psychotische Symptomen en het Effect van Stress en Sekse op deze Subklinische Psychotische Symptomen

Positieve, Negatieve en Depressieve Subklinische Psychotische Symptomen en het Effect van Stress en Sekse op deze Subklinische Psychotische Symptomen Positieve, Negatieve en Depressieve Subklinische Psychotische Symptomen en het Effect van Stress en Sekse op deze Subklinische Psychotische Symptomen Positive, Negative and Depressive Subclinical Psychotic

Nadere informatie

Running head: WERKZAAMHEID CLIËNTGERICHTE SPELTHERAPIE 1. Werkzaamheid van Cliëntgerichte Speltherapie bij Kinderen met Internaliserende

Running head: WERKZAAMHEID CLIËNTGERICHTE SPELTHERAPIE 1. Werkzaamheid van Cliëntgerichte Speltherapie bij Kinderen met Internaliserende Running head: WERKZAAMHEID CLIËNTGERICHTE SPELTHERAPIE 1 Werkzaamheid van Cliëntgerichte Speltherapie bij Kinderen met Internaliserende Problematiek: De Mediërende Invloed van de Ouder-Therapeut Alliantie

Nadere informatie

Chapter 4 Understanding Families. In this chapter, you will learn

Chapter 4 Understanding Families. In this chapter, you will learn Chapter 4 Understanding Families In this chapter, you will learn Topic 4-1 What Is a Family? In this topic, you will learn about the factors that make the family such an important unit, as well as Roles

Nadere informatie

De Invloed van Perceived Severity op Condoomgebruik en HIV-Testgedrag. The Influence of Perceived Severity on Condom Use and HIV-Testing Behavior

De Invloed van Perceived Severity op Condoomgebruik en HIV-Testgedrag. The Influence of Perceived Severity on Condom Use and HIV-Testing Behavior De Invloed van Perceived Severity op Condoomgebruik en HIV-Testgedrag The Influence of Perceived Severity on Condom Use and HIV-Testing Behavior Martin. W. van Duijn Student: 838797266 Eerste begeleider:

Nadere informatie

Differences in stress and stress reactivity between highly educated stay-at-home and working. mothers with spouse and young children

Differences in stress and stress reactivity between highly educated stay-at-home and working. mothers with spouse and young children 1 Differences in stress and stress reactivity between highly educated stay-at-home and working mothers with spouse and young children Verschil in stress en stressreactiviteit tussen hoogopgeleide thuisblijf-

Nadere informatie

De Rol van Sense of Coherence bij de Glucoseregulatie bij Mensen met Diabetes Type 1

De Rol van Sense of Coherence bij de Glucoseregulatie bij Mensen met Diabetes Type 1 De Rol van Sense of Coherence bij de Glucoseregulatie bij Mensen met Diabetes Type 1 The Role of Sense of Coherence in Glucose regulation among People with Diabetes Type 1 Marja Wiersma Studentnummer:

Nadere informatie

De Relatie tussen Angst en Psychologische Inflexibiliteit. The Relationship between Anxiety and Psychological Inflexibility.

De Relatie tussen Angst en Psychologische Inflexibiliteit. The Relationship between Anxiety and Psychological Inflexibility. RELATIE ANGST EN PSYCHOLOGISCHE INFLEXIBILITEIT 1 De Relatie tussen Angst en Psychologische Inflexibiliteit The Relationship between Anxiety and Psychological Inflexibility Jos Kooy Eerste begeleider Tweede

Nadere informatie

FOR DUTCH STUDENTS! ENGLISH VERSION NEXT PAGE. Toets Inleiding Kansrekening 1 8 februari 2010

FOR DUTCH STUDENTS! ENGLISH VERSION NEXT PAGE. Toets Inleiding Kansrekening 1 8 februari 2010 FOR DUTCH STUDENTS! ENGLISH VERSION NEXT PAGE Toets Inleiding Kansrekening 1 8 februari 2010 Voeg aan het antwoord van een opgave altijd het bewijs, de berekening of de argumentatie toe. Als je een onderdeel

Nadere informatie

Denken en Doen Doen of Denken Het verband tussen seksueel risicovol gedrag en de impulsieve en reflectieve cognitie.

Denken en Doen Doen of Denken Het verband tussen seksueel risicovol gedrag en de impulsieve en reflectieve cognitie. 0 Denken en Doen Doen of Denken Het verband tussen seksueel risicovol gedrag en de impulsieve en reflectieve cognitie. Denken en Doen Doen of Denken Het verband tussen seksueel risicovol gedrag en de impulsieve

Nadere informatie

SLACHTOFFER CYBERPESTEN, COPING, GEZONDHEIDSKLACHTEN, DEPRESSIE. Cyberpesten: de implicaties voor gezondheid en welbevinden van slachtoffers en het

SLACHTOFFER CYBERPESTEN, COPING, GEZONDHEIDSKLACHTEN, DEPRESSIE. Cyberpesten: de implicaties voor gezondheid en welbevinden van slachtoffers en het SLACHTOFFER CYBERPESTEN, COPING, GEZONDHEIDSKLACHTEN, DEPRESSIE Cyberpesten: de implicaties voor gezondheid en welbevinden van slachtoffers en het modererend effect van coping Cyberbullying: the implications

Nadere informatie

Executief Functioneren en Agressie. bij Forensisch Psychiatrische Patiënten in PPC Den Haag. Executive Functioning and Aggression

Executief Functioneren en Agressie. bij Forensisch Psychiatrische Patiënten in PPC Den Haag. Executive Functioning and Aggression Executief Functioneren en Agressie bij Forensisch Psychiatrische Patiënten in PPC Den Haag Executive Functioning and Aggression in a Forensic Psychiatric Population in PPC The Hague Sara Helmink 1 e begeleider:

Nadere informatie

Appendix A: List of variables with corresponding questionnaire items (in English) used in chapter 2

Appendix A: List of variables with corresponding questionnaire items (in English) used in chapter 2 167 Appendix A: List of variables with corresponding questionnaire items (in English) used in chapter 2 Task clarity 1. I understand exactly what the task is 2. I understand exactly what is required of

Nadere informatie

Running head: OPVOEDSTIJL, EXTERNALISEREND PROLEEMGEDRAG EN ZELFBEELD

Running head: OPVOEDSTIJL, EXTERNALISEREND PROLEEMGEDRAG EN ZELFBEELD 1 Opvoedstijl en Externaliserend Probleemgedrag en de Mediërende Rol van het Zelfbeeld bij Dak- en Thuisloze Jongeren in Utrecht Parenting Style and Externalizing Problem Behaviour and the Mediational

Nadere informatie

Running head: INVLOED MBSR-TRAINING OP STRESS EN ENERGIE 1. De Invloed van MBSR-training op Mindfulness, Ervaren Stress. en Energie bij Moeders

Running head: INVLOED MBSR-TRAINING OP STRESS EN ENERGIE 1. De Invloed van MBSR-training op Mindfulness, Ervaren Stress. en Energie bij Moeders Running head: INVLOED MBSR-TRAINING OP STRESS EN ENERGIE 1 De Invloed van MBSR-training op Mindfulness, Ervaren Stress en Energie bij Moeders The Effect of MBSR-training on Mindfulness, Perceived Stress

Nadere informatie

De Relatie tussen Voorschoolse Vorming en de Ontwikkeling van. Kinderen

De Relatie tussen Voorschoolse Vorming en de Ontwikkeling van. Kinderen Voorschoolse vorming en de ontwikkeling van kinderen 1 De Relatie tussen Voorschoolse Vorming en de Ontwikkeling van Kinderen The Relationship between Early Child Care, Preschool Education and Child Development

Nadere informatie

Impact en disseminatie. Saskia Verhagen Franka vd Wijdeven

Impact en disseminatie. Saskia Verhagen Franka vd Wijdeven Impact en disseminatie Saskia Verhagen Franka vd Wijdeven Wie is wie? Voorstel rondje Wat hoop je te leren? Heb je iets te delen? Wat zegt de Programma Gids? WHAT DO IMPACT AND SUSTAINABILITY MEAN? Impact

Nadere informatie

Bent u gemotiveerd? L.E.J. Gerretsen Studentnummer: Eerste begeleider: prof. dr. L. Lechner Tweede begeleider: Dr. A.

Bent u gemotiveerd? L.E.J. Gerretsen Studentnummer: Eerste begeleider: prof. dr. L. Lechner Tweede begeleider: Dr. A. Bent u gemotiveerd? Een Experimenteel Onderzoek naar de Invloed van een op het Transtheoretisch Model Gebaseerde Interventie op de Compliance bij de Fysiotherapeutische Behandeling van Psychiatrische Patiënten

Nadere informatie

Ik voel niets maar eigenlijk alles: Verbanden tussen Alexithymie, Somatisatiestoornis en Depressie. I feel nothing though in essence everything:

Ik voel niets maar eigenlijk alles: Verbanden tussen Alexithymie, Somatisatiestoornis en Depressie. I feel nothing though in essence everything: Ik voel niets maar eigenlijk alles: Verbanden tussen Alexithymie, Somatisatiestoornis en Depressie I feel nothing though in essence everything: Associations between Alexithymia, Somatisation and Depression

Nadere informatie

Het Effect van Gender op de Relatie tussen Persoonlijkheidskenmerken en Seksdrive

Het Effect van Gender op de Relatie tussen Persoonlijkheidskenmerken en Seksdrive Gender, Persoonlijkheidskenmerken en Seksdrive 1 Het Effect van Gender op de Relatie tussen Persoonlijkheidskenmerken en Seksdrive Gender Effect on the Relationship between Personality Traits and Sex Drive

Nadere informatie

Running Head: INVLOED VAN ASE-DETERMINANTEN OP INTENTIE CONTACT 1

Running Head: INVLOED VAN ASE-DETERMINANTEN OP INTENTIE CONTACT 1 Running Head: INVLOED VAN ASE-DETERMINANTEN OP INTENTIE CONTACT 1 Relatie tussen Attitude, Sociale Invloed en Self-efficacy en Intentie tot Contact tussen Ouders en Leerkrachten bij Signalen van Pesten

Nadere informatie

Testattitudes van Sollicitanten: Faalangst en Geloof in Tests als. Antecedenten van Rechtvaardigheidspercepties

Testattitudes van Sollicitanten: Faalangst en Geloof in Tests als. Antecedenten van Rechtvaardigheidspercepties Testattitudes van Sollicitanten: Faalangst en Geloof in Tests als Antecedenten van Rechtvaardigheidspercepties Test-taker Attitudes of Job Applicants: Test Anxiety and Belief in Tests as Antecedents of

Nadere informatie

Quality of life in persons with profound intellectual and multiple disabilities. Marga Nieuwenhuijse maart 2016

Quality of life in persons with profound intellectual and multiple disabilities. Marga Nieuwenhuijse maart 2016 Quality of life in persons with profound intellectual and multiple disabilities Marga Nieuwenhuijse maart 2016 Beoogde resultaten Literatuuronderzoek naar de bestaande concepten van kwaliteit van leven

Nadere informatie

Het Verband Tussen Persoonlijkheid, Stress en Coping. The Relation Between Personality, Stress and Coping

Het Verband Tussen Persoonlijkheid, Stress en Coping. The Relation Between Personality, Stress and Coping Het Verband Tussen Persoonlijkheid, Stress en Coping The Relation Between Personality, Stress and Coping J.R.M. de Vos Oktober 2009 1e begeleider: Mw. Dr. T. Houtmans 2e begeleider: Mw. Dr. K. Proost Faculteit

Nadere informatie

Effecten van contactgericht spelen en leren op de ouder-kindrelatie bij autisme

Effecten van contactgericht spelen en leren op de ouder-kindrelatie bij autisme Effecten van contactgericht spelen en leren op de ouder-kindrelatie bij autisme Effects of Contact-oriented Play and Learning in the Relationship between parent and child with autism Kristel Stes Studentnummer:

Nadere informatie

De relatie tussen intimiteit, aspecten van seksualiteit en hechtingsstijl in het dagelijks leven van heteroseksuele mannen en vrouwen.

De relatie tussen intimiteit, aspecten van seksualiteit en hechtingsstijl in het dagelijks leven van heteroseksuele mannen en vrouwen. De relatie tussen intimiteit, aspecten van seksualiteit en hechtingsstijl in het dagelijks leven van heteroseksuele mannen en vrouwen. The Relationship between Intimacy, Aspects of Sexuality and Attachment

Nadere informatie

Pesten op het werk en de invloed van Sociale Steun op Gezondheid en Verzuim.

Pesten op het werk en de invloed van Sociale Steun op Gezondheid en Verzuim. Pesten op het werk en de invloed van Sociale Steun op Gezondheid en Verzuim. Bullying at work and the impact of Social Support on Health and Absenteeism. Rieneke Dingemans April 2008 Scriptiebegeleider:

Nadere informatie

Stigmatisering van Mensen met Keelkanker: de Rol van Mindfulness van de Waarnemer

Stigmatisering van Mensen met Keelkanker: de Rol van Mindfulness van de Waarnemer Met opmaak: Links: 3 cm, Rechts: 2 cm, Boven: 3 cm, Onder: 3 cm, Breedte: 21 cm, Hoogte: 29,7 cm Stigmatisering van Mensen met Keelkanker: de Rol van Mindfulness van de Waarnemer Stigmatisation of Persons

Nadere informatie

De relatie tussen depressie- en angstsymptomen, diabetesdistress, diabetesregulatie en. proactieve copingvaardigheden bij type 2 diabetespatiënten

De relatie tussen depressie- en angstsymptomen, diabetesdistress, diabetesregulatie en. proactieve copingvaardigheden bij type 2 diabetespatiënten De relatie tussen depressie- en angstsymptomen, diabetesdistress, diabetesregulatie en proactieve copingvaardigheden bij type 2 diabetespatiënten The relationship between depression symptoms, anxiety symptoms,

Nadere informatie