NIBE-SVV OEFENEXAMEN BUITENLANDBEDRIJF
1. Bij welke van de onderstaande transacties is vanuit Nederlands gezichtspunt sprake van transitohandel? A. Exportex BV uit Rotterdam koopt een partij hout uit Canada en verscheept het hout rechtstreeks naar Griekenland. B. Exportex BV uit Rotterdam koopt een partij hout uit Canada en verscheept het hout via Rotterdam naar Griekenland. C. Exportex BV uit Rotterdam koopt een partij hout uit Canada en verscheept het hout naar Rotterdam waar het na bewerking tot planken wordt doorgestuurd naar Griekenland. D. British Exports Ltd. uit Liverpool koopt een partij hout uit Canada en verscheept het hout via Rotterdam naar Griekenland. 2. Welke van de onderstaande beweringen over handelsinformatie door banken is JUIST? A. Handelsinformatie is veelal gesteld in algemene bewoordingen. B. Handelsinformatie is meestal gebaseerd op eigen research van de bank. C. Handelsinformatie betreft meestal algemene informatie over landen en sectoren, die wordt gepubliceerd in een Handelsbulletin. D. Banken zijn aansprakelijk voor de juistheid van door hen verstrekte handelsinformatie. 3. Welke van de onderstaande regels uit de Incoterms geldt voor iedere wijze van vervoer (dus NIET alleen voor zee- en binnenvaartvervoer)? A. CPT. B. CFR. C. CIF. D. FOB. 4. Welke van de onderstaande beweringen over het transferrisico voor zakelijke cliënten is JUIST? A. Het transferrisico ligt uitsluitend bij de koper. B. Het transferrisico maakt onderdeel uit van het debiteurenrisico. C. Het transferrisico is het risico van beperkende overheidsmaatregelen op financieel gebied. D. Het transferrisico is het risico van beschadiging, vernietiging of ontvreemding van de goederen tijdens de overtocht naar het bestemmingsland. 5. Wat is een kenmerk van een vrachtbrief? Een vrachtbrief A. heeft onderpandswaarde. B. is slechts een bewijs van een vervoerscontract. C. wordt vooral gebruikt voor goederenvervoer overzee. D. wordt meestal uitgeschreven in twee originele exemplaren, zodat de houder met elk van beide exemplaren beschikkingsmacht over de goederen kan uitoefenen. NIBE-SVV 2
6. Hieronder volgen twee beweringen over het certificaat van oorsprong. I. Een certificaat van oorsprong wordt in Nederland uitgegeven door de consul van het importerende land. II. Een certificaat van oorsprong kan dienen om aan te tonen dat de importeur recht heeft op toepassing van een verlaagd tarief van invoerrechten. Wat is JUIST? A. Alleen I is juist. B. Alleen II is juist. C. I en II zijn juist. D. Geen van beide is juist. 7. Welke van de onderstaande beweringen over een cheque met een incasso-endossement is JUIST? A. Een cheque met een incasso-endossement heeft het karakter van een toondercheque. B. Bij een incasso-endossement vindt GEEN eigendomsoverdracht van de cheque plaats. C. Een cheque met een incasso-endossement kan uitsluitend via een akte van cessie worden overgedragen. D. Het incasso-endossement bestaat alleen uit de handtekening van de nemer op de achterzijde van de cheque. 8. Welke van de onderstaande beweringen over brutosettlement (gross settlement) is JUIST? A. Brutosettlement wordt vooral toegepast bij bulkbetalingen. B. Bij brutosettlement treedt GEEN systeemrisico op. C. Bij brutosettlement worden de verschuldigde bedragen steeds aan het einde van de dag verrekend. D. Bij brutosettlement hoeven banken minder saldo of onderpand bij de settlementinstelling aan te houden dan bij nettosettlement. 9. Met ingang van 1 april 2003 zijn de nieuwe rapportagevoorschriften van DNB voor buitenlandse betalingen van banken en ondernemingen in werking getreden. Wat betekent dit onder meer voor ondernemingen? A. Rapportages van ondernemingen vinden voortaan uitsluitend op maandelijkse basis plaats. B. De rapportageplicht geldt voortaan alleen nog maar voor een geselecteerde groep ondernemingen. C. Ondernemingen moeten voortaan hun ingevulde deviezenformulieren rechtstreeks opsturen naar DNB. D. Ondernemingen hoeven GEEN deviezenformulieren meer in te vullen, maar zij moeten nog wel rapporteren over hun buitenlandse bankrekeningen. NIBE-SVV 3
10. Hieronder volgen drie beweringen over de rekening die de London Discount Bank aanhoudt bij haar correspondent, de Handelsbank in Amsterdam en waarvoor de meest gebruikelijke voorwaarden gelden. I. Voor de London Discount Bank is dit een lororekening. II. De London Discount Bank voert het beheer over de rekening. III. De Handelsbank berekent debetrente voor tekorten op de rekening. Welke van deze beweringen zijn JUIST? A. Uitsluitend I en II zijn juist. B. Uitsluitend I en III zijn juist. C. Uitsluitend II en III zijn juist. D. I, II en III zijn juist. 11. Kunnen ondernemingen in bepaalde gevallen hun niet-ingezetenenrekeningen in verschillende landen aansturen via hetzelfde EB-pakket en zo ja, bij welk soort financiële instellingen is dat mogelijk? A. Nee. B. Ja, uitsluitend bij buitenlandse kantoren van een netwerkbank. C. Ja, uitsluitend bij buitenlandse kantoren van een netwerkbank en bij banken die samen met de huisbank een strategische alliantie vormen. D. Ja, bij buitenlandse kantoren van een netwerkbank, bij banken die samen met de huisbank een strategische alliantie vormen en bij onafhankelijke correspondentbanken. 12. Welke van de onderstaande beweringen over de MT 202 van S.W.I.F.T. is JUIST? A. Dit is een bericht met een overboekingsopdracht waarbij uitsluitend banken betrokken zijn. B. Dit is het standaardbericht voor het uitvoeren van een overboeking ten behoeve van een cliënt. C. Er is een uitgebreide versie van dit bericht ontwikkeld voor straight-through processing (STP). D. Dit is een bericht van een bank aan haar correspondent dat zij de rekening van die correspondent gedebiteerd of gecrediteerd heeft. 13. Welke van de onderstaande beweringen over de verrekening onder gewoon voorbehoud (o.g.v.) van door cliënten aangeboden cheques is JUIST? A. Verrekening o.g.v. vindt plaats als de cheque een vormgebrek vertoont. B. Bij verrekening o.g.v. ziet de bank af van regres op de nemer van de cheque. C. Verrekening o.g.v. mag alleen plaatsvinden als de aanbiedingstermijn van de cheque verstreken is. D. Bij verrekening o.g.v. crediteert de bank de rekening van de nemer direct na het aanbieden van de cheque. NIBE-SVV 4
14. Wat is een verschil tussen de Amerikaanse clearing- en settlementsystemen Fedwire en CHIPS? A. CHIPS kan chequebetalingen verwerken en Fedwire NIET. B. Fedwire verwerkt vooral interbancaire betalingen en CHIPS NIET. C. Bij Fedwire vindt de verrekening van betalingen direct plaats en bij CHIPS NIET. D. Bij CHIPS moeten uitgaande betalingen uiterlijk één werkdag voorafgaand aan de gewenste settlementdatum worden aangeboden en bij Fedwire NIET. 15. Welke van de onderstaande beweringen over een documentair incasso is JUIST? Bij een documentair incasso A. hebben de betrokken banken uitsluitend te maken met financiële documenten. B. heeft de exporteur zekerheid dat een geaccepteerde wissel zal worden betaald. C. zijn de betrokken banken in feite slechts in opdracht handelende tussenpersonen. D. is er sprake van een gelijk oversteken van goederen tegen betaling of acceptatie van wissels. 16. Hieronder volgen twee beweringen over de incassovoorwaarden D/P en D/A. I. Bij D/A is een wissel vereist en bij D/P NIET. II. Bij D/P moet de importeur de aangeboden documenten steeds direct betalen en bij D/A NIET. Wat is JUIST? A. Alleen I is juist. B. Alleen II is juist. C. I en II zijn juist. D. Geen van beide is juist. 17. Wat moet de remitterende bank volgens de URC controleren bij een documentair incasso? A. Uitsluitend of zij de documenten heeft ontvangen die zijn opgesomd in de incasso-opdracht. B. Of zij de originele exemplaren van de documenten heeft ontvangen die zijn opgesomd in de incasso-opdracht. C. Of zij de documenten heeft ontvangen die zijn opgesomd in de incassoopdracht en of die documenten waar nodig zijn ondertekend en geëndosseerd. D. Of zij de documenten heeft ontvangen die zijn opgesomd in de incassoopdracht en of die documenten onderling geen tegenstrijdigheden bevatten. NIBE-SVV 5
18. Welke van de onderstaande beweringen over de betalingsverplichting van de confirmerende bank jegens de begunstigde bij een documentair krediet is JUIST? De confirmerende bank A. neemt door haar confirmatie de betalingsverplichting jegens de begunstigde over van de kredietopenende bank. B. krijgt door haar confirmatie samen met de kredietopenende bank een betalingsverplichting jegens de begunstigde. C. krijgt bij betalingsonvermogen van de kredietopenende bank een betalingsverplichting jegens de begunstigde. D. krijgt na ontvangst van de dekking van de kredietopenende bank een betalingsverplichting jegens de begunstigde. 19. Wat is een kenmerk van een subsidiair krediet? Het is een A. bankgarantie in de vorm van een documentair krediet. B. documentair krediet waarbij een eerder geopend documentair krediet als zekerheid dient. C. documentair krediet dat, nadat het door de begunstigde is benut, in dezelfde vorm 'herleeft'. D. documentair krediet waarbij begunstigde de mogelijkheid krijgt om voorschotten op te nemen. 20. Bij een documentair krediet rekent de aangewezen bank de bij haar aangeboden documenten af onder intern voorbehoud. Welke conclusie valt hieruit te trekken? De aangewezen bank A. heeft het documentair krediet NIET geconfirmeerd. B. mag het uitbetaalde bedrag terugvorderen van de kredietopenende bank. C. heeft één of meer afwijkingen in de documenten geconstateerd, die zij meedeelt aan de kredietopenende bank. D. heeft één of meer afwijkingen in de documenten geconstateerd, die zij NIET meedeelt aan de kredietopenende bank. 21. Construct BV heeft op basis van een open inschrijving de opdracht tot de bouw van een melkfabriek in Polen gekregen. Na elke bouwfase zal de Poolse opdrachtgever een evenredig deel van de aanneemsom betalen. De opdrachtgever verlangt een garantie van 5% van de overeengekomen aanneemsom. Hoe heet deze garantie? A. Advance payment bond. B. Bid bond. C. Performance bond. D. Tender bond. NIBE-SVV 6
22. Bij welke van de onderstaande polissen van Atradius is het fabricatierisico in elk geval gedekt? Bij een A. omzetpolis. B. speciale polis. C. voor- en na-polis. D. polis voor één transactie. 23. Vanaf welk tijdstip gaat bij kortlopende polissen van Atradius voor wat betreft het kredietrisico de wachttermijn in? Vanaf A. de vervaldag van de verzekerde vordering. B. het moment dat er sprake is van voortgezette non-betaling. C. het moment dat de leverancier uitstel van betaling verleent. D. het moment dat Atradius ongunstige informatie over de debiteur of diens land ontvangt. 24. Wie is de begunstigde van de directe garantie van Atradius? A. Een exporteur van kapitaalgoederen die leverancierskrediet verstrekt. B. Een bank die wissels of promessen van een exporteur van kapitaalgoederen verdisconteert. C. Een buitenlandse afnemer die een garantie ontvangt van de exporteur van kapitaalgoederen. D. Een bank die een lening verstrekt aan de buitenlandse afnemer van een exporteur van kapitaalgoederen. n NIBE-SVV 7
Antwoorden oefenexamen Buitenlandbedrijf 1. B 2. A 3. A 4. C 5. B 6. B 7. B 8. B 9. B 10. C 11. C 12. A 13. D 14. C 15. C 16. A 17. A 18. B 19. B 20. D 21. C 22. C 23. A 24. B U dient 16 van de 24 vragen goed te hebben om te slagen. NIBE-SVV 8