Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1983-1984 17370 Taak en functie van de PTT met betrekking tot informatieen telecommunicatietechnologie Nr. 4 LIJST VAN VRAGEN Vastgesteld 19 april 1984 De vaste Commissie voor Verkeer en Waterstaat 1 heeft ter voorbereiding van de behandeling van voornoemd regeringsstandpunt in een uitgebreide commissievergadering onderstaande lijst van vragen aan de regering ter beantwoording voorgelegd. Blz. 1-2 1 Hoe schat de regering de kansen in van de Nederlandse industrie om, zonder joint-ventures met buitenlandse ondernemingen, nieuwe informatiemarkten te bereiken? a. Is de joint-venture tussen Philips en AT & T in alle opzichten een «goed voorbeeld»? b. In hoeverre is naar het inzicht van de regering in deze samenwerking voldoende gewaarborgd dat Philips-Telecommunicatie Industrie zal blijven bijdragen aan R & D op het terrein van de telecommunicatie? ' Samenstelling: Leden: Van Rossum (SGP), De Beer (VVD), De Boois (PvdA), Van der Doef (PvdA), Rienks (PvdA), voorzitter, Eversdijk (CDA), Castricum (PvdA), Blaauw (WD), Hennekam (CDA), ondervoorzitter, vacature CDA, Couprie (CDA), Zijlstra (PvdA), Veldhoen (PvdA), Van Vlijmen (CDA), Blauw (VVD), Wolters (CDA), Nijland (CDA), Tommei (D'66), Te Veldhuis (VVD), Jorritsma-Lebbink (VVD). Plv. leden: Ubels-Veen (EVP), Korthals (VVD), Konings (PvdA), Spieker (PvdA), Van den Bergh (PvdA), Van Noord (CDA), Kosto (PvdA), Waal kens (VVD), Mateman (CDA), Hermsen, (CDA), Schartman (CDA), Wallage (PvdA), De Waart (PvdA), Frinking (CDA), Lauxtermann (VVD), Van den Toorn (CDA), De Visser (PvdA), Van Es (PSP), Keja (VVD), Van der Kooij (VVD). Als multinationale ondernemingen al (zouden) zijn aangewezen op joint-ventures, hoe moeten kleinere bedrijven zich handhaven, in elk geval voldoende middelen vrijmaken voor R & D? Kan de staatssecretaris uitleggen, waarom het zo is dat het Staatsbedrijf der PTT in eerlijke competitie op de nationale randapparatuurmarkt moet kunnen opereren om (met een redelijk rendement op het geïnvesteerde kapitaal) mede voorwaardenscheppend te kunnen zijn voor het succes van onze industrieën op de nieuwe telecommunicatiemarkten? Kan een beschouwing worden gewijd aan de invloed van de PTT-werknemers op het reorganisatievoornemen, zowel op dit moment als in de toekomst? Welke status zal hen geworden? In hoeverre zijn/worden maatregelen getroffen om inspraak te ontwikkelen en vorm te geven ten aanzien van het totale besluitvormingsproces? Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 17 370, nr. 4 1
Blz.5 6 Is het in stand houden van een overheidstelecommunicatiebedrijf zoals de (P)TT niet ook een doelstelling van het overheidstelecommunicatiebeleid? Blz.6 7 Kan, waar sprake is van «in meer of mindere mate te maken hebben met de diverse hoofdfuncties», worden aangegeven op welke hoofdfuncties sprake is van die meer of mindere mate van betrokkenheid vanuit haar maatschappelijke verantwoordelijkheid, en kan deze «rubricering» nader worden toegelicht en gerelateerd aan de diverse aspecten die daarbij aan de orde komen? Blz. 7 8 Waarom is de datadienst gerangschikt onder de traditionele diensten? 9 Hoe kan worden bepaald of «per saldo» sprake is van nadelige regels en lasten voor de PTT? 10 Welke andere regels en lasten zijner naast de genoemde fiscale verschillen welke de positie van de PTT in concurrentie met anderen beïnvloeden? 11 Zal de PTT ten behoeve van investeringen zelf op de kapitaalmarkt kunnen lenen? 12 Waarom zal invoering van (belangrijke) nieuwe diensten door de PTT een politieke beslissing vereisen? 13 a. Hoe wordt concreet gestalte gegeven aan het streven naar een optimale inbreng van Nederlandse bedrijven en instellingen in de activiteiten van de PTT? Wat moet in dit verband onder «optimaal» worden verstaan? b. In hoeverre bestaan er reeds nu mogelijkheden voor het in produktie nemen van in PTT-laboratoria ontwikkelde (rand)apparatuur door het particuliere bedrijfsleven? Blz. 8 14 Kan nader worden toegelicht welke concrete aspecten van de nationale veiligheid gediend zijn met de eenheid van beheer? 15 Zijn al eerder machtigingen aangevraagd en eventueel afgegeven voor kabels binnen een beperkt gebied en voor eigen gebruik, en zo ja, hoeveel en voor welke functies? 16 Waarom wordt wel gesproken over «de zakelijke gebruikers» (bedrijven dus) en niet over particulieren, terwijl die zeker voor tal van nieuwe diensten een minstens zo interessante markt (kunnen) vormen? Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 17 370, nr. 4 2
17 Is er een speciaal marktbeleid, gericht op particulieren met meer dan de traditionele behoeften? Blz. 9 18 Zijn PTT-machtigingen voor de aanleg enz. van kabeltelevisienetten tot nu toe voor onbepaalde tijd afgegeven? Zo ja, hoe zijn deze voorwaarden te wijzigen, anders dan bij wet? 19 Moet in verband met de naderende vervangingsfase de regelgeving ter zake niet binnen afzienbare tijd worden voorbereid? 20 Van welk tijdschema gaat de regering uit? 21 Welke delen van het PTT-databestand worden regelmatig uitgeleend danwei verkocht aan derden, en welke waarborgen worden er door de PTT gegeven voor de bescherming van de privacy van de gebruikers van de infrastructuur? Blz. 11 22 In hoeverre kunnen de functies van de PTT, die enerzijds technische eisen voor randapparatuur opstelt en anderzijds keuringen uitvoert, worden gescheiden? 23 a. Kunnen voorbeelden gegeven worden van traditionele apparatuur die voor de Nederlandse gebruikers niet officieel beschikbaar is gekomen doordat de PTT deze niet aanbood? b. Wat zijn de belangrijkste gronden geweest waarop de afwijzing berustte? 24 Waarom wordt de zogenaamde hulpapparatuur (automatische beantwoordingsapparatuur, e.d.) niet (ook) door de PTT geleverd? 25 Wat zal het verschil in procedure en in tijd zijn na de organisatorische maatregelen die zijn aangekondigd? 26 Kan worden ingegaan op de vele commentaren die de Kamer ontving naar aanleiding van het regeringsstandpunt, en die in afschrift aan de regering zijn toegezonden, waaruit toch sterke kritiek op de afbakening (traditioneel geavanceerd) bleek, maar vooral de indruk werd gewekt dat nieuwe ontwikkelingen werden afgeremd in plaats van hun kans te krijgen? 27 Zijn er in Westeuropa PTT's die niet in staat zijn onder dezelfde voorwaarden als andere bedrijven geavanceerde randapparatuur aan gebruikers beschikbaar te stellen? 28 Kan worden aangegeven welke van de onder C genoemde argumenten opgeld doen voor de geavanceerde apparatuur? Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 17 370, nr. 4 3
Blz. 12 29 Welke criteria zullen er op de toetsingsmomenten worden gehanteerd? Wanneer zijn de toetsingsmomenten voorzien? Blz. 13 30 Is een financiële regeling rondom de privatisering onderdeel van het onderzoek dat wordt ingesteld naar de status van de PTT? Zo niet, wordt dit dan overwogen? 31 Bestaat het voornemen om Viditel, indien het tenminste kostendekkend is, te privatiseren? 32 Kan in alle behoeften, kwalitatief èn kwantitatief, aan niet-openbare diensten worden voorzien? 33 Waaruit bestaan de knelpunten, en hoe kunnen die worden weggenomen? 34 Mag worden aangenomen dat tenminste de drie laatstgenoemde leveringsvoorwaarden ook zullen gelden voor nieuwe diensten, en het streven er bij alle nieuwe diensten op zal zijn gericht ook aan de overige voorwaarden te voldoen? 35 a. Waarom is «momenteel» gebruik van huurlijnen door derden niet toegestaan? b. Onder welke omstandigheden zou het verbod kunnen worden opgeheven? 36 Kan worden aangegeven welke de consequenties van het voorgestelde beleid zijn voor het Dr. Neher Laboratorium, wat betreft onder andere: taken, organisatie, omvang, marktgerichtheid, en samenwerking met derden? 37 Welk maatschappelijk belang wordt gehecht aan de onderscheidene diensten waarvoor het PTT-monopolie niet (meer) gewettigd wordt geacht? Blz. 15 38 Welke zijn naar het oordeel van de regering de «wenselijke concurrentieverhoudingen op de markt»? 39 Wat is de stand van zaken met betrekking tot het zoeken van een extern adviesbureau dat belast zal worden met de onderzoeksopdracht met betrekking tot status, bevoegdheden, structuur, etc? 40 Hoever is de wijziging van de Comptabiliteitswet 1976 (artikel 40) gevorderd, en wanneer zou van een veranderd wettelijk regime door de PTT gebruik kunnen worden gemaakt? Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 17 370, nr. 4 4
41 Staat al vast dat de Aanwijzingswet PTT een geëigend kader vormt voor verruiming van de mogelijkheden tot deelnemingen enz.? 42 a. Zijn voorbeelden te geven van nieuwe (toegevoegde) diensten en/of produkten die niet van de grond zijn gekomen zonder dochteronderneming of "deelneming? b. Kan dit ook slaan op basisdiensten van de PTT? 43 Dient het beginsel van kostendekking te gelden voor iedere dienst dan wel produkt? Wat wordt gezien als een redelijke periode waarin kostendekking moet worden bereikt, respectievelijk een redelijk rendement moet worden gehaald? 44 a. Hoe is het commerciële beginsel in overeenstemming te brengen met de verschillende randvoorwaarden, genoemd in punt VIII, C, 2? b. Welk criterium zal moeten overheersen bij strijdigheid? Blz. 18 45 a. Waarom zullen de PTT-functionarissen in het in te stellen Overlegorgaen inzake telecommunicatie-aangelegenheden geen stemrecht krijgen? b. Zijn al gedachten ontwikkeld over de samenstelling van het overlegorgaan? c. Zullen ambtenaren(organisaties) daarin vertegenwoordigd worden? Blz. 21 46 Gaan de gedachten uit naar een Nederlands adviesbureau, waaraan bedoelde onderzoeksopdracht zal worden verstrekt? Blz. 22 47 a. In hoeverre kunnen externe deskundigen, die zullen worden aangezocht voor de in te stellen begeleidingscommissie, belanghebbenden zijn? b. Is ook overwogen, de begeleiding te laten verzorgen door het eveneens in te stellen Overlegorgaan inzake telecommunicatieaangelegenheden? 48 Mag ervan worden uitgegaan, dat het advies ter kennis van de Kamer zal worden gebracht? De voorzitter van de commissie, Rienks De griffier van de commissie, Teunissen Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 17 370, nr. 4 5