Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak

Vergelijkbare documenten
1 Het geding in feitelijke instanties

ECLI:NL:HR:2017: Geding in cassatie. Uitspraak

Hoge Raad / Belastingrecht. Cassatie. Rechtspraak.nl

RAADSINFORMATIEBRIEF 17R.00447

ECLI:NL:HR:2013:BZ5048

Hoge Raad / Belastingrecht. Cassatie. Rechtspraak.nl

Van: W. Lam Tel nr: 8318 Nummer: 17A.00761

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De moeder van belanghebbende (hierna: erflaatster) is op [ ] 2010 overleden.

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:83, Contrair In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2015:2589, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen

1. Aangifte, bezwaar en geding voor het Hof

LJN: BF7176, Hoge Raad, Print uitspraak. Datum uitspraak: Datum publicatie: Soort procedure: Cassatie

ECLI:NL:HR:2015:1353 Permanente link:

ECLI:NL:HR:2017:130. Uitspraak. Permanente link:

ECLI:NL:HR:2010:BM1206

ECLI:NL:HR:2013:BX9444

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712

1 Het geding in feitelijke instanties

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ3234, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 05/6797) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 08/4855) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Datum van inontvangstneming : 28/03/2013

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 mei 2016 in de zaak tussen Gemeente [gemeente], eiseres

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:GHAMS:2000:AA8940 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00/2559

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:999, Contrair In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2014:1327, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

ECLI:NL:HR:2017:1064. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410, Gevolgd

Hoge Raad der Nederlanden

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

/ Belastingrecht. Hoger beroep

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

Hoge Raad geeft inzicht over wijze van instelling en heffing antidumpingrechten. Relevante Europese wetgeving

ECLI:NL:GHLEE:2004:AR4710 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

ECLI:NL:GHARL:2016:8884

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RVS:2016:2861

Datum van inontvangstneming : 17/04/2014

ECLI:NL:GHARL:2013:8624

Bestuurdersaansprakelijkheid wegens het onverantwoord verstrekken van een risicovolle lening

Datum van inontvangstneming : 10/06/2014

ECLI:NL:GHAMS:2001:AB0357 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 99/00565

ECLI:NL:GHARL:2014:2681

Nieuwsbrief Vastgoed

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

Datum van inontvangstneming : 13/05/2013

ECLI:NL:GHAMS:2009:BI1981 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 08/00054

In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2014:1717, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen

ECLI:NL:GHSHE:2017:1064

ECLI:NL:RVS:2016:2279

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:HR:2006:AU6038

ECLI:NL:GHAMS:2010:BL3972 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 08/01104

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2205, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2015:164, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en

ECLI:NL:GHARN:2012:BX8537

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

Rechtbank Gelderland AWB - 14 _ Belastingrecht

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

ECLI:NL:GHARL:2017:613

ECLI:NL:RBROT:2016:9569

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:545, Gedeeltelijk contrair In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2014:2551, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen

NLF 2018/2225 Onbegrijpelijk oordeel over omkering en verzwaring bewijslast HR, 5 oktober 2018, 17/00374, ECLI:NL:HR:2018:1839

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

De Hoge Raad der Nederlanden,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. Nr. 208/86 10 april 1987

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

ECLI:NL:GHARL:2015:6585

ECLI:NL:GHARL:2015:3296

ECLI:NL:GHARN:1999:AA1481

ECLI:NL:GHAMS:2016:72

Waardering stamrechtverplichting met inachtneming van rekenrente van 4%

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157

Edelachtbaar college,

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 16 december 2009, 09/1990 (hierna: aangevallen uitspraak),

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:91, Contrair In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2014:3990, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RBDHA:2017:7752

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

ECLI:NL:RVS:2014:1169

ECLI:NL:GHAMS:2002:AE8442 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 01/3644

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483

ECLI:NL:GHSHE:2017:978

ECLI:NL:GHAMS:2007:BB4234 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 06/00058

Afkoopsom lijfrente belast in het jaar waarin de afkoopsom vorderbaar en inbaar is

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013

Uitspraak GERECHTSHOF s-hertogenbosch Uitspraak op het hoger beroep van de heer [belanghebbende], belanghebbende

ECLI:NL:GHSHE:2016:2733

Transcriptie:

ECLI:NL:HR:2017:5 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 06-01-2017 Datum publicatie 06-01-2017 Zaaknummer 15/03526 Formele relaties In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2015:2209, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken Cassatie Inhoudsindicatie Omzetbelasting; overdracht van nieuwe schoolgebouwen door een gemeente aan een tussengeschoven stichting; misbruik van recht?; tweede cassatie; vervolg op BNB 2014/158; hof heeft verwijzingsopdracht niet goed uitgevoerd. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak 6 januari 2017 Nr. 15/03526 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-hertogenbosch van 19 juni 2015, nrs. 14/00527 en 14/00528, betreffende de aan de gemeente Aalten (hierna: belanghebbende) over de periode 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 en over de periode 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007 opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 1 Het eerste geding in cassatie In het eerste geding in cassatie is de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 25 april 2014, nr. 13/00959, ECLI:NL:HR:2014:979, BNB 2014/158, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof s-hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest. 2 Het tweede geding in cassatie De Staatssecretaris heeft tegen s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. 3 Beoordeling van de middelen 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. 3.1.1. Op belanghebbende rust op grond van de onderwijswetgeving de zorg te voorzien in de huisvesting van scholen voor primair en voortgezet onderwijs binnen de gemeente. Belanghebbende bekostigt

deze voorzieningen volgens normen, vastgelegd in en bij haar op de onderwijswetgeving berustende Verordening voorziening onderwijs gemeente Aalten (hierna: de Verordening). Voor zover de bekostiging door belanghebbende niet toereikend is voor de financiering van de eigen wensen van het bevoegd gezag van een school, draagt het bevoegd gezag van die school zelf de meerkosten. 3.1.2. De onderwerpelijke naheffingsaanslagen hebben voor zover thans in cassatie nog van belang - betrekking op de stichting van een nieuw schoolgebouw ten behoeve van door de Stichting [D] (hierna: [D] ) verzorgd voortgezet onderwijs, en voorts op de stichting van een nieuw schoolgebouw ten behoeve van door de Vereniging [E] (hierna: [E] ) verzorgd basisonderwijs. 3.1.3. Naar aanleiding van adviezen over de mogelijkheid tot het besparen van omzetbelasting is belanghebbende met de besturen van [D] en [E] overeengekomen dat de door [D] en [E] gewenste bouw van de twee hiervoor in 3.1.2 vermelde nieuwe schoolgebouwen (hierna ook: de nieuwe schoolgebouwen) in opdracht en voor rekening van belanghebbende zou plaatsvinden. Voorts is overeengekomen dat de besturen van [D] en [E] een stichting zouden oprichten waaraan de nieuwe schoolgebouwen zouden worden geleverd. Deze stichting zou de nieuwe schoolgebouwen vervolgens gaan verhuren aan [D] en [E]. 3.1.4. Als uitvloeisel van hetgeen tussen belanghebbende enerzijds en [D] en [E] anderzijds was overeengekomen, is bij akte van 27 maart 2006 de Stichting [A] (hierna: de Stichting) opgericht. 3.1.5. In maart 2006 heeft belanghebbende het voor het voortgezet onderwijs bestemde nieuwe schoolgebouw (met ondergrond) voor een prijs van 800.000, inclusief omzetbelasting, verkocht aan de Stichting. Zij heeft het bij notariële akte van 31 maart 2006 aan de Stichting geleverd en de in laatstvermeld bedrag begrepen omzetbelasting op aangifte voldaan. De Stichting heeft dit nieuwe schoolgebouw met ingang van 1 april 2006 verhuurd aan [D]. In de huurovereenkomst is bepaald dat deze is aangegaan voor een periode van vijf jaar, met de mogelijkheid van verlenging voor een periode van vijf jaar. Voorts is bepaald dat [D] de huurprijs voor een periode van vijf jaar aan de Stichting vooruit zal betalen. Dit betreft een bedrag van 850.000. Het schoolgebouw is aan het begin van het schooljaar 2006/2007 in gebruik genomen. 3.1.6. Het voor het basisonderwijs bestemde nieuwe schoolgebouw (met ondergrond) is door belanghebbende in oktober 2007 aan de Stichting verkocht voor een prijs van 225.850, inclusief omzetbelasting, en bij notariële akte van 2 oktober 2007 aan de Stichting geleverd. In de akte van levering is vermeld dat de economische overdracht van het schoolgebouw op 1 september 2006 heeft plaatsgevonden. Belanghebbende heeft de in laatstvermeld bedrag begrepen omzetbelasting op aangifte voldaan. De Stichting heeft dit nieuwe schoolgebouw met ingang van 1 september 2006 verhuurd aan [E]. In de huurovereenkomst is bepaald dat deze is aangegaan voor een periode van tien jaar, met de mogelijkheid van verlenging voor een periode van vijf jaar. Voorts is bepaald dat [E] de huur voor een periode van vijf jaar vooruit zal betalen. Dit betreft een bedrag van 275.000. Ook dit schoolgebouw is aan het begin van het schooljaar 2006/2007 in gebruik genomen. 3.1.7. Belanghebbende heeft voor haar rekening genomen en voldaan de overdrachtsbelasting die op grond van artikel 15, lid 4, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer verschuldigd was ter zake van de verkrijgingen door de Stichting van de nieuwe schoolgebouwen. Met betrekking tot het voor het voortgezet onderwijs bestemde nieuwe schoolgebouw werd daarbij uitgegaan van een maatstaf van

heffing van 8.784.125, en met betrekking tot het voor het basisonderwijs bestemde nieuwe schoolgebouw van een maatstaf van heffing van 2.630.875. 3.1.8. Belanghebbende heeft de omzetbelasting die haar in rekening is gebracht ter zake van de nieuwe schoolgebouwen in aftrek gebracht. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van deze omzetbelasting. 3.1.9. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in de hiervoor in onderdeel 1 bedoelde uitspraak van 15 januari 2013, nrs. 11/00301 en 11/00302, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0263, geoordeeld dat belanghebbende met betrekking tot de nieuwe schoolgebouwen heeft gehandeld in strijd met doel en strekking van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet), aangezien niet is voldaan aan het vereiste dat de goederen en diensten ter zake waarvan de omzetbelasting is berekend, worden gebruikt voor prestaties die recht op aftrek geven. Naar het oordeel van het Gerechtshof Arnhem- Leeuwarden heeft belanghebbende met het verrichten van een samenstel van speciaal op de aftrek gerichte (rechts)handelingen waaronder het tussenschuiven van de Stichting bereikt dat zij in strijd met doel en strekking van de Wet een substantieel bedrag aan omzetbelasting in aftrek heeft kunnen brengen. 3.1.10. De Hoge Raad heeft in het hiervoor in onderdeel 1 vermelde arrest van 25 april 2014, nr. 13/00959, ECLI:NL:HR:2014:979, BNB 2014/158 (hierna: het arrest BNB 2014/158), geoordeeld dat indien het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij zijn hiervoor in 3.1.9 weergegeven oordelen ervan is uitgegaan dat het tussenschuiven van de Stichting op zich misbruik van recht oplevert, dit oordeel berust op een onjuiste rechtsopvatting. Indien het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is uitgegaan van de juiste rechtsopvatting behoefde zijn oordeel dat sprake is van misbruik van recht, aldus de Hoge Raad, nadere motivering. 3.2.1. Na verwijzing heeft het Hof het geschil omschreven als uitsluitend te betreffen het antwoord op de vraag of de privaatrechtelijk vormgegeven overdracht ten behoeve van het in gebruik geven van de nieuwe schoolgebouwen, het zogenaamde tussenschuiven van de Stichting, misbruik van recht oplevert, zodat belanghebbende geen recht op aftrek heeft van de aan haar ter zake van de nieuwe schoolgebouwen in rekening gebrachte omzetbelasting. 3.2.2. Het Hof heeft geoordeeld dat geen sprake is van misbruik van recht. Daartoe heeft het Hof redengevend geacht dat belanghebbende het recht had om te besluiten tot de onderhavige privaatrechtelijk vormgegeven overdracht van de nieuwe schoolgebouwen aan de Stichting waarbij de omvang van de belastingschuld beperkt zou blijven, en dat daaraan niet afdoet dat belanghebbende een verkoopprijs heeft bedongen en ontvangen die lager is dan de kostprijs van de nieuwe schoolgebouwen. 3.2.3. Onder verwijzing naar de onderdelen 4.3.4 ( in cassatie niet bestreden vaststelling dat de Inspecteur in hoger beroep niet heeft gesteld dat belanghebbende voor de werkzaamheden in wezen geen of slechts een symbolische vergoeding heeft bedongen of ontvangen ) en 6.1 ( waarbij de door belanghebbende ontvangen vergoeding de werkelijke tegenprestatie vormt voor de aan de Stichting verleende levering ) van het arrest BNB 2014/158, heeft het Hof geoordeeld dat de stelling van de Inspecteur dat in het geheel geen sprake is van een koopsom en dat belanghebbende geen vergoeding heeft bedongen voor de overdracht van de nieuwe schoolgebouwen aan de Stichting, moet worden verworpen. 3.3.

De middelen richten zich met rechts- en motiveringsklachten tegen de hiervoor in 3.2.2 en 3.2.3 weergegeven oordelen van het Hof. Middel I betoogt met betrekking tot het hiervoor in 3.2.3 weergegeven oordeel dat het Hof de bij de eerdere behandeling aangevoerde stelling van de Inspecteur, herhaald in de aan het Hof toegezonden reactie op het arrest BNB 2014/158, verkeerd heeft begrepen. Het betoog van de Inspecteur hield niet in dat belanghebbende geen vergoeding of slechts een symbolische vergoeding zou hebben bedongen voor de overdracht van de nieuwe schoolgebouwen, maar dat het samenstel van (rechts)handelingen en de daarmee gemoeide geldstromen neerkomen op een kasrondje waardoor het economische resultaat uiteindelijk gelijk is aan de situatie waarin het op grond van de Verordening in aanmerking komende bekostigingsbedrag direct, dat wil zeggen zonder de tussenliggende transacties, aan het bevoegde gezag ter beschikking zou zijn gesteld. Middel II betoogt dat het Hof voorts de verwijzingsopdracht van de Hoge Raad kennelijk verkeerd heeft opgevat en daarom ten onrechte, dan wel onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat geen sprake is van misbruik van recht. 3.4.1. Wat betreft de door het Hof vastgestelde grenzen van het geschil na verwijzing slaagt middel II. Gelet op de onderdelen 5.1, 5.5 en 5.6 van het arrest BNB 2014/158 mocht het Hof bij zijn onderzoek na verwijzing niet volstaan met een onderzoek naar uitsluitend de toelaatbaarheid van het tussenschuiven van de Stichting, maar diende het Hof opnieuw te onderzoeken, alle feitelijke en juridische omstandigheden van het geval in aanmerking nemende, of belanghebbende heeft gehandeld in strijd met doel en strekking van de Wet, en dat oordeel voldoende te motiveren. In dit verband slaagt ook middel I. De uitleg van een door een procespartij aangevoerde stelling is in beginsel voorbehouden aan de rechtbank of het gerechtshof, tenzij die uitleg in het licht van de stukken van het geding onbegrijpelijk is. De stukken van het onderwerpelijke geding laten geen andere conclusie toe dan dat zoals middel I terecht aanvoert - de subsidiaire stelling van de Inspecteur niet zonder meer inhield dat belanghebbende geen vergoeding of een symbolische vergoeding zou hebben bedongen. Uit die stukken moet de conclusie worden getrokken dat die stelling van de Inspecteur - die inhield dat het samenstel van (rechts)handelingen tussen belanghebbende, de Stichting en [D] respectievelijk [E], en de daarmee gemoeide geldstromen neerkomen op een kasrondje - diende ter motivering van zijn stelling dat zich misbruik van recht voordoet. Het Hof heeft derhalve die stelling op onjuiste gronden verworpen door te verwijzen naar de onderdelen 4.3.4 en 6.1 van het arrest BNB 2014/158. 3.4.2. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.4.1 is overwogen, kan s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Opmerking verdient dat het verwijzingshof bij zijn beslissing ervan moet uitgaan dat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in onderdeel 4.17 van diens uitspraak heeft geoordeeld dat het wezenlijke doel van de betrokken (rechts)handelingen erin heeft bestaan een belastingvoordeel te verkrijgen, en dat dit oordeel vervolgens in cassatie niet werd bestreden. Indien het verwijzingshof tot het oordeel komt dat in dit geval het samenstel van transacties leidt tot een belastingvoordeel dat in strijd met doel en strekking van de wet is verkregen, moet dit hof in het kader van de herdefiniëring van transacties vaststellen welke gevolgen daaraan moeten worden verbonden (vergelijk de onderdelen 3.4.1 en 3.4.2 van het arrest van de Hoge Raad van 29 mei 2015, nr. 14/01134, ECLI:NL:HR:2015:1353, BNB 2015/148). 4 Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. 5 Beslissing De Hoge Raad: verklaart het beroep in cassatie van de Staatssecretaris gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof, en

verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest. Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, P.M.F. van Loon, L.F. van Kalmthout en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2017.