Liesbeth Zegveld over erkenning voor oorlogsslachtoffers Recht in tijden van oorlog & geweld Misschien is oorlogsrecht een paradoxaal begrip, geeft Liesbeth Zegveld, advocaat, en hoogleraar internationaal humanitair recht in Leiden, toe. Recht helpt nauwelijks tegen oorlog, althans niet voorafgaand aan en ten tijde van een oorlog. Maar misschien wel na afloop ervan. Recht kan een vorm van genoegdoening zijn, een erkenning van het leed dat slachtoffers is aangedaan. Daar doe ik het voor. door Miek Smilde foto s Geert Snoeijer 12
Interview Aan de vooravond van haar oratie op 22 februari is Zegveld als advocate volop in bedrijf. Begin januari diende zij, ondanks diplomatieke druk van onder andere de zijde van het ministerie van buitenlandse zaken, namens de Palestijns-Bulgaarse arts Ashraf Gomaa Elhajouj bij de Verenigde Naties een klacht in tegen Libië. De aanklacht luidt schending van het folterverbod, schending van het recht op leven en schending van het recht op een eerlijk proces. Daarnaast wacht ze op de behandeling door het Arnhemse gerechtshof van haar klacht tegen de niet-vervolging van een Nederlandse militair die in 2004 een Irakese man zou hebben gedood. Ten slotte lopen ook nog de civiele vordering van de slachtoffers van de Nederlandse zakenman Van Anraat bij de Hoge Raad en de civiele procedure tegen de Staat die zij aanspande namens de nabestaanden van de slachtoffers van Srebrenica. In juni zal er in de Srebrenica-zaken worden gepleit. Ik viel bijna van mijn stoel! De arts Elhajouj die Zegveld ter zijde staat, zat samen met vijf Bulgaarse verpleegsters 8,5 jaar gevangen in Libië. Hij werd ervan beschuldigd honderden Libische kinderen 13
interview Als het op aansprakelijkheid aankomt, gaat iedereen steigeren. Aansprakelijkheid erkennen in een internationale context wordt al helemaal gevaarlijk gevonden, omdat het gevolgen kan hebben voor een staat moedwillig te hebben besmet met hiv, het virus dat aids veroorzaakt. Dankzij intensieve diplomatieke onderhandelingen, waarin de ex-vrouw van de Franse president Sarkozy nog een prominente rol speelde, kwamen de arts en de verpleegsters in juli vorig jaar vrij. De Palestijn, wiens ouders in Nederland wonen en die zelf woonachtig is in Sofia, kondigde toen reeds aan een klacht tegen Libië te zullen indienen, maar kwam daar later op terug. Vlak na zijn vrijlating heb ik samen met cliënt bij een gesprek gezeten op het ministerie van Buitenlandse Zaken, vertelt Zegveld. Ik heb toen gezegd dat er wel een vervolg aan de zaak zat te komen en of Buitenlandse Zaken daarover had nagedacht. Dat hadden ze niet, wat ik vreemd vond. Vervolgens zei een van de aanwezigen tegen mijn cliënt dat hij zich wel moest realiseren dat er nog honderden verpleegsters in Libië werkzaam waren en dat zo n zaak nadelige gevolgen voor hen kon hebben. Ik viel bijna van mijn stoel! Zo n opmerking is volstrekt ongepast. De man is koud zeven dagen vrij, en hij weet als geen ander hoe die gevolgen waarover men spreekt eruit kunnen zien. Hij is onterecht beschuldigd en veroordeeld, hij is gemarteld. Het is ongehoord op zijn schouders de verantwoordelijkheid te leggen voor het lot van anderen. Die verantwoordelijkheid ligt bij Libië, niet bij hem. Als de mensenrechten iets waard zijn, mag je dat niet doen. Aanvankelijk misten de woorden van de ambtenaren hun uitwerking niet. Vlak voordat Zegveld de stukken wilde opsturen, zei Elhajouj dat hij er voorlopig van af wilde zien. Wat hij mij vertelde, vond ik schokkend, hoewel ik hem goed begreep. Hij was de westerse autoriteiten zo dankbaar voor hun bemiddeling dat hij niets iets wilde doen wat hen tegen de borst stuitte, in casu het ondernemen van stappen tegen Libië. Hij had bovendien het gevoel die autoriteiten nodig te hebben bij het opbouwen van een nieuw leven. Dat de arts een paar maanden later, ondanks de ervaren druk, de klacht toch heeft doorgezet, stemt Zegveld hoopvol. Deze man wil iets van genoegdoening voor het leed dat hem is aangedaan. De vrijlating zelf is dat niet, dat is een politieke deal. Vlak voor hun vrijlating, kregen hij en de verpleegsters nog stukken te tekenen waarin stond dat zij geen juridische acties tegen Libië zouden ondernemen. De westerse autoriteiten weten dat, naar ik aanneem, maar het staat haaks op wat het Verdrag tegen foltering voorschrijft. Daarin staat namelijk dat in geval van foltering er enige vorm van genoegdoening zal zijn. Er moet iets tegenover staan, dat kun je niet laten rusten. We hebben het dus over een fundamenteel mensenrecht. En om dan te vernemen dat het Westen daarop niet zit te wachten, omdat het de precaire diplomatieke status quo met Libië niet wil belasten en waarschijnlijk ook graag economisch voordeel wil halen, is schokkend, vind ik. Blijkbaar zijn er andere belangen dan die van het individu die in deze zaak prevaleren. Men wil het succes van de stille diplomatie exploiteren en dat succes mag niet worden overschaduwd door een individuele actie. Klinkklare oorlogsmisdrijven Het recht, zegt Zegveld, wordt nog te vaak als het belang van staten gezien, terwijl het volgens haar altijd ook om belangen van individuen gaat. Haar oratie is gewijd aan de rechtsmiddelen in het internationaal humanitair recht die aan het individu ten dienste kunnen staan. Zegveld heeft moeite met de term internationaal humanitair recht. Het internationale comité van het Rode Kruis hanteert die term, maar velen 15
spreken gewoon over oorlogsrecht. Of, zoals in Amerika gebruikelijk is, het recht van gewapende conflicten. De term internationaal humanitair recht dekt een politieke lading. Doel van het oorlogsrecht is om slachtoffers van gewapende conflicten te beschermen voor zover dat haalbaar is in het licht van het conflict, legt Zegveld uit. Het conflict zelf, de oorlog, staat daarbij niet ter discussie. Oorlog voeren mag, en je mag nog winnen ook. Het gaat dus om twee tegenover elkaar staande belangen, namelijk het belang van het conflict en het belang van een humane bescherming van mensen in dat conflict. Helaas legt dat laatste belang vaak het loodje. Het afwegen van militaire noodzaak aan de ene, en humaniteit aan de andere kant is juridisch heel ingewikkeld, geeft Zegveld verder aan. De rechter die de militaire noodzaak van een of andere aanval moet beoordelen, komt al snel terecht in een politiek mijnenveld. De Amerikanen bijvoorbeeld zeggen: die war on terror moeten we wel kunnen voeren, en dat daarin slachtoffers vallen, is onvermijdelijk. Mijn doel is het binnen die context toch een zekere erkenning voor slachtoffers te krijgen. Vergeet overigens niet dat het overgrote deel van de slachtoffers niets te maken heeft met militaire noodzaak, maar met klinkklare oorlogsmisdrijven. Juridisch gezien is dat vaak wat makkelijker aan te pakken. Oorlogsrecht holt zichzelf uit Het oorlogsrecht is altijd een politiek instrument geweest, herhaalt Zegveld. Maar onder invloed van de mensenrechten verandert er wel iets, vindt ze. Het wordt volgens haar althans niet veel slechter, maar het kan ook niet veel slechter. Positief is dat bepaalde normen uit de mensenrechten zijn gekopieerd in het oorlogsrecht, legt de advocate uit. Je ziet bijvoorbeeld dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens allerlei zaken afdoet voor slachtoffers uit Tsjetsjenië. Het Hof lost echte oorlogssituaties op met de mensenrechten in de hand en dat gaat uitstekend. Niet iedereen deelt het enthousiasme dat de hoogleraar internationaal humanitair recht hier tentoonspreidt. Militaire juristen bijvoorbeeld laten niet na te betogen dat het EVRM niet is geschreven voor oorlogssituaties. Ten onrechte, meent Zegveld. In verband met de oorlog in Irak heb ik wel eens gezegd dat als het oorlogsrecht niet meer recht doet aan de slachtoffers, het zichzelf uitholt. Dan wordt het oorlogsrecht ingehaald door andere systemen, zoals de mensenrechten. Wie dat niet wil, zal slachtoffers in het oorlogsrecht rechtsmiddelen moeten geven, zodat zij in die context toch iets kunnen ondernemen. Of de Irakese bevolking aan dergelijke juridische overwegingen iets heeft, valt te bezien. Iraki s kunnen immers niet naar het EHRM stappen. Maar wel als Nederlanders hen doodschieten, zegt Zegveld ad rem. En er zitten ook Britten en zo. De advocate maakt de opmerking niet voor niets. Zelf staat ze een Irakese vader bij wiens zoon enkele jaren geleden is doodgeschoten door een Nederlandse militair. Volgens Zegveld wendde de vader zich na het incident tot de Nederlandse militaire basis om over het incident te praten en de 16
interview Liesbeth Zegveld Liesbeth Zegveld (1970) studeerde rechten in Utrecht en promoveerde in 2000 cum laude op het proefschrift Armed opposition groups in international law. In 2006 werd zij benoemd als hoogleraar internationaal humanitair recht, in het bijzonder de positie van vrouwen en kinderen ten tijde van gewapend conflict aan de Universiteit Leiden. Daarnaast is zij partner bij het advocatenkantoor Böhler Franken Koppe Wijngaarden in Amsterdam. De afgelopen jaren was zij onder meer betrokken bij aanklachten tegen Desi Bouterse, Jorge Zorreguita en de Staat der Nederlanden, en de VN. Momenteel behartigt Zegveld onder meer de belangen van de nabestaanden van de slachtoffers van Srebrenica, slachtoffers van de inmiddels veroordeelde Nederlandse zakenman Van Anraat, de Palestijns-Bulgaarse arts Elhajouj en de nabestaanden van de in 2004 omgekomen Irakees Azhar Sabah Jaloud. Zegveld is getrouwd en heeft twee dochters. feiten op een rij te krijgen. Hij is gewoon teruggestuurd! Vervolgens heeft hij zich gewend tot de Irakese onderzoeksrechter die de zaak wel heeft onderzocht. Wij beschikken over stukken uit dat dossier, zoals over een verklaring van de chauffeur van de auto waarin het slachtoffer zat. Het OM in Nederland heeft in 2004 al gezegd niet tot vervolging over te gaan en daartegen heb ik een klacht ingediend bij het gerechtshof in Arnhem. Ik verwacht dat het hof deze zaak binnenkort zal behandelen. Zegveld is ervan overtuigd dat een rechtszaak de vader daadwerkelijk zal helpen. Ondanks de schijnbare eindeloosheid van de zaken die zij behartigt sommige zaken duren vele jaren blijft ze geloven in het belang dat ze dient. Helder krijgen wat er is gebeurd, dat is heel belangrijk. Deze vader heeft niets, geen stuk, geen bevindingen, geen conclusie. Voor hem eindigt de zaak met een lijk dat hem is overhandigd, en dat was het dan. Bij deze vader zie je dat het niet zozeer om geld gaat, maar om een rechterlijk oordeel. Dat geeft hem rust. Als hij van een onafhankelijke rechter hoort hoe de zaak zit en wat het oordeel is, kan hij wellicht zijn leven weer oppakken. Erkenning als genoegdoening Erkenning is een van de belangrijkste genoegdoeningen die Zegveld in haar zaken bepleit. Erkenning is, vaak meer dan geld, een teken aan het slachtoffer dat zijn leed wordt gezien, en daarmee hijzelf, zegt ze. Of het nou gaat om de nabestaanden van de slachtoffers van Srebrenica die zij bijstaat in hun De meeste slachtoffers hebben niets te maken met militaire noodzaak, maar met oorlogsmisdrijven. Juridisch is dat wat makkelijker aan te pakken civiele procedure tegen de Staat, over de Koerden die het slachtoffer zijn geworden van Irakese gifgasaanvallen, over de Palestijnse arts of de Irakese vader, telkens gaat het om dat individuele belang dat in het krachtenveld van oorlog en economie al snel het onderspit delft. Optimistisch over de kans dat slachtoffers ook echt de erkenning krijgen die ze verdienen, is ze niet. Ik constateer dat als het op aansprakelijkheid aankomt, iedereen gaat steigeren, zegt ze nuchter. En aansprakelijkheid erkennen in een internationale context wordt al helemaal gevaarlijk gevonden, omdat het gevolgen kan hebben voor een staat. Als Nederland aansprakelijkheid zou erkennen voor het optreden van zijn militairen, heeft dat onherroepelijk gevolgen voor al die andere staten die hun jongens en meisjes hebben uitgezonden. Liever leent een staat zijn militairen uit aan de VN met overdracht van de daarbij horende verantwoordelijkheid. Het is een kwestie van controle. Controle in oorlogstijd. Zegveld glimlacht. Het klinkt bizar, controle in oorlogstijd. Net als oorlogsrecht. Desondanks strijdt ze met dezelfde passie als tien jaar geleden voor het menselijk belang in onmenselijke omstandigheden. Misschien dat ik over tien jaar moet concluderen dat er niet zoiets bestaat als recht in oorlog. Maar vooralsnog gaat ik ervan uit dat het recht zou moeten kunnen voorkomen dat er 7000 mannen worden weggevoerd en standrechtelijk worden geëxecuteerd. En als het recht dat niet kan voorkomen, dan moet het er in ieder geval toe bijdragen dat het leed en de schade van de nabestaanden volmondig worden erkend. 17