Tweede Kamer der Staten-Generaal



Vergelijkbare documenten
Titel II. Straffen. 1. Algemeen. Artikel 1:11

Eerste Kamer der Staten-Generaal

U wordt verdacht. Inhoud

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

Deze brochure 3. Aanhouding en verhoor 3. Inverzekeringstelling 4. De reclassering 5. Verlenging van de inverzekeringstelling of niet 5

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Datum 8 maart 2016 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het bericht 'twee keer per dag vergeet justitie een verdachte op te halen'.

U wordt verdacht. * Waar in deze brochure hij staat, kan ook zij worden gelezen.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

==================================================================== Artikel 1

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het Openbaar Ministerie gegrond.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2013 in de zaak tegen: thans gedetineerd in de.

Datum 23 februari 2012 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over de voorlopige hechtenis van dhr. R.

Inhoudsopgave. N.B. Waar in deze brochure hij staat, kan ook zij worden gelezen.

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277

Hof van Cassatie van België

Als uw kind in aanraking komt met de politie

Algemene bepalingen. Transactie DDD. Na titel VIII wordt een titel ingevoegd, luidende: TITEL VIIIA BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR JEUGDIGEN.

ADVIES. Conceptwetsvoorstel wijziging regelingen inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling

Beoordeling Bevindingen

Parketnummer: /17 Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak

Hof van Cassatie van België

Rapport. Datum: 28 januari 1999 Rapportnummer: 1999/029

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Aanhouding en inverzekeringstelling

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aangenomen en overgenomen amendementen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

advies. Strekking wetsvoorstellen

Hof van Cassatie van België

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Strafuitvoeringsrechtbanken

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN. Artikel 1

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273

Strafuitvoeringsrechtbanken

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Eerste Kamer der Staten-Generaal

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

ECLI:NL:GHDHA:2015:84

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Ministerie van Veiligheid. en Justitie. Publicatiedatum: 23 september 2014

Datum 14 februari 2017 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het bericht Onschuldig en toch voor het leven gestraft

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2

ECLI:NL:OGEAA:2016:411

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 3

Strafuitvoeringsrechtbanken

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Europees Arrestatiebevel

afspraken die in het Najaarsoverleg 2008 zijn gemaakt. Volstaan wordt dan ook met hiernaar te verwijzen.

Rapport. Datum: 27 december 2005 Rapportnummer: 2005/400

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De gevolgen van een strafrechtelijke afdoening voor de verblijfsrechtelijke positie van jongeren

Een onderzoek naar de registratie van een beslissing om niet verder te vervolgen.

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

ECLI:NL:RBNNE:2017:1473

Eerste Kamer der Staten-Generaal

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

Rapport. Een onderzoek naar een klacht over de Raad voor Rechtsbijstand.

Een onderzoek naar een onduidelijk instemmingsformulier bij een taakstrafaanbod van het Openbaar Ministerie.

Gehoord de gerechten heeft de Raad de eer u als volgt te berichten.

Mr Henk van Asselt. Werkzaam op het advocatenkantoor te Roosendaal. Strafrechtadvocaat. Lid van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten

Eerste Kamer der Staten-Generaal

A 2014 N 37 PUBLICATIEBLAD

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Leidraad voor het nakijken van de toets

No.W /III 's-gravenhage, 8 april 2008

ECLI:NL:RBASS:2007:BB8355

2012 no. 24 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA. LANDSVERORDENING van 27 april 2012 houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafrecht van Aruba

Beoordeling. h2>klacht

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Bij brief heeft het CBP u laten weten de beslissing op het bezwaarschrift te verdagen.

thans uit anderen hoofde gedetineerd in het Huis van Bewaring [locatie] te [plaats 2],

Een onderzoek naar de wijze waarop de Dienst Justis is omgegaan met een gratieverzoek.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

VOOR RECHTSPRAAK NEDERLANDSE VERENIGING. De Minister van Veiligheid en Justitie Mr. l.w. Opstelten Postbus EH DEN HAAG.

Rapport. Rapport over een klacht over de Dienst Justitiële Inrichtingen. Datum: 31 december Rapportnummer: 2013/221

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ARTIKEL I. Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd: Artikel 54a komt te luiden: Artikel 54a

Rapport. Datum: 23 augustus 2000 Rapportnummer: 2000/278

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, is het navolgende gebleken.

No.W /II 's-gravenhage, 28 november 2014

13538/14 cle/rts/sv 1 DG D 2B

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

De enkelvoudige kamer: de politierechter

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Conceptwetsvoorstel rechtsbijstand en politieverhoor

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1977-1978 14 332 Aanvulling van artikel 68 van het Wetboek van Strafvordering Nr.5 De vroegere stukken zijn gedrukt in de zitting 1976-1977 VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG Vastgesteld 13 april 1978 De vaste Commissie voor Justitie' voerde op 9 februari 1978 met de Minister van Justitie mondeling overleg over de inhoud van het voorliggende wetsontwerp. De Minister was vergezeld van een hoofdambtenaar van het Ministerie van Justitie. De commissie brengt over het gevoerde overleg het navolgende verslag uit. Opmerkingen en vragen van de leden 1 Samenstelling: Abma (SGP), Geurtsen (VVD), voorzitter, Roethof (PvdA), ondervoorzitter, Haas-Berger (PvdA), Kappeyne van de Coppello (VVD), Stoffelen (PvdA), Van Dam (CDA), G.M.P. Cornelissen (CDA), Kosto (PvdA), Salomons (PvdA), Patijn (PvdA), Stemerdink (PvdA), Van den Broek (CDA), Evenhuis-van Essen (CDA), Lauxtermann (VVD), Wessel-Tuinstra (D'66), Dijkman (CDA), Faber (CDA), Beckers-de Bruijn (PPR), Nijpels (VVD) en Kortevan Hemel (CDA). Een lid van de P.v.d.A.-fractie merkte op dat er sinds enige tijd ernstige bezwaren tegen de in het wetsontwerp voorgestelde regeling naar voren zijn gebracht in Delikt en Delinkwent, het Nederlands Juristenblad en het Advocatenblad. Deze bezwaren waren achtereenvolgens afkomstig van de heren Van Veen, Baauw, Schootstra en Van der Laken, met andere woorden twee mensen uit de universitaire wereld en twee praktiserende leden van de balie. Dit was voor spreker aanleiding om alsnog nader overleg over het wetsontwerp te vragen. De bezwaren komen, aldus dit lid, erop neer, dat de verdachte-gedetineerde beroofd wordt van twee van zijn voornaamste rechten, namelijk om zijn straf te mogen uitzitten en deze niet op oneigenlijke manier verlengd te zien, alsmede om op de normale juridische bijstand te mogen kunnen rekenen. Als iemand veroordeeld is en daarom definitief vastzit mag hij onder andere bezoek ontvangen en correspondentie onderhouden. Komt er een nieuw feit aan het licht, of doet zich een nieuw feit voor waar voorlopige hechtenis op staat, dan is het met deze correspondentiewisseling en het bezoek afgelopen zolang de zaak niet rond is. Anders zou het gevaar immers bestaan dat de verdachte de mogelijkheid benut om derden te gaan waarschuwen, bewijsmateriaal te verduisteren of anderszins het lopende onderzoek tegen hem tracht te frustreren. Aan de titel voorlopige hechtenis bestaat hier derhalve alleen behoefte om dit onmogelijk te maken; niet om de man of vrouw vast te zetten, want hij of zij zit reeds vast. Tot zo ver kon dit lid dan ook akkoord gaan met de grondgedachte van de voorgestelde regeling. Vervolgens wordt echter in het ontwerp voorgesteld om de tijd invoorlopi ge hechtenis doorgebracht niet als straftijd mee te tellen. De betrokkene is derhalve gedupeerd. Niet zozeer indien hij alsnog voor het andere feit tot 2 vel Tweede Kamer, zitting 1977-1978,14332, nr.5 1

een vrijheidsstraf wordt veroordeeld, want dan mag de voorlopige hechtenis worden afgetrokken. Wel terdege is evenwel zulks het geval indien hij of zij voor dat andere feit wordt vrijgesproken en een voorwaardelijke straf of boete krijgt. In dat geval heeft hij gezeten terwijl zijn normale straftijd intussen niet doorliep. Dit is naar de mening van het hier aan het woord zijnde lid onbillijk. Dat is zelfs erg onbillijk, omdat het een van de weinige elementaire rechten aantast die een gedetineerde heeft, te weten dat hij althans zijn straftijd mag uitzitten. Het is erg onbillijk ook in vergelijking tot degene die in voorlopige hechtenis zit en ook voor een ander feit werd veroordeeld; het spiegelbeeld derhalve van het in dit wetsontwerp behandelde geval. Deze persoon mag wel vast zijn straf gaan uitzitten, de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd telt mee, terwijl betrokkene bovendien de gunstiger status van gedetineerde krijgt. Hier klopt iets niet, aldus dit lid. Doch ook met het verkrijgen van rechtsbijstand komt de in het voorliggende wetsontwerp bedoelde betrokkene in een positie van rechtsongelijkheid ten opzichte van anderen. Hij wordt rechtstreeks van de gevangenis naar het politiebureau getransporteerd waar tegen hem een vordering van bewaring wordt ingesteld. Hij komt dus niet in aanmerking voor de toevoeging van een advocaat, niet voor de piketdienst bij de inverzekeringstelling en mist derhalve in een kritieke fase van het onderzoek de normale juridische bijstand die de Kamer in overleg met de voorganger van de huidige bewindsman in 1973 zo zorgvuldig heeft willen regelen bij de behandeling van het wetsontwerp tot wijziging van de voorlopige hechtenis. Ten slotte is naar de mening van dit lid de voorgestelde regeling ook nadelig wat betreft de latere voorwaardelijke invrijheidstelling. De tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht telt hier niet mee voor de berekening van het moment van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Dit zou allemaal niet spelen als betrokkene bij voorbeeld gedurende zijn straftijd in een gevangenisziekenhuis zou hebben doorgebracht of tijdelijk zou zijn opgenomen in een psychiatrische inrichting. Zijn straftijd zou dan wel degelijk hebben doorgeteld. Spreker ging dan ook akkoord met Duisterwinkel en Melai, dat hier een leemte in de wet moet worden opgeheven, maar wees er wel op dat beide strafrechtsgeleerden de verkregen rechten van gedetineerden niet willen aantasten. Zoals reeds vermeld bedoelde spreker twee van die voornaamste rechten, te weten het recht op juridische bijstand en het recht om zijn strafte mogen uitzitten; deze mogen niet op oneigenlijke manier worden verlengd. Samenvattend kwam spreker tot de volgende conclusies. De onderhavige regeling druist in tegen de principes waarover destijds de Kamer het eens geworden was met de voorganger van de huidige bewindsman. Deze principes waren: 1. De voorlopige hechtenis dient zoveel mogelijk te worden teruggedrongen. Hier dreigt evenwel een oneigenlijke uitbreiding. 2. De rechtspositie op het gebied van juridische bijstand en de hulp van de verdachte in een vroeg stadium moet worden verbeterd. Hier wordt ze niet alleen verslechterd, aldus spreker, maar gefrustreerd. 3. Vrijheidsstraffen moeten, waar mogelijk, door alternatieven, zoals vermogensstraffen, worden vervangen. Hier wordt evenwel op veroordeling tot vrijheidsstraf geanticipeerd. 4. De rechtspositie van de gedetineerde moest worden verbeterd. Hier wordt evenwel weer een incidentele verslechtering doorgevoerd. Spreker vroeg de Minister dan ook het wetsontwerp nog eens nader te bezien. Met de bedoeling was hij het eens. Dit doel kan evenwel op veel betere wijze bereikt worden dan thans wordt nagestreefd. Men kan de noodzakelijke beperkingen bij de voorlopige hechtenis van gedetineerden heel goed bereiken door een simpele wijziging van de Beginselenwet Gevangeniswezen of een nadere aanvulling van artikel 68 van het Wetboek van Strafvordering. Wat spreker van de bewindsman vroeg hield dan ook niet de intrekking van het wetsontwerp in, doch aanhouding daarvan, zodat de zaak nog eens rustig bekeken kon worden in het licht ook van de kritiek die er van diverse zijden op zo deskundige wijze is uitgeoefend, aldus spreker. Tweede Kamer, zitting 1977-1978,14332, nr. 5 2

Een lid van de V.V.D.-fractie merkte op, dat het een grondprincipe is, dat de executie van de straf niet behoort te worden onderbroken. Spreker had uit praktische ervaring de hier aan de orde zijnde problematiek bij de gedetineerden meegemaakt. Naar zijn mening waren er andere mogelijkheden om aan de problemen, die tot dit wetsontwerp hebben geleid, tegemoet te komen. Hij betoonde zich er een voorstander van om in ieder geval de executie van de straf te laten doorlopen. Daarnaast gaf hij in overweging de gedetineerde de privileges te geven, die een voorlopige gedetineerde heeft, bij voorbeeld de rechtsbijstand. Voor het overige zouden dan nog voorzieningen in het Wetboek van Strafvordering kunnen worden getroffen, aldus dit lid. Een lid van de C.D.A.-f ractie wilde niet ingaan op de technische merites van het aan de orde zijnde probleem. Hij was daarbij van mening dat het hier ging over de vraag hoe men het voorliggende probleem zou moeten oplossen. De wegen die de verschillende commentatoren hebben aangegeven zijn niet eenvoudig. Spreker was benieuwd naar de reactie van de bewindsman. Indien deze bereid zou zijn te zoeken naar een oplossing, zou dit lid dit toejuichen. Een lid van de fractie van D'66 betoonde zich verheugd over het feit, dat van diverse zijden de commissie op dit probleem attent was gemaakt. Zij had zich zelf afgevraagd of hier niet iets meer aan de orde was dan dat bij voorbeeld deze zaak ten gevolge van de reacties van buiten in de commissie nog even opnieuw aan de orde kwam. Zij geloofde namelijk dat de vrijheidsrechten, met name van degenen die in verpleging of gedetineerd zijn, op het ogenblik meer boven water komen en meer erkenning vinden. Het feit, dat van verschillende zijden op het wetsontwerp was ingegaan versterkte haar in dit vermoeden. Vooral de inhoud van het artikel van de heer Baauw had haar aangsproken. Vooral ook de nadruk die deze schrijver daarbij gelegd had op het begrip «vrijheidsbeneming». Een ander lid van de V.V.D.-fi actie merkte op, dat men het er over eens was, dat indien een strafrechtelijk onderzoek ingesteld moet worden tegen iemand die reeds gedetineerd is, dit de noodzaak met zich kan brengen, dat bepaalde beperkende maatregelen moeten worden opgelegd. Het gaat met name bij dit probleem, aldus dit lid, over de vraag hoe en waar dit aspect moet worden geregeld. De suggestie die de heer Schootstra gedaan heeft, om dit in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht te regelen leek hem nogal een omslachtige weg. Spreker geloofde dat de oplossing die het departement gekozen had het voordeel had van de eenvoud, zij het dat ook naar zijn opvatting in die eenvoud over het hoofd gezien is dat een strafrechtelijk onderzoek niet tot een veroordeling tot vrijheidsstraf behoeft te leiden. Naar de opvatting van deze spreker zóu met een eenvoudige aanvulling van het voorligggend voorstel kunnen worden volstaan, bij voorbeeld met woorden als «in het geval het onderzoek niet geleid heeft tot een vrijheidsstraf». Dan zou het eerste bezwaar dat gericht is tegen het recht om de straf uit te zitten en niet langer dan de straf uit te zitten ondervangen worden. Overigens zag deze spreker in de wijziging, die thans in het wetsontwerp voorgesteld werd, meer voordelen dan nadelen ten opzichte van de wijziging van artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Dit gold te meer nu, omdat in dit wetsontwerp zeer nadrukkelijk de status van voorlopige gedetineerde wordt toegekend, alle bepalingen van de voorlopige hechtenis op de gedetineerde van toepassing zijn, namelijk niet alleen de eventuele verzwarende, doch ook alle gunstige bepalingen, die omtrent de voorlopige hechtenis zijn vastgelegd, waaronder het recht op bijstand. Dit laatste recht is langs deze weg gemakkelijker te realiseren dan door de gedetineerde zijn status van strafuitzitter te laten houden. Concluderend stelde deze spreker, dat hij in het voorliggende voorstel voorlopig meer voordelen dan nadelen zag, zij het dat het voorstel nog zou moeten worden aangevuld. Tweede Kamer, zitting 1977-1978,14332, nr. 5 3

Antwoord van de Minister De Minister van Justitie stelde voorop, dat het hier gaat over een driedubbele uitzondering. Het gaat namelijk over de situatie dat een gedetineerde een misdrijf pleegt, zoals dit onder andere in de Scheveningse strafgevangenis is voorgekomen, of voorafgaande aan de detentie kan hebben gepleegd. Dan kan er behoefte bestaan aan strafvervolging en wellicht voorlopige hechtenis. Het tweede uitzonderlijke hierbij is, aldus de bewindsman, dat de indicaties voor voorlopige hechtenis in die situatie minder sterk zullen spreken, dan wanneer het een verdachte geldt, die in de vrije maatschappij is, omdat de vrijheidsbeneming reeds verwezenlijkt is. Wel kan het in zo'n geval gewenst zijn communicatiebeperkingen toe te passen. Daarbij komt nog dat de situatie dat iemand vervolgens wordt vrijgesproken van het delict waarvoor hij voorlopige hechtenis heeft ondergaan - een mogelijkheid waarop in de kritiek op het wetsontwerp sterk de nadruk is gelegd - ook weer een uitzondering betreft, omdat zulks in het algemeen vrij weinig in Nederland voorkomt. Niettemin meende de bewindsman dat, rekening houdend met deze relativering, over de voorliggende zaak moest worden gesproken. Hij ontkende dan ook niet de waarde van de probleemstelling die aan de orde was. Het voorstel, zoals het er ligt, heeft, aldus de Minister, een groot voordeel, namelijk dat het in het wettelijk systeem, doch ook in zichzelf, een bepaalde mate van consistentie vertoont. Er wordt namelijk gezegd, dat voorlopige hechtenis als zodanig blijft, ongeacht de omstandigheden waaronder deze wordt aangevangen. Daarbij zijn alle regels van de voorlopige hechtenis van toepassing, inclusief de aftrekregeling, de schadevergoeding, enz. Spreker achtte dit de belangrijkste waarde van het voorstel. De Minister stelde ook buiten twijfel, dat niet alleen zijn ambtsvoorganger, doch ook hij de opvattingen over de beginselen van de voorlopige hechtenis die naar voren zijn gebracht, volkomen deelde. Bij iedere regel inzake voorlopige hechtenis dient de vraag centraal te staan, of deze de voorlopige hechtenis bevordert of indamt. Het vraagstuk van de rechtspositie van de verdachte dient helemaal buiten twijfel te zijn. Ook dit dient in alle situaties goed geregeld te zijn. Ook moet worden voorkomen, dat de rechter als het ware uitgenodigd wordt om vrijheidsstraffen op te leggen omdat voorlopige hechtenis is toegepast. Hij wordt dan immers indirect in zijn vrijheid beperkt om een strafduur te kiezen die hem goed dunkt. Bij het onderhavige probleem, zo vervolgde de Minister, gaat het niet zo zeer om de vrijheidsbeneming, want deze is over het algemeen gerealiseerd, doch meer om de communicatiebeperkingen die erbij horen. De man of vrouw is van zijn of haar vrijheid beroofd, maar terwille van het onderzoek moeten er zekere beperkingen kunnen worden toegepast. Dit kan op verschillende wijzen gebeuren. In de verschenen publikaties is gesuggereerd om dit via de Gevangenismaatregel te doen. Wat de mogelijkheden betreft om in deze problematiek een opening te zoeken, was de Minister het eens met de opvatting van een lid van de V.V.D.- fractie, dat men moest aanhaken bij het begrip voorlopige hechtenis, waardoor men alles, wat men uit een oogpunt van rechtsbescherming beoogt te bereiken, automatisch ook binnenhaalt, behoudens wellicht nog een kleine aanvulling. Het belangrijkste probleem dat blijft is het terugdringen van de voorlopige hechtenis in het algemeen en in dit geval in het bijzonder wanneer op het nieuwe feit een vrijspraak, voorwaardelijke straf of geldboete volgt. De Minister vond daarbij het kiezen van de weg van de schadeloosstelling te theoretisch. In ieder geval gaf de bewindsman er in principe de voorkeur aan, indien het probleem anders zou kunnen worden opgelost. Men moet namelijk niet bij voorbaat al gevallen van schadeloosstelling gaan incalculeren. Men dient deze integendeel zoveel mogelijk te vermijden. Ook voelde de bewindsman niet voor het systeem van het «bonboekje» of «tegoeddagen». Er zal dan ook iets gevonden moeten worden om aan de be- Tweede Kamer, zitting 1977-1978,14 332, nr. 5 4

zwaren, die de bewindsman erkende, zij het met verschillen in accenten ten aanzien van het gewicht daarvan, tegemoet te komen. Er zal daarbij iets gedaan moeten worden met het verband tussen de executie van de opgelegde vrijheidsstraf en het ondergaan van de voorlopige hechtenis. Dit kan in principe op verschillende manieren. De gedachten van de bewindsman - hij verklaarde zich bereid hierover een nader voorstel te doen - gingen ernaar uit om de voorlopige hechtenis in de strafexecutie «in te pakken». Hoedittechnisch precies zal moeten wilde de bewindsman nog nader onderzoeken. In ieder geval zal er een voorstel moeten komen, waarin zoveel als mogelijk is, in verband met de eisen van de preventieve hechtenis die men wil toepassen, de strafonderbreking zo min mogelijk plaatsvindt. Alle gedane suggesties voor de oplossing zullen, wat de technische verwerking betreft, nog getoetst moeten worden aan het geheel van de bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering. Op korte termijn zal getracht worden een nieuw voorstel te ontwikkelen, aldus de Minister. Van de zijde van de Minister werd nog ingegaan op de rechtsbijstand. Het is niet uitgesloten dat iemand in verzekering wordt gesteld, ook wanneer hij gedetineerd is. Dit systeem is in de huidige wet ingeweven. Dit blijft ook in het voorliggende wetsontwerp onverlet. Men kan een gedetineerde aanhouden, overbrengen naar het politiebureau (als het ware «uitlenen») en hem eventueel in verzekering stellen, omdat artikel 57 van het Wetboek van Strafvordering voor de inverzekeringstelling geen bijzondere eisen op dit punt stelt. De moeilijkheid ontstaat pas op het moment, dat voorlopige hechtenis moet worden bevolen, omdat men dan geconfronteerd wordt met artikel 67a en het eerste lid van artikel 68. Het laatste artikel bepaalt immers dat de voorlopige hechtenis niet loopt zolang de verdachte uit anderen hoofde rechtens van zijn vrijheid is beroofd. Het is een consequentie van het systeem van rechtsbijstand in het Wetboek van Strafvordering, dat wanneer iemand terstond in voorlopige hechtenis wordt gesteld, dus zonder voorafgaande inverzekeringstelling, hij bij de voorgeleiding voor de rechter-commissaris, die het bevel tot bewaring geeft, niet beschikt over een raadsman. Men denke bijvoorbeeld aan de meinedige getuige, die op de zitting gevangen wordt genomen. Ten onrechte is dan ook in sommige publikaties de indruk gewekt dat het wetsontwerp op dit punt de positie van de verdachte verslechtert. De rechtsbijstand functioneert ook in andere gevallen pas op het moment dat de inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis is bevolen. De vraag kan gesteld worden of hier een probleem ligt, dat eventueel wettelijk moet worden opgelost. Wellicht zou nog eens nagegaan moeten worden of bijvoorbeeld artikel 41 van het Wetboek van Strafvordering, dat op het ogenblik de rechtsbijstand regelt, moet worden aangevuld. Ingaande op de in publikaties gesuggereerde aanvulling van de Beginselenwet Gevangeniswezen, met een systeem van bepalingen waardoor allerlei beperkingen kunnen worden opgelegd aan de bewegingsvrijheid van de gedetineerden in het belang van het onderzoek naar het nieuwe strafbare feit, werd van de zijde van de Minister gesteld, dat dit een oplossing is die grote bezwaren heeft, aangezien dan een uitgebreid en omslachtig systeem zou moeten worden opgebouwd om te waarborgen dat er voldoende bescherming is voor de verdachte. Uit legislatief oogpunt is dit voorstel niet goed te realiseren. Men zal dan ook bij het zoeken naar een oplossing toch moeten uitgaan van de voorlopige hechtenis. Hierna liet een lid van de P.v.d.A.-fractie weten dat hij gaarne zou zien dat er een zodanige regeling getroffen zou worden, dat een verdachte altijd juridische bijstand zou krijgen, ook al zou hij niet in verzekering worden genomen. Overigens toonde deze spreker zich voldaan over de resultaten van dit mondeling overleg. De voorzitter van de commissie, Geurtsen De griffier van de commissie, Kerkhofs Tweede Kamer, zitting 1977-1978,14332, nr. 5 5