HANDLEIDING. Installatie Onderhoud Gebruik. CPXS, CPXNS en CPXPS



Vergelijkbare documenten
HANDLEIDING. Installatie Gebruik Onderhoud. IDP CPXV en CPXRV. Lees deze instructies vooraleer u deze apparatuur installeert, gebruikt en onderhoudt.

HANDLEIDING. Installatie Onderhoud Gebruik. WORTHINGTON LNN, LNNV en LNNC centrifugaalpompen

TECHNISCHE HANDLEIDING

GEBRUIKERSHANDLEIDING KS

Professional Supplies EIERKOOKAPPARAAT. Modelnr.: *

GEBRUIKSAANWIJZING EIGENSCHAPPEN VOOR HET GEBRUIK

Handleiding Harmopool Whirlpool Spa Pomp : ZFPX5200 -ZFPX ZFPX5220

HANDLEIDING. Installatie Onderhoud Gebruik. Mark 3 metalen pompen met mechanische asafdichting

JALOUZIËN. Bedienings- en montagehandleiding

INHOUD. CE Verklaring van Overeenstemming 8. 2

Inhoud. 1. Veiligheidsinstructies

Gebruikersveiligheid. Elektrische veiligheid. Phaser 4500-laserprinter

Gebruikershandleiding Hijsframe t.b.v. trapgat Versie 1,

GEBRUIKSAANWIJZING (NL)

Gebruikershandleiding Pneumatische haakse boormachine EG225-19R

INSTRUCTIES_NL. Mode d emploi

ALGEMENE AANWIJZINGEN VOOR VERLICHTINGSARMATUREN

Let op! Zware lading. Sta niet onder de hangende lading tijdens het transport of de montage.

Handleiding. AirQlean H luchtfiltersysteem voor montage aan het plafond

BGR 233 GEKEURD (DE) Gebruikshandleiding Laadbrug. Bekijk de instructievideo op

Gebruiksaanwijziging. SPEED 70 AUT Bestelnr

HANDLEIDING. Sesame. Thermoplastic Tank Technologies

INSTRUCTIEBOEKJE HG800P / HG1200R. hydrofoorgroepen

Gumax Terrasverwarmer

Handleiding. Bij het installeren en / of samenbouwen van de apparatuur moet voor de ingebruikname alle veiligheidscomponenten zijn aangebracht.

Gebruiks- en onderhoudsaanwijzing- NL

GEBRUIKSAANWIJZING (NL)

Gebruikershandleiding

PDM-8-MB POM (VOEDING OVER MODBUS) Montage & gebruiksvoorschriften

MT ELEKTRONISCHE REGELAAR. Montage & gebruiksvoorschriften

TOSTI APPARAAT GEBRUIKSAANWIJZING

GASTRO BUFFET - SALADEBAR GEBRUIKSAANWIJZING EN ONDERHOUDSHANDLEIDING

Bestnr Toerentalregelaar voor ventilator

ITE Vacuümpompen Gebruiksinstructie

Gebruiksaanwijzing BullDuster

Leidingreparatie en -onderhoud

GEBRUIKERSHANDLEIDING MOBIELE DIESELOLIETANK MET POMP TYPE FIELDMASTER

Slangenpompen. Versie 1.0v-04/2013 Printnummer 01

Uitdeukset hydraulisch 4 ton Handleiding

Glijringpakking RG-4 stationair, enkelwerkend

Garagekrik 3 ton + assteunen 3 ton Handleiding

Telescopische afzuigkap TEL06

NOODVOEDING VOOR MEET-EN-ALARMCENTRALE BAT KIT INSTALLATIEHANDLEIDING. BATKIT_MAN01_NL Ver. V1R1

Gebruikershandleiding

Gumax Terrasverwarmer

Printed: Doc-Nr: PUB / / 000 / 00

Gebruikersveiligheid. Elektrische veiligheid. Phaser 5500-laserprinter

Gebruikershandleiding Pneumatische rechte stiftslijper EG120ST EG120K-19R

Wat vindt u in deze handleiding

NL... Horizontaal tilsysteem. Vers. 3.00

MONTAGEHANDLEIDING. Kit met 2-wegafsluiter/kit met 3-wegafsluiter voor ventilatorconvectoren EKMV2C09B7 EKMV3C09B7

AANWIJZINGEN VOOR DE INSTALLATIE

VIESMANN. Montage- en servicehandleiding. Pellettoevoer met flexibele worm. Veiligheidsinstructies. voor de vakman. voor Vitoligno 300-P

INLEIDING VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN SYMBOLEN. De symbolen in deze gebruiksaanwijzing. Symbolen op het apparaat

Adapters en verloopmoeren van metaal

Gebruikershandleiding

INSTRUCTIEBOEKJE TP800P-TP800R-TP1200R. tuinpompen

Betonkabel Vloerverwarming

Gebruikershandleiding Pneumatische slagmoersleutel EG2460 (1/2 ) EG2480 (3/8 )

Byzoo Sous Vide Turtle

GEBRUIKSAANWIJZING HANDY

Inbedrijfstelling van de installatie

Handleiding aansluiten en in gebruik nemen zelfaanzuigende SHE pompen

VERWARMING «RED HOT» Ref 93475

Gebruikershandleiding

GEBRUIKSAA NWIJZ ING M 240/10/5W CM 240/10/10 CM 240/10/30 COMPACT P RO 2 COMPACT P RO 3 CM 350/10/24 CM 350/10/11+11 WF CM 4 80/10/11+11 WF

HANDLEIDING. Installatie Onderhoud Gebruik. Verticale centrifugaalpompen (VTPs) met axiaallagerhuis

Hefbrugkriks hand hydraulisch of pneumatisch hydraulisch

HANDLEIDING. NEDERLANDS Odin FB-01 Flybar Bestelcode: D3910. Highlite International B.V. Vestastraat EX Kerkrade Nederland

TAFELMODEL KOOKPLAAT ROND

AET48 Gebruikershandleiding. SLEEPBELUCHTER Gebruikershandleiding. AET48 Beginnend met serienummer: Vervangingsonderdelen

MONTAGEHANDLEIDING. 2-wegskleppenkit voor warmtepompconvector EKVKHPC

F2555HE-N F3255HE-N F4055HE-N

2 Technische gegevens. 1 Introductie. 3 Markeringen.

Tijdschakelklok. Bestnr.: (groen) (oranje) (transparant) (blauw) Omwille van het milieu 100% recyclingpapier

VOLT POT 1K R 220. OPEN FOR 60 Hz STAB. Spanningsregelaars R 220. Installatie en onderhoud

Sulky Line Painter 1200

HANDLEIDING ATEX Explosionproof

Technische handleiding Versie 01/11 SERVER-CONTROL

Gebruiks- en onderhoudsvoorschriften. Centraal stofzuigsysteem DUO

GEBRUIKSAANWIJZING 1

Handleiding. UT 16A en UT 18A Afzuigboxen

testo 330i Rookgas-meetinstrument Inbedrijfstelling en veiligheid

Harde schijf (met montagebeugel) Gebruiksaanwijzing

instructieboekje EUROM GS5000 Infraroodstraler op gas

Gebruikershandleiding Reactieloze pneumatische ratel EG554A (3/8 ) EG554B (1/2 )

Gebruiksaanwijzing. Gasbranders Gasbrander zonder vlambeveiliging Gasbranders met vlambeveiliging.

Transcriptie:

HANDLEIDING CPXS, CPXNS en CPXPS Op een frame gemonteerde centrifugaalpomp voor chemische processen met modulair ontwerp en magnetische aandrijving PCN=85392718 09-08 (N) (Gebaseerd op C957KH025 en C957KH049.) Installatie Onderhoud Gebruik U moet deze instructies lezen vooraleer u deze apparatuur installeert, gebruikt en onderhoudt.

INHOUD Pagina 1 INLEIDING EN VEILIGHEID... 4 1.1 Algemeen... 4 1.2 CE-markering en goedkeuringen... 4 1.3 Vrijwaringsverklaring... 4 1.4 Copyright... 4 1.5 Procescondities... 4 1.6 Veiligheid... 5 1.7 Naamplaatje en veiligheids labels... 9 1.8 Specifieke machineprestaties... 9 1.9 Geluidsniveau... 10 2 TRANSPORT EN OPSLAG... 11 2.1 In ontvangst nemen en uitpakken... 11 2.2 Hantering... 11 2.3 Heffen... 11 2.4 Bewaring... 11 2.5 Recyclage en versleten product... 11 3 POMPBESCHRIJVING... 11 3.1 Opstellingen... 11 3.2 Nomenclatuur... 11 3.3 Ontwerp van de belangrijkste onderdelen... 12 3.4 Prestaties en bedrijfsgrenzen... 12 4 INSTALLATIE... 13 4.1 Plaats... 13 4.2 Onderdelenmontage... 13 4.3 Voetstuk... 13 4.4 Ondervullen... 13 4.5 Eerste uitlijning... 13 4.6 Leidingen... 14 4.7 Definitieve controle asuitlijning... 16 4.8 Elektrische aansluitingen... 16 4.9 Beschermingen... 16 5 INSTALLATIE, INGEBRUIKNEMING, BEDIENING EN UITSCHAKELING... 17 5.1 Procedure voor inbedrijfneming... 17 5.2 Smering van de pomp... 18 5.3 Open waaierspeling... 19 5.4 Draairichting... 19 5.5 Beschermkappen... 19 5.6 Opvullen en ontluchten... 19 5.7 De pomp opstarten... 20 5.8 De pomp laten draaien... 20 5.9 Stoppen en uitschakelen... 21 5.10 Hydraulische, mechanische en elektrische werking... 21 Pagina 6 ONDERHOUD...22 6.1 Algemeen...22 6.2 Onderhoudsschema...22 6.3 Reserveonderdelen...23 6.4 Aanbevolen reserveonderdelen...24 6.5 Vereist gereedschap...24 6.6 Koppel bouten...24 6.7 Waaierspeling instellen...24 6.8 Demontage...25 6.9 Inspectie van onderdelen...27 6.10 Magneten...27 6.11 Montage...28 7 STORINGEN; OORZAKEN EN OPLOSSINGEN...30 8 ONDERDELENLIJST EN TEKENINGEN...33 8.1 CPXS op frame gemonteerd met gecoate as PEEK wand...33 8.2 CPXS op frame gemonteerd as met bus PEEK wand...34 8.3 CPXS op frame gemonteerd met gecoate as dubbele scheiding...35 8.4 CPXS op frame gemonteerd bus met as dubbele scheiding...36 8.5 CPXS op frame gemonteerd met gecoate as metalen wand...37 8.6 CPXS op frame gemonteerd as met bus metalen wand...38 8.7 CPXPS op frame gemonteerd met gecoate as PEEK wand...39 8.8 CPXPS op frame gemonteerd as met bus PEEK wand...40 8.9 CPXPS - punten voor hulpaansluitingen...41 8.10 CPXS - uitwisselbaarheid onderdelen...42 8.11 Tekening van de algemene pompopstelling.43 9 CERTIFICATEN...43 10 ANDERE RELEVANTE DOCUMENTEN EN HANDLEIDINGEN...43 10.1 Bijkomende handleidingen...43 10.2 Opmerkingen betreffende aanpassingen...43 10.3 Bijkomende informatiebronnen...43 Pagina 2 van 40

INDEX Pagina Pagina Aanbevolen reserveonderdelen (6.4)... 24 Aanbevolen smeerhoeveelheden (zie 5.2.2)... 18 Aanbevolen smeerolies (5.2.1)... 18 ATEX-markering (1.6.4.2)... 7 Bedrijfsgrenzen (3.4.1)... 12 Bedrijfsomstandigheden (1.5)... 4 Beschermingen (4.9)... 16 Beschermkappen (5.5)... 19 Bewaring, pomp (2.4)... 11 Bewaring, reserveonderdelen (6.3.2)... 24 Bijkomende bronnen (10.3)... 43 Bijkomende handleidingen (10.1)... 43 Bijkomende handleidingen of informatiebronnen... 43 Boutkoppel (6.6)... 24 Bronnen, bijkomende informatie (10.3)... 43 CE-markering en goedkeuringen (1.2)... 4 Certificaten (9)... 43 Copyright (1.4)... 4 De pomp laten draaien (5.8)... 20 De pomp opstarten (5.7)... 20 Demontage (6.8)... 25 Doorsnedes (8)... 33 Draairichting (5.4)... 19 Elektrische aansluitingen (4.8)... 16 Geluidsdrukniveau (1.9, Geluidsniveau)... 10 Hantering (2.2)... 11 Heffen (2.3)... 11 Hydraulische, mechanische en elektrische werking (5.10)... 21 Inbedrijfstelling en bediening (5)... 17 Inspectie (6.2.1 en 6.2.2)... 23 Inspectie van onderdelen (6.9)... 27 Installatie (4)... 13 Koppel van bouten (6.6)... 24 Lagerafmetingen en -capaciteit (5.2.2)... 18 Leidingen (4.6)... 14 Magneten (6.10)... 27 Naamplaatje (1.7.1)... 9 Naleving, ATEX (1.6.4.1)... 7 Nomenclatuur (3.2)... 11 Onderdelenlijsten (8)... 33 Onderdelenmontage (4.2)... 13 Onderhoud (6)... 22 Onderhoudsschema (6.2)... 22 Ondervullen (4.4)... 13 Ontmanteling (6.8, Demontage)... 25 Ontvangst en uit verpakking halen (2.1)...11 Ontwerp van de belangrijkste onderdelen (3.3)...12 Open waaierspeling (5.3 en 6.7) Opmerkingen betreffende aanpassingen (10.2)...43 Opnieuw samenstellen (6.11, Samenstelling)...28 Opstellingen (3.1)...11 Plaats (4.1)...13 Prestaties (3.4)...12 Recyclage (2.5)...11 Reserveonderdelen (6.3)...23 Reserveonderdelen bestellen (6.3.1)...23 Samenstelling (6.11)...28 Smeerschema (5.2.3)...18 Smering (5.1.1, 5.2 en 6.2.3) Specifieke machineprestaties (1.8)...9 Speling, waaier (6.7)...24 Stop/start frequentie (5.8.3)...21 Stoppen en uitschakelen (5.9)...21 Storingen oplossen (zie 7)...30 Storingen; oorzaken en oplossingen (7)...30 Tekening algemene opstelling (8.11)...43 Tekening algemene samenstelling (8)...33 Tekeningen (8)...33 Thermische uitzetting (4.5.1)...13 Trillingen (5.8.2)...20 Uitlijning van de assen (4.3, 4.5 en 4.7) Veiligheid, beschermingsystemen (1.6 en 4.9) Veiligheidsacties (1.6.3)...5 Veiligheidsmarkeringen (1.6.1)...5 Vereist gereedschap (6.5)...24 Versleten product (2.5)...11 Vervangingsonderdelen (6.3 en 6.4)...23/24 Voedstuk (4.3)...13 Voor de inbedrijfstelling (5.1)...17 Vrijwaringsverklaring (1.3)...4 Vulling en extra toevoer (5.6)...19 Waaierspeling instellen (6.7)...24 Waarschuwingslabels (1.7.2)...9 Pagina 3 van 40

1 INLEIDING EN VEILIGHEID 1.1 Algemeen Bewaar deze instructies altijd nabij de plaats waar het product wordt gebruikt of bij het product zelf. Flowserve producten worden ontworpen, ontwikkeld en vervaardigd met ultramoderne technieken in moderne fabrieken. Het apparaat werd met zorg vervaardigd onder voortdurende kwaliteitscontroles, aan de hand van geavanceerde kwaliteitstechnieken en veiligheidssystemen. Flowserve engageert zich voor voortdurende kwaliteitsverbetering en staat tot uw dienst voor verdere informatie over het product, de installatie en het gebruik ervan of ondersteunende producten, herstellings- en diagnostische diensten. Deze instructies maken u vertrouwd met het product en het toegestane gebruik ervan. Het is belangrijk dat u de producten volgens deze instructies gebruikt om de betrouwbaarheid ervan te garanderen en risico's te vermijden. In deze handleiding is geen rekening gehouden met plaatselijke voorschriften. Er dient echter voor gezorgd te worden dat deze te allen tijde door iedereen, ook door de personen die het apparaat installeren, worden nageleefd. Breng het personeel dat de machine bedient, altijd op de hoogte van herstellingswerken en houd u aan alle veiligheidsvoorschriften van de fabriek en de van toepassing zijnde wet- en regelgeving betreffende veiligheid en hygiëne. Deze instructies moeten worden gelezen alvorens het apparaat waar ook ter wereld te installeren, bedienen, gebruiken en te onderhouden. De apparatuur mag niet worden gebruikt voordat aan alle voorwaarden voor de veiligheid, uit de instructies is voldaan. 1.2 CE-markering en goedkeuringen In bepaalde delen van de wereld moeten machines en apparaten die in gebruik worden genomen, volgens de wet voldoen aan de van toepassing zijnde EU-richtlijnen betreffende : CE-markering, machines, laagspanning, elektromagnetische compatibiliteit (EMC), drukapparatuur (PED) en apparaten voor plaatsen met mogelijk ontploffingsgevaar (ATEX). Deze richtlijnen en andere bijkomende goedkeuringen behandelen belangrijke veiligheidsaspecten van machines en apparatuur, en de verstrekking van technische documenten en veiligheidsinstructies. Indien van toepassing, bevat dit document informatie betreffende deze richtlijnen en goedkeuringen. Om de toepasselijke goedkeuringen en CE-markering van het product te controleren, kijkt u het serienummer en het certificaat na. (Zie deel 9, Certificatie.) 1.3 Vrijwaringsverklaring Voor zover wij weten is de informatie in deze handleiding betrouwbaar. Ondanks alle inspanningen van Flowserve om juiste en voldoende informatie te verschaffen, is het mogelijk dat de inhoud van deze handleiding ontoereikend blijkt. De volledigheid en nauwkeurigheid ervan worden niet gegarandeerd door Flowserve. Flowserve vervaardigt producten volgens de strenge internationale normen betreffende kwaliteitscontroles, wat wordt bevestigd door de certificaten en audits van externe organisaties voor kwaliteitsborging. Er werden originele onderdelen en accessoires ontworpen, getest en toegepast in de producten om hun voortdurende kwaliteit en prestaties te waarborgen. Omdat Flowserve de onderdelen en accessoires van andere leveranciers niet kan testen, is het mogelijk dat de foute toepassing van zulke onderdelen en accessoires de prestaties en veiligheid van de producten negatief beïnvloedt. Het niet kiezen, installeren of gebruiken van erkende Flowserve onderdelen en accessoires wordt aanzien als misbruik. Schade of defecten veroorzaakt door misbruik, worden niet gedekt door de Flowserve garantie. Bovendien kan de aanpassing van Flowserve producten of verwijdering van originele onderdelen de veiligheid van deze producten beperken. 1.4 Copyright Alle rechten voorbehouden. Geen enkel deel van deze instructies mag worden gereproduceerd, opgeslagen in een databank of verspreid in om het even welke vorm zonder voorafgaande toelating van Flowserve. 1.5 Procescondities Dit product werd geselecteerd om te voldoen aan de specificaties van uw bestelling. De bevestiging van deze voorwaarden werd afzonderlijk naar de koper gestuurd. Een kopie daarvan dient bij deze handleiding bewaard te worden. Het product mag niet worden gebruikt buiten de toleranties die voor de toepassing werden gespecificeerd. Indien er enige twijfel bestaat over de geschiktheid van het product voor de toepassing waarvoor het is bestemd, raadpleeg dan Flowserve met vermelding van het serienummer. Pagina 4 van 40

Als de gebruiksomstandigheden op uw bestelbon veranderen (bijvoorbeeld verpompte vloeistof, temperatuur of toepassing) dient de gebruiker de schriftelijke toestemming van Flowserve te verkrijgen alvorens de pomp in de nieuwe omstandigheden te gebruiken. 1.6 Veiligheid 1.6.1 Samenvatting van veiligheidsaanduidingen Deze handleiding bevat specifieke veiligheidsaanduidingen die waarschuwen voor mogelijk gevaar. Deze zijn: Deze aanduiding waarschuwt voor elektrisch gevaar. Niet-naleving van de aanwijzing kan resulteren in gevaar voor de persoonlijke veiligheid of levensgevaar. Deze aanduiding duidt op veiligheidsinstructies. waarvan de niet-naleving kan resulteren in gevaar voor de persoonlijke veiligheid of levensgevaar. Deze aanduiding waarschuwt voor gevaarlijke en giftige vloeistof. Niet-naleving van de aanwijzing kan een gevaar voor de persoonlijke veiligheid of levensgevaar vormen. Deze aanduiding staat bij veiligheidsinstructies die de betrouwbare werking en veiligheid van het personeel verzekeren en beschadiging van de installatie of andere uitrusting moeten voorkomen. Dit symbool duidt op veiligheidsinstructies van toepassing op sterke magnetische velden die gevolgd moeten worden om de persoonlijke veiligheid, werking van pacemakers, of instrumenten en opgeslagen gegevens die gevoelig zijn voor magnetische velden, niet in het gedrang te brengen. Deze aanduiding duidt op een explosieve omgeving volgens ATEX. Het wordt gebruikt voor veiligheidsinstructies die waarschuwen voor ontploffingsgevaar. Dit symbool wordt in veiligheidsinstructies gebruikt om personen eraan te herinneren niet met een droge doek over niet-metalen oppervlakken te wrijven maar altijd een vochtige doek te gebruiken. U vindt het vooral terug op plaatsen waar het niet volgen van de veiligheidsinstructies kan leiden tot een ontploffing. Dit teken is geen veiligheidssymbool maar duidt op een belangrijke instructie in het montageproces. 1.6.2 Kwalificatie en training van personeel Alle personeel dat betrokken is bij de bediening, installatie, inspectie en het onderhoud van het apparaat moet gekwalificeerd zijn om dat werk uit te voeren. Als het personeel in kwestie de nodige kennis en vaardigheden nog niet bezit, moet er een geschikte training en opleiding worden geboden. Indien nodig mag de gebruiker, de fabrikant/leverancier opdragen een gepaste training te voorzien. Breng het personeel dat de machine bedient en instaat voor de veiligheid en hygiëne altijd op de hoogte van herstellingswerken en volg alle veiligheidsvereisten van de fabriek en de van toepassing zijnde voorschriften en wetten betreffende de veiligheid en hygiëne. 1.6.3 Veiligheidsacties Dit is een overzicht van de voorwaarden en maatregelen ter voorkoming van persoonlijk letsel bij personeel en schade aan de installatie. Voor producten gebruikt in mogelijk explosieve omgevingen, geldt ook punt 1.6.4. VOER NOOIT ONDERHOUDSWERKEN UIT WANNEER DE UNIT AANGESLOTEN IS OP DE VOEDING VERWIJDER BESCHERMKAPPEN NOOIT WANNEER DE POMP IN BEDRIJF IS TAP DE POMP AF EN ISOLEER DE POMP VAN HET LEIDINGWERK, VOORDAT MET HET ONTMANTELEN VAN DE POMP BEGONNEN WORDT Indien de verpompte vloeistoffen gevaarlijk zijn, dienen vooraf passende veiligheidsmaatregelen getroffen te worden. FLUORO-ELASTOMEREN (Wanneer hiermee uitgerust.) Fluoro-elastomeren (bijv. Viton) zijn bij blootstelling aan temperaturen boven de 250 C (482 ºF), aan gedeeltelijke ontbinding onderhevig. Ze zijn dan uiterst gevaarlijk en contact met de huid dient voorkomen te worden. AANRAKEN ONDERDELEN Vele precisieonderdelen hebben scherpe randen. Daarom is het dragen van gepaste veiligheidshandschoenen en -kleding vereist bij het hanteren van deze onderdelen. Om zware stukken van meer dan 25 kg (55 lb) te plaatsen, moet u een hijswerktuig gebruiken volgens de plaatselijke voorschriften. Pagina 5 van 40

GEBRUIK NOOIT EEN WARMTEBRON OM DE WAAIER TE VERWIJDEREN Smeerresten of dampen kunnen een ontploffing veroorzaken. Warme (en koude) ONDERDELEN Als warme of koude onderdelen of bijkomende warmtebronnen een gevaar vormen voor bedieners en personen die zich in de onmiddellijke omgeving bevinden, moeten er maatregelen worden getroffen om ongewild contact te vermijden. Als volledige afscherming niet mogelijk is, moet de toegang tot de machine beperkt worden tot onderhoudspersoneel door middel van duidelijk zichtbare waarschuwingen en aanwijzingen voor de personen die zich in de onmiddellijke omgeving ervan bevinden. Opmerking: lagerhuizen mogen niet geïsoleerd worden en aandrijfmotoren en lagerhuizen zijn mogelijk erg warm. Als de temperatuur hoger is dan 68 C (175 F) of lager dan 5 C (20 F) in een zone met beperkte toegang of als de temperatuur de plaatselijke voorschriften overschrijdt, moeten bovenstaande maatregelen getroffen worden. THERMISCHE SCHOK Snelle temperatuurwisselingen van de vloeistof in de pomp kunnen leiden tot een thermische schok met mogelijke schade aan of breuk van pomponderdelen en moeten vermeden worden. GEVAARLIJKE VLOEISTOFFEN Wanneer de pomp gevaarlijke vloeistoffen verpompt, moet de blootstelling aan deze vloeistoffen vermeden worden door de pomp op een geschikte plaats te installeren, de toegang ertoe te beperken en de bedieners naar behoren op te leiden in het gebruik ervan. Als de vloeistof brandbaar en/of ontplofbaar is, moeten strikte veiligheidsprocedures in acht genomen worden. Een pomp met aspakking mag niet gebruikt worden bij het verpompen van gevaarlijke vloeistoffen. VERMIJD OVERDREVEN BELASTING VAN DE LEIDINGEN Gebruik de pomp niet als ondersteuning voor leidingen. Monteer expansiestukken niet, tenzij u daar de schriftelijke toestemming van Flowserve voor hebt, zodanig dat hun krachten, als gevolg van de inwendige druk, op de pompflens werken. ZORG VOOR CORRECTE SMERING Zie deel 5, Installatie, ingebruikneming, bediening en uitschakeling. CONTROLEER DE DRAAIRICHTING VAN DE MOTOR ALLEEN WANNEER DE KOPPELELEMENTEN / PINNEN VERWIJDERD ZIJN In de omgekeerde richting beginnen draaien, zal de pomp beschadigen. START DE POMP OP MET GEDEELTELIJK GEOPENDE UITLAATKLEP (Tenzij de gebruiksaanwijzingen van de pomp u op een bepaald moment anders opdragen.) Dit wordt aanbevolen om zoveel mogelijk te vermijden dat de pomp of motor overbelast of beschadigd zouden raken bij volledig debiet of nuldebiet. Alleen bij installaties waar deze situatie zich niet kan voordoen, mag de pomp met een verder geopende klep worden gestart. Het is mogelijk dat de instelling van de regelklep van de pompuitlaat na de opwarming aangepast moet worden aan het bedrijf. Zie deel 5, Installatie, ingebruikneming, bediening en uitschakeling. LAAT DE POMP NIET MET EEN ABNORMAAL HOOG OF LAAG DEBIET DRAAIEN Door de pomp te laten draaien met een hoger dan normaal debiet of met een debiet zonder tegendruk op de pomp, kan de motor overbelast raken en cavitatie ontstaan. Een laag debiet kan de levensduur van de pomp/lagers verkorten, de pomp oververhitten en voor instabiliteit en cavitatie/trillingen zorgen. DE INLAATKLEPPEN MOETEN VOLLEDIG OPEN STAAN WANNEER DE POMP DRAAIT Door de pomp te laten draaien met nuldebiet of langdurig te laten draaien met een debiet dat lager is dan het aanbevolen minimum, zullen de pomp en mechanische afdichting beschadigd worden. STERKE MAGNETISCHE VELDEN Wees uiterst voorzichtig bij het monteren/demonteren van eventuele magnetische rotors. De magneten zijn soms erg krachtig. Hou mensen met pacemakers en instrumenten die gevoelig zijn voor magnetische velden, uit de buurt van de magnetische aandrijving tijdens de demontage. DRAAIEN LAAT DE POMP NOOIT DROOG Pagina 6 van 40

1.6.4 Producten gebruikt in mogelijk explosieve omgevingen Er zijn maatregelen vereist om: Buitensporige temperaturen te vermijden Ophoping van explosieve mengsels te voorkomen De generatie van vonken te voorkomen Lekken te voorkomen De pomp te onderhouden om gevaar te voorkomen De volgende instructies voor pompen en pompeenheden geplaatst in mogelijk explosieve omgevingen, moeten worden gevolgd om bescherming tegen ontploffingen te verzekeren. Zowel elektrische als niet-elektrische apparatuur moet voldoen aan de vereisten van de Europese Richtlijn 94/9/EG. 1.6.4.1 Draagwijdte van naleving Gebruik apparatuur alleen in de zone waarvoor ze geschikt is. Controleer altijd dat de aandrijving, aandrijfkoppeling, afdichting en pompapparatuur van de geschikte klasse zijn en/of het geschikte certificaat hebben voor de omgeving waarin ze worden geïnstalleerd. Als Flowserve alleen de naakte pomp heeft geleverd, heeft de explosieklasse alleen betrekking op de pomp. De partij die belast is met de montage van de pompset, moet kiezen voor een koppeling, aandrijving en bijkomende apparatuur die voorzien is van de vereiste CE-certificaten/conformiteitsverklaringen om geschikt te zijn voor de installatieomgeving. De output van de frequentieregelaar (VFD) kan bijkomende warmte-effecten veroorzaken in de motor en dus moet, voor pompsets met een VFD, het ATEXcertificaat voor de motor vermelden dat het de situatie met elektrische stroom van de VFD dekt. Deze speciale vereiste is ook van toepassing als de VFD zich op een veilige plaats bevindt. 1.6.4.2 Markeringen Hieronder vindt u een voorbeeld van ATEXmarkeringen op een apparaat. De eigenlijke classificatie van de pomp wordt in het typeplaatje gegraveerd. Apparatuurgroep I = Mijnbouw II = Niet-mijnbouw II 2 GD c IIC 135 ºC (T4) Categorie 2 of M2 = Bescherming hoog niveau 3 = Bescherming normaal niveau Gas en/of stof G = Gas D = Stof c = Constructieveiligheid (in overeenstemming met EN13463-5) Gasgroep (Alleen installatiecategorie 2) IIA - Propaan (typisch) IIB - Ethyleen (typisch) IIC Waterstof (typisch) Maximale oppervlaktetemperatuur (Temperatuurklasse) (Zie punt 1.6.4.3.) 1.6.4.3 Te hoge oppervlaktetemperaturen vermijden ZORG ERVOOR DAT DE TEMPERATUURKLASSE VAN DE APPARATUUR GESCHIKT IS VOOR DE GEVARENZONE Temperatuur van verpompte vloeistof Pompen hebben een temperatuurklasse die vermeld staat in de ATEX explosieklasse op het typeplaatje. Ze is gebaseerd op een maximale omgevingstemperatuur van 40 C (104 F). Raadpleeg Flowserve voor hogere omgevingstemperaturen. De oppervlaktetemperatuur op de pomp wordt beïnvloed door de temperatuur van de verpompte vloeistof. De maximaal toegestane vloeistoftemperatuur hangt af van de temperatuurklasse en mag de waarden in de onderstaande tabel niet overschrijden. Bij de opgegeven temperaturen wordt rekening gehouden met de temperatuurstijging aan de afdichtingen en lagers te wijten aan de werking onder het het minimaal toegestane debiet. Pagina 7 van 40

Temperatuur -klasse volgens EN13463-1 T6 T5 T4 T3 T2 T1 Maximaal toegestane oppervlaktetemperatuur 85 C (185 F) 100 C (212 F) 135 C (275 F) 200 C (392 F) 300 C (572 F) 450 C (842 F) Temperatuurgrens van verpompte vloeistof (* afhankelijk van het materiaal en de constructievariant - gebruik de laagste) Consult Flowserve Consult Flowserve 115 C (239 F) * 180 C (356 F) * 275 C (527 F) * 400 C (752 F) * De verantwoordelijkheid voor de naleving van de opgegeven maximale vloeistoftemperatuur ligt bij de machine-operator. De temperatuurklasse Tx wordt gebruikt wanneer de vloeistoftemperatuur varieert of wanneer de pomp gebruikt moet worden in mogelijk explosieve omgevingen van een andere klasse. In dit geval is de gebruiker verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat de oppervlaktetemperatuur van de pomp de maximaal toegestane temperatuur voor de plaats waar ze in feite geïnstalleerd staat, niet overschrijdt. Als ze wordt geïnstalleerd in een explosieve omgeving, probeer dan niet de draairichting van de pomp te controleren door ze leeg op te starten. Zelfs kort opstarten kan hoge temperaturen veroorzaken door het contact tussen de draaiende en stationaire onderdelen. Waar het risico bestaat dat de pomp met een gesloten persklep draait, waardoor er hoge vloeistof- en oppervlaktetemperaturen in het huis ontstaan, wordt aanbevolen dat de gebruikers een externe oppervlaktetemperatuurbescherming plaatsen. Vermijd een mechanische, hydraulische of elektrische overbelasting door gebruik te maken van de overbelastingsbeveiliging van de motor en door de temperatuur en het vermogen te controleren. Controleer ook regelmatig de trillingen. In vuile of stoffige omgevingen moet de apparatuur regelmatig worden gecontroleerd en moet vuil worden verwijderd van de ruimtes rond nabijgelegen openingen, lagerhuizen en motoren. Extra vereisten, uitsluitend voor CPXPS pompen Op plaatsen waar niet gegarandeerd kan worden dat het vullen gecontroleerd wordt zoals bepaald in deze handleiding, en waar het mogelijk is dat de maximumtemperatuur voor de T-klasse overschreden wordt, wordt aanbevolen om een externe oppervlaktetemperatuurbeveiliging te plaatsen. 1.6.4.4 Ophoping van explosieve mengelingen voorkomen ZORG ERVOOR DAT DE POMP NAAR BEHOREN IS GEVULD EN VERLUCHT EN DAT ZE NIET DROOG DRAAIT Zorg ervoor dat de pomp, en de relevante aanzuig- en afvoerleidingen, tijdens het draaien van de pomp altijd volledig met vloeistof zijn gevuld om explosiegevaar te voorkomen. Bovendien is het van essentieel belang dat u ervoor zorgt dat de afdichtingskamers, extra asafdichtingsystemen en alle verwarmings- en koelsystemen naar behoren zijn gevuld. Als de werking van het systeem deze toestand niet kan verhinderen, wordt de plaatsing van een gepaste bescherming tegen droog draaien aanbevolen (bijv. vloeistofdetectie of vermogenscontrole). Om potentiële gevaren van vluchtige damp- of gasuitstoten in de atmosfeer te vermijden, moet de omliggende ruimte goed verlucht worden. 1.6.4.5 Vonken voorkomen Ter voorkoming van gevaren als gevolg van mechanisch contact dient de koppelingsbescherming vonkvrij te zijn. Om de mogelijke gevaren te voorkomen van een willekeurig opgewekte lading die een vonk veroorzaakt, dient men de aardkabel die aan de grondplaat bevestigd is, te gebruiken. Voorkom elektrostatische spanning: wrijf niet over non-ferro metalen oppervlakken met een droge doek. De koppeling moet voldoen aan 94/9/EG en de correcte uitlijning moet worden gehandhaafd. Aanvullende vereisten voor metalen pompen op non-metalen voetplaten (polybase) Wanneer metalen onderdelen worden gemonteerd op een non-metalen voetplaat dienen ze apart geaard te worden. Pagina 8 van 40

1.6.4.6 Lekken voorkomen De pomp mag alleen worden gebruikt om de vloeistoffen te verpompen waarvoor ze is goedgekeurd en waarvoor ze de gepaste corrosiebestendigheid heeft. Vermijd opsluiting van vloeistof in de pomp en de eraan verbonden leidingen door de sluiting van de inlaat- en perskleppen. Dit kan voor gevaarlijke overdruk zorgen wanneer de vloeistof opwarmt. Dit is niet alleen mogelijk wanneer de pomp draait, maar ook terwijl ze stilstaat. 1.7 Naamplaatje en veiligheids labels 1.7.1 Naamplaatje Voor meer gegevens over het naamplaatje, zie de Conformiteitverklaring en deel 3, of de afzonderlijke documentatie bij deze handleiding. 1.7.2 Veiligheids labels In onderdelen die vloeistof bevatten, moeten barsten omwille van vorst worden vermeden door de pomp en eraan verbonden systemen leeg te laten of te beschermen. Waar het gevaar op verlies van een afdichting of uitwendige doorspoeling bestaat, moet de vloeistof worden gecontroleerd. Als vloeistoflekken in de atmosfeer gevaar kunnen opleveren, is de plaatsing van een vloeistofdetectiesysteem aanbevolen. 1.6.4.7 Onderhoud ter voorkoming van gevaar EEN CORRECT ONDERHOUD IS VEREIST OM EXPLOSIEGEVAAR TE VOORKOMEN De machine-operator is verantwoordelijk voor de naleving van de onderhoudsinstructies. Om mogelijk ontploffingsgevaar tijdens het onderhoud te vermijden, mogen het gebruikte gereedschap en het schoonmaak- en verfmateriaal geen vonken veroorzaken of de omgevingsomstandigheden negatief beïnvloeden. Waar er een risico is door zulk gereedschap of materiaal, moet het onderhoud in een veilige ruimte gebeuren. Het is aanbevolen een onderhoudsplan en - programma te volgen. (Zie deel 6, Onderhoud.) Alleen installaties die met olie worden gesmeerd: 1.8 Specifieke machineprestaties De prestatieparameters vindt u in deel 1.5, Procescondities. Wanneer de aankoper afzonderlijke prestatiegegevens ontving, moet hij deze samen met deze handleiding bewaren waar nodig. Pagina 9 van 40

1.9 Geluidsniveau Er moet aandacht zijn voor de blootstelling van personeel aan eventueel geluidsoverlast. De lokale wetgeving duidt aan wanneer er richtlijnen moeten verstrekt worden aan het personeel in verband met de geluidsrestricties en eveneens van wanneer er maatregelen moeten genomen worden. Dit is normaal vanaf 80 tot 85 dba. De normale gang van zaken is de blootstellingstijd te limiteren of de machine in te kapselen. Het kan gebeuren dat er bij bestelling al een maximaal niveau is opgegeven. Als dit echter niet is gebeurt dan kan men volgende tabel raadplegen die een indicatie van het geluidsniveau verstrekt zodat men de gepaste maatregelen kan nemen. Pompgeluid is afhankelijk van een aantal operationele faktoren, debiet, leidingsdesign en akoestische karakteristieken van het gebouw daarvoor zijn de opgegeven waarden onderheveig aan een tolerantie van 3 dba en kunnen derhalve niet gegarandeerd worden. Het gedeelte motorgeluid binnen het pomp en motor geluid is gebaseerd op standaard en hoog effiiciente motoren onder belasting en als deze direct de pomp aandrijven. Hou er rekening mee dat frequenty regelaars voor een verhoogde geluidsweergave kunnen zorgen bij sommige snelheden. Indien een pomp aangeschaft werd voor samenbouw met uw eigen motor dan moet de pomp geluidsweergave worden samengesteld met de geluidsweergave van de motor van uw leverancier. Consulteer flowserve of een geluids specialist wanneer u assistentie nodig mocht hebben bij de combinatie van die weergave waarden. Het is aanbevolen om het omgevingslawaai op te meten wanneer men de maximale toelaatbare waarden benadert. De waarden zijn in sound pressure level L pa op 1 m (3.3 ft) van de machine voor vrije veldcondities over een reflecterend vlak. Om de waarden te schatten van het sound power level L WA (re 1pW) dient u het voorgaande 14 dba bij te tellen. Motor en toerental kw (hp) Alleen pomp Typisch geluidsvermogen L pa op 1 m referentie 20 Pa, dba 3 550 r/min 2 900 r/min 1 750 r/min 1 450 r/min Pomp en motor Alleen pomp Pomp en motor Alleen pomp Pomp en motor Alleen pomp <0.55(<0.75) 72 72 64 65 62 64 62 64 Pomp en motor 0.75 (1) 72 72 64 66 62 64 62 64 1.1 (1.5) 74 74 66 67 64 64 62 63 1.5 (2) 74 74 66 71 64 64 62 63 2.2 (3) 75 76 68 72 65 66 63 64 3 (4) 75 76 70 73 65 66 63 64 4 (5) 75 76 71 73 65 66 63 64 5.5 (7.5) 76 77 72 75 66 67 64 65 7.5 (10) 76 77 72 75 66 67 64 65 11(15) 80 81 76 78 70 71 68 69 15 (20) 80 81 76 78 70 71 68 69 18.5 (25) 81 81 77 78 71 71 69 71 22 (30) 81 81 77 79 71 71 69 71 30 (40) 83 83 79 81 73 73 71 73 37 (50) 83 83 79 81 73 73 71 73 45 (60) 86 86 82 84 76 76 74 76 55 (75) 86 86 82 84 76 76 74 76 75 (100) 87 87 83 85 77 77 75 77 90 (120) 87 88 83 85 77 78 75 78 110 (150) 89 90 85 87 79 80 77 80 150 (200) 89 90 85 87 79 80 77 80 Nota: voor 1 180 en 960 tr/min verminder de waarden met 2 dba - voor 880 en 720 tr/min verminder de waarden met 3 dba. Pagina 10 van 40

2 TRANSPORT EN OPSLAG 2.1 In ontvangst nemen en uitpakken De apparatuur moet onmiddellijk na ontvangst worden gecontroleerd op volledigheids- en transportschade aan de hand van de leverings- en vrachtdocumenten. Alle tekortkomingen en schade moeten onmiddellijk worden gemeld aan Flowserve. Alleen claims die Flowserve schriftelijk bereiken binnen een maand na de ontvangst van de apparatuur, zijn ontvankelijk. Controleer alle kisten, dozen en verpakkingen op accessoires of reserveonderdelen die mogelijk afzonderlijk van de apparatuur zijn verpakt of zijn vastgehecht aan de zijkant van de doos of de apparatuur. Elk product heeft een uniek serienummer. Controleer of dit nummer overeenstemt met het opgegeven nummer en vermeld het altijd in alle correspondentie en wanneer u reserveonderdelen of extra accessoires bestelt. 2.2 Hantering Dozen, kisten, paletten of kartonnen verpakkingen mogen gelost worden met een vorkheftruck of draagband afhankelijk van hun afmetingen en vorm. 2.3 Heffen Gebruik een kraan voor alle pompsets zwaarder dan 25 kg (55 lb). Het heffen moet gebeuren door goed opgeleid personeel en in overeenstemming met de plaatselijke voorschriften. De pomp en smeedijzeren voetplaat moeten als volgt geheven worden: Voor machinesets met een voetplaat uit geplooid staal, zijn er geen specifieke hefpunten (tenzij aangeduid). De hefpunten die u ziet, dienen alleen voor het verwijderen van onderdelen ter onderhoud. Draagbanden, touwen en ander hefmateriaal moeten zo worden geplaatst dat ze niet kunnen wegschuiven maar voor een evenwichtige hefoperatie zorgen. Raadpleeg de handleiding van de fabrikant vooraleer u de aandrijving alleen heft. 2.4 Bewaring Berg de pomp op op een schone, droge en trilvrije plaats. Houd de achterplaaten van de leidingaansluitingen op hun plaats, om vuil en andere vreemde materialen uit het pomphuis te houden. Draai de pomp regelmatig met de hand ter bescherming van de lagers en asafdichtingen. De pomp kan gedurende maximaal 6 maanden zoals hierboven beschreven worden opgeslagen. Raadpleeg Flowserve voor bederfwerende maatregelen wanneer u ze langer moet opbergen. 2.5 Recyclage en versleten product Op het einde van de levensduur van het product of zijn onderdelen, moeten de relevante materialen en onderdelen worden gerecycleerd of weggeworpen volgens een milieuvriendelijke methode en de plaatselijke voorschriften. Als het product stoffen bevat die schadelijk zijn voor het milieu, moeten ze worden verwijderd en weggeworpen volgens de huidige voorschriften. Dit omvat ook de vloeistoffen of gassen die zich in het "afdichtingsysteem" of andere nutsvoorzieningen bevinden. Zorg ervoor dat u zich op een veilige manier ontdoet van gevaarlijke stoffen en dat de juiste persoonlijke beschermende uitrusting wordt gebruikt. De veiligheidsspecificaties moeten te allen tijde in overeenstemming zijn met de actuele regelgeving. 3 POMPBESCHRIJVING 3.1 Opstellingen Dit is een modulaire centrifugaalpomp die kan dienen voor het verpompen van bijna alle chemische vloeistoffen. Om ze zo veilig mogelijk te maken, werd ze uitgerust met een magnetische aandrijving. (Zie 3.2 en 3.3 hieronder.) 3.2 Nomenclatuur De pompafmetingen staan zoals in het onderstaande voorbeeld op het typeplaatje gegraveerd: 80-50CPXS200 Nominale aanzuigafmetingen in mm Nominale uitlaatafmetingen in mm Opstelling zie 3.3.1 Nominale maximale ISO waaierdiameter Pagina 11 van 40

De hierboven getoonde nomenclatuur dient louter als voorbeeld van een CPXS-opstelling. De eigenlijke pompafmetingen en het serienummer vindt u terug op het naamplaatje van de pomp. Controleer dat deze overeenstemmen met het meegeleverde certificaat. 3.3 Ontwerp van de belangrijkste onderdelen 3.3.1 Pomphuis Het pomphuis heeft een inlaat op het einde van de horizontale hartlijn en een uitlaat bovenaan de verticale hartlijn waardoor ze automatisch ontlucht. De pomp werd zo ontworpen dat de pijpkoppelingen ongemoeid kunnen blijven bij intern onderhoud, wat haar heel gebruiksvriendelijk maakt. Bij de CPXS en CPXPS bevinden de trilvoetjes zich onder het pomphuis. Bij de CPXNS bevinden ze zich op de hartlijn. Daarnaast is de CPXPS pomp zelfaanzuigend op basis van het terugloopprincipe en dat voor aanzuighoogtes tot 7 m (23 ft). 3.3.2 Waaier De pomp is uitgerust met een open waaier. 3.3.3 As De stijve as met grote diameter is gemonteerd op lagers en heeft een aandrijfeinde met spieverbinding. De pompas is uitgerust met een magnetische rotor en gesmeerde lagers. 3.3.4 Lagerhuis Voor lagers die met olie gesmeerd moeten worden, kan het oliepeil gecontroleerd worden via een controleglas. De pomp kan uitgerust worden met bijkomende smeer- en koelopties. turbines, hydraulische motoren enz. die dan via koppelingen, riemen, tandwielkasten, aandrijfassen enz de pomp aandrijven. 3.3.8 Accessoires Wanneer opgegeven door de klant, kunnen er accessoires worden geplaatst. 3.4 Prestaties en bedrijfsgrenzen Dit product werd geselecteerd om te voldoen aan de specificaties van uw bestelling. Zie punt 1.5. De volgende gegevens dienen als extra informatie om u te helpen bij de installatie. Het zijn voorbeeldgegevens die kunnen worden beïnvloed door o.a. temperatuur, materiaal en asafdichtingtype. Indien vereist kunt u de precieze gegevens voor uw persoonlijke toepassing verkrijgen bij Flowserve. 3.4.1 Temperatuurgrenzen De samenstelling en materialen van de pomp werden speciaal uitgekozen voor uw toepassing. De volgende basisgrenzen moeten echter gerespecteerd worden: Neodymiummagneten -40 tot +120 ºC Samarium kobalt magneten -40 tot +250 ºC PEEK wand (afhankelijk van de druk)-40 tot +120 ºC 3.4.2 Omgevingstemperatuur Deze pompen zijn over het algemeen uitgerust met TEFC motoren waarvoor een maximale omgevingstemperatuur geldt van +40 ºC (104 ºF). Het is mogelijk dat bepaalde pompen uitgerust worden met een motor die speciaal afgestemd is op de vereisten van de klant en waarvoor andere maximale omgevingstemperaturen gelden - de gegevens hierover vindt u terug op het naamplaatje van de motor. 3.4.3 Bedrijfsgrenzen Maximale pompgrenzen: zie naamplaatje. 3.3.5 Pomplagers en smering Standaard uitgerust met kogellagers die ofwel met olie ofwel met vet mogen worden gesmeerd. De aslagers van de magnetische aandrijving kunnen met een externe bron gesmeerd worden. 3.3.6 Asafdichting De magnetische aandrijving gebruikt de wand tussen de magneten om lekken van gepompte vloeistof tegen te gaan. 3.3.7 Aandrijving De aandrijving is gewoonlijk een elektrische motor. Er kunnen verschillende soorten aggregaten worden gebruikt zoals oa. interne verbrandingsmotoren, Pagina 12 van 40

4 INSTALLATIE Installaties die gebruikt worden op gevaarlijke locaties, moeten voldoen aan de relevante voorschriften betreffende explosiebescherming. Zie deel 1.6.4, Producten gebruikt in mogelijk explosieve omgevingen. 4.1 Plaats De pomp moet zodanig geplaatst worden dat er voldoende vrije ruimte is voor reparatie, ventilatie, onderhoud en inspectie alsook voor het opheffen van de pomp. Bovendien moet de pomp zich zo dicht mogelijk bij de bron van de te verpompen vloeistof bevinden. Raadpleeg ook de tekening van de algemene pompopstelling. 4.2 Onderdelenmontage Bij pompen met een voetplaat worden de koppelingelementen afzonderlijk meegeleverd. De installateur is verantwoordelijk voor de correcte uitlijning van de pomp zoals beschreven onder punt 4.5.2, Uitlijnmethoden. 4.3 Voetstuk Pompen kunnen op verschillende manieren op hun voetstuk geïnstalleerd worden. Welke methode de juiste is, hangt af van de afmetingen van de pomp, de plaats van de installatie en de geluids- en trillingsgrenzen. Door de voorschriften voor de correcte fundering en installatie van de pomp niet na te leven, kan de pomp defect raken. Dit zou dan bovendien niet gedekt worden door de garantie. Zorg ervoor dat het volgende wordt nageleefd: a) De voetplaat moet worden geplaatst op een stevige ondergrond. Dit kan kwaliteitsbeton met een gepaste dikte of een robuust stalen geraamte zijn. (Ze mag NIET verbogen of neergetrokken worden op de fundering maar moet worden ondersteund zodat de originele uitlijning behouden blijft.) b) Installeer de voetplaat op gelijkmatig gespreide opvulstukken naast de verankeringbouten. c) Nivelleer met vulplaatjes tussen de voetplaat en de opvulstukken. d) De pomp en aandrijving werden voor verzending uitgelijnd maar de uitlijning van de pomp en motorkoppeling moet zeker nog eens worden gecontroleerd na de installatie. Zijn ze niet meer juist uitgelijnd, dan is de vloerplaat vervormd. Los dit op door opnieuw te nivelleren met vulplaatjes. e) Indien geen beschermkappen meegeleverd werden, moet u er waar nodig nog plaatsen volgens de vereisten van de ISO 12100 en EN953 normen. 4.4 Ondervullen Ondervul waar van toepassing de verankeringsbouten. Nadat u de leidingaansluitingen hebt geplaatst en de uitlijning van de koppeling opnieuw hebt gecontroleerd, moet de voetplaat worden ondervuld. Doe dit volgens goede engineeringmethodes. Voetplaten vervaardigd uit staal, smeedijzer en epoxy kunnen worden ondervuld met mortel. Voetplaten in geplooid staal moeten ondervuld worden om hun opvulstukken te plaatsen. Neem bij twijfel contact op met uw dichtstbijzijnde onderhoudscentrum voor advies. Ondervulling zorgt ervoor dat de pompeenheid stevig in contact staat met de fundering, voorkomt laterale bewegingen van werkende apparatuur en dempt resonantietrillingen. Verankeringsbouten mogen pas volledig aangedraaid worden wanneer de mortel is uitgehard. 4.5 Eerste uitlijning 4.5.1 Thermische uitzetting De pomp en motor moeten gewoonlijk worden uitgelijnd bij omgevingstemperatuur, rekening houdend met de thermische uitzetting bij bedrijfstemperatuur. Bij pompinstallaties die erg warme vloeistoffen verpompen, moet u de eenheid laten draaien op de eigenlijke bedrijfstemperatuur, uitschakelen en dan onmiddellijk de uitlijning controleren. 4.5.2 Uitlijnmethoden Zorg ervoor dat de voeding van de pomp en aandrijving volledig van het net gescheiden zijn en dat de halve koppelingen afgesloten zijn. De uitlijning MOET gecontroleerd worden. Hoewel de pomp in de fabriek werd uitgelijnd, is het heel waarschijnlijk dat deze uitlijning ontregeld werd tijdens het vervoer of de plaatsing. Lijn indien nodig de motor uit tegenover de pomp en niet andersom. Pagina 13 van 40

Uitlijnen doet u door onder de voet van de motor vulplaatjes toe te voegen of te verwijderen en door de motor waar nodig ook horizontaal te verschuiven. In sommige gevallen, wanneer geen juiste uitlijning bekomen wordt, is het nodig de pomp te verzetten en de bovenstaande stappen opnieuw uit te voeren. Gebruik voor koppelingen met smalle flenzen een meetklok zoals hieronder getoond. De uitlijnwaarden zijn maxima voor continubedrijf. Parallel Angular Maximaal toegestane afwijkingen bij bedrijfstemperatuur: Parallelle uitlijning - 0.25 mm (0.010 in.) TIR maximum Hoekuitlijning - 0.3 mm (0.012 in.) TIR maximum voor koppelingen met een flensdiameter kleiner of gelijk aan 100 mm (4 in.) - 0.5 mm (0.020 in.) TIR maximum voor koppelingen met een diameter groter dan 100 mm (4 in.) Bij het controleren van de parallelle uitlijning, is de eigenlijke asafwijking de helft van het totale afgelezen meetklokresultaat (TIR). Wanneer de elektrische motor uitgerust is met glijlagers, moet hij uitgelijnd zijn om op zijn magnetische hartlijn te draaien. Raadpleeg de handleiding van de motor voor meer informatie. Gewoonlijk is er een knop geplaatst (geschroefd in één van de aseinden) tussen de motor en de pompaseinden om de axiale positie te vergrendelen. Lijn eerst verticaal uit en vervolgens horizontaal door de motor te verplaatsen. De pomp bereikt zijn optimale betrouwbaarheid met een bijna perfecte parallelle uitlijning van 0.05-0.075 mm (0.002-0.003 in.) en een hoekafwijking van 0.05 mm (0.002 in.) per 100 mm (4 in.) koppelingflensdiameter. Controleer bij de definitieve uitlijning de stevigheid van de voet onder de aandrijving. De indicator op de koppeling die in de verticale richting leest, mag niet meer dan 0.05 mm (0.002 in.) beweging aanduiden wanneer een van de bouten van de aandrijvingvoet los staat. Werk de leidingen af zoals hieronder beschreven en lees deel 4.7, Laatste controle asuitlijning tot en met deel 5, Installatie, ingebruikneming, bediening en uitschakeling, vooraleer u de aandrijving aansluit en de rotatie controleert. 4.6 Leidingen De leidingaansluitingen zijn uitgerust met beschermkappen om te voorkomen dat er tijdens het vervoer en de installatie vreemde deeltjes in de pomp dringen. Vergeet deze beschermkappen niet te verwijderen voor u leidingen op de pomp aansluit. 4.6.1 Aanzuig- en uitlaatleidingen Gebruik de pomp nooit als ondersteuning voor leidingen. De maximaal toegestane krachten en momenten op de pompflenzen, hangen af van de pompafmetingen en het type. Om deze krachten en ook de momenten die, indien te groot, afwijkingen in de uitlijning, warme lagers, versleten koppelingen, trillingen en een defect aan de pomp kunnen veroorzaken, te beperken, moeten de volgende punten strikt in acht worden genomen: Vermijd overdadige belasting op de leidingen Trek leidingen nooit op hun plaats door kracht uit te oefenen op de pompflensaansluitingen Monteer eventuele expansiestukken niet zodanig dat hun krachten, als gevolg van de inwendige druk, op de pompflens werken. Zorg ervoor dat leidingen en fittingen gespoeld worden voor gebruik. Zorg ervoor dat de leidingen voor gevaarlijke vloeistoffen gespoeld kunnen worden vooraleer ze verwijderd worden van de pomp. 4.6.1.1 Alleen voor CPXS en CPXNS Houd rekening met de beschikbare NPSH. Deze moet groter zijn dan de vereiste NPSH van de pomp. Om wrijvingsverlies en hydraulisch lawaai in de leidingen te beperken, kiest u best leidingen die één of twee maten groter zijn dan de pompaanzuiging en -uitlaat. De standaardsnelheden van de hoofdleidingen mogen 2 m/s (6 ft/sec) aan de aanzuiging en 3 m/s (9 ft/sec) op de uitlaat niet overschrijden. Pagina 14 van 40

4.6.1.2 Alleen voor de zelfaanzuigende CPXPS De persbuizen moeten het mogelijk maken dat aanzuiglucht tijdens het vullen ongehinderd de pomp kan verlaten, zonder tegendruk. Ze moeten ook tegengaan dat te veel vloeistof terugstroomt bij het afsluiten om het sifoneffect tegen te gaan. De ontluchting van aanzuiglucht kan op een van de volgende manieren gebeuren: 1. Door het gedeeltelijk openen van de regelklep van de uitlaatleiding (indien geplaatst) tijdens het vullen waardoor de lucht vrij weg kan stromen. 2. Door het plaatsen van een automatisch ontluchtingsventiel op de uitlaatleidingen tussen de pomp en de kleppen, op voorwaarde dat de ontsnappende gassen en dampen veilig zijn voor het milieu en aanvaardbaar zijn voor vrijlating in de atmosfeer. 3. Door het installeren van een ontluchtingsleiding van de uitlaatleiding, tussen de pomp en de kleppen, naar de aanzuigtank of pompput. Deze opstelling heeft wel als nadeel dat er een gewone manuele/ automatische inspectie nodig is tijdens de werking van de pomp om de voortdurende recirculatie van de verpompte vloeistof te voorkomen. 4.6.2 Aanzuigleidingen 4.6.2.1 CPXS en CPXNS aanzuigleidingen a) De inlaatleiding moet één of twee maten groter zijn dan de inlaatopening van de pomp. Leidingbochten moeten een zo groot mogelijke radius hebben. b) Op aanzuighoogte moeten de leidingen naar boven (naar de pompinlaat) hellen en uitgerust zijn met excentrische verloopstukken om luchtbellen te voorkomen. c) Bij een positieve zuighoogte moeten de inlaatleidingen een constant verval naar de pomp hebben. d) De leiding aan de pomp moet dezelfde diameter hebben als de pompaanzuiging en moet een recht stuk van minstens twee leidingdiameters lang hebben tussen de elleboog en de flens van de pompinlaat. Daar waar er geen grote NPSH-marge is, wordt aanbevolen een recht stuk met een lengte van 5 tot 10 keer de leidingdiameter te gebruiken. (Zie deel 10.3, Referentie 1.) Inlaatfilters, waar geplaatst, moeten een netto 'vrije ruimte' hebben van minstens drie keer de ruimte van de inlaatleiding. e) De installatie van afsluit- en terugslagkleppen vereenvoudigt het onderhoud. f) Smoor de pomp nooit aan de aanzuigkant en plaats nooit rechtstreeks een klep op de zuigpijp van de pomp. g) De pomp is voorzien van siliciumcarbid lagers. Daardoor kunnen kleine niet-schurende vaste deeltjes met een diameter van minder dan 0.3 mm (0.012 in.) verpompt worden, op voorwaarde dat ze niet meer dan 2.5 % uitmaken van de verpompte vloeistof. h) De vaste deeltjes mogen niet magnetisch zijn, niet de neiging hebben om te stollen en niet bestaan uit vezels. Bovendien moeten ze nietschurend zijn en mogen ze niet aanslaan op vochtige oppervlakken. Wij raden u aan voor gebruik met andere stoffen contact op te nemen met Flowserve voor advies. 4.6.2.2 CPXPS aanzuigleidingen a) De inlaatleiding moet zo kort mogelijk en luchtdicht zijn en het voor het pompdebiet kleinst mogelijke volume hebben om snel vullen mogelijk te maken. Bij inlaatleidingen met een groot volume, is een kogelvoetklep of klepafsluiter nodig. b) De inlaatleiding is best niet groter dan de inlaatopening van de pomp en mag een aanzuigsnelheid van 3 tot 5 m/sec (10 tot 16 ft/sec) hebben. De leiding moet naar beneden, naar de aanzuigflens op het pomphuis hellen. c) Houd rekening met de beschikbare NPSH. Deze moet groter zijn dan de vereiste NPSH van de pomp. d) Zorg voor een recht stuk met een lengte van minstens twee keer de leidingdiameter tussen de elleboog en inlaatflens. e) De plaatsing van een afsluitventiel maakt onderhoud gemakkelijker. f) Smoor de pomp nooit aan de aanzuigkant en plaats nooit rechtstreeks een klep op de zuigpijp van de pomp. g) De pomp is voorzien van siliciumcarbid lagers. Daardoor kunnen kleine niet-schurende vaste deeltjes met een diameter van minder dan 0.3 mm (0.012 in.) verpompt worden, op voorwaarde dat ze niet meer dan 2.5%uitmaken van de verpompte vloeistof. h) De vaste deeltjes mogen niet magnetisch zijn, niet de neiging hebben om te stollen en niet bestaan uit vezels. Bovendien moeten ze nietschurend zijn en mogen ze niet aanslaan op vochtige oppervlakken. Wij raden u aan voor gebruik met andere stoffen contact op te nemen met Flowserve voor advies. 4.6.3 Uitlaatleidingen 4.6.3.1 CPXS en CPXNS uitlaatleidingen Er moet een terugslagklep worden geplaatst in de uitlaatleidingen om de pomp te beschermen tegen overtollige tegendruk en dus ook tegen draaien in de omgekeerde richting wanneer de pomp wordt gestopt. Pagina 15 van 40

De plaatsing van een afsluitventiel maakt onderhoud gemakkelijker. 4.6.3.2 CPXPS uitlaatleidingen a) Om wrijvingsverlies en hydraulisch lawaai in de leidingen te beperken, kiest u best leidingen die één of twee maten groter zijn dan de pompuitlaat. De standaard snelheden van de hoofdleidingen mogen 3 m/s (9 ft/sec) niet overschrijden op de uitlaat. Expanders mogen een maximale totale divergentiehoek van 9 graden hebben. b) Indien er een terugslagklep geïnstalleerd is in de uitlaatleidingen, moet er een ontluchtingsleiding geplaatst worden van de uitlaatleiding naar de pompput of aanzuigtank. c) Tenzij het ontwerp van het uitlaatsysteem het pompdebiet controleert, moet er een regelklep gemonteerd worden op de uitlaatleidingen. 4.6.4 Hulpleidingen De aansluitingen zijn uitgerust met metalen of plastic beschermingsstoppen die verwijderd moeten worden. 4.6.5 Laatste controles Controleer het aandraaikoppel van alle bouten in de aanzuig- en uitlaatleidingen. Controleer dit ook voor de bouten in de voet. 4.7 Definitieve controle asuitlijning Na de aansluiting van de leidingen op de pomp, draait u de as enkele keren met de hand rond om te controleren dat hij niet stropt en dat alle onderdelen vrij bewegen. Controleer de uitlijning van de koppelingen opnieuw, zoals reeds beschreven, om er zeker van te zijn dat de leidingen niet worden belast. Zit er wel spanning op, dan moet u de leidingen aanpassen. 4.8 Elektrische aansluitingen Elektrische aansluitingen moeten door een gekwalificeerde elektrieker gebeuren volgens de relevante plaatselijke, nationale en internationale regelgeving. Het is belangrijk dat u zich bewust bent van de EUROPESE RICHTLIJN betreffende mogelijk explosieve ruimtes waar de naleving van IEC60079-14 een bijkomende vereiste is voor het maken van elektrische aansluitingen. Het is belangrijk dat u zich bewust bent van de EUROPESE RICHTLIJN betreffende mogelijk explosieve ruimtes waar de naleving van IEC60079-14 een bijkomende vereiste is voor het maken van elektrische aansluitingen. Het is belangrijk dat u zich bewust bent van de EUROPESE RICHTLIJN betreffende elektromagnetische compatibiliteit wanneer u apparatuur ter plaatse aansluit en installeert. Er moet op gelet worden dat de gebruikte technieken voor de aansluiting/installatie de elektromagnetische emissies niet verhogen of de elektromagnetische immuniteit van de apparatuur, bedrading of aangesloten toestellen niet verminderen. Neem in geval van twijfel contact op met Flowserve voor advies. De motor moet worden aangesloten volgens de instructies van de motorfabrikant (gewoonlijk meegeleverd met de aansluitkast) net als alle temperatuur-, aardcontact-, stroom- en andere beschermtoestellen. Het typeplaatje moet worden gecontroleerd om na te gaan of de voeding geschikt is. Er moet een noodstop worden geplaatst. De elektrische gegevens van regelaars/starters die bij levering niet reeds aangesloten zijn op de pomp, worden samen met de regelaars/starters zelf geleverd. Elektrische gegevens over pompsets met regelaars, vindt u in het afzonderlijke bedradingschema. Zie punt 5.4, Draairichting vooraleer u de motor op de elektrische voeding aansluit. 4.9 Beschermingen De volgende beschermingssystemen worden vooral aanbevolen als de pomp wordt geïnstalleerd in een mogelijk explosieve ruimte of wanneer ze gevaarlijke vloeistoffen verpompt. Raadpleeg bij twijfel Flowserve. Pompen met magnetische aandrijving zijn veilig en dus ideaal voor het verpompen van giftige, corroderende en erg vluchtige vloeistoffen. Bij misbruik of bijvoorbeeld bij droog draaien zijn de gevolgen en reparatie echter kostelijk. Enkele minuten droog draaien zorgen al voor ernstige schade aan de magnetische aandrijving. De belangrijkste oorzaken van mogelijke defecten zijn: 1. Droog draaien omwille van de blokkering van smeerpoorten met vaste deeltjes uit de verpompte vloeistof. 2. Droog draaien omwillen van vloeistofverlies aan de pompaanzuiging. Pagina 16 van 40

3. Droog draaien door het vastlopen van de waaier door afval in het pomphuis. 4. Droog draaien door vloeistof in de wand die hard wordt bijv. door een slechte temperatuurregeling. Wanneer een van bovenstaande situaties zich voordoet, moet u het systeem gedurende één minuut uitschakelen. De meest algemene manier om dit te doen, is door een vermogens- of stroommonitor in de starter in te bouwen. Een ander mogelijk probleem dat gecontroleerd kan worden bij het verpompen van gevaarlijke vloeistoffen is lekken uit de wand. Hiervoor moet de aandrijving uitgerust zijn met een dubbele scheidingswand. De ruimte tussen de twee wanden kan gecontroleerd worden met een drukregelaar die verbonden is met de starter of het alarm. Indien vereist, kan ook de temperatuur van de vloeistof in de aandrijving en de metalen wand (bij een model met enkele scheidingswand) gecontroleerd worden vanuit de hierna getoonde aftappunten. V (Uiteinde) Gezien elk systeem zijn eigen typische vereisten heeft, raden wij u aan contact op te nemen met Flowserve indien u raad wenst. 5 INSTALLATIE, INGEBRUIKNEMING, BEDIENING EN UITSCHAKELING Deze handelingen moeten door volledig gekwalificeerd personeel worden uitgevoerd. 5.1 Procedure voor inbedrijfneming 5.1.1 Smering Controleer eerst hoe de pompset gesmeerd moet worden, bijv. met vet, olie, product, enz. Voor pompen die met olie gesmeerd moeten worden, vult u het lagerhuis tot het correcte peil met olie van het juiste type aan de hand van het controleglas [3856] of via het reservoir voor constant oliepeil [3855]. J (Uiteinde) K of L Wanneer de pomp is uitgerust met een reservoir voor constant oliepeil, schroeft of scharniert u het doorzichtige reservoir los en vult u het met olie om het lagerhuis te smeren. Verstelbare Denco oliereservoirs moeten geplaatst worden op de in de volgende tekening getoonde hoogte: Y1 of Y2 A (Uiteinde) A G ¼ B G ½ C Rp F Rp H Rp ¼ J Rp ¼ K G ½ L Rp ¼ V Rp W Rp Y1 Rp ½ Y2 Rp ¼ Z Rp ½ Hulpaansluiting (Rp) Aftappunt lagerhuis (afgesloten indien voorzien) Aftappunt behuizing (afgesloten indien voorzien) Lekdetectie (afgesloten indien voorzien) Uitwendige spoelaansluiting (afgesloten indien voorzien) Persmeteraansluiting (afgesloten indien voorzien) Aanzuigmeteraansluiting (afgesloten indien voorzien) Controleglas (indien geplaatst) Smeerpot voor constant peil (indien geplaatst) Vloeistoftemperatuuraansluiting (afgesloten indien voorzien) Ontluchting lagerhuis (indien voorzien) Wandtemperatuuraansluiting (standaard afgesloten) Drukaansluiting dubbele schedingswand (afgesloten indien voorzien) Installatietoegang (standaard afgesloten) Het met olie gevulde reservoir moet vervolgens weer mooi recht geplaatst worden. Blijf vullen tot u ziet dat olie in het reservoir blijft staan. Eenheden die met olie gesmeerd worden, worden ongesmeerd geleverd en moeten dus eerst tot het aangegeven peil met olie gevuld worden vooraleer u de pomp opstart. Pagina 17 van 40

Om het lagerhuis met olie te vullen, schroeft u de olievuller/ontluchter los en vult u via de opening. De oliehoeveelheden staan bij benadering aangegeven in deel 5.2.2, Lagerafmetingen en -capaciteit. Met vet gesmeerde pompen en elektrische motoren worden gesmeerd geleverd. Andere aandrijvingen en tandwielkasten moeten indien van toepassing gesmeerd worden volgens hun respectieve handleiding. Bij lage omgevingstemperaturen zijn speciale smeermiddelen vereist. Vraag raad aan Flowserve wanneer deze buiten het temperatuurbereik van de smeermiddelen vallen: -5 tot 82 ºC (23 tot 179 ºF). Wanneer er met olie gesmeerd wordt bij een omgevingstemperatuur lager dan -5 C (23 F) controleer dan dat de omgevingstemperatuur minstens 15 C (27 F) boven het vloeipunt van de olie ligt, of gebruik SAE 5W-50 of API-SJ olie en zorg ervoor dat de maximumtemperatuur van de olie niet overschreden wordt. 5.2 Smering van de pomp 5.2.1 Aanbevolen smeerolies Smering centrifugaalpomp Oliemaatschappijen en smeermiddelen Oil Viscositeit cst op 40 ºC Max. temperatuur olie * ºC (ºF) Spatsmering / druksmering / olienevelsmeering 32 46 68-5 tot 65 (23 tot 149) -5 tot 78 (23 tot 172) -5 en hoger (23 en hoger) Benoeming volgens ISO 3448 en DIN51502 ISO VG 32 32 HL/HLP ISO VG 46 46 HL/HLP ISO VG 68 68 HL/HLP BP BP Energol HL32 BP Energol HL46 BP Energol HL68 BP Energol HLP32 BP Energol HLP46 BP Energol HLP68 Castrol Perfecto T32 Perfecto T46 Perfecto T68 DEA Anstron HL32 Anstron HLP32 Anstron HL46 Anstron HLP46 Anstron HL68 Anstron HLP68 Elf OLNA 32 HYDRELEF 32 TURBELF 32 ELFOLNA DS32 TURBELF SA46 ELFOLNA DS46 TURBELF SA68 ELFOLNA DS68 Esso TERESSO 32 NUTO H32 TERESSO 46 NUTO H46 TERESSO 68 NUTO H68 Mobil Mobil olie Mobil DTE13M Mobil DTE15M MobilDTE24 Mobil DTE25 Mobil DTE26 Mobil DTE light olie Mobil DTE medium olie DTE heavy medium Q8 Q8 Verdi 32 Q8 Haydn 32 Q8 Verdi 46 Q8 Haydn 46 Q8 Verdi 68 Q8 Haydn 68 Shell Shell Tellus S 32 Shell Turbo T32 Shell Tellus 37 Shell Tellus S 46 Shell Turbo T46 Shell Tellus 46 Shell Tellus S 68 Shell Turbo T68 Shell Tellus 68 Texaco Rando Olie HDZ-32 Rando Olie HDZ 46 Rando Olie HDZ 68 Regal Premium EP32 Regal Premium EP46 Regal Premium EP68 Total Azolla ZS32 Azolla ZS46 Azolla ZS68 Wintershall (BASF Groep ) Wiolan HN32 Wiolan HS32 Wiolan HN46 Wiolan HS46 Wiolan HN68 Wiolan HS68 * Gewoonlijk duurt het 2 uur vooraleer de lagertemperatuur gestabiliseerd is. De uiteindelijke temperatuur hangt af van de omgevingstemperatuur, het toerental, de verpomptemperatuur en pompgrootte. Bovendien hebben sommige oliën een heel laag vloeipunt en goede viscositeitindex waardoor ze geschikt zijn voor lagere temperaturen. Controleer altijd de geschiktheid van het type olie wanneer de omgevingstemperatuur lager ligt dan -5 ºC (23 ºF). 5.2.2 Lagerafmetingen en - capaciteit Model Oliegesmeerde lagers Met vet gesmeerde lagers Oliecapaciteit (ca.) liters (fl. oz.) 80 6208C3 6208ZZ C3 0.235 (8.2) 100 6208C3 6208ZZ C3 0.235 (8.2) 150 6210C3 6210ZZ C3 0.430 (15.1) Opmerking: de lagerafmetingen vertegenwoordigen geen aankoopspecificatie. Ingevette lagerhuizen zijn uitgerust met levenslang afgedichte lagers. Pagina 18 van 40

5.2.3 Smeerschema 5.2.3.1 Oliegesmeerde lagers Normaal gezien moet olie elke 4000 werkuren of minstens elke 6 maanden ververst worden. Bij pompen die warme vloeistoffen verpompen of in een heel vochtige of corrosieve omgeving werken, moet de olie regelmatiger vervangen worden. Het analyseren van de smeermiddel- en lagertemperatuur kan helpen om de optimale verversfrequentie te bepalen. De smeerolie moet minerale olie van een hoge kwaliteit met antischuimmiddel zijn. Synthetische oliën mogen ook gebruikt worden als controles aantonen dat ze de rubberen olie-afdichtingen niet aantasten. De lagertemperatuur mag tot 50 ºC (90 ºF) boven de omgevingstemperatuur stijgen maar mag de 82 ºC (180 ºF) (API 610 grens) niet overschrijden. Als de temperatuur blijft stijgen of plots stijgt, duidt dit op een storing. Het is mogelijk dat de lagers van pompen die warme vloeistoffen verpompen afgekoeld moeten worden om ervoor te zorgen dat ze binnen de toegestane grenzen blijven. 5.2.3.2 Met vet gesmeerde lagers Het zijn levenslang afgedichte lagers. 5.3 Open waaierspeling De waaierspeling wordt ingesteld in de fabriek. Deze moet mogelijks aangepast worden omwille van aangesloten leidingen of hogere temperaturen. Instructies over het instellen van de speling vindt u in deel 6.7, Waaierspeling instellen. 5.5 Beschermkappen De pomp wordt geleverd met geplaatste beschermkappen. Als ze verwijderd of ontregeld werden, moet u ervoor zorgen dat alle beschermkappen goed opnieuw geplaatst worden. 5.6 Opvullen en ontluchten 5.6.1 CPXS en CPXNS vulling en aanzuiging Zorg ervoor dat de inlaatleiding en het pomphuis helemaal gevuld zijn met vloeistof vooraleer u de pomp in continubedrijf zet. De eerste vulling kan gebeuren met een ejector, vacuümpomp interceptor of ander toestel of door te vullen via de inlaatbron. Pompen met inlaatleidingen met een voetklep kunnen tijdens het bedrijf gevuld worden door vloeistof uit de uitlaatleiding opnieuw door de pomp te sturen. 5.6.2 CPXPS vullen en zelfaanzuiging Vul de pomp met de te verpompen vloeistof of een compatibele vloeistof via de vulplug [30B], vooraleer u ze in continubedrijf zet. Pomphuis vulopening. Wanneer de initiële vulling de aanzuigleiding bereikt, zal het teveel aan vloeistof uit de behuizing stromen. 5.4 Draairichting De pomp opstarten met de foute draairichting kan ernstige schade tot gevolg hebben. De koppeling wordt verwijderd voor het vervoer van de pomp. Zorg ervoor dat de motor in de juiste richting draait vooraleer u de koppeling aansluit. Hij moet in de richting van de pijl draaien. Als bij onderhoudswerken aan de elektrische voeding de fase werd veranderd, moet de draairichting opnieuw worden gecontroleerd zoals hierboven aangegeven. Pompafmetingen Initiële vulling liter (US gal.) 40-40CPXPS125 2.5 (0.65) 80-80CPXPS125 6.0 (1.50) 40-40CPXPS160 3.0 (0.80) 80-80CPXPS160 6.5 (1.75) 40-40CPXPS200 5.0 (1.35) 65-65CPXPS200 8.5 (2.25) 80-80CPXPS250 12.0 (3.20) 100-100CPXPS250 36.0 (9.50) 100-100CPXPS315 14.8 (3.95) 150-150CPXPS315 18.0 (4.80) Voor de zelfaanzuigende werking van de pomp is normaal gezien geen afzonderlijke luchtpomp nodig. Pagina 19 van 40

5.6.3 Extra toevoer Zorg ervoor dat alle elektrische, hydraulische, pneumatische, afdichtings- en smeersystemen (waar van toepassing) aangesloten zijn en werken. 5.7 De pomp opstarten 5.7.1 De CPXS en CPXNS starten a) Zorg ervoor dat de toevoer van spoel- en/of koel-/verwarmingsvloeistof AAN staat vooraleer u de pomp opstart. b) SLUIT de uitlaatklep. c) OPEN alle inlaatkleppen. d) Vul de pomp. e) Start de motor en controleer de persdruk. f) Bij aanvaardbare druk, OPENT u traag de uitlaatklep. g) Laat de pomp niet langer dan 30 seconden met een gesloten uitlaatklep draaien. h) Indien GEEN druk of LAGE druk, STOPT u de pomp. Zie deel 7, Storingen; oorzaken en oplossingen om een diagnose te stellen. 5.7.2 De CPXPS pomp starten a) Zorg ervoor dat de toevoer van spoel- en/of koel-/verwarmingsvloeistof AAN staat vooraleer u de pomp opstart. b) SLUIT de uitlaatklep. c) OPEN alle inlaatkleppen. d) Vul de pomp. (Zie deel 5.6.1.) Het pomphuis moet gevuld worden met een compatibele vloeistof vooraleer u de installatie aanzet. e) Indien de pomp droog draait of langere tijd zonder inkomende vloeistof draait, zal ze beschadigd raken. f) Navulling is gewoonlijk niet nodig, tenzij er vloeistof uit de pomp werd afgelaten. g) Start de motor en open de persklep met ongeveer 10% om aanzuiglucht te laten ontsnappen indien de persleidingen niet werden uitgerust met een speciaal systeem om aanzuiglucht te ontluchten. h) Controleer de uitlaatdruk. i) Bij aanvaardbare druk, OPENT u traag de uitlaatklep. j) Wij raden u aan te noteren hoe lang het vullen duurt. Als het langer dan 5 minuten duurt, duidt dit nl. op een storing in de pomp of het systeem. Ook wanneer het vullen plots langer duurt dan bij vorige opstartcycli, duidt dit op een storing. Onregelmatig gebruik kan leiden tot het 'verdampen' van vulvloeistof. k) Laat de pomp niet langer dan 30 seconden met een gesloten uitlaatklep draaien. l) Als de pomp het systeem zelf moet aanzuigen, kan het even duren vooraleer de uitlaat onder druk komt te staan. m) Indien GEEN druk of LAGE druk, STOPT u de pomp. Zie deel 7, Storingen; oorzaken en oplossingen om een diagnose te stellen. 5.8 De pomp laten draaien 5.8.1 Lagers Als de pompen in een mogelijk explosieve omgeving draaien, wordt het controleren van de temperatuur en trillingen aan de lagers aanbevolen. Indien de lagertemperaturen gemonitord moeten worden, is het essentieel dat er bij de inbedrijfstelling, en nadat de lagertemperatuur zich stabiliseert, een temperatuur wordt genoteerd die als maatstaf kan dienen. Noteer de lagertemperatuur (t) en de omgevingstemperatuur (ta) Schat de waarschijnlijke maximale omgevingstemperatuur (tb) Stel het alarm in op (t+tb-ta+5) ºC (t+tb-ta+10) ºF en het uitschakelmechanisme op 100 ºC (212 ºF) voor oliesmering en 105 ºC (220 ºF) voor invetting Vooral bij met vet gesmeerde lagers is het belangrijk om de lagertemperaturen in het oog te houden. Na het opstarten moet de temperatuur geleidelijk aan stijgen en zijn maximum bereiken na ongeveer 1.5 tot 2 uur. Deze temperatuur zou dan constant moeten blijven of na verloop van tijd iets moeten dalen. Zie deel 6.2.3.1 voor meer informatie. 5.8.2 Normale trillingsniveaus, alarm en uitschakelmechanisme Pompen vallen gewoonlijk in de klasse van machines met vaste oplegging van de internationale normen betreffende roterende machines. De onderstaande aanbevolen maximumniveaus zijn dan ook op die normen gebaseerd. De waarden voor het alarm en het uitschakelmechanisme van geïnstalleerde pompen moeten gebaseerd zijn op de eigenlijke metingen (N) op de zopas volledig in bedrijf genomen nieuwe pomp. Door de trillingen regelmatig te meten, zal een mindere werking van de pomp of het systeem aan het licht komen. Pagina 20 van 40