PV/TV Stage optiek TV Optiek. TV Optiek/toegepaste fysica 3/3 lt/w TV Toegepaste biologie. Specifiek gedeelte



Vergelijkbare documenten
Refractie. Refractieve afwijkingen. Emmetroop oog. Snel Filip 1. Als emmetroop oog nemen we een totale sterkte van 60D. Emmetroop Myoop Hypermetroop

De AC/A relaties: op twee manieren bekeken

De orthoptische patient in uw stoel

Voor niveau 2 geldt: wel tekenen, niet construeren en (bijna) geen berekeningen Heeft kennis van de anatomie van het oog B1-K2

Orthoptie. Stéphanie Oostrom, orthoptist

PV Praktijk Optiek PV/TV Stage Optiek TV Optiek

Verdieping oogzorg: binoculair zien en anamnese

Forieën en AC/A relatie: theorie en praktijk

Proefhoofdstuk Opticien

OPTOMETRIE PRAKTIJK 1


kleuteronderwijs lager onderwijs secundair onderwijs 1 ste graad A- stroom en B-stroom eindtermen en en ontwikkelingsdoelen techniek

Skiascopie. Objectieve refractiemethode

SECTORAAL BEROEPSPROFIEL

Heeft u astigmatisme? U ontdekt het met deze test!

Secundair onderwijs - Tweede graad ASO/KSO/TSO - Natuurwetenschappen - Vakgebonden eindtermen

Lesvoorbereiding: Kapper en schoonheidsspecialist (beroepen: kapper en schoonheidsspecialist)

Proefhoofdstuk Opticien.

K.B In werking B.S

VSKO. Leerplan OPLEIDING. Zwevende module. Modulair. Studiegebied Auto

BSO TWEEDE GRAAD. vak 2000/095 TV AUTOTECHNIEKEN / CARROSSERIE. (vervangt 97323) 1 u/w. IT-o

Verantwoordingsdocument

Jaarplan PV elektriciteit

SECTORAAL BEROEPSPROFIEL

refractie-afwijking patiënteninformatie

Dokter, mijn ogen zijn zo moe! Oorzaken en behandeling van astenope klachten. Huisartsensymposium 23 maart 2013 Bert Augustinus Oogheelkunde

VOET EN STUDIEGEBIED HANDEL

WETENSCHAPPELIJK TEKENEN

A. Unifocale minerale brilglazen met brekingsindex 1,7, getal van Abbe 35 en ontspiegeld

OPLEIDINGENSTRUCTUUR PIJPFITTER

Rijgeschiktheid TOA 2007

Beter zien is beter leven

Lesvoorbereiding: Bouw (tegelzetter, metselaar, schilder)

BSO TWEEDE GRAAD. vak TV ELEKTRICITEIT 2000/057. (vervangt 98036) 1 u/week. IT-e

Onderwijsinspectie Vlaanderen

3KA Toegepaste informatica

STUDIEGEBIED HANDEL (bso)

SECTORAAL BEROEPSPROFIEL

Opleiding: BESTUURDER REACHTRUCK

STUDIEGEBIED CHEMIE (tso)

Mogelijke opdrachten voor een vakwerkgroep Nederlands

SECUNDAIR ONDERWIJS SPECIFIEK GEDEELTE. Naamloos jaar harde sector

Lesvoorbereiding: Kapper en schoonheidsspecialist (beroepen: kapper en schoonheidsspecialist)

SPECIFIEKE TOELICHTING BOBO PRAKTIJKTOETS. Activiteiten week 1

Het brilrecept. Raymond Heunen

WISKUNDIGE TAALVAARDIGHEDEN

Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 1 september STUDIEGEBIED Hout

Amblyopie. Waarom screenen? Wanneer screenen? Dr. Kris Broeckaert VWVJ

Opleiding: BESTUURDER HEFTRUCK

SECTORAAL BEROEPSPROFIEL

OPLEIDINGENSTRUCTUUR BORDENBOUWER. Bedrading en testing bord en kast elektriciteit

Secundair volwassenenonderwijs STUDIEGEBIED LEDERBEWERKING

Paritair leercomité 330 OPLEIDINGSPROGRAMMA LOGISTIEK ASSISTENT IN DE ZIEKENHUIZEN 12 maanden

NEDERLANDSE SAMENVATTING

Onderzoek van dieptezicht en oogstand: Wat is zinvol in het CLB? Dr. Cécile GUERIN Wetenschappelijk medewerker VWVJ

Een bril bij kinderen. Oogheelkunde

x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x

Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 1 september STUDIEGEBIED Bouw. Secundair volwassenenonderwijs Zwevende Modules

Er bestaan verschillende soorten refractie-afwijkingen: Myopie Hypermetropie Astigmatisme Anisometropie

SECTORAAL BEROEPSPROFIEL

7 JULI Koninklijk besluit betreffende de beroepstitel en de kwalificatievereisten voor de uitoefening van het beroep van orthoptist en

Secundair volwassenenonderwijs STUDIEGEBIED DIAMANTBEWERKING

OPLEIDINGENSTRUCTUUR DEMONTEUR/MONTEUR CARROSSERIE

Formulier Ontwikkelingsgerichte beoordeling

STUDIEGEBIED BOEKBINDEN

K.B In werking B.S

Lesvoorbereiding: Chemie, kunststoffen en life-sciences (beroep: Onderzoeker)

OPLEIDINGENSTRUCTUUR PLAATWERKER CARROSSERIE. Plaatwerk carrosserie

Datum 23 november 2018 Betreft Definitief advies als bedoeld in artikel 114 Zorgverzekeringswet Zaaknummer Onze referentie

De weg naar een screeningsprogramma voor de gezichtsscherpte. Karel Hoppenbrouwers JGZ KUL - VWVJ

Profilering derde graad

STUDIEGEBIED KOELING EN WARMTE

OPLEIDINGENSTRUCTUUR BESTUURDER HEFTRUCK

Profilering derde graad

Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 1 september STUDIEGEBIED Bouw

TOEPASSING VAN DE AANBEVELINGEN OP DE HUIDIGE CLB-CONTEXT

1 Basiscompetenties voor de leraar secundair onderwijs

1. Identificatiegegevens: 2. Doel van de functie: competentiegerichte functiebeschrijving mecanicien. Niveau/weddeschaal: Categorie (duid aan)

OPLEIDINGENSTRUCTUUR BESTUURDER REACHTRUCK

Secundair volwassenenonderwijs STUDIEGEBIED DIAMANTBEWERKING

OPLEIDINGENSTRUCTUUR ZAALMEDEWERKER. HORECASECTOR Beroepenstructuur (SERV/Centrum voor Vorming en Vervolmaking in de Horecasector, april 2000)

201 é 0/53J . 6 APR Zorginstituut Nederland. > Retouradres Postbus 320, 1110 AH Diemen

Leerlingen op de werf (opleiding ruwbouw derde graad)

OPLEIDINGENSTRUCTUUR PLAATSER EN HERSTELLER VAN ELEKTRISCHE EN ELEKTRONISCHE APPARATUUR

SECTORAAL BEROEPSPROFIEL

SECUNDAIR ONDERWIJS FUNDAMENTEEL GEDEELTE

OPLEIDINGENSTRUCTUUR SPUITER CARROSSERIE

Secundair volwassenenonderwijs STUDIEGEBIED LEDERBEWERKING

Lesvoorbereiding: Grafische sector (beroep: drukker)

Mogelijke opdrachten voor een vakwerkgroep informatica

Eindtermen Natuurwetenschappen. Voor de eerste graad van het secundair onderwijs.

Kerntaak 2: Verricht verkoop- en advieswerkzaamheden

ZEKER WERK STERK AFDELING MECHANICA MECHANISCHE (VORMGEVINGS-) TECHNIEKEN TECHNISCH TWEEDE EN DERDE GRAAD

STUDIEGEBIED GRAFISCHE TECHNIEKEN: PRESS

Bril- of refractie-afwijking

Mogelijke opdrachten voor een vakwerkgroep muzikale opvoeding

Refractieafwijkingen

Secundair volwassenenonderwijs STUDIEGEBIED Juwelen

6 Mens en techniek ICT 1ste graad

Richtlijn Visus en oogafwijkingen in relatie tot sportbeoefening

Transcriptie:

LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS Vakken: PV Praktijk optiek 10-8/10-8 lt/w PV/TV Stage optiek TV Optiek 0-2/0-2 lt/w 3/3 lt/w TV Optiek/toegepaste fysica 3/3 lt/w TV Toegepaste biologie 2/2 lt/w Specifiek gedeelte Studierichting: Studiegebied: Onderwijsvorm: Graad: Leerjaar: Optiektechnieken Optiek TSO derde graad eerste en tweede leerjaar Leerplannummer: 2011/028 (vervangt 97253, 94018 en 97194) Nummer inspectie: 2011/346/1//D Pedagogische begeleidingsdienst GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap Emile Jacqmainlaan 20 1000 Brussel

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 1 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w) INHOUD Visie... 2 Beginsituatie... 3 Algemene doelstellingen... 4 Leerplandoelstellingen / leerinhouden... 7 PV Praktijk optiek... 7 TV Optiek...17 TV Optiek/toegepaste fysica...39 TV Toegepaste biologie...52 PV/TV Stage optiek...74 Pedagogisch-didactische wenken... 75 Algemene pedagogisch-didactische wenken...75 VOET...75 Het open leercentrum en de ICT-integratie...76 Timing - jaarplan...78 Organisatie van de GIP (geïntegreerde proef)...79 Organisatie van de stage...80 Minimale materiële vereisten... 82 Evaluatie... 84 Bibliografie... 86

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 2 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w) VISIE Het doel van deze cursussen is de leerlingen te ondersteunen en voor te bereiden op een tewerkstelling in een optiekzaak of als verkoper van optische instrumenten en aanverwante producten. De studierichting vraagt een zekere handigheid, een goede opmerkingsgave en nauwgezetheid. De toekomstige opticien draagt een verantwoordelijkheid door nauwgezet zijn optometrische metingen uit te voeren en de klant ten dienst te staan. Dit vraagt een zeker inlevingsvermogen voor de klant. Bij het optometrisch onderzoek moet de opticien de algemene kennis bezitten om de klant eventueel door te sturen naar de oogarts indien de problemen niet door lenscorrecties kunnen opgelost worden. Hij of zij moet ook meegaan met de tijd en zich aanpassen aan de modetrend op het gebied van monturen en glazen/lenzen en in die zin ook zijn klanten informeren. Het is bovendien eveneens belangrijk de laatste nieuwe evoluties en technologieën op de voet te volgen op de glasmarkt. De leerlingen worden aangespoord om niet alleen commercieel te denken en te handelen, maar vooral bekommerd te zijn om het welzijn van de klanten De studierichting optiektechnieken opent veel mogelijkheden. Leerlingen ontdekken constructieproblemen en geven er gepaste oplossingen aan. Het kiezen, verwerken en het correct bewerken van gepaste materialen is van essentieel belang in dit leerplan. Leerlingen leren de mogelijkheden en de beperkingen van constructies in relatie tot de optiek. Specifieke competenties 1 zullen aangeleerd worden via de praktijkervaring binnen de bedrijven. Gezien de specifieke industriële infrastructuur is het in deze studierichting namelijk aangewezen dat sommige praktijklessen kunnen doorgaan op de werkvloer. 1 Een competentie kan omschreven worden als de reële en individuele capaciteit om kennis (theoretische en praktische), vaardigheden en attitudes in het handelen aan te wenden, in functie van de concrete, dagelijkse en veranderende (werk)situatie én in functie van persoonlijke en maatschappelijke activiteiten.

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 3 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w) BEGINSITUATIE De instroom in de studierichting derde graad TSO-Optiektechnieken kan zeer divers zijn. Leerlingen stromen door naar de richting Optiektechnieken vanuit allerlei TSO- en ASO-studierichtingen. Gezien de grote heterogeniteit van instroom is in de eerste periode de individuele begeleiding van groot belang. Door in de beginfase de leerlingen goed te observeren, kan de leraar het beginniveau m.b.t. de specifieke competenties goed inschatten en er zijn didactisch handelen naar richten. Het is dan ook van belang dat voor elk specifiek technisch en praktisch vak in dit leerplan bijzondere aandacht gaat naar de beginsituatie. Door het specifieke van deze studierichting is de belangstelling en de motivatie groot.

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 4 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w) ALGEMENE DOELSTELLINGEN In het kader van de studierichting Optiektechnieken kunnen volgende doelstellingen worden afgeleid. De leerlingen: kunnen de informatie uit handleidingen en publicaties actief benutten; kunnen werktekeningen lezen en een juist technologisch inzicht hebben i.v.m. de werking en opbouw ervan; verwerven de nodige paramedische achtergronden, noodzakelijk voor een vlotte en duidelijke communicatie met de opdrachtgever(s); kennen en kunnen de correcte bewerking- en verwerkingstechnieken toepassen voor de diverse materialen, die in deze sectoren gebruikt worden; kunnen een passende persoonlijke houding aanleren in de omgang met ziektebeelden en andere vormen van menselijk lijden; zijn gemotiveerd om aansluitend secundair of hoger onderwijs te overwegen en over een degelijke goede voorkennis te beschikken om deze studiën met reële kans op slagen aan te vatten; kunnen over een paramedische basisvorming i.v.m. de specifieke vakgebieden van de optiek beschikken; kunnen de voortdurende zij het op dit niveau nog indirecte confrontatie met diverse aspecten van het menselijk lijden passend leren verwerken; kunnen volgens een opgelegde procedure/werkmethode werken; kunnen zowel individueel als in team werken; kunnen de beroepsgebonden tekens en codes correct gebruiken. ALGEMENE DOELSTELLINGEN IN VERBAND MET DE STAGE OPTIEK EN HET WERKEN OP DE WERKVLOER Bedrijfscultuur De leerlingen: maken in een bedrijf kennis met de bedrijfscultuur, leren afspraken maken en leven ze na; zijn stipt en passen zich aan het werkritme aan; werken in groep en onder leiding en staan open voor kritiek; passen de vaktaal toe. Preventie. De leerlingen: passen de veiligheids- en milieuvoorschriften toe die van toepassing zijn in het bedrijf; passen de ergonomische principes toe; rapporteren storingen, onveiligheden of defecten via hiërarchische weg; werken net en sorteren het afval volgens instructies. Communicatie. De leerlingen: voeren de gesprekken constructief en rapporteren de gegevens; lezen de vakspecifieke informatie, werkmethode, handleidingen; kunnen de informatie uit een tekening of schema halen die van toepassing is bij het uitvoeren van de opdracht; brengen een verslag uit van het uitgevoerde werk.

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 5 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w) Voorbewerken. De leerlingen: maken afspraken met de vakspecialist in het bedrijf en werken ermee samen; bereiden onder begeleiding hun werkzaamheden voor; volgen de werkvoorbereiding op van de opgedragen taken. Administratie. De leerlingen: kunnen de specifieke administratieve gegevens aanvullen. Bewerkingen. De leerlingen: volgen de procedures/instructies op, eigen aan het bedrijf; passen de vakspecifieke technieken nauwgezet toe, eigen aan de opgedragen taken; rapporteren de resultaten; voeren een visuele kwaliteitscontrole uit en rapporteren de gebreken. Onderhouden. De leerlingen: kunnen vakkundig en veilig werken met de gereedschappen en materialen; kunnen tekeningen, instructies en schema s lezen om de werkzaamheden uit te voeren; nemen hun verantwoordelijkheid op en kunnen werkzaamheden in team uitvoeren. Naast de algemene doelstellingen in verband met de stage en het werken op de werkvloer worden de specifieke doelstellingen PV/TV Stage optiek gekozen uit de verder opgegeven inhouden/doelstellingen in overleg met het stagebedrijf. ALGEMENE VAKGEBONDEN ATTITUDES DIE NAGESTREEFD WORDEN TIJDENS DE OPLEIDING Kwaliteitsbewustheid: Nauwkeurigheid: Flexibiliteit: De leerlingen: De leerlingen: De leerlingen: weten aan welke kwaliteitsvoorschriften dienen te voldoen; kunnen zich inspannen om tijdens de uitvoering van het werk, aan de vereisten te voldoen; zijn in staat het werk te toetsen en bij te sturen aan de hand van de opgegeven kwaliteitscriteria. kunnen zorgvuldig handelen volgens een gedetailleerd stappenplan. kunnen zich aanpassen aan de omstandigheden en werksituatie; kunnen procedures opvolgen om een probleemstelling op te lossen. Verantwoordelijkheidszin: De leerlingen: zijn zich ervan bewust dat ordelijk en nauwkeurig werken de veiligheid voor zichzelf en de anderen verhoogt; kunnen een opdracht binnen de opgegeven tijdsindicatoren afwerken.

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 6 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w) Zin voor samenwerking: Leergierigheid: Welzijnsbewust: Milieubewust: Handigheid: Economische ingesteldheid: De leerlingen: De leerlingen: De leerlingen: De leerlingen: De leerlingen: De leerlingen: zijn bereid om samen te werken, om tot een optimaal resultaat te komen; streven samenhorigheid en collegialiteit na. kunnen nieuwe toepassingen binnen het vakgebied opvolgen; kunnen het belang van een voortdurende competentieopbouw inzien. zijn actief en proactief gericht op veiligheid, gezondheid en hygiëne. zijn zich bewust van de impact van het eigen handelingen op het milieu. zijn in staat om op een behendige en vakkundige manier grondstoffen te verwerken en gereedschappen te hanteren. gebruiken grondstoffen en materieel optimaal binnen een vooropgestelde tijd.

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 7 LEERPLANDOELSTELLINGEN / PV PRAKTIJK OPTIEK 1 Doelstellingen en competenties die betrekking hebben tot de praktijk optiek 1.1 relevante technische informatie opzoeken betreffende de optiek opdracht, de gepaste technologie en de kenmerken van de gebruikte materialen. 1.2 de werkprocedure toelichten in functie van de opdracht. 1.3 de begrippen omschrijven in functie van de optiek. 1.4 aan de hand van de opdracht de werkvolgorde vastleggen. 1.5 de vakeigen benaming gebruiken. 1.6 de gereedschappen, meettoestellen, machines nodig voor de werkzaamheden kiezen, veilige en correcte bedienen en onderhouden. 1.7 het doel verwoorden bij de juiste keuze van de gebruikte materialen. 1.8 het doel, de soorten, de handelsvormen van de gebruikte producten en materialen toelichten. 1.9 klaarleggen en voorbereiden van de juiste hoeveelheden. grondstoffen en het materieel om de geplande werkzaamheden uit te voeren. 1.10 de algemene kenmerken en soorten, van de materialen en grondstoffen toelichten 1.11 de gebruikte materialen correct en veilig aanwenden bij het uitvoeren van de opdracht: 1.12 materialen en grondstoffen economisch kiezen. Technisch- technologische aspecten opzoeken en verwerken in functie van de opdracht. Voorbereidingen Begrippen Werkmethode Voorzien van de juiste en nodige grondstoffen, materieel en gereedschappen Doel Soorten Behandeling De kenmerken van materialen en grondstoffen Algemene kenmerken Soorten Kostprijs Toepassen

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 8 1.13 het werkhuisreglement en de bijhorende procedures naleven. 1.14 de persoonlijke beschermingsmiddelen gepast gebruiken en onderhouden. 1.15 met orde en netheid werken. 1.16 veiligheidssymbolen herkennen en toepassen in functie van de opdracht. 1.17 instaan voor het dagelijks onderhouden en schoonmaken van het materiaal, gereedschap en werkplek. 1.18 systematisch opruimen, rangschikken en sorteren van materiaal. 1.19 van de gebruikte producten de belangrijkste etikettering/pictogrammen onderscheiden en toelichten. Welzijn Milieu Werkplaatsreglement Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) Symbolen Orde en netheid Opruimen Rangschikken en sorteren Voorkomende etikettering 1.20 de toepasselijke basisprincipes i.v.m. ergonomie toepassen. Ergonomie 1.21 de taken en verantwoordelijkheden in een bedrijf omschrijven. 1.22 de beroepen binnen de hiërarchische lijn in een bedrijf toelichten. 1.23 de tewerkstellingsmogelijkheden binnen de sector situeren. 1.24 een meetresultaat van de schuifmaat nauwkeurig aflezen. 1.25 kunnen de lengte en de hoogte van een brillenglas nauwkeurig opmeten. 1.26 het nut van een kaliber toelichten. 1.27 een kaliber maken volgens de vorm en de maten van het montuur. 1.28 de middelloodlijnen aanbrengen op het kaliber. 1.29 de vorm van het kaliber krassen op het glas/de lens, rekening houdend met de centratie. 1.30 minerale glazen/lenzen brokkelen zonder glasbreuk. 1.31 een goede houding aannemen tijdens het slijpen. 1.32 de exacte vorm en grootte van een montuur uit een glas slijpen. Beroepsmogelijkheden binnen de sector Demontage en montagetechnieken Algemene regels De schuifmaat Het kaliber Het krassen Het brokkelen Het slijpen: vlak en biseau (schuin geslepen rand) De rhabillage

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 9 1.33 een glas afwerken met een vlak facet. 1.34 een glas afwerken met een regelmatige, goed geplaatste biseau. 1.35 een esthetische contre-biseau aanbrengen op een brillenglas. 1.36 de rhabillage van een bril uitvoeren. 1.37 uitleggen waarop moet gelet worden bij de rhabillage. 1.38 de topsterktemeter op een correcte manier bedienen. 1.39 de sterkte van sferische glazen/lenzen opmeten met de topsterktemeter. 1.40 de sterkte van torische glazen/lenzen opmeten met de topsterktemeter. 1.41 brillenglazen centreren met behulp van de topsterktemeter. 1.42 de handelingen die bij een manuele montage horen in de juiste volgorde uitvoeren. 1.43 een voorschrift dat bij de montage hoort, correct invullen. 1.44 glazen slijpen voor diverse monturen. 1.45 vijsjes vervangen en nauwkeurig afwerken. 1.46 een groeve aanbrengen voor een nylormontage. 1.47 een nylondraad vervangen op de juiste lengte. 1.48 de diepte van een nylorbril aanpassen. 1.49 boorgaten aanbrengen in een brillenglas. 1.50 een glasmontage nauwgezet uitvoeren. 1.51 een montage uitvoeren met enkelvoudige sferische glazen. 1.52 een montage uitvoeren met enkelvoudige torische glazen. 1.53 een montage uitvoeren met bifocale glazen. 1.54 een montage uitvoeren met progressieve glazen. 1.55 de graveringen in progressieve glazen/lenzen terugvinden. De topsterktemeter Opmeten van sferische glazen Opmeten van torische glazen Verloop van de manuele montage Het voorschrift Montages van monturen en glazen Metalen en kunststof monturen Nylormontage Enkelvoudige glazen Bifocale glazen Progressieve glazen

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 10 1.56 de bril aanpassen zodanig dat die rechtstaat op het gezicht van de klant. 1.57 de embouts omplooien zodanig dat de bril comfortabel is voor de klant. 1.58 de neusplaketten aanpassen volgens het gezicht van de klant. Aanpassing van monturen op het gezicht Specifieke pedagogisch-didactische wenken Motiveer leerlingen door een enthousiaste begeleiding, zodat ze gemotiveerd blijven bij hun voorbereiding, bij het uitvoeren en bij de reflectiemomenten. Demonstreer de technieken en wijs de leerlingen op de mogelijke moeilijkheden. Streef naar kwaliteit en laat geen foutieve handelingen toe. Corrigeer deze onmiddellijk. Bij de specifieke werkzaamheden is het belangrijk dat de specificaties ter beschikking staan van de leerling. Besteed aandacht aan de instructies van leveranciers om met de juiste gereedschappen en machines op een correcte wijze, te werken en ze te onderhouden. Zoek op internet vernieuwingen op die van toepassing zijn op het vak en laat hen daarover een informatiemap aanleggen. Gebruik concrete voorbeelden uit de leefwereld van de leerlingen. Tijdens de lessen zal regelmatig aandacht gevestigd worden op de beroepsmogelijkheden. Bezoek externe instellingen en een labo om de problematiek te duiden en de realiteit te ontdekken. Bedenk gepaste experimenten om de theorie aantrekkelijk te maken. Schenk ruime aandacht aan een behoorlijk taalgebruik.

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 11 2 Doelstellingen en competenties die betrekking hebben tot de optometrie 2.1 de geschikte meetapparatuur kiezen. 2.2 de foropter, skiascoop en oftalmoscoop bedienen. 2.3 het gebruik van de diverse instrumenten toelichten. 2.4 de onderdelen van de verschillende instrumenten benoemen. 2.5 enkele belangrijke vragen tijdens een anamnesegesprek opnoemen. 2.6 een grondig anamnesegesprek voeren. 2.7 rekening houden met eigenschappen van de cliënt tijdens een anamnese. 2.8 verklaren waar O.E.P. voor staat. 2.9 de tests van het 21-puntensysteem opsommen. 2.10 uitleggen wat forometrie betekent. 2.11 de tests uit het 21-puntensysteem opsommen die te maken hebben met forometrie. 2.12 de klachten herkennen die kunnen wijzen op een forie. 2.13 het principe van forometrie toelichten. 2.14 uitleggen waarvoor fusiereserves dienen. 2.15 de tests van het 21-puntensysteem opsommen, waarbij fusiereserves gemeten worden. 2.16 het principe van een meting van de fusiereserves toelichten. 2.17 het verschil uitleggen tussen de blur-, de break- en de recoverywaarde. 2.18 de tests van het 21-puntensysteem die de accommodatie meten opsommen. 2.19 het verschil uitleggen tussen blur out en first blur. 2.20 het verschil uitleggen tussen relatieve en een absolute test. Apparatuur Foropter Skiascoop Oftalmoscoop De anamnese De anamnese aangepast aan de cliënt Verloop van de anamnese Visuele tests van het O.E.P. Het 21-puntensysteem Forometrie Definitie Meten van de forie Visuele klachten Fusiereserves Definitie Principe van de vergentietests Accommodatietests Blur out en first blur

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 12 2.21 het verschil uitleggen tussen directe en indirecte oftalmoscopie. 2.22 inzien dat opticiens enkel directe oftalmoscopie mogen uitvoeren. 2.23 omschrijven wat het doel is van visuscopie. 2.24 directe oftalmoscopie uitvoeren. 2.25 een pathologische toestand aan de retina opmerken om door te verwijzen naar een oogarts. 2.26 test 3 van het 21-puntensysteem uitvoeren. 2.27 het verloop van de test uitleggen. 2.28 het testresultaat interpreteren. 2.29 het testresultaat vergelijken met de verwachte waarde. 2.30 test 13 A van het 21-puntensysteem uitvoeren. 2.31 het verloop van de test uitleggen. 2.32 het testresultaat interpreteren. 2.33 het testresultaat vergelijken met de verwachte waarde. 2.34 een objectieve refractie uitvoeren m.b.v. een skiascoop. 2.35 het verloop van test 4 van het 21-puntensysteem omschrijven. 2.36 de minst myope meridiaan van een oog bepalen met de skiascoop. 2.37 test 5 van het 21-puntensysteem uitvoeren. 2.38 inzien dat de kleur van de reflex afhangt van de kwaliteit van de visuele informatieverwerking. Oftalmoscopie Directe oftalmoscopie Indirecte oftalmoscopie Visuscopie Habituele horizontale foria voor ver Habituele horizontale foria voor nabij Statische skiascopie Dynamische skiascopie op 50 cm 2.39 test 6 van het 21-puntensysteem uitvoeren. Dynamische skiascopie op 1 m 2.40 de verschillende varianten van test 7 van het 21-puntensysteem opsommen. 2.41 inzien dat # 7 een subjectieve test is. 2.42 omschrijven wat de nevelmethode betekent. 2.43 de startlens voor # 7 berekenen. 2.44 een astigmatisme opsporen m.b.v. de test van Parein. Subjectieve refractie voor ver

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 13 2.45 de as en de sterkte van de cilinder verfijnen d.m.v. de losse kruiscilinder. 2.46 een monoculaire subjectieve refractie uitvoeren. 2.47 het binoculair evenwicht bepalen. 2.48 een binoculaire subjectieve refractie uitvoeren. 2.49 de resultaten van de rood/groene test interpreteren. 2.50 omschrijven in welke gevallen de pinhole gebruikt kan worden. 2.51 test 8 van het 21-puntensysteem uitvoeren. 2.52 het verloop van de test uitleggen. 2.53 het testresultaat interpreteren. 2.54 het testresultaat vergelijken met de verwachte waarde. 2.55 test 13 B van het 21-puntensysteem uitvoeren. 2.56 het verloop van de test uitleggen. 2.57 het testresultaat interpreteren. 2.58 het testresultaat vergelijken met de verwachte waarde. 2.59 inzien dat bij test 9 van het 21-puntensysteem de BO waarde tot eerste wazigheid gemeten wordt. 2.60 de reden afleiden van die wazigheid bij het verhogen van de BO waarden. 2.61 het verloop van test 9 uitleggen. 2.62 de adductie voor ver uitvoeren. 2.63 het testresultaat vergelijken met de verwachte waarden. 2.64 inzien dat test 10 van het 21-puntensysteem een onmiddellijk vervolg is van test 9. 2.65 inzien dat bij #10 de BO waarden tot fusiebreuk en fusieherstel gemeten worden. 2.66 het verloop van #10 uitleggen. 2.67 de ductie voor ver uitvoeren. Geïnduceerde horizontale foria voor ver Geïnduceerde horizontale foria voor nabij Adductie voor ver Ductie voor ver

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 14 2.68 de resultaten van #10 in breukvorm schrijven. 2.69 de testresultaten vergelijken met de verwachte waarden. 2.70 inzien dat bij test 11 van het 21-puntensysteem de BI limieten tot fusiebreuk en fusieherstel gemeten worden. 2.71 het verloop van #11 uitleggen. 2.72 de abductie voor ver uitvoeren. 2.73 de resultaten van #11 in breukvorm schrijven. 2.74 de testresultaten vergelijken met de verwachte waarden. 2.75 inzien dat bij test 12 van het 21-puntensysteem de verticale forie gemeten wordt. 2.76 inzien dat bij test 12 ook de verticale ductie getest wordt. 2.77 het verloop van #12 uitleggen. 2.78 de verticale foriatest voor ver uitvoeren. 2.79 de verticale ductietest voor ver uitvoeren. 2.80 de resultaten van #12 interpreteren. 2.81 de resultaten van # 12 met de verwachte waarden vergelijken. 2.82 het verloop van test 14 A van het 21-puntensysteem uitleggen. 2.83 de gedissocieerde kruiscilinder test voor nabij uitvoeren. 2.84 het verloop van test 14 B van het 21-puntensysteem uitleggen. 2.85 de gefusioneerde kruiscilinder test voor nabij uitvoeren. 2.86 het verloop van test 15 A van het 21-puntensysteem uitleggen. 2.87 de geïnduceerde horizontale foriatest m.b.v. de #14 A uitvoeren. 2.88 inzien dat test 15 A uitgevoerd wordt met het resultaat van #14 A. 2.89 het verloop van test 15 B van het 21-puntensysteem uitleggen. 2.90 de geïnduceerde horizontale foriatest voor nabij m.b.v. de #14 B uitvoeren. 2.91 inzien dat de #15 B uitgevoerd wordt met het resultaat van #14 B. Abductie voor ver Verticale foria en verticale ductie voor ver Gedissocieerde kruiscilinder test voor nabij Gefusioneerde kruiscilinder test voor nabij Geïnduceerde horizontale foria Geïnduceerde horizontale foria

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 15 2.92 inzien dat bij test 16 A van het 21-puntensysteem de BO waarde tot eerste wazigheid gemeten wordt voor nabij. 2.93 de reden afleiden van die wazigheid bij het verhogen van de BO waarden. 2.94 het verloop van test 16 A uitleggen. 2.95 de positieve relatieve convergentie uitmeten. 2.96 het testresultaat vergelijken met de verwachte waarden. 2.97 inzien dat bij test 16 B van het 21-puntensysteem de BO limieten tot fusiebreuk en fusieherstel gemeten worden. 2.98 het verloop van #16 B uitleggen. 2.99 de positieve fusiereserve opmeten. 2.100 de resultaten van #16 B in breukvorm schrijven. 2.101 de testresultaten vergelijken met de verwachte waarden. 2.102 inzien dat bij test 17 A van het 21-puntensysteem de BI waarde tot eerste wazigheid gemeten wordt voor nabij. 2.103 de reden afleiden van die wazigheid bij het verhogen van de BI waarden. 2.104 het verloop van test 17 A uitleggen. 2.105 de negatieve relatieve convergentie uitmeten. 2.106 het testresultaat vergelijken met de verwachte waarden. 2.107 inzien dat bij test 17 B van het 21-puntensysteem de BI limieten tot fusiebreuk en fusieherstel gemeten worden. 2.108 het verloop van #17 B uitleggen. 2.109 de negatieve fusiereserve opmeten. 2.110 de resultaten van #17 B in breukvorm schrijven. 2.111 de testresultaten vergelijken met de verwachte waarden. 2.112 inzien dat bij test 18 van het 21-puntensysteem de verticale forie voor nabij gemeten wordt. 2.113 inzien dat bij test 18 ook de verticale ductie voor nabij getest wordt. Positieve relatieve convergentie Positieve fusiereserve Negatieve relatieve convergentie Negatieve fusiereserve Verticale foria en ductie voor nabij

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 16 2.114 het verloop van #18 uitleggen. 2.115 de verticale foriatest voor nabij uitvoeren. 2.116 de verticale ductietest voor nabij uitvoeren. 2.117 de resultaten van #18 interpreteren. 2.118 de resultaten van #18 met de verwachte waarden vergelijken. 2.119 het verloop van test 19 van het 21-puntensysteem uitleggen. 2.120 de accommodatie amplitude meten en berekenen. 2.121 het verschil uitleggen tussen het meten van de accommodatie amplitude bij een niet-presbyoop en een presbyoop. 2.122 het verloop van test 20 van het 21-puntensysteem uitleggen. 2.123 de positieve relatieve accommodatie opmeten. 2.124 het verschil uitleggen tussen de positieve en de negatieve relatieve accommodatie. 2.125 het verloop van test 21 van het 21-puntensysteem uitleggen. 2.126 de negatieve relatieve accommodatie opmeten. 2.127 de pasbril aanpassen aan het gezicht van de persoon. 2.128 enkele voorbeelden i.v.m. het gebruik van een pasbril afleiden. 2.129 een opgegeven sterkte in de pasbril stoppen. Accommodatie amplitude Positieve relatieve accommodatie Negatieve relatieve accommodatie Gebruik van pasdoos en pasbril Specifieke pedagogisch-didactische wenken Demonstreer de techniek Verduidelijk de technieken met foto s, figuren en andere didactische middelen om de leerstof beter te verankeren. Gun de leerlingen de nodige voorbereidingstijd, zodat de leerlingen hun werk grondig kunnen voorbereiden Controleer individueel en remedieer de leerlingen tussentijds, zodat de fouten zich niet opstapelen. Vooraleer leerlingen metingen uitvoeren controleer je de opstelling. Gebruik steeds goed werkende meet- en controlegereedschappen om de werkzaamheden uit te voeren Tracht een specifiek zelfevaluatieformulier op te maken, eigen aan de werkzaamheden. Laat de veiligheid steeds respecteren, zeker bij de praktische opdrachten.

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 17 TV OPTIEK De uitbreidingsdoelstellingen worden aangeduid met een (U) en staan cursief gedrukt. 3 Algemene optometrie 3.1 Inleidende begrippen tot de optometrie 3.1.1 de definitie geven van optometrie. 3.1.2 omschrijven wat tot het takenpakket van een optometrist hoort. 3.1.3 een aantal visuele problemen waarmee mensen bij een optometrist terecht kunnen opsommen. 3.1.4 het verschil uitleggen tussen zicht en zien. 3.1.5 de definitie van zicht en zien geven. 3.1.6 de elementen van het zien opsommen. 3.1.7 omschrijven wat identificatie is. 3.1.8 de fasen bij identificatie (zien, onderscheiden, herkennen, begrijpen) opsommen. 3.1.9 omschrijven wat emmetropisatie is. 3.1.10 omschrijven wat binocularisatie is. 3.1.11 de vier fusiegraden (simultaan zicht, superimpositie, vlakke fusie, stereoscopisch zicht) toelichten. 3.1.12 inzien welke visuele problemen bij welke elementen van het zien horen. 3.1.13 de eigenschappen van sferische lenzen omschrijven. 3.1.14 de eigenschappen van cilindrische lenzen omschrijven. 3.1.15 de eigenschappen van torische lenzen omschrijven. 3.1.16 de effecten van prismatische lenzen omschrijven. 3.1.17 inzien welke effecten pluslenzen veroorzaken. Definitie optometrie Wanneer naar de optometrist Definitie zien - zicht Elementen van het zien Identificatie Emmetropisatie Binocularisatie Effecten van optische lenzen

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 18 3.1.18 inzien welke effecten minlenzen veroorzaken. 3.1.19 inzien welke effecten prismatische lenzen veroorzaken. 3.1.20 de definitie van een prismadioptrie toelichten. 3.1.21 uitleggen hoe we een scherp zicht verkrijgen. 3.1.22 de formule van accommodatie toepassen. 3.1.23 uitleggen hoe we een binoculair zicht verkrijgen. 3.1.24 aan de hand van een tekening aantonen dat BO prisma s de ogen doet convergeren. 3.1.25 aan de hand van een tekening aantonen dat BI prisma s de ogen doet divergeren. 3.1.26 de hoeveelheid convergentie berekenen met behulp van een formule. 3.1.27 inzien dat BO prisma s en minlenzen de ogen doet inspannen. 3.1.28 inzien dat BI prisma s en pluslenzen de ogen doet ontspannen. 3.1.29 de breekkracht van de delen van het oog benoemen. 3.1.30 inzien dat er een omgekeerd verkleind beeld gevormd wordt op de retina. 3.1.31 omschrijven wat diffractie is. 3.1.32 beschrijven hoe chromatische aberratie veroorzaakt wordt. 3.1.33 afleiden dat dispersie het gevolg is van chromatische aberratie. 3.1.34 de manier beschrijven waarop sferische aberratie ontstaat. 3.1.35 inzien dat niet alle optische centra op dezelfde as liggen (decentratie). 3.1.36 omschrijven wat perifere aberratie inhoudt. 3.1.37 uitleggen welk voordeel de stenopeïsche opening biedt. De pinhole 3.2 Refractieve anomalieën Klaar enkelvoudig binoculair zicht Het menselijk oog als brekend systeem Optische defecten van het oculaire systeem 3.2.1 beschrijven wat emmetropie is. 3.2.2 beschrijven wat ametropie is. Emmetropie en ametropie (myopie, hypermetropie, astigmatisme)

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 19 3.2.3 het verschil aangeven tussen een refractieve en een axiale ametropie. 3.2.4 de soorten ametropieën benoemen. 3.2.5 de essentie aangeven van een aantal studies, betreffende de prevalentie van refractieafwijkingen. Voorkomen en distributie van refractieafwijkingen 3.3 Gezichtsscherpte 3.3.1 de definitie van gezichtsscherpte geven. Definitie 3.3.2 in eigen woorden uitleggen wat het minimum onderscheidingsvermogen inhoudt. 3.3.3 in eigen woorden uitleggen wat het minimum scheidbare inhoudt. 3.3.4 in eigen woorden uitleggen wat het minimum kenbare inhoudt. 3.3.5 in eigen woorden uitleggen wat de minimum scheidingshoek inhoudt. 3.3.6 het verschil aangeven tussen de centrale en de perifere gezichtsscherpte. Classificatie Minimum onderscheidingsvermogen Minimum scheidbare Minimum kenbare Minimum scheidingshoek Centrale en perifere gezichtsscherpte 3.3.7 enkele factoren opsommen die de gezichtsscherpte beïnvloeden. Factoren die de gezichtsscherpte beïnvloeden (beeldscherpte, beeldgrootte, netvliesstructuur, brandpuntaberraties, lichtsterkte, contrast, psychologische factoren, relatieve moeilijkheidsgraad, tussenruimte) 3.3.8 omschrijven hoe een normale gezichtsscherpte bepaald wordt. Bepaling van de visus 3.3.9 in eigen woorden uitleggen hoe de Snellen letters opgebouwd zijn. 3.3.10 in eigen woorden uitleggen hoe de Landolt ringen opgebouwd zijn. 3.3.11 in eigen woorden uitleggen hoe de Tumbling E test in zijn werk gaat. 3.3.12 voor elk optotype de vormneutraliteit ten opzichte van astigmatisme afleiden. De optotypen Snellen letters Landolt ringen Tumbling E

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 20 3.3.13 de gezichtsscherpte uitdrukken in minuten. 3.3.14 de gezichtsscherpte uitdrukken met de Snellen notatie. 3.3.15 de gezichtsscherpte omzetten naar de decimale notatie. 3.3.16 de gezichtsscherpte omzetten naar de percentage notatie. 3.3.17 de notatie van de gezichtsscherpte omschrijven 3.3.18 de formules om de lettergrootte te berekenen toepassen. 3.3.19 omschrijven wat het afstandsgetal is. 3.3.20 het afstandsgetal berekenen. Uitdrukken van de gezichtsscherpte (minuten, Snellen notatie, decimaal, percentage) Het meten van de gezichtsscherpte 3.4 Myopie 3.4.1 de definitie geven van myopie. 3.4.2 omschrijven wat het punctum remotum is. 3.4.3 omschrijven wat het punctum proximum is. Definitie 3.4.4 myopie indelen in lichte, middelmatige, sterke en zeer sterke myopie. Indeling volgens refractieafwijking 3.4.5 enkele oorzaken van myopie toelichten. Classificatie naar oorzaak 3.4.6 de soorten myopie omschrijven. 3.4.7 inzien dat myopie meestal een combinatie is van deze soorten. 3.4.8 inzien dat het voornaamste symptoom een verminderde visus voor ver is. 3.4.9 in eigen woorden uitleggen waarom asthenopische klachten voorkomen bij myopie. 3.4.10 enkele objectieve kentekenen van myopie opsommen. Soorten myopie Symptomen Axiale myopie Krommingsmyopie Brekings- of indexmyopie 3.4.11 uitleggen wat de visuo-posturale reflex inhoudt. Houding van de myoop 3.4.12 enkele factoren die myopie in de hand kunnen werken opsommen. Factoren die myopie in de hand kunnen werken

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 21 3.4.13 afleiden hoe de beeldvorming bij een myoop gebeurt. Beeldvorming 3.4.14 aantonen dat myopie een negatieve correctie vereist. Verbetering van myopie 3.4.15 enkele bijzondere vormen van myopie beschrijven. Bijzondere vormen van myopie 3.4.16 enkele theorieën rond het ontstaan van myopie bespreken. 3.4.17 de essentie aangeven via de erfelijkheidstheorie. 3.4.18 de essentie aangeven via de functionele theorie. Congenitale myopie Pathologische myopie Fysiologische myopie Instrumentenmyopie Lenticulaire myopie Nachtmyopie Voorbijgaande myopie Pseudo-myopie Ruimtemyopie Seniele myopie Structurele myopie Functionele myopie Theorieën rond myopie 3.5 Hypermetropie 3.5.1 de definitie van hypermetropie geven. 3.5.2 inzien dat een hypermetroop gebruik kan maken van zijn accommodatie om zijn fout te compenseren. 3.5.3 de plaats van het punctum remotum en het punctum proximum afleiden aan de hand van de grootte van de accommodatie-amplitude. 3.5.4 hypermetropie indelen in zwakke, middelmatige en sterke hypermetropie. Definitie Indeling volgens refractieafwijking

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 22 3.5.5 enkele oorzaken van hypermetropie opsommen. Classificatie naar oorzaak 3.5.6 omschrijven wat latente hypermetropie is. 3.5.7 omschrijven wat manifeste hypermetropie is. 3.5.8 omschrijven wat facultatieve hypermetropie is. 3.5.9 omschrijven wat absolute hypermetropie is. Soorten hypermetropie 3.5.10 enkele symptomen van hypermetropie beschrijven. Symptomen 3.5.11 afleiden hoe de beeldvorming bij een hypermetroop gebeurt. Beeldvorming Latente hypermetropie Manifeste hypermetropie Facultatieve hypermetropie Absolute hypermetropie 3.5.12 aantonen dat hypermetropie een positieve correctie nodig heeft. Verbetering van de hypermetroop 3.5.13 enkele bijzondere vormen van hypermetropie beschrijven. Bijzondere vormen van hypermetropie Afakie Seniele hypermetropie Sterkte hypermetropie Pathologische hypermetropie Tijdelijke hypermetropie 3.6 Astigmatisme 3.6.1 de definitie van astigmatisme omschrijven. Definitie 3.6.2 enkele oorzaken van astigmatisme toelichten. Oorzaken

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 23 3.6.3 in eigen woorden uitleggen wat corneaal astigmatisme betekent. 3.6.4 in eigen woorden uitleggen wat residueel astigmatisme betekent. 3.6.5 afleiden dat totaal astigmatisme gelijk is aan de som van het corneaal en residueel astigmatisme. 3.6.6 het verschil aangeven tussen astigmatisme volgens de regel, astigmatisme tegen de regel en schuin astigmatisme. 3.6.7 het verschil aangeven tussen symmetrisch en asymmetrisch astigmatisme. 3.6.8 het verschil aangeven tussen een homoniem en heteroniem astigmatisme. 3.6.9 in eigen woorden uitleggen wat onregelmatig astigmatisme is. 3.6.10 een astigmatisme, al naargelang het resultante astigmatisme, benoemen. 3.6.11 de beeldvorming van een punt aantonen met behulp van de connoïde van Sturm. 3.6.12 de beeldvorming van een lijn doorheen een cilindrisch glas afleiden. Classificatie 3.6.13 enkele symptomen van astigmatisme opsommen. Symptomen Totaal astigmatisme Regelmatig astigmatisme Onregelmatig astigmatisme Al naargelang het resultante astigmatisme Beeldvorming (connoïde van Sturm) 3.6.14 inzien dat de verbetering van astigmatisme met behulp van een torisch glas/lens gebeurt. 3.6.15 afleiden dat een AVR met een min as 180 verbeterd wordt. 3.6.16 afleiden dat een ATR met een min as 90 verbeterd wordt. Verbetering van astigmatisme 3.7 Afakie 3.7.1 de definitie geven van afakie. Definitie 3.7.2 enkele oorzaken opsommen van afakie. Oorzaken 3.7.3 in eigen woorden uitleggen waarom iristrillingen ontstaan bij afakie. 3.7.4 in eigen woorden uitleggen waarom afaken fotofoob zijn. Anatomische kenmerken

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 24 3.7.5 afleiden dat de gezichtsscherpte sterk verminderd is bij afakie. Subjectieve kenmerken 3.7.6 de verbetering van afakie met een bril bespreken. 3.7.7 de verbetering van afakie met contactlenzen bespreken. 3.7.8 de verbetering van afakie met een intra-oculaire lens bespreken. Verbetering van afakie 3.8 Anisometropie 3.8.1 anisometropie definiëren. Definitie 3.8.2 het verschil uitleggen tussen anisometropie en antimetropie. Indeling 3.8.3 anisometropie indelen in zwakke en sterke anisometropie. Volgens type 3.8.4 uitleggen dat anisometropie erfelijk of verworven kan zijn. Volgens graad Volgens oorzaak 3.8.5 enkele symptomen van anisometropie opsommen. Symptomen 3.8.6 de verbetering van anisometropie met een bril beschrijven. 3.8.7 het prismatisch effect berekenen. 3.8.8 inzien dat verbetering met een bril aniseikonische problemen veroorzaakt. 3.8.9 de verbetering van anisometropie met contactlenzen beschrijven. Verbetering bij de anisometroop 3.9 Aniseikonie 3.9.1 aniseikonie definiëren. 3.9.2 in eigen woorden uitleggen wat aniseikonie betekent. 3.9.3 het verschil uitleggen tussen fysiologische aniseikonie en klinische aniseikonie. 3.9.4 het verschil aantonen tussen symmetrische en asymmetrische aniseikonie. Definitie Indeling Symmetrisch asymmetrisch

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 25 3.9.5 enkele anatomische oorzaken van aniseikonie opsommen. 3.9.6 enkele optische oorzaken van aniseikonie bespreken. 3.9.7 het juiste verband leggen tussen een axiale ametropie en een verbetering met bril. 3.9.8 het juiste verband leggen tussen een refractieve ametropie en een verbetering met contactlenzen. Oorzaken Verbetering 3.10 Accommodatie 3.10.1 de definitie geven van accommodatie. Definitie 3.10.2 het verschil uitleggen tussen uitwendige en inwendige accommodatie. 3.10.3 beschrijven wat reflex accommodatie is. 3.10.4 beschrijven wat tonische accommodatie is. 3.10.5 beschrijven wat convergentie accommodatie is. 3.10.6 beschrijven wat psychische accommodatie is. Mechanisme Soorten accommodatie Reflex accommodatie Tonische accommodatie Convergentie accommodatie Psychische accommodatie 3.10.7 enkele factoren die de accommodatie beïnvloeden opsommen. Factoren die de accommodatie beïnvloeden 3.10.8 enkele belangrijke begrippen rond accommodatie uitleggen. Belangrijke begrippen Ruststand van accommodatie Snelheid van accommodatie Accommodatiesoepelheid Accommodatieve lag Consensuele accommodatie Relatieve accommodatie Accommodatie reserve Dieptescherpte

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 26 3.10.9 het verschil uitleggen tussen de accommodatiebreedte en de accommodatie-amplitude. 3.10.10 de kenmerken opsommen van accommodatie excess. 3.10.11 enkele oorzaken opsommen van accommodatie-insufficiëntie. 3.10.12 in eigen woorden uitleggen wat accommodatieve inertie betekent. 3.10.13 in eigen woorden uitleggen wat Ill-sustained accommodatie betekent. 3.10.14 in eigen woorden uitleggen waardoor ongelijke accommodatie gekenmerkt wordt. Accommodatiebreedte en accommodatie-amplitude Accommodatieve anomalieën Accommodatie excess Accommodatie insufficiëntie Accommodatieve inertie Ill-sustained accommodatie Ongelijke accommodatie 3.11 Presbyopie 3.11.1 de definitie van presbyopie geven. Definitie 3.11.2 enkele oorzaken van presbyopie opsommen. Oorzaken 3.11.3 het verschil uitleggen tussen pre-presbyopie en absolute presbyopie. Classificatie Pre-presbyopie Absolute presbyopie 3.11.4 enkele symptomen van presbyopie afleiden. Symptomen 3.11.5 inzien dat hypermetropen sneller presbyoop worden. 3.11.6 inzien dat myopen minder snel presbyoop worden. 3.11.7 inzien dat presbyopen een additie als correctie nodig hebben. 3.11.8 de additie berekenen met de formule van Hofstetter. 3.11.9 de benodigde additie opzoeken in de tabel van Donders. Ontstaan en vooruitgang Verbetering van presbyopie 3.12 Versies, vergenties en fusie 3.12.1 de werking van elke extra-oculaire oogspier beschrijven. 3.12.2 de wet van gelijke innervatie van Hering toelichten. 3.12.3 de wet van de reciproque innervatie van Sherington toelichten. De extra-oculaire oogspieren en hun werking

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 27 3.12.4 de verschillende soorten oogbewegingen opsommen. Soorten oogbewegingen 3.12.5 het verschil uitleggen tussen abductie en adductie. 3.12.6 het verschil uitleggen tussen super- en subductie. 3.12.7 het verschil uitleggen tussen incycloductie en excycloductie. 3.12.8 het verschil aangeven tussen dextroversie en levoversie. 3.12.9 het verschil aangeven tussen supraversie en infraversie. 3.12.10 het verschil aangeven tussen dextrocycloversie en levocycloversie. 3.12.11 het verschil aangeven tussen convergentie en divergentie. 3.12.12 inzien dat rechtse supravergentie gelijk is aan linkse infravergentie. 3.12.13 het verschil aangeven tussen incyclovergentie en excyclovergentie. Indeling van de ducties Indeling van de versies Indeling van de vergenties 3.12.14 de definitie geven van het convergentiepunt. 3.12.15 uitleggen wat het convergentiegebied inhoudt. 3.12.16 uitleggen wat de convergentieamplitude inhoudt. 3.12.17 uitleggen wat de convergentiehoek betekent. 3.12.18 beschrijven wat een meterhoek is. 3.12.19 de convergentie uitdrukken in prismadioptrie. Het convergentiepunt het convergentiegebied de convergentieamplitude Kenmerken van convergentie 3.12.20 de verschillende soorten convergentie beschrijven. Soorten convergentie 3.12.21 de definitie geven van fusie. 3.12.22 omschrijven wat de horopter is. 3.12.23 omschrijven wat de zone van Panum betekent. 3.12.24 in eigen woorden uitleggen op welke manier stereoscopisch zicht tot Fusie Tonische convergentie Proximale convergentie Accommodatieve convergentie Relatieve convergentie Fusionele convergentie

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 28 stand komt. 3.12.25 in eigen woorden uitleggen wat een fusiereserve is. 3.12.26 afleiden dat een esoforie BI reserves vraagt. 3.12.27 afleiden dat een exoforie BO reserves vraagt. Fusiereserve 3.13 Forie 3.13.1 de definitie geven van een forie. 3.13.2 het verschil uitleggen tussen een forie en een tropie. 3.13.3 het verschil uitleggen tussen een orthoforie, een esoforie en een exoforie. 3.13.4 het verschil uitleggen tussen een isoforie, een hypoforie en een hyperforie. 3.13.5 het verschil uitleggen tussen een incycloforie en een excycloforie. 3.13.6 afleiden dat een refractiefout een forie kan veroorzaken. 3.13.7 enkele oorzaken van forieën opsommen. Definitie Indeling Laterale foria s Verticale foria s Cycloforia s 3.13.8 enkele symptomen van forieën opsommen. Symptomen Invloeden die leiden tot een forie 3.13.9 verklaren waarom een esofoor vlugger visuele klachten zal hebben dan een exofoor. 3.13.10 enkele visuele klachten thuisbrengen bij de soorten forieën. 3.13.11 de wet van Desmaret toelichten. 3.13.12 inzien dat een BI prisma divergentie meet. 3.13.13 inzien dat een BO prisma convergentie meet. 3.13.14 het verschil uitleggen tussen een gedissocieerde forie en een geassocieerde forie. Visuele klachten Foriameting

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 29 3.14 De AC/A verhouding 3.14.1 de AC/A verhouding definiëren. Definitie 3.14.2 enkele factoren opsommen die de AC/A beïnvloeden. Factoren die de AC/A beïnvloeden 3.14.3 het verschil uitleggen tussen de AC/A ratio en de AC/A gradiënt. 3.14.4 de AC/A ratio berekenen. 3.14.5 de AC/A gradiënt berekenen. 3.14.6 zien in dat de lijn van Donders de verhouding aangeeft van de accommodatie t.o.v. de convergentie. De AC/A ratio en de AC/A gradiënt De grafische weergave 4 Functionele optometrie 4.1 Amblyopie 4.1.1 uitleggen aan welke voorwaarden voldaan moet worden om een normaal binoculair zicht te verkrijgen. 4.1.2 het verschil aangeven tussen een foveale fixatie, een onstabiele fixatie en excentrische fixatie. 4.1.3 in eigen woorden uitleggen wat disparate fixatie betekent. 4.1.4 de belangrijkste zaken uit het onderzoek naar amblyopie verwoorden. 4.1.5 de definitie geven van congenitale amblyopie. 4.1.6 de definitie geven van amblyopie ex anopsia. 4.1.7 de definitie geven van functionele amblyopie. 4.1.8 de criteria waaraan een oog moet voldoen om als amblyoop beschouwd te worden opsommen. Voorwaarden voor een normaal binoculair zicht Oorsprong en historiek van amblyopie Definities congenitale amblyopie amblyopie ex anopsia functionele amblyopie Criteria

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 30 4.1.9 organische amblyopie herkennen. 4.1.10 organische amblyopie onderscheiden in nutritionele, toxische en congenitale amblyopie. 4.1.11 strabistische amblyopie omschrijven. 4.1.12 de mogelijke gevolgen van strabistische amblyopie afleiden. 4.1.13 het verschil aangeven tussen isometropische amblyopie en anisometropische amblyopie. 4.1.14 omschrijven wat hysterische amblyopie betekent. 4.1.15 omschrijven wat beelddegradatie amblyopie betekent. 4.1.16 de klinische karakteristieken van de functionele amblyoop opsommen. 4.1.17 enkele tests opsommen die belangrijk zijn in het onderzoek naar amblyopie. Classificatie Organische amblyopie: nutritionele, toxische, congenitale Functionele amblyopie: strabistische, refractieve, hysterische, beelddegradatie Karakteristieken van de functioneel amblyoop Onderzoek 4.1.18 enkele mogelijkheden beschrijven om amblyopie te behandelen. Reëducatie van de functioneel amblyoop 4.2 Strabisme 4.2.1 in eigen woorden uitleggen wat comitant strabisme betekent. 4.2.2 in eigen woorden uitleggen wat non-comitant strabisme betekent. 4.2.3 non-comitant strabisme onderverdelen in congenitaal en verworven strabisme. Comitant strabisme 4.2.4 het verschil uitleggen tussen parese en paralyse. Parese en paralyse 4.2.5 de meest voorkomende symptomen van strabisme afleiden. Symptomen Non-comitant strabisme Congenitaal Verworven Diplopie Abnormale hoofdstand

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 31 4.2.6 omschrijven met welk doel een covertest uitgevoerd wordt. 4.2.7 een unilaterale covertest uitvoeren. 4.2.8 een alternerende covertest uitvoeren. 4.2.9 het verschil uitleggen tussen een primaire en een secundaire afwijking. 4.2.10 enkele bijkomende objectieve tests omschrijven om strabisme op te sporen. 4.2.11 de voornaamste subjectieve tests om strabisme op te sporen bespreken. (U) 4.2.12 de belangrijkste adaptaties aan strabisme opsommen. 4.2.13 aantonen waarom suppressie optreedt. 4.2.14 afleiden waarom amblyopie een mogelijke adaptatie aan strabisme kan zijn. 4.2.15 beschrijven wat excentrische fixatie betekent. 4.2.16 beschrijven wat abnormale retinale correspondentie betekent. 4.2.17 in eigen woorden uitleggen wat horror fusionis betekent. 4.2.18 in eigen woorden uitleggen wat fixatiedispariteit betekent. Objectieve testprocedures Cover test Primaire en secundaire afwijkingen Directe observatie (Hitschberg test) Ductie testing Subjectieve testprocedures (U) Enkel object methode Twee objecten methode Beoordeling van de deviatie Adaptaties Suppressie Amblyopie excentrische fixatie abnormale retinale correspondentie horror fusionis accommodatieve infaciliteit fixatie dispariteit 4.3 Visueel-technische vaardigheden 4.3.1 de verschillende oogbewegingspatronen opsommen. 4.3.2 het nut omschrijven van elke soort oogbeweging. 4.3.3 omschrijven wat nystagmus betekent. 4.3.4 inzien dat nystagmus een oogbewegingsstoornis is. 4.3.5 inzien dat oculomotoriek voor de lokalisatie dient. Oculomotoriek 4.3.6 inzien dat accommodatie voor de identificatie dient. Accommodatie

TSO 3e graad Specifiek gedeelte Optiektechnieken 32 4.3.7 inzien dat binocularisatie voor de manipulatie van de ruimte dient. Binoculaire Efficiëntie 4.4 Visueel-Perceptueel-Motorische Vaardigheden 4.4.1 omschrijven welke functies de periferie verzorgt. Het Perifere Zien 4.4.2 beschrijven wat visualisatie betekent. 4.4.3 het belang inzien van visualisatie in het dagelijkse leven. Visualisatie 4.4.4 beschrijven wat bedoeld wordt met visuele reactietijd. Visuele Reactietijd 4.4.5 de verschillende motorvrije vaardigheden opsommen. 4.4.6 het verband leggen tussen motorvrije vaardigheden en lees- en leermoeilijkheden. Motorvrije Vaardigheden 4.4.7 beschrijven wat met visuo-motorische vaardigheden bedoeld wordt. Visuo-motorische vaardigheden 4.4.8 uitleggen wat auditorisch-visuele integratie inhoudt. Auditorisch-visuele integratie 4.4.9 omschrijven wat een visueel probleem inhoudt. 4.4.10 voorbeelden geven van visuele problemen. Visuele Problemen 4.5 Optometrische Begeleiding 4.5.1 enkele adviezen m.b.t. visuele hygiëne opsommen. Visuele Hygiëne 4.5.2 inzien dat een refractieve fout m.b.v. een optisch hulpmiddel gecorrigeerd wordt. Optische hulpmiddelen 4.5.3 omschrijven wat visuele training inhoudt. Visuele training 4.5.4 het verloop van een optometrisch basisonderzoek omschrijven. Het functioneel optometrisch basisonderzoek 4.5.5 enkele tests opsommen om de gezichtsscherpte te evalueren. Gezichtsscherpte 4.5.6 enkele manieren bespreken om de brekingstoestand te bepalen. Brekingstoestand 4.5.7 de belangrijkste tests omschrijven om de oculomotoriek te bepalen. Oculomotoriek