Orde van dienst, zondag 21 februari 2016 Gebed om ontferming Nu wij hier toch zijn, naar gewoonte of omdat een vreemd vermoeden ons naar dit huis trekt of nog altijd in een combinatie van beiden, willen wij U ontmoeten in uw woord, in uw Geest, in ons lied en in de stilte. Wees Gij hier aanwezig. Ontferm U over ons bestaan. Doe weg alles wat ons benauwt: Geef ons een helder uitzicht op ons ingewikkelde leven. Wijs ons uw weg Deze veertig dagen en heel ons leven. Amen. Verkondiging Gemeente in de Heer Jezus Christus, Het gebeurt niet vaak, al is er alpinisme genoeg. Toch blijven topervaringen zeldzaam. Uit ons laagland moeten wij blijkbaar weggeroepen worden. We komen er niet zomaar. Daarvoor is stilte en concentratie nodig en die ontbreekt ons ten enenmale. Druk als we zijn, en steeds maar weer bezig met de waan van de dag. Ongeveer acht dagen later, zo zeggen ons de Schriften, na een gesprek tussen Jezus en zijn leerlingen, vol van misverstanden over wie de mensen zeggen dat hij is, ongeveer acht dagen later neemt Jezus zijn leerlingen Petrus, Johannes en Jakobus mee de berg op om te bidden. Hij is de eerste 1
niet die dat doet en ook niet de eerste die daarbij drie metgezellen meeneemt. De heilsgeschiedenis herhaalt zich. Overal in zijn verhaal, maar vooral in de details, wil Lucas ons zeggen dat ook hij de eerste niet is die meeschrijft aan het goede verhaal, aan het goede bericht dat ons van Godswege heeft bereikt. Aan het Evangelie dat gaat vanaf Genesis en waarvan hij nauwkeurig wil verhalen, zoals hij het zijn geliefde Theofilus belooft. Een berg. Lucas hoopt hier dat wij aan een half woord genoeg hebben. Dat is de berg. De berg waar de Heer zich openbaart. De berg die Mozes besteeg. De Horeb waar Elia de Heer ontmoette in het zachte ruizen van de stilte. Het is ook weer het tegendeel van toevallig dat bij uitstek Mozes en Elia de gespreksgenoten zullen zijn van Jezus op de berg. Zij wisten ervan. Zij waren wat wij vandaag ervaringsdeskundigen zouden noemen. Ook zij hadden de Heer ooit horen spreken. Zachte woorden van genade. Zij zullen Jezus helpen dat om te verstaan. Met name Elia had er oren voor. Hij had immers de Heer al eens in de stilte horen spreken. Als dus Jezus met drie van zijn leerlingen bergop gaat, moeten wij niet teveel speculeren waarom dat nu bij uitstek Petrus en Johannes en Jacobus zijn. Daar is veel over geschreven maar voorop staat dat het er vooral drie moeten zijn, zoals Mozes ooit met zijn makkers Aäron, Nadab en Abihu de berg des Heren beklom. Lucas zou namelijk graag zien dat wij het al een beetje gingen begrijpen. Wat hij schrijft, is niet nieuw maar rust op oude getuigenissen. De Heer laat immers niet varen het werk dat zijn hand is begonnen. Hij doet aan Jezus wat hij deed aan Mozes en aan Elia. Hij doet van zich spreken. 2
En zo richt Lucas zijn verhaal zo in dat wij onmiddellijk terugdenken aan die andere keren dat God en mens heel dicht bij elkaar waren. Maar net als in een mensenleven zelf, zo vermoed ik, zijn deze ontmoetingen schaars. Als gezegd, meestentijds leven wij in het laagland. In de kommer en in de koorts van het dagelijkse bestaan. En ook voor wie deze zeldzame ontmoetingen ten deel valt, geldt dat het toch weer naar het laagland terug zal moeten. Zo is het ook in ons verhaal waar in het dal een wanhopige vader met zijn maanzieke zoon op Jezus en zijn reisgenoten staat te wachten. Maar op de berg wordt richting gegeven. De route waarlangs het zal gaan en die leiden zal naar het land van belofte. Als alles goed is, alle traan gedroogd en de dood niet meer is. Lucas is consequent. Ook hij houdt de aloude scheiding aan tussen de wereld van Gods openbaring en de wereld van de mensen, al is er heen en weer contact. Zo schetst hij twee verschillende sferen waarin in zekere zin twee groepen een eigen wereld vormen: de drie Godsmannen in een intensief gesprek aan de ene kant en de drie leerlingen, overmand door de slaap, aan de andere kant. Zoals het ook in het boek Exodus ook Mozes is die verder gaat, bergopwaarts, in gesprek met God en daar glanzend van komt verhalen. Er is zowel onderscheid als contact. De leerlingen maken ook niet de indruk enorm van de verandering van het aanzien van het gelaat van de Heer en zijn kleding te schrikken. Eerder schetst Lucas een soort dromerige, haast hypnotische toestand. Een religieuze roes die, wat Petrus betreft, voor altijd zou mogen duren. De finesses van het gesprek tussen Mozes, Elia en de Heer zijn hem ontgaan maar hij ziet ze daar gedrieën staan, zijn religieuze helden. En het liefst zou hij ze in een doosje willen doen of als dat niet kan, tenminste in een tent. Om ze voor altijd te bewaren en er af en toe naar te kijken. In het zicht op Mozes en Elia samen 3
met Jezus, moet hij de dromerige bevestiging gekregen hebben van zijn eigen gelijk. Heeft hij immers niet het debat over wie de mensen zeggen dat hij is, ongeveer acht dagen geleden beslist door te zeggen dat Jezus is de Christus Gods. Natuurlijk, daarna volgde dat rare gedoe over veel lijden in Jeruzalem. Maar hij had het dan toch maar gezegd en zie hier: in een zoete droom valt het hem allemaal toe: Mozes en Elia vinden het ook en laten we nu drie tenten bouwen. De zoete droom bewaren en het religieuze gelijk vieren dat aan onze kant is. Soms kan je dat zomaar toevallen en waar beter dan op een berg, hoog verheven boven het gewemel van de mensen. Maar door slaap overmand hebben de leerlingen het gesprek gemist. Mozes, Elia en Jezus spraken niet over enige titulatuur maar over de uitgang die Jezus volbrengen zal in Jeruzalem. Zij spraken, om het zo maar eens te zeggen, bij uitstek over dat onderwerp waarover acht dagen de leerlingen het zwijgen moesten doen. Over zijn uitgang, beter gezegd en vertaald, zijn uittocht in Jeruzalem. Zijn exodus, staat er letterlijk. Bij uitstek Mozes en Elia weten dat geloven niet een status is, een stand der dingen, maar een tocht. Een uittocht. Dat wij nog in de woestijn zijn. Dat ons af en toe woorden gegeven worden als bemoediging, woorden als brood en water ten leven. Maar dat het dan nog verder moet. Omdat wij nog niet zijn waar wij moeten zijn. Omdat wij nog niet leven in het land van belofte. Mozes en Elia zullen het hem verteld hebben. Dat er een land van belofte is. Dat, zolang er nog weduwen rouwen om het verlies van hun kinderen, of koningen nietsontziend regeren, profeten op moeten staan uit hun profetische depressie. Dat dalen vol zijn van wanhopige vaders en maanzieke kinderen. En dat, zolang dat nog zo is, er niet minder dan een uittocht nodig zal zijn in Jeruzalem. Zij spreken over het lijden. Beslist. Zij spreken over zijn dood. Beslist. Maar eerst en vooral spreken zij over de overwinning daarop. Hoe 4
het graf hem niet gevangen zal houden. Hoe hij de dood het nakijken geven zal. Hoe hij leven zal, ook al is hij gestorven. Mozes en Elia weten ervan. Ook van hen wordt gefluisterd dat hun graf nergens op aarde te vinden was. En nu zij met Jezus gesproken hebben over zijn uittocht, kunnen zij ook weer weg, de hemelse gewesten in. De hulplijnen kunnen weg, hoezeer Petrus ze ook gevangen wilde nemen. In Mozes en in Elia wijzen Wet en profeten naar hem, zoals Johannes de Doper met zijn vinger naar Jezus wijst op het altaarstuk van Isenheim. Als de wolken hen overschaduwen, staat Jezus daar alleen. Ieder heeft op zijn eigen wijze iets van deze bevrijdende Heer ervaren maar Jezus, zo is de overtuiging van Lucas, zal het vervullen. Hij zal het helemaal doen. Hij zal al het leed en het verdriet van de aarde op zijn schouders nemen en het wegdragen voor eens en voor altijd. Luister naar hem, zo krijgen zijn leerlingen te verstaan. Luister naar hem, deze is mijn zoon, mijn uitverkorene. De finesses hiervan zullen ons altijd wel ontgaan. Dat behoort tot het hemelse gesprek waaruit wij af en toe wegzakken en ook niet helemaal snappen. Maar het zijn de geboden, de zachte aanwijzingen, waarmee wij kunnen gaan. De bemiddeling van de goddelijke glans. Zij willen ons zeggen dat de woestijn een einde heeft. Dat ons wacht een goed en vruchtbaar land. Dat wat voor ogen is en wat wij zien, niet finaal en fataal is. En dat we er dus ook niet al teveel van hoeven te geloven. Er is een uittocht. Er is een bevrijding. En in dat spoor zullen allen die ons ontvallen zijn, allen die beschadigd zijn, iedereen en alles wat wij missen, eindelijk tot hun recht komen. Dan, en eerst dan, is het goed dat wij hier zijn en slaan wij onze tenten op. Amen. Voorbeden 5
Heer, onze God, Wij danken U. Gij biedt ons het uitzicht op een gans ander bestaan. Gij wijst ons de weg uit onze woestenij. Gij zegt ons dat het over en uit is met het Godgeklaagde en belooft ons uw overwinning op alle pijn van de aarde. Dat wij in uw spoor gaan. Onze angsten en woede afleggen. Durven leven in uw geest. Bevrijd ook ons daartoe en spreek uw woord van bevrijding. Zo bidden wij Wij bidden U om wie rouw draagt. Wie in zijn midden iemand mist, mogelijk na een lang en voltooid leven maar ook in het verdriet om wie er niet meer is en er toch echt nog had moeten zijn. Wees met hen, bemoedig hen. Laat hen niet alleen en geef hen lieve mensen om hen heen. Zo bidden wij Voor wie over ons regeren bidden wij. Geef hen wijsheid, geduld, ontvankelijkheid. Dat zij zoeken naar de goede weg zich niet overgeven aan sentimenten. Dat zij zich blijven verdedigen met zachte krachten en ook een woedend volk het geheim van de humaniteit op de lippen blijft drukken. Zo bidden wij Stil Gebed Onze Vader 6