Bijbelse Wie ben ik?

Transcriptie

1 Bijbelse Wie ben ik? 1. Ik ben een meisje uit Nazareth. Ik ben verloofd. Op een dag gebeurd iets vreemd, een engel kwam op bezoek. Ik ging met mijn verloofde op reis, naar Bethlehem. Ik kreeg een kindje in een stal. Maria 2. Ik was een herdersjongen. Ik ben de jongste van 8 zonen. Ik was niet bang van die reus van een Filistijn. Ik werd een groot koning voor Israël. David 3. Mijn moeder legde me als baby in een mandje op de Nijl. Ik groeide op aan het hof van de farao. Ik leidde mijn volk weg uit Egypte. Ik trok met mijn volk door de woestijn naar het beloofde land. Mozes 4. Men noemt mij de eerste aartsvader. Samen met mijn vrouw kreeg ik een zoon toen we hoogbejaard waren. Uit mijn zoon groeide een talrijk nageslacht. Abraham 5. Toen God zo kwaad was over alle treurigheid in de wereld dat hij alles wilde wegvegen en opnieuw beginnen, koos hij mij en mijn vrouw uit voor de nieuwe start. God gaf me de opdracht een grote boot te bouwen, een ark. Ik moest van alle dieren een koppel verzamelen en meenemen in de ark. Ik dobberde 150 dagen lang over het water. Noah 6. Ik was een van de apostelen. Mijn drang naar macht en geld was groot. Ik heb Jezus verraden met een kus. Ik kreeg 30 zilverlingen voor mijn verraad. Nadien kreeg ik spijt, maar ik kon het niet meer goed maken. Ik hing me op aan een boom. Judas

2 7. Ik ben één van de leerlingen van Jezus. Hij noemde me de rots waarop hij zijn kerk zou bouwen. Soms was ik ook bang, om mijn vel te redden, heb ik Jezus verloochend. Na zijn dood trok ik naar Rome om de blijde boodschap te verkondigen. Ik ben uiteindelijk ondersteboven gekruisigd. Petrus 8. Ik ben de boodschapper van God. Ik mocht verschillende keren naar de aarde om goed nieuws te brengen. Zo mocht ik aan Daniël een droom uitleggen. Ik mocht Zacharias vertellen dat hij een zoon zou krijgen. Ik mocht ook aan Maria vertellen dat ze een zoon zou krijgen. Ik waarschuwde Jozef dat hij met vrouw en kind naar Egypte moest vluchten. aartsengel Gabriël 9. Ik word meestal afgebeeld in gevechtsuitrusting met een lans. Ik vocht met Lucifer, de gevallen engel. Mijn beeld staat boven op een bekende abdij in Frankrijk. aartsengel Michael 10. Ik ben een romeins landvoogd, gezeteld in Palestina. Ik moest oordelen over het leven of de dood van een man die zich koning van de joden noemde. Ik vond niet meteen schuld in deze man. Om het joodse volk te vriend te houden liet ik hen kiezen tussen deze man en een rover, de een zou ik vrijlaten, de ander kruisigen. Achteraf wast ik mijn handen in onschuld, ik had zelf de beslissing niet genomen. Pontius Pilatus 11. Ik ben eerder klein van gestalte. Ik woon in Jericho. Ik was er tollenaar, maar vroeg de mensen altijd wat te veel. Zo kon ik zelf royaal leven. Eigenlijk was ik niet gelukkig, ik had wel veel bezittingen, maar niemand zag me graag. Toen ik hoorde dat Jezus langskwam, wilde ik hem zien. Omdat ik zo klein ben, klom ik in een boom. Jezus zag me en kwam bij me eten, dat betekende een ommekeer in mijn leven. Zacheüs 12. Ik leefde in de woestijn, droeg een kameelharen mantel en at sprinkhanen en wilde honing. Op een dag begon ik de mensen voor te bereiden op de komst van de Messias.

3 Als teken van boete en ommekeer, doopte ik mensen in de Jordaan. Johannes de doper 13. God maakte me uit de rib van de eerste mens. Ik woonde in de tuin van Eden. Ik liet me verleiden door de slang. Ik ben de moeder van Kaïn en Abel. Eva 14. Ik ben een profeet. Ik sta vooral bekend om mijn jammerklachten, gezien de manier waarop de mensen leefde, was dat toen wel nodig. Het begon allemaal met een vreemde droom waarin God me aanspoorde om naar het volk te stappen en zijn boodschap te brengen, voornamelijk een boodschap van onheil. Jeremia 15. Ik ben de jongste zoon van Isaak en Rebecca, moeders lievelingetje. Ik heb de droom van mijn broer Esau aan diggelen geslagen door me als hem te vermommen en in zijn plaats vaders zegen te ontvangen. Ik moest vluchten. s Nachts droomde ik van een ladder tot in de hemel waarlangs de hele tijd engelen op en neer gingen. Ik zag ook God. Jacob 16. Ik ben een leerling. Ik was bij de opstanding van Lazarus. Ik ben de geliefde leerling. Johannes 17. Ik ben een vrouw, de zuster van Lazarus. Toen Jezus op bezoek was, was ik de hele tijd druk in de weer. Mijn zuster zat aan zijn voeten te luisteren naar zijn verhalen. Martha 18. Ik was erg pessimistisch. Ik twijfelde vaak. Ik was er niet toen Jezus verscheen aan de leerlingen. Ik kon niet geloven dat Jezus was verschenen. Thomas

4 19. Ik kreeg een heel mooie mantel van vader. Ik droomde dat de korenaren van mijn broers voor mijn korenaar bogen. Mijn broers gooiden me eerst in een put en verkochten me toen als slaaf. Ze scheurden mijn mantel en besmeurden hem met bloed. Ik legde de dromen van de farao uit en werd grootvisier van Egypte. Jozef 20. Ik was hogepriester in de tijd van Jezus. Ik hoorde dat Jezus opgepakt was. Ik zei: Het is beter dat er 1 man sterft voor het volk. Kajafas 21. Ik ben een dorp. Lazarus en zijn zusters Martha en Maria woonden er. Ik lig vlakbij Jeruzalem. Betanië 22. Ik ben een rivier. Johannes de doper doopte in mij. Ik stroom van het noorden naar het zuiden. Jezus was er naar de overkant gevaren. Jordaan 23. Ik werd door God naar Nineve gestuurd. Ik wilde vluchten en werd opgeslokt door een vis. Uiteindelijk spuwde de vis mij weer uit en trok ik toch naar Nineve. Jona 24. Ik was de derde koning die over Israël regeerde. Ik volgde David op. Men noemt me een heel wijs man. Salomo 25. Ik was eerst een vervolger van de christenen. Na een visioen waarin ik Jezus ontmoette, veranderde ik mijn naam. Ik werd 1 van de grootste verkondigers van het christendom. Mijn brieven staan nog steeds in de bijbel. Paulus 26. Ik werd gemaakt uit het goud van de Israëlieten. Het volk aanbad mij.

5 Mozes was heel kwaad en beviel mij te vernietigen. gouden kalf 27. Eens was ik een rijk en welvarend man. Toen kwam het ene ongeluk na het andere. Ik verloor al mijn bezit en ook mijn kinderen. Ik bleef op God vertrouwen en Hij beloonde mijn trouw. Job 28. Ik ben de nicht van Maria. Ik ben getrouwd met Zacharias. Ik was al bejaard toen ik zwanger was. Mijn kind sprong op in mijn schoot toen Maria me begroette. Elisabeth 29. Wij waren bedroefd na de dood van Jezus. Ontmoedigd keerden we terug naar huis, weg van Jeruzalem. Onderweg kwam een derde man bij ons lopen. Hij vertelde ons over de bijbel. Toen hij het brood brak en zegende herkenden we Jezus. de Emmaüsgangers 30. Ik was de eerste koning van de Israëlieten. Ik was een goed koning, tot ik verteerd werd door woede en jaloezie. Uiteindelijk stierf ik in een gevecht tegen de Filistijnen. Saul