Enkele aspecten omtrent het informeel verschoningsrecht van de belastingadviseur



Vergelijkbare documenten
De belastingadviseur en het verschoningsrecht

Bestuurlijke boete voor accountant en belastingadviseur


de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA 's-gravenhage

1. Het boeterechtelijke onderzoek

ECLI:NL:RBDHA:2014:14470

Rapport Datum: 23 oktober 2013 Rapportnummer: 2013/153

VERSCHONINGSRECHT COHEN-ADVOCAAT

Rapport. Datum: 15 november 2007 Rapportnummer: 2007/257

Accountant moet op zijn tellen passen bij begeleiding inkeer van zijn cliënt

1.2. Verweerster in beroep (hierna: de Bank) heeft op 20 januari 2015 een verweerschrift ingediend.

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN

De heer S., aangesloten makelaar, verbonden aan [naam makelaarskantoor], [adres] beklaagde.

Geen plaats voor vergrijpboete bij niet verantwoorde afkoopsom lijfrentepolis

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de staatssecretaris van Financiën. Datum: 12 december Rapportnummer: 2011/359

Artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen

Beoordeling Bevindingen

ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614

S (c) Pagina 1 van 8. Partijen

Beoordeling. h2>klacht

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen

RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort s-hertogenbosch van 25 april 2018

Rapport. Datum: 27 mei 1998 Rapportnummer: 1998/191

- een overzicht dat afkomstig is van de computer van verzoeker.

Kennisneming door de rechter van vertrouwelijke stukken buiten partijen om


Werkwijze AFM inzien en kopiëren van digitale gegevens

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 19/340 Wtra AK van 15 juli 2019 van

ECLI:NL:RBSGR:2005:AT3886

Dit document maakt gebruik van bladwijzers

Rapport. Rapport over een klacht over de heffingsambtenaar van de gemeente Uithoorn (Belastingen Amstelland).

Art. 8:42 Awb. Themamiddag formeel belastingrecht NVAB & Belastingdienst. Inspecteursmiddag Art. 8:42 AWB. Een grensverkenning

MEINDERT OOSTERHOF, in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder, kantoorhoudende te Drachten,

Rapport. Afwijzing kwijtscheldingsverzoek. Datum: 23 december 2014 Rapportnummer: 2014/223

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. E.L.A. van Emden, voorzitter en mr. F.

BESLUIT. Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Mededingingswet.

Rapport. Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/208

Voorwoord. Afkortingen

Actualiteitenseminar Wilt u getuige zijn?

Rapport. Rapport over een klacht over de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Datum: 24 maart 2015 Rapportnummer: 2015/067

ECLI:NL:RBARN:2009:BM5546

ECLI:NL:HR:2010:BM1206

N.V. Univé Schade, gevestigd te Assen, hierna te noemen Aangeslotene.

Rapport. Datum: 26 september 2005 Rapportnummer: 2005/293

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe,

Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam


De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

ECLI:NL:RBZWB:2013:4673

Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Dispuut in de praktijk: leidt belastingfraude altijd tot (een vervolging voor) witwassen?

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/352 Wtra AK van 20 juli 2015 van

Rapport. Datum: 19 augustus 1999 Rapportnummer: 1999/357

Beoordeling Bevindingen

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en

Belangenbehartiging opdrachtgever. Beslaglegging.

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. J. Hadziosmanovic, secretaris)

Gepubliceerd in Jurisprudentie Bestuursrecht ABRvS van 14 april 2010, LJN: BM1041, zaaknr /1/Hr

Inleiding. Passenheim-van Schoot

Rapport. Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/252

Wat is een derdenonderzoek en wat zijn de spelregels voor u en voor ons?

ECLI:NL:RBNNE:2015:389

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/350 Wtra AK van 3 december 2018 van

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

ECLI:NL:GHSHE:2007:BB2231

ECLI:NL:RVS:2014:1169

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen te Utrecht. Datum: 6 mei Rapportnummer: 2013/047

Het is mij bekend dat u meent dat in zo'n geval geen kwijtschelding mogelijk is.

ECLI:NL:RBDHA:2016:3831

RAAD VAN TOEZICHT VOOR DE OCTROOIGEMACHTIGDEN Postbus 3219, 2280 GE Rijswijk telefoon fax

Rapport. Datum: 11 april 2000 Rapportnummer: 2000/148

Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) zond verzoeker hiervoor op 4 november 2006 een beschikking met een sanctiebedrag van 40.

Stukken uit Curaçao en interne s Belastingdienst mogen geheim blijven (1)

Rapport. Rapport over een klacht over het College van procureurs-generaal te Den Haag. Datum: 25 februari Rapportnummer: 2014/010

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

Rapport. Datum: 7 april 2004 Rapportnummer: 2004/118

Rapport. Rapport over een klacht over de algemeen directeur Belastingen van de Belastingdienst. Publicatiedatum: 11 februari 2015

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00549

Edelachtbaar college,

Rapport. Rapport over de weigering van een heffingsambtenaar om een belastingaanslag te verminderen. Datum: 9 mei 2016 Rapportnummer: 2016/044

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 107 d.d. 7 juni 2010 (mr. P.A. Offers, voorzitter, mr. E.M. Dil Stork en mr. B.F.

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

Uitspraak GERECHTSHOF DEN HAAG Uitspraak van 26 maart 2014 [X] te [Z], belanghebbende, de directeur van de Belastingdienst/Rijnmond,

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Algemene wet inzake rijksbelastingen. Voorschrift informatie fiscus/banken. Belastingdienst/Landelijk Kantoor Belastingregio s

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over de directeur Belastingen van de Belastingdienst niet gegrond.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

X wonende te Y, appellant, tegen het college van bestuur van de Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans verweerder,

1

ECLI:NL:GHARN:2011:BP8393

Rapport. Datum: 27 december 2005 Rapportnummer: 2005/401

Rapport. Datum: 15 maart 2000 Rapportnummer: 2000/095

GERECHTSHOF TE s-gravenhage, derde meervoudige belastingkamer. 12 september 1989 Nr. 3701/85-M-3 EP/1 U I T S P R A A K

Rapport. Oordeel: Gegrond. Datum: 27 september 2016 Rapportnummer:2016/087

Transcriptie:

Enkele aspecten omtrent het informeel verschoningsrecht van de belastingadviseur Mr. P.J. van Hagen Hertoghs advocaten-belastingkundigen Op 6 oktober 2011 werd door de Amsterdamse voorzieningenrechter een vonnis gewezen dat tot reuring in de belastingadviespraktijk leidde. De Belastingdienst vorderde in kort geding informatie van een advocaten- en belastingadvieskantoor. Ook een belastingadviseur van het kantoor en een niet meer bij het kantoor werkzame advocaat werden door de Staat gedagvaard. Het kantoor had geweigerd de verzochte informatie te verstrekken met een beroep op het informele verschoningsrecht van de adviseur en op het (wettelijke) verschoningsrecht van de advocaat. De adviseur in kwestie kon zich weliswaar beroepen op het informele verschoningsrecht, doch kan daarmee niet voorkomen dat een stuk aan de Belastingdienst ter inzage diende te worden gegeven. Aan de advocaat kwam in de omstandigheden van het betreffende geval in het geheel geen verschoningsrecht toe. Wat ging er mis? Het lijkt de moeite te lonen de Amsterdamse kwestie nog eens goed onder de loep te nemen. Hoe zat het ook al weer met het informele verschoningsrecht van de belastingadviseur? Alleen de beroepsbeoefenaren die in art. 53a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) worden genoemd kunnen (of beter: dienen) zich (te) beroepen op het verschoningsrecht. Zij mogen (sterker: moeten mijns inziens) weigeren te voldoen aan de verplichtingen ten behoeve van de belastingheffing van derden (en natuurlijk niet als het gaat om vragen die zien op de eigen belastingplicht van deze beroepsbeoefenaren). Aan belastingadviseurs en accountants komt geen wettelijk verschoningsrecht toe. Dat heeft de Hoge Raad al langer geleden beslist. Niettemin kunnen belastingadviseurs (en ook accountants) zich wel op het zogenoemde informeel verschoningsrecht beroepen. In het verleden kon een dergelijk beroep worden gebaseerd op paragraaf 32.2 van de Leidraad AWR (ingetrokken per 1 juli 1993). Daarin was aan de inspecteur opgedragen geen inzage te vragen in adviezen aan cliënten, noch in met de cliënten gevoerde correspondentie. Ondanks de intrekking van de Leidraad werd in een Mededeling van 5 januari 1994 van de Staatssecretaris bekend gemaakt dat het in de vervallen Leidraad geformuleerde beleid zou worden gehandhaafd. Het pseudo-verschoningsrecht kon worden geëffectueerd door een beroep te doen op het vertrouwensbeginsel. De Leidraad en in navolging daarvan de Mededeling van de Staatssecretaris kwalificeerden immers als recht in de zin van art. 79 (destijds 99) Wet op de rechterlijke organisatie. Er is het nodige te doen geweest over due-diligencerapporten. De vraag was of deze rapporten bij de belastingadviseur ter inzage konden worden gevraagd. Die vraag werd expliciet door de Hoge Raad beantwoord in het arrest van 23 september 2005 (BNB 2006/21). De vraag die in het berechte geval voorlag was of de inspecteur op grond van art. 47 AWR bij de belastingplichtige inzage kan vragen van een due-diligencerapport dat aan deze is uitgebracht. De Hoge Raad beantwoordde die vraag niet omdat de betreffende belastingplichtige ook andere stukken niet ter inzage had gegeven, hetgeen op zich al tot omkering van de bewijslast leidde.

Niettemin overwoog de Hoge Raad (ten overvloede) dat het beginsel van fair play zich er tegen verzet dat een inspecteur inzage vraagt van rapporten en andere geschriften van derden voorzover zij ten doel hebben de fiscale positie van de belastingplichtige te belichten of hem daaromtrent te adviseren. Dat heeft volgens de Hoge Raad ook te gelden voor de gegevens van feitelijke of beschrijvende aard die in dergelijke geschriften met het genoemde doel (belichten fiscale positie of advisering) zijn opgenomen. Andere onderdelen van dergelijke geschriften kunnen volgens de Hoge Raad wel ter inzage worden gevraagd. Zo nodig dient het document te worden gesplitst of geschoond. De procederende partijen in deze zaak waren zelf niet op de gedachte van het fairplaybeginsel gekomen, hetgeen ook niet zo verwonderlijk was omdat dit beginsel in fiscale zaken nog nauwelijks was toegepast. De Hoge Raad kwam daar zelf mee, in een overweging ten overvloede, die mogelijk (dat vertelt het arrest niet; in de literatuur wordt daar wel op gewezen) is geënt op uitlatingen van Minister Lieftinck bij de totstandkoming van de Wet ter vervanging van het fiscale noodrecht in 1952. Lieftinck vond het niet fair dat inzage zou worden geëist in correspondentie en adviezen die accountants of belastingconsulenten aan hun cliënten verstrekken. In zoverre kan het fair-playbeginsel wellicht worden gezien als de grondslag van het tot dan toe geldende beleid. Na het arrest van de Hoge Raad is de Mededeling van 5 januari 1994 bij Besluit van 25 januari 2007 van de Minister van Financiën als zijnde achterhaald ingetrokken. Met de introductie van het fair-playbeginsel heeft de Hoge Raad de schier onbegrensde bevoegdheden van de fiscus uit art. 47 AWR met een principiële overweging begrensd. Het was al bekend dat ook andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur de uitoefening van controlebevoegdheden door de inspecteur (enigszins) konden begrenzen. De precieze betekenis van het fair-playbeginsel valt uit het arrest van de Hoge Raad niet op te maken. Laten we het er op houden dat de vertrouwensrelatie tussen de belastingadviseur handelend in de uitoefening van diens beroep en diens cliënt (tot op zekere hoogte?) wordt gerespecteerd, ook al kan door de adviseur geen beroep worden gedaan op een wettelijk verschoningsrecht. Hoewel de rechtsregel van de Hoge Raad in tamelijk algemene bewoordingen is gesteld, is het de vraag of de praktijk daarmee onder alle omstandigheden goed uit de voeten kan. Zo gesteld, zal de vraag vermoedelijk ontkennend moeten worden beantwoord. Wat bijvoorbeeld te denken van de fiscale risico s die de adviseur geacht wordt te melden in het kader van het horizontaal toezicht? Mij dunkt dat het in beeld brengen van fiscale risico s bij uitstek voorbestemd is te blijven in de sfeer van het vertrouwensvolle beraad tussen de adviseur en diens cliënt. Het afsluiten van een convenant waarin de fiscus bedingt dat dergelijke risico s worden gemeld wringt met fair play. Een wezenlijk onderscheid met wat heeft te gelden voor due-diligencerapporten zie ik niet. Gesteld zou kunnen worden (door de fiscus) dat een belastingplichtige met het sluiten van een convenant op voorhand afstand doet van de beschermende werking van het fair-playbeginsel of dat de adviseur afstand doet van het informeel verschoningsrecht. Daar zit vrees ik iets in. Anderzijds, de fiscus zou dit soort bedingen niet in een overeenkomst moeten willen opnemen, wetende dat een convenant niet geheel is ontdaan van onvrijwillige elementen. Horizontaal toezicht is immers in de mode. Doe je niet mee, dan mankeer je zeker iets (of heb je iets te verbergen?) en kun je rekenen op een stevige verticale controle. Er zijn nog wel meer voorbeelden van netelige situaties te bedenken. Pagina 2

De adviseur die een belastingcontrole begeleidt, zou vrijelijk moeten kunnen communiceren met zijn cliënt, zonder dat de laatste bevreesd behoeft te zijn dat het gecommuniceerde met de inspecteur moet worden gedeeld. Het is echter zeer de vraag of het fair-playbeginsel zo ver reikt. Ik vrees voor de betrokken cliënt en diens adviseur van niet. Spannend wordt het als de adviseur (al dan niet) namens zijn cliënt een beroep doet op de inkeerbepalingen van de AWR. Kan de inspecteur stel dat het niet zo lekker loopt inzage vragen in het dossier van de adviseur en de stukken die de cliënt in dit kader aan de adviseur heeft gegeven? Deze laatste vraag zal ongetwijfeld bevestigend worden beantwoord. Wat als de vragen zijn gericht aan de cliënt en/of diens adviseur om te beoordelen of een boete dient te worden opgelegd? Artikel 47 AWR verplicht tot het verstrekken van informatie die voor de heffing van belasting van belang kan zijn. Het opleggen van een boete is iets heel anders dan het heffen van belasting, ook al wordt de boete gebaseerd op de te weinig geheven belasting. Vermoedelijk biedt het fair-playbeginsel in zoverre geen bescherming. Nu kan de belastingplichtige een beroep doen op het zwijgrecht als bedoeld in art. 5:10a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat geldt echter alleen voor vragen die tot doel hebben de schuld van de belastingplichtige te onderzoeken. Stel dat de cliënt zich op het standpunt stelt te hebben gehandeld op advies van zijn adviseur. Is de adviseur dan verplicht desgevraagd inzage te verlenen in dergelijke adviezen? Hoewel het stellen van de vraag vermoedelijk niet is te gronden op art. 47 AWR, lijkt het mij dat de adviseur in een voorkomend geval (en indien opportuun geacht) een beroep kan doen op het informele verschoningsrecht, zodat het advies niet ter inzage behoeft te worden gegeven. Terug naar de Amsterdamse zaak. De fiscus vermoedde dat een aantal belastingplichtigen (familieleden) beschikte over niet aangegeven buitenlandse beleggingsportefeuilles. Aan een van de belastingplichtigen werden navorderingsaanslagen opgelegd. Deze belastingplichtige werd in de bezwaarprocedure die volgde bijgestaan door een daartoe gemachtigd belastingadviseur en een advocaat, (toen) verbonden aan hetzelfde kantoor. Na mislukte schikkingsonderhandelingen verzocht de inspecteur bij de adviseur om inzage in het dossier van de belastingplichtigen. Deze weigerde inzage op grond van een verschoningsrecht. De fiscus liet het er niet bij zitten en verzocht de rechtbank de belastingadviseur te mogen horen als getuige (in een voorlopig getuigenverhoor). De adviseur werd gevraagd of hij handgeschreven vellen met informatie over de vermogenspositie en de effectenportefeuilles van zijn cliënt had ontvangen, hetgeen door de adviseur min of meer werd bevestigd. Na dit voorlopige getuigenverhoor spande de inspecteur een kort geding aan tegen het advocaten-belastingadvieskantoor, de adviseur en de (daar dan niet meer werkzame) advocaat. Van hen werd gevorderd inzage te geven in alle stukken met gegevens of inlichtingen die door of namens de familieleden aan hen waren verstrekt. Het kantoor, de adviseur en de advocaat beriepen zich op het verschoningsrecht. Er was een gesplitst dossier aangelegd. De advocaat beriep zich voor de stukken met betrekking tot zijn werkzaamheden op het verschoningsrecht van de advocaat. De inspecteur betwistte met een beroep op de parlementaire geschiedenis dat aan de advocaat een verschoningsrecht toekwam. Leden van de GPV-fractie hadden de vraag gesteld of de geheimhoudingsplicht van (bijvoorbeeld) advocaten niet moest worden ingeperkt als deze beroepsbeoefenaren feitelijk optreden als belastingadviseur. Pagina 3

De voorzieningenrechter oordeelt anders. Gegevens die een cliënt aan zijn advocaat toevertrouwt met het oog op de werkzaamheden die de advocaat in zijn hoedanigheid van advocaat zal verrichten, vallen onder het verschoningsrecht, ook al is het hebben van de hoedanigheid van advocaat niet vereist in het voeren van een fiscale bezwaarprocedure. De voorzieningenrechter oordeelt in dit opzicht nadrukkelijk anders dan uit een uitspraak van 21 december 1999 van de Nationale Ombudsman volgde. De voorzieningenrechter overweegt expliciet dat de positie van advocaten in een fiscale procedure anders is dan die van andere vertegenwoordigers (lees: belastingadviseurs). Toch komt de voorzieningenrechter tot een opmerkelijke beslissing. Aan de advocaat in kwestie komt geen beroep op het verschoningsrecht toe omdat niet aannemelijk is geworden dat de betreffende cliënten zich rechtstreeks tot de advocaat hebben gewend (maar tot de belastingadviseur, die de advocaat bij de behandeling van de zaak had betrokken) en aan deze in die hoedanigheid gegevens hebben toevertrouwd. Aan dit oordeel kan wel het nodige worden afgedaan. Feit was dat de advocaat volgens de getuigenverklaring van de adviseur betrokken was bij de behandeling van het hele dossier en naar mag worden aangenomen (mede) namens de cliënten met de Belastingdienst correspondeerde. Uit het vonnis kan niet worden afgeleid of de advocaat in kwestie zijn hoedanigheid duidelijk kenbaar heeft gemaakt in zijn optreden. Als daarover twijfel zou bestaan (of zijn gelaten), valt in zoverre weer wel iets voor het oordeel van de voorzieningenrechter te zeggen. Aan de advocaat komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel een van de adviseur afgeleid informeel verschoningsrecht toe. Vervolgens geeft de voorzieningenrechter een beslissing over de vraag of de brief (kennelijk bestaande uit vijftien handgeschreven vellen) van de cliënt(en) aan de adviseur, onder diens informele verschoningsrecht valt. De rechtbank toetst de vordering van de Staat aan het fair play beginsel, waarbij wordt overwogen dat niet relevant is of de intrekking van het beleid (dat voorheen op paragraaf 32, lid 2 van de Leidraad AWR was gebaseerd) tot een ruimere bevoegdheden van de fiscus heeft geleid. De voorzieningenrechter oordeelt dat de betreffende brief niet onder het informele verschoningsrecht van de adviseur valt voor zover deze feitelijke gegevens bevat, die de belastingplichtige ook zelf op de voet van art. 47 AWR verplicht is te geven aan de Belastingdienst. Voor zover in de brief zaken worden besproken die wat ik nu maar noem zien op het belichten van de fiscale positie van de belastingplichtige (cliënt) of het geven van (proces)adviezen, behoeft geen inzage te worden gegeven. Daartoe dient de brief zo nodig te worden geschoond (dat zal vermoedelijk niet aan de orde zijn omdat het om een brief van de cliënt aan de adviseur handelt). Het schonen wordt aan de informeel verschoningsgerechtigde adviseur gelaten. De adviseur wordt uiteindelijk veroordeeld de (geschoonde) brief aan de fiscus te verstrekken. Het komt mij voor dat een andere beslissing zou zijn gegeven indien uitsluitend getoetst zou zijn aan de (ingetrokken) Mededeling van 5 januari 1994. Daarin stond immers (al dan niet terecht) ongeclausuleerd dat de inspecteur geen inzage vraagt van correspondentie tussen de adviseur en diens cliënt. Er wordt thans in lijn met het fair play arrest van de Hoge Raad een inhoudelijke toets aangelegd. Pagina 4

De vordering van de fiscus de adviseur te veroordelen tot het verstrekken van een inhoudsopgave van het dossier wordt door de rechtbank afgewezen. Het is aan de (informeel) verschoningsgerechtigde zelf te bepalen welke stukken wel en niet kunnen worden verstrekt. Dat is alleen anders als er redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat een stuk niet onder het verschoningsrecht valt. In zoverre is de beslissing van de rechtbank in lijn met jurisprudentie van de Hoge Raad (Belastingkamer). Wat is de les die uit dit Amsterdamse vonnis kan worden getrokken? De adviseur dient op zijn tellen te passen in zijn beroepsuitoefening (het informele verschoningsrecht is geen rustig bezit). Zomaar stukken van de cliënt in ontvangst nemen geeft potentiële risico s. Daarvan melding maken aan de fiscus ook. Indien stukken aan de adviseur worden verstrekt teneinde op basis daarvan een fiscaal advies te geven, lijkt in zoverre een beroep te kunnen worden gedaan op het fair playbeginsel, zodat een verzoek om inzage geweigerd kan worden. De (processuele) status van de stukken zal duidelijk moeten blijken uit het dossier zelve. Zomaar een kantoorgenoot uit een andere beroepsgroep inschakelen zonder een duidelijke relatie te leggen tussen de werkzaamheden van die kantoorgenoot en de cliënt is ronduit onverantwoord. Breda, 27 juni 2012 Pagina 5