Provinciaal blad van Noord-Brabant

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Provinciaal blad van Noord-Brabant"

Transcriptie

1 Provinciaal blad van Noord-Brabant ISSN: Onderwerp Provinciale Staten van Noord-Brabant, Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten d.d. 8 december 2009; Gelet op artikel 1.2 van de Wet milieubeheer; Gezien het advies van de Provinciale Omgevingscommissie d.d. 2 juli 2009; Gezien het advies van de Commissie voor Ruimte en Milieu d.d. 15 januari 2010; Gelezen de Memorie van Antwoord/Nota van Wijziging van Gedeputeerde Staten d.d. 27 januari 2010; Overwegende dat Provinciale Staten op grond van artikel 1.2 van de Wet milieuheer een verordening dienen vast te stellen ter bescherming van het milieu; Overwegende dat Provinciale Staten de Provinciale Milieuverordening, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 9 november 2007, hebben vastgesteld; Overwegende dat de Provinciale milieuverordening voor wat betreft het onderdeel grondwaterbescherming in verband met doelmatigheidoverwegingen geheel aangepast dient te worden; Overwegende dat de Provinciale Milieuverordening op een aantal plaatsen aan de nieuwe Waterwet aangepast dient te worden; Overwegende dat Provinciale Staten vanwege de omvang van de wijzigingen een geheel nieuwe regeling wensen vast te stellen;

2 Besluiten vast te stellen de volgende regeling: Hoofdstuk 1. Algemeen Artikel 1.1 Begripsbepalingen In deze verordening wordt verstaan onder: a. afvalwater: water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen; b. bedrijfsafvalwater: afvalwater dat vrijkomt bij door de mens als bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, ondernomen bedrijvigheid, dat geen huishoudelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater of grondwater is; c. Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van de provincie Noord- Brabant; d. gecertificeerde IBA-III: zuiveringssysteem voor de Individuele Behandeling van afvalwater met een zuiveringsrendement van %; e. grondwateronttrekker: houder van een inrichting als bedoeld in artikel 15.34, tweede lid, van de wet. f. huishoudelijk afvalwater: afvalwater dat overwegend afkomstig is van menselijke stofwisseling en huishoudelijke werkzaamheden; g. inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de wet; h. kwetsbaar gebied: gebied als bedoeld in bijlage 7 behorende bij deze verordening; i. passend systeem: systeem in beheer bij een gemeente, waterschap of een rechtspersoon die door een gemeente of waterschap met het beheer is belast, indien met dit systeem eenzelfde graad van bescherming wordt bereikt; j. provinciaal milieuprogramma: provinciaal milieuprogramma als bedoeld in artikel 4.14 van de wet; k. saneringsplan: plan als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Wet bodembescherming; l. stiltegebied: gebied als bedoeld in bijlage 6 behorende bij deze verordening; m. stedelijk afvalwater: huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater grondwater of ander afvalwater. n. wet: Wet milieubeheer; Hoofdstuk 2. Provinciale omgevingscommissie Art De commissie, bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, is de Provinciale Omgevingscommissie. 2. De commissie, bedoeld in het eerste lid, kan een reglement van orde opstellen. Hoofdstuk 3. Inspraak bij besluiten van algemene strekking Artikel 3.1. Voorbereiding 1. De in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure is van toepassing op de voorbereiding van: a. een provinciaal milieubeleidsplan of integraal milieubeleidsplan; 2/53

3 b. een wijziging van het provinciaal milieubeleidsplan of integraal milieubeleidsplan; c. een provinciaal milieuprogramma; d. een wijziging van deze verordening. 2. De terinzagelegging geschiedt tevens ter secretarie van de in de provincie gelegen gemeenten. 3. Een ieder kan bij Gedeputeerde Staten zijn zienswijze omtrent het ontwerp naar voren brengen. Het eerste, tweede en derde lid, zijn niet van toepassing op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid, onder d, indien dit besluit geen wijzigingen van beleidsinhoudelijke aard bevat. Hoofdstuk 4. Titel 4.1 Gereserveerd Algemeen provinciaal milieubeleid Milieukwaliteitseisen Titel 4.2 Instructies voor vergunningen voor inrichtingen en voor lozingen op oppervlaktewateren Artikel In deze titel wordt verstaan onder: a. beheerder: beheerder, als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet, niet zijnde een bestuursorgaan van het Rijk. b. lozing: het direct of indirect brengen van stedelijk afvalwater in een oppervlaktewater. Indien door de beheerder voor de lozing een verontreinigingsheffing zoals bedoeld in artikel 7.2, tweede lid, Waterwet wordt geheven, wordt de lozing gezien als een lozing op oppervlaktewater Artikel Indien het bevoegd gezag een vergunning op grond van de wet voor een inrichting of een watervergunning, zoals bedoeld in de Waterwet verleent voor een lozing in kwetsbaar gebied, wordt aan de vergunning het voorschrift verbonden dat lozing geschiedt via een voorziening die voldoet aan de eisen van een gecertificeerde IBA-III of een ander passend. 2. Het in het voorgaande lid, genoemde voorschrift wordt uitsluitend aan de vergunning verbonden indien niet op grond van andere regelgeving de verplichting tot aansluiting op de riolering bestaat. 3. Het in het eerste lid, genoemde voorschrift wordt door de beheerder uiterlijk binnen het niet verstreken deel van een redelijke afschrijvingstermijn van de voorziening verbonden aan reeds voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel verleende watervergunningen voor lozingen op oppervlaktewater anders dan via een voorziening die voldoet aan de eisen van een gecertificeerde IBA-III of een ander passend systeem. 3/53

4 Titel 4.3 Afvalstoffen Artikel Aanvraag ontheffing afvalwater 1. Een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 10.33, tweede lid, van de wet wordt in vijfvoud ingediend. 2. Een aanvraag bevat ten minste de volgende gegevens en bescheiden: a. het gemeentelijk rioleringsplan bedoeld in artikel 4.22 van de wet of, indien het plan nog niet is vastgesteld, een overzicht van de aanwezige voorzieningen en de overige gegevens, bedoeld in artikel 4.22, tweede lid, van de wet, voor dat deel van de gemeente waarop de aanvraag om ontheffing betrekking heeft; b. een overzicht van de lozingssituatie in dat deel van de gemeente waarop het verzoek om ontheffing betrekking heeft; c. een overzicht van de gevolgen voor het milieu wanneer geen voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater worden getroffen; d. een overzicht van alternatieve voorzieningen voor verwerking van het afvalwater van de betreffende percelen; e. indien over het voornemen van de gemeente tot het achterwege laten van de voorzieningen overleg is gevoerd met de betrokken beheerder, als bedoeld in artikel van deze verordening, de resultaten van dat overleg. Artikel Procedure ontheffing afvalwater 1. Op de voorbereiding van een beschikking op de aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 10.33, tweede lid, van de wet, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. 2. Gedurende de in de Algemene wet bestuursrecht genoemde termijn kan een ieder zijn zienswijze omtrent het ontwerp naar voren brengen bij Gedeputeerde Staten. 3. Gedeputeerde Staten stellen de betrokken beheerder als bedoeld in artikel van deze verordening, en de inspecteur in de gelegenheid advies uit te brengen met betrekking tot de aanvraag om ontheffing en het daarop te nemen besluit. Artikel Beslissing 1. Gedeputeerde Staten beslissen op een aanvraag om ontheffing binnen een termijn van twaalf weken na ontvangst van de aanvraag. 2. Zij kunnen deze termijn eenmaal met ten hoogste twaalf weken verlengen. 3. Van een verlenging van de termijn stellen Gedeputeerde Staten de aanvrager en de adviseurs, bedoeld in artikel , vierde lid, op de hoogte. Artikel Gedeputeerde Staten kunnen beleidsregels vaststellen waarin de uitoefening van hun bevoegdheden op grond van deze paragraaf nader worden uitgewerkt 4/53

5 Titel 4.4 Gebruik van gesloten stortplaatsen Artikel Begripsbepalingen In deze titel wordt verstaan onder: a. gesloten stortplaats: stortplaats als bedoeld in artikel 8.47, eerste lid, onder c., van de wet; b. hergebruik: nieuwe gebruiksfunctie voor een voormalige of gesloten stortplaats; c. hergebruikplan: plan als bedoeld in artikel 4.4.5; d. nazorgplan: nazorgplan als bedoeld in artikel 8.49, derde lid, van de wet; e. nazorgvoorzieningen: voorzieningen ter bescherming van het milieu als bedoeld in artikel 8.49, eerste en tweede lid, van de wet, dan wel soortgelijke voorzieningen die zijn aangebracht op een voormalige stortplaats; f. Nota: Nota Hergebruik van stortplaatsen ; g. voormalige stortplaats: stortplaats waar vóór 1 september 1996 het storten van afval is beëindigd; h. werk: grondwerk, wegenbouwkundig werk, waterbouwkundig werk of bouwwerk. Artikel Verbodsbepaling 1. Het is verboden in, op, onder of over een plaats waar de in artikel 8.49 van de wet bedoelde zorg met betrekking tot een gesloten stortplaats wordt uitgevoerd a. werken te maken of te behouden; b. stoffen of voorwerpen, niet zijnde afvalstoffen, te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen; c. andere dan de onder a of b bedoelde handelingen te verrichten of handelingen na te laten indien ten gevolge daarvan de instandhouding van de maatregelen, bedoeld in artikel 8.49, eerste lid, van de wet, belemmerd kan worden, dan wel de aanwezige nazorgvoorzieningen beschadigd kunnen worden. 2. Het eerste lid, is niet van toepassing op: a. het treffen van maatregelen volgens een nazorgplan waarmee Gedeputeerde Staten hebben ingestemd; b. handelingen waarvoor het in artikel 8.1, eerste lid, van de wet gestelde verbod geldt; c. handelingen verricht binnen een inrichting waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1. van de wet is verleend; d. handelingen ter uitvoering van maatregelen welke zijn opgenomen in een beschikking als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Wet bodembescherming. 5/53

6 Artikel Het is verboden in, op, onder of over een voormalige stortplaats a. werken te maken of te behouden; b. stoffen of voorwerpen, niet zijnde afvalstoffen, te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen; c. andere dan de onder a en b bedoelde handelingen te verrichten of handelingen na te laten indien ten gevolge daarvan de aanleg van nazorgvoorzieningen verhinderd kan worden, dan wel de aanwezige nazorgvoorzieningen beschadigd kunnen worden. 2. Het eerste lid, is niet van toepassing op: a. het treffen van maatregelen volgens een hergebruikplan waarmee Gedeputeerde Staten hebben ingestemd; b. handelingen waarvoor het in artikel 8.1, eerste lid, van de wet gestelde verbod geldt; c. handelingen verricht binnen een inrichting waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de wet is verleend; d. handelingen te verrichten ter uitvoering van maatregelen welke zijn opgenomen in een beschikking als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Wet bodembescherming. Artikel Ontheffing 1. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de in artikel 4.4.2, eerste lid, en artikel 4.4.3, eerste lid, gestelde verboden indien het belang, dat de gesloten of voormalige stortplaats geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt, zich daartegen niet verzet. 2. Aan een ontheffing worden in ieder geval voorschriften verbonden die tot doel hebben: a. de bereikbaarheid van de nazorgvoorzieningen te garanderen; b. aantasting van de nazorgvoorzieningen te voorkomen; c. te voorkomen dat de uitvoering van de nazorg anderszins wordt belemmerd. 3. Op de voorbereiding van een beschikking op een aanvraag om ontheffing, dan wel tot wijziging of intrekking van een ontheffing is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing. Artikel Over te leggen gegevens 1. De aanvraag voor de ontheffing, bedoeld in artikel 4.4.4, wordt in drievoud bij Gedeputeerde Staten ingediend. 2. In afwijking van artikel 7.8, tweede lid, bevat de in het eerste lid, bedoelde aanvraag: a. naam en adres van de aanvrager; b. een beschrijving van het voorgenomen gebruik van de gesloten of voormalige stortplaats en indien van toepassing van het gebied waarin de nazorgvoorzieningen zijn gelegen; c. het adres, de kadastrale aanduiding en een kadastrale kaart, waarop het voorgenomen gebruik, bedoeld onder b. is aangegeven; d. de naam en het adres van een ieder die een zakelijk of een persoonlijk recht heeft op het grondgebied onder c; e. een overzicht van de benodigde vergunningen, meldingen en toestemmingen om het voorgenomen gebruik en, indien van toepassing, de aanleg van nazorgvoorzieningen te kunnen realiseren; 6/53

7 f. de maatregelen die worden getroffen om: 1º indien van toepassing de aanleg van nazorgvoorzieningen te realiseren; 2º de bereikbaarheid van de nazorgvoorzieningen te garanderen; 3º aantasting van de nazorgvoorzieningen te voorkomen; 4º anderszins de uitvoering van de nazorg niet te belemmeren; g. de wijze van evaluatie van en rapportage over de uitvoering van de onder f bedoelde maatregelen. 3. De bij de aanvraag om ontheffing behorende stukken worden door of namens de aanvrager gekenmerkt als behorende tot de aanvraag. Artikel Hergebruikplan 1. Degene die een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel indient teneinde de voormalige of gesloten stortplaats voor hergebruik in te richten, overlegt tevens een hergebruikplan. 2. In het hergebruikplan wordt tot uitdrukking gebracht op welke wijze voldaan wordt aan de randvoorwaarden voor hergebruik van voormalige en gesloten stortplaatsen als omschreven in de Nota. 3. Het hergebruikplan wordt door of namens de aanvrager gekenmerkt als behorende tot de aanvraag om ontheffing. Artikel Relatie met vergunningverlening 1. Het bevoegd gezag dat een besluit neemt op een aanvraag om een vergunning krachtens artikel 8.1 van de wet voor een inrichting die behoort tot een categorie die is genoemd in bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer en die zal zijn gelegen op een voormalige of gesloten stortplaats, betrekt bij het besluit het in de Nota opgenomen beleid. 2. Het bevoegd gezag verbindt aan een vergunning voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, voorschriften die tot doel hebben: a. de bereikbaarheid van de nazorgvoorzieningen te garanderen; b. aantasting van de nazorgvoorzieningen te voorkomen; c. te voorkomen dat de uitvoering van de nazorg anderszins wordt belemmerd. 3. Het bevoegd gezag kan afwijken van het gestelde in het tweede lid, indien het belang, dat de voormalige of gesloten stortplaats geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt, zich daartegen niet verzet. 4. Indien het bevoegd gezag, niet zijnde Gedeputeerde Staten, voornemens is de vergunning te verlenen, stelt het daarvan Gedeputeerde Staten in kennis. Hoofdstuk 5. Bijzondere gebieden Titel 5.1 Grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning Algemeen Artikel Begripsbepalingen In deze titel wordt verstaan onder: a. achtergrondwaarde: achtergrondwaarde zoals bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit; 7/53

8 b. baggerspecie: baggerspecie zoals bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit; c. boorput: met daartoe geschikte werktuigen aangebrachte put, daaronder begrepen een in de grond gecontroleerd en mechanisch aangebrachte sondering; d. buisleiding: buisleiding voor het transport van gas, olie of chemicaliën, met uitzondering van buisleidingen voor het transport van aardgas, alsmede een leiding voor het transport van elektriciteit die wordt gekoeld met olie of chemicaliën; e. drinkwaterbedrijf: degene die een inrichting drijft die noodzakelijk is voor de openbare drinkwatervoorziening; f. grond: grond zoals bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit; g. grond- of funderingswerken: werk in de bodem, daaronder begrepen het plaatsen of verwijderen van palen, damwanden of folies, met uitzondering van werken of handelingen waardoor direct of indirect warmte aan het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd, zoals het toepassen van een bodemenergiesysteem; h. IBC-bouwstof: IBC-bouwstof zoals bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit; i. kwaliteitsklasse wonen: kwaliteitsklasse wonen zoals bedoeld in de Regeling bodemkwaliteit; j. kwaliteitsklasse A: kwaliteitsklasse A zoals bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit; k. NRB: Nederlandse Richtlijn Bodembescherming; l. niet-toelaatbare voor het grondwater schadelijke stof: stof die is aangewezen in bijlage 4, waaronder mede wordt verstaan een andere stof die, of een mengsel dat een in bijlage 4 aangewezen stof als bestanddeel bevat.; m. potentieel voor het grondwater schadelijke stof: stof die behoort tot een categorie als bedoeld in artikel , tweede lid, van de wet; n. verwaarloosbaar bodemrisico: een situatie als bedoeld in de NRB waarin door een goede afstemming van bodembeschermende voorzieningen en bodembeschermende maatregelen de kans op een verandering van de bodemkwaliteit, ten gevolge van een immissie van een stof, verwaarloosbaar is gemaakt; o. werk: werk zoals bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit, met uitzondering van werken of handelingen waardoor direct of indirect warmte aan het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd, zoals het toepassen van een bodemenergiesysteem. Artikel Aanwijzing beschermingszones 1. Er zijn beschermingszones voor grondwaterwinningen voor de openbare drinkwatervoorziening. 2. Als beschermingszones, bedoeld in het eerste lid, zijn aangewezen de gebieden opgenomen in bijlage De beschermingszones, bedoeld in het tweede lid, kunnen bestaan uit één of meer: a. waterwingebieden, b. 25-jaarszones van een grondwaterbeschermingsgebied, c. 100-jaarszones van een grondwaterbeschermingsgebied, d. boringsvrije zones. 4. Er zijn beschermingszones voor zeer kwetsbare grondwaterwinningen voor de openbare drinkwatervoorziening. 5. Als beschermingszones, bedoeld in het vierde lid, zijn aangewezen de gebieden opgenomen in bijlage 5. 8/53

9 6. Het betrokken drinkwaterbedrijf plaatst langs alle openbare wegen en vaarwateren die toegang geven tot een grondwaterbeschermingsgebied, dan wel daaraan grenzen, op of nabij de grenzen van het gebied, borden die bij het betreffende gebied horen. 7. Een model voor het bord, bedoeld in het zesde lid, is vastgesteld in bijlage De waterwingebieden, de 25- en 100-jaars beschermingszones van de grondwaterbeschermingsgebieden en de boringsvrije zones zijn op de bij deze verordening behorende kaarten als zodanig aangegeven. Artikel Bijzondere zorgplicht 1. Een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten de kwaliteit van het grondwater in een gebied dat ingevolge artikel is aangewezen, kan worden geschaad, is verplicht dergelijk handelen achterwege te laten, behoudens voor zover dat ingevolge de bepalingen van dit hoofdstuk uitdrukkelijk is toegestaan dan wel, indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die schade te voorkomen, dan wel indien die schade niet kan worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. 2. In geval van een verontreiniging of een direct dreigende verontreiniging van het grondwater behoort tot de maatregelen bedoeld in het eerste lid, in ieder geval dat degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten, terstond Gedeputeerde Staten en de directeur van het drinkwaterbedrijf informeert. 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing: a. voor zover artikel of artikel 10.1, eerste, tweede of derde lid, van de wet of artikel 13 van de Wet bodembescherming van toepassing is; b. met betrekking tot inrichtingen, tenzij in deze verordening anders is bepaald Waterwingebieden Artikel Verbodsbepaling inrichtingen 1. Het is verboden in een waterwingebied een inrichting op te richten of in werking te hebben, indien die inrichting behoort tot een categorie als bedoeld in de bijlage I of bijlage II bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de eigenaar of exploitant van een drinkwaterbedrijf, indien het in werking hebben van de inrichting noodzakelijk is voor de openbare drinkwatervoorziening. Artikel Verbodsbepaling activiteiten buiten inrichtingen 1. Het is in waterwingebieden verboden: a. stoffen, combinaties van stoffen of vloeistoffen, preparaten of andere producten, in welke vorm dan ook, te hebben, te gebruiken, te vervoeren of op of in de bodem te brengen, waarvan degene die de handeling verricht, weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat ze, op of in de bodem gebracht of gerakend, de bodem verontreinigen of kunnen verontreinigen; 9/53

10 b. een constructie of werk van welke aard dan ook op of in de bodem op te richten, tot stand te brengen, aan te leggen, te hebben of te gebruiken, als daarmee verspreiding van schadelijke stoffen in de bodem of aantasting van de beschermende werking van bodemlagen ontstaat of kan ontstaan; c. grond of baggerspecie toe te passen waarvan de kwaliteit de achtergrondwaarde overschrijdt; d. handelingen te verrichten waardoor direct of indirect warmte aan het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd, waaronder in ieder geval wordt begrepen het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van een bodemenergiesysteem. 2. Onder de in het eerste lid, onder a, bedoelde stoffen worden in elk geval begrepen aardolie en aardolieproducten, afvalstoffen, IBC-bouwstoffen, meststoffen als bedoeld in de Meststoffenwet, en gewasbeschermingsmiddelen en biociden als bedoeld in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. 3. Onder de in het eerste lid, onder b, bedoelde constructies of werken worden in elk geval begrepen boorputten, grond- en funderingswerken, wegen, parkeergelegenheden voor motorvoertuigen, kampeerterreinen, recreatiecentra, leidingen, installaties, opslagreservoirs, begraafplaatsen en terreinen voor de uitstrooiing van as. 4. Het in het eerste lid, onder a,b en c gestelde verbod geldt niet voor: a. het oprichten en hebben van boorputten voor de controle van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening; b. aardgasleidingen; c. het toepassen van strooizout ten behoeve van de gladheidsbestrijding; d. stoffen aanwezig in en benodigd voor het doen functioneren van motorvoertuigen, motorwerktuigen of bromfietsen; e. het vervoeren van stoffen in afgesloten en vloeistofdichte tanks of in een deugdelijke gesloten verpakking, mits deugdelijk geladen, afdoende beschermd tegen invloeden van weersomstandigheden en op zodanige wijze dat geen gevaar voor verspreiding of verstuiving bestaat; f. het hebben of gebruiken van geringe hoeveelheden stoffen, niet zijnde gewasbeschermingsmiddelen of biociden, bij woningen en andere gebouwen, die dienen of gediend hebben voor normaal gebruik ter plaatse of afkomstig zijn van normaal gebruik van die woningen of gebouwen, mits bewaard in een deugdelijke verpakking en afdoende beschermd tegen invloeden van weersomstandigheden; g. het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen als gevolg van extensieve beweiding; h. het verspreiden van baggerspecie die vrijkomt bij regulier onderhoud van watergangen, over het aangrenzend perceel met inachtneming van het Besluit bodemkwaliteit; i. het onderzoeken en saneren van de bodem met inachtneming van de Wet bodembescherming. 5. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de eigenaar of exploitant van een drinkwaterbedrijf, indien de betreffende activiteit of gedraging noodzakelijk is voor de openbare drinkwatervoorziening. 10/53

11 5.1.3 Grondwaterbeschermingsgebieden Artikel Verbodsbepaling inrichtingen Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied een inrichting op te richten of in werking te hebben indien die inrichting behoort tot één of meer van de categorieën die zijn aangewezen in bijlage 3. Artikel Instructies voor vergunningen voor inrichtingen 1. Dit artikel heeft uitsluitend betrekking op een inrichting: a. die is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied, b. waarin een bodembedreigende activiteit wordt ondernomen, en c. waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de wet is vereist. 2. Het bevoegd gezag verbindt aan de vergunning als bedoeld in het eerste lid, in ieder geval de volgende voorschriften: a. een voorschrift met een gelijke inhoud als artikel , eerste en tweede lid, inhoudende de bijzondere zorgplicht voor het grondwater; b. het voorschrift dat bodembeschermende voorzieningen en bodembeschermende maatregelen worden getroffen waarmee een verwaarloosbaar bodemrisico wordt gerealiseerd; c. het voorschrift dat in de inrichting niet een niet-toelaatbare voor het grondwater schadelijke stof aanwezig mag zijn; d. het voorschrift dat in de inrichting van een potentieel voor het grondwater schadelijke stof niet meer dan de hierna aangegeven hoeveelheden aanwezig mag zijn: 1 in geval van een giftige of anderszins schadelijke stof als bedoeld in bijlage 1, tabel A.1.1 of tabel A.1.2: de voor die stof in die tabel aangegeven drempelwaarde; 2 in geval van een andere tot vloeistof gekoeld gas of een vloeistof: niet meer dan 5 m³ per opslageenheid; 3 in geval van een andere visceuze of vaste stof: niet meer dan 5000 kilogram per opslageenheid. e. het voorschrift dat indien in de inrichting een potentieel voor het grondwater schadelijke stof aanwezig is, de onder b bedoelde bodembeschermende voorzieningen en bodembeschermende maatregelen de hoogst mogelijke vorm van bescherming bieden, waaronder in ieder geval wordt verstaan dat: 1 volledig gesloten procesapparatuur of procesapparatuur met geïntegreerde lekdetectie wordt toegepast; 2 proces en opslag vrij van de grond boven een vloeistofdichte vloer of een lekbak plaatsvindt; 3 tussentijds bodemonderzoek met een tenminste tweemaal hogere frequentie plaatsvindt dan op basis van de NRB wordt aanbevolen, doch tenminste eenmaal per vijf jaar. f. voorschriften met een gelijke inhoud als die van de artikelen tot en met , voor zover die regels betrekking hebben op de in het eerste lid bedoelde bodembedreigende activiteit, waarbij wordt bepaald dat als voor een activiteit als bedoeld in die artikelen een vergunning krachtens artikel 8.1 van de wet is vereist, de melding tegelijkertijd met de aanvraag om die vergunning wordt gedaan. 11/53

12 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, onder c, kan het bevoegd gezag bepalen dat een stof wel aanwezig mag zijn indien deze deel uitmaakt van: a. een geneesmiddel in de zin van Richtlijn 2001/83/EG of een geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik in de zin van Richtlijn 2001/82/EG; b. cosmetische producten waarop de Richtlijn 76/768/EEG van toepassing is; c. de volgende brandstoffen en olieproducten: 1 benzine en dieselbrandstof als bedoeld in Richtlijn 98/70/EG, 2 derivaten van minerale oliën, bestemd voor gebruik als brandstof in mobiele of vaste verbrandingsinstallaties, 3 brandstoffen die in een gesloten systeem worden verkocht (bijvoorbeeld flessen vloeibaar gas); d. kunstschilderverven die onder Verordening (EG) nr. 1272/2008 vallen; e. asbest, erioniet en vuurvaste keramische vezels; f. derivaten van aardolie of minerale oliën die in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving worden gebruikt in wegverhardingen of dakbedekkingen (bijvoorbeeld asfalt). 4. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, onder d, 2 en 3, kan het bevoegd gezag bepalen dat de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid van de daar bedoelde stof per opslageenheid is toegestaan, als die stof getoetst naar hoedanigheid, mobiliteit en persistentie volgens de beoordelingsmethodiek die is opgenomen in bijlage 1, schema A.2 van deze verordening toelaatbaar is. Artikel Regels voor niet-vergunningplichtige inrichtingen 1. Dit artikel heeft uitsluitend betrekking op een inrichting: a. die is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied, b. waarin een bodembedreigende activiteit wordt ondernomen, en c. waarvoor geen vergunning krachtens artikel 8.1 van de wet is vereist. 2. Degene die een inrichting als bedoeld in het eerste lid, drijft, treft de bodembeschermende voorzieningen en bodembeschermende maatregelen waarmee een verwaarloosbaar bodemrisico wordt gerealiseerd. 3. Het is verboden in de inrichting een niet-toelaatbare voor het grondwater schadelijke stof aanwezig te hebben. 4. Het in het derde lid gestelde verbod geldt niet indien de stof deel uitmaakt van: a. een geneesmiddel in de zin van Richtlijn 2001/83/EG of een geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik in de zin van Richtlijn 2001/82/EG; b. cosmetische producten waarop de Richtlijn 76/768/EEG van toepassing is; c. de volgende brandstoffen en olieproducten: 1 benzine en dieselbrandstof als bedoeld in Richtlijn 98/70/EG, 2 derivaten van minerale oliën, bestemd voor gebruik als brandstof in mobiele of vaste verbrandingsinstallaties, 3 brandstoffen die in een gesloten systeem worden verkocht (bijvoorbeeld flessen vloeibaar gas); d. kunstschilderverven die onder Verordening (EG) nr. 1272/2008 vallen; e. asbest, erioniet en vuurvaste keramische vezels; 12/53

13 f. derivaten van aardolie of minerale oliën die in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving worden gebruikt in wegverhardingen of dakbedekkingen (bijvoorbeeld asfalt). 5. In de inrichting mag van een potentieel voor het grondwater schadelijke stof niet meer dan de hierna aangegeven hoeveelheden aanwezig zijn: a. in geval van een giftige of anderszins schadelijke stof als bedoeld in bijlage 1, tabel A.1.1 of tabel A.1.2: de voor die stof in die tabel aangegeven drempelwaarde; b. in geval van een andere tot vloeistof gekoeld gas of een vloeistof: niet meer dan 5 m³ per opslageenheid; c. in geval van een andere visceuze of vaste stof: niet meer dan 5000 kilogram per opslageenheid. 6. In afwijking van het bepaalde in het vijfde lid, onder b en c is de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid van de daar bedoelde stof per opslageenheid toegestaan als die stof getoetst naar hoedanigheid, mobiliteit en persistentie volgens de beoordelingsmethodiek die is opgenomen in bijlage 1, schema A.2 toelaatbaar is. 7. Indien in een inrichting als bedoeld in het eerste lid, een potentieel voor het grondwater schadelijke stof aanwezig is, bieden de in het tweede lid bedoelde bodembeschermende voorzieningen en bodembeschermende maatregelen de hoogst mogelijke vorm van bescherming, waaronder in ieder geval wordt verstaan dat: a. volledig gesloten procesapparatuur of procesapparatuur met geïntegreerde lekdetectie wordt toegepast; b. proces en opslag vrij van de grond boven een vloeistofdichte vloer of een lekbak plaatsvindt; c. tussentijds bodemonderzoek met een tenminste tweemaal hogere frequentie plaatsvindt dan op basis van de NRB wordt aanbevolen, doch tenminste eenmaal per vijf jaar. 8. De artikelen , eerste en tweede lid, tot en met zijn van toepassing op een inrichting als bedoeld in het eerste lid. 9. Bij het melden bedoeld in artikel 8.41, eerste lid, van de wet wordt medegedeeld welke potentieel voor het grondwater schadelijke stoffen in de inrichting aanwezig zijn of zullen zijn en welke bodembeschermende voorzieningen en maatregelen zijn of worden getroffen. 10. Indien ten aanzien van een inrichting een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 8.40 van de wet van toepassing is en niet een melding op grond van artikel 8.41 van de wet is voorgeschreven, geeft degene die de inrichting drijft, kennis van de in het zesde lid bedoelde gegevens. Het in de eerste volzin bepaalde is niet van toepassing ten aanzien van een inrichting categorie A als bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. 11. Het tweede tot en met achtste lid is niet van toepassing op degene die een inrichting drijft, voor zover op grond van een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling de in die leden bedoelde voorschriften reeds voor die inrichting gelden met het oog op de waterwinning. 12. Ten aanzien van de kennisgeving, als bedoeld in het tiende lid, is artikel van toepassing. 13/53

14 Artikel Activiteiten buiten inrichtingen De artikelen tot en met hebben uitsluitend betrekking op activiteiten die in een grondwaterbeschermingsgebied en buiten een inrichting worden ondernomen tenzij in deze verordening anders is bepaald. Artikel Verbodsbepaling boorputten en grond- of funderingswerken 1. Het is in een grondwaterbeschermingsgebied verboden: a. boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben; b. grond- of funderingswerken uit te voeren of te hebben op een diepte van drie meter of meer onder het maaiveld. 2. Het in het eerste lid, onder a gestelde verbod geldt niet voor: a. boorputten voor de controle van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening; b. het onderzoeken of saneren van de bodem in het kader van de Wet bodembescherming; of c. boorputten bestemd voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van industriële toepassingen en de openbare drinkwatervoorziening als bedoeld in artikel 6.4, en onttrekkingen als bedoeld in artikel 6.5, onder b van de Waterwet. 3. Het in het eerste lid, onder b gestelde verbod geldt niet: a. indien grond wordt verwijderd en het bodemprofiel wordt aangevuld tot tenminste drie meter onder het maaiveld zoals dat aanwezig was voorafgaand aan de werkzaamheden, en aansluitend op eventueel aangelegde kunstwerken; b. voor het inbrengen van palen: indien uitsluitend gebruik gemaakt wordt van: 1 grondverdringende gladde geprefabriceerde palen zonder verbrede voet; 2 in de grond gevormde palen waarbij een hulpbuis wordt gebruikt die niet plaatselijk verbreed is, grondverdringend wordt ingebracht en niet wordt getrokken; of 3 schroefpalen. 4. Door Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van het oprichten van een boorput of het uitvoeren van grond- of funderingswerken waarbij toepassing wordt gegeven aan het tweede of derde lid. 5. Van het voornemen tot het oprichten van een boorput of het uitvoeren van grond- of funderingswerken waarbij toepassing wordt gegeven aan het tweede of derde lid, doet degene die de activiteit onderneemt, een melding. 6. Ten aanzien van de melding, als bedoeld in het vijfde lid, is artikel van toepassing. Artikel Verbodsbepaling buisleidingen Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied een buisleiding te leggen, te hebben, te vervangen, te veranderen of te verleggen. Artikel Verbodsbepaling gebouwen, wegen en andere verhardingen 1. Het is in een grondwaterbeschermingsgebied verboden om afstromend water van gebouwen en verhardingen op of in de bodem te lozen. 2. Het verbod als bedoeld in het eerste lid, geldt niet: a. ten aanzien van gebouwen: 14/53

15 1 2 indien geen bouwmaterialen worden gebruikt die tot gevolg hebben dat schadelijke stoffen door afspoelen of uitloging in het afstromend water kunnen komen, of indien afstromend water uitsluitend infiltreert via een doelmatig werkend zuiveringssysteem; b. ten aanzien van verhardingen: indien het afstromend water uitsluitend infiltreert via een doelmatig werkend zuiveringssysteem. 3. Van het voornemen tot het lozen van afstromend water op of in de bodem doet degene die de activiteit onderneemt, een melding. 4. Het is in een grondwaterbeschermingsgebied verboden afstromend water via diepinfiltratie in het grondwater te lozen. 5. Het is in een grondwaterbeschermingsgebied verboden op eigen terrein te parkeren of parkeergelegenheid voor motorvoertuigen aan te bieden indien het terrein niet is voorzien van een aaneengesloten verharding. 6. Het verbod als bedoeld in het vijfde lid, geldt niet voor tijdelijke parkeervoorzieningen voor motorvoertuigen, indien maatregelen worden getroffen waarmee wordt gewaarborgd dat de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning doelmatig wordt beschermd. 7. Van het voornemen tot parkeren op een terrein zonder aaneengesloten verharding doet degene die de activiteit op eigen terrein onderneemt of anderen gelegenheid biedt, een melding. 8. Ten aanzien van de melding als bedoeld in het derde lid, en als bedoeld in het zevende lid, is artikel van toepassing. Artikel Verbodsbepaling meststoffen 1. Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied meststoffen op of in de bodem te brengen. 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor het op of in de bodem brengen van: a. dierlijke meststoffen zoals bedoeld in de Meststoffenwet; b. anorganische meststoffen zoals bedoeld in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet; c. compost zoals bedoeld in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet; d. kalkmeststoffen zoals bedoeld in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet. Artikel Verbodsbepaling begraafplaatsen Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied een begraafplaats of uitstrooiveld als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging of een dierenbegraafplaats aan te leggen of te hebben. Artikel Verbodsbepaling warmtetoevoeging en onttrekking Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied werken of handelingen te verrichten waardoor direct of indirect warmte aan het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd, waaronder in ieder geval wordt begrepen het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van een bodemenergiesysteem. Artikel Verbodsbepaling IBC-bouwstoffen, verontreinigde grond en baggerspecie 1. Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied IBC-bouwstof toe te passen. 15/53

16 2. Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied grond of baggerspecie toe te passen. 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor de toepassing van grond of baggerspecie: a. op of in de bodem: indien de kwaliteit van de grond of baggerspecie 1 de achtergrondwaarde niet overschrijdt, dan wel 2 de maximale waarden van de kwaliteitsklasse wonen niet overschrijdt, de kwaliteit van de ontvangende bodem gelijk is aan of slechter is dan de kwaliteitsklasse wonen en de grond of baggerspecie uit het grondwaterbeschermingsgebied afkomstig is; b. in oppervlaktewater: indien de kwaliteit van de grond of baggerspecie 1 de achtergrondwaarde niet overschrijdt, dan wel 2 de maximale waarden van de kwaliteitsklasse A niet overschrijdt, de kwaliteit van de ontvangende waterbodem gelijk is aan of slechter is dan de kwaliteitsklasse A en de grond of baggerspecie uit het grondwaterbeschermingsgebied afkomstig is; c. bij toepassing in een omvang van meer dan 5000 m³ indien door de wijze van toepassing en de te treffen bodembeschermende voorzieningen en maatregelen de risico s op verontreiniging van het grondwater voor de betreffende drinkwaterwinning niet toenemen, de grond of baggerspecie uit het grondwaterbeschermingsgebied afkomstig is en de kwaliteit van de grond of baggerspecie: 1 bij een toepassing op of in de bodem de maximale waarden van de kwaliteitsklasse wonen niet overschrijdt; 2 bij een toepassing in oppervlaktewater de maximale waarden van de kwaliteitsklasse A niet overschrijdt; d. voor zover het betreft baggerspecie die vrijkomt bij regulier onderhoud van watergangen: op het aangrenzend perceel, met het oog op het herstellen of verbeteren van die percelen. 4. Van het voornemen tot een toepassing als bedoeld in het derde lid, onder c, doet degene die de activiteit onderneemt een melding. De melding bevat de resultaten van locatiespecifiek onderzoek op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de risico s op verontreiniging van het grondwater voor de betreffende drinkwaterwinning niet toenemen. 5. Ten aanzien van de melding als bedoeld in het vierde lid, is artikel van toepassing Boringsvrije zones Artikel Instructies voor vergunningen voor inrichtingen 1. Dit artikel heeft uitsluitend betrekking op een inrichting a. die is gelegen in een boringsvrije zone, b. waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de wet is vereist. 2. Het bevoegd gezag verbindt aan de vergunning als bedoeld in het eerste lid, in ieder geval voorschriften met een gelijke inhoud als de artikelen en ; daarbij wordt bepaald dat als voor een activiteit als bedoeld in dat artikel een vergunning krachtens artikel 8.1 van de wet is vereist, geen melding behoeft te worden gedaan. 16/53

17 Artikel Regels voor niet-vergunningplichtige inrichtingen De artikelen en zijn van toepassing op een inrichting die is gelegen in een boringsvrije zone en waarvoor geen vergunning krachtens artikel 8.1 van de wet is vereist. Artikel Activiteiten buiten inrichtingen De artikelen en hebben uitsluitend betrekking op activiteiten die in een boringsvrije zone en buiten een inrichting worden ondernomen tenzij in deze verordening anders is bepaald. Artikel Verbodsbepaling boorputten en grond- of funderingswerken 1. Het is in een boringsvrije zone verboden: a. boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben; b. grond- of funderingswerken uit te voeren of te hebben op een diepte van drie meter of meer onder het maaiveld. 2. Het in het eerste lid, onder a gestelde verbod geldt niet voor: a. boorputten voor de controle van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening; b. het onderzoeken of saneren van de bodem in het kader van de Wet bodembescherming; c. boorputten bestemd voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van industriële toepassingen en de openbare drinkwatervoorziening als bedoeld in artikel 6.4, en onttrekkingen als bedoeld in artikel 6.5, onder b van de Waterwet; of d. boorputten, anders dan genoemd onder a tot en met c, indien boven het voor de drinkwaterwinning bestemde grondwater een beschermende kleilaag is gelegen en door de boorput die kleilaag niet wordt doorboord. 3. Het in het eerste lid, onder b gestelde verbod geldt niet: a. indien grond wordt verwijderd en het bodemprofiel wordt aangevuld tot tenminste drie meter onder het maaiveld zoals dat aanwezig was voorafgaand aan de werkzaamheden, en aansluitend op eventueel aangelegde kunstwerken; b. indien bij het inbrengen van palen uitsluitend gebruik gemaakt wordt van: 1 grondverdringende gladde geprefabriceerde palen zonder verbrede voet; 2 in de grond gevormde palen waarbij een hulpbuis wordt gebruikt die niet plaatselijk verbreed is, grondverdringend wordt ingebracht en niet wordt getrokken; of 3 schroefpalen. c. indien boven het voor de drinkwaterwinning bestemde grondwater een beschermende kleilaag is gelegen en door het grond- of funderingswerk die kleilaag niet wordt doorboord. 4. Door Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van het oprichten van een boorput of het uitvoeren van grond- of funderingswerken waarbij toepassing wordt gegeven aan het tweede of derde lid. 5. Van het voornemen tot het oprichten van een boorput of het uitvoeren van grond- of funderingswerken waarbij toepassing wordt gegeven aan het tweede of derde lid, doet degene die de activiteit onderneemt, een melding. 17/53

18 6. Ten aanzien van de melding als bedoeld in het vijfde lid, is artikel van toepassing. Artikel Verbodsbepaling warmtetoevoeging en onttrekking 1. Het is verboden in een boringsvrije zone werken of handelingen te verrichten waardoor direct of indirect warmte aan het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd, waaronder in ieder geval wordt begrepen het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van een bodemenergiesysteem. 2. Het verbod als bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien boven het voor de drinkwaterwinning bestemde grondwater een beschermende kleilaag is gelegen en door de in het eerste lid, bedoelde handelingen die kleilaag niet wordt doorboord. 3. Van het voornemen werken of handelingen te verrichten als bedoeld in het eerste lid, waarbij toepassing gegeven wordt aan het tweede lid, doet degene die de werken of handelingen uitvoert een melding. 4. Ten aanzien van de melding als bedoeld in het derde lid, is artikel van toepassing Overige bepalingen Artikel Beperkingen instructieverplichting De verplichtingen van artikel , tweede lid, en , tweede lid, tot het verbinden van voorschriften aan de vergunning krachtens artikel 8.1 van de wet gelden niet: a. ten aanzien van een inrichting voor zover voor degene die de inrichting drijft, de in dat artikel bedoelde voorschriften gelden of aan de vergunning dienen te worden verbonden op grond van een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling; b. voor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de wet ten aanzien waarvan Onze Minister of de Minister van Economische Zaken het bevoegd gezag is. Artikel Relatienotagebied Deze titel is niet van toepassing op de agrarische bedrijfsvoering in gebieden als bedoeld in artikel 1.2, vijfde lid, laatste volzin, van de wet. Artikel Meldingen 1. Indien in deze verordening het doen van een melding is voorgeschreven, wordt in de melding aangegeven: a. de naam en het adres van degene die de melding doet; b. de dagtekening; c. een beschrijving van de activiteit waarop de melding betrekking heeft; d. een of meer kaarten op een zodanige schaal dat een duidelijk beeld wordt verkregen van de plaats waar de activiteit zal plaatsvinden; e. op welke wijze aan de bodembeschermende voorschriften wordt voldaan. 2. De melding wordt gedaan uiterlijk negen weken voordat tot de handeling waarop de melding betrekking heeft, wordt overgaan. 3. Een melding ingevolge een voorschrift dat aan een vergunning krachtens artikel 8.1 van de wet is verbonden, wordt gedaan aan het bevoegd gezag. 18/53

19 4. Een melding ingevolge artikel , tiende lid, wordt gedaan aan burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak is of zal zijn gelegen. 5. In andere gevallen dan bedoeld in het vierde en vijfde lid wordt de melding gedaan aan Gedeputeerde Staten. 6. Het bevoegd gezag bevestigt de ontvangst van de melding en stuurt onverwijld een afschrift van de melding aan het drinkwaterbedrijf. Het geeft uiterlijk binnen zes weken na de ontvangst van de melding schriftelijk zijn oordeel of op basis van die gegevens verwacht mag worden dat wordt voldaan aan de voorschriften, waarop de melding betrekking heeft. 7. Indien het bevoegd gezag niet binnen de in het vierde lid bedoelde termijn de betrokkene een bericht als daar bedoeld heeft gezonden, wordt zijn oordeel geacht instemmend te zijn. 8. De aanvang van de daadwerkelijke uitvoering van de werkzaamheden waarop de melding betrekking heeft, wordt minimaal twee weken van tevoren schriftelijk of mondeling aan het bestuursorgaan gemeld. 9. Indien de voorgenomen toepassing niet binnen zes maanden na de verzending van de in het tweede lid bedoelde melding is aangevangen, wordt opnieuw een melding gedaan. Artikel Mogelijkheid tot afwijken van instructies 1. Het bevoegd gezag, gehoord Gedeputeerde Staten en het drinkwaterbedrijf, kan afwijken van de verplichting als bedoeld in artikel , tweede lid, en artikel , tweede lid, tot het verbinden van voorschriften aan de vergunning krachtens artikel 8.1 van de wet, voor zover dit gelet op het belang van de bescherming van het grondwater voor de drinkwatervoorziening zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. 2. Aan een vergunning die wordt verleend met toepassing van het eerste lid, worden de voorschriften verbonden die de hoogst mogelijke vorm van bescherming voor de kwaliteit van het grondwater bieden. Titel 5.2 Het voorkomen of beperken van geluidhinder Artikel Stiltegebieden zijn die gebieden die als zodanig zijn aangewezen in bijlage 7 van deze verordening; 2. De aanwijzing van de gebieden als bedoeld in lid 1 geschiedt in het bijzonder ter voorkoming en beperking van geluidhinder. 3. Gedeputeerde Staten zijn bevoegd de in de bijlage 7 aangegeven grenzen van de stiltegebieden uit te werken. 4. In afwijking van het bepaalde in artikel sub a en c, worden alleen belanghebbenden bij de aanwijzing, inclusief wijziging van een stiltegebied, in de gelegenheid gesteld hun zienswijze(n) naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren te brengen en wordt de aanwijzing en/of wijziging alleen in de betreffende gemeente(n) ter inzage gelegd. Artikel Gedeputeerde Staten dragen er zorg voor dat het gebied dat is aangewezen ter voorkoming of beperking van geluidhinder als zodanig goed zichtbaar is aangeduid door middel van borden, waarvan het model door hen wordt vastgesteld. 19/53

20 2. De in het eerste lid bedoelde borden worden geplaatst langs alle verharde openbare wegen en vaarwegen die tot het gebied toegang geven dan wel daaraan grenzen, op of nabij de grens van het gebied. Artikel Ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten in een stiltegebied het bijzondere belang met het oog waarop het gebied als bijzonder gebied is aangewezen, wordt of kan worden geschaad, is verplicht dergelijk handelen achterwege te laten -behoudens voor zover dat ingevolge deze verordening uitdrukkelijk is toegestaan- dan wel, indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die schade te voorkomen, dan wel indien die schade zich voordoet, deze zoveel mogelijk te beperken en de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken. 2. Het eerste lid is niet van toepassing: a. op handelingen verricht in inrichtingen waarvoor het in artikel 8.1, eerste lid, van de wet gestelde verbod geldt; b. op de agrarische bedrijfsvoering in gebieden als bedoeld in artikel 1.2, vijfde lid, laatste volzin, van de wet; c. voor zover artikel 2 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, artikel 14 van de Wet bodembescherming of artikel 10.3 van de wet van toepassing is. Artikel In een stiltegebied gelden de in bijlage 8 omschreven regels. 2. Het eerste lid is niet van toepassing op: a. de agrarische bedrijfsvoering in gebieden als bedoeld in artikel 1.2, vijfde lid, laatste volzin, van de wet; b. gedragingen die betrekking hebben op het oprichten, veranderen of in werking hebben van een inrichting, tenzij in bijlage 8 anders is bepaald. Titel 5.3 Instructies voor vergunningen voor inrichtingen in kwetsbare gebieden Artikel voor de toepassing van dit artikel wordt onder een inrichting verstaan een inrichting in de zin van de wet, gelegen in de bij verordening aangewezen kwetsbare gebieden. 2. Als categorieën van gevallen worden aangewezen die inrichtingen die huishoudelijk afvalwater of bedrijfsafvalwater lozen, zoals bedoeld in artikel 1.1 PMV. 3. Indien het bevoegd gezag een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de wet verleent voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, wordt in die vergunning bepaald dat men zich dient te ontdoen van huishoudelijk of bedrijfsafvalwater door middel van een lozing op het gemeentelijke rioolstelsel of door middel van een lozing via een voorziening die voldoet aan de eisen van een gecertificeerde IBA-III of een ander passend systeem. 4. Het voorafgaande lid is niet van toepassing op bij de inwerkingtreding van deze bepaling bestaande wettelijke toegestane alternatieven binnen de agrarische bedrijfsvoering. 20/53

21 5. Het in het derde lid genoemde voorschrift wordt door het bevoegd gezag uiterlijk binnen het nog niet verstreken deel van een redelijke afschrijvingstermijn van de voorziening verbonden aan reeds voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel verleende ontheffingen voor lozingen in de bodem anders dan via een voorziening die voldoet aan de eisen van een gecertificeerde IBA-III of een ander passend systeem. Titel 5.3A Rechtstreeks werkende regels voor gedragingen in kwetsbare gebieden Artikel 5.3A.1 1. In kwetsbare gebieden is het lozen van huishoudelijk- of bedrijfsafvalwater in de bodem of op het oppervlaktewater verboden, tenzij lozing plaatsvindt via een voorziening die voldoet aan de eisen van een gecertificeerde IBA-III of een ander passend systeem. 2. Het verbod op grond van het eerste lid, geldt met ingang van de eerste dag volgend op het nog niet verstreken deel van een redelijke afschrijvingstermijn van een reeds voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel geplaatste voorziening. 3. Het eerste lid is niet van toepassing indien lozen is toegestaan op grond van andere wettelijke bepalingen. 4. Het eerste lid is tevens niet van toepassing indien op grond van wettelijke bepalingen aansluiting op de riolering verplicht is, dan wel aansluiting op de riolering binnen een in die wettelijke bepalingen vastgelegde termijn verplicht wordt. Hoofdstuk 6. Titel 6.1 Bodemsanering Voorbereiding Artikel In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: a. saneringsplan: een plan als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Wet bodembescherming; b. saneringsverslag: een verslag als bedoeld in artikel 39c, eerste lid, van de Wet bodembescherming; c. nazorgplan: een nazorgplan als bedoeld in artikel 39d van de Wet bodembescherming. Artikel Op de voorbereiding van een beschikking als bedoeld in de artikelen 29 en 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. 2. Dit met dien verstande dat de ontwerpbeschikking gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd ten kantore van het provinciehuis en ten kantore van de gemeente waar een onderzoeksgeval, saneringsonderzoek of sanering aan de orde is. 21/53

22 2. Voor de toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht worden als een aanvraag tot het nemen van een beschikking aangemerkt: a. de indiening van het rapport van het nader onderzoek; b. het doen van een melding als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet bodembescherming; c. de indiening van het saneringsplan d. de indiening van het saneringsverslag e. de indiening van het nazorgplan. 3. Indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat aan het toepassen van die procedure geen behoefte bestaat, kunnen Gedeputeerde Staten besluiten afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet toe te passen. 4. Indien Gedeputeerde Staten toepassing geven aan het derde lid, vermelden zij dit in de kennisgeving, bedoeld in artikel 28, vijfde lid, van de Wet bodembescherming. Artikel Voordat Gedeputeerde Staten overgaan tot sanering van een geval van ernstige verontreiniging stellen zij een saneringsplan vast. 2. Op de voorbereiding van een besluit tot vaststelling van een saneringsplan is de in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing. 3. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten dat de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure niet wordt toegepast indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat aan de toepassing van die procedure geen behoefte bestaat. 4. Indien Gedeputeerde Staten toepassing geven aan het derde lid, doen zij hiervan mededeling in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis-bladen. Titel 6.2 Indiening van bescheiden Artikel Voor de indiening van: a. een melding als bedoeld in artikel 28, eerste lid; b. het saneringsverslag als bedoeld in artikel 39c; c. het nazorgplan als bedoeld in artikel 39d; d. meldingen als bedoeld in artikel 6.9.1, eerste lid, van de Wet bodembescherming wordt gebruik gemaakt van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier. Het kan in deze gevallen ook gaan om een elektronische versie van het formulier. 2. Het meldingsformulier, het rapport van het nader onderzoek en het saneringsplan, inclusief daaraan ten grondslag liggende onderzoeken, worden, voor zover het geen elektronische versie betreft, minimaal in vijfvoud bij Gedeputeerde Staten ingediend. 3. Het saneringsverslag en het nazorgplan, inclusief daaraan ten grondslag liggende onderzoeken, worden, voor zover geen sprake is van een elektronische versie, minimaal in vijfvoud bij Gedeputeerde Staten ingediend. 22/53

23 Titel 6.3 Het saneringsplan Artikel Onverminderd de eisen die op grond van artikel 39, eerste lid, van de Wet bodembescherming worden gesteld dienen in het saneringsplan de volgende gegevens te worden vermeld of te worden overgelegd: a. algemene gegevens: 1 het adres, kadastrale aanduiding en datum daarvan en een topografische kaart met X en Y coördinaten waarop de oppervlakte en de ligging van het grondgebied waar de verontreiniging zich bevindt is aangegeven; 2 een kadastrale kaart, schaal 1: 1000, 1:2000 of 1: 2500, (inclusief datum en noordpijl) waarop het geval van verontreiniging is aangegeven, die uiterlijk drie maanden voor de indiening van het saneringsplan door het kadaster is afgegeven en waarop eveneens de direct aan dit geval grenzende percelen zijn aangegeven; 3 een uittreksel van het kadaster waaruit de huidige eigendomssituatie blijkt, dat uiterlijk drie maanden voor de indiening van het saneringsplan door het kadaster is afgegeven 4 de voormalige, huidige en eventueel toekomstige functie van de locatie; 5 de naam en het adres van degene in wiens opdracht de sanering zal plaatsvinden; 6 de naam en het adres van degene die een zakelijk of een persoonlijk recht heeft op het grondgebied als bedoeld onder 1º, alsmede van de gebruiker daarvan; 7º een beschrijving van de omvang en periode van ontstaan van de verontreiniging; 8º een definitie van het geval van verontreiniging; 9 een beschrijving van de bodemkundige opbouw en de geohydrologische situatie; 10 een tijdschema waarop in ieder geval is aangegeven de datum waarop met de sanering naar verwachting zal worden begonnen en de datum waarop de sanering naar verwachting zal zijn afgerond. 11. Indien de sanering in fasen worden uitgevoerd dient de voorgenomen fasering in het schema te worden vermeld en het verzoek om een besluit als bedoeld in artikel 38, derde lid, van de Wet bodembescherming te zijn bijgevoegd; 12 een specificatie van de bij de uitvoering van de sanering betrokken bedrijven en instanties; 13 een overzicht van de benodigde vergunningen, meldingen en toestemmingen om het werk te kunnen uitvoeren; 14 een beschrijving van de wijze waarop de milieukundige begeleiding plaatsvindt; 15 een ontgravingskaart, 16 een grondwateronttrekkingskaart en, indien van toepassing, een kaart met het in-situ systeem; 23/53

24 17 een raming van de totale oppervlakte (in m²) en omvang (in m³) van verontreinigde grond, omsloten door de streefrespectievelijk interventiewaarde contour waar de sanering betrekking op heeft; 18 een raming van het totale volume (in m³) van verontreinigd grondwater omsloten door de streef- respectievelijk interventiewaardecontour waar de sanering betrekking op heeft; 19 voor zover de sanering betrekking heeft op vluchtige organische stoffen en/of asbest: een omgevingsplan, dat aangeeft hoe de risico s en hinder voor de omgeving als gevolg van ongecontroleerde en ongewenste verspreiding van verontreinigende stoffen tijdens de uitvoering van de sanering zo veel mogelijk worden voorkomen dan wel beperkt. b. Keuze saneringsvariant 1 een gekozen saneringsvariant met het saneringsdoel; 2º de al dan niet aanwezigheid van gebiedsgerichte verbijzondering; c. Beschrijving saneringsmaatregelen 1 een beschrijving van de maatregelen die de sanering mogelijk moeten maken; 3 een beschrijving van de te treffen hydrologische voorzieningen met de gekozen dimensionering en de invloed hiervan op de omgeving; 4 indien verontreinigde grond zal worden afgegraven of verontreinigd grondwater zal worden onttrokken: - de hoeveelheid van die grond of dat grondwater; - indien de grond of het grondwater geheel of gedeeltelijk niet zal worden gereinigd, de redenen daarvoor; 5 gegevens over de bestemming van overige afvalstromen die, naast de verontreinigde grond, vrijkomen bij de sanering; 6 gegevens over de hoeveelheid, kwaliteit en herkomst van de eventueel te gebruiken aanvulgrond; 7 Indien van toepassing: een beschrijving van de wijze waarop de verschillende categorieën vrijkomende grond in depot wordt gezet inclusief een overzicht waarop de plaats van het depot/de depots staan aangegeven met inbegrip van de beschermende voorzieningen; 8 een beschrijving van de maatregelen die overlast als gevolg van de sanering voorkomen of zoveel mogelijk beperken; 9 een beschrijving van de veiligheids- en arbeidshygiënische aspecten; 10 een beschrijving van de ligging van kabels en leidingen; 11 een beschrijving van de wijze waarop, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.9.1, derde lid, de voortgang van de grondwatersanering wordt gecontroleerd en hoe over de voortgang wordt gerapporteerd. 2. Onverminderd het tweede lid dienen alle overige verplichte gegevens zoals die voorkomen in de in artikel 6.2.1, eerste lid, bedoelde gegevensdrager te worden overgelegd. 24/53

25 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 39, eerste lid, van de Wet bodembescherming, kan het vermelden in het saneringsplan van gegevens, als bedoeld in het eerste lid, achterwege blijven indien: a. bij indiening van het plan wordt aangegeven welke gegevens ontbreken, en; b. daarbij de reden wordt aangegeven waarom de gegevens ontbreken, en; c. die gegevens naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het saneringsplan. Artikel Indien een sanering, geheel of gedeeltelijk plaatsvindt binnen het waterwingebied of het grondwaterbeschermingsgebied dient het saneringsplan gericht te zijn op volledige verwijdering van de verontreiniging. 2. Indien het gesltelde in het eerste lid niet kosteneffectief is, dient het saneringsplan gericht te zijn op een stabiele eindsituatie, inhoudende dat de contouren van een eventuele restverontreiniging zich niet verspreiden. 3. Ingeval van sanering van grondwater in de gebieden als genoemd in het eerste lid, dient het saneringsplan gericht te zijn op het bereiken van de streefwaarde of de (verhoogde) achtergrondwaarde. 4. Indien het gestelde in het derde lid niet haalbaar blijkt, dient te worden aangegeven op welke wijze de risico s voor het grondwater, als grondstof voor drinkwater, worden weggenomen. 5. Indien een sanering, geheel of gedeeltelijk plaatsvindt binnen het waterwingebied of het grondwaterbeschermingsgebied dient uit het saneringsplan te blijken dat: a. hulpstoffen voor een in-situ-sanering geen risico vormen voor het grondwater als grondstof voor drinkwater; b. indien en voor zover dit niet al voortvloeit uit artikel 39, eerste lid, sub h onder 1 van de Wet bodembescherming ijkmomenten zijn aangegeven bij het verloop van de sanering; c. de afbraak van restproducten inzichtelijk wordt gemaakt; d. indien en voor zover dit niet al voortvloeit uit de artikel 39, eerste lid, sub h, onder 2, van de Wet bodembescherming een terugvalscenario voor een conventionele sanering voor het geval dat de saneringsdoelstelling niet door middel van de in-situ-sanering kan worden behaald. Artikel In een geval als bedoeld in artikel 63c, eerste lid, van de Wet bodembescherming bevat het saneringsplan onverminderd de gegevens als bedoeld in artikel 6.3.1, eerste lid, onder A en C, de volgende gegevens: a. bij A. Algemene gegevens 1º de naam en functie van het oppervlaktewaterlichaam; 2º de wijze waarop de beheerder van het watersysteem waarin zich de verontreiniging bevindt voor zover deze niet zelf met de sanering is belast- bij de uitvoering van de sanering wordt betrokken; b. bij C. De te nemen maatregelen 25/53

26 1º de hoeveelheid te verwijderen baggerspecie, onderverdeeld in de hoeveelheid onderhoudsbaggerspecie en de hoeveelheid saneringsbaggerspecie. 2. In een geval als bedoeld in artikel 63c, eerste lid, van de Wet bodembescherming is artikel 6.3.1, derde lid, van overeenkomstige toepassing. Titel 6.4 Betrokkenheid bij de uitvoering Artikel Indien Gedeputeerde Staten opdracht geven om een nader onderzoek, een saneringsonderzoek of een sanering uit te voeren, stellen zij ter begeleiding van dat onderzoek respectievelijk die sanering een projectgroep in, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat. 2. In andere gevallen dan bedoeld in het eerste lid, bevorderen Gedeputeerde Staten dat degene die een nader onderzoek, een saneringsonderzoek of een sanering laat uitvoeren, ter begeleiding van dat onderzoek respectievelijk die sanering een projectgroep instelt, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat. Artikel Een projectgroep zoals bedoeld in artikel 6.4.1, eerste lid, heeft tot taak degene die het onderzoek respectievelijk de sanering laat uitvoeren, haar zienswijze te geven op de uitvoering van dat onderzoek respectievelijk die sanering. 2. Een projectgroep bestaat ten minste uit: a. een vertegenwoordiger van degene die het onderzoek respectievelijk de sanering laat uitvoeren; b. een vertegenwoordiger van de ingezetenen van die gemeente en andere natuurlijk en rechtspersonen die belang hebben bij de uitvoering van het nader onderzoek, het saneringsonderzoek of de sanering van dat geval.. 3. Indien Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente niet het onderzoek respectievelijk de sanering laten uitvoeren, worden zij in de gelegenheid gesteld een vertegenwoordiger aan te wijzen die de vergaderingen van de projectgroep kan bijwonen. Titel 6.5 Bijzondere regels inzake sanering van de waterbodem Artikel Op het saneringsplan als bedoeld in artikel 63e van de Wet bodembescherming, is artikel 6.3.1, van overeenkomstige toepassing. 2. Daarnaast gelden aanvullend de navolgende gegevens: a. de naam en de functie van het oppervlaktewater; b. de wijze waarop de waterkwantiteitsbeheerder van het beheersgebied waarin zich de verontreiniging bevindt, en de betrokken waterkwaliteitsbeheerder, voor zover deze niet zelf met de sanering is belast, bij de uitvoering van de sanering worden betrokken; c. de hoeveelheid te verwijderen waterbodem, onderverdeeld in de hoeveelheid onderhoudsbaggerspecie en de hoeveelheid saneringspecie en in de klassen I tot en met IV; 26/53

27 d de hoeveelheid en kwaliteit van op de waterbodem aan te brengen sediment. Artikel Met betrekking tot het instemmen met het saneringsplan is artikel van overeenkomstige toepassing. Artikel De waterkwaliteitsbeheerder verschaft Gedeputeerde Staten de informatie omtrent de resultaten van de door hem uitgevoerde sanering en de besteding van de daarvoor aan hem toegekende gelden, overeenkomstig de voorschriften die Gedeputeerde Staten stellen bij het verlenen van een bijdrage. Artikel In een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 63i, eerste lid, onder c, van de Wet bodembescherming worden vermeld: a. de risico's ten aanzien van de verspreiding van de achterblijvende ernstige verontreinigingen, alsmede de wijze waarop deze risico's worden geminimaliseerd; b. de bestemming van de vrijkomende baggerspecie en de eventuele fracties daarvan. Titel 6.6 Wijziging saneringsplan Artikel Bij een melding tot wijziging van het saneringsplan als bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Wet bodembescherming dienen de volgende gegevens te worden verstrekt: a. de gegevens die afwijken van het saneringsplan waarmee Gedeputeerde Staten op grond van artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming hebben ingestemd; b. de inhoud van de wijziging; c. de reden van de wijziging; d. de gevolgen van de wijziging voor de saneringsdoelstelling en de te treffen saneringsmaatregelen; e. of en in hoeverre de uitvoering van de wijziging verandering brengt in het tijdstip waarop de sanering naar verwachting zal zijn afgerond. Titel 6.7 Artikel Saneringsverslag Onverminderd de eisen die op grond van artikel 39c, eerste lid, van de Wet bodembescherming aan een saneringsverslag worden gesteld, worden in het saneringsverslag de volgende gegevens vermeld of overgelegd. a. adres, de kadastrale aanduiding (incl. datum en noordpijl) en een topografische kaart met daarop de ligging van het grondgebied van de sanering; b. een kadastrale kaart waarop de saneringscontouren, saneringsdiepten en de eventuele restverontreinigingen zijn aangegeven die uiterlijk drie maanden voor de indiening van het saneringsverslag door het kadaster is afgegeven; 27/53

28 c. een uittreksel van het kadaster waaruit de huidige eigendomssituatie blijkt dat uiterlijk drie maanden voor de indiening van het saneringsverslag door het kadaster is afgegeven; d. het huidige en eventueel het toekomstige gebruik van de locatie; e. naam en adres van degene in wiens opdracht de sanering heeft plaatsgevonden; f. naam en adres van degene die een zakelijk of persoonlijk recht heeft op het grondgebied, alsmede van de gebruiker daarvan; g. de aanduiding van het type sanering te weten volledig, gefaseerd of deelsanering); h. de daadwerkelijk ontgraven hoeveelheid grond, onderverdeeld naar de verontreinigingsgraad; i. gesaneerde oppervlakte in m² en omvang in m³ van verontreinigde grond omsloten door de streef- respectievelijk interventiewaardecontour; j. gesaneerd volume grondwater in m³ van verontreinigd grondwater, omsloten door de streef- respectievelijk interventiewaardecontour; k. een samenvatting van de verontreinigingsituatie voor de uitvoering van de sanering; l. de (behaalde) doelstelling van de sanering voor grond en grondwater met een verwijzing naar het goedgekeurde saneringsplan met rapportnummer en de datum van het bijbehorende goedkeuringsbesluit; m. gegevens over het verloop van de sanering inclusief tijdstippen van de uitvoering; n. de ingevolge artikel 39, vierde lid, van de Wet bodembescherming gemelde afwijkingen ten opzichte van het goedgekeurde saneringsplan met een beschrijving van de aangetroffen afwijking dan wel een beschrijving van de afwijkende uitvoering van de sanering. o. de op grond van artikel 38, vierde lid, en artikel 39, vijfde lid, van de Wet bodembescherming door Gedeputeerde Staten gegeven aanwijzingen naar aanleiding van meldingen bij de gefaseerde uitvoering en naar aanleiding van de meldingen van afwijking van het saneringsplan; p. een beschrijving van de afmetingen van ontgravingen, van de analyseresultaten van de controlegrondmonsters, depotmonsters, in- en effluentmonsters en monsters uit waarnemingsfilters alsmede een bespreking van de consequenties; q. een overzicht van de daadwerkelijk gemaakte saneringskosten waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de kosten van onderzoek en de kosten van sanering; r. alle overige verplichte gegevens zoals die voorkomen in de in artikel 6.2.1, eerste lid, bedoelde gegevensdrager. 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 39c, eerste lid, van de Wet bodembescherming kunnen de gegevens als bedoeld in het eerste lid, achterwege blijven indien: a. bij de indiening van het plan wordt aangegeven welke gegevens ontbreken; b. daarbij de reden voor het ontbreken van die gegevens wordt aangegeven en 28/53

29 c. die gegevens naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het saneringsverslag. Titel 6.8 Artikel Nazorgplan 1. Onverminderd de eisen, die op grond van artikel 39d van de Wet bodembescherming aan het nazorgplan worden gesteld, worden in het nazorgplan de volgende gegevens te worden vermeld of te worden overgelegd: a adres, de kadastrale aanduiding (incl. jaartal) met daarop de ligging van het grondgebied van de sanering; b. huidig en toekomstig gebruik van de locatie waarop het nazorgplan betrekking heeft; c. samenvatting van de bodemopbouw en de geohydrologische situatie en vermelding van de kwetsbare objecten ter plaatse van of nabij de locatie; d. beschrijving van de verontreinigingssituatie bij de aanvang van de nazorg; e. een tijdschema voor de uitvoering van de nazorg; f. beschrijving (van de historie) van de verontreinigingssituatie op de locatie bestaande uit: a. een overzicht van de op de locatie uitgevoerde bodemonderzoeken, opgestelde saneringsplannen, besluiten die in het kader van de Wbb voor de onderhavige locatie zijn genomen en de op de locatie uitgevoerde saneringen; b. kaarten met noordpijl waarop de verontreinigingssituatie (grond en/ of grondwater) voor aanvang van de sanering is weergegeven; c. kaarten met noordpijl waarop de diepte van de ontgravingsgebieden met de contouren in het horizontale vlak en doorsneden, de eventuele ontgravingsvoorzieningen en/of tijdelijke voorzieningen zijn weergegeven. d. kaarten met noordpijl, met daarop: º de aard en omvang van de restverontreinigingen in zowel grond als grondwater; º de aard en omvang van de gebruiksbeperkingen; º de ligging van signaleringsdoek doorsneden, isolerende maatregelen en damwanden; º de situering van de monitoringspeilbuizen; º de situering van drains en pompen; º de invloed van de onttrekking op de omgeving met isohypsen. g. omschrijving van de aanpak van beveiligings- en monitoringsmaatregelen alsmede van de wijze waarop de passieve of actieve nazorg wordt gewaarborgd; h. beschrijving van de gebruiksbeperkingen als gevolg van nazorgmaatregelen en van de wijze waarop de gebruiksbeperkingen worden geregistreerd en gecontroleerd; i. een aanduiding van het scenario bij het eventueel falen van voorzieningen en handelingen bij calamiteiten; 29/53

30 j indien een ander dan degene die de bodem heeft gesaneerd in het nazorgplan wordt belast met de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de nazorgmaatregelen: een afschrift van de hiertoe strekkende contractuele afspraken; k. alle overige verplichte gegevens zoals die voorkomen in de artikel 6.2.1, eerste lid, bedoelde gegevensdrager. 2. Indien de maatregelen inhouden het regelmatig inspecteren van de beheers- en isolatievoorzieningen die ter uitvoering van de sanering zijn aangebracht dienen de volgende gegevens te worden verstrekt: a. een beschrijving van de wijze en de tijdstippen waarop de instandhouding van de voorzieningen worden gewaarborgd en gecontroleerd; b. de wijze en de tijdstippen waarop hierover verslag wordt gedaan aan het bevoegd gezag. 3. Indien de maatregelen inhouden het periodiek monitoren van de restverontreiniging: a. het monitoringsprogramma, daaronder in ieder geval begrepen de wijze en het tijdstip waarop monitoring plaats vindt, inclusief benoemen van peilbuizen en de te verrichten analyses en frequentie van bemonstering; b. een beschrijving van de vastgestelde signaal- en actiewaarden en bijbehorende akties; c. de wijze en tijdstippen waarop hierover verslag wordt gedaan aan het bevoegd gezag. 4. Indien de maatregelen inhouden het isoleren van de achtergebleven verontreiniging dient een beschrijving te worden gegeven van de wijze waarop het betrokken gebied wordt beheerd. 5. Een beschrijving van de handelwijze bij eventueel wijziging van het gebruik van de locatie. 6. Een beschrijving van de handelwijze bij eventuele graafwerkzaamheden op de locatie. 7. Een beschrijving van de gebruiksbeperkingen in relatie tot de nazorg. 8. Onverminderd het bepaalde in artikel 39d, eerste lid, van de Wet bodembescherming kan het vermelden in het nazorgplan van gegevens als bedoeld in het eerste lid, achterwege blijven indien: a. bij de indiening van het plan wordt aangegeven welke gegevens ontbreken; b. daarbij de reden wordt aangegeven waarom die gegevens ontbreken, en c. die gegevens naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het nazorgplan. Titel 6.9 Toezicht en handhaving Artikel De uitvoerder van een grond- of grondwatersanering doet tenminste twee en ten hoogste zes weken voor aanvang van de sanering hiervan mededeling aan Gedeputeerde Staten. 2. De uitvoerder meldt tevens uiterlijk 2 werkdagen tevoren het bereiken van de einddiepte bij een ontgraving, alsmede het volledige voltooien van een grondsanering na aanvulling tot peil. 30/53

31 3. In geval van een gefaseerde sanering als bedoeld in artikel 38, derde lid, van de Wet bodembescherming dient tenminste 4 weken voor de aanvraag van de verschillende fasen van het gefaseerd saneringsplan een melding te worden gedaan met gebruikmaking van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier. 4. Indien sprake is van een grondsanering, respectievelijk grondwatersanering waarbij door Gedeputeerde Staten is ingestemd met een aanpak overeenkomstig artikel 38, derde lid, van de Wet bodembescherming, wordt de beëindiging van iedere afzonderlijke fase op de in het eerste lid, beschreven wijze gemeld. 5. De opdrachtgever van de sanering of de uitvoerder draagt tijdens en na de uitvoering van een sanering zorg voor het indienen van voortgangsverslagen: - bij een sanering met een langere duur dan 6 maanden: iedere 6 maanden een voortgangsrapport; - indien een grondsanering wordt uitgevoerd in combinatie met een daarna nog doorlopende grondwatersanering en de totale sanering langer duurt dan 6 maanden: een tussentijds saneringsverslag conform artikel 39 c, eerste lid, van de Wet bodembescherming na afronding van de grondsanering en telkens na 6 maanden een voortgangsrapportage over de grondwatersanering. 6. Het eindverslag over de sanering als bedoeld in artikel 39c, eerste lid, van de Wet bodembescherming heeft betrekking op de totale sanering. 7. De voortgangsverslagen dienen opgesteld te worden op basis van een door de uitvoerder op de locatie bij te houden logboek. a. Voortgangsrapportages worden ingediend binnen een maand na afloop van de periode waar zij betrekking op hebben. b. Saneringsverslagen en, indien van toepassing nazorgplannen,worden ingediend binnen 8 weken na afronding van de sanering, dan wel het deel van de sanering waar zij betrekking op hebben. c. Gedeputeerde Staten kunnen naar aanleiding van de voortgangs-verslagen aanwijzingen geven over de saneringsvoortgang binnen het kader van de afgegeven beschikking. Er dient conform deze aanwijzingen te worden gehandeld. 11. Gedeputeerde Staten kunnen naar aanleiding van de voortgangsverslagen aanwijzingen geven over de saneringsvoortgang binnen het kader van de afgegeven beschikking. Titel 6.10 Gebiedsgerichte verbijzondering van beleid Artikel De bepalingen uit deze verordening zijn niet van toepassing voor zover sprake is van strijdigheid met regels die voortvloeien uit het door Gedeputeerde Staten dan wel door andere terzake bevoegde gezagsorganen vastgestelde beleid voor gebiedsgerichte verbijzondering. 31/53

32 Hoofdstuk 7. Ontheffingen Artikel 7.1 Van de bepalingen van deze verordening en van de daarvan deel uitmakende bijlagen kan een ontheffing als bedoeld in artikel 1.3 van de wet worden verleend voor zover dat bij die bepalingen is aangegeven. Dit hoofdstuk is van toepassing op de totstandkoming van de beschikking op de aanvraag tot het geven van een ontheffing en van de beschikking tot wijziging of intrekking van een ontheffing. Artikel 7.2 De ontheffing wordt geweigerd indien door het stellen van voorschriften niet voldoende kan worden tegemoet gekomen aan het belang dat beschermd wordt door de bepaling waarvan ontheffing wordt gevraagd. Artikel Aan een ontheffing worden de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het belang dat beschermd wordt door de bepaling waarvan ontheffing wordt verleend. 2. Met betrekking tot de ontheffing en de aan de ontheffing te verbinden voorschriften zijn de artikelen 8.11, 8.12, 8.13 en 8.16 van de wet van overeenkomstige toepassing. Artikel 7.4 Een ontheffing geldt voor degene aan wie zij is verleend of voor zijn rechtsopvolgers, tenzij bij de ontheffing anders is bepaald. Artikel Op aanvraag van de houder van een ontheffing kan het bevoegd gezag voorschriften die aan de ontheffing zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog voorschriften aan de ontheffing verbinden. 2. Het bevoegd gezag kan - anders dan op aanvraag van de houder voorschriften die aan een ontheffing zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog voorschriften aan een ontheffing verbinden in het belang dat beschermd wordt door de bepaling waarvan ontheffing is verleend. Artikel Het bevoegd gezag kan een ontheffing geheel of gedeeltelijk intrekken op aanvraag van de houder van de ontheffing, indien het belang dat beschermd wordt door de bepaling waarvan ontheffing is verleend, zich daartegen niet verzet. 2. Het bevoegd gezag kan - anders dan op aanvraag van de houder - een ontheffing geheel of gedeeltelijk intrekken indien: a. het gebruik maken van de ontheffing ontoelaatbaar nadelige gevolgen heeft voor het belang dat beschermd wordt door de bepaling waarvan ontheffing is verleend, en toepassing van artikel 7.5 redelijkerwijs daarvoor geen oplossing biedt; b. gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de ontheffing; 32/53

33 c. in gevallen dat artikel 7.5, tweede lid, van toepassing is of bij de ontheffing is bepaald dat zij niet geldt voor de rechtsopvolgers van degene aan wie zij is verleend, de houder van de ontheffing niet meer degene is die de gedraging waarvoor ontheffing is verleend, uitvoert. Artikel 7.7 Met betrekking tot de totstandkoming van een beschikking op grond van artikel 7.5 of 7.6 zijn de artikelen 7.1 tot en met 7.3 van overeenkomstige toepassing. Artikel Een aanvraag om een ontheffing waarvan op de voorbereiding de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, wordt in vijfvoud ingediend bij het bevoegd gezag. Andere aanvragen worden in drievoud ingediend, tenzij in deze verordening anders is bepaald. 2. Een aanvraag bevat in ieder geval: a. een beschrijving van de gedraging waarvoor een ontheffing wordt verzocht, daaronder begrepen gegevens omtrent constructie, afmetingen en het gebruik van installaties of andere werken, alsmede de reden van de gedraging; b. een of meer kaarten op een zodanige schaal dat een duidelijk beeld wordt verkregen van de plaats waar de gedraging zal plaatsvinden; c. een opgave van de hoeveelheid, de aard en de samenstelling van stoffen ten aanzien waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze van belang zijn voor de nadelige gevolgen voor het milieu die de gedraging kan veroorzaken, alsmede van de te verwachten emissies; d. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om de nadelige gevolgen voor het milieu tegen te gaan. Artikel Indien afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is op de totstandkoming van het besluit om een ontheffing te verlenen, stelt het bevoegd gezag a. de inspecteur; b. Burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de gedraging waarvoor ontheffing wordt gevraagd, plaatsvindt of zal plaatsvinden, in gevallen waarin zij niet het bevoegd gezag zijn, of c. Gedeputeerden Staten in gevallen waarin ontheffing wordt gevraagd voor een gedraging die plaats vindt of zal plaatsvinden in een bijzonder gebied en zij niet het bevoegd gezag zijn, in de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van de beschikking op de aanvraag. 2. Het eerste lid, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het voornemen een beschikking te geven op grond van artikel 7.5 of /53

34 Hoofdstuk 8. Vergoeding van kosten en schade Artikel 8.1 Dit hoofdstuk is van toepassing: 1. op de totstandkoming van beschikkingen van Gedeputeerde Staten ingevolge artikel juncto artikel en ingevolge artikel van de wet met betrekking tot de vergoeding van kosten of schade door het van toepassing worden van bepalingen van deze verordening; 2. op de totstandkoming van beschikkingen van Gedeputeerde Staten ingevolge de artikelen 26 en 28 en waar relevant artikel 29 a van de Ontgrondingenwet. Artikel 8.2 De aanvraag om vergoeding van kosten of schade bevat tenminste de volgende gegevens: a. de bepalingen van deze verordening door het van toepassing worden waarvan de aanvrager zich voor kosten ziet gesteld, dan wel schade lijdt; b. de aard en de omvang van de kosten dan wel de schade; c. de wijze waarop de kosten dan wel de schade naar het oordeel van de aanvrager dienen onderscheidenlijk dient te worden vergoed en, zo een vergoeding in geld wordt gewenst, het bedrag dat naar zijn oordeel voor vergoeding in aanmerking komt. Artikel Gedeputeerde Staten kunnen deskundigen aanwijzen die zijn belast met het adviseren inzake het geven van een beschikking als bedoeld in artikel Gedeputeerde Staten kunnen het advies inwinnen van de in het eerste lid, bedoelde deskundigen omtrent een aanvraag om vergoeding of omtrent het voornemen tot een toekenning daarvan uit eigen beweging. 3. Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, wordt de aanvrager van de beschikking in de gelegenheid gesteld aan die deskundigen zijn aanvraag toe te lichten. Indien Gedeputeerde Staten voornemens zijn uit eigen beweging een beschikking te geven, wordt degene tot wie de beschikking zal zijn gericht, in de gelegenheid gesteld zijn opvattingen omtrent het voornemen aan de deskundigen kenbaar te maken. 4. Indien de aanvraag om vergoeding of het voornemen tot de toekenning daarvan uit eigen beweging betrekking heeft op kosten dan wel schade en deskundigen zijn aangewezen die zijn belast met het adviseren inzake de toekenning van die vergoeding, wordt de betrokken grondwateronttrekker in de gelegenheid gesteld zijn opvattingen over die aanvraag of dat voornemen aan die deskundigen kenbaar te maken. 5. De deskundigen brengen advies uit inzake: a. de vraag of de kosten zijn gemaakt, dan wel de schade is geleden door het van toepassing worden van bepalingen van deze verordening; b. de omvang van de kosten dan wel de schade; c. de vraag of de kosten dan wel de schade niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoren onderscheidenlijk behoort te blijven; d. de vraag in hoeverre op een andere wijze in een redelijke vergoeding is of kan worden voorzien; 34/53

35 e. de vraag of er aanleiding is voor maatregelen of voorzieningen waardoor de kosten dan wel de schade, anders dan door een vergoeding in geld, kunnen onderscheidenlijk kan worden beperkt of ongedaan gemaakt; f. de hoogte van de toe te kennen vergoeding. 6. De deskundigen brengen hun advies zo snel mogelijk uit aan Gedeputeerde Staten, doch in elk geval binnen dertien weken na ontvangst van het verzoek om advies. Gedeputeerde Staten zenden een afschrift van het advies aan degene tot wie de beschikking zal zijn gericht, en in een geval als bedoeld in artikel 8.3, vierde lid, tevens aan de grondwateronttrekker. Gedeputeerde Staten vermelden daarbij de termijn waarbinnen zij hun opvattingen omtrent het advies kenbaar kunnen maken. Artikel 8.4 Indien geen toepassing is gegeven aan artikel 8.3, tweede lid, stellen Gedeputeerde Staten de betrokken grondwateronttrekker in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen voordat zij een beslissing nemen met betrekking tot een vergoeding van kosten dan wel schade. Artikel Indien een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 15.20, eerste lid, van de wet Gedeputeerde Staten verzoekt in te stemmen met de toekenning van een vergoeding van kosten dan wel schade door het aan de vergunning van een inrichting verbinden van voorschriften dient dat verzoek tenminste vergezeld te gaan van: a. indien het bestuursorgaan een aanvraag om een vergoeding heeft ontvangen: een afschrift van die aanvraag en de daarbij gevoegde stukken; b. indien de grondwateronttrekker schriftelijk zijn opvattingen over de aanvraag of het voornemen om een vergoeding toe te kennen heeft kenbaar gemaakt: een afschrift van die opvattingen; c. indien het bestuursorgaan een advies van deskundigen als bedoeld in artikel 15:20, vierde lie lid, van de wet heeft ingewonnen: een afschrift van dat advies; d. het ontwerp van de beschikking houdende de toekenning van een vergoeding, dan wel, indien het bestuursorgaan de beschikking reeds heeft gegeven, een afschrift van die beschikking. 2. Indien bij het verzoek niet een afschrift van de opvattingen van de grondwateronttrekker is gevoegd, stellen Gedeputeerde Staten hem in de gelegenheid zijn zienswijze over het verzoek naar voren te brengen. 3. Gedeputeerde Staten geven de beschikking op het verzoek uiterlijk twee maanden na ontvangst van dat verzoek, of, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 8.3, tweede lid, binnen vijf maanden na ontvangst van het verzoek. 35/53

36 Hoofdstuk 9. Handhaving Artikel 9.1 Een gedraging in strijd met: a. artikel 4.4.2, eerste lid, 4.4.3, eerste lid, , eerste lid, , eerste lid, , eerste lid, , , tweede, derde, vierde, vijfde, zesde, zevende, achtste of negende lid, , eerste, tweede, derde, vierde, vijfde of zesde lid, , , eerste, tweede, derde, vierde, vijfde zesde, zevende of achtste lid, , eerste lid, , , , eerste, tweede, vierde of vijfde lid, , tweede lid, , eerste, tweede, vierde, vijfde of zesde lid, , 5.2.3, 5.3A.1, of b. een op grond van artikel geldende verbodsregel uit bijlage 8 is een strafbaar feit. Hoofdstuk 10. Overgangs- en slotbepalingen Artikel 10.1 Intrekking De Provinciale milieuverordening Noord-Brabant wordt ingetrokken. Artikel 10.2 Overgangsrecht ontheffingen Ontheffingen op grond van de Verordening stiltegebieden worden gelijk gesteld aan een ontheffing van het bepaalde in bijlage 8. Artikel 10.3 Overgangsrecht inrichtingen in waterwingebieden 1. Het in artikel gestelde verbod tot het in werking hebben van een inrichting in een waterwingebied is niet van toepassing op een inrichting die onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel in overeenstemming met de voor die inrichting op dat moment geldende regels van de provinciale milieuverordening in werking is. 2. Ten aanzien van een inrichting als bedoeld in het eerste lid, blijven de op dat moment geldende regels van de provinciale milieuverordening van toepassing: a. voor een inrichting waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de wet is verleend: totdat de in het vierde lid bedoelde voorschriften in werking zijn getreden; b. voor een inrichting waarvoor geen vergunning krachtens artikel 8.1 van de wet is vereist: tot de in het vijfde lid bedoelde dag. 3. Het is verboden een inrichting als bedoeld in het eerste lid, of de werking van een dergelijke inrichting te veranderen indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat die verandering naar aard of omvang nadelige gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning. 4. Indien voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, een vergunning krachtens artikel 8.1 van de wet is verleend, verbindt het bevoegd gezag binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit artikellid, aan de vergunning de voorschriften die zijn bedoeld in artikel , tweede, derde en vierde lid. 36/53

37 Het bevoegd gezag bepaalt daarbij dat de betreffende voorschriften eerst in werking treden met ingang van het elfde jaar na de inwerkingtreding van dit artikellid, met uitzondering van het voorschrift bedoeld in artikel , tweede lid, aanhef en onder e, 3º, betreffende tussentijds bodemonderzoek, dat direct in werking treedt als het besluit van het bevoegd gezag in werking treedt. Artikel is van toepassing. 5. Indien voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, geen vergunning krachtens artikel 8.1 van de wet is vereist, is artikel , tweede tot en met tiende lid, van toepassing met ingang van de eerste dag van het elfde jaar na de inwerkingtreding van die artikelen, met uitzondering van het voorschrift bedoeld in artikel , zevende lid, onder c, betreffende tussentijds bodemonderzoek, dat direct in werking treedt. Artikel 10.4 Overgangsrecht activiteiten buiten inrichtingen in waterwingebieden Het in artikel , eerste lid, onder b gestelde verbod tot het hebben en gebruiken van een constructie of een werk in een waterwingebied is niet van toepassing op een constructie of een werk die respectievelijk dat onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel in overeenstemming met de daarvoor tot op dat moment geldende regels van de provinciale milieuverordening werd gehouden of gebruikt. Indien de constructie of het werk bestaat uit een gebouw, een weg of een andere verharding is artikel van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat de constructie of het werk wordt onderworpen aan herstructurering of groot onderhoud. Artikel 10.5 Overgangsrecht verboden inrichtingen in grondwaterbeschermingsgebieden 1. Het in artikel gestelde verbod tot het in werking hebben van een inrichting in grondwaterbeschermingsgebied is niet van toepassing op een inrichting die onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel in overeenstemming met de voor die inrichting tot op dat moment geldende regels van de provinciale milieuverordening in werking is. 2. Artikel 10.3, tweede tot en met vijfde lid, is van toepassing.. Artikel 10.6 Overgangsrecht niet-verboden inrichtingen in grondwaterbeschermingsgebieden 1. Indien het bevoegd gezag toepassing geeft aan artikel voor een inrichting waarvoor onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van dat artikel een vergunning krachtens artikel 8.1 van de wet van kracht is, bepaalt het daarbij dat de in dat artikel bedoelde voorschriften eerst in werking treden met ingang van de eerste dag van het elfde jaar na de inwerkingtreding van dat artikel, met uitzondering van de verplichting met betrekking tot het voorschrift bedoeld in artikel , tweede lid, aanhef en onder e, 3º, betreffende tussentijds bodemonderzoek, die direct in werking treedt. 37/53

38 2. Artikel is voor een inrichting waarvoor geen vergunning krachtens artikel 8.1 van de wet is vereist en die onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van dat artikel met inachtneming van de op dat moment geldende regels van de provinciale milieuverordening in werking is, van toepassing met ingang van de eerste dag van het elfde jaar na de inwerkingtreding van dat artikel, met uitzondering van het voorschrift bedoeld in artikel , zevende lid, onder c, betreffende tussentijds bodemonderzoek, dat direct in werking treedt. Voor de inrichting blijven de bedoelde geldende regels van toepassing tot het in de vorige volzin aangegeven tijdstip. Artikel 10.7 Overgangsrecht activiteiten buiten inrichtingen in grondwaterbeschermingsgebieden 1. De artikelen , en zijn niet van toepassing op een activiteit die onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van het op de activiteit betrekking hebbende artikel wordt ondernomen in overeenstemming met de voor die activiteit op dat moment geldende regels op grond van de provinciale milieuverordening. Voor de activiteit blijven de bedoelde geldende regels van toepassing. 2. Het in artikel gestelde verbod met betrekking tot het hebben van een buisleiding is niet van toepassing op een buisleiding die voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling is aangelegd met een ontheffing op grond van bepaling of bepaling 3A.2.3 van bijlage 10, onderdeel B, van de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant van 1 januari 2008, Provinciaal Blad 161/07. Het in artikel gestelde verbod voor het vervangen, veranderen of verleggen van een buisleiding geldt niet voor een buisleiding als bedoeld in de vorige volzin, indien met een door een deskundige opgestelde risicoanalyse is aangetoond dat de kans op grondwaterverontreiniging door dat vervangen, veranderen of verleggen gelijk blijft of kleiner wordt ten opzichte van de daaraan voorafgaande situatie. Van het voornemen tot het vervangen, veranderen of verleggen van de buisleiding doet degene die de activiteit onderneemt, een melding. 3. Het in artikel gestelde verbod met betrekking tot een begraafplaats, een uitstrooiveld en een dierenbegraafplaats geldt niet voor het hebben van een begraafplaats, dierenbegraafplaats of uitstrooiveld, die respectievelijk dat onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel overeenkomstig de daarvoor op dat moment geldende regels op grond van de provinciale milieuverordening wordt gehouden. Het verbod geldt evenmin voor het uitbreiden van een begraafplaats of uitstrooiveld als bedoeld in de vorige zin, indien voor die uitbreiding de Inspectierichtlijn Wet op de lijkbezorging van de Inspectie van de Volksgezondheid voor de Milieuhygiëne Staatstoezicht op de Volksgezondheid in acht wordt genomen, voor zover die richtlijn van belang is voor de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning. Degene die een begraafplaats of een strooiveld uitbreidt, doet daarvan een melding aan Gedeputeerde Staten. 4. Ten aanzien van de melding, als bedoeld in het tweede en derde lid, is artikel van toepassing. 38/53

39 Artikel 10.8 Overgangsrecht inrichtingen in boringsvrije zones 1. Artikel is voor een inrichting waarvoor onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van dat artikel een vergunning krachtens artikel 8.1 van de wet van kracht is, van toepassing met ingang van de eerste dag van het vierde jaar na de inwerkingtreding van dat artikel. 2. Artikel is voor een inrichting waarvoor geen vergunning krachtens artikel 8.1 van de wet is vereist en die onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van dat artikel met inachtneming van de op dat moment geldende regels van de provinciale milieuverordening in werking is, van toepassing met ingang van de eerste dag van het vierde jaar na de inwerkingtreding van dat artikel. Voor de inrichting blijven de bedoelde geldende regels van toepassing tot het in de vorige volzin aangegeven tijdstip. Artikel Overgangsrecht activiteiten buiten inrichtingen in boringsvrije zones De artikelen en zijn niet van toepassing op een activiteit die onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van het op de activiteit betrekking hebbende artikel wordt ondernomen in overeenstemming met de voor die activiteit op dat moment geldende regels op grond van de provinciale milieuverordening. Voor de activiteit blijven de bedoelde geldende regels van toepassing tot het in de vorige volzin aangegeven tijdstip. Artikel Overgangsrecht lopende vergunning- en ontheffingprocedures 1. Indien de aanvraag tot het geven, wijzigen of intrekken van een vergunning krachtens artikel 8.1 van de wet is ingediend of het ambtshalve voornemen daartoe is bekend gemaakt voor het tijdstip waarop dit artikel in werking treedt, blijft het voor dat tijdstip ten aanzien van zodanige vergunningen in de provinciale milieuverordening bepaalde van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk is geworden. Met betrekking tot een vergunning die met toepassing van de vorige volzin is tot stand gekomen, zijn de artikelen 10.3, 10.5, 10.6 en 10.8, eerste lid, van overeenkomstige toepassing. 2. Indien de aanvraag tot het geven, wijzigen of intrekken van een ontheffing op grond van een bepaling van bijlage 10 (oud), onderdeel B, van de provinciale milieuverordening is ingediend of het ambtshalve voornemen daartoe is bekend gemaakt voor het tijdstip waarop dit artikel in werking treedt, blijft het voor dat tijdstip ten aanzien van zodanige ontheffingen geldende recht van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk is geworden. Met betrekking tot een ontheffing die met toepassing van de vorige volzin is tot stand gekomen, zijn de artikelen 10.4, 10.7, 10.8, tweede lid, en 10.9 van overeenkomstige toepassing. Artikel Hardheidsclausule Door Gedeputeerde Staten kunnen in individuele gevallen bepalingen vastgesteld bij of krachtens deze verordening buiten toepassing worden gelaten of kan daarvan worden afgeweken voor zover toepassing gelet op het belang van de bescherming van het milieu zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. 39/53

40 Artikel Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 maart Artikel Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als: Provinciale milieuverordening Noord-Brabant /53

41 Bijlage 1 : Beoordelingsmethodiek stoffen Behorend bij de artikelen en Tabel A.1.1 Wms-tabel Etiket Stofcategorie met bijbehorende R-zin Drempelwaarde 1 Zeer giftig (T+) R26 R27 R28 Comb R26/27/28 R39 icm R26/27/ kg of 0,5 m 3 2 Giftig (T) R23 R24 R25 Comb R23/24/25 R39 icm R23/24/2 R48 icm R23/24/ kg of 0,5 m 3 9i Giftig voor het milieu m.u.v. als brandstof gebruikte minerale oliën R50 R50/53 R51/ kg of 0,5 m 3 Geen etiket zie VIB Schadelijk voor het milieu m.u.v. als brandstof gebruikte minerale oliën* R52/53 R52 R kg of 2 m 3 Geen etiket zie EURALcode** Gevaarlijke afvalstoffen met niet nader gespecificeerde gevaarseigenschappen* Niet bekend 500 kg of 0,5 m 3 * Voor de toepassing van de beoordelingssystematiek worden ook deze stoffen als giftig aangemerkt. ** Afvalstoffen worden onder de Europese Afvalstoffenlijst (EURAL) geclassificeerd als gevaarlijk of niet-gevaarlijk (de EURAL-code van gevaarlijke stoffen bevat een *). Indien de gevaarseigenschappen van de afvalstof wel bekend zijn wordt in eerste instantie rekening gehouden met de toegekende gevaarseigenschappen. 41/53

42 Tabel A.1.2 Tabel conform CLP-verordening (EG) Nr. 1272/2008 Etiket Stofcategorie met bijbehorende H-zin Drempelwaarde GEVAARLIJK Acute toxiciteit categorie 1 Acute toxiciteit categorie 2 Acute toxiciteit categorie 3 H300 H301 H310 H311 H330 H kg of 0,5 m 3 GEVAARLIJK Specifieke doelorgaantoxiciteit bij eenmalige blootstelling categorie 1 H370 H kg of 0,5 m 3 Specifieke doelorgaantoxiciteit bij herhaaldelijke blootstelling categorie 1 Aquatisch acuut H kg of 0,5 m 3 WAARSCHUWING Signaalwoord niet van belang Aquatisch acuut categorie 1 Chronische aquatische toxiciteit categorie 1 Chronische aquatische toxiciteit categorie 2 H400 H410 H kg of 0,5 m 3 m.u.v. als brandstof gebruikte minerale oliën* Geen etiket zie VIB Chronische aquatische toxiciteit categorie 3 Chronische aquatische toxiciteit categorie 4 H412 H kg of 2 m 3 m.u.v. als brandstof gebruikte minerale oliën* Geen etiket zie EURAL-code** Gevaarlijke afvalstoffen met niet nader gespecificeerde gevaareigenschappen* Niet bekend 500 kg of 0,5 m 3 42/53

43 * Voor de toepassing van de beoordelingssystematiek worden ook deze stoffen als giftig aangemerkt. ** Afvalstoffen worden onder de Europese Afvalstoffenlijst (EURAL) geclassificeerd als gevaarlijk of niet-gevaarlijk (de EURAL-code van gevaarlijke stoffen bevat een *). Indien de gevaarseigenschappen van de afvalstof wel bekend zijn wordt in eerste instantie rekening gehouden met de toegekende gevaarseigenschappen. Overgangsregeling: In verband met de geleidelijke invoer van de CLP-verordening bevat deze beoordelingssytematiek een overgangsregeling. Vanaf 1/12/2010 moeten alle enkelvoudige (zuivere) stoffen worden geëtiketteerd conform de CLP-systematiek. Voor mengsels (voorheen preparaten genoemd)is deze datum gesteld op 1/06/2015. Vóór deze data mag de boordeling reeds plaatsvinden op basis van de CLP-systematiek indien deze gegevens voorhanden zijn. Dat betekent het volgende: Enkelvoudige stoffen Enkelvoudige (zuivere) stoffen worden tot en met 30 november 2010 beoordeeld op basis van tabel A.1.1. Indien de gevarenclassificatie en de bijbehorende symbolen op basis van de CLP-verordening bekend zijn, mag de stof op basis van tabel A.1.2 worden beoordeeld. Aanvragen ingediend vanaf 1 december 2010 worden beoordeeld op basis van tabel A.1.2. Mengsels (preparaten) Mengsels van stoffen mogen worden beschouwd als zijnde een enkelvoudige stof. Zij worden tot en met 31 mei 2015 beoordeeld op basis van tabel A.1.1. Indien de gevarenclassificatie en de bijbehorende symbolen op basis van de CLP-verordening bekend zijn, mag de stof op basis van tabel A.1.2 worden beoordeeld. Aanvragen ingediend vanaf 1 juni 2015 worden beoordeeld op basis van tabel A.1.2. Opmerking: Een stoffenbeoordeling dient voor elke aanwezige stof afzonderlijk te worden uitgevoerd. Hierdoor is het mogelijk dat voor één inrichting verschillende stoffen op basis van tabel A.1.1 respectievelijk tabel A.1.2 worden beoordeeld. 43/53

44 potentieel schadelijke stof , 2 e lid, Wm niet-visceuze vloeistof of oplossing nee visceus of vast > 5000 kg pc nee Schema A.2 Beoordelingssystematiek ing verwijst naar de nummering in de bijlage A bij de Toelichting ja tot vloeistof gekoeld gas > 5 m 3 pc ja vloeistof > 5 m 3 pc soortl. massa ρ > 1,02 kg/dm 3 bepaal M mobiliteitsklasse volgens NRB deel B1 met NRB+ risico toelaatbaar grondwater verwaarloosbaar bepaal P persistentieklasse zie tabel A.2.1 stof persistent (P<3) stof mobiel ( M < 3) nee 8 ja nee ja ja ja nee nee 7 9 wateroplosbaarheid S aq > 0,05%m-m (> 500 mg/l) wateroplosbaarheid S aq > 10% m-m nee 9 9 nee ja ja nee 9 9 ja niet toelaatbaar /53

45 Tabel A.2.1 Persistentie-indeling volgens de EGverordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen mobiliteitsklasse P1 Persistentieklasse P2 P3 zeer persistent persistent afbreekbaar 1 zeer mobiel Niet toelaatbaar Niet toelaatbaar Toelaatbaar 2 matig mobiel Niet toelaatbaar Niet toelaatbaar Toelaatbaar 3 immobiel Toelaatbaar Toelaatbaar Toelaatbaar Bijlage 2 Bord grondwaterbeschermingsgebied Zoals bedoeld in artikel , derde lid. 45/53

Toetsing beleidsregels grondwaterbeschermingsgebied ontwikkeling Bastion Hotel, Aalst

Toetsing beleidsregels grondwaterbeschermingsgebied ontwikkeling Bastion Hotel, Aalst Notitie Contactpersoon Arjan Varkevisser Datum 28 maart 2014 Kenmerk N001-1222130AJA-lyv-V02-NL Toetsing beleidsregels grondwaterbeschermingsgebied ontwikkeling Bastion Hotel, Aalst 1.1 Inleiding Op het

Nadere informatie

Bijlage 3b Aanwijzing van categorieën van gevallen, beperkingen en

Bijlage 3b Aanwijzing van categorieën van gevallen, beperkingen en Bijlage 3b Aanwijzing van categorieën van gevallen, beperkingen en voorschriften, afwijkingen en nadere eisen Nr. Activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden 1. zorgplicht 1. dat

Nadere informatie

Omgevingsverordening Limburg 2014/Wijzigingen hoofdstuk 4 inzake geothermie

Omgevingsverordening Limburg 2014/Wijzigingen hoofdstuk 4 inzake geothermie Ontwerp Gedputeerde Staten, 22 november 2016 Omgevingsverordening Limburg 2014/Wijzigingen hoofdstuk 4 inzake geothermie (wijzigingen zijn in rood aangegeven) Overgangsartikel voor de publicatie in het

Nadere informatie

PROVINCIALE MILIEUVERORDENING NOORD-HOLLAND

PROVINCIALE MILIEUVERORDENING NOORD-HOLLAND Inhoudsopgave HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN HOOFDSTUK 2. INSPRAAK HOOFDSTUK 3. ALGEMEEN PROVINCIAAL MILIEUBELEID HOOFDSTUK 4. VOORKOMEN OF BEPERKEN VAN GELUIDHINDER HOOFDSTUK 5. GRONDWATERBESCHERMING MET HET OOG

Nadere informatie

HOOFDSTUK 2. INSPRAAK BIJ BESLUITEN VAN ALGEMENE STREKKING

HOOFDSTUK 2. INSPRAAK BIJ BESLUITEN VAN ALGEMENE STREKKING CVDR Officiële uitgave van Zeeland. Nr. CVDR63805_5 13 juli 2017 Provinciale Milieuverordening Zeeland Gedeputeerde Staten van Zeeland maken bekend, dat door de Staten in hun vergadering van 16 oktober

Nadere informatie

Gezien het advies van de Provinciale adviescommissie leefomgevingskwaliteit d.d. 8 juni 2009;

Gezien het advies van de Provinciale adviescommissie leefomgevingskwaliteit d.d. 8 juni 2009; Voordracht aan Provinciale Staten van Gedeputeerde Staten provincie H o L L A N D ZUID Vergadering December 2009 Nummer 6130 onderwerp Zesde tranche Provinciale milieuverordening Zuid-Holland (PMV) 1 Besluit

Nadere informatie

Op de voordracht van de Minister van Infrastructuur en Milieu van, nr., Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Op de voordracht van de Minister van Infrastructuur en Milieu van, nr., Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken; Besluit van tot wijziging van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, het Besluit bodemkwaliteit, het Besluit lozen buiten inrichtingen, het Besluit omgevingsrecht en het Waterbesluit

Nadere informatie

Wijziging Provinciale milieuverordening Zeeland (voorontwerp statenvoorstel)

Wijziging Provinciale milieuverordening Zeeland (voorontwerp statenvoorstel) Provinciale Staten Provincie Zeeland Gedeputeerde belast met behandeling: Onderwerp: De Reu, B.J. Wijziging Provinciale milieuverordening Zeeland (voorontwerp statenvoorstel) Vergadering PS: Nr: 11 november

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT tot wijziging van de Provinciale Milieuverordening Noord-Holland

ONTWERPBESLUIT tot wijziging van de Provinciale Milieuverordening Noord-Holland ONTWERPBESLUIT tot wijziging van de Provinciale Milieuverordening Noord-Holland Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van PM 2018, tot wijziging van de Provinciale Milieuverordening, tranche

Nadere informatie

INTEGRALE VERSIE VAN DE PROVINCIALE MILIEUVERORDENING NOORD-HOLLAND NA WIJZIGING (TRANCHE 10)

INTEGRALE VERSIE VAN DE PROVINCIALE MILIEUVERORDENING NOORD-HOLLAND NA WIJZIGING (TRANCHE 10) Bijlage 3 Integrale tekst na wijziging van de Provinciale Milieuverordening Noord-Holland na wijziging (tranche 10) Inhoudsopgave HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN HOOFDSTUK 2. INSPRAAK HOOFDSTUK 3. ALGEMEEN PROVINCIAAL

Nadere informatie

Besluit van Provinciale Staten van 14 december 2015 tot wijziging van de Provinciale Milieuverordening Noord-Holland

Besluit van Provinciale Staten van 14 december 2015 tot wijziging van de Provinciale Milieuverordening Noord-Holland 2015 181 Besluit van Provinciale Staten van 14 december 2015 tot wijziging van de Provinciale Milieuverordening Noord-Holland Provinciale Staten van Noord-Holland; Gelezen de voordracht van gedeputeerde

Nadere informatie

Uitvoeringsbesluit voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel

Uitvoeringsbesluit voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel Uitvoeringsbesluit voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel (geconsolideerde versie, geldend vanaf 3-6-2009 tot 1-9-2009) Gegevens van de regeling Overheidsorganisatie Officiële naam regeling Citeertitel

Nadere informatie

PROVINCIAAL BLAD. Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 (regels inzake geothermie in milieubeschermingsgebieden)

PROVINCIAAL BLAD. Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 (regels inzake geothermie in milieubeschermingsgebieden) PROVINCIAAL BLAD Officiële uitgave van de provincie Limburg Nr. 6102 22 december 2017 Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 (regels inzake geothermie in milieubeschermingsgebieden) Provinciale

Nadere informatie

Provinciale Staten van Noord-Holland; besluiten. Inhoudsopgave

Provinciale Staten van Noord-Holland; besluiten. Inhoudsopgave 2011 96 Provinciale Staten van Noord-Holland; overwegende dat het gewenst is de Provinciale milieuverordening Noord-Holland te actualiseren; gelezen de voordracht van gedeputeerde staten; gelet op artikel

Nadere informatie

Omgevingsdienst Brabant Noord

Omgevingsdienst Brabant Noord ONTWERPBESLUIT OMGEVINGSVERGUNNING WIJZIGEN Omgevingsdienst Brabant Noord Onderwerp Gemeente Uden heeft op 16 december 216 een verzoek ontvangen van de Provincie Noord-Brabant (hierna de provincie) voor

Nadere informatie

PROVINCIAAL BLAD. overwegende dat het gewenst is de Provinciale milieuverordening Noord-Holland te actualiseren;

PROVINCIAAL BLAD. overwegende dat het gewenst is de Provinciale milieuverordening Noord-Holland te actualiseren; PROVINCIAAL BLAD Officiële uitgave van provincie Noord-Holland. Nr. 853 28 februari 2017 Provinciale Milieuverordening Noord-Holland Provinciale Staten van Noord-Holland; overwegende dat het gewenst is

Nadere informatie

VOORSCHRIFTEN. behorende bij de veranderingsvergunning Wm

VOORSCHRIFTEN. behorende bij de veranderingsvergunning Wm VOORSCHRIFTEN behorende bij de veranderingsvergunning Wm betreffende het voornemen tot het reinigen van afvalwater van derden in de bestaande Biologische Voorzuivering Installatie (BVZI) Attero Noord BV

Nadere informatie

Provinciale milieuverordening Utrecht

Provinciale milieuverordening Utrecht Provinciale milieuverordening Utrecht - Verordening - ONTWERP HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN... 3 HOOFDSTUK 2 BESCHERMING GRONDWATER MET HET OOG OP DE WATERWINNING... 5 Paragraaf 1 Beschermingsgebieden...

Nadere informatie

Provinciale milieuverordening Fryslân.

Provinciale milieuverordening Fryslân. Provinciale milieuverordening Fryslân. Hoofdstuk 1 Algemeen Artikel 1.1 begripsbepalingen In deze verordening wordt verstaan onder: a. de wet: de Wet milieubeheer; b. gedeputeerde staten: gedeputeerde

Nadere informatie

Besluit van 15 november 2007, houdende regels met betrekking tot het lozen vanuit particuliere huishoudens (Besluit lozing afvalwater huishoudens)

Besluit van 15 november 2007, houdende regels met betrekking tot het lozen vanuit particuliere huishoudens (Besluit lozing afvalwater huishoudens) (Tekst geldend op: 06-01-2010) Besluit van 15 november 2007, houdende regels met betrekking tot het lozen vanuit particuliere huishoudens (Besluit lozing afvalwater huishoudens) Wij Beatrix, bij de gratie

Nadere informatie

Besluit van 1 februari 2006, houdende regels voor uniforme saneringen (Besluit uniforme saneringen)

Besluit van 1 februari 2006, houdende regels voor uniforme saneringen (Besluit uniforme saneringen) (Tekst geldend op: 11-03-2010) Besluit van 1 februari 2006, houdende regels voor uniforme saneringen (Besluit uniforme saneringen) Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van

Nadere informatie

Hoofdstuk 2 Inspraak bij besluiten van algemene strekking

Hoofdstuk 2 Inspraak bij besluiten van algemene strekking CVDR Officiële uitgave van Fryslân. Nr. CVDR306354_1 29 november 2016 Provinciale milieuverordening Fryslân Provinciale milieuverordening Fryslân. Hoofdstuk 1 Algemeen Artikel 1.1 begripsbepalingen In

Nadere informatie

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (incl. wijzigingen Invoeringswet)

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (incl. wijzigingen Invoeringswet) Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (incl. wijzigingen Invoeringswet) HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN Artikel 1.1 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: activiteit: activiteit

Nadere informatie

1 van 19 9-7-2014 16:07

1 van 19 9-7-2014 16:07 http://wetten.overheid.nl/bwbr0003994/geldigheidsdatum_09-07-20.. 1 van 19 9-7-2014 16:07 Wet bodembescherming (Tekst geldend op: 09-07-2014) Wet van 3 juli 1986, houdende regelen inzake bescherming van

Nadere informatie

OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND Aan: Yara Sluiskil B.V. Postbus 2 4540 AA Sluiskil Kenmerk: Afdeling: Vergunningverlening Datum: 26 juli 2017 Onderwerp: Omgevingsvergunning op grond

Nadere informatie

MODEL PROVINCIALE MILIEUVERORDENING

MODEL PROVINCIALE MILIEUVERORDENING MODEL PROVINCIALE MILIEUVERORDENING MODEL PROVINCIALE MILIEUVERORDENING Tekst van het model van de provinciale milieuverordening en de daarbij behorende toelichting, zoals deze luidt na verwerking van

Nadere informatie

Uitvoeringsbesluit voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel

Uitvoeringsbesluit voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel Uitvoeringsbesluit voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel (geconsolideerde versie, geldend vanaf 1-4-2006 tot 1-5-2006) Gegevens van de regeling Overheidsorganisatie Officiële naam regeling Citeertitel

Nadere informatie

MODEL PROVINCIALE MILIEUVERORDENING

MODEL PROVINCIALE MILIEUVERORDENING MODEL PROVINCIALE MILIEUVERORDENING Tekst van het model van de provinciale milieuverordening en de daarbij behorende toelichting, zoals deze luidt na verwerking van de vijfde tranche. Het model voor de

Nadere informatie

Algemene regels bij de keur van Wetterskip Fryslân. Algemene bepalingen en voorschriften voor onttrekkingen van grondwater uit de bodem

Algemene regels bij de keur van Wetterskip Fryslân. Algemene bepalingen en voorschriften voor onttrekkingen van grondwater uit de bodem Algemene regels bij de keur van Wetterskip Fryslân Algemene bepalingen en voorschriften voor onttrekkingen van grondwater uit de bodem INHOUDSOPGAVE HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN 3 Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2008 77 Wet van 25 februari 2008 tot wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de implementatie van richtlijn nr. 2006/21/EG van het Europees

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen. Verordening Werkzaamheden kabels en leidingen gemeente Bunnik

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen. Verordening Werkzaamheden kabels en leidingen gemeente Bunnik Verordening Werkzaamheden kabels en leidingen gemeente Bunnik Aanhef De raad van de gemeente Bunnik; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 28 oktober 2014; gelet op artikel

Nadere informatie

Provinciaal blad van Noord-Brabant

Provinciaal blad van Noord-Brabant Provinciaal blad van Noord-Brabant ISSN: 0920-1408 Onderwerp Vijfde wijzigingsverordening Provinciale milieuverordening Noord- Brabant 2010 Provinciale Staten van Noord-Brabant Nummer 169/14 Bijlage(n)

Nadere informatie

Verordening ter bescherming van het milieu (Pmv)

Verordening ter bescherming van het milieu (Pmv) CVDR Officiële uitgave van Utrecht. Nr. CVDR73943_1 2 augustus 2016 Verordening ter bescherming van het milieu (Pmv) Verordening ter bescherming van het milieu (Provinciale Milieuverordening Utrecht 1995),

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017 2018 34 864 Wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten met het oog op het beschermen van de bodem, met inbegrip van het grondwater, en het

Nadere informatie

1. In te trekken de Afvalstoffenverordening 2016 Dronten 2. Vast te stellen de volgende verordening: Afvalstoffenverordening 2019 Dronten

1. In te trekken de Afvalstoffenverordening 2016 Dronten 2. Vast te stellen de volgende verordening: Afvalstoffenverordening 2019 Dronten Afvalstoffenverordening 2019 De raad van de gemeente Dronten, gelezen het voorstel van het college van 30 oktober, no B18.002803.; gelet op de artikelen 10.23, 10.24, tweede lid, 10.25 en 10.26 van de

Nadere informatie

Nr.: 9.4 Onderwerp: Erfgoedverordening gemeente Lopik gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d.

Nr.: 9.4 Onderwerp: Erfgoedverordening gemeente Lopik gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. GEMEENTE LOPIK Nr.: 9.4 Onderwerp: Erfgoedverordening gemeente Lopik 2010 De raad van de gemeente Lopik; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 31 augustus 2010; gelet op artikel 149

Nadere informatie

Wetsvoorstel algemene bepalingen omgevingsrecht

Wetsvoorstel algemene bepalingen omgevingsrecht Projectgroep Wettelijk Kader Omgevingsvergunning Wetsvoorstel algemene bepalingen omgevingsrecht Rijnstraat 8 Postbus 30945 2500 GX Den Haag Interne postcode 660 vrom.vergunning@minvrom.nl www.vrom.nl

Nadere informatie

3 december 1992, houdende plaatsing in het

3 december 1992, houdende plaatsing in het Beschikking van de Minister van Justitie van 3 december 1992, houdende plaatsing in het Staatsblad van de tekst van de Wet verontreiniging zeewater (Stb. 1981,695), zoals deze luidt na wijziging krachtens

Nadere informatie

Aansluitverordening riolering gemeente Overbetuwe Onderwerp: Aansluitverordening riolering gemeente Overbetuwe 2012

Aansluitverordening riolering gemeente Overbetuwe Onderwerp: Aansluitverordening riolering gemeente Overbetuwe 2012 CVDR Officiële uitgave van Overbetuwe. Nr. CVDR252238_1 13 februari 2018 Aansluitverordening riolering gemeente Overbetuwe 2012 Onderwerp: Aansluitverordening riolering gemeente Overbetuwe 2012 Ons kenmerk:

Nadere informatie

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het besluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting. DSM EP te Emmen

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het besluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting. DSM EP te Emmen VOORSCHRIFTEN behorende bij het besluit betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting DSM EP te Emmen 2 INHOUDSOPGAVE 1 AFVALSTOFFEN 3 1.1. Afvalscheiding 3 2 AFVALWATER 3 2.1. Monitoringsplan 3 BIJLAGE

Nadere informatie

Algemene verordening ondergrondse infrastructuur gemeente Noordwijk 2016

Algemene verordening ondergrondse infrastructuur gemeente Noordwijk 2016 Algemene verordening ondergrondse infrastructuur gemeente Noordwijk 2016 De raad van gemeente Noordwijk; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 16 juni 2016; gelet op het bepaalde in artikel

Nadere informatie

omgevingsdienst HAAGLANDEN

omgevingsdienst HAAGLANDEN Bezoekadres Zuid-Hollandplein 1 2596 AW Den Haag Postadres Postbus 14060 2501 GB Den Haag T (070)21 899 02 E vergunningen@odh.nl I www.odh.nl Zaaknummer Ons Kenmerk Datum 00486400 ODH-2017-00077534 1 1

Nadere informatie

Aansluitverordening van de riolering in de gemeente Krimpen aan den IJssel

Aansluitverordening van de riolering in de gemeente Krimpen aan den IJssel Aansluitverordening van de riolering in de gemeente Krimpen aan den IJssel De raad van de gemeente Krimpen aan den IJssel, Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van [datum];

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2006 606 Wet van 22 november 2006, houdende wijziging van de Wet milieubeheer en enige andere daarmee verband houdende wetten (modernisering van de

Nadere informatie

Verordening Eenmalig Rioolaansluitrecht 2015

Verordening Eenmalig Rioolaansluitrecht 2015 Verordening Eenmalig Rioolaansluitrecht 2015 Artikel 1 Begripsomschrijvingen deze verordening wordt verstaan onder: a. aansluitleiding: het particulier riool, het aansluitpunt en de perceelaansluitleiding

Nadere informatie

Hoofdstuk 1. Algemeen

Hoofdstuk 1. Algemeen Erfgoedverordening gemeente Geldermalsen 2013 De raad van de gemeente Geldermalsen, Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 27 november 2012, nummer 9, gelet op artikel

Nadere informatie

tômgevingsd/msŕ jc Midden- ca Wts-t-Brabaat

tômgevingsd/msŕ jc Midden- ca Wts-t-Brabaat tômgevingsd/msŕ jc Midden- ca Wts-t-Brabaat Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant c2ļ2223073472392 Van Gansewinkel Milieutechniek BV, Middenweg 15 te Moerdijk. t9mgevingsdí'm.sŕÿ Midden-

Nadere informatie

GEMEENTEBLAD. Officiële publicatie van Gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude

GEMEENTEBLAD. Officiële publicatie van Gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude RUI15/016 Verordening Rioolaansluiting, verordening eenmalig rioolaansluitrecht De raad van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude; Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 augustus

Nadere informatie

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) 29 Wet van 6 november 2008, houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM VOOR H. SMIT V.O.F. SCHROOT- EN METAALHANDEL TE BORGER

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM VOOR H. SMIT V.O.F. SCHROOT- EN METAALHANDEL TE BORGER ONTWERP Assen, @ Ons kenmerk @ Behandeld door mevrouw S. Stoetman (0592) 36 58 78 Onderwerp: Ontwerpbesluit ingevolge de Wet milieubeheer (Wm) voor H. Smit v.o.f. Schroot- en Metaalhandel te Borger ONTWERPBESLUIT

Nadere informatie

Algemene verordening ondergrondse infrastructuur gemeente Staphorst

Algemene verordening ondergrondse infrastructuur gemeente Staphorst De raad van de gemeente Staphorst; Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 1 november 2016; Besluit vast te stellen de volgende verordening: Algemene verordening ondergrondse infrastructuur

Nadere informatie

gelezen het voorstel van het college van 18 september 2018, no. B ; gezien het advies van de raadscommissie van 15 november 2019;

gelezen het voorstel van het college van 18 september 2018, no. B ; gezien het advies van de raadscommissie van 15 november 2019; GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van de gemeente Dronten Nr. 261548 6 december 2018 Aansluitverordening riolering 2019 De raad van de gemeente Dronten, gelezen het voorstel van het college van 18 september

Nadere informatie

Tubbergen o. gemeente. Aan de gemeenteraad. Vergadering: 8 september 2014. Nummer: Tubbergen, 28 augustus 2014

Tubbergen o. gemeente. Aan de gemeenteraad. Vergadering: 8 september 2014. Nummer: Tubbergen, 28 augustus 2014 gemeente Tubbergen o Aan de gemeenteraad Vergadering: 8 september 2014 Nummer: 9A Tubbergen, 28 augustus 2014 Onderwerp: Vaststellen verordening op de afvoer van hemelwater en grondwater. Samenvatting

Nadere informatie

GEDEPUTEERDE STATEN DER PROVINCIE GRONINGEN

GEDEPUTEERDE STATEN DER PROVINCIE GRONINGEN GEDEPUTEERDE STATEN DER PROVINCIE GRONINGEN Groningen, 2 oktober 2001 Nr. 2001-16006/40, RMM Verzonden: 10 oktober 2001 Beslissen bij dit besluit op de aanvraag tot het veranderen van de vergunning ingevolge

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT. omgevingsvergunningen BAVIN BV - Veendam. intrekken omgevingsvergunningen. Billitonweg 1 te Veendam. kenmerk ODG: Z

ONTWERPBESLUIT. omgevingsvergunningen BAVIN BV - Veendam. intrekken omgevingsvergunningen. Billitonweg 1 te Veendam. kenmerk ODG: Z ONTWERPBESLUIT project: omgevingsvergunningen BAVIN BV - Veendam activiteiten: intrekken omgevingsvergunningen verleend aan: BAVIN BV - Veendam locatie: Billitonweg 1 te Veendam vth-nummer: GR-L-005031

Nadere informatie

Reinigingsbedrijf Midden Nederland. Soest

Reinigingsbedrijf Midden Nederland. Soest Afdeling Vergunningverlening BESCHIKKING van GS van Utrecht Pythagoraslaan 101 Postbus 80300 3508 TH Utrecht Tel. 030-2589111 http://www.provincie-utrecht.nl Datum 16 oktober 2007 Team Milieubeheer Nummer

Nadere informatie

De volgende stukken uit het Activiteitenbesluit heeft u nodig om de juiste lozingenroutes te kunenn bepalen:

De volgende stukken uit het Activiteitenbesluit heeft u nodig om de juiste lozingenroutes te kunenn bepalen: Bijlage bij oefeningen agrarische lozingen. De volgende stukken uit het Activiteitenbesluit heeft u nodig om de juiste lozingenroutes te kunenn bepalen: Riolering: Lozen in vuilwaterriool: toegestaan,

Nadere informatie

WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT BESLUIT Ambtshalve wijziging vergunning (artikel 2.31 lid 2b Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)

WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT BESLUIT Ambtshalve wijziging vergunning (artikel 2.31 lid 2b Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT BESLUIT Ambtshalve wijziging vergunning (artikel 2.31 lid 2b Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) Datum besluit : 8 oktober 2015 GEGEVENS LOCATIE Naam inrichting

Nadere informatie

TEERDE STATEN VAN GELDERLAND. Ingevolge artikel 8.24 Wet milieubeheer 1 FEITEN

TEERDE STATEN VAN GELDERLAND. Ingevolge artikel 8.24 Wet milieubeheer 1 FEITEN BESCHIKKING D.D. 4 DECEMBER 2009 TEERDE STATEN VAN GELDERLAND - NR. MPM18173/2009-015262 VAN GEDEPU- Ingevolge artikel 8.24 Wet milieubeheer 1 FEITEN Onderwerp aanvraag Op 10 augustus 2009 hebben wij een

Nadere informatie

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op de op 31 januari 2008 bij hen ingekomen aanvraag van gemeente Drimmelen om een vergunning krachtens artikel 8.1 Wet milieubeheer voor het veranderen

Nadere informatie

Wijziging Omgevingsverordening ivm de Wet Algemene bepalingen Omgevingsrecht (WABO)

Wijziging Omgevingsverordening ivm de Wet Algemene bepalingen Omgevingsrecht (WABO) Statenvoorstel nr. PS/2010/586 Wijziging Omgevingsverordening ivm de Wet Algemene bepalingen Omgevingsrecht (WABO) Datum GS-kenmerk Inlichtingen bij llmei2010 2010/0087177 dhr. PSWM Kessen, telefoon 03849993

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 Algemeen Artikel 1 Begripsbepalingen

Hoofdstuk 1 Algemeen Artikel 1 Begripsbepalingen Hoofdstuk 1 Algemeen Artikel 1 Begripsbepalingen Deze verordening verstaat onder: a. gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen: 1. zaak,

Nadere informatie

Behoort bij raadsvoorstel , titel: Afvalstoffenverordening Utrechtse Heuvelrug 2016.

Behoort bij raadsvoorstel , titel: Afvalstoffenverordening Utrechtse Heuvelrug 2016. Behoort bij raadsvoorstel 2016-348, titel: Afvalstoffenverordening Utrechtse Heuvelrug 2016. De raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug; Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van [datum

Nadere informatie

gelezen het voorstel van het college van 10 november 2015, No. B B E S L U I T:

gelezen het voorstel van het college van 10 november 2015, No. B B E S L U I T: De raad van de gemeente Dronten, gelezen het voorstel van het college van 10 november 2015, No. B15.001634 gezien het advies van de raadscommissie van december 2015; B E S L U I T: Vast te stellen de volgende

Nadere informatie

Artikel 2. Het gebruik van het monument Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 2. Het gebruik van het monument Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument. ERFGOEDVERORDENING HEERENVEEN 2010 HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN Artikel 1. Begripsbepalingen Deze verordening verstaat onder: a. gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2008 496 Wet van 6 november 2008, houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke

Nadere informatie

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 september 2017;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 september 2017; Verordening bodemenergiesystemen gemeente Papendrecht De raad van de gemeente Papendrecht; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 september 2017; gelet op de artikelen

Nadere informatie

De aanvraag wordt afgehandeld met toepassing van de titel 4.1 procedure van de Algemene wet bestuursrecht.

De aanvraag wordt afgehandeld met toepassing van de titel 4.1 procedure van de Algemene wet bestuursrecht. Zaaknummer 2017-202327 Maastricht 12 juni 2017 Ons kenmerk 2017/41031 Bijlage(n) Verzonden 12 juni 2017 Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg 1. Aanvraag Op 21 april 2017, gedateerd 19 april 2017,

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend onder de bepaling dat de gewaarmerkte stukken en bijlagen deel uitmaken van de vergunning.

Omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend onder de bepaling dat de gewaarmerkte stukken en bijlagen deel uitmaken van de vergunning. Dossiernummer: 2011/16386 Omgevingsvergunning Burgemeester en wethouders van Zundert zijn voornemens om overeenkomstig de besluitvormingsprocedure als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen

Nadere informatie

Verordening interferentiegebieden Bodemenergiesystemen gemeente Groningen 2018

Verordening interferentiegebieden Bodemenergiesystemen gemeente Groningen 2018 Verordening interferentiegebieden Bodemenergiesystemen gemeente Groningen 2018 De raad van de gemeente Groningen; Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. [datum]; Gelet

Nadere informatie

1 PS2013MME04. Toelichting pag. 35

1 PS2013MME04. Toelichting pag. 35 1 PS2013MME04 College van Gedeputeerde Staten statenvoorstel Datum : 29 januari 2013 Nummer PS: PS2013MME04 Afdeling : FLO Commissie : MME Steller : R. van Elswijk Portefeuillehouder : De Vries Registratienummer

Nadere informatie

HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE BEPALING

HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE BEPALING Nr 5A05 De raad van de gemeente Menaldumadeel; overwegende dat het door de inwerkingtreding van de Algemene Wet Bestuursrecht noodzakelijk is om de verordeningen en regelingen aan te passen aan deze wet;

Nadere informatie

Besluit lozing afvalwater huishoudens

Besluit lozing afvalwater huishoudens Besluit lozing afvalwater huishoudens Ontheffing voor de lozingssituatie van: G.J., G. en R. Luimes Lozingsadres: Bomenweg 20 Emmeloord Waterschap Zuiderzeeland Team Waterprocedures Postbus 229 8200 AE

Nadere informatie

Pagina 1 van 11 Registratienummer: Z / D

Pagina 1 van 11 Registratienummer: Z / D Postbus 8035 5601 KA Eindhoven T: 088-369 03 69 I: www.odzob.nl Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op de op 19 december 2016 bij hen ingekomen aanvraag van Varkensbedrijf Rijnen Oirschot

Nadere informatie

p. bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

p. bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. CVDR Officiële uitgave van Druten. Nr. CVDR50463_3 17 oktober 2017 Erfgoedverordening gemeente Druten 2010 De Raad van de gemeente Druten, Gelezen het voorstel van het college van 31 augustus 2010; Gelet

Nadere informatie

Besluit lozing afvalwater huishoudens

Besluit lozing afvalwater huishoudens Besluit lozing afvalwater huishoudens Ontheffing voor de lozingssituatie van: C. Straver Lozingsadres: Ketelweg 34 Dronten Waterschap Zuiderzeeland Team Waterprocedures Postbus 229 8200 AE LELYSTAD telefoon:

Nadere informatie

1 van :17

1 van :17 http://wetten.overheid.nl/bwbr0024779/geldigheidsdatum_07-08-20.. 1 van 32 7-8-2011 15:17 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Tekst geldend op: 07-08-2011) Wet van 6 november 2008, houdende regels

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2018 2019 34 864 Wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten met het oog op het beschermen van de bodem, met inbegrip van het grondwater, en het

Nadere informatie

HOOFDSTUK 5. AANLEG, INSTANDHOUDING EN OPRUIMING VAN KABELS

HOOFDSTUK 5. AANLEG, INSTANDHOUDING EN OPRUIMING VAN KABELS HOOFDSTUK 5. AANLEG, INSTANDHOUDING EN OPRUIMING VAN KABELS 5.1 De gedoogplicht 5.1.1 Algemene bepalingen Artikel 5.1 In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt onder een aanbieder van een

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2010 143 Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Besluit omgevingsrecht) 0 Wij Beatrix,

Nadere informatie

ONTWERP-WIJZIGING PROVINCIALE MILIEUVERORDENING ZUID-HOLLAND (ACHTSTE TRANCHE)

ONTWERP-WIJZIGING PROVINCIALE MILIEUVERORDENING ZUID-HOLLAND (ACHTSTE TRANCHE) PROVINCIALE STATEN VAN ZUID-HOLLAND Gezien de voordracht van Gedeputeerde Staten van..., nr...; Gelet op de Wet milieubeheer; Gezien het advies van de Provinciale adviescommissie leefomgevingskwaliteit

Nadere informatie

*15.182956* 15.182956

*15.182956* 15.182956 omgevingsvergunning wijzigen van vergunningvoorschriften (ogv art 2.31 WABO) wijzigen van vergunningvoorschriften (ogv art 2.31 WABO) Beschikking 236848 *15.182956* 15.182956 ONTWERP-OMGEVINGSVERGUNNING

Nadere informatie

Besluit lozing afvalwater huishoudens

Besluit lozing afvalwater huishoudens Besluit lozing afvalwater huishoudens Ontheffing voor de lozingssituatie van: W.R. Bouma Lozingsadres: Luttelgeesterweg 21 Luttelgeest Waterschap Zuiderzeeland Team Waterprocedures Postbus 229 8200 AE

Nadere informatie

Ontwerpbesluit inzake de Wet verontreiniging oppervlaktewateren

Ontwerpbesluit inzake de Wet verontreiniging oppervlaktewateren Ontwerpbesluit inzake de Wet verontreiniging oppervlaktewateren Nummer : 2009.09833V Venlo, Bijlage(n) : Het Dagelijks Bestuur heeft op 12 augustus 2009 een aanvraag om vergunning op grond van de Wet verontreiniging

Nadere informatie

BESLUIT TOT HET VERLENEN VAN EEN ONTHEFFING VAN DE OMGEVINGSVERORDENING GELDERLAND VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT TOT HET VERLENEN VAN EEN ONTHEFFING VAN DE OMGEVINGSVERORDENING GELDERLAND VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT TOT HET VERLENEN VAN EEN ONTHEFFING VAN DE OMGEVINGSVERORDENING GELDERLAND VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 3 oktober 2016 Nummer besluit : 2016-012898 Gesloten stortplaats

Nadere informatie

MONUMENTENVERORDENING GEMEENTE HAARLEMMERMEER 2004

MONUMENTENVERORDENING GEMEENTE HAARLEMMERMEER 2004 RB 2004/11-A MONUMENTENVERORDENING GEMEENTE HAARLEMMERMEER 2004 Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen Deze verordening verstaat onder: 1 monument: a zaak die van algemeen belang is

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor de activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V.

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor de activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning voor de activiteit milieuneutraal veranderen Rockwool B.V. te Roermond Zaaknummer: 2015-1985 Kenmerk: 2016/48004 d.d. 23 juni 2016 Verzonden:

Nadere informatie

gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 23 november 2010, Nr. SO/2010/482366;

gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 23 november 2010, Nr. SO/2010/482366; CVDR Officiële uitgave van Dordrecht. Nr. CVDR75288_1 23 februari 2016 Erfgoedverordening Dordrecht De RAAD van de gemeente Dordrecht; gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders

Nadere informatie

BESCHIKKING D.D. 23 APRIL 2007 - NR. MPM7609 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESCHIKKING D.D. 23 APRIL 2007 - NR. MPM7609 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESCHIKKING D.D. 23 APRIL 2007 - NR. MPM7609 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Algemene wet bestuursrecht/wet milieubeheer INLEIDING Op 6 juni 2006 hebben wij het verzoek van De Jong Gameren B.V.

Nadere informatie

Erfgoedverordening Boxtel 2010

Erfgoedverordening Boxtel 2010 Pagina 1 van 5 Erfgoedverordening Boxtel 2010 gezien het voorstel van het college van 18 mei 2010; gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 12 en 15 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen

Nadere informatie

1 ALGEMEEN Algemeen BODEMBESCHERMING Voorzieningen en beheermaatregelen Nulsituatiebodemonderzoek 17

1 ALGEMEEN Algemeen BODEMBESCHERMING Voorzieningen en beheermaatregelen Nulsituatiebodemonderzoek 17 INHOUDSOPGAVE 1 ALGEMEEN 17 1.1 Algemeen 17 2 BODEMBESCHERMING 17 2.1 Voorzieningen en beheermaatregelen 17 2.2 Nulsituatiebodemonderzoek 17 3 AFVALSTOFFEN 18 3.1 Toegestane activiteiten 18 4 GELUID 18

Nadere informatie

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Ontwerpbeschikking Omgevingsvergunning Aanvrager : IJsbeer Energie Steenwijk B.V. Aangevraagde activiteiten : Gedeeltelijke intrekking omgevingsvergunning voor wat

Nadere informatie

Luimes VOF De heer R. Luimes Bomenweg PH MARKNESSE. Geachte heer Luimes,

Luimes VOF De heer R. Luimes Bomenweg PH MARKNESSE. Geachte heer Luimes, DAT UM BEHANDE LD DOO R 7 december 2016 mw. I. Gorlee DIRE CT NUM MER 06-46 91 99 07 Luimes VOF De heer R. Luimes Bomenweg 25 8316 PH MARKNESSE Geachte heer Luimes, ONDERWERP melding Activiteitenbesluit

Nadere informatie

Verordening opslag gas, huisbrand- en stookolie

Verordening opslag gas, huisbrand- en stookolie CVDR Officiële uitgave van Eemsmond. Nr. CVDR57414_1 11 oktober 2016 Verordening opslag gas, huisbrand- en stookolie De raad der gemeente Hefshuizen: op voorstel van burgemeester en wethouders gelet op

Nadere informatie

Gemeente Langedijk. gelezen het voorstel van burgemeester en wethouder van 29 december 2009, nummer 14;

Gemeente Langedijk. gelezen het voorstel van burgemeester en wethouder van 29 december 2009, nummer 14; Gemeente Langedijk De raad van de gemeente Langedijk; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouder van 29 december 2009, nummer 14; gelet op artikel 10.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer; b

Nadere informatie

Afvalstoffenverordening Avri 2016

Afvalstoffenverordening Avri 2016 Afvalstoffenverordening Avri 2016 Auteur Avri Versie 1 Datum 3 december 2015 Afvalstoffenverordening Avri 2016 Het algemeen bestuur van Avri besluit, gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur van

Nadere informatie

Gelezen het voorstel van de burgemeester en wethouders d.d. 22 november 2006, nr.

Gelezen het voorstel van de burgemeester en wethouders d.d. 22 november 2006, nr. De raad van de gemeente Midden-Delfland; Gelezen het voorstel van de burgemeester en wethouders d.d. 22 november 2006, nr. Gelet op artikel 149 Gemeentewet en de artikel 12, 14 en 15 van de Monumentenwet

Nadere informatie

Besluit omgevingsrecht (Bor)

Besluit omgevingsrecht (Bor) Besluit omgevingsrecht (Bor) zoals deze op 1 oktober 2010 zal luiden na inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Uitgegaan is van Staatsblad 2010, 143. Daarin zijn achtereenvolgens

Nadere informatie

CVDR. Nr. CVDR305377_1

CVDR. Nr. CVDR305377_1 CVDR Officiële uitgave van Nieuwegein. Nr. CVDR305377_1 22 mei 2018 Verordening regelende de voorwaarden voor de aansluiting, de wijziging, het onderhoud en de instandhouding van aansluitleidingen op het

Nadere informatie

Wet belastingen op milieugrondslag

Wet belastingen op milieugrondslag Vastgestelde tekst per 1 april 2014 Wet belastingen op milieugrondslag HOOFDSTUK IV. AFVALSTOFFENBELASTING AFDELING 1. BEGRIPSBEPALINGEN Artikel 22 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop

Nadere informatie