VLAAMSE RAAD ONTWERP VAN DECREET. tot instelling van een Gemeentefonds. Stuk 329 (1989-1990) - Nr. 1 ZITTING 1989-1990 5 APRIL 1990



Vergelijkbare documenten
ONTWERP VAN DECREET tot instelling van een Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn

Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 betreffende de Brusselse Instellingen, inzonderheid op de artikelen 42 en 63;

VLAAMSE RAAD ONTWERP VAN DECREET. houdende aanvulling van de wet van 26 maart de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging

Ontwerp van decreet. houdende wijziging van het tarief op het recht op verdelingen en gelijkstaande overdrachten

VLAAMSE RAAD ZITTING OKTOBER 1987 ONTWERP VAN DECREET

VLAAMSERAAD ONTWERP VAN DECREET. houdende de middelenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar Stuk 71B (BZ 1988) - Nr.

VLAAMSE RAAD ONTWERP VAN DECREET

VLAAMSE RAAD ONTWERP VAN DECREET. houdende wijziging van artikel 57bis van de Huisvestingscode MEMORIE VAN TOELICHTING. Stuk 295 ( ) - Nr.

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

VLAAMS PARLEMENT ONTWERP VAN DECREET

HOOFDSTUK I Algemeen. Artikel 1 Dit decreet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 107quater van de Grondwet.

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

ONTWERP VAN DECREET. houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2008 TEKST AANGENOMEN DOOR DE PLENAIRE VERGADERING

Officieus gecoördineerde versie: oorspronkelijke tekst met opname van alle wijzigingen

NOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING

Brus sel, 19 mei Mijn heer de mi nis ter-pre si dent,

CULTUURRAAD NEDERLANDSE CULTUURGEMEENSCHAP

De VLAAMSE RAAD heeft aangenomen en Wij, EXECUTIEVE, bekrachtigen hetgeen volgt

VR DOC.0282/1BIS

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

De VLAAMSE RAAD heeft aangenomen en Wij, EXECUTIEVE, bekrachtigen hetgeen volgt

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

VLAAMSE RAAD ONTWERP VAN DECREET

Ontwerp van decreet ( ) Nr juni 2012 ( ) stuk ingediend op

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

VERSLAG AAN DE KONING

VR DOC.0834/4BIS

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP. 5 MEI Besluit van de Vlaamse regering betreffende de transactiesom inzake ruimtelijke ordening

De VLAAMSE RAAD heeft aangenomen en Wij, EXECUTIEVE, bekrachtigen hetgeen volgt:

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

SECTORCOMITE XVIII VLAAMSE GEMEENSCHAP EN VLAAMS GEWEST. protocol nr

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

VLAAMSE RAAD BUITENGEWONE ZITTING JULI 1992 VOORSTEL VAN DECREET

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer,

CULTUURRAAD NEDERLANDSE CULTUURGEMEENSCHAP

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

DE VLAAMSE REGERING,

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

VLAAMS PARLEMENT ONTWERP VAN BIJZONDER DECREET

RAAD VAN STATE. Gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State (artikelen 2, 3, 3bis, 4, 6bis, 84, 85, 85bis)

Stuk 1328 ( ) Nr. 1. Zitting februari 1999 ONTWERP VAN DECREET

VR DOC.0673/1

13 DECEMBER Decreet tot vaststelling van de regels inzake de werking en de verdeling van het Vlaams Stedenfonds

VR DOC.1456/1BIS

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING. - Ontwerp van decreet houdende het terugkommoment in het kader van de rijopleiding categorie B - Definitieve goedkeuring

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

VR DOC.0633/1BIS

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAADVANSTATE. afdeling Wetgeving. advies /IN van 17 september 2013

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

VR DOC.1619/2

RAAD VAN STATE. afdeling Wetgeving. advies /1 van 6 december over

Ontwerp van decreet. houdende wijziging van het tarief op het recht op verdelingen en gelijkstaande overdrachten. Advies. van de Raad van State

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 23 januari 2009 tot wijziging van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, artikel 151;

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

Vlaamse Regering ~~. =

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin; Na beraadslaging, Besluit:

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

RAAD VAN STATE TITEL II. - BEVOEGDHEID VAN DE AFDELING WETGEVING

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 18 december 2017;

RAAD VAN STATE. afdeling Wetgeving. advies /1 van 6 december over

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten van de Vlaamse Regering betreffende de financiën en de begrotingen

A R R E S T. samengesteld uit voorzitter F. Debaedts en de rechters-verslaggevers L.P. Suetens en P. Martens, bijgestaan door de griffier L.

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

VR DOC.0277/4BIS

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

het ontwerp van besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van

Transcriptie:

Stuk 329 (1989-1990) - Nr. 1 VLAAMSE RAAD ZITTING 1989-1990 5 APRIL 1990 ONTWERP VAN DECREET tot instelling van een Gemeentefonds MEMORIE VAN TOELICHTING DAMES EN HEREN, Zoals aangekondigd bij de begroting 1990 van de Vlaamse Gemeenschap dient de herziening van het Gemeentefonds in twee fazen te verlopen. In een eerste fase dient een decreet uitgewerkt te worden met betrekking tot de evolutie van het Gemeentefonds. Later kan dan begonnen worden met de vaststelling van nieuwe verdelingscriteria. Gelet op de negatieve evolutie van de gemeentefinanciën is een dergelijk decreet, waarbij de evolutie van de dotatie met een vast en duidelijk mechanisme wordt uitgewerkt, dringend noodzakelijk. De dotatie van het Gemeentefonds werd in het verleden nationaal vastgesteld bij toepassing van het Koninklijk Besluit nr. 263 van 31 december 1983. Dit besluit koppelt de jaarlijkse evolutie van het Gemeentefonds aan de evolutie van de lopende staatsuitgaven, met uitzondering van de uitgaven betreffende de openbare schuld. Ingevolge artikel 6, 1, VIII, 2, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zoals gewijzigd bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988, is de algemene financiering van de gemeenten, waaronder het Gemeentefonds, een exclusief gewestelijke aangelegenheid. Het financieringsmechanisme van het fonds, zoals bepaald bij koninklijk besluit nr. 263, kan dus niet langer worden aangehouden. 637

329 (1989-1990) - Nr. 1 [ 2 ] Overigens heeft de nationale overheid voor de vaststelling van de dotaties 1987-1988 de wettelijke regelen reeds niet meer toegepast. Het is duidelijk dat de decreetgever thans dringend moet optreden om voor de vaststelling van de jaarlijkse dotatie van het Gemeentefonds een vast en duidelijk mechanisme te bepalen. Dit vast en duidelijk mechanisme biedt zowel voor de gemeenten als voor de gewestbegroting alle nodige waarborgen inzake financieringsplanning. Op deze wijze is de dotatie van het Gemeentefonds niet doorlopend onderhevig aan wisselende omstandigheden of aan de budgettaire moeilijkheden van de Vlaamse Gemeenschap. Alleszins moet worden vermeden dat het Gemeentefonds opnieuw een element van strijd wordt in de jaarlijkse begrotingsdiscussie, zoals dat zo vaak het geval was in het verleden. Onduidelijkheid op het vlak van de dotatiebepaling is steeds terecht een bron van wrevel geweest vanwege de besturen en staat geen model voor wat de verhouding tussen de hogere overheid en het gemeentelijk bestuursniveau kan en zou moeten zijn. In het huidige stelsel wordt, wat het Gemeentefonds betreft, de dotatie voorafgaand aan de eigenlijke verdeling, verminderd met een jaarlijks vast te stellen percentage ten behoeve van het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn. Dit percentage werd door de Executieve telkens op 5 procent bepaald, behalve in 1985 (5,01951213165 %). In het verleden was deze voorafname noodzakelijk voor de vorming van een Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn. Dit fonds vormde een onderdeel van de verdeling van het krediet dat uit hoofde van het Gemeentefonds in de nationale begroting was ingeschreven. Daar de uitbetaling van de aandelen aan gemeenten en O.C.M.W.'s nationaal gebeurde, was een opsplitsing tussen Gemeentefonds en Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn op het vlak van de begroting niet mogelijk. Het Gemeentefonds betreft een gewestmaterie en het Bijzonder Fonds een gemeenschapsmaterie, zodat het ook op het vlak van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap aangewezen is de Fondsen te scheiden. Dit stemt overeen met de terzake gemaakte opmerkingen van de Raad van State. Artikel 3 van het voorontwerp van decreet inzake het Gemeentefonds bepaalt daarom dat voor de vaststelling van de dotatie 1991 (het eerste jaar waarop het decreet uitwerking heeft) wordt uitgegaan van het gedeelte van het Gemeentefonds 1990 dat toevalt aan de gemeenten. De dotatie van het Gemeentefonds jaarlijks aanpassen aan het evolutiepercentage van het tweede gedeelte van de middelen die aan het Vlaamse Gewest worden overgedragen door de financieringswet van 16 januari 1989 is niet aangewezen. De achterliggende idee van een dergelijke aanpassing is dat de financiële middelen, overgedragen aan het Vlaamse Gewest, mettertijd toenemen om na verloop van 10 jaar in verhouding te staan tot het percentage van de opbrengst van de personenbelasting in het Gewest. Dit financiële voordeel van het Gewest moet ook aan de gemeenten ten goede komen. Nu deze wet een jaar oud is, blijken aan dit voorstel een paar belangrijke nadelen te zijn verbonden : 1) een eerste reden is beleidsmatig. Door de koppeling van het Gemeentefonds aan de financieringswet wordt de

[ 3 ] 329 (1989-1990) - Nr, 1 autonome bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap inzake het beleid beknot. De nationale overheid is inderdaad bevoegd voor de financieringswet, zodat deze overheid in feite de evolutie van de dotatie van het Gemeentefonds regelt. Daarnaast ontneemt dergelijke houding elke beleidsruimte aan de Vlaamse overheid. Wanneer elke beleidssector gefinancierd wordt volgens de financieringswet, kan de Vlaamse overheid geen enkel beleidsaccent leggen. Dat is niet verantwoord ; 2) een tweede reden is praktisch. De middelen, afkomstig van het vroegere nationale Gemeentefonds vormen een onderdeel van het tweede gedeelte van de middelen die via de financieringswet van 16 januari 1989 naar de Gewesten worden overgedragen. Zij worden jaarlijks berekend door de nationale overheid aan de hand van een aantal in de wet bepaalde parameters. Noch de Administratie Regionale en Lokale Besturen, noch de gemeentebesturen beschikken op een snelle en eenvoudige manier over die informatie. Een groter nadeel is dat de informatie niet definitief beschikbaar is op het ogenblik dat de begroting van de Vlaamse Gemeenschap wordt opgemaakt en de dotaties van het Gemeentefonds moeten worden vastgesteld. Het koppelen van die dotaties aan de financieringswet leidt dus noodgedwongen tot een complexe toestand waarbij de dotatie opnieuw in twee trappen wordt vastgesteld, namelijk een voorlopige bij de opmaak van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap en een definitieve nadat de overgedragen middelen bekend zijn. Zulke regeling leidt tot aanzienlijke vertragingen in de effectieve verdeling, wat moet worden vermeden. Daarom wordt voorgesteld de evolutie van de dotatie van het Gemeentefonds vast te stellen, rekening houdend met twee parameters die van overwegend belang zijn in de evolutie van de gemeentefinanciën. a) Index der consumptieprijzen Het criterium is makkelijk bereikbaar en voor iedereen controleerbaar. Het is een officieel gegeven, dat wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Het Gemeentefonds vormt een gedeelte van de gewone ontvangsten van de gemeenten ; de evolutie van hun uitgaven staat voor een groot deel in rechtstreeks verband met de levensduurte (aanpassing wedden en lonen aan de index, evolutie werkingskosten...). b) Het rentepeil De kosten van de gemeenten in verband met hun investeringen worden sterk beïnvloed door het niveau van de rente op de investeringsleningen van de gemeenten. Het rentepeil is dus een verantwoorde parameter bij de vaststelling van de dotatie van het Gemeentefonds. Het ontwerpdecreet houdt dan ook in dat de dotatie van het Gemeentefonds wordt aangepast volgens de evolutie van het indexcijfer der consumptieprijzen, verhoogd met een gedeelte van het verschil tussen het rentepeil en de inflatie. De gemeentelijke schulduitgaven van de gewone dienst belopen ongeveer 30 procent van het totaal van de gemeentelijke uitgaven van het dienstjaar. Volgens de jongst gekende gegevens is dit percentage het volgende : begrotingen 1989 : 32,2 rekeningen 1987 : 34,0 De verhoging van het rentepeil is een probleem voor alle overheden, dus is het logisch dat ook de gemeenten een deel van die last dragen. Weliswaar komt de centrale overheid

329 (1989-1990) - Nr. 1 [ 4 ] hier tussen door het verschil tussen het rentepeil en de inflatie voor één vierde in aanmerking te nemen. Hetgeen voorafgaat leidt tot de hiernavolgende dotatiebepaling : de dotatie is gelijk aan de dotatie van het vorig jaar, aangepast met een evolutiepercentage, te berekenen als volgt : P = I + (R-I) 4 waarin P = het evolutiepercentage I = evolutiepercentage index der consumptieprijzen van twee opeenvolgende jaren R = het rentepeil De referentiebasis voor het rentepeil, die in het voorontwerp van decreet wordt voorgesteld, is gekozen na ruggespraak met de studiedienst van de Nationale Bank, de Administratie van de Thesaurie van het Ministerie van Financiën, het Rentenfonds en het Gemeentekrediet van België. Het lijkt niet aangewezen de leningsvoorwaarden van het Gemeentekrediet van België als referentiebasis te nemen. Zulks zou de rol van deze instelling op een onverantwoorde wijze in het gedrang brengen en haar tevens teveel impakt laten hebben op de dotatiebepaling van het Gemeentefonds. Het is van het grootste belang een onafhankelijke, maar. concrete referentiebasis te hanteren, door een parameter die nauw aansluit bij de kostprijs van het geld. De vier instellingen stellen eenstemmig dat het relatieve belang van klassieke" uitgiften, die in het verleden vaak de referentiebasis waren voor het rentepeil, verder zal afnemen ingevolge het recente invoeren door het Ministerie van Financiën van nieuwe financieringsinstrumenten voor de openbare schuld ( tender" of lineaire" leningen, leningen voor de schuld van de sociale woningbouw volgens het systeem van definitief belaste inkomsten). Daarentegen winnen de secundaire markten waar dagelijks alle vroeger uitgegeven leningen verhandeld worden en waar inzonderheid de transacties van de nieuwe verhandelbare instrumenten gebeuren steeds meer aan belang en geven op elk ogenblik een realistischer beeld van de voorwaarden op de financiële markt. Er wordt voorgesteld het renteniveau te bepalen door berekening van het brutorendement op jaarbasis van de door het Rentenfonds gerealiseerde leningen met een gemiddelde resterende looptijd gedurende 5 jaar. Deze referentiebasis, die in het financiële milieu goed gekend is en veel wordt gebruikt, wordt dagelijks in heel wat dagbladen gepubliceerd en laat derhalve iedereen toe de evolutie van de prijs voor het publiek van het geld" te volgen. Van bijzonder belang daarbij is dat ook het Gemeentekrediet van België zich vanaf 1 maart 1990 zal richten op de secundaire markt voor het vaststellen van de renten op de aan de gemeenten te verlenen investeringsleningen. Op deze wijze is er dus een element in de dotatiebepaling dat nauw aansluit bij de kostprijs van het geld, zoals die zich voor de gemeenten werkelijk aandient.

[ 5 ] 329 (1989-1990) - Nr. 1 Commentaar bij de artikelen Artikel 1 Ingevolge artikel 19, 1, 2 lid van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 (gewijzigd bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988) tot hervorming der instellingen, vermeldt dit artikel dat het ontwerp van decreet een aangelegenheid regelt zoals bedoeld in artikel 107quater van de Grondwet, waarvoor het Vlaamse Gewest bevoegd is. Artikel 2 Bij dit artikel wordt een gemeentefonds ingesteld waarvan de jaarlijkse dotatie wordt uitgetrokken op de begroting van het Vlaamse Gewest. Artikel 3 Bij dit artikel wordt het evolutiemechanisme ingesteld. De dotatie van het gemeentefonds wordt elk jaar vastgesteld op een bedrag dat gelijk is aan de dotatie van het vorige jaar, evenwel aangepast met een evolutiepercentage. De dotatie voor 1991 is gelijk aan het gedeelte van de dotatie voor 1990, dat toevalt aan de Vlaamse gemeenten, aangepast met het in het vorige lid bedoelde evolutiepercentage. Het mechanisme waarmee de dotatie wordt aangepast wordt uitgedrukt in de formule : P = I + (R-I) waarbij 4 I het evolutiepercentage is op jaarbasis van de index van de consumptieprijzen. Voor de berekening van dit evolutiepercentage wordt een vergelijking gemaakt van het indexcijfer van de maand maart van het jaar dat het jaar van de verdeling voorafgaat, met het indexcijfer van de maand maart van het daarvoorgaande jaar, zoals die werden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. R staat voor het rentepeil, uitgedrukt in procenten. Dit percentage wordt bepaald door berekening van het rekenkundig gemiddelde van de bruto-rendementen. De maandelijkse bruto-rendementspercentages worden verstrekt door het Rentenfonds. Het evolutiemechanisme vormt een optelling van het evolutiepercentage van het indexcijfer en het rentepeil uitgedrukt in procenten, verminderd met de evolutie van het indexcijfer, gedeeld door vier. Deze deling is gevolg van het feit dat de schulduitgaven van de gemeenten gemiddeld een derde bedragen van hun uitgaven. Artikel 4 In deze bepaling worden de artikelen 75, 78, 79, 80 en 81 van de wet van 5 januari 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1975-1976 opgeheven.

329 (1989-1990) - Nr. 1 [ 6 ] Artikel 5 Dit decreet treedt in werking op 1 januari 1991. De Voorzitter van de Vlaamse Executieve, G. GEENS De Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Openbaar Ambt, L. VAN DEN BOSSCHE

[ 7 ] 329 (1989-1990) - Nr. 1 VOORONTWERP VAN DECREET

329 (1989-1990) - Nr. 1 [ 8 ] VOORONTWERP VAN DECREET tot instelling van een Gemeentefonds MEMORIE VAN TOELICHTING DAMES EN HEREN, Zoals aangekondigd bij de begroting 1990 van de Vlaamse Gemeenschap dient de herziening van het Gemeentefonds in twee fazen te verlopen. In een eerste fase dient een decreet uitgewerkt te worden met betrekking tot de evolutie van het Gemeentefonds. Later kan dan begonnen worden met de vaststelling van nieuwe verdelingscriteria. Gelet op de negatieve evolutie van de gemeentefinanciën is een dergelijk decreet, waarbij de evolutie van de dotatie met een vast en duidelijk mechanisme wordt uitgewerkt, dringend noodzakelijk. De dotatie van het Gemeentefonds werd in het verleden nationaal vastgesteld bij toepassing van het Koninklijk Besluit nr. 263 van 31 december 1983. Dit besluit koppelt de jaarlijkse evolutie van het Gemeentefonds aan de evolutie van de lopende staatsuitgaven, met uitzondering van de uitgaven betreffende de openbare schuld. Ingevolge artikel 6, 1, VIII, 2, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zoals gewijzigd bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988, is de algemene financiering van de gemeenten, waaronder het Gemeentefonds, een exclusief gewestelijke aangelegenheid. Het financieringsmechanisme van het fonds, zoals bepaald bij koninklijk besluit nr. 263, kan dus niet langer worden aangehouden. Overigens heeft de nationale overheid voor de vaststelling van de dotaties 1987-1988 de wettelijke regelen reeds niet meer toegepast. Het is duidelijk dat de decreetgever thans dringend moet optreden om voor de vaststelling van de jaarlijkse dotatie van het Gemeentefonds een vast en duidelijk mechanisme te bepalen. Dit vast en duidelijk mechanisme biedt zowel voor de gemeenten als voor de gewestbegroting alle nodige waarborgen inzake financieringsplanning. Op deze wijze is de dotatie van het Gemeentefonds niet doorlopend onderhevig aan wisselende omstandigheden of aan de budgettaire moeilijkheden van de Vlaamse Gemeenschap. Alleszins moet worden vermeden dat het Gemeentefonds opnieuw een element van strijd wordt in de jaarlijkse begrotingsdiscussie, zoals dat zo vaak het geval was in het verleden. Onduidelijkheid op het vlak van de dotatiebepaling is steeds terecht een bron van wrevel geweest vanwege de besturen en staat geen model voor wat de verhouding tussen de hogere overheid en het gemeentelijk bestuursniveau kan en zou moeten zijn. Jaarlijks bepaalt de Executieve bij besluit het percentage van de dotatie dat voorafgaand wordt genomen voor de vorming van het Fonds voor Maatschappelijk Welzijn. De dotatie van het Gemeentefonds jaarlijks aanpassen aan het evolutiepercentage van het tweede gedeelte van de middelen die aan het Vlaamse Gewest worden overgedragen door de financieringswet van 16 januari 1989 is niet aangewezen. De achterliggende idee van een dergelijke aanpassing is dat de financiële middelen, overgedragen aan het Vlaamse Gewest, mettertijd toenemen om na verloop van 10 jaar in verhouding te staan tot het percentage van de opbrengst van de personenbelasting in het Gewest. Dit financiële voordeel van het Gewest moet ook aan de gemeenten ten goede komen. Nu deze wet een jaar oud is, blijken aan dit voorstel een paar belangrijke nadelen te zijn verbonden : 1) Een eerste reden is beleidsmatig. Door de koppeling van het Gemeentefonds aan de financieringswet wordt de autonome bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap inzake het beleid beknot. De nationale overheid is inderdaad bevoegd voor de financieringswet, zodat deze overheid in feite de evolutie van de dotatie van het Gemeentefonds regelt. Daarnaast ontneemt dergelijke houding elke beleidsruimte aan de Vlaamse overheid. Wanneer elke beleidssector gefinancierd wordt volgens de financieringswet, kan de Vlaamse overheid geen enkel beleidsaccent leggen. Dat is niet verantwoord.

9 ] 329 (1989-1990) - Nr. 1 2) Een tweede reden is praktisch. De middelen, afkomstig van het vroegere nationale Gemeentefonds vormen een onderdeel van het tweede gedeelte van de middelen die via de financieringswet van 16 januari 1989 naar de Gewesten worden overgedragen. Zij worden jaarlijks berekend door de nationale overheid aan de hand van een aantal in de wet bepaalde parameters. Noch de Administratie Regionale en Lokale Besturen, noch de gemeentebesturen beschikken op een snelle en eenvoudige manier over die informatie. Een groter nadeel is dat de informatie niet definitief beschikbaar is op het ogenblik dat de begroting van de Vlaamse Gemeenschap wordt opgemaakt en de dotaties van het Gemeentefonds moeten worden vastgesteld. Het koppelen van die dotaties aan de financieringswet leidt dus noodgedwongen tot een complexe toestand waarbij de dotatie opnieuw in twee trappen wordt vastgesteld, namelijk een voorlopige bij de opmaak van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap en een definitieve nadat de overgedragen middelen bekend zijn. Zulke regeling leidt tot aanzienlijke vertragingen in de effectieve verdeling, wat moet worden vermeden. Daarom wordt voorgesteld de evolutie van de dotatie van het Gemeentefonds vast te stellen, rekening houdend met twee parameters die van overwegend belang zijn in de evolutie van de gemeentefinanciën. a) Index der consumptieprijzen : Het criterium is makkelijk bereikbaar en voor iedereen controleerbaar. Het is een officieel gegeven, dat wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Het Gemeentefonds vormt een gedeelte van de gewone ontvangsten van de gemeenten ; de evolutie van hun uitgaven staat voor een groot deel in rechtstreeks verband met de levensduurte (aanpassing wedden en lonen aan de index, evolutie werkingskosten...). b) Het rentepeil : De kosten van de gemeenten in verband met hun investeringen worden sterk beïnvloed door het niveau van de rente op de investeringsleningen van de gemeenten. Het rentepeil is dus een verantwoorde parameter bij de vaststelling van de dotatie van het Gemeentefonds. Het ontwerpdecreet houdt dan ook in dat de dotatie van het Gemeentefonds wordt aangepast volgens de evolutie van het indexcijfer der consumptieprijzen, verhoogd met een gedeelte van het verschil tussen het rentepeil en de inflatie. De gemeentelijke schulduitgaven van de gewone dienst belopen ongeveer 30 procent van het totaal van de gemeentelijke uitgaven van het dienstjaar. Volgens de jongst gekende gegevens is dit percentage het volgende : begrotingen 1989 : 32,2 rekeningen 1987 : 34,0 De verhoging van het rentepeil is een probleem voor alle overheden, dus is het logisch dat ook de gemeenten een deel van die last dragen. Weliswaar komt de centrale overheid hier tussen door het verschil tussen het rentepeil en de inflatie voor één vierde in aanmerking te nemen. Hetgeen voorafgaat leidt tot de hiernavolgende dotatiebepaling : de dotatie is gelijk aan de dotatie van het vorig jaar, aangepast met een evolutiepercentage, te berekenen als volgt : P = I + (R-I) 4 waarin P = het evolutiepercentage I = evolutiepercentage index der consumptieprijzen van twee opeenvolgende jaren R = het rentepeil De referentiebasis voor het rentepeil, die in het voorontwerp van decreet wordt voorgesteld, is gekozen na ruggespraak met de studiedienst van de Nationale Bank, de Administratie van de Thesaurie van het Ministerie van Financiën, het Rentenfonds en het Gemeentekrediet van België. Het lijkt niet aangewezen de leningsvoorwaarden van het Gemeentekrediet van België als referentiebasis te nemen. Zulks zou de rol van deze instelling op een onverantwoorde wijze in het gedrang brengen en haar tevens teveel impakt laten hebben op de dotatiebepaling van het Gemeentefonds. Het is van het grootste belang een onafhankelijke,

329 (1989-1990) - Nr. 1 [ 10 ] maar concrete referentiebasis te hanteren, door een parameter die nauw aansluit bij de kostprijs van het geld. De vier instellingen stellen eenstemmig dat het relatieve belang van klassieke" uitgiften, die in het verleden vaak de referentiebasis waren voor het rentepeil, verder zal afnemen ingevolge het recente invoeren door het Ministerie van Financiën van nieuwe financieringsinstrumenten voor de openbare schuld ( tender" of lineaire" leningen, leningen voor de schuld van de sociale woningbouw volgens het systeem van definitief belaste inkomsten). Daarentegen winnen de secundaire markten waar dagelijks alle vroeger uitgegeven leningen verhandeld worden en waar inzonderheid de transacties van de nieuwe verhandelbare instrumenten gebeuren steeds meer aan belang en geven op elk ogenblik een realistischer beeld van de voorwaarden op de financiële markt. Er wordt voorgesteld het renteniveau te bepalen door berekening van het brutorendement op jaarbasis van de door het Rentenfonds gerealiseerde leningen met een gemiddelde resterende looptijd gedurende 5 jaar. Deze referentiebasis, die in het financiële milieu goed gekend is en veel wordt gebruikt, wordt dagelijks in heel wat dagbladen gepubliceerd en laat derhalve iedereen toe de evolutie van de prijs voor het publiek van het geld" te volgen. Van bijzonder belang daarbij is dat ook het Gemeentekrediet van België zich vanaf 1 maart 1990 zal richten op de secundaire markt voor het vaststellen van de renten op de aan de gemeenten te verlenen investeringsleningen. Op deze wijze is er dus een element in de dotatiebepaling dat nauw aansluit bij de kostprijs van het geld, zoals die zich voor de gemeenten werkelijk aandient. c) Vereffeningswijze : Het ontwerpdecreet bepaalt dat vier kwartaalvoorschotten worden uitgekeerd tijdens de eerste maand van elk kwartaal op zicht van een besluit van de bevoegde Gemeenschapsminister. De definitieve verdeling gebeurt door de Executieve. De huidige regeling blijft daartoe behouden. Commentaar bij de artikelen Artikel 1 Ingevolge artikel 19, 1, 2 lid van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 (gewijzigd bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988) tot hervorming der instellingen, vermeldt dit artikel dat het ontwerp van decreet een aangelegenheid regelt zoals bedoeld in artikel 107quater van de Grondwet, waarvoor het Vlaamse Gewest bevoegd is. Artikel 2 Bij dit artikel wordt een gemeentefonds ingesteld waarvan de jaarlijkse dotatie wordt uitgetrokken op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap. Elk jaar wordt, voorafgaand aan elke verdeling, een percentage van het gemeentefonds afgenomen voor de vorming van het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn. Het resterende gedeelte wordt jaarlijks over alle gemeenten van het Vlaamse Gewest verdeeld. Artikel 3 Bij dit artikel wordt het evolutiemechanisme ingesteld. De dotatie van het gemeentefonds wordt elk jaar vastgesteld op een bedrag dat gelijk is aan de dotatie van het vorige jaar, evenwel aangepast met een evolutiepercentage. De dotatie voor 1991 wordt bepaald overeenkomstig dit mechanisme. Het mechanisme waarmee de dotatie wordt aangepast wordt uitgedrukt in de formule : P = I + (R-I) waarbij 4 I het evolutiepercentage is op jaarbasis van de index van de consumptieprijzen. Voor de berekening van dit evolutiepercentage wordt een vergelijking gemaakt van het indexcijfer van de maand maart van het jaar dat het jaar van de verdeling voorafgaat, met

11 ] 329 (1989-1990) - Nr. 1 het indexcijfer van de maand maart van het daarvoorgaande jaar, zoals die werden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. R staat voor het rentepeil, uitgedrukt in procenten. Dit percentage wordt bepaald door berekening van het rekenkundig gemiddelde van de bruto-rendementen. De maandelijkse bruto-rendementspercentages worden verstrekt door het Rentenfonds. Het evolutiemechanisme vormt een optelling van het evolutiepercentage van het indexcijfer en het rentepeil uitgedrukt in procenten, verminderd met de evolutie van het indexcijfer, gedeeld door vier. Deze deling is gevolg van het feit dat de schulduitgaven van de gemeenten gemiddeld een derde bedragen van hun uitgaven. Artikel 4 Zoals voorheen worden de aandelen in het Gemeentefonds die aan de gemeenten toevallen, bij wijze van kwartaalvoorschotten, tot beloop van een vierde van de laatstgekende definitieve verdeling, uitbetaald tijdens de eerste maand van elk kwartaal. Artikel 5 De definitieve verdeling van de dotatie van het Gemeentefonds gebeurt bij besluit van de Vlaamse Executieve. Artikel 6 Indien bij de verdeling van het Gemeentefonds een vergissing zou begaan worden, dan dienen de aandelen van de gemeenten bij besluit van de Executieve te worden verbeterd. Artikel 7 Dit decreet treedt in werking de dag waarop het in het Staatsblad wordt gepubliceerd. Vermits de verdeling van het Fonds, op grond van dit decreet, echter betrekking heeft op de uit te keren aandelen vanaf 1991, treedt artikel 4 pas in werking op 1 januari 1991. De Voorzitter van de Vlaamse Executieve, Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting, G. GEENS De Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Openbaar Ambt, L. VAN DEN BOSSCHE

329 (1989-1990) - Nr. 1 [ 12 VOORONTWERP VAN DECREET DE VLAAMSE EXECUTIEVE, Op de voordracht van de Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Openbaar Ambt, Na beraadslaging, BESLUIT : De Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Openbaar Ambt wordt gelast in naam van de Vlaamse Executieve bij de Vlaamse Raad het ontwerp van decreet in te dienen, waarvan de tekst volgt : Artikel 1 Dit decreet regelt een aangelegenheid, bedoeld in artikel 107quater van de Grondwet. Artikel 2 Er wordt een Gemeentefonds ingesteld waarvan de jaarlijkse dotatie wordt uitgetrokken op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap. Ieder jaar wordt, voorafgaand aan elke verdeling, een percentage van het Gemeentefonds afgenomen voor de vorming van het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn. Dat percentage wordt jaarlijks bij besluit van de Executieve vastgesteld. Het resterende gedeelte wordt ieder jaar verdeeld over alle gemeenten van het Vlaamse Gewest als algemene subsidiëring van hun gewone begroting. Artikel 3 Elk jaar wordt de dotatie van het Gemeentefonds vastgesteld op een bedrag dat gelijk is aan de dotatie van het vorige jaar, aangepast met een evolutiepercentage. Voor het jaar 1991 is de dotatie gelijk aan de dotatie voor 1990, aangepast met het in het vorige lid bedoelde evolutiepercentage. De berekende dotatie wordt afgerond op het hogere honderdduizendtal. Het evolutiepercentage wordt berekend aan de hand van de volgende formule : waarin P : het evolutiepercentage I : het evolutiepercentage afgerond op jaarbasis en afgerond op de centiem, van het indexcijfer der consumptieprijzen. Dat percentage wordt berekend door vergelijking van het indexcijfer van de maand maart van het jaar dat het jaar van de verdeling voorafgaat met het indexcijfer van de maand maart van het daarvoorgaande jaar, zoals die werden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. R : het rentepeil, uitgedrukt in procenten, afgerond op de centiem. Dat percentage wordt bepaald door berekening van het rekenkundig gemiddelde van de brutorendementen, die toekomen aan de houders van de door het Rentenfonds gecontroleerde leningen met een gemiddelde resterende looptijd van vijf jaar, gedurende een periode van twaalf maanden, die afgesloten wordt op het einde van de maand maart van het jaar dat het jaar van de verdeling voorafgaat. De maandelijkse brutorendementspercentages worden verstrekt door het Rentenfonds.

[ 13 ] 329 (1989-1990) - Nr. 1 Artikel 4 De aandelen van het Gemeentefonds die aan de gemeenten toevallen worden bij wijze van kwartaalvoorschotten tot beloop van een vierde van de laatst gekende definitieve verdeling uitbetaald tijdens de eerste maand van elk kwartaal op zicht van een besluit van de Gemeenschapsminister, bevoegd inzake de Binnenlandse Aangelegenheden. Artikel 5 De definitieve verdeling gebeurt bij besluit van de Vlaamse Executieve. Wanneer het aandeel van een gemeente lager is dan de som van de toegekende voorschotten, dan wordt het verschil verhaald door de naamloze vennootschap Gemeentekrediet van België", die de rekening van de betrokken gemeente daarvoor debiteert. Artikel 6 Wanneer in de verdeling van het Gemeentefonds een vergissing is begaan, dan worden de aandelen van de gemeenten bij besluit van de Executieve verbeterd. Dat besluit wordt voor de uitvoering aan de N.V. Gemeentekrediet van België medegedeeld. Artikel 7 Dit decreet treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekend gemaakt, met uitzondering van artikel 4, dat in werking treedt op 1 januari 1991. Brussel,... De Voorzitter van de Vlaamse Executieve, G. GEENS De Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Openbaar Ambt, L. VAN DEN BOSSCHE

[ 15 ] 329 (1989-1990) - Nr. 1 ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE

329 (1989-1990) - Nr. 1 [ 1 6] KONINKRIJK BELGIE ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, achtste kamer, op 9 maart 1990 door de Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Openbaar Ambt verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een voorontwerp van decreet tot instelling van een Gemeentefonds", heeft, na de zaak te hebben onderzocht op de zitting van 13 maart 1990, en na vanwege de betrokken Gemeenschapsminister op 20 maart 1990 het door artikel 6 van het koninklijk besluit van 5 oktober 1961 vereiste akkoord van de Minister van Begroting te hebben ontvangen, op 20 maart 1990 het volgend advies definitief aangenomen : STREKKING VAN HET ONTWERP Het ontwerp beoogt de oprichting van een Gemeentefonds waarvan de jaarlijkse dotatie zou worden uitgetrokken op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap. Het fonds is in hoofdzaak bestemd om jaarlijks onder de gemeenten van het Vlaamse Gewest te worden verdeeld als algemene subsidiëring van hun gewone begroting. Vóór die verdeling zou ieder jaar een telkens bij besluit van de Vlaamse Executieve vast te stellen percentage worden voorafgenomen tot spijzing van een Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn (artikel 2). Het bedrag van de jaarlijkse dotatie van het fonds zou worden bepaald aan de hand van het bedrag van het vorige jaar aangepast met een evolutiepercentage, dat zou worden vastgesteld op grond deels van de evolutie van het indexcijfer der consumptieprijzen en deels van de evolutie van het rentepeil (artikel 3). Het ontwerp bevat verder voorschriften inzake de uitkering van kwartaalvoorschotten aan de gemeenten, de definitieve verdeling en het rechtzetten van vergissingen (artikelen 4, 5 en 6). De regeling zou in werking treden op 1 januari 1991 en de dotatie van 1991 zou worden berekend op basis van de voor 1990 toegekende dotatie (artikelen 7 en 3, tweede lid). De ontworpen regeling vervangt die welke werd ingevoerd bij de artikelen 75 en 78 e.v. van de wet van 5 januari 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1975-1976. In die vroegere regeling ging het, althans tot in 1989, om een nationaal Gemeentefonds dat door de Staat werd gefinancierd en waarvan het aandeel van elk Gewest door de Staat werd bepaald. ALGEMENE OPMERKINGEN 1. De ontworpen regeling betreft de algemene financiering van de gemeenten" in de zin van artikel 6, 1, VIII, 2, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zoals die bepaling werd gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988. Het gaat dus zoals overigens terecht in artikel 1 van het ontwerp wordt gesteld om een gewestelijke aangelegenheid zoals bedoeld in artikel 107quater van de Grondwet. Die vaststelling impliceert dat de jaarlijkse dotatie van het op te richten fonds niet op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap (artikel 1), maar wel op de begroting van het Vlaamse Gewest moet worden uitgetrokken. L. 19.738/8

[ 17 ] 329 (1989-1990) - Nr. 1 Het feit dat de Vlaamse Raad en de Vlaamse Executieve niet alleen voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 59bis van de Grondwet maar ook voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 107quater van de Grondwet bevoegd zijn (artikel 1, 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen), neemt immers niet weg dat de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest twee onderscheiden rechtspersonen zijn (artikel 3 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980), elk met een eigen begroting (zie artikelen 1, 1 én 2, en 50 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten). Nog een ander beletsel om voor een aangelegenheid van het Vlaamse Gewest kredieten uit te trekken op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap vormt het voorschrift van artikel 50 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, krachtens hetwelk de leden van de Vlaamse Raad verkozen door het kiescollege van het arrondissement Brussel die hun woonplaats in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad hebben, in de Vlaamse Raad niet mogen deelnemen aan de stemmingen over de aangelegenheden die tot de bevoegdheid van het Vlaamse Gewest behoren. 2. Het ontwerp vertoont ook nog op een tweede punt een onaanvaardbare vermenging van gewestelijke en gemeenschapsbevoegdheden, in zoverre het de jaarlijkse voorafname op het op te richten Gemeentefonds voorschrijft van een percentage tot spijzing van een Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn. De regeling is niet nieuw : ze werd ontleend aan artikel 105 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, welke bepaling aan de opeenvolgende institutionele hervormingen werd aangepast door de wetten van 9 augustus 1980 en 31 december 1983. Oorspronkelijk deed die regeling geen enkel bevoegdheidsprobleem rijzen, omdat de Staat bevoegd was om zowel de financiering en de verdeling van het Gemeentefonds als de financiering en de verdeling van het Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn te regelen. De bevoegdheidsoverdrachten doorgevoerd door de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en door de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap hebben meegebracht, dat de verdeling van het aan elk Gewest toegekende deel van het Gemeentefonds onder de gemeenten van het betrokken Gewest aan de gewestautoriteiten moest worden overgelaten en dat de verdeling van het daarop afgenomen deel voor het Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn onder de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van het Gewest aan de gemeenschapsautoriteiten toekwam (1). De verplichting van de Gewestexecutieven om op het aandeel van hun Gewest in het Gemeentefonds het percentage te bepalen dat zou worden toegekend aan een Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn kon toen, ten aanzien van de verdeling van de bevoegdheden tussen de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten nog worden verantwoord, doordat het ging om een door de Staat opgelegde verdeling van door de Staat ter beschikking gestelde gelden voor de financiering van de gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, en doordat men er toen ook nog van uitging dat regelingen inzake door de Staat ter beschikking gestelde financiële middelen los stonden van de verdeling van de bevoegdheden tussen de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten (2). (1) De autonomie van de Duitstalige Gemeenschap bracht mee dat de Waalse Gewestexecutieve op het aandeel van het Waalse Gewest in het Gemeentefonds respectievelijk voor een Bijzonder Fonds voor de Franse Gemeenschap en voor een Bijzonder Fonds voor de Duitstalige Gemeenschap een percentage moest vooraf nemen. (2) De financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten werd aanvankelijk geregeld door Titel I van de gewone" wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

329 (1989-1990) - Nr. 1 [ 18 ] Thans gaat het echter om een fonds dat gespijsd wordt door de begroting van het Gewest en dat door het Gewest slechts kan worden aangewend binnen de bevoegdheden waarover de Gewesten inzake de financiering van de ondergeschikte besturen beschikken overeenkomstig artikel 6, 1, VIII, 2 en 3, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, zoals die bepalingen gewijzigd werden bij de wet van 8 augustus 1988. Luidens die bepalingen zijn de Gewesten bevoegd inzake : 2 de algemene financiering van de gemeenten, de agglomeraties en federaties van gemeenten en de provincies, met uitzondering van de provincie Brabant ; 3 de financiering van de opdrachten uit te voeren door de gemeenten, de agglomeraties en federaties van gemeenten, de provincies en door andere publiekrechtelijke rechtspersonen in de tot de bevoegdheid van de Gewesten behorende aangelegenheden, behalve wanneer die opdrachten betrekking hebben op een aangelegenheid waarvoor de nationale overheid of de Gemeenschappen bevoegd zijn. (Verder : speciale regeling voor de provincie Brabant)". Geen van die beide bepalingen laat toe kredieten van de begroting van het Gewest te bestemmen voor de financiering van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. De onder 2 vermelde bevoegdheid verleent aan de Gewesten enkel de bevoegdheid om de gemeenten te financieren (dus niet de openbare centra voor maatschappelijk welzijn) en dit volgens criteria die niet rechtstreeks gebonden zijn aan een specifieke taak of opdracht" (Gedr. St., Kamer, B.Z. 1988, nr. 516/1, p. 18). De bevoegdheid vermeld onder 3 staat de Gewesten toe opdrachten te financieren die moeten worden uitgevoerd o.m. door de gemeenten en door andere publiekrechtelijke rechtspersonen. Op grond van die bepaling kunnen de Gewesten evenwel geen fonds voor de algemene financiering van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn oprichten, aangezien de algemene opdracht van die centra geen aangelegenheid is die tot de bevoegdheid van de Gewesten behoort. In zoverre de bepaling van 3 aan de Gewesten het financieren toestaat van door de gemeenten te vervullen opdrachten, zou kunnen worden gedacht aan de verplichting die door artikel 106 van de organieke wet van 8 juli 1976 op de openbare centra voor maatschappelijk welzijn aan de gemeenten wordt opgelegd om het verschil bij te passen, wanneer het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn niet over voldoende middelen beschikt om de uitgaven te dekken die voortkomen uit de vervulling van zijn opdracht. De bedoelde bepaling machtigt de Gewesten echter enkel om de gemeenten voor het vervullen van een opdracht te financieren, voor zover het gaat om een opdracht die betrekking heeft op een aangelegenheid waarvoor noch de nationale overheid, noch de Gemeenschappen bevoegd zijn". Geen van die beide voorwaarden is vervuld : het bestemmen van gelden voor een Bijzonder Fonds dat direct onder de openbare centra voor maatschappelijk welzijn zou worden verdeeld kan niet worden beschouwd als een financiering van een door elke gemeente afzonderlijk te vervullen opdracht ; bovendien is het maatschappelijk welzijn een bij artikel 5, 1, II, 2, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 aan de Gemeenschappen overgedragen aangelegenheid, met uitzondering van twee aspecten (o.m. de regeling tot inrichting van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn) die aan de Staat werden voorbehouden, m.a.w. een aangelegenheid die in geen van haar aspecten tot de bevoegdheid van de Gewesten behoort (1). (1) Ook in het advies L. 19.175 van 21 juni 1989 over een voorontwerp van decreet van de Waalse Gewestexecutieve fixant les règles de financement général des communes wallonnes", kwam de afdeling wetgeving van de Raad van State reeds tot de conclusie dat noch 2, noch 3 van artikel 6, 1, VIII, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, zoals gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988, een Gewest de bevoegdheid verleent om ten bate van een Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn een percentage vooraf te nemen op een algemeen fonds ter financiering van de gemeenten (Doc. Conseil régional wallon, 1988-1989, n 105/1).

[ 19 ] 329 (1989-1990) - Nr. 1 Dat alles neemt natuurlijk niet weg dat de gemeenten het aandeel dat hun uit het op te richten fonds wordt toegekend o.m. zullen mogen (en eventueel zelfs moeten) aanwenden om de hun door artikel 106 van de wet van 8 juli 1976 opgelegde verplichting na te komen. 3. In de memorie van toelichting van het ontwerp wordt verduidelijkt dat de hervorming van het Gemeentefonds in twee fasen zal gebeuren. Het zou de bedoeling zijn in het thans voor advies voorgelegde ontwerp enkel de dotatie van het fonds en de jaarlijkse evolutie ervan te regelen en pas in een tweede ontwerp de verdelingscriteria vast te stellen. Het opnemen van de artikelen 4, 5 en 6 in het ontwerp beantwoordt niet aan dat opzet, aangezien die artikelen voorschriften bevatten betreffende de uitkering van voorschotten, de definitieve verdeling van het fonds en het rechtzetten van bij de definitieve verdeling begane vergissingen, m.a.w. voorschriften die enkel toepassing zullen kunnen vinden in de mate dat is vastgesteld op welke manier het fonds zal worden verdeeld. Die voorschriften horen derhalve thuis in de tweede fase van de hervorming. 4. Het verdient aanbeveling de bepalingen betreffende het vroegere Gemeentefonds, in de mate dat ze door de thans ontworpen regeling worden vervangen, m.a.w. de artikelen 75, 78, 79, 80 en 81 van de wet van 5 januari 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1975-1976 uitdrukkelijk op te heffen wat het Vlaamse Gewest betreft. Die opheffing zou het voorwerp moeten worden van een onmiddellijk vóór artikel 7 in te voegen bepaling. ONDERZOEK VAN DE ARTIKELEN Artikel 2 1. Om de redenen uiteengezet in de eerste en in de tweede algemene opmerking, dient men in het eerste lid te schrijven de begroting van het Vlaamse Gewest", moet het tweede lid vervallen en moeten in het derde lid de woorden resterend gedeelte" worden geschrapt. 2. In het derde lid moeten ook de woorden als algemene subsidiëring van hun gewone begroting" worden geschrapt, daar het enkel aan de Staat toekomt de gemeentelijke comptabiliteit te regelen. Artikel 3 1. Het is niet erg duidelijk in de omschrijving van de elementen van de in dit artikel vastgestelde formule een zelfde term (nl. evolutiepercentage) i.v.m. twee verschillende elementen te gebruiken. De omschrijving van I is bovendien verkeerd geformuleerd, in zoverre daarin sprake is van centiem" en jaarbasis". Men zou bv. I als volgt kunnen definiëren : de procentuele verhouding, berekend tot op een honderdste van de eenheid, tussen het indexcijfer der consumptieprijzen van de maand maart van... (verder zoals in het ontwerp). 2. In de definitie van R schrijve men telkens Rentenfonds" (en niet : Rentefonds). 3. Het zou logischer zijn het derde en het vierde lid onderling van plaats te verwisselen.

329 (1989-1990) - Nr. 1 [ 20 ] Artikelen 4, 5 en 6 Om de reden aangegeven in de derde algemene opmerking, dienen deze artikelen te worden geschrapt. De kamer was samengesteld uit de heren : P. VERMEULEN, eerste voorzitter, J. NIMMEGEERS, W. DEROOVER, staatsraden, J. GIJSSELS, J. HERBOTS, assessoren van de afdeling wetgeving, mevrouw : F. LIEVENS, griffier. Het verslag werd uitgebracht door de heer J. BAERT, adjunct-auditeur. De Griffier, De Voorzitter, F. LIEVENS P. VERMEULEN

[ 21 ] 329 (1989-1990) - Nr. 1 ONTWERP VAN DECREET

329 (1989-1990) - Nr. 1 [ 22 ] ONTWERP VAN DECREET DE VLAAMSE EXECUTIEVE, Op voordracht van de Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Openbaar Ambt ; Na beraadslaging, BESLUIT : De Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Openbaar Ambt wordt gelast in naam van de Vlaamse Executieve bij de Vlaamse Raad het ontwerp van decreet in te dienen waarvan de tekst volgt : Artikel 1 Dit decreet regelt een aangelegenheid, bedoeld in artikel 107quater van de Grondwet. Artikel 2 Er wordt een Gemeentefonds ingesteld waarvan de jaarlijkse dotatie wordt uitgetrokken op de begroting van het Vlaamse Gewest. De dotatie wordt elk jaar verdeeld over alle gemeenten van het Vlaamse Gewest. Artikel 3 Elk jaar wordt de dotatie van het Gemeentefonds vastgesteld op een bedrag dat gelijk is aan de dotatie van het vorige jaar, aangepast met een evolutiepercentage. Voor het jaar 1991 is de dotatie gelijk aan het gedeelte van de dotatie voor 1990, dat toevalt aan de Vlaamse gemeenten, aangepast met het in het vorige lid bedoelde evolutiepercentage. Het evolutiepercentage wordt berekend aan de hand van de volgende formule : P = I + waarin P : het evolutiepercentage ; I : de procentuele verhouding berekend tot op een honderdste van de eenheid, tussen het indexcijfer der consumptieprijzen van de maand maart van het jaar dat het jaar van de verdeling voorafgaat met het indexcijfer van de maand maart van het daarvoorgaande jaar, zoals die werden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad ; R : het rentepeil, uitgedrukt in procenten, afgerond op de centiem. Dat percentage wordt bepaald door berekening van het rekenkundig gemiddelde van de brutorendementen, die toekomen aan de houders van de door het Rentenfonds gecontroleerde leningen met een gemiddelde resterende looptijd van vijf jaar, gedurende een periode van twaalf maanden, die afgesloten wordt op het einde van de maand maart van het jaar dat het jaar van de verdeling voorafgaat. De maandelijkse brutorendementspercentages worden verstrekt door het Rentenfonds. De berekende dotatie wordt afgerond op het hogere honderdduizendtal. Artikel 4 De artikelen 75, 78, 79, 80 en 81 van de wet van 5 januari 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1975-1976 worden, voor wat het Vlaamse Gewest betreft, opgeheven met ingang van de datum waarop dit decreet in werking treedt.

[ 23 ] 329 (1989-1990) - Nr. 1 Artikel 5 Dit decreet treedt in werking op 1 januari 1991. Brussel, 28 maart 1990. De Voorzitter van de Vlaamse Executieve, G. GEENS De Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Openbaar Ambt, L. VAN DEN BOSSCHE