Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Zeeland-West-Brabant. Datum: 15 mei 2014

Vergelijkbare documenten
Rapport. Rapport betreffende een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord- Nederland. Datum: 11 februari 2015 Rapportnummer: 2015/030

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Beoordeling. h2>klacht

Verstoord contact. Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie-eenheid Oost-Nederland.

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Rapport. Rapport over een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Den Haag. Datum: 6 maart Rapportnummer: 2014/017

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie-eenheid Den Haag. Datum: 2 maart 2015 Rapportnummer: 2015/047

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

Rapport. Datum: 23 april 2007 Rapportnummer: 2007/069

Rapport. Datum: 22 mei 2003 Rapportnummer: 2003/144

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/321

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/018

Een onderzoek naar (het gebruik van geluidsopnamen in) de klachtbehandeling door de regionale eenheid van politie Oost-Nederland.

Een onderzoek naar een klacht over de afwikkeling van in beslag genomen voorwerpen.

Een onderzoek naar het vorderen van een identiteitsbewijs door de politie.

Een onderzoek naar het verstrekken van informatie en de wijze van klachtbehandeling door de politie Oost-Nederland.

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van W. en wendde zich bij brief van 26 januari 2009 tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/266

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Utrecht. Datum: 16 april Rapportnummer: 2012/062

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politie Noord-Nederland. Datum: 3 juni Rapportnummer: 2014/055

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/303

Een onderzoek naar aanleiding van een klacht over politieambtenaren van de eenheid Oost- Brabant.

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Rapport over een klacht over het College bescherming persoonsgegevens. Datum: 29 december Rapportnummer: 2011/368

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie-eenheid Zeeland-West-Brabant. Datum: 7 juli Rapportnummer: 2014/071

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord- Nederland.

"Ik woon nu bijna 3 jaar in Wassenaar en ben zeer verbolgen over de wijze waarop u met uw burgers omgaat:

Een onderzoek naar het gebruik van een bodycam/pda door een BOA van de gemeente Maastricht.

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Rapport. Rapport over een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Limburg. Datum: 16 oktober Rapportnummer: 2013/147

hem niet heeft gehoord, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek daartoe;

Rapport. Rapport over een klacht betreffende het CAK. Datum: 25 maart Rapportnummer: 2014/024

Rapport. Datum: 4 oktober Rapportnummer: 2011/293

Informele klachtbehandeling en de wettelijke termijn Een onderzoek. naar de voortvarendheid van klachtbehandeling door het college van

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Datum: 26 januari 2015 Rapportnummer: 2015/015

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie-eenheid Rotterdam. Datum: 23 september Rapportnummer: 2013/0123

f. Klachtencoördinator: de klachtencoördinator als bedoeld in artikel 1 van de Uitvoeringsregeling

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de William Schrikker Groep. Datum: 9 augustus Rapportnummer: 2011/241

Rapport. Datum: 23 juni 2005 Rapportnummer: 2005/179

Rapport. Rapport over een klacht over de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Datum: 24 maart 2015 Rapportnummer: 2015/067

Rapport. Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540

Rapport. Rapport over een klacht over de hoofdofficier van justitie te Den Haag. Datum: 3 juni Rapportnummer: 2014/044

Rapport. Datum: 27 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/181

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/180

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Rapport over een klacht over Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid uit Dordrecht. Datum: 23 december Rapportnummer: 2011/367

Een onderzoek naar afhandeling van schoolverzuim door de gemeente Hoorn

Rapport. Datum: 10 oktober 2002 Rapportnummer: 2002/307

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Datum: 19 juli Rapportnummer: 2012/117

Rapport. Datum: 9 november 2007 Rapportnummer: 2007/251

Rapport. Rapport over een klacht over de Sociale Verzekeringsbank te Zaanstad. Datum: 5 februari 2015 Rapportnummer: 2015/021

Rapport. Concept Rapport over een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord-Holland. Datum: 14 augustus Rapportnummer: 2013/097

Rapport. Datum: 16 mei 2003 Rapportnummer: 2003/124

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Verzoeker klaagt er over dat de Kamer van Koophandel Noord-Nederland (hierna KvK):

Rapport. Datum: 6 juni Rapportnummer: 2013/064

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, thans regionale politie-eenheid Noord-Holland.

Rapport. Datum: 11 december 2007 Rapportnummer: 2007/304

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163

de eigen bijdrage 2006 alsmede de naheffing over 2006 onvoldoende duidelijk

Rapport. Datum: 1 september 2003 Rapportnummer: 2003/290

I. Ten aanzien van het afwijzen van verzoekster voor een vaste functie

Rapport. Rapport over een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Oost-Brabant. Datum: 21 oktober Rapportnummer: 2013/155

Rapport. Datum: 8 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/259

Rapport. Datum: 11 juli 2003 Rapportnummer: 2003/218

Rapport. Openbaar rapport over een klacht over de Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland te Zaandam. Datum: 5 april 2016 Rapportnummer: 2016/031

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Rapport. Rapport over een klacht over de regionale politie-eenheid Oost-Brabant. Datum: 16 augustus Rapportnummer: 2013/101

BLAD GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord-Nederland. Datum: 28 juli 2014

Rapport. Datum: 2 maart 2000 Rapportnummer: 2000/077

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/318

Beoordeling Bevindingen

Een onderzoek naar de wijze waarop de politie Noord-Nederland is omgegaan met meldingen van een burger

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/087

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/200

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 12 juli 2007 Rapportnummer: 2007/149

Rapport. Rapport over een klacht over de Dienst Justitiële Inrichtingen. Datum: 31 december Rapportnummer: 2013/221

Rapport. Rapport over een klacht over Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen. Datum: 14 mei Rapportnummer: 2012/082

Rapport. Datum: 27 maart 2007 Rapportnummer: 2007/055

Rapport. Datum: 23 maart 2006 Rapportnummer: 2006/114

Rapport. Datum: 3 december 1998 Rapportnummer: 1998/535

Rapport. Datum: 27 december 2010 Rapportnummer: 2010/371

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Gelderland-midden, thans regionale eenheid Oost-Nederland. Datum: 17 oktober 2013

Rapport. Datum verzoek De Overijsselse Ombudsman ontving het verzoek op 23 november Het betreft de gemeente Twenterand.

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Rapport. Datum: 30 december 2003 Rapportnummer: 2003/500

Transcriptie:

Rapport Rapport naar aanleiding van een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Zeeland-West-Brabant Datum: 15 mei 2014 Rapportnummer: 2014/048

2 Bevindingen Wat is er gebeurd? Op 5 september 2012 kwam er bij de politie Tilburg een melding binnen dat er een burenconflict gaande was op het adres van verzoeker. Ter plaatste troffen de politieambtenaren S. en L. verzoeker aan. Omdat verzoeker een verwarde indruk op hen maakte, besloten zij verzoeker mee te nemen naar het politiebureau, zodat hij daar onderzocht kon worden door een GGD-arts van de crisisdienst. Verzoeker werd vervolgens in afwachting van de GGD-arts opgehouden op het politiebureau. Nadat hij was onderzocht en de GGD-arts had geoordeeld dat hij niet verward was, werd hij weer heengezonden. Verzoeker kon zich niet vinden in de gang van zaken en diende een klacht in bij de politie. Op 24 januari 2013 antwoordde de politie dat verzoeker was meegenomen op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 (Zie Achtergrond, onder I)). Door tussenkomst van de Nationale ombudsman vond er op 10 april 2013 een persoonlijk gesprek plaatst tussen verzoeker en de politie. Op 15 april 2013 ontving verzoeker een brief van de klachtencoördinator van de politie Zeeland-West-Brabant met daarin nogmaals de uitleg dat verzoeker was aangehouden op grond van artikel 3 van de Politiewet. Verzoeker gaf aan dat hij zich niet kon vinden in de afhandeling en wenste een formele klachtbehandeling. Omdat formele klachtbehandeling uitbleef en nog steeds niet op papier stond wat de reden was om verzoeker mee te nemen naar het politiebureau, drong een medewerker van de Nationale ombudsman er telefonisch bij de klachtencoördinator op aan om de klacht formeel, door een klachtenadviescommissie en de politiechef, te laten behandelen. Op 20 juni 2013 ontving verzoeker een korte brief van de klachtencoördinator, waarin nogmaals verwezen werd naar het gesprek van 10 april 2013 en naar artikel 3 van de Politiewet. Op 29 juli 2013 werd wederom door een medewerker van de Nationale ombudsman aan de klachtencoördinator gevraagd de klacht voor te leggen aan de klachtenadviescommissie. De klachtencoördinator gaf aan dat hij de adviescommissie zou inschakelen, maar dat gelet op het rooster van deze commissie er pas plek zou zijn in oktober 2013. Op 4 september 2013 stuurde de politiechef vervolgens een brief naar verzoeker, waarin hij schreef dat hij op grond van het advies van de klachten coördinator, de klacht van verzoeker ongegrond achtte. Klacht Verzoeker klaagt er over dat hij op woensdag 5 september 2012 in het kader van artikel 3 Politiewet is aangehouden, overgebracht naar en opgehouden op een politiebureau te Tilburg.

3 De Nationale ombudsman heeft besloten om op grond van artikel 9:26 van de Algemene wet bestuursrecht een onderzoek uit eigen beweging in te stellen naar de volgende gedraging: De door de politiechef gegeven motivering van de beslissing op de klacht van verzoeker van 4 september 2013. Visie verzoeker Verzoeker gaf aan dat hij die dag een conflict had met de benedenburen. Omdat hij zich stoorde aan de tuin van de benedenburen, heeft hij een vuilniszak naar beneden gegooid. Hierop ontstond een ruzie met de benedenburen, waarop zijn vrouw de politie heeft gebeld. De vrouw van verzoeker gaf aan dat zij de politie had gebeld omdat zij de situatie niet goed kon inschatten en niet wist hoe haar man in deze situatie zou reageren. Hij had haar namelijk een keer met een steen bedreigd. Verzoeker liet weten dat toen de politie ter plaatse was, deze eerst met de buren had gepraat, en daarna bij hem aan de deur kwam. De politieambtenaren luisterden niet naar wat hij had te zeggen, maar namen hem mee naar het politiebureau zonder te melden waarom. De vrouw van verzoeker gaf aan dat zij niet aan de politieambtenaren had gevraagd om haar man mee te nemen. Volgens haar had de politie zelf besloten om hem mee te nemen. Verzoeker gaf aan dat hij niet mee wilde naar het bureau, maar dat hij toch maar is mee gegaan. Nadat de crisisdienst had geoordeeld dat hij niet verward was, mocht hij weer gaan. Verzoeker vond dat de politieambtenaren niet goed naar hem hadden geluisterd en vond de hele actie overbodig en erg vervelend. Mutatie d.d. 5 september 2013. Uit de mutatie blijkt voor zover relevant het volgende: Op 5 september 2012 belde de vrouw van verzoeker met de politie en zij gaf aan dat haar man een geweldsmisdrijf heeft gepleegd op nummer 12. De vrouw van verzoeker zei verder dat zij er niets mee te maken wil hebben. De mutatie vermeldt voorts dat de vrouw van verzoeker tegen de ter plaatse gekomen politieambtenaren heeft gezegd dat haar man psychisch in de war was, en dat de politie hem mee moest nemen ter observatie. Verder valt in de mutatie te lezen dat de benedenbuurvrouw heeft verteld dat zij gegil had gehoord vanuit de woning van verzoeker en zijn vrouw, en dat zij daarop op de achterplaats naar die woning keek. Vervolgens werd er door verzoeker een volle vuilniszak in haar richting naar beneden gegooid. Verzoeker begon haar uit te schelden. Volgens de benedenbuurvrouw was verzoeker psychisch in de war. Verklaring betrokken politieambtenaar S.

4 In het kader van het onderzoek door de Nationale ombudsman, legde politieambtenaar S. een verklaring af. Hij verklaarde voor zover van belang het volgende. Politieambtenaar S. verklaarde dat hij die dag dienst had in de noodhulp, samen met politieambtenaar L. Hij reageerde op een melding, dat verzoeker een vuilniszak naar beneden had gegooid met het doel de benedenbuurvrouw te raken. De politieambtenaren wilden hierover gaan praten met verzoeker, maar dat lukte niet. Verzoeker was onsamenhangend, zijn gedrag was vreemd en zij vonden verzoeker erg verward. Verzoekers vrouw gaf aan dat het niet goed ging met verzoeker en dat zij hem mee moesten nemen naar het bureau, aldus politieambtenaar S. Dat was het laatste duwtje om hem mee te nemen, want politieambtenaar S. ging er vanuit dat zijn vrouw dit niet zomaar zegt. Verzoeker is aangehouden op grond van artikel 3 van de Politiewet. Hij is meegenomen omdat hij een gevaar was voor zijn omgeving, in het bijzonder zijn benedenbuurvrouw. Politieambtenaar S. gaf aan dat er op dat moment niet aan is gedacht om verzoeker onder te brengen in zijn eigen zorgkader. Het was gebruikelijk om bij een dergelijk geval iemand mee te nemen naar het politiebureau. Ondanks dat verzoeker het er niet mee eens was dat hij mee moest, werkte hij wel mee. Omdat het geen strafrechtelijke aanhouding betreft zijn er geen boeien omgedaan. Op dat moment was er geen andere informatie over verzoeker bekend. Politieambtenaar S. gaf aan dat hij niet wist of verzoeker psychiatrisch patiënt was of dat er andere problemen speelden. Ook is er niet aan gedacht om de wijkagent te bellen voordat hij werd meegenomen. Verklaring politieambtenaar L. In het kader van het onderzoek door de Nationale ombudsman, legde politieambtenaar L. een verklaring af. Hij verklaarde overeenkomstig politieambtenaar S, en voegde daar nog het volgende aan toe. Verzoeker kwam op hem onberekenbaar en warrig over. Verzoeker was onstabiel en politieambtenaar L. had het gevoel dat er wat moest gebeuren omdat het anders misschien fout zou gaan aflopen. Politieambtenaar L. kon zich niet herinneren waaruit het onberekenbare gedrag van verzoeker bestond, en ook niet of de vrouw van verzoeker had gevraagd hem mee te nemen. Volgens politieambtenaar L. hebben zij, door verzoeker mee te nemen naar het bureau en daar pas de crisisdienst te bellen. gehandeld volgens een protocol. Zowel de GGZ als de politie heeft slechte ervaringen met het beoordelen van mensen in hun eigen leefomgeving. Ten eerste omdat het heel lang kan duren voordat er iemand van de GGZ ter plaatse is, en ten tweede omdat er in het verleden geweldsincidenten zijn gebeurd. Interne klachtbehandeling. Zowel in de brief van 24 januari 2013, van 15 april 2013 als van 20 juni 2013 wordt door de klachtencoördinator van de politie Zeeland-West-Brabant aangegeven dat verzoeker op grond van artikel 3 van de Politiewet is begeleid naar het politiebureau voor een observatie van de crisisdienst en dat de betrokken politieambtenaren in het kader van dit artikel

5 bevoegd waren om zo te handelen. Visie politiechef. De politiechef liet in reactie op het onderzoek van de Nationale ombudsman weten de klacht van verzoeker ongegrond te achten. Verzoeker was op de bewuste dag niet aangehouden, maar meegenomen om hem te laten beoordelen door de crisisdienst van de GGZ. Er was niet geprobeerd hem onder te brengen binnen zijn eigen zorgkader zoals ook wordt omschreven in artikel 25 van de Ambtsinstructie (zie Achtergrond onder II), omdat zijn vrouw erop aandrong dat de politie verzoeker zou laten beoordelen door de crisisdienst. De politiechef gaf nog aan dat het niet bekend is of de meldkamer destijds nog meer informatie over verzoeker had gegeven, maar wat daar ook van zij, dat zou geen invloed gehad hebben op de beslissing van de betrokken politieambtenaren om verzoeker mee te nemen. Protocol De politie legde desgevraagd het convenant politie-ggz 2012 over. Dit convenant is gesloten tussen de GGZ Nederland en de Raad voor Korpschefs. De achterliggende gedachte is om duidelijkheid te scheppen voor de politie en de GGZ-medewerkers in het geval van zorg aan verwarde personen in een crisissituatie. In dit convenant staat voor zover van belang onder meer te lezen dat wanneer de politie een verward persoon aantreft, de politie binnen een half uur de crisisdienst inschakelt voor consultatie en hulpverlening. Personen die zich in een crisissituatie bevinden worden in principe door de politie overgebracht naar een geschikte locatie waar zij beoordeeld kunnen worden. Een crisissituatie is een acute situatie die volgens een van beide partijen direct ingrijpen noodzakelijk maakt teneinde direct gevaar voor de persoon of de omgeving af te wenden, dan wel om ernstige overlast te beëindigen. Beoordeling. Ten aanzien van het meenemen naar het politiebureau. Het is een vereiste van behoorlijk overheidsoptreden dat grondrechten van burgers worden gerespecteerd. Het recht op persoonlijke vrijheid is gewaarborgd in de Grondwet en in internationale verdragen. In de wet is geregeld in welke gevallen de overheid een burger zijn vrijheid mag benemen. In dit geval is de politie opgetreden in het kader van haar hulpverleningstaak, zoals neergelegd in artikel 2 van de Politiewet 1993 (thans artikel 3 van de Politiewet 2012). Er

6 was dus geen sprake van een strafrechtelijk optreden. Verzoeker is dan ook niet aangehouden. De juridische basis voor het overbrengen van een persoon in het kader van hulpverlening moet worden gevonden in artikel 25 van de Ambtsinstructie. Dit artikel bepaalt echter dat de politie personen in afwachting van hulpverlening kan onderbrengen op het politiebureau wanneer dit nodig is voor de bescherming van de betreffende persoon en wanneer deze daarmee instemt. Van instemming was in dit geval geen sprake, zowel de betrokken politieambtenaren als verzoeker verklaren dat hij in eerste instantie niet mee wilde. Daar komt bij dat artikel 25 van de Ambtsinstructie ziet op verwijdering van openbare plaatsen. Ook dat is hier niet aan de orde, nu verzoeker uit zijn woning is meegenomen. Artikel 25 van de Ambtsinstructie is dan ook niet van toepassing op deze situatie. Een andere wettelijke bepaling waarop een dergelijke overbrenging van een persoon die geestelijk in de war is kan worden gebaseerd is er evenmin. Het door de politie aangehaalde convenant kan een ontbrekende wettelijke basis niet vervangen, hoewel de Nationale ombudsman er begrip voor heeft dat er tussen de betrokken partijen praktische afspraken voor dergelijke situaties worden gemaakt. Zoals de Nationale ombudsman al eerder in zijn rapport 2010/089 heeft overwogen, betekent het ontbreken van een juridische basis niet zonder meer dat het overbrengen van een verward persoon onbehoorlijk is. Van belang is hierbij of de afweging om iemand over te brengen naar het politiebureau teneinde hem daar te laten beoordelen zorgvuldig en gewetensvol heeft plaatsgevonden. Niet moet uit het oog worden verloren dat het overbrengen van een persoon naar het politiebureau om hem daar vervolgens op te houden, een ingrijpend middel is. De Nationale ombudsman is van oordeel dat verzoeker in dit geval niet direct meegenomen had mogen worden naar het politiebureau, nu er eerst nog andere, minder ingrijpende mogelijkheden voorhanden waren om te zorgen dat verzoeker de nodige zorg zou krijgen. Allereerst is onvoldoende gebleken dat op het moment dat de politieagenten ter plaatse kwamen, er sprake van was dat verzoeker een acuut en direct gevaar voor zichzelf of voor zijn omgeving vormde. De betrokken politieambtenaren hebben onvoldoende concreet kunnen maken hoe verward verzoeker precies was, en waaruit zijn al dan niet onberekenbare gedrag bestond. Daar komt bij dat het conflict met de benedenburen inmiddels was gestopt, nu verzoeker en de buren zich inmiddels weer in hun eigen woning bevonden. Het had dan ook op de weg van de politieambtenaren gelegen om op zijn minst genomen informatie over verzoeker in te winnen bij bijvoorbeeld de wijkagent. Dat dit wellicht tijd zou kosten die niet beschikbaar was nu de politieambtenaren dienst hadden in de noodhulp mag geen rechtvaardiging zijn voor het kiezen van de gemakkelijkste weg, namelijk het meenemen van verzoeker naar het politiebureau. De politieambtenaren hadden er bijvoorbeeld ook voor kunnen kiezen om andere collega's ter plaatse te roepen die niet belast waren met de noodhulp, en aan hen kunnen vragen deze melding af te handelen. Verder was er ook nog de mogelijkheid van het doen van een zorgmelding door

7 de politieambtenaren bij de GGZ, zodat de GGZ later die avond ter plaatse had kunnen gaan om met verzoeker te spreken en een oordeel over hem te vormen. Dat de vrouw van verzoeker zou hebben aangedrongen op het meenemen van verzoeker naar het politiebureau zodat hij door de crisisdienst kon worden beoordeeld - wat door haar overigens wordt ontkend - doet aan het voorgaande niet af. Alles overziend is het recht op persoonlijke vrijheid door verzoeker direct mee te nemen naar het politiebureau en hem daar enige tijd op te houden, onvoldoende gerespecteerd. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk. Ten aanzien van de klachtbehandeling. Het vereiste van goede motivering houdt in dat de overheid haar handelen en haar besluiten duidelijk aan de burger uitlegt. Daarbij geeft zij aan op welke wettelijke bepalingen de handeling of het besluit is gebaseerd, van welke feiten zij is uitgegaan en hoe zij rekening heeft gehouden met de belangen van de burgers. Deze motivering moet voor de burger begrijpelijk zijn. De reacties die verzoeker ontving op zijn klacht bestonden steeds uit de enkele mededeling dat hij was meegenomen op grond van artikel 3 van de Politiewet. Wat de reden voor het meenemen was bleef op papier onbesproken. Ook meerdere interventies van de kant van de Nationale ombudsman, waarin werd aangedrongen op een deugdelijke klachtbehandeling en met klem werd gewezen op behandeling van de klacht door de klachtenadviescommissie, hebben geen effect gehad. Wel vond er naar aanleiding van de tussenkomst van de Nationale ombudsman op 10 april 2013 een gesprek met verzoeker plaats. Echter, in de schriftelijke bevestiging van het gesprek werd wederom niet aan gegeven waarom verzoeker was meegenomen. Verzoeker heeft meerdere malen aangegeven het niet eens te zijn met de reactie van de politie. Desondanks werd de klacht niet voorgelegd aan de klachtenadviescommissie van de betreffende eenheid. Op 4 september 2013 ontving verzoeker een kort briefje van de politiechef, waarin werd verwezen naar een bijgevoegd verslag van de klachtencoördinator. De klachtencoördinator adviseerde de politiechef de klacht ongegrond te verklaren, en de politiechef heeft dit overgenomen. De Nationale ombudsman is allereerst van oordeel dat de klacht van verzoeker, overeenkomstig artikel 5 lid 7 en artikel 6 van de Uitvoeringsregeling klachtbehandeling politie 2013 (zie Achtergrond, onder III.), voorgelegd had moeten worden aan de klachtenadviescommissie. Daarnaast ontbreekt een deugdelijke onderbouwing van de beslissing van de politiechef in de brief van 4 september 2013 aan verzoeker. Nimmer wordt ingegaan op hoe de politie de situatie ter plekke heeft beoordeeld, en op welke gronden de politie tot de conclusie is gekomen dat verzoeker mee moest ter observatie. De enkele verwijzing naar het bijgevoegde verslag van de klachtencoördinator kon hiertoe niet

8 dienen. De politiechef heeft dan ook in strijd gehandeld met het vereiste van goede motivering. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk. Conclusie: De klacht over de politiechef van de regionale eenheid Zeeland-West-Brabant is gegrond ten aanzien van: het overbrengen naar en het ophouden van verzoeker op het politiebureau, wegens het onvoldoende respecteren van het recht op persoonlijke vrijheid; de motivering van de beslissing op de klacht van verzoeker, wegens het in strijd handelen met het vereiste van goede motivering. De Nationale ombudsman, mr. F.J.W.M. van Dooren, waarnemend ombudsman Achtergrond I. Politiewet 2012 Artikel 3 De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. II. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren Artikel 25 1. De ambtenaar draagt er zoveel mogelijk zorg voor dat personen die door drankgebruik, dan wel door andere oorzaken, onmiddellijk gevaarlijk zijn, hetzij voor de openbare orde, veiligheid, of gezondheid, hetzij voor zichzelf, op de meest geschikte wijze van openbare plaatsen als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties, worden verwijderd. Onder openbare plaatsen worden mede verstaan vervoermiddelen die zich bevinden op

9 deze plaatsen, een en ander voor zover niet gebezigd als woning. 2. De ambtenaar draagt personen als bedoeld in het eerste lid over aan het eigen zorgkader, voor zover de omstandigheden zulks toelaten. Zij kunnen bij het ontbreken van opvangmogelijkheden elders, bij wijze van hulpverlening, op het politie- of brigadebureau worden ondergebracht, indien dit nodig is voor hun bescherming en dit niet tegen hun wil geschiedt. 3. Voor personen als bedoeld in het eerste lid, van wie bekend is dat zij geestelijk gestoord zijn of die geestelijk gestoord lijken, waarschuwt de ambtenaar de arts, nadat zo mogelijk getracht is contact te zoeken met de eigen huisarts III. Uitvoeringsregeling klachtbehandeling politie 2013 Artikel 5 lid 7 Indien in de informele fase niet naar tevredenheid van de klager aan de klacht tegemoet wordt gekomen, wordt de klachtbehandeling voortgezet in de formele fase. De artikelen 6 en 7 van deze regeling zijn dan van toepassing op de verdere behandeling van de klacht. Artikel 6 1. In de formele fase vraagt het bevoegd gezag de klachtencommissie de klacht te behandelen en hem te adviseren over de afhandeling van de klacht, overeenkomstig de bepalingen betreffende klachtbehandeling in de Politiewet 2012, de Awb en de Regeling klachtbehandeling politie. 2. Het bevoegd gezag stelt de burgemeester en de hoofdofficier van justitie een redelijke termijn waarbinnen zij over een klacht advies kunnen uitbrengen.