UITSPRAAK. Het College van Toezicht van Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk te Utrecht (hierna: college),

Vergelijkbare documenten
UITSPRAAK. Het College van Toezicht van de Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk te Utrecht (hierna: college ),

Het College van Toezicht van de Beroepsvereniging Professionals in Sociaal Werk te Utrecht, hierna: het College,

UITSPRAAK. Het College van Toezicht van de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers te Utrecht (hierna: college),

UITSPRAAK VAN HET COLLEGE VAN TOEZICHT van de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW) te Utrecht

UITSPRAAK VAN HET COLLEGE VAN TOEZICHT van de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW) te Utrecht

College van Beroep. Van de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW)

UITSPRAAK VAN HET COLLEGE VAN TOEZICHT van de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW) te Utrecht

UITSPRAAK VAN HET COLLEGE VAN TOEZICHT van de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW) te Utrecht

Uitspraak van het College van Toezicht van het Nederlands Instituut van Psychologen.

16.031T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

Het College van Toezicht van de Beroepsvereniging Professionals in het Sociaal Werk te Utrecht (hierna: het College),

17.064T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van de heer drs. A. te X. en het hoger beroep van de heer B. te Y..

18.125T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 25 februari 2019

SAMENVATTING Klacht over medewerking aan AMK-onderzoek; PO

16.062T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

Klachtenreglement Sagènn Diensten Versie januari 2015

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

Echtscheiding, perikelen bij. Onvoldoende overleg opdrachtgever. Ongepast optreden.

HET COLLEGE VAN BEROEP VAN DE NVO NEDERLANDSE VERENIGING VAN PEDAGOGEN EN ONDERWIJSKUNDIGEN

16.053Tb Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

17.126Tb Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 2 mei 2018

16.053Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.144Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

de besloten vennootschap Van de Burgwal Financieel Adviesbureau B.V., gevestigd te Amersfoort, hierna te noemen Aangeslotene.

15.032T Beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

18.058Tb Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 11 januari 2019

16.038T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 29 december 2016

16.144Tf Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

Beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ in de zaak T

16.046T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 29 december 2016

15.087T Beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

Bij verweerschrift van 4 mei 2016 heeft verweerster, mede onder verwijzing naar correspondentie met klager, gereageerd op de klacht.

16.137Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

LANDELIJKE KLACHTENCOMMISSIE VOOR HET ALGEMEEN BIJZONDER ONDERWIJS

15.065T Beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.137Tb Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

Klacht over informatieverstrekking aan jeugdzorg en ex-partner ongegrond omdat de school zorgvuldig gehandeld heeft.

Rapport. Datum: 4 december 2010 Rapportnummer: 2010/346

16.058Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

16.102Tb Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

17.134T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 18 april 2018

Raad van Toezicht Amsterdam van de Nederlandse Vereniging van Makelaars en Taxateurs in onroerende goederen NVM DE LOOP VAN DE PROCEDURE

16.123T Beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd van 13 april 2017

18.073T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 5 november 2018

Belangenbehartiging opdrachtgever. Onvoldoende overleg met opdrachtgever. Onjuiste informatie in verkoopbrochure.

Postbus 2122, 6020 AC Budel T E. W.

ADVIES. inzake de klacht van: de heer A, vader van B, klager gemachtigde: mevrouw mr. M. Shaaban. tegen

SAMENVATTING Klacht over mondelinge en schriftelijke communicatie door school en over klachtbehandeling; PO

Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam

Beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

: Coöperatieve Rabobank U.A., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen de Bank

15.027T Uitspraak van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

Raad van Toezicht Amsterdam van de Nederlandse Vereniging van Makelaars en Taxateurs in onroerende goederen NVM

hebben klagers op grond van de geldende klachtenregeling een klacht tegen verweerster ingediend met de volgende inhoud:

Klacht over begeleiding leerling. De school heeft onvoldoende regie genomen en onvoldoende gecommuniceerd. ADVIES

16.147T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

15.024T Beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

15.018T Beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.033Ta Beslissing van het College van Toezicht van Kwaliteitsregister Jeugd

LANDELIJKE KLACHTENCOMMISSIE ALGEMEEN BIJZONDER ONDERWIJS. Klachtnummer 2017/188

Onterecht beroep op financieringsvoorbehoud. Acties van makelaarverkoper. Controle op storten waarborgsom.

Samenvatting. 1. Procedure

LANDELIJKE KLACHTENCOMMISSIE CHRISTELIJK ONDERWIJS

RAAD VAN TOEZICHT VOOR DE OCTROOIGEMACHTIGDEN Postbus 3219, 2280 GE Rijswijk telefoon fax

LANDELIJKE KLACHTENCOMMISSIE ALGEMEEN BIJZONDER ONDERWIJS. Klachtnummer 2017/100

DE TUCHTCOMMISSIE VAN DE STICHTING TUCHTRECHTSPRAAK MEDIATORS

LANDELIJKE KLACHTENCOMMISSIE VOOR HET ALGEMEEN BIJZONDER ONDERWIJS

Beheerovereenkomst. Extra betaalde werkzaamheden vanouds verricht. De Centrale Raad van Toezicht geeft de volgende uitspraak in de zaak van:

17.046T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

17.017T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.152Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr d.d. 6 mei 2013 (mr. A.W.H. Vink, voorzitter en mr. S.N.W. Karreman, secretaris)

ADVIES. het D, gevestigd te B, vertegenwoordigd door de heer E, directeur, verweerder

Raad voor Rechtsbijstand

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

17.047Tb Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.107T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

Ontvankelijkheid. Klacht over (nog) niet verrichte handeling. Tuchtrechtelijke laakbaarheid van handelwijze in gerechtelijke procedure.

Reglement Klachtencommissie SCEN

DE Raad van Toezicht Eindhoven/Maastricht geeft de volgende uitspraak in de zaak van:

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

16.058T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.033Tc Beslissing van het College van Toezicht van Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

Wijziging tuchtrecht stichting TBNG Tuchtrechtspraak. Hoofdstuk 1 Algemeen. Artikel 1 Definitiebepaling

Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag

17.080T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

17.105Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 7 maart 2018

LANDELIJKE KLACHTENCOMMISSIE VOOR HET KATHOLIEK ONDERWIJS. Advies Klachtnummer 2015 N-3/8 8 april 2015

RAAD VAN DISCIPLINE. De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 10 januari 2011 binnengekomen klacht van:

17.137T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 9 mei 2018

15.029T Beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

LANDELIJKE KLACHTENCOMMISSIE VOOR HET CHRISTELIJK ONDERWIJS

16.072T Beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van verweerder.

17.058Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

LANDELIJKE KLACHTENCOMMISSIE VOOR HET KATHOLIEK ONDERWIJS

18.185T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 24 mei 2019

Transcriptie:

UITSPRAAK Betreft klacht (registratienummer 15.04T64) Ingediend door de klager tegen aangeklaagde Het College van Toezicht van Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk te Utrecht (hierna: college), met inachtneming van het Reglement voor de Tuchtrechtspraak (hierna: reglement), zoals vastgesteld door de Algemene Ledenvergadering van de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers op 8 november 2012 en in werking getreden op 9 november 2012, overweegt als volgt. 1. De procedure Bij klaagschrift van 1 oktober 2015, dat het college op 7 oktober 2015 heeft ontvangen, en aanvullend klaagschrift van 4 november 2015, heeft klager, woonachtig in XXX, bij het college een klacht ingediend over aangeklaagde, maatschappelijk werker bij XXX. Bij verweerschrift van 4 januari 2016 heeft de advocaat namens aangeklaagde gereageerd op de door klager ingediende klaagschriften. Op 12 februari 2016 en 17 maart 2016 hebben partijen hun repliek respectievelijk dupliek ingediend. Voornoemde processtukken zijn behandeld tijdens een hoorzitting op 22 juni 2016. Het college bestond uit de volgende leden: de heer D. de Bruijn (voorzitter), mevrouw N. Jacobs (jurist), mevrouw S. Gruyters (ethicus), mevrouw C. van Lier (lid) en mevrouw K. Huijben (lid). Het college werd bijgestaan door mevrouw A.G. Schouwink als secretaris. Aangeklaagde is tijdens de hoorzitting bijgestaan door een advocaat. 2. Ontvankelijkheid Aangeklaagde is ten tijde van de ontvangst van het klaagschrift van klager geregistreerd in het Beroepsregister van Agogisch en Maatschappelijk Werkers en als zodanig onderworpen aan het tuchtrecht van Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk. Er zijn het college geen feiten of omstandigheden gebleken die aan ontvankelijkheid van de klacht in de weg staan, zodat het college de klacht in behandeling kan nemen en tot een uitspraak kan komen. 3. De feiten Klager en zijn partner zijn op 6 september 2014 voor het eerst in contact gekomen met aangeklaagde. Door de onderlinge spanningen tussen klager en zijn partner verbleef hun zoon bij de ouders van klager. De aanleiding voor de hulpverleningsrelatie tussen aangeklaagde, klager en zijn partner was een melding van de politie over huiselijk geweld. Vanwege een pilot met Bureau Jeugdzorg in het kader van de landelijke herstructurering van de jeugdzorg werd de melding van de politie rechtstreeks aan NIM in plaats van Bureau Jeugdzorg gedaan. De pilot hield onder andere in dat mevrouw X., werkzaam bij Bureau Jeugdzorg, werd gedetacheerd bij NIM. Mevrouw X. had als lid van het NIMteam een adviserende rol op de achtergrond. Na de melding van de politie zijn verschillende 1

contactmomenten (crisisgesprekken) tussen aangeklaagde, klager en zijn partner geweest. Al gauw bleek dat de situatie van klager en zijn partner niet eenvoudig te bepalen en te beïnvloeden was. Vanwege de complexe hulpvraag van klager en zijn partner is eind 2014 besloten om de hulpverleningsrelatie te eindigen. De vraag of verdere hulpverlening mogelijk was, werd daarna neergelegd bij collega s van aangeklaagde binnen NIM en bij Bureau Jeugdzorg. Klager heeft vervolgens tegen diverse instanties en personen, waaronder NIM en aangeklaagde, klachten ingediend met betrekking tot de communicatie, dossiervorming en kwaliteit van de hulpverlening. 4. De klachten I. De eerste klacht van klager heeft betrekking op het ontbreken van stukken in het dossier, waaronder diverse gespreksverslagen, stukken van de huisarts, het consultatiebureau en de psycholoog en informatie van klager over de nieuwe vriend van de partner van klager. Tevens zijn volgens klager fouten gemaakt in de dossiervorming. De geboortedatum van zijn zoon is verkeerd overgenomen in de dossierstukken. II. De tweede klacht van klager houdt in dat aangeklaagde verzuimd heeft om klager en zijn partner te informeren over het sluiten van het dossier op 19 januari 2015. III. Aangeklaagde heeft in samenspraak met mevrouw X. een 3 kolommenmodel opgesteld om mee te nemen naar het consultgesprek met Bureau Jeugdzorg. Klager verwijt aangeklaagde dat het 3 kolommenmodel onjuist en onvolledig is geformuleerd. Het mist de positieve informatie die bij andere personen en instanties (waaronder de huisarts, het consultatiebureau en de psycholoog) is opgevraagd. Tevens zijn de zorgen van klager over de nieuwe vriend van zijn partner ten onrechte niet in het model opgenomen. Zaken zouden zijn verdraaid om de situatie van klager ernstiger te doen lijken. Een voorbeeld hiervan is dat in het dossier wordt beschreven dat klager zijn partner meermaals opzocht, terwijl zij bij de grootouders van hun zoon op bezoek was in verband met de omgang met hun zoon. Dit is volgens klager niet juist. Doordat dit desondanks in het dossier is opgenomen en klager daarnaast bepaalde voor hem gunstige informatie in het dossier mist, zou zijn situatie ongunstiger in het dossier naar voren komen dan zijn situatie daadwerkelijk was. IV. Klager en zijn partner hebben aangeklaagde meerdere keren tevergeefs verzocht hen te informeren over haar zorgen ten aanzien van hun gezinssituatie en de inhoud van de zorgmelding. Volgens klager is hierover in het dossier ook geen duidelijke informatie te vinden. Tevens hebben klager en zijn partner tevergeefs herhaaldelijk verzocht om inzage in de zorgmelding. Dit document maakt onderdeel uit van het dossier, maar is door aangeklaagde niet getoond of overhandigd. Aangeklaagde heeft voorts nagelaten klager en zijn partner te informeren over de uitkomst van het consultgesprek met Bureau Jeugdzorg. V. De vijfde klacht van klager houdt in dat aangeklaagde heeft verzuimd om een VIR-melding te doen. Volgens de website van NIM ziet NIM het als haar verantwoordelijkheid om een signaal af te geven in de verwijsindex risicojongeren (VIR), wanneer NIM zich zorgen maakt over de ontwikkeling van een kind of jongere. Uit navraag bij VIR blijkt dat geen melding gedaan is. Dit weerlegt volgens klager en zijn partner de grote zorgen van aangeklaagde. 2

VI. De zesde klacht van klager heeft betrekking op het feit dat aangeklaagde een medewerker van Bureau Jeugdzorg, te weten mevrouw X., bij een gesprek tussen aangeklaagde, klager en zijn partner aanwezig heeft laten zijn, zonder klager en zijn partner te informeren over de achtergrond van deze medewerker. Nadat klager bij aanvang van het gesprek informeerde naar de hoedanigheid van mevrouw X., was het antwoord van aangeklaagde dat mevrouw X. haar collega is. Aangeklaagde zou niet duidelijk hebben gemaakt dat mevrouw X. gedetacheerd werd door Bureau Jeugdzorg, terwijl mevrouw X. meerdere malen persoonlijk contact heeft gehad met klager en zijn partner. 5. Overwegingen Met betrekking tot klacht I: Volgens aangeklaagde hebben de huisarts, het consultatiebureau en de psycholoog - ondanks haar verzoek daartoe - uiteindelijk geen informatie aan haar verstrekt. Om die reden ontbreekt deze informatie in het dossier. Het college stelt echter vast dat aangeklaagde ter zitting heeft erkend dat bepaalde stukken ontbreken in het dossier, waaronder het verslag van het gesprek tussen partijen en de grootouders van de zoon. Laatstgenoemd verslag zou zij volgens eigen zeggen wel opgesteld hebben, maar dit bevindt zich om onbekende reden niet in het dossier. Zij zou hierover reeds haar excuses aan klager hebben aangeboden. Tevens heeft aangeklaagde - onder verwijzing naar de foutieve geboortedatum van de zoon in het aangifteformulier van de politie - erkend dat de geboortedatum van de zoon abusievelijk niet overal in het dossier correct is weergegeven. Het college overweegt dat volgens artikel 15 van de Beroepscode voor de maatschappelijk werker (hierna: Beroepscode) de maatschappelijk werker in het cliëntdossier gegevens dient te verzamelen over de persoon en omstandigheden van de cliënt en over de voortgang van het hulpverleningsproces, die relevant zijn voor de doelstelling van de hulpverlening. Dossiervorming is noodzakelijk om een verantwoord hulpverleningsproces op te bouwen, dit te kunnen verantwoorden tegenover de cliënt en om de hulpverlening zo nodig over te kunnen dragen. Hierin is aangeklaagde in gebreke gebleven. Het was haar taak als professional om de verschillende belangen van klager en zijn partner te analyseren en in kaart te brengen. Dat zij wellicht een ander doel voor ogen had dan klager en zijn partner, doet daar niet aan af. Klager heeft duidelijk kenbaar gemaakt dat hij het belangrijk vond dat het verslag van het gesprek met zijn ouders in het dossier zou worden opgenomen. Aangeklaagde heeft zich onvoldoende verplaatst in de positie van klager. Zij had, nadat zij hiertoe door klager was aangesproken, alsnog de kans gehad om een verslag van het gesprek op te stellen en op te nemen in het dossier. Dit heeft zij echter nagelaten. De klacht is gegrond. 3

Met betrekking tot klacht II: Volgens aangeklaagde werd het dossier niet gesloten op 19 januari 2015. Dat zou tegenstrijdig zijn aan het bericht van 12 januari 2015 dat werd gezocht naar een vervanger voor aangeklaagde, zodat de hulpverlening kon worden voortgezet. Toen bleek dat klager en zijn partner een klachtprocedure initieerden jegens NIM, lag het volgens aangeklaagde in de rede het dossier geopend te houden. Bovendien was aangeklaagde in deze periode niet meer direct betrokken bij het dossier. Het zou derhalve niet op de weg van aangeklaagde liggen om het al dan niet sluiten van het dossier mee te delen aan klager en zijn partner. Het college overweegt dat niet is komen vast te staan dat het dossier op 19 januari 2015 is gesloten. Partijen hebben tijdens een gesprek op 16 oktober 2014 gezamenlijk geconcludeerd dat de hulpverleningsrelatie niet goed verliep en dat het beter was dat de hulpverlening aan klager en zijn partner zou worden overgenomen door een andere medewerker van NIM. Het college overweegt dat een redelijk handelend hulpverlener zo n moment dient te markeren. Nu echter reeds aan klager en zijn partner gecommuniceerd was dat aangeklaagde niet meer betrokken zou zijn bij de hulpverlening, had aangeklaagde geen verantwoordelijkheid meer om het sluiten van het dossier te melden aan klager en zijn partner. Hiervan valt aangeklaagde dan ook geen verwijt te maken. De klacht is ongegrond. Met betrekking tot klacht III: Volgens aangeklaagde heeft het invullen van het 3 kolommenmodel hoofdzakelijk plaatsgevonden om de volledige situatie van klager en zijn partner in kaart te brengen in het kader van haar intercollegiaal overleg met mevrouw X. Aangeklaagde verwijst hierbij naar artikel 19 van de Beroepscode, dat bepaalt dat de maatschappelijk werker met anderen binnen en buiten de eigen organisatie samenwerkt, indien dit in het belang is van het hulpverleningsproces. Het 3 kolommenmodel is vervolgens besproken met Bureau Jeugdzorg om te bepalen of de hulpverlening aan het gezin nog verantwoord was op vrijwillige basis. Geconcludeerd zou zijn dat weliswaar sprake was van een zorgelijke situatie, maar dat de hulpverlening een vrijwillig karakter kon behouden. Het invullen van het 3 kolommenmodel zou uiteindelijk geen rechtstreekse consequenties hebben gehad. Volgens aangeklaagde bevat het 3 kolommenmodel positieve informatie in de kolom waarin wordt weergegeven wat er goed gaat. De ontbrekende informatie waarop klager doelt, te weten de informatie van de huisarts, het consultatiebureau en de psycholoog, is ondanks het verzoek van aangeklaagde uiteindelijk niet aan haar verstrekt, zodat deze informatie niet opgenomen kon worden. Ten aanzien van deze klacht overweegt het college dat niet is vast komen te staan wat de feitelijke gang van zaken is en hoe de inhoud van het 3 kolommenmodel tot stand is gekomen. Het college stelt vast dat aangeklaagde heeft voldaan aan haar verplichting om een 3 kolommenmodel in te vullen en om daarin tevens positieve informatie op te nemen. Alhoewel het zorgvuldiger en vollediger was geweest als ze in het dossier had vermeld op welke onderdelen klager het niet eens is met de inhoud van het 3 kolommenmodel, valt haar geen verwijt te maken dat het 3 kolommenmodel niet is ingevuld zoals klager dat wilde. Het valt onder haar eigen professionele autonomie en afweging welke informatie in het 3 kolommenmodel wordt opgenomen. De klacht is als gevolg daarvan ongegrond. 4

Met betrekking tot klacht IV: Volgens aangeklaagde zou zij reeds aan klager en zijn partner te kennen hebben gegeven welke zorgen zouden blijven bestaan, indien klager en zijn partner geen hulp meer wensten te ontvangen van NIM in het algemeen of van aangeklaagde in het bijzonder. Nu aangeklaagde expliciet heeft aangegeven dat zij zich niet kon voorstellen dat één dag na ernstige, hoog oplopende ruzies de gezinssituatie volkomen genormaliseerd was, zou zij aan klager en zijn partner te kennen hebben gegeven welke zorgen het betrof. Hierover heeft aangeklaagde een extra gesprek met klager en zijn partner gevoerd. Het college stelt vast dat aangeklaagde onder punt 45 van haar verweerschrift erkent dat klager en zijn partner in de contactmomenten meermaals hebben gevraagd naar de concrete zorgen en dat hierover niet nogmaals duidelijkheid is verschaft, terwijl dit alsnog opnieuw had moeten gebeuren. Het lag volgens aangeklaagde echter niet meer op haar weg om deze duidelijkheid alsnog te verschaffen, nu zij niet meer actief betrokken was bij het dossier. Het college overweegt dat, hoewel aangeklaagde haar zorgen mondeling heeft gedeeld met klager en zijn partner, zij de stelling van klager en zijn partner dat zij geen duidelijkheid hebben gekregen omtrent de formulering van de zorgen, onvoldoende gemotiveerd heeft weerlegd. Het had op de weg van aangeklaagde gelegen om reeds na het eerste gesprek met klager en zijn partner deze zorgen in het dossier vast te leggen. Aangeklaagde heeft niet aannemelijk gemaakt dat de zorgen schriftelijk zijn vastgelegd. Tevens heeft aangeklaagde nagelaten om klager en zijn partner inzage te verlenen in de zorgmelding. Derhalve heeft zij ook ten aanzien van deze klacht in strijd gehandeld met artikel 15, alsmede met artikel 17 van de Beroepscode. Volgens laatstgenoemde bepaling verleent de maatschappelijk werker de cliënt desgevraagd inzage in het dossier, voor zover dit voor de cliënt of anderen geen ernstig nadeel oplevert. Wanneer dit nadeel er wel is, verleent de maatschappelijk werker inzage aan een door de cliënt aan te wijzen professionele vertrouwenspersoon. De klacht is gegrond. Met betrekking tot klacht V: Bij aanvang van de hulpverleningsrelatie heeft aangeklaagde intern overleg gevoerd over de vraag of, en zo ja, wanneer en op welke wijze, een VIR-melding op zijn plaats zou zijn. Gelet op het feit dat Bureau Jeugdzorg automatisch een melding plaatst in de verwijsindex, leek een VIR-melding volgens aangeklaagde een overbodige actie. Afgesproken was dat vanuit NIM ook een melding zou worden gedaan, maar pas vanaf het moment dat de situatie van klager en zijn partner helder in kaart was gebracht en duidelijk kwam vast te staan welk traject met hen zou worden doorlopen. Hierdoor kon een eventueel onnodige VIR-melding worden voorkomen, zodat klager en zijn partner de mogelijk ingrijpende consequenties daarvan zouden kunnen worden bespaard. Uiteindelijk heeft geen VIRmelding plaatsgevonden, nu het hulpverleningstraject reeds was geëindigd, nadat feitelijk enkel crisisgesprekken hadden plaatsgevonden en klager en zijn partner daarna slechts met NIM hebben gecorrespondeerd over de vermeende fouten die de betrokken personen en instanties zouden hebben gemaakt. Het college is het met aangeklaagde eens dat de stelling van klager dat het uitblijven van een VIR-melding aantoont dat feitelijk geen zorgen bestonden ten aanzien van de gezinssituatie van 5

klager en zijn partner, onjuist is, aangezien deze stelling een (niet bestaand) verband suggereert tussen de geuite zorgen en een VIR-melding. De klacht is ongegrond. Met betrekking tot klacht VI: Volgens aangeklaagde maakt klager de rol van mevrouw X. ten onrechte groter dan deze is geweest. Reden voor de aanwezigheid van mevrouw X. bij het gesprek was dat het gesprek uit de hand dreigde te lopen. Aangeklaagde heeft ter zitting verklaard dat zij een collega bij het gesprek aanwezig wilde laten zijn, teneinde escalaties te voorkomen. Aangeklaagde heeft dat echter niet uitgelegd aan klager. Door de hectiek die gelijk bij aanvang van het gesprek ontstond en de moeite die aangeklaagde had om de situatie in de hand te houden, zou geen ruimte zijn geweest voor het bespreken van de positie van mevrouw X. De tweede keer dat mevrouw X. betrokken zou zijn geweest, was tijdens het invullen van het 3 kolommenmodel. Tevens heeft mevrouw X. tijdens de vakantie van aangeklaagde een paar telefonische contacten gehad met klager en zijn partner. Aangeklaagde heeft volgens eigen zeggen duidelijk en meermaals gemeld dat mevrouw X. als collega aanwezig was en dat zij gedetacheerd werd door Bureau Jeugdzorg. Het college overweegt dat volgens artikel 7 van de Beroepscode de maatschappelijk werker ervoor zorgt dat de cliënt voldoende informatie ontvangt over de wijze waarop, en de condities waaronder, hulp kan worden geboden, waaronder informatie over in- of externe ketensamenwerkingsverbanden, met als consequentie dat mogelijk meerdere professionals een relatie aan kunnen gaan met de cliënt. Volgens artikel 8 van de Beroepscode gaat de maatschappelijk werker op basis van instemming van de cliënt een professionele relatie aan. De cliënt is op de hoogte van de aard van de relatie en de werkwijze van de maatschappelijk werker. De cliënt kan alleen goede keuzes maken als hij adequaat is geïnformeerd. Het is dan ook de plicht van de maatschappelijk werker hem voldoende informatie aan te reiken en zich ervan te vergewissen dat de cliënt die informatie ook begrijpt. Het college stelt vast dat aangeklaagde de stelling van klager, inhoudende dat aangeklaagde niet duidelijk heeft gemaakt dat mevrouw X. gedetacheerd werd door Bureau Jeugdzorg, onvoldoende gemotiveerd heeft weerlegd. Het had op de weg van aangeklaagde gelegen om reeds tijdens het eerste gesprek de betrokkenheid en hoedanigheid van mevrouw X. bij de hulpverlening met klager en zijn partner te bespreken en daarvan vervolgens verslag te doen in het dossier. De klacht is gegrond. 6. Uitspraak De klachten I, IV en VI zijn gegrond. Klacht II, III en V zijn ongegrond. Het college legt de volgende maatregel op: een waarschuwing. 6

7. Beroep Partijen kunnen op grond van artikel 34 van het reglement binnen vier weken na verzending van het afschrift van de uitspraak beroep instellen tegen deze uitspraak bij het College van Beroep van Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk. Aldus vastgesteld te Utrecht op 11 augustus 2016 en ondertekend door de voorzitter en de secretaris. Voorzitter: D. de Bruijn Secretaris: A.G. Schouwink 7