Energie en duurzaam ondernemen



Vergelijkbare documenten
Bepalingen voor koelinstallaties met F-gassen en/of ozonlaag afbrekende stoffen -...

enverto bvba Facility Management energie - verwarmingsdeskundige - energieprestatiecertificaten

Vlaamse regelgeving inzake lekverliezen Studiedag reductie F-gassen in de koelsector 7 juli 2016

Koudeproductie. Verbod op het gebruik van koelmiddelen die de ozonlaag afbreken = Euthanasie of anesthesie?

HSE World Event 2018 Koelinstallaties: Beter voorbereid op controles

Problematiek van F-gassen en opportuniteiten voor natuurlijke koelmiddelen

Wetgeving en beleid rond koelmiddelproblematiek

EEN certificering voor koeltechnische bedrijven leidraad voor bedrijven

Passiefhuis-Platform vzw De REFLEX voor energiebewust bouwen

Het staal en deze vragenlijst zullen volgens afspraak, later bij u thuis opgehaald worden.

Wij maken uw gebouw beter Een beter comfort en binnenklimaat Een lager energieverbruik en CO2 uitstoot. Waarom passiefscholen soms te warm worden

Koelen zonder airco? Cool!

Passiefhuis-Platform vzw De REFLEX voor energiebewust bouwen

Warmtepompen besparen op energie, niet op comfort

KLIMAATGARANT. De energie van morgen vandaag in huis

Toelichting vanuit het gezichtspunt Ingenieur Speciale technieken en EPB

Bouw van twee degelijke én betaalbare BEN-ééngezinswoningen. Krakeelstraat 38, Serskamp

Koeltechnici. Alles wat u moet weten over de nieuwe wetgeving in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Koeltechnici

Extracten uit titel II van het Vlarem. Uit artikel

Certificering voor koeltechnische bedrijven en hun koeltechnici

Zonnepanelen steeds rendabel. In een notendop

Humane biomonitoring GENK-ZUID Onderzoek naar de invloed van wonen nabij het industriegebied Genk-Zuid RESULTATEN

Luchtkwaliteit en lozingen in de lucht in het Vlaamse Gewest Koen Toté

LOGBOEK. Verwarmingssysteem type 2. van een flatgebouw. Gebouw:.

DE WERKING VAN DE WARMTEPOMP

Een nieuwe woning in Westergouwe 53 woningen Wijdeblik

KLIMAATGARANT. Een nieuwe woning in Herwijnen 24 woningen Engelenweide De energie van morgen vandaag in huis

Begrippen enkel van toepassing voor particulieren met een tank groter dan 5000 liter of professionelen

Informatieblad. Warmtepompen INLEIDING

Nieuwe Energiepremies «Om onze energierekening te verlichten en het klimaat te beschermen!»

BIOREMEDIATIESYSTEMEN WETTELIJK KADER. Annie Demeyere Dep.L&V Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling

Een nieuwe woning in RijswijkBuiten 66 woningen Buitenplaats Syon De energie van morgen vandaag in huis

Comfortabel én milieuvriendelijk wonen. Met Nuon Stadswarmte en ComfortKoeling

ROL VAN INSTALLATIETECHNIEKEN EN IMPACT OP UW ONTWERP. Dirk Saelens. Afdeling Bouwfysica, Departement Burgerlijke Bouwkunde, K.U.

(EU) nr. 517/2014 (F-gassen) Wat zijn F-gassen? Europese regelgeving F-gassen Aanpassingen VLAREL Aanpassingen VLAREM II

Persconferentie «Ecobouw stimuleren» 8 februari 2007 Toespraak van Evelyne Huytebroeck

Dessel, Mol & Retie. Uw regio, uw gezondheid, uw baby.

Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest

VLAAMS HUMAAN BIOMONITORINGS- PROGRAMMA

Duurzame energie. uitgestoten in vergelijking met een conventioneel verwarmingssysteem, bijvoorbeeld een CV ketel.

Een nieuwe woning in Sliedrecht 43 woningen Baanhoek-West De energie van morgen vandaag in huis

Een nieuwe woning in project De Nieuwe Wetenschappers te Schiedam

Een comfortabele, gasloze en toekomstbestendige woning

Zuinig koelen met het Packo Eco gamma

nieuwe woning in Austerlitz

VLAAMS HUMAAN BIOMONITORINGS- PROGRAMMA

Renovatie kantoorgebouw CIT-Blaton

Nieuwe duurzame koelconcepten. Rittal B.V. Elbert Raben

Een nieuwe woning in RijswijkBuiten Tuinen van Sion fase 13 De energie van morgen vandaag in huis

Een nieuwe kijk op houtenergie

Een nieuwe woning in Spijkenisse 25 woningen Eiland van Spijk Fase 1

energieprestatiecertificaat

Koelmonteur, koeltechnisch Installateur - Koeltechnicus

Inhoud DE CONSEQUENTIES...3

Een nieuwe woning in De Volgerlanden

9. Overzicht van de eigenschappen en de voordelen van cellenbeton

Actieplan reductie uitstoot van F- gassen Studiedag reductie F-gassen bij koeling 7 juli 2016

HeatMaster 25 C 25 TC 35 TC 45 TC 70 TC 85 TC 120 TC

2: vermindering van koolmonoxide, kooldioxide, zwaveldioxide en stikstofoxide en dat is erg goed om het broeikaseffect tegen te houden.

energieprestatiecertificaat

Itho Daalderop Energiezuinig en comfortabel klimaatsysteem. uw nieuwe. woning

N 1. solution. climate BUILDINGS. for sustainable - 1 NL1

Een nieuwe woning in Ursem 24 woningen in de Tuinen van Ursem

Resultaten monitoring

energieprestatiecertificaat

Een nieuwe woning in Zoetermeer NEXUM

Concept Ecovision. Il sole come partner. Concept Ecovision. schermature solari Colt

energieprestatiecertificaat

NIEUWE VISIE OP ZONREGELING

energieprestatiecertificaat

EQ concept. Duurzame installatie voor een woning van 100 m2 met een EPC van 0,4

Een nieuwe woning in Zoetermeer 42 woningen De Blauwe Tuinen

Een comfortabele, gasloze en toekomstbestendige woning

Een nieuwe woning in Den Haag 46 woningen Binck Plaats

Lucht ARIANEXT NIEUW GAMMA WARMTEPOMPEN

Frisse Lucht GREEN PACKAGE. Energie uit de lucht - 100% duurzaam

Een nieuwe woning in Zoetermeer 32 woningen in Oosterheem Groene Hart fase 2

Durus EasyFinish Polymeervezels. Dé oplossing voor vloeren en druklagen: Beton en wapening in één

WETGEVING KOELMIDDELEN - (van toepassing op )

Projectvoorstelling Centrum Duurzaam Bouwen en Wonen Kamp C, Westerlo

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP

Cleantech Markt Nederland 2008

Warmte in de koudetechniek, een hot item

Markstudie naar kleine windturbines in Vlaanderen

Warmtepompen CONCEPTFICHE 5: Inleiding

energieprestatiecertificaat

Bepalingen voor de opslag van gevaarlijke producten

227 De energiescore laat toe om de energiezuinigheid van appartementen te vergelijken.

EQ concept. Duurzame installatie voor een woning van 100 m2 met een EPC van 0,4

energieprestatiecertificaat

energieprestatiecertificaat

energieprestatiecertificaat

EPB-regelgeving: klimatisatie

GSM s en GSM-antennes: Schadelijk voor je gezondheid?

351 De energiescore laat toe om de energiezuinigheid van appartementen te vergelijken.

WONINGBOUW VERRIJCKT 7 STAPPEN OM JE DROOMHUIS TE BOUWEN

Thermische isolatie oplossingen. thermische isolatie. muur en vloer PUR / PIR. panelen TMS & SIS REVE

Energiebeleid lokaal bestuur. Joost Venken Schepen van Energie & Duurzaamheid Stad Hasselt

energieprestatiecertificaat

energieprestatiecertificaat

Transcriptie:

VAKBLAD VOOR BEDRIJFSLEIDERS EN MILIEUPROFESSIONALS TWEEMAANDELIJKS, VERSCHIJNT NIET IN JANUARI, APRIL, JULI, AUGUSTUS, SEPTEMBER EN NOVEMBER AFGIFTEKANTOOR BRUSSEL X JAARGANG 7 JUNI 2007 4 Gevaarlijke stoffen Water Biomonitoring- Milieuverontreiniging aan den lijve Invoering certificeringsverplichting voor koeltechnische bedrijven Membraantechnologie neemt vlucht in Vlaanderen Energie en duurzaam ondernemen

12678

VA K B L A D V O O R B E D R I J F S L E I D E R S E N M I L I E U P R O F E S S I O N A L S INHOUD JUNI 2007 4 Gevaarlijke stoffen Milieuverontreiniging aan den lijve 6 Hoe vloeistofdicht is vloeistofdicht 7 Beperkingen inzake gebruik van koelgassen en koelvloeistoffen in koelinstallaties. Financiële gevolgen blijven niet uit. 12 De invoering van een certificeringsverplichting voor koeltechnische bedrijven 13 Dossier Energie en duurzaam ondernemen: Duurzaam bouwen: energiezuinige en gezonde gebouwen 14 Hernieuwbare stroomcapaciteit groeit zachtjes 18 Onbemande helikopter met IR-camera detecteert warmteverlies i gebouwen 20 Piekperiode voor zonnepanelen 22 Energieteelten, bodemsanering met pit 24 Biobrandstoffen: propere energie met een vuile rand 26 Zonwerend glasfolies klimatiseren gebouwen 28 Portret Marc Van Tilborg: Maatschappelijk draagvlak creëren 29 Stellingengenootschap Primeur: eigen patatten! 30 Water Membraantechnologie neemt vlucht in Vlaanderen. Energiebesparing positief neveneffect! 32 Beursnieuws 33 Lucht DustConf 2007, een overzicht van de bevindingen 33

12305

Colofon Hoofdredacteur Dirk Vercammen Redactieraad Claudia De Gryze, Victor Dries, Axelle Lecocq, Francis Noyen, Dominique Ranson, Jean-Luc Van den Eede Werkten mee aan dit nummer Hans Bruyninckx, Sven Claeys, Annelies Colaes, Winnie Dejonghe, Joris Gansemans, Wouter Gevaerts, Ruben Guisson, Koen Mortelmans, Katelijne Norga, Paul Muys, Dominique Ranson, Marc Van den Bosch, Mirka Van der Elst, Bert Verbeke, Dirk Vercammen, Evert Vercauteren, Patrick Verdonck Foto cover Eurotronics Vormgeving www.dhondt-ravijts.be Pre-press en druk Claes-Printing Marketing Lieve Lamberigts - lieve.lamberigts@wkb.be Eindredactie Annelies Colaes - annelies.colaes@wkb.be De redactie streeft naar betrouwbaarheid van de gepubliceerde informatie, waarvoor ze echter niet aansprakelijk kan gesteld worden. milieudirect is een uitgave van Kluwer uitgevers www.kluwer.be Verantwoordelijke uitgever Jaki Louage, Ragheno Business Park Motstraat 30, B-2800 Mechelen Klantenservice Kluwer uitgevers Tel. (0800) 30 144 Tel. (vanuit het buitenland) +32 2 402 77 54 Fax (0800) 17 529 e-mail: info@kluwer.be Prijs Jaarabonnement 6 nummers: 95,50 Studentenprijs: 50% korting mits bewijs studentenkaart (inclusief BTW en verzendkosten) Reclameregie/Régie publicitaire Tel. (0800) 40 380 Tel. +32 15 78 76 17 Fax +32 15 36 15 94 2004 e-mail: info@kluwerregie.be Advertising Manager Nele Brauers 2007 Wolters Kluwer België NV Behoudens de uitdrukkelijke bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt worden, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever milieudirect wordt gedrukt op 100% post-consumer papier en met vegetale inkten. FOTO: KOEN BROOS Dirk Vercammen Wetenschap op de korrel Volgens het zogenaamde zakenblad Trends blijken de Vlaamse ondernemers veel te voelen voor het klimaatprogramma van het Vlaams Belang. Behalve dat die partij niet wil weten van milieutaksen, dat voor hen het principe de vervuiler betaalt best wordt vervangen door een doorrekening aan de consument, en dat ze in plaats van een uitstap uit de kernenergie eerder een stap vooruit wil, maakt het Vlaams Belang weinig tot geen woorden vuil aan ecologie. Gek dat de ondernemers kiezen voor een lege doos met een geel-zwarte strik errond. Maar misschien wil die doos wel brullen als een leeuw als je ze met harde hand schud? Ik graai wel eens De Zondag mee bij de warme bakker (neen, ik ga helaas niet met belgerinkel op de fiets, want op pantoffels te bereiken in 1 08 300 scherp). Laatst las ik de visie van een van de leiders van het Vlaams Belang, Van Hecke. Wat betreft klimaatwijziging wist ie het allemaal niet, vermits hij naar eigen zeggen helemaal geen wetenschapper is. Hij had wel tijdens een recent bezoek aan Washington vastgesteld dat het daar -15 C was, dus mocht een en ander worden gerelativeerd,aldus deze non-wetenschapper. Ik vraag me dan wel af waarom je zo nodig als zelfverklaarde leek nota bene in dit specifieke vakgebied toch een stelling wil lanceren, maar goed. De ontkenning van de klimaatswijziging, en het voortdurend herhalen dat het allemaal maar een hype is, past natuurlijk wel in de strategie die van over de grote plas als reactie op succesvolle Al Gore is overgewaaid. Voorwoord Een mens schrikt van niets meer tijdens het lezen van zo n gratis zondagsblaadje boordevol wetenswaardigheden. Het zijn steeds korte artikeltjes, maar ze kleuren wel je dag. Zoals het feit dat bont bij de jonge veelverdiener terug in is, en dat jagen bij de jongeren terug hip is. En ik die dacht dat de hedendaagse jongeren naar de chiro, scouts, natuurvereniging of sportclub trokken, als ze tenminste bekomen zijn van het avondlijk akoestisch geweld en de spierbelasting van het jumpen. Neen, terwijl de overheid, het middenveld, het onderwijs met MOS, en de media voluit gaan voor eco-toerisme, landschapsparken, natuurbeheer, groen-in-destad, blijken er nooit zoveel jonge gasten te willen deelnemen aan het jachtexamen. Vreemd toch. Is het de kick om rond te (mogen) lopen met een schietijzer, zodat het virtuele game in de realiteit tot leven kan komen? Is het de kick om beesten aan flarden te schieten? Aan anderen om hiervoor een verklaring te zoeken, want ik ben geen sociaal wetenschapper. Dirk Vercammen Hoofdredacteur milieudirect milieudirect is lid van de European Environmental Press (EEP) een samenwerking tussen Europese milieuvakbladen, met een maandelijks bereik van 400.000 milieuprofessionals - vraag het mediapack aan of kijk op www.eep.org 5 milieudirect juni 2007

Gevaarlijke stoffen Milieuverontreiniging aan den lijve Katelijne Norga freelance journaliste Vervuilende stoffen in het milieu kunnen een nadelige invloed hebben op onze gezondheid. Dankzij biomonitoring kunnen we de blootstelling aan toxische stoffen rechtstreeks in de mens meten, bijvoorbeeld via bloed of urine. De afgelopen vijf jaar (2002-2006) hield de Vlaamse overheid een grootscheepse biomonitoringscampagne bij pasgeborenen, jongeren en volwassenen. Het werd een zoektocht naar een aantal bekende stoffen en hun biologische effecten. De eerste resultaten zijn bekend. Milieu en gezondheid: een complexe relatie Het onderzoeken van het verband tussen milieuverontreiniging en gezondheid is geen gemakkelijke zaak. Dat komt omdat ons lichaam een erg complex systeem is. Gezondheid kan je vergelijken met een cocktail: een complexe mix van uiteenlopende invloeden bepaalt het resultaat. Erfelijkheid speelt een rol, maar ook onze levensstijl en voeding, onze sociaal-economische status, het al of niet toegang hebben tot medische zorg en ten slotte het milieu. Al deze invloeden kunnen elkaar tegenwerken of juist versterken. Bovendien worden sommige effecten op de gezondheid pas na verloop van (veel) tijd duidelijk... Biomonitoring: meten en nog meer weten Vlaanderen en Europa tellen tal van meetnetten die de concentratie van toxische stoffen opvolgen in lucht, drinkwater, zwevend en neervallend stof, bodem, voeding... Zij hebben een waarschuwingsfunctie: wordt de veiligheidsdrempel overschreden, waardoor de volksgezondheid in gevaar komt? Ze leveren ook nuttige informatie op voor het beleid: hebben de genomen maatregelen voldoende effect, of steken we beter een tandje bij? De meeste meetnetten geven enkel informatie over een afzonderlijke component van het milieu. De laatste tijd is er echter toenemende aandacht voor humane biomonitoring. Kort gezegd: humane biomonitoring verzamelt gegevens over de aanwezigheid van polluenten in ons lichaam. Biomonitoring geeft een samengevoegd beeld van de blootstelling van het lichaam aan milieuverontreiniging, via alle mogelijke opnameroutes en houdt bovendien Het Steunpunt Milieu en Gezondheid: inspiratie voor het beleid Sinds eind 2000 is het beleidsondersteunend onderzoek van de Vlaamse Gemeenschap ondergebracht in dertien academische steunpunten. Milieu en gezondheid is een van de beleidsdomeinen waarvoor zo n steunpunt werd opgericht. Alle Vlaamse universiteiten, de Vlaamse Instelling voor Wetenschappelijk Onderzoek (VITO), het Provinciaal Instituut voor Hygiëne (PIH), het Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis Geel (OPZ Geel), de Universiteit Maastricht (UM) en het Universitair Ziekenhuis Antwerpen: samen vormen deze partners een multidisciplinair onderzoekscentrum dat het beleid op het gebied van milieu en gezondheid inspireert en wetenschappelijk onderbouwt. De biomonitoringscampagne is een van de meest spraakmakende initiatieven van het Steunpunt. De bevoegde ministers zijn Inge Vervotte, Vlaams Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, en Kris Peeters, Vlaams Minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur. ook rekening met individuele verschillen, bijvoorbeeld de snelheid waarmee een stof opgenomen of afgebroken wordt. In Vlaanderen maakt biomonitoring deel uit van de activiteiten van het Steunpunt Milieu en Gezondheid. Elly Den Hond vertelt ons wat het precies inhoudt. Biomonitoring is een wetenschappelijke techniek om de blootstelling van de mens aan natuurlijke of synthetische stoffen op te volgen. Men gaat stoffen en effecten meten in het lichaam, meestal in het bloed of de urine, maar soms ook in de uitgeademde lucht of in nagels, haren, moedermelk en het vetweefsel. In deze stalen meten we biomerkers. Die geven een beeld van de dosis van een polluent in het lichaam - zware metalen, PCB s (polychloorbifenylen) en dioxines, pesticiden, PAK s (polyaromatische koolwaterstoffen), vluchtige organische stoffen... - of van de biologische effecten van deze stoffen. Drie bevolkingsgroepen, acht gebieden Een volledig beeld van al deze stoffen en hun effecten in het lichaam van elke Vlaming, ongeacht leeftijd of woonplaats: jammer genoeg is dat geen haalbare kaart. Elly Den Hond legt uit hoe de onderzoekers wél te werk gingen. Welke concentratie aan polluenten er in je lichaam zit, hangt af van de omgeving waar je woont en leeft. Maar ook van de manier waarop je lichaam met stoffen omgaat en erop reageert. Bij volwassenen is dat anders dan bij kinderen of bij jongeren. Daarom hebben we drie bevolkingsgroepen bestudeerd: pasgeborenen en hun moeders, jongeren en volwassenen. In de eerste campagne keken we naar het effect van micropolluenten op de groei van de baby en de vruchtbaarheid bij de moeder. Bij de jongeren werd onderzocht welke effecten milieuverontreiniging kan hebben op hun groei en puberteitsontwikkeling. Bij de volwassenen hebben we gepeild naar het ophopende effect van de (jarenlange) blootstelling aan polluenten en hun effect op het ontstaan van DNA-schade en kanker. Het voorkomen van astmatische en allergische problemen werd bestudeerd in alle leeftijdsgroepen. Over een periode van vijf jaar werden onderzoeken uitgevoerd in acht gebieden in Vlaanderen: de Antwerpse en de Gentse agglomeratie, de industriezone rond de havens van Gent en Antwerpen, de regio rond het Albertkanaal, de regio Olen, de gebieden rond de verbrandingsovens, milieudirect juni 2007 6

Gevaarlijke stoffen Nieuwe polluenten De laatste tijd is er heel wat te doen rond binnenhuispollutie. In kleding, meubels, bouwmaterialen, elektronische apparaten... worden vaak toxische stoffen verwerkt. Bepaalde van deze stoffen hebben de eigenschap zeer persistent te zijn: ze worden slechts traag afgebroken in het milieu. Bovendien bio-accumuleren ze. Dit betekent dat ze zich opstapelen in het vetweefsel van mens en dier. In het menselijk lichaam veroorzaken ze mogelijk gezondheidseffecten. Vooral kinderen zijn een kwetsbare groep, omdat hun lichaam nog volop in ontwikkeling is. Een bekende groep nieuwe polluenten zijn de ftalaten. Deze stoffen maken PVC zacht en buigzaam en werden jarenlang gebruikt in tal van toepassingen: speelgoed, voedingsverpakkingen, regenkledij... Sinds enkele jaren weten we dat ftalaten de hormoonhuishouding kunnen verstoren en effecten kunnen hebben op de voortplanting en ontwikkeling. Ook de broomhoudende brandvertragers zijn tegenwoordig veelbesproken vanwege hun hormoonverstorende werking. Deze producten voorkomen dat producten snel vlam vatten en uitbranden. Ze zitten in talloze kunststofproducten, textiel en elektronica. Over de opname en de effecten van nieuwe polluenten in het lichaam weten we nog te weinig. De onderzoekers van het Steunpunt Milieu en Gezondheid willen daarom enkele veel voorkomende nieuwe polluenten mee opnemen in het biomonitoringsprogramma. de fruitstreek en de landelijke gebieden. Deze combinatie van leeftijdsgroepen en leefgebieden geeft een goed beeld van de Vlaamse bevolking. Dat is nodig om er de juiste conclusies aan vast te knopen. Bovendien krijgen we zo een zicht op de probleemgebieden in Vlaanderen. Geen alarm, wel verstoringen Wat zijn nu de conclusies van deze wetenschappelijke primeur in Vlaanderen? Elly Den Hond: Ondanks de verschillen tussen de regio s en de leeftijdsgroepen bereikte geen enkele van de gemeten polluenten een alarmerend peil. In alle onderzochte gebieden hebben de bewoners vervuilende stoffen in hun lichaam. Toch kunnen gemiddelde gebiedsconcentraties sterk verschillen. Zo zijn we verrast door de hoge concentraties persistente organische polluenten (POP s) bij bewoners van het landelijke gebied, een resultaat dat we zeker verder willen onderzoeken. De stof DDE, een afbraakproduct van het inmiddels verboden bestrijdingsmiddel DDT, is verhoogd in heel wat gebieden. In vergelijking met het buitenland zijn ook de meetwaarden voor het zware metaal cadmium in Vlaanderen eerder hoog. De campagne geeft ook aan dat astma frequenter voorkomt in de steden, vooral bij de moeders van de pasgeborenen en de jongeren. Verder werden enkele gekende verbanden bevestigd tussen polluenten en hun effecten: bij verhoogde gehaltes aan POP s en dioxines in het bloed kunnen vrouwen vruchtbaarheidsproblemen krijgen; PCB s hebben een invloed op de puberteitsontwikkeling van jongens; zware metalen en PAK s werden in verband gebracht met meer DNA-schade... De resultaten tonen aan dat biomonitoring bijkomende informatie kan opleveren over onze blootstelling aan polluenten en de effecten ervan, boven op de metingen van bestaande meetnetten. Vlaamse biomonitoring stopt niet De biomonitoringscampagne van de Vlaamse overheid krijgt nog een staartje. Op lange termijn wil het Steunpunt een blijvend systeem voor biomonitoring ontwikkelen, dat een beeld geeft van evoluties over verschillende jaren heen. Elly Den Hond: Ook willen we nieuwe chemische stoffen in de screening opnemen, zoals vlamvertragers, weekmakers, enz... Milieuverontreiniging stopt niet aan de grenzen van een regio of land en daarom is het nuttig biomonitoring ook door een internationale bril te bekijken. In verschillende Europese landen is er toenemende interesse om gelijkaardige campagnes op elkaar af te stemmen. Zo kan informatie over milieuverontreiniging over de grenzen heen worden uitgewisseld. Meer weten? Het Steunpunt Milieu en Gezondheid heeft de resultaten van de biomonitoringscampagne gepubliceerd in een rapport. Dat kan je aanvragen of downloaden via www. milieu-en-gezondheid.be. Op deze website vind je heel wat informatie over de campagne en de resultaten. Hoe vloeistofdicht is vloeistofdicht? Evert Vercauteren - milieuconsultant bij Sertius cvba Met betrekking tot de opslag van gevaarlijke stoffen wordt in de bepalingen van VLAREM II vaak de eis tot vloeistofdichtheid opgenomen. Hoe deze vloeistofdichtheid moet worden gegarandeerd en/of gecontroleerd, is verder niet bepaald. Uitgegaan wordt van de goede praktijk die de uitvoerder zal hanteren bij het bouwen van vloeistofdichte constructies of verhardingen. In dit artikel wordt een methodiek toegelicht die een meer oordeelkundige benadering van vloeistofdichtheid toelaat en beoordelingen aangaande vloeistofdichtheid beter kan onderbouwen. Definities en begrippen Het begrip vloeistofdicht/ondoordringbaar wordt in VLAREM II als volgt gedefinieerd: met een zodanig kleine doorlatendheid ten opzichte van de te weerhouden producten dat verontreiniging van bodem, grond- en oppervlaktewater uitgesloten is 7 milieudirect juni 2007

Gevaarlijke stoffen In het CUR-handboek voor bodembeschermende voorzieningen worden vloeren, verhardingen..., als vloeistofdicht beschouwd, indien gedurende de gebruiksduur de vloeistof aan de niet-belaste zijde niet uittreedt. Om een zekere veiligheidsmarge te bereiken, moet bij het ontwerp worden uitgegaan van een bepaalde indringdiepte, op basis waarvan de afmetingen van de constructie worden vastgelegd. De verontreinigende vloeistof mag dus wel indringen, maar aan de mate van indringing worden eisen gesteld. Logischerwijze wordt het begrip vloeistofdicht/ondoordringbaar uitsluitend in verband gebracht met vloeistoffen. Het begrip vloeistof is in Vlarem II als volgt gedefinieerd: een product dat bij standaardvoorwaarden, met name 20 C en 1 bar absoluut, niet gasvormig is en een dynamische viscositeit heeft die kleiner is dan of gelijk aan 5000 mpa.s Uit bovenstaande definities kan echter afgeleid worden dat het begrip vloeistofdichtheid ook betrekking kan hebben op sterk visceuse producten (pasta s, lijmen,...) die niet noodzakelijk als vloeistof moeten worden beschouwd. Vloeistofdichtheid kan ook een rol spelen bij de opslag van vaste stoffen, met name deze die vochtgevoelig zijn. Zo kunnen hoge eisen naar vloeistofdichtheid gesteld worden voor silo s of tanks met droge, doch waterreactieve, inhoud. VLAREM II verwijzingen Verwijzingen naar vloeistofdichtheid worden o.a. al teruggevonden in de definitie van inkuiping : een kuipvormige uitgevoerde vloeistofdichte constructie uit niet-brandbare materialen, die in staat is om de lekvloeistof te weerhouden... Voor het overige komt het begrip regelmatig voor bij de algemene en sectorale voorwaarden van VLAREM II waarvan de belangrijkste vervolgens kort worden weergegeven. Bij de opslag van vaste stoffen in bulk wordt in Art. 4.1.7.1. en Art. 5.17.1.13 van Vlarem II verwezen naar een opslag op een vloeistofdichte ondergrond met opvangsysteem voor mogelijk verontreinigd hemelwater in geval de vaste stoffen uitloogbare gevaarlijke stoffen (uit de bijlage 2B en van bijlage 7 van Vlarem I) zouden bevatten. Overeenkomstig Art. 4.1.7.2. en van Vlarem II geldt dat opslagtanks en/of vaten, die vloeistoffen bevatten van bijlage 2B en van bijlage 7 van Vlarem I, in een inkuiping worden geplaatst waarvan de vloeren en wanden moeten bestand zijn tegen de inwerking van de opgeslagen vloeistoffen en die moet kunnen weerstaan aan de vloeistofmassa die bij lekkage uit de grootste in de inkuiping geplaatste tank en/of vat kan ontsnappen. Een gelijkaardige bepaling wordt teruggevonden in Art. 5.17.3.6. van Vlarem II met betrekking tot de opslag van gevaarlijke vloeistoffen in bovengrondse houders. In geval van herstelling van een der tanks die deel uitmaakt van een groep tanks en/ of vaten opgesteld in éénzelfde inkuiping, moet deze tank gedurende de hele herstellingsperiode door een vloeistofdichte wand worden omringd. Met betrekking tot de aanleg van niet-toegankelijke leidingen van opslagtanks vermeldt Art. 5.17.1.4. dat dit moet gebeuren in een met fijnkorrelig inert materiaal aangevulde greppel. Deze greppel moet vloeistofdicht zijn en afhellen naar een vloeistofdichte opvangput. Dit systeem mag vervangen worden door een alternatief systeem dat naar voorkoming van bodemen/of grondwaterverontreiniging dezelfde waarborgen biedt. De vloer van lokalen waar P1- en/of P2- producten worden afgetapt, moet overeenkomstig Art. 5.17.1.16 vloeistofdicht zijn. Vloeistofdichtheid is ook een vereiste voor de standplaats waar vaste houders of tankwagens worden gevuld (Art. 5.17.1.17) en voor de bevoorradingsstandplaats van de motorvoertuigen voor P1- en/of P2-producten (Art. 5.17.5.5.). Toepassingsgebied Het is vooreerst belangrijk om te vermelden dat vloeistofdichtheid van verschillende materialen kan verwacht worden. De invulling van het begrip zal bijgevolg verschillen naargelang we te maken hebben met beton of gewapend beton, koolwaterstoffen, linings, coatings, kunststoffolie, bentoniet... In dit artikel beperken we ons tot beton- en betontoepassingen. Standaardbestek 250 Vaak wordt door aannemers bij de eis naar vloeistofdichtheid gewoon verwezen naar de uitvoering overeenkomstig het typebestek 250. Het typebestek 250 is in essentie een typebestek voor wegenbouw en op vlak van vloeistofdichtheid niet echt de referentie. Duurzaamheid staat bij dergelijke typebestekken vaak centraal. Maar duurzaamheid betekent nog niet dat vloeistofdichtheid gegarandeerd is. Vaak zijn binnen de normen van dit bestek nog scheuren toelaatbaar. Naargelang het type scheuren wordt de doorgang van vloeistof al dan niet sterk bevorderd. Dit is voornamelijk het geval bij zogenaamde doorgaande scheuren. Bij scheurwijdten in gewapend beton tot 0,2 mm kan afhankelijk van de waterdruk en de constructiedikte lekkage via deze scheuren optreden. Anderzijds leert de ervaring dat doorgaande scheuren niet in alle gevallen watervoerend zijn. Men spreekt in dergelijke gevallen van selfhealing of zelfdichting. Dit principe steunt op de vaststelling dat bij beperkte scheurwijdte water een zelfdichtend effect heeft en de waterindringing vermindert. Dit zelfdichtend effect ontstaat door het oplossen van kalkkristallen in de porien van het beton. Wanneer deze porien te groot zijn is er geen zelfdichtend effect. Ontwerpnormen Een classificatie naar beschermingsgraad tegen lekkage voor opslagtanks voor vloeistoffen wordt teruggevonden in de Belgische norm NBN ENV 1992-4. Deze classificatie onderscheidt 3 klassen en is goed vergelijkbaar met de Nederlandse CUR-richtlijnen die eveneens drie klassen van beschermingsgraad onderscheidt, nl. volledige, nominale en adequate dichtheid. Bij eis tot volledige dichtheid, die vergelijkbaar is met de klasse 2 (lokale dichtheid) van de Belgische norm, wordt het beton milieudirect juni 2007 8

12689

Gevaarlijke stoffen Eisen op gebied van lekkage volgens NBN ENV 1992-4 Klasse 0 Zekere graad van lekkage aanvaardbaar of lekkage van vloeistoffen zonder nadelig gevolg 1 Globale dichtheid. Lekkage tot een minimum beperken. Vlekken aan de oppervlakte of vochtplekken aanvaardbaar 2 Lokale dichtheid. Lekkage in het algemeen niet toegelaten. Uitzicht mag niet worden aangetast door vlekken. CUR-richtlijnen Adequate dichtheid: zichtbare, maar gecontroleerde lekkage Nominale dichtheid: geen zichtbare lekkage, verdamping aan achterzijde van de barrière overtreft de aanvoer aan voorzijde Volledige dichtheid: geen volume/massa stroming, diffusie mogelijk gewapend om de treksterkte te garanderen en/of te verhogen en scheurvorming te voorkomen. Binnen deze klasse heeft men meestal met zware wapening te maken die statistisch berekend wordt uit de te verwachten scheuren. In de statistische analyse wordt met een groot aantal variabelen rekening gehouden waaronder: de samenstelling (granulering), dikte en kwaliteit van het beton; de hoeveelheid staal, de kwaliteit van het staal en de wijze van plaatsing; de kromming van de constructie; de inwerkende krachten. Deze laatste factor is zeker niet te onderschatten. Het vullen en ledigen van tanks zal ter hoogte van de tanksteunen die in of op de beton gefixeerd zijn, minimale zettingen veroorzaken. Deze zettingen leiden echter vaak tot miniscule scheurvorming, waardoor de vloeistofdichtheid niet meer kan worden gegarandeerd. Bij een oordeelkundige uitvoering zullen dan ook vaak zettingsvoegen rond deze steunen moeten worden voorzien. De aansluiting moet gebeuren met voldoende elastisch materiaal dat vloeistofdicht is en blijft. Naar analogie zullen voor langwerpige tankenparken andere constructievoorwaarden gelden, dan voor tankenparken met een meer gedrongen vorm. Het effect van krimp en temperatuursuitzetting speelt immers een grotere rol bij langwerpige constructies. Verder speelt mobiele belasting een rol. Dit is vooral het geval bij verhardingen waarop regelmatig transportbewegingen plaatsvinden. Bij volledige of lokale dichtheid wordt dus statistisch gezien slechts een uiterst minimale kans op scheurvorming geaccepteerd binnen een bepaalde periode. Naarmate een hogere risicograad voor scheurvorming wordt toegelaten, zal de dichtheidsclassificatie eerder evolueren naar een klasse 1 (globale) of klasse 0 dichtheid. Bij globale dichtheid moeten de scheuren doorheen de volledige doorsnede beperkt worden tot 0,2 mm waar zelfdichting kan optreden of 0,1 mm in geval geen zelfdichting kan optreden. Controle van vloeistofdichtheid De controle van vloeistofdichtheid bij al bestaande constructies gebeurt meestal aan de hand van proeven. Helaas zijn niet voor alle materialen, waaronder beton, eenduidige en algemeen geaccepteerde beproevingsmethoden beschikbaar. Verschillende proeven staan beschreven zoals de capillaire absorptieproef (NBN15-217), de ISO-DIS 7031 indringingsproef, de standpijpproef (WTCB) enz. Voor een oppervlakte van ongeveer 250 m 2 worden normaal 3 kernen van ongeveer 5 cm geboord FOTO: SERTIUS In de capillaire absorptieproef wordt er vanuit gegaan dat de indringdiepte van de verschillende vloeistoffen in beton evenredig is met de hoeveelheid ingedrongen vloeistof. Door dit verband kan de vloeistofindringing in beton op niet-destructieve wijze worden vastgesteld. Gezien de aparte fysisch-chemische kenmerken van water is deze proef minder geschikt bij het bepalen van waterindringing in beton. In de praktijk wordt in Belgische labo s in hoofdzaak de proef zoals beschreven in milieudirect juni 2007 10

Gevaarlijke stoffen a) Breuk bij een goed aangebrachte coating FOTO: SERTIUS b) Er moet op minstens 2kN worden gewerkt FOTO: SERTIUS NBN 15-222 uitgevoerd, welke qua principe goed vergelijkbaar is met de ISO-DIS indringingsproef. Hierbij worden de uitgeboorde betonkernen vastgezet in een draagstuk. Het geheel wordt onder water bewaard gedurende minimum 7 dagen bij 20 C. Vervolgens wordt gedurende 72 uur een druk van minimum 1 en maximum 7 bar uitgeoefend. Om de 24 uur wordt de wateropname gecontroleerd en uitgedrukt in % waterabsorptie. De druk die zal worden toegepast, is meestal afhankelijk van de functie die de constructie zal krijgen. Zo zal in tankenparken waar de waterhoogte niet hoger dan enkele meter kan stijgen, de proefdruk niet meer dan 1 bar bedragen. De proefdruk kan ook worden aangepast in functie van de te verwachten viscositeit van de lekvloeistoffen. Ook bij het beproeven van vloeistofdichtheid van betonnen elementverhardingen bij tankstations is deze proef aangewezen. Deze keuze wordt onderbouwd door de stelling dat door de belasting van een zwaar beladen vrachtwagen de druk kan oplopen op een vloeistof die over een gering oppervlak is verdeeld. Het aantal te onderzoeken kernen (en dus ook de kost voor het onderzoek) is functie van de grootte van het te onderzoeken oppervlak. Voor een oppervlakte van ongeveer 250 m 2 worden normaal 3 kernen van ongeveer 5 cm geboord(zie foto). De kostprijs voor dit onderzoek, inclusief de attestatie voor vloeistofdichtheid, mag geraamd worden op 1200-1500. Los van het labo-onderzoek zal steeds geopteerd worden voor een visuele controle ter plaatse. Deze controle kan plaatsvinden als de hoger beschreven proeven een gunstig resultaat opleveren. Hierbij wordt onder meer nagegaan of alle elementen, bijvoorbeeld de voegen, correct zijn geplaatst en of er geen scheuren zijn in het beton. Ook de correcte aanbreng van een waterslot tussen bodemplaat en wanden kan deel uitmaken van het onderzoek. Bijkomend kunnen indien nodig en afhankelijk van de gegevens in verband met de chemische stoffen, nog aanvullende chemische proeven gedaan worden om de inwerking van de chemicaliën op het beton na te gaan. Indien een beschermingslaag werd aangebracht (b.v. epoxy), dan moet de dikte hiervan gecontroleerd worden. Dit gebeurt door de dikte van de beschermingslaag aan de vier zijden van de geboorde kernen te meten. Voor epoxy bedraagt deze minimaal 3 mm. In geval van beschermende epoxylagen wordt best ook een uithardingstest uitgevoerd en de hechtsterkte gecontroleerd. De hardheid wordt uitgedrukt in zogenaamde barcol hardheid. Deze bedraagt voor epoxy minimum 96 en wordt gemeten volgens de norm NBN T 41-010 (= EN59). Bijkomend moet de onderste grens van de hardheid 80 % van de gemiddelde vereiste hardheid bedragen. Voor het bepalen van de hechtsterkte worden trekkopjes op het proefstuk gelijmd en na 2 dagen (uitharding lijm) worden deze beproefd. De hechtsterkte moet deze van de ondergrond overtreffen (coating proefstuk bezwijkt niet ter plaatse) en minimum 2 N/mm 2 bedragen (zie foto s a en b). Besluit Vloeistofdichtheid is een veelvuldig voorkomend begrip in de Vlaamse milieuwetgeving. Het maakt deel uit van de door de exploitant te nemen preventieve voorzieningen ter bescherming van vooral bodem- en grondwater. De praktijk leert echter dat met dit begrip vaak lichtzinnig wordt omgesprongen, niet in zijn minst omwille van het gebrek aan duidelijke richtlijnen inzake ontwerp en controle. Daarom mag terecht gevreesd worden dat deze bepalingen in VLAREM II vaak hun doel missen. Voor exploitanten die toekomstgericht willen investeren in een voorkomingsbeleid dat voldoende garantie biedt naar effectiviteit, is er wel degelijk een methodiek beschikbaar om vloeistofdichtheid op wetenschappelijke manier te garanderen of aan te tonen. De ogenblikkelijke kost voor onderzoek en begeleiding die dit met zich meebrengt, staat niet in verhouding tot de kosten voor eventuele saneringen achteraf ten gevolge van lekken. Met dank aan ir. Marc D Haese voor de technische ondersteuning Meer info: evercauteren@sertius.be. 11 milieudirect juni 2007

Gevaarlijke stoffen Beperkingen inzake gebruik van koelgassen en koelvloeistoffen in koelinstallaties. Financiële gevolgen blijven niet uit. Dominique Ranson Sr. Consultant bij Environmental Resources Management (ERM) Ten gevolge van de EU Verordening 2037/2000 van 29 juni 2000 wordt het gebruik van een aantal koelvloeistoffen aan banden gelegd. Deze regelgeving werd onder andere geïmplementeerd in VLAREM II, meer bepaald onder Art. 5.16.3.3. In heel wat installaties wordt nog steeds het wijd verspreide koelmiddel R22 (HCFC 22 ) gebruikt. Koelmiddelen zoals R11, R12 en het gebruik van halonen zijn al een tijdje verboden op grond van het KB van 7 maart 1991 (volledige uitfasering in 1998). Voor R22 geldt thans een uitfaseringsprogramma, op grond van Art 5 van de EU Verordening 2037/2000 van 29 juni 2000. Wat zijn CFK s en HCFK s? Meer informatie over de chemische samenstelling van HCFK s, de negatieve gevolgen op het vlak van milieu, hun huishoudelijke en hun industriële toepassing, met inbegrip van een volledig overzichtelijke lijst van CFK s, is te vinden op de website van EMIS, onder www.emis. vito.be doorklikken naar Ozon, onder Databanken. Wat houdt de uitfasering concreet in voor exploitanten van koelinstallaties? In concreto betekent dit dat tegen 1 januari 2015 R22 niet verder in gebruik mag worden genomen. De installaties mogen na die datum in principe nog verder worden gebruikt, maar ze mogen geen enkele lekkage vertonen of ze mogen niet worden bijgevuld. Vanaf 1 januari 2010 mogen toestellen niet meer bijgevuld worden met R22 (tenzij het om gerecycleerd R22 gaat). Door toepassing van Art. 5.16.3.3. van VLAREM II kunnen toestellen met meer dan 3 kg koelvloeistof, die relatieve lekverliezen vertonen van meer dan 5% per jaar, na tevergeefse herstellingen, niet meer verder in gebruik genomen worden en moeten deze vervangen worden. Deze regel geldt trouwens voor alle HCFK s (ook deze die toegelaten zijn). In een aantal gevallen kunnen bestaande toestellen nog omgebouwd worden. Een bedrijf raadpleegt hiervoor best haar koeltechnicus of leverancier. Kleinere units (minder dan 3 kg koelvloeistof) mogen in principe wel nog hersteld worden. Andere verplichtingen voor exploitanten van HCFK-houdende toestellen met een inhoud van 3 kg of meer. Conform Art. 5.16.3.3. van VLAREM II moet een exploitant beschikken over een volledige inventaris van koelinstallaties met inbegrip van hun elektrisch vermogen, de hoeveelheid en de aard koelvloeistof per installatie. Er moet ook een overzichtelijk logboek voor handen zijn waaruit het periodiek onderhoud van de toestellen blijkt. De toestellen mogen, ook na tevergeefse herstellingen, per 1 januari 2007 geen relatieve lekverliezen vertonen van meer dan 5%. Zoniet moeten ze vervangen worden. Bij nazicht van de onderhoudsdocumenten opgesteld door koeltechnici blijkt regelmatig dat het relatief lekverlies niet ontegensprekelijk kan worden nagegaan. Tijdens herstellingen worden circuits volledig geledigd, waarbij de koelvloeistoffen worden opgevangen. Uit controle van onderhoudsdocumenten blijkt dat de opgevangen koelvloeistof niet altijd wordt gerapporteerd, waardoor het relatief lekverlies niet kan worden nagegaan. In geval van inspectie kan in principe de exploitant verplicht worden om het toestel onmiddellijk buiten gebruik te stellen, vermits niet ontegensprekelijk kan aangetoond worden dat het relatief lekverlies binnen de marges van het aanvaardbare valt, tenzij het detail van de factuur voldoende bewijzen kan aanvoeren. De boodschap bestaat er dus in om bij onderhoud van de toestellen er wel degelijk op toe te zien dat het surplus aan koelmiddelen (i.e. de effectief geloosde hoeveelheid) gerapporteerd wordt en ook in die zin opgenomen wordt in het logboek. Als numeriek voorbeeld kan het volgende aangehaald worden: een koelinstallatie die 60 kg koelvloeistof bevat bestaat uit 3 circuits van 20 kg elk. De koeltechnieker moet een circuit herstellen en vangt 18 kg koelvloeistof op. Na herstellen wordt het circuit terug opgevuld en wordt 20 kg bijgevuld gerapporteerd. Strikt genomen komt dit neer op een relatief lekverlies van 33%, terwijl het effectieve lekverlies slechts 3,3% bedraagt, wat dus nog volledig binnen het aanvaardbare ligt. Financiële gevolgen Het vervangen (of aanpassen) van grote industriële- of HVAC-gerelateerde koelinstallaties kan leiden tot ernstige financiële gevolgen. In de regel kan worden aangenomen dat het vervangen van een installatie momenteel ongeveer 600-1000 (excl. BTW) kost per kw electrisch vermogen, aanschaf van een nieuw toestel, plaatsen, vervangen en vernietigen van het oude toestel (incl inhoud) inbegrepen. Hou hiermee in de komende jaren rekening bij het opstellen van de jaarlijkse budgetten. milieudirect juni 2007 12

Gevaarlijke stoffen De invoering van een certificeringsverplichting voor koeltechnische bedrijven Sven Claeys beleidsmedewerker Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid, Vlaamse Overheid In koelinstallaties, airconditioning en warmtepompen worden regelmatig koelmiddelen gebruikt die een negatieve impact hebben op ons klimaat. Sommige van deze koelmiddelen tasten bovendien de ozonlaag aan. Te vaak leidt onzorgvuldig onderhoud van installaties tot een onnodige uitstoot van deze koelmiddelen. In 2005 werden in het Vlaamse Gewest ongeveer 700 ton van deze koelmiddelen uitgestoten, waarvan het grootste deel afkomstig is van industriële en commerciële koeling en airco in grotere gebouwen. Dat is het equivalent van de uitstoot van 1320 kton CO 2 of evenveel als de gemiddelde jaarlijkse CO 2 -emissie van 120 000 gezinnen. Om deze uitstoot te beperken, onderneemt het Vlaamse Gewest een aantal maatregelen. Zo keurde de Vlaamse Regering op 8 december 2006 een besluit goed dat een verplichting tot certificering oplegt aan bedrijven die onderhoudswerkzaamheden aan koelinstallaties uitvoeren. Daarbij worden eisen gesteld aan de vakbekwaamheid van koeltechnici. Vanaf 1 januari 2009 moeten alle werkzaamheden met een risico op emissies van koelmiddelen aan koelapparatuur met een nominale koelmiddelinhoud van 3kg of meer die gebruik maken van ozonafbrekende stoffen (HCFK s) en/of gefluoreerde broeikasgassen (HFK s) worden uitgevoerd door een persoon die werkt in een gecertificeerd koeltechnisch bedrijf. Een gecertificeerd koeltechnisch bedrijf is een bedrijf dat een koelinstallatiebeheersysteem bezit dat is gekeurd en over een keuringscertificaat beschikt dat niet ouder is dan 24 maanden. Er zijn twee types van koelinstallatiebeheersystemen. Koeltechnische bedrijven die bij derden werkzaamheden uitvoeren moeten een type I koelinstallatiebeheersysteem opzetten. Bedrijven die eigen personeel werkzaamheden laten uitvoeren aan eigen koelinstallaties, kunnen opteren voor een type II koelinstallatiebeheersysteem. De keuring mag alleen gebeuren door een keuringsinstelling die hiervoor is geaccrediteerd door het Belgische Accreditatiesysteem, of in afwachting daarvan tenminste tijdelijk voor deze taak is erkend door de Vlaamse Overheid. Tijdens deze keuring zal worden nagegaan of het koeltechnische bedrijf aan de certificatievereisten voldoet. Deze zijn onder meer: bekwaamheid van het personeel. Alle koeltechnici van type I koeltechnische bedrijven moeten een geldig attest van bekwaamheid in de koeltechniek bezitten. Dat ontvangen ze nadat ze succesvol een vakexamen hebben afgelegd. Het personeel van type II koeltechnische bedrijven moet niet over dit attest beschikken en het bedrijf kan zelf een gepaste opleiding voor het personeel voorzien. Het bedrijf moet wel de nodige bewijsstukken kunnen voorleggen dat het personeel de nodige opleiding heeft gekregen; technische uitrusting. Een bedrijf moet ervoor zorgen dat koeltechnici over de nodige apparatuur beschikken om de werkzaamheden correct te kunnen uitvoeren. Hiermee wordt ondermeer bedoeld: lekdetectieapparatuur, koelmiddelrecuperatiegroep, koelmiddelweegschaal...; documentatie. De resultaten van uitgevoerde lekdichtheidscontroles moeten worden genoteerd. In geval van vaststelling van lekkage moet het bedrijf de exploitant op de hoogte brengen en corrigerende maatregelen voorstellen. Ook hiervan moet documentatie worden bijgehouden. Verder moet het bedrijf het verbruik van koelmiddelen voldoende gedetailleerd documenteren. Gecertificeerde examencentra Koeltechnici van type I koeltechnische bedrijven zullen dus hun bekwaamheid moeten bewijzen aan de hand van een examen. Daarbij zal een kandidaat worden getest op praktische vaardigheden en theoretische kennis. Bij die praktijkproef moet hij zijn vaardigheden kunnen bewijzen bij het uitvoeren van een hardsoldeerproef en het uitvoeren van enkele standaardhandelingen aan een proefopstelling. In het theoretische onderdeel wordt de kandidaat getest op vakkennis én op kennis van de relevante milieuregelgeving. Het examen mag enkel worden georganiseerd door gecertificeerde examencentra. Ook deze centra worden iedere 24 maanden gekeurd door een geaccrediteerde keuringsinstelling. Daarbij wordt nagegaan of de examencentra over de nodige exameninfrastructuur beschikken en het examen op een correcte wijze verloopt. Overgangsbepalingen Voor het behalen van het attest van bekwaamheid in de koeltechniek worden overgangsbepalingen voorzien. Het is immers niet redelijk om te verwachten dat alle koeltechnici onmiddellijk aan het examen kunnen deelnemen. De regelgeving voorziet dat koeltechnische bedrijven die zich snel laten keuren (voor 1 oktober 2008) meer tijd krijgen om hun koeltechnisch personeel naar het examen te sturen. De invoering van deze certificeringsregeling kadert in uitvoering van verplichtingen opgenomen in Europese milieuregelgeving. EU-verordening 2037/2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen en de vorig jaar aangenomen EUverordening 842/2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen stellen dat EU-lidstaten certificerings- en opleidingsvoorwaarden voor koeltechnici moeten invoeren. In de toekomst zal een koeltechnicus die in Vlaanderen zijn bekwaamheid heeft bewezen automatisch in andere EU-lidstaten werkzaamheden aan koelinstallaties kunnen uitvoeren zonder opnieuw zijn bekwaamheid te moeten bewijzen. Voor meer info rond de certificeringsregeling en het emissiereductiebeleid rond deze koelmiddelen: http://www.lne.be/themas/klimaatverandering/verdunning-van-de-ozonlaag. 13 milieudirect juni 2007

Dossier Energie FOTO: EUROTRONICS Energie en duurzaam ondernemen Duurzaam bouwen: energiezuinige en gezonde gebouwen Patrick Verdonck Verkoopsdirecteur bij Cenergie bvba De verplichtingen van de overheid in het kader van de Energie Prestatie Regelgeving en gebouwcertificatie en de snelle stijging van de olieprijzen in de voorbije twee jaar zorgen voor een levende belangstelling voor duurzaam bouwen. Duurzaam bouwen en energiekostenreductie worden meer en meer een vereiste in een bouwproject. Door de snel veranderende technologie en de groter wordende complexiteit van het bouwproces vergt dit de nodige expertise. Duurzaam ontwerpen is immers zoeken naar de beste mix van componenten om te komen tot een economisch optimaal ontwerp dat voldoet aan de eisen van de bouwheer. Integrale bouwaanpak Duurzaam bouwen is een integrale bouwaanpak, waarbij rekening gehouden wordt met ecologische, economische en sociale aspecten. Klassiek worden in duurzaam bouwen vier thema s onderscheiden: energie, water, materialen en mobiliteit. Elk thema heeft zijn invloed op één of meerdere milieueffecten: grondstoffen, verontreiniging, afval, hinder en aantasting. Maatregelen die goed scoren voor één aspect, bijvoorbeeld afval, kunnen een doorslaggevende negatieve invloed hebben op een ander thema, bijvoorbeeld verontreiniging. Een integrale bouwaanpak waar die afweging goed wordt gemaakt, is dan ook noodzakelijk. Binnen het concept van duurzaam bouwen heeft de bouwaanpak tot doel om een gebouw te realiseren met een zo beperkt mogelijke impact op het milieu en de omgeving, waar het comfort voor de gebruikers uitstekend is: de verbruiken voor klimatisatie (verwarming, ventilatie, koeling ) en elektriciteit (verlichting, apparatuur) bepalen voor een overgroot deel de milieu-impact van een gebouw en ze zijn eenvoudig te kwantificeren; anders ligt het met de materiaalkeuze; de vele evaluatiecriteria om te bepalen of een materiaal duurzaam is, maken een beoordeling moeilijk en vaak subjectief; comfort is erg subjectief en zeer moeilijk te kwantificeren; Het systematisch kiezen voor de hoogste klasse van comfort, leidt tot hogere installatiekosten en een hoger energieverbruik; onderzoek heeft aangewezen dat ook in deze situatie er steeds ontevredenen zijn; de grootste comfortklachten komen door stralingsasymmetrie; die moet men zoveel mogelijk beperken door een goede isolatie van de wanden van de gebouwschil, zeker voor de beglazing; een goede dakisolatie is belangrijk voor de beperking van de stralingsasymmetrie in zomeromstandigheden. Goed comfort als uitgangspunt Een goed comfort is steeds het uitgangspunt bij duurzaam bouwen. Voor kantoorgebouwen ligt de nadruk op het beperken van het brandstofverbruik door te kiezen voor een goed gebouwconcept en voor een goed concept van de installaties. Veel aandacht wordt besteed aan de gebouwenschil niet alleen op het vlak van isolatie, maar ook op het vlak milieudirect juni 2007 14

Dossier Energie van daglichttoetreding omdat hierdoor het gebruik van kunstlicht en dus het elektriciteitsverbruik beperkt kan worden. Een goede gebouwenschil zorgt er ook voor dat overdadige zonnewinsten in de zomermaanden worden buitengehouden en zinvol worden benut in de tussenseizoenen en de wintermaanden. Aangezien elektriciteit enorm doorweegt op de factuur omwille van koeling en verlichting, wordt ook hieraan veel aandacht besteed bij het ontwerp. Passieve koeltechnieken bieden hier een mooie oplossing. Simulaties om het comfort te evalueren in functie van de gebouwenschil en de gekozen technieken, zijn noodzakelijk om ervoor te zorgen dat alle bouwelementen op elkaar afgestemd worden. Het energieverbruik en het comfort van een gebouw wordt immers door meer bepaald dan door de som van al haar componenten. Door simulaties kan men verschillende ontwerpstrategieën op een gefundamenteerde manier evalueren en kan men op een dynamische manier rekening houden met de interactie. Simulaties helpen niet alleen om energie te besparen, maar vormen een belangrijk instrument voor het architecturaal ontwerp. Bouwaanpak en bouwteam Om te komen tot een duurzaam-bouwenconcept met zwaar technische inslag, wordt bij de bouw vaak gekozen voor de aanpak in bouwteam. Alle partijen worden van bij de start bij het bouwproces betrokken. Deze werkwijze leidt tot één architecturaal geheel. Niet alleen de oriëntatie, omgeving en vormgeving, maar ook de technieken bepalen mee het totaalbeeld. Voorafgaand aan de realisatie vragen de voorbereidende studie en diverse thermische simulaties extra aandacht. Ook de gebouwgebruikers spelen een belangrijke rol in het bouwteam. Een essentieel onderdeel van duurzaam bouwen is de schepping van een aangename leefomgeving. Bijzondere aandacht wordt geschonken aan de invloed van het licht, het akoestische comfort een aangenaam binnenklimaat met een goede luchtkwaliteit. Het duurzaam-bouwenconcept gaat dan ook hand in hand met het healthy building concept. Tijdens de werffase is een gecoördineerde inzet en aandacht voor de goede uitvoering van de details een strikte noodzaak. Een aantal proeven tijdens de bouwfase gaat bijvoorbeeld na of de isolatie correct werd geplaatst (thermografisch onderzoek) of het gebouw wel volledig luchtdicht werd uitgevoerd (blower-doortest). Kleine onderbrekingen of verzakkingen in de isolatieschil kunnen zware gevolgen hebben op de hele energiehuishouding. Opvolging noodzakelijk Eens het gebouw in gebruik wordt genomen, stelt het ook zijn eisen. Een geïntegreerde opvolging en diverse metingen van het gebouw tijdens de opstart zijn noodzakelijk. Deze nazorgfase wordt vaak vergeten. Eens het gebouw volledig is ingeregeld, kan een monitoring via b) Er moet op minstens 2kN worden gewerkt FOTO: CENERGIE 15 milieudirect juni 2007

Dossier Energie een gebouwenbeheersysteem volstaan om kleine bijsturingen te doen. Het blijft noodzakelijk om de goede werking en de onderlinge afstemming van de installaties minstens twee jaar nauwgezet op te volgen om te verifiëren of het gebouw en haar installaties wel doen wat ze moeten doen. Duurzaam bouwen volgens het passief huis -concept Bij GBJ De Zande werd op haar campus te Beernem, de eerste school in België volgens het passief huis -concept gebouwd. Deze school staat in voor de opvang en begeleiding van een 40-tal meisjes die door de jeugdrechter aan de instelling worden toevertrouwd. De school voorziet in leslokalen theorie en praktijk. Dit concept waarbij er een doorgedreven aandacht gaat naar energiebeheersing van het gebouw, werd op vraag van de bouwheer gekozen. VIPA wil immers een voorbeeldfunctie vervullen bij de evolutie in de reglementering naar strengere energieprestatie-eisen. D.m.v. de bewuste oriëntatiekeuze, de volumestudie, de studie van de wandopbouw en oppervlakten van de transparante delen van de gevelwanden, de regelbare zonwering, het gebruik van grondbuizen voor het verkrijgen van een constante temperatuur op de ventilatielucht, de grote isolatiewaarden van de verschillende samenstellende wanddelen, wordt het klimaatcomfort binnen het gebouw optimaal gehouden met als resultaat tijdens het gebruik een minimum aan bijkomende energiekosten. Specifieke technische installaties en voorzieningen maken deel uit van het concept passief huis bij dit schoolgebouw: Verwarmen en koelen gebeurt d.m.v. een gedwongen ventilatie, op basis van 100% verse lucht. Klassieke radiatoren of actieve koelsystemen moeten als gevolg van de extreem hoge isolatiewaarden van de gebouwenschil en de grote thermische massa, niet voorzien te worden. Voor verwarmen wordt gebruik gemaakt van de interne warmtebronnen zoals de aanwezige elektrische apparaten, verlichtingstoestellen en zelfs de lichaamswarmte van aanwezige personen. Gedurende de koude wintermaanden maken we daarnaast ook gebruik van de externe warmtewinsten door de zonnewarmte via de beglazing langs de automatisch open gestuurde zonwering te laten binnenkomen. De ramen zijn opgebouwd uit een houten raamwerk met dubbele kurkinlage en 3-dubbele beglazing. Door een doorgedreven isolatiepakket van de buitenwanden en daken en een perfect luchtdicht gebouw gaat geen warmte verloren tijdens de winter. Temperatuurschommelingen worden door de constructieve ingrepen dan ook tot een minimum herleid. Afhankelijk van de mogelijke winst of last van zonne-instraling, wordt de buitenzonwering open of dicht gestuurd. De luchtgroep die zorgt voor de verwarming en de ventilatie, is voorzien van een warmtewisselaar met extreem hoog recuperatierendement. De warmte kan voor ca. 90% uit de weggezogen lucht worden gerecupereerd. De resterende benodigde warmte voor de lokalen wordt individueel per lokaal bijgevoegd d.m.v. een warmwaterbatterij, gevoed vanaf een centrale condenserende gasketel, van dezelfde grootte orde als een doorsnee woning. Om de productie van warmte verder te reduceren, kan in de winter de aanzuig van verse lucht gebeuren via een 40 meter lange grond-luchtwarmtewisselaar (grondbuis). Bij negatieve buitentemperaturen wordt de aangezogen lucht in dat geval gratis voorverwarmd door de grondwarmte en worden temperaturen boven het vriespunt genoteerd aan de ingang van de luchtgroep. Naast de grondbuis die in de zomer zorgt voor een afkoeling van de buitenlucht met enkele graden, wordt een bijkomende koeling van het gebouw in de zomer bekomen via nachtventilatie. Nachtventilatie maakt gebruik van het temperatuursverschil tussen de buitenlucht en de opgewarmde thermische binnenmassa (= betonstructuur van het gebouw). Gedurende de nacht wordt de betonnen afdekking afgekoeld via het verlaagd plafond met open structuur. Overdag geeft deze massa zijn koelte door straling terug af. Het positief effect van het passief huis - concept zijn velerlei. Vooreerst is er natuurlijk de lage energiekost, wat de exploitatie van dit gebouw gedurende zijn volledige gebruiksperiode budgetvriendelijk maakt. Heel belangrijk is dat de kwaliteit van de omgeving in het gebouw (temperatuur, luchtkwaliteit, luchtvochtigheid, lichtniveau) optimaal wordt gehouden. Een passief huis is dan ook een gezond gebouw! Duurder? Bouwen volgens het duurzaam-bouwenconcept maken het gebouw niet extra duur, maar het vraagt toch een grotere basisinvestering. Ten opzichte van een traditioneel gebouw bedraagt de verruiming van het bouwbudget ongeveer 10 à 20 %, daartegenover staan de lage exploitatiekosten. Het verschil in verbruik kan 2 tot 4 keer lager liggen dan bij een klassiek gebouw, waardoor de terugverdientijd van de extra investering zich beperkt tot 6 à 12 jaar. Gezien de evolutie van de stijgende stookkosten en de recente strengere regelgeving op energieprestaties van gebouwen, zal de terugverdientijd van duurzaam bouwen wellicht nog dalen. Indien men rekent volgens het principe van total cost of ownership is duurzaam bouwen vaak de interessantste keuze. milieudirect juni 2007 16

12707

Dossier Energie Hernieuwbare stroomcapaciteit groeit zachtjes Koen Mortelmans - freelance journalist Her en der worden nieuwe projecten voor de opwekking van hernieuwbare stroomcapaciteit voorgesteld. De gunstige subsidieregeling, de groene certificaten en de teruglopende elektriciteitsmeter zetten zowel particulieren als bedrijven ertoe aan om zonnepanelen op te stellen. Bij bedrijven gaat ook de WKK-capaciteit (warmtekrachtkoppeling) omhoog. Het meest besproken project blijft nog altijd het windpark op de Thorntonbank. Deze zomer gaan de voorbereidende werken op land van start, in de zomer van 2008 worden de werken op zee uitgevoerd. In september 2008 moeten we de eerste stroom kunnen leveren,verklaart Filip Martens (C-Power). Dit project werkte alvast niet bezuinigend voor de houtverwerkende sector. Alle voorbereidende dossiers samen wegen 567 kilo,zucht Martens. We beschikken nu over alle nodige vergunningen, een vijftiental in totaal. Toen we onze offshoreplannen ontvouwden, bestond er niet eens een wettelijk kader. Intussen hebben we drie wetswijzigingen, acht koninklijke besluiten, zes ministeriële besluiten en drie overeenkomsten met de netbeheerders achter de rug. Het uitstel was deels te wijten aan de versnippering van de bevoegdheden over diverse overheden. Zo is de Noordzee grotendeels een federale bevoegdheid, ook al tellen Wallonië, Brussel en de Duitstalige gemeenschap geen millimeter kustlijn. Alvast Kris Peeters is ervoor gewonnen om de bevoegdheden over de Noordzee op één niveau, bij voorkeur het Vlaamse, te bundelen. residentiële verbruikers. Tegen een totale meerprijs dus ook die van de groene stroomcertificaten inbegrepen van 10 euro per consument per jaar. Versnippering en clustering Totnogtoe blijft Electrabel nog altijd de Belgische elektriciteitsproductie domineren. Dat is vooral het geval wat betreft de nucleaire energie. Het eigenaarschap van de windenergie lijkt eerder sterk versnipperd. Zo omvat het recente windpark te Gistel vier turbines van Aspiravi, één van Electrawinds en hebben Beauvent en Ecopower er elk een halve turbine in eigendom. Die versnippering is geen trend, verduidelijkt Jim Williame (Ecopower). De meeste eigenaars hadden best voor een groter aandeel willen intekenen. Maar de verkoper maakt de keuzes. Dat is ook het geval langs het Kluizendok in Gent, waar wij voor 20 % eigenaar zijn van de elf turbines, terwijl SPE Power de overige 80 % bezit. Wij konden als coöperatieve mee participeren, omdat het Havenbedrijf Gent absoluut wenste dat de bevolking directer kon participeren in dit windproject. Williame breekt wel een lans voor een andere soort versnippering. Het is ideaal om de productie zo dicht mogelijk bij het verbruik te realiseren. Op die manier kunnen we de enorme verliezen tijdens het transport fors reduceren. Op die manier kan decentrale productie ook de totale kostprijs naar omlaag duwen. Projectontwikkelaars zoeken windgunstige plaatsen en locaties waar ze weinig problemen verwachten om een bouwvergunning te bekomen. En waar kan dat beter dan op plaatsen waar al windturbines draaien? Zo kregen de drie turbines van Ecopower in Eeklo al een buur, van een andere eigenaar. Terugdraaiende meters Naast de subsidies hebben ook de stijging van de internationale olie- en gasprijzen het plaatsen van zonnepanelen door bedrijven gestimuleerd, merkt Bram Claeys (Bond Beter Leefmilieu Vlaanderen) op. Omdat België vooral nucleaire centrales heeft, Het uitstel bracht wel met zich mee dat C-Power de recentste turbines kan inzetten. Commercieel zijn er nu turbines van 5 MW beschikbaar. Ze hebben een naafhoogte van 185 meter (gemeten vanaf de zeebodem) en een wiekdiameter van 126 meter. De uitbouw van het Thorntonpark gebeurt in fasen en zal tot 2011 duren. Mogelijk zijn er dan nog krachtiger toestellen beschikbaar. Met de 300 MW die we daar gaan opstellen, kunnen we 1,3 % van het Belgische verbruik invullen, aldus nog Filip Martens. Dat is ook goed om de 6 % hernieuwbare energie te halen voor alle Sterke toename van fotovoltaïsche panelen in Vlaanderen FOTO: SUNTECHNICS milieudirect juni 2007 18

Dossier Energie moest het die prijsstijging niet helemaal volgen, maar Electrabel heeft dat toch gedaan. En die leverancier domineert nog altijd de markt. Elektriciteit opwekken via fotovoltaïsche panelen ligt voor particulieren eenvoudiger dan voor bedrijven. De elektriciteitsmeter kan in omgekeerde richting draaien, zolang de betrokkene op jaarbasis niet meer levert, dan hij ontvangt. Bij een productie van meer dan 10 kw kan dat gebeuren. Om dit te verrekenen, zijn er een andere teller en heel wat extra administratie nodig. Volgens Claeys heeft de liberalisering tot nog toe weinig invloed gehad op de consumentenprijzen. Heel wat investeerders in alternatieve projecten wachten op eenduidige signalen of België zal vasthouden aan de sluitingsscenario s van de kerncentrales. Ik zie heel wat mogelijkheden voor nieuwe WKK-projecten, niet alleen in bedrijven, maar ook voor gezamenlijk verwarmde huizen. Momenteel is WKK goed voor 12 % van de Vlaamse elektriciteitsproductie. Het is mogelijk dit aandeel op te voeren tot 22 à 33 % in 2020. Vlaams milieuminister Kris Peeters blijft vraagtekens plaatsen bij de voorgenomen sluiting van de Belgische kerncentrales. Als we groene stroom en warmtekrachtkoppeling kunnen ondersteunen met de middelen die vrijkomen bij een verlenging van de levensduur van de nucleaire centrales, hoeven de leveranciers de consument niet meer lastig te vallen met allerlei bijdragen. Zo bewerkstelligen we tegelijkertijd een verhoging van het aandeel hernieuwbare energiebronnen en een daling van de stroomfactuur. Uiteraard moeten we onze inspanningen inzake energiebesparing onverkort voortzetten. Het Nederlandse Nuon is één van de leveranciers, die het quasimonopolie van Electrabel tracht te doorbreken. Het beschikt in België over een beperkte productiecapaciteit, die volledig uit hernieuwbare bronnen komt. Een bescheiden volume vooralsnog, maar we willen het uitbreiden. We steunen ook hernieuwbare energieprojecten bij onze klanten, vertelt woordvoerster Kathleen Van Boxelaer. Zo hebben we een overeenkomst gesloten met de mengvoederfabrikanten, om het overschot van hun elektriciteitsproductie via WKK aan te kopen. Nuon nuanceert de impact van de energieproductie op de prijsvorming. De prijsevolutie wordt slechts deels bepaald door de energiekost. Het transport en de distributie van de stroom bepalen de helft van de kostprijs. De regulator heeft onlangs een prijsstijging van 15 % van de nettarieven aangekondigd. FOTO: SUNTECHNICS Fusie? Ook onverwachte gebeurtenissen kunnen een zware impact hebben. Zo wordt er nog altijd gezocht naar technisch haalbare en economisch rendabele methodes om elektriciteit te winnen via kernfusie, wat veel minder radioactief afval oplevert dan via kernsplitsing. Heel wat mensen zijn hierover sceptisch, omdat dit onderzoek al meer dan vijftig jaar duurt. Maar ook de optimisten spreken eerder over decennia dan over jaren. Voorlopig lijkt er geen grote ontwikkeling te verwachten. Maar eens er een oplossing gevonden is, kan het snel gaan, verklaart professor Dirk Van Dyck, vice-rector van Universiteit Antwerpen. De afstand tussen onderzoek en industrie wordt steeds kleiner. Dat is al herhaaldelijk gebleken in andere domeinen. Het fusieonderzoek maakt wel gestadig vorderingen, vooral met JET (Joint European Torus), de grootste fusiemachine ter wereld. De Vlaming Jef Ongena leidt in het Britse Culham een groep van vijftig natuurkundigen en ingenieurs uit heel Europa, de VSA en Rusland. De belangrijkste recente ontwikkeling in het fusieonderzoek is de ondertekening van het verdrag voor de bouw van ITER (International Thermonuclear Experimental Reactor), in het Zuid-Franse Cadarache. Dit verdrag is ondertekend door de EU, Rusland, China, Zuid-Korea, India, Japan en de VSA. Door dit verdrag zijn nu meer dan 3,3 miljard mensen bij het project betrokken, meer dan de helft van de wereldbevolking. 19 milieudirect mei 2007

Dossier Energie Onbemande helikopter met IR-camera detecteert warmteverlies in gebouwen Bert Verbeke freelance journalist In het kader van een energiescanning kan bij het screenen van een gebouw een infraroodcamera worden ingezet. Energielekken en koudebruggen worden op die manier gedetecteerd. Een zicht op een dak of op grote buizeninstallaties krijgt men er evenwel niet mee. De firma Eurotronics heeft hiervoor een oplossing voorhanden: een onbemande helikopter met IR-camera. Eurotronics, opgericht in 1972 als research & development bedrijf, is actief in drie domeinen: digitale kaartproductie, ontwikkeling van geografische software en maatoplossingen/dienstverlening voor openbare besturen. Grootschalige digitale kaarten zijn belangrijker dan ooit. Wij concentreren ons daarbij op fotogrammetrie en het landmeten voor het maken en bijhouden van grootschalige gegevens met hoge precisie,opent Peter Bonne, product & sales manager bij Eurotronics. Geografische softwareontwikkeling staat vooral in functie van de GIS-technologie, waarbij we onder meer helpen om ruimtelijke- en informatiedatabanken op te zetten. Onze GIS-technologie is bewust heel laagdrempelig, zodat gebruikers die niet vertrouwd zijn met GIS, er toch vlot mee kunnen werken. Diverse toepassingen Sinds vorig jaar biedt Eurotronics een nieuwe dienst aan: een onbemande helikopter met IR-camera. De link met het milieu is evident. Via dit toestel de Microdrone kan het hitteverlies van een gebouw in kaart worden gebracht, vertelt Johan Bonne, afgevaardigd bestuurder en verantwoordelijk voor fotogrammetrie en research bij Eurotronics. Het betreft een lichtgewicht helikopter van nauwelijks 700 gram met een diameter van circa één meter, die gemakkelijk van op de grond kan worden bediend. Het toestel telt vier elektrische rotoren. De Microdrone werkt op batterijen met een autonomie van 20 minuten en vergt nauwelijks onderhoud. In tegenstelling met klassieke helikopters is de Microdrone zeer stabiel. Via een GPSmodule blijft het toestel op een gewenste positie. In het toestel zijn diverse sensoren bevestigd, onder meer een barometer en een temperatuurmeter. Vanwege het lage gewicht van de Microdrone is de pay-load beperkt tot 300 gram. De toepassingen van de Microdrone zijn zeer uiteenlopend. Het toestel kan bijvoorbeeld ingezet worden bij energie-audits met als bijkomend voordeel een snelle rapportage, inclusief DVD of video. Maar ook op andere terreinen kan een onbemand helikopter met IR-camera nuttig zijn. Vanuit brandweeren politiekorpsen is er veel interesse voor het filmen van evenementen of voor hulp bij het bestrijden van calamiteiten. Infraroodcamera s Infraroodcamera s maken gebruik van speciaal ontwikkelde sensoren die voor het menselijk oog onzichtbare straling detecteren en omzetten in een zichtbaar beeld. Het infrarode beeld bestaat uit verschillende grijsgradaties die de temperatuurverschillen weergeven of uit pseudo-kleuren die nader geanalyseerd moeten worden. In het verleden maakten conventionele IR-systemen gebruik van één enkele IR-sensor met één opto-mechanisch scanmechanisme om het beeld op te bouwen. Het scanmechanisme bouwde het thermische beeld pixel na pixel op als een mozaïek. De mechanische scanapparatuur maakte het systeem groot, zwaar en energieverslindend. Het oplossend vermogen was laag, omdat de infraroodsensor slechts kortstondig de straling opving van een punt in het blikveld in de scanner. Nieuwe technologieën voor IR-systemen hebben de afmetingen en het gewicht van de camera s gereduceerd en de prestaties vergroot. De komst van snelle microprocessors maakte het mogelijk de grote hoeveelheid gegevens uit een camera in real time te analyseren. Naast het lokaliseren van oververhitte onderdelen, de zogenaamde hotspots, genereert de nieuwe generatie camera s meteen diagnostische informatie. Hoewel het voorheen mogelijk was een hotspot in een bepaald gebied te identificeren, was het vaak moeilijk om een exacte plaats van het oververhitte onderdeel op te sporen. Met de nieuwe generatie IR-camera s kan zelfs een onervaren technicus de juiste plaats van een mogelijk probleem lokaliseren. Sterke toename van fotovoltaïsche panelen in Vlaanderen FOTO: SUNTECHNICS milieudirect juni 2007 20