Hoofdstuk 4: Personen (art. 60 tot 88-6 afdelingen)

Vergelijkbare documenten
1. Voor de onderneming:

Hoofdstuk 8: Slot-, opheffing- en overgangsbepalingen (art. 256 tot afdelingen)

15 MEI Wet tot instelling van de functie van gemeenschapswacht, tot

Brussel, COMMISSIE VOOR DE BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER ADVIES Nr 25 / 2007 van 4 juli 2007

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Gecoördineerde versie van de wet op de gemeenschapswachten van 15 mei 2007 (gewijzigd door Wet houdende diverse bepalingen van 24 juli 2008).

Rolnummer Arrest nr. 120/2013 van 7 augustus 2013 A R R E S T

Wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid

UITEENZETTING WET 10 APRIL 1990

Hoofdstuk 1: Algemene bepaling(art. 1) Hoofdstuk 2: Definities en toepassingsgebied (art. 2 tot 15-2 afdelingen)

10 APRIL Wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid

24/09/ /01/2014 (B.S.

1. Voor de onderneming:

Wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid

Hoofdstuk 3: Ondernemingen en interne bewakingsdiensten (art. 16 tot 59-5 afdelingen)

van de verwerking van persoonsgegevens (hierna WVP), inzonderheid artikel 31bis;

Wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid

Deel I: private en bijzondere veiligheid en privédetectives

Wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid

Geneviève Franchet Dominique Van Dam

Deel I: private en bijzondere veiligheid en privé-detectives

Wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid (B.S , in werking )

Aanvraag toestemming voor het inzetten van vrijwilligers voor het uitvoeren van bewakingsactiviteiten 1

Deel I: private en bijzondere veiligheid en privé-detectives

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied.

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Deel I: private en bijzondere veiligheid en privé-detectives

Wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privé-detective. HOOFDSTUK 1 Toepassingsgebied

Procedure voor de aanvraag en de aflevering van de identificatiekaarten

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling "Sociale Zekerheid"

BASISVRAGENLIJST VOOR EEN VEILIGHEIDSMACHTIGING. h a b i l. Nationaal NAVO EU Andere:

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 18 juli 2017

Gelet op het verzoek om advies van de heer Jan Jambon, minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, ontvangen op 12 juli 2018;

26 JUNI Wet betreffende het statuut van de tussenpersonen op het gebied van het goederenvervoer.

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale Zekerheid»

BETREFT : Ontwerp van koninklijk besluit betreffende de toegang van bepaalde openbare besturen tot het Centraal Strafregister.

GEMEENTELIJK REGLEMENT GEMEENTELIJKE ADMINISTRATIEVE SANCTIES

Wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde (B.S Ed. 3)

MELDINGSFORMULIER EVENEMENT

Wet van 2 oktober 2017 vergunning voor het exploiteren van een onderneming voor camerasystemen.

12 DECEMBER Wet tot vaststelling van de arbeidsduur. van de geneesheren, de tandartsen, de dierenartsen,

==================================================================== Artikel 1

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN. Artikel 1

Koninklijk besluit van 4 mei 1999 betreffende het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten

De vragen in rubriek 4 van deze vragenlijsten kunnen in volgende thema s worden onderverdeeld:

Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987

2. (Opgeheven) <W /37, art. 2, 003; Inwerkingtreding : >

Inhoudstafel - Memorie van toelichting

[Afdeling Vter. De straf onder elektronisch toezicht]

1965 No.10. Landsverordening van 22 augustus 1964 houdende bepalingen met betrekking tot de arbeidsbemiddeling (Arbeidsbemiddelingsverordening).

Beroepsgeheim Ontwerp tot wijziging van artikel 458bis van het Strafwetboek

Wettelijk kader integriteit

Gelet op de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, inzonderheid op artikel 15;

11 DECEMBER 1998 Wet betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen Gewijzigd door:

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer,

Titel II. Straffen. 1. Algemeen. Artikel 1:11

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling Sociale Zekerheid

WHITE PAPER DE NIEUWE WET OP DE PRIVATE VEILIGHEID. Private bewaking

Advies van 10 maart 2014 met betrekking tot de wijziging van het koninklijk besluit van 22 november 1990

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (hierna de "Commissie");

08/12/1992 Wet tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens

WET OP DE MEDISCHE HULPMIDDELEN

Datum: 24/05/1994 B.S.: 21/07/1994

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer,

Bijlage 3. Formulier voor een voordracht van kandidaten door aftredende gemeenteraadsleden.

Ontwerp van decreet houdende een tijdelijke Vlaamse fiscale regularisatie

Opleiding fuifbuddies

Inhoudstafel COMMENTAAR. Inleiding Doelstellingen, krachtlijnen en gevolgen van de wet 13

Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN VAN 8 OKTOBER Voordracht van de kandidaten door de uittredende gemeenteraadsleden. (Art.

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT 7 NOVEMBER 2017

samenstelling : federale en lokale parketten & parketten-generaal! het beleid wordt uitgestippeld door een college van procureurs-generaal

13 JULI Koninklijk besluit tot bepaling van de erkenningsvoorwaarden van schietstanden.

HOOFDSTUK I Nadere regels betreffende de classificatie. Afdeling 1 Algemene beginselen betreffende de classificatie

SOLLICITATIEFORMULIER ARASGUARD bvba Heilig Hartstraat Gingelom F- +32(0)

Wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privé-detective. HOOFDSTUK 1 Toepassingsgebied

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer,

De raad zendt hiervan binnen achtenveertig uren een afschrift aan de bestendige deputatie van de provincieraad.

2. De straffen die de gemeenteraad bepaalt, mogen de politiestraffen niet te boven gaan.

GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN VAN 8 OKTOBER Voordracht van de kandidaten door de kiezers (Art. 22 en 23 BGKWB) 1

Voorontwerp van decreet houdende een tijdelijke Vlaamse fiscale regularisatie

Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten

Hof van Cassatie van België

van de verwerking van persoonsgegevens (hierna WVP), inzonderheid artikel 29; Advies nr 20/2010 van 9 juni 2010

A 2014 N 55 (G.T.) PUBLICATIEBLAD. De Gouverneur van Curaçao, de Algemene overgangsregeling wetgeving en bestuur Land Curaçao;

HET HOF VAN BEROEP TE ANTWERPEN VAN 4 DECEMBER e kamer

STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID VAN MINISTERS. Wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers 1

Procedurereglement op de Gemeentelijke administratieve sancties

Hof van Cassatie van België

Het nationaal register voor gerechtsdeskundigen en vertalers-tolken. De Wet van 10 april 2014 zoals gewijzigd bij wet van 19 april 2017

Transparantie en Politiek

Bijlage 1. Formulier voor de voordracht van de kandidaten voorgedragen door gemeenteraadskiezers

MINISTERIE VAN TEWERKSTELLING EN ARBEID

(B.S., 14 november 1998)

MANDATENLIJST EN VERMOGENSAANGIFTE

Formulier voor de benoeming van een lid van een operationeel orgaan van een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening

AANVRAAG TOT INSCHRIJVING VAN EEN RECHTSPERSOON (Terug te sturen per aangetekend schrijven ter attentie van de voorzitter van de Uitvoerende Kamer)

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling Sociale Zekerheid

Politiereglement Evenementen

Transcriptie:

2.4 VIGILEGIS Hoofdstuk 4: Personen (art. 60 tot 88-6 afdelingen) Afdeling 1: Toepassingsgebied (art. 60) Art. 60. Dit hoofdstuk is van toepassing op: 1 de personen die de werkelijke leiding hebben ineen onderneming of een interne dienst; 2 de personen die zonder de werkelijke leiding te hebben in een onderneming, hetzij zitting hebben in de raad van bestuur van een onderneming, hetzij de controle uitvoeren over een onderneming in de zin van artikel 5 van het Wetboek van vennootschappen; 3 de personen belast met het uitoefenen van de activiteiten behorend tot het toepassingsgebied van deze wet, bedoeld onder hoofdstuk 2, afdeling 2; 4 de personen, belast met de commerciële relaties; 5 de lesgevers en cursuscoördinatoren van opleidingsinstellingen; 6 de personen die voor een bewakingsonderneming of een interne bewakingsdienst een andere functie uitoefenen dan deze die in dit artikel, onder 1 tot en met 5, beoogd worden. Waarover handelt deze afdeling van de wet: - Van de zes categorieën van personen die moeten voldoen aan de wettelijke voorwaarden die toegang geven tot deze functies, gaat het om: 1. Leidinggevenden; 2. Personen die, zonder de werkelijke leiding van een onderneming te verzekeren, hetzij zetelen in de raad van bestuur, hetzij de controle uitvoeren van een onderneming overeenkomstig artikel 5 van het Wetboek van Vennootschappen; 3. Personeel dat een activiteit uitvoert die onder de wet valt; 4. Personeel belast met commerciële relaties; 5. Lesgevers en cursuscoördinatoren; (in de opleidingsinstellingen) ; 6. Personeel dat een functie uitoefent die niet wordt beoogd in de eerste 5 punten voor een bewakingsonderneming of een interne bewakingsdienst. De voormelde punten 1 tot 4 zijn van toepassing op alle door de wet beoogde ondernemingen of interne diensten. (Bron: FOD Binnenlandse Zaken, Algemene Directie Veiligheid en Preventie, Stuurgroep, VIGILEGIS, 16.10.2017).

Afdeling 2: Persoonsvoorwaarden (art. 61 tot 64) Art. 61. De personen, bedoeld in artikel 60, moeten voldoen aan de volgende voorwaarden: 1 niet veroordeeld geweest zijn, zelfs niet met uitstel, tot enige correctionele of criminele straf, zoals bedoeld in artikel 7 van het Strafwetboek of tot een gelijkaardige straf in het buitenland behoudens veroordelingen wegens inbreuken op de wetgeving betreffende de politie over het wegverkeer; Artikel 7 van het Strafwetboek bepaalt: «Art 7. De straffen op de misdrijven (gepleegd door natuurlijke personen) toepasselijk, zijn: In criminele zaken: 1 opsluiting; 2 hechtenis. In correctionele zaken en in politiezaken: 1 gevangenisstraf; 2 straf onder elektronisch toezicht; 3 werkstraf 4 autonome probatiestraf. De in 1 tot 4 bepaalde straffen mogen niet samen worden toegepast. In criminele zaken en in correctionele zaken: 1 ontzetting van bepaalde politieke en burgerlijke rechten; 2 terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank; In criminele zaken, in correctionele zaken en in politiezaken: 1 geldboete; 2 bijzondere verbeurdverklaring.» http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=n&cn=1867060801&table_name=wet (Bron: FOD Binnenlandse Zaken, Algemene Directie Veiligheid en Preventie, Stuurgroep, VIGILEGIS, 16.10.2017). Artikel 275 van de wet voorziet in een afwijking (1) voor de personen die belast zijn met de uitoefening van de activiteiten (uitvoerend personeel), die onder het toepassingsgebied van deze wet vallen, bedoeld in hoofdstuk 2, afdeling 2, die over een identificatiekaart beschikken die geldig is op de datum van inwerkingtreding van de wet, en (2) voor de personen die een andere functie uitoefenen dan de functies bedoeld in 1 tot en met 5 van dit artikel, voor een bewakingsonderneming of een interne bewakingsdienst : «Art. 275. In afwijking van artikel 61, 1, moeten de personen bedoeld in artikel 60, 3 en 6, die op de datum van inwerkingtreding van deze wet over een geldige identificatiekaart beschikken, voldoen aan de volgende voorwaarden: niet veroordeeld zijn, zelfs niet met uitstel, voor de datum van inwerkingtreding van deze wet, tot een gevangenisstraf van ten minste zes maanden wegens enig misdrijf, tot opsluiting, of tot een andere straf wegens diefstal, heling, afpersing, misbruik van vertrouwen, oplichting, valsheid in geschrifte, het opzettelijk toebrengen van slagen en verwondingen, aanranding van de eerbaarheid, verkrachting of misdrijven bedoeld in de artikelen 379 tot 386ter van het Strafwetboek, in artikel 227 van het Strafwetboek, in artikel 259bis van het Strafwetboek, in de artikelen 280 en 281 van het Strafwetboek, in de artikelen 323, 324 en 324ter van het Strafwetboek, in de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en de uitvoeringsbesluiten ervan, de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en de handel in munitie en de uitvoeringsbesluiten ervan, of de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens of de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, en niet veroordeeld geweest zijn, zelfs niet met uitstel, sedert de inwerkingtreding van deze wet, tot enige correctionele of criminele straf, zoals bedoeld in artikel 7 van het Strafwetboek, of tot een gelijkaardige straf in het buitenland, behoudens veroordelingen wegens inbreuken op de wetgeving betreffende de politie over het wegverkeer. Deze afwijking geldt niet voor de personen die activiteiten uitoefenen binnen een onderneming voor veiligheidsadvies of activiteiten verrichten van vaststellingen, die uitsluitend betrekking hebben op de onmiddellijk waarneembare toestand van goederen die zich bevinden op het openbaar domein, in opdracht van de bevoegde overheid of van de houder van een overheidsconcessie.» (Bron: FOD Binnenlandse Zaken, Algemene Directie Veiligheid en Preventie, Stuurgroep, VIGILEGIS, 16.10.2017). 2 onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of van de Zwitserse Bondsstaten hun hoofdverblijfplaats hebben in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of in de Zwitserse Bondsstaat;

3 niet tegelijkertijd lid zijn van een politiedienst of een inlichtingendienst, noch een functie hebben in een penitentiaire instelling, noch activiteiten uitoefenen van privédetective, van wapen- of munitiefabrikant of -handelaar of enige andere werkzaamheid uitoefenen die, doordat ze wordt uitgeoefend door dezelfde persoon die ook een functie uitoefent in de sector van de private of bijzondere veiligheid, een gevaar kan opleveren voorde in- of uitwendige veiligheid van de Staat of voor de openbare orde; 4 voldoen aan de door de Koning vastgestelde voorwaarden inzake beroepsopleiding en beroepservaring; 5 minstens achttien jaar oud zijn; 6 beantwoorden aan het profiel, zoals bedoeld in artikel 64; Het al dan niet voldoen aan het profiel moet geval per geval en proportioneel beoordeel worden op basis van een geheel van beschikbare elementen. Deze elementen vereisen niet noodzakelijk een actieve rol van de betrokken persoon. Mogelijke elementen zijn: - geregeld bezocht worden door iemand die gekend is voor criminele of terroristische feiten. Dit betekent niet dat uit een eenmalige en toevallige ontmoeting altijd volgt dat de persoon niet voldoet aan het profiel bedoeld in artikel 64; - aanwezig zijn bij illegale wapenhandel, ook al neemt de persoon er niet actief aan deel; - geregeld aanwezig zijn bij toespraken waar haat gepredikt wordt. Dit betekent niet dat uit een eenmalige en toevallige aanwezigheid bij zo'n toespraak altijd volgt dat de persoon niet voldoet aan het profiel bedoeld in artikel 64; - verdachte linken met criminele motorbendes; - feiten van slagen en verwondingen, diefstal, oplichting, hooliganisme. Feiten die niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een strafrechtelijke veroordeling kunnen toch een tegenindicatie van het profiel uitmaken. Vaak voldoet iemand immers niet aan het profiel doordat hij feiten heeft gepleegd die niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een veroordeling. Het kan dan bijvoorbeeld gaan over geseponeerde feiten of feiten waarvoor de betrokkene de opschorting van de veroordeling bekwam. (Ref.: DOC 54 2388/001 van 29 maart 2017, wetsontwerp tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, blz. 41 en 42, http ://www.lachambre.be/flwb/pdf/54/2388/54k2388001.pdf). 7 voldoen aan de voorwaarden inzake psychotechnisch onderzoek; 8 niet geschrapt zijn uit het Rijksregister van natuurlijke personen zonder nieuw adres achter te laten; 9 in de afgelopen drie jaar niet het voorwerp hebbenuitgemaakt van een beslissing waarbij werd vastgesteld dat zij aan de veiligheidsvoorwaarden, bedoeld onder6, niet voldeden; 10 niet tegelijkertijd deel uitmaken van een onderneming of van een interne dienst, vergund voor de uitoefening van bewakingsactiviteit bewaking uitgaansmilieu en van een andere niet-geassocieerde onderneming of interne dienst die vergund is voor andere activiteiten; Dit geldt evenwel niet in het geval dat de twee betrokken ondernemingen geassocieerd zijn. In dit geval maken de geassocieerde ondernemingen deel uit van dezelfde economische groep en moeten de personeelsmiddelen flexibel ingezet kunnen worden door de verschillende ondernemingen van de groep, zelfs al is uiteraard een verschillende identificatiekaart voor elke onderneming vereist. Aangezien de ondernemingen geassocieerd zijn, zal de uitoefening van activiteiten in het uitgaansmilieu bovendien niet gebeuren zonder medeweten van de onderneming die de persoon inzet voor andere bewakingsactiviteiten. De werkgever zal aldus kunnen zorgen voor de nodige omkadering en controle van de betrokken bewakingsagent, wat

de risico's op invloed van het crimineel milieu zal beperken of het mogelijk zal maken om dit te verhelpen. (Ref.: DOC 54 2388/001 van 29 maart 2017, Wetsontwerp tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, blz. 42, http ://www.lachambre.be/flwb/pdf/54/2388/54k2388001.pdf). 11 in de afgelopen drie jaar geen lid geweest zijn van de inlichtingendiensten of van die politiediensten waarbij het onmiddellijk erna uitoefenen van een functie in de private veiligheid een gevaar oplevert voor de Staat of voor de openbare orde. Art. 62. De in artikel 61, 2 en 4, vermelde voorwaardengelden niet voor de personen, bedoeld in artikel60, 2 en 6. De in artikel 61, 4, vermelde voorwaarde geldt niet voor personen, werkzaam voor ondernemingen voorveiligheidsadvies. De in artikel 61, 3, vermelde voorwaarde geldt niet voor leden van politiediensten die een functie uitoefenen van lesgever in een opleidingsinstelling, bedoeld in artikel 10. De in artikel 61, 7, vermelde voorwaarde geldt enkel voor bewakingsagenten en veiligheidsagenten. De in artikel 61, 5, vermelde voorwaarde geldt niet voor de personen, bedoeld in artikel 60, 6. De in artikel 61, 3, vermelde onverenigbaarheid met de activiteit van privédetective geldt niet voor de personen, bedoeld in artikel 60, 6, die, in overeenstemming met de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privédetective, voor rekening van de onderneming of de interne dienst, uitsluitend interne onderzoeken van privédetective uitoefenen. Art. 63. Aan de in artikel 61, 6, vermelde voorwaarde is voldaan indien, nadat is vastgesteld dat de betrokkene niet aan de veiligheidsvoorwaarden voldoet, hetzij: 1 de gerechtelijke overheid de feiten, waarop de beslissing is gebaseerd niet bewezen heeft verklaard; 2 de minister van Binnenlandse Zaken zijn beslissing, waarbij hij vaststelde dat betrokkene niet voldeed aan de veiligheidsvoorwaarden, heeft herzien omdat de belanghebbende nieuwe elementen heeft aangebracht waaruit blijkt dat de ten laste gelegde feiten waarop de beslissing is gebaseerd niet vaststaan. Art. 64. Het profiel van de personen, bedoeld in artikel 60, is gekenmerkt door: 1 respect voor de grondrechten en de rechten van de medeburgers; 2 integriteit, loyaliteit en discretie; 3 een incasseringsvermogen ten aanzien van agressief gedrag van derden en het vermogen om zich daarbij te beheersen; 4 afwezigheid van verdachte relaties met het crimineelmilieu; 5 respect voor de democratische waarden; 6 de afwezigheid van risico voor de inwendige of uitwendige veiligheid van de Staat of voor de openbare orde. Het gewenste profiel, bedoeld in 64, werd aangevuld met vereisten van loyaliteit, discretie, respect voor de democratische waarden en afwezigheid van risico voor de veiligheid van de staat. Door toevoeging van deze bijkomende profielkenmerken is het vooral de bedoeling in de toekomst meer feiten van bestuurlijke politie als tegenindicatie van de profielkenmerken te kunnen gebruiken. Met respect voor de fundamentele rechten van de burgers wordt bijvoorbeeld bedoeld het respect voor andermans eigendom, het respect voor de onschendbaarheid van zijn woning, het respect voor zijn persoonlijke levenssfeer en voor zijn fysieke en psychische integriteit,... Met respect van de democratische waarden wordt bedoeld het respect voor de rechtsstaat en de instellingen.

(Ref.: DOC 54 2388/001 van 29 maart 2017, Wetsontwerp tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, blz. 44, http ://www.lachambre.be/flwb/pdf/54/2388/54k2388001.pdf). Waarover handelt deze afdeling van de wet: - Over de voorwaarden, waaraan de in artikel 60 bedoelde personen moeten voldoen, met betrekking tot uitgesproken veroordelingen, nationaliteit, gelijktijdig uitgeoefende activiteiten, opleidingen, leeftijd, gewenst profiel, psychotechnisch onderzoek, inschrijving van een woonplaats in het rijksregister, latere weigeringsbeslissing, onverenigbaarheden binnen de sector en eerder uitgevoerde beroepen (verboden doorgang) (art. 61) en op wie deze voorwaarden wel en niet van toepassing zijn (art. 62). - De belangrijkste wijzigingen, in vergelijking met de oude wet van 10 april 1990, zijn de volgende: - betreffende de veroordelingen, er is geen onderscheid meer tussen leidinggevend en uitvoerend personeel: elke correctionele of criminele straf vormt een weigeringsmotief (cfr. eveneens VIGILEGIS, Hoofdstuk 8, Afdeling 2, art. 275, eerste lid, overgangsbepaling voor het personeel dat over een geldige identificatiekaart beschikt op het ogenblik van de inwerkingtreding van de wet) : - de minimumleeftijd wordt voor alle personen vastgelegd op 18 jaar. (Bron: FOD Binnenlandse Zaken, Algemene Directie Veiligheid en Preventie, Stuurgroep, VIGILEGIS, 16.10.2017).

Afdeling 3: Onderzoeken naar de veiligheidsvoorwaarden (art. 65 tot 75) Art. 65. Het onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden gebeurt op initiatief van de door de minister van Binnenlandse Zaken aangewezen ambtenaar. Art. 66. De door de minister van Binnenlandse Zaken aangewezenambtenaar vraagt een onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden aan nadat hij heeft vastgesteld dat betrokkene gekend is voor feiten of handelingen, die een tegenindicatie kunnen uitmaken van het profiel. Het veiligheidsonderzoek is gebaseerd op een analyse van inlichtingen van gerechtelijke of bestuurlijke politie, maar ook op feiten, attitudes en voorvallen die zich hebben voorgedaan in de beroepsuitoefening en die bij de administratie Binnenlandse Zaken bekend zijn door meldingen van bedrijven, politiediensten of door de inspecteurs van Binnenlandse Zaken tijdens uitgevoerde controles. Hoewel bij het verlenen of het vernieuwen van de identificatiekaart, telkens nagegaan wordt of de betrokkene nog aan alle uitoefeningsvoorwaarden voldoet, kan de administratie op gelijk welk moment waarop de betrokken persoon in de sector actief is, en dus los van de aanvraag van een identificatiekaart, een veiligheidsverzoek opstarten. Enkel en alleen de betrokken persoon en niet zijn werkgever wordt ingelicht over de uitkomst van een veiligheidsonderzoek. De werkgever wordt uiteraard wel ingelicht over de gevolgen ervan, namelijk dat zijn identificatiekaart wordt toegekend, geweigerd of wordt ingetrokken. De beslissingen moeten gemotiveerd worden vanuit de specificiteit van de beoogde functie. De ondernemingen en diensten kunnen vragen aan de bevoegde ambtenaar of hij al dan niet een veiligheidsonderzoek overweegt aangaande kandidaat-personeelsleden. Zij krijgen hierop zeer snel een antwoord waardoor ze bij de selectie van personeel met deze informatie rekening kunnen houden. (Ref.: DOC 54 2388/001 van 29 maart 2017, Wetsontwerp tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, blz. 46, http ://www.lachambre.be/flwb/pdf/54/2388/54k2388001.pdf). Art. 67. Het onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden wordt uitgevoerd, al naargelang het geval, door de personen bedoeld in de artikelen 208 en 212, tweede lid, of dooreen inlichtingen- en veiligheidsdienst volgens de artikelen19 en 20 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De personen bedoeld in de artikelen 208 en 212, tweede lid, zijn : «Art. 208. De door de Koning aangewezen personeelsleden van de overheidsdiensten, hierna inspecteurs genoemd, zien toe op de naleving van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan. De inspecteurs leggen, vóór zij hun functie daadwerkelijk gaan innemen, de eed af, in handen van de minister van Binnenlandse Zaken of zijn afgevaardigde: Ik zweer mijn opdracht in eer en geweten, nauwgezet en eerlijk te zullen vervullen.» en «Art. 212. ( ) De politiediensten zien toe op de naleving van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan.» (Source : SPF Intérieur, Direction générale Sécurité et Prévention, Comité de pilotage, VIGILEGIS, 16.10.2017). Art. 68. De persoon die het voorwerp uitmaakt van een onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden, dient hiertoe voorafgaandelijk en eenmalig, via de onderneming of interne dienst, waarvoor hij de activiteiten uitoefent of zal uitoefenen, zijn instemming te hebben gegeven opeen door de Koning te bepalen wijze. Art. 69. Indien de persoon weigert zijn instemming te geven, wordt hij geacht niet te voldoen aan de veiligheidsvoorwaarden. Art. 70. De aard van de gegevens die kunnen worden onderzocht, heeft betrekking op inlichtingen van gerechtelijk of bestuurlijke politie, inlichtingen waarover de inlichtingen-en veiligheidsdiensten beschikken of inlichtingen aangaande de beroepsuitoefening. Het onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden bestaat uit een analyse en een evaluatie van deze gegevens.

Art. 71. Indien de ambtenaar, bedoeld in artikel 66, van oordeel is dat de betrokkene aan de veiligheidsvoorwaarden voldoet, wordt het onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden stopgezet. In het andere geval, legt hij het dossier voor aan de minister van Binnenlandse Zaken die vaststelt of de persoon al dan niet voldoetaan de veiligheidsvoorwaarden. Art. 72. De beslissing aangaande het resultaat van het onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden, wordt per aangetekende brief ter kennis gebracht aan de persoon die er het voorwerp van uitmaakt. Art. 73. De kennisgeving van een negatieve beslissing herneemt de motieven die deze beslissing rechtvaardigen, met uitzondering van iedere inlichting waarvan de communicatie ervan schade zou kunnen toebrengen aan de verdediging van de onschendbaarheid van het nationaalgrondgebied en van de militaire defensieplannen, de vervulling van de opdrachten van de strijdkrachten, de inwendige veiligheid van de Staat, met inbegrip van het domein van de kernenergie, en het voortbestaan van de democratische en grondwettelijke orde, de uitwendige veiligheid van de Staat en de internationale betrekkingen, het wetenschappelijk en economisch potentieel van het land of elk ander fundamenteel belang van de Staat, de veiligheid van de Belgische onderdanen in het buitenland, de werking van de besluitvormingsorganen van de Staat, de bescherming van de bronnen, aan het geheim van een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek of de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derden. Art. 74. De onderneming of interne dienst kan omtrent een persoon die zij beoogt aan te werven, aan de ambtenaar, bedoeld in artikel 66, vragen of hij in overweging neemt om een onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden aan te vragen, en dit slechts nadat de betrokken persoon zijn instemming heeft verleend, overeenkomstig artikel 68. Art. 75. De Koning kan de nadere regels vaststellen die van toepassing zijn op de in deze afdeling bedoelde bepalingen. Waarover handelt deze afdeling van de wet: - In welke gevallen de door de minister van Binnenlandse Zaken aangewezen ambtenaar, een onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden kan aanvragen (art. 65-66), door wie het onderzoek kan worden uitgevoerd (art. 67) en over de verplichting om de instemming van de betrokkene te bekomen (art. 68). - Dat, indien een persoon, die in het kader van de wet wenst te werken, zijn instemming weigert te geven, hij wordt geacht niet te voldoen aan de veiligheidsvoorwaarden (art. 69). - Over de aard van de onderzochte gegevens en de te volgen administratieve procedure (art. 70 tot 73) (cfr. eveneens VIGILEGIS, Hoofdstuk 4, Afdeling 4, art. 78, tweede lid - over de mogelijkheid om de identificatiekaart voorlopig te vernieuwen. - Over de mogelijkheid om aan de aangewezen ambtenaar te vragen of hij al dan niet in overweging neemt om een onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden aan te vragen (systeem dat voorheen 'voorafgaande screening' of "pre-screening' werd genoemd en van kracht is sinds 2004) (art. 74). (Bron: FOD Binnenlandse Zaken, Algemene Directie Veiligheid en Preventie, Stuurgroep, VIGILEGIS, 16.10.2017).

Afdeling 4: Identificatiekaarten (art. 76. tot 81) en Afdeling 5: Schorsingen en intrekkingen (art. 82 tot 87) Afdeling 4: Identificatiekaarten Art. 76. De personen, bedoeld in artikel 60, 1, 3, 4 en 5, moeten houder zijn van een identificatiekaart, afgeleverd door de minister van Binnenlandse Zaken. De personen bedoeld in artikel 60, 1, 3, 4 en 5 zijn: «Art. 60. ( ) 1 de personen die de werkelijke leiding hebben in een onderneming of een interne dienst; ( ) 3 de personen belast met het uitoefenen van de activiteiten behorend tot het toepassingsgebied van deze wet, bedoeld onder hoofdstuk 2, afdeling 2; 4 de personen, belast met de commerciële relaties met de klanten van een onderneming; 5 de lesgevers en cursuscoördinatoren van opleidingsinstellingen; ( )». (Bron: FOD Binnenlandse Zaken, Algemene Directie Veiligheid en Preventie, Stuurgroep, VIGILEGIS, 16.10.2017). De identificatiekaart heeft een geldigheidsduur van vijf jaar. Ze kan met gelijke termijnen vernieuwd worden. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, voor de identificatiekaart voor personen die activiteiten op bepaalde plaatsen of in bepaalde situaties uitoefenen, omwille van veiligheidsredenen, een kortere geldigheidsduur vaststellen. In de gevallen bepaald door de Koning, kan de minister van Binnenlandse Zaken een niet vernieuwbare tijdelijke kaart afleveren, die geldig is voor een periode van zes maanden. De onderneming of de interne dienst is er verantwoordelijk voor dat de personen, bedoeld in het eerste lid, die voor haar werkzaam zijn, over een identificatiekaart beschikken voorafgaand aan de uitoefening van enige activiteit. De identificatiekaart wordt afgeleverd door de minister van Binnenlandse Zaken. Ze vormt op het terrein een belangrijk controle-instrument. Politie- en controlediensten, klanten van ondernemingen, maar ook burgers kunnen aan de hand van deze kaart nagaan of de betrokkene voldoet aan de wettelijke vereisten. (Ref.: DOC 54 2388/001 van 29 maart 2017, Ontwerp van wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, pp. 47 tot 48, http://www.lachambre.be/flwb/pdf/54/2388/54k2388001.pdf). Art. 77. Een identificatiekaart wordt slechts afgeleverd nadat gebleken is dat de persoon voor wie ze werd aangevraagd aan alle voorwaarden, voorzien in en krachtens deze wet, voldoet voor de uitoefening van de activiteiten, waarvoor de identificatiekaart is aangevraagd. Art. 78. Indien de persoon, voor dewelke een identificatiekaart is aangevraagd, het voorwerp uitmaakt van een onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden, zoals bedoeld in afdeling 3, neemt de minister van Binnenlandse Zakenslechts een beslissing tot afgifte of weigering van de identificatiekaart, nadat na afloop van dit onderzoek is vastgesteld dat de betrokkene al dan niet voldoet aan de veiligheidsvoorwaarden, bedoeld in artikel 61, 6. Indien de persoon, voor dewelke een vernieuwing vaneen identificatiekaart is aangevraagd, het voorwerp uitmaakt van een onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden, zoals bedoeld in afdeling 3, wordt, zonder afbreuk te doen aan de mogelijkheid voorzien in

artikel 82, de identificatiekaart voorlopig vernieuwd, in afwachting van de definitieve beslissing na afloop van dit onderzoek. Indien het veiligheidsonderzoek gevoerd wordt in het kader van de vernieuwing van een identificatiekaart, wordt de kaart voorlopig vernieuwd en dit voor zolang het onderzoek geen uitsluitsel bracht over de situatie van de betrokkene. Deze personen zijn immers al aan het werk in de sector en zouden anders, in afwachting van de definitieve uitkomst van het onderzoek, hun taken niet langer kunnen uitvoeren. (Ref.: DOC 54 2388/001 van 29 maart 2017, Wetsontwerp tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, blz. 48, http ://www.lachambre.be/flwb/pdf/54/2388/54k2388001.pdf). Art. 79. De houder van een identificatiekaart: 1 kan zijn activiteiten slechts uitoefenen als hij de identificatiekaart bij zich draagt; 2 overhandigt de identificatiekaart bij elke vordering van leden van politiediensten of van de met het toezicht op de uitvoering van deze wet belaste ambtenaren en agenten; 3 toont de identificatiekaart indien een persoon dit vraagt. Art. 80. Bewakingsagenten dragen bij de uitoefening van hun activiteiten de identificatiekaart duidelijk leesbaar. Art. 81. De Koning bepaalt het model, de modaliteiten van het gebruik en de procedure voor de aanvraag, de toekenning, de vernieuwing, de weigering, de geldigheidsduur, de intrekking en de teruggave van de identificatiekaarten. Afdeling 5: Schorsingen en intrekkingen Art. 82. De minister van Binnenlandse Zaken kan, overeenkomstig een door de Koning vastgestelde procedure, om redenen van openbare orde of veiligheid of omdat de betrokken persoon het voorwerp uitmaakt van een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek, het recht van een persoon om activiteiten zoals bedoeld in deze wet uit te oefenen, preventief schorsen. De wet voorziet in een preventieve schorsing bij wijze van voorlopige bewarende maatregel. Een intrekkingsprocedure kan immers lang duren en in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de daaropvolgende procedure kan de betrokken onderneming of persoon verder functioneren in de private veiligheidssector. De regering acht het daarom noodzakelijk in de wet te voorzien in een procedure die toelaat om in ernstige gevallen het recht om activiteiten zoals bedoeld in deze wet, te schorsen in afwachting van het einde van het onderzoek. Een schorsing kan slechts gemotiveerd zijn om redenen van openbare orde, veiligheid of het feit dat betrokkene het voorwerp uitmaakt van een opsporings- of gerechtelijk onderzoek. (Ref.: DOC 54 2388/001 van 29 maart 2017, Ontwerp van wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, pp. 48 tot 49, http://www.lachambre.be/flwb/pdf/54/2388/54k2388001.pdf). Art. 83. De minister van Binnenlandse Zaken kan slechts tot een preventieve schorsing beslissen nadat aangaande de betrokken persoon een onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden, zoals bedoeld in artikel 66, is aangevraagd. Art. 84. De preventieve schorsing eindigt op het ogenblik dat een beslissing wordt genomen betreffende de intrekking of het behoud van het recht van de persoon om de in deze wet bedoelde activiteiten uit te oefenen. Art. 85. De minister van Binnenlandse Zaken trekt de identificatiekaart in indien de houder ervan niet langer voldoetaan de voorwaarden, zoals voorzien in de bepalingen opgenomen in afdeling 2. Art. 86. De minister van Binnenlandse Zaken kan overeenkomstig en door de Koning te bepalen procedure het recht van de persoon om activiteiten zoals bedoeld inde wet uit te oefenen voor alle activiteiten of voor een gedeelte ervan, voor alle plaatsen waar die

activiteiten worden uitgeoefend of voor sommige ervan, intrekken, wanneer een persoon de bepalingen van deze wet of haar uitvoeringsbesluiten niet in acht neemt of opdrachten uitvoert die onverenigbaar zijn met de openbare orde of de veiligheid van de Staat. De wet voorziet in twee intrekkingsmogelijkheden van de identificatiekaart. Een verplichte intrekking, indien aan de in de wet voorziene persoonsvoorwaarden niet langer voldaan is en een intrekkingsmogelijkheid steunende op de discretionaire appreciatiebevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken. Dit laatste is het geval bij overtreding van de wet of indien de betrokkene activiteiten uitoefent die onverenigbaar zijn met de openbare orde of de veiligheid van de staat. (Ref.: DOC 54 2388/001 van 29 maart 2017, Wetsontwerp tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, blz. 49, http ://www.lachambre.be/flwb/pdf/54/2388/54k2388001.pdf). Art. 87. De identificatiekaart waarvan de houder geschorst is, wordt gedurende de schorsingsperiode door de FOD Binnenlandse Zaken ingehouden. De FOD Binnenlandse Zaken vernietigt de kaart wanneer aan de houder het recht om zijn activiteiten nog langer uitte oefenen werd ingetrokken. Waarover handelt deze afdeling van de wet: - De verplichting om houder te zijn van een identificatiekaart voor de volgende personen (art. 76, 1 ste lid): leidinggevend personeel, commerciële medewerkers, lesgevers en cursuscoördinatoren. De werkgever (onderneming of interne dienst) is er nu verantwoordelijk voor dat het personeel over een identificatiekaart beschikt voorafgaand aan de uitoefening van enige activiteit (art. 76, vierde lid). - Dat de geldigheidsduur van een kaart 5 jaar is, en dat de Koning in bepaalde gevallen om veiligheidsredenen een kortere geldigheidsduur kan vaststellen (art. 76, tweede lid) en dat een niet vernieuwbare tijdelijke kaart kan worden afgeleverd voor een periode van 6 maanden (art. 76, derde lid). - Dat de identificatiekaart verplicht moet worden gedragen(art. 79, 1 ), tijdens de uitoefening van hun activiteiten, door alle personen die verplicht zijn om in het bezit te zijn van een kaart, en leesbaar moet worden gedragen, ook tijdens de uitoefening van hun activiteiten, door de bewakingsagenten(art. 80), dat deze kaart moet worden overhandigd bij elke vordering van politieagenten en van de met het toezicht op de uitvoering van deze wet belaste ambtenaren, en getoond moet worden aan elke persoon die dit vraagt (art. 79, 2 en 3 ). - Dat wanneer een persoon in het bezit is van een identificatiekaart, drie bijzondere scenario's zich kunnen voordoen: 1. een voorlopige vernieuwing van de kaart wanneer de betrokkene het voorwerp uitmaakt van een veiligheidsonderzoek (tot het einde van het onderzoek, behoudt hij zijn recht op de uitoefening van zijn activiteiten) (art. 78, tweede lid); 2. er kan tot een preventieve schorsing bij wijze van voorlopige bewarende maatregel van de kaart worden besloten nadat een onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden werd gevraagd inzake de betrokkene (hij verliest zijn recht op de uitoefening van zijn activiteiten) (art. 82 tot 84); 3. een automatische intrekking van de kaart wanneer de betrokkene niet langer voldoet aan één van de persoonsvoorwaarden (art. 85). - Dat het recht van een persoon om activiteiten uit te oefenen in het kader van deze wet kan worden ingetrokken, door de minister van Binnenlandse Zaken, wanneer deze persoon de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten niet in acht neemt of een opdracht uitvoert die onverenigbaar is met de openbare orde of de veiligheid van de Staat (art. 86). (Bron: FOD Binnenlandse Zaken, Algemene Directie Veiligheid en Preventie, Stuurgroep, VIGILEGIS, 16.10.2017).

Afdeling 6: Discretieplicht (art. 88) Art. 88. Onverminderd de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 48 en 49, onthouden de personen, bedoeld in artikel 60, zich van elke mededeling of verspreiding van informatie, die voor de uitoefening van hun activiteiten niet noodzakelijk is en die de veiligheid van hun collega s of de personen en de plaatsen waar ze hun opdracht uitvoeren of de efficiëntie van de daarbij aangewende middelen of procedures, in het gedrang kunnen brengen. «Art. 48. De ondernemingen en interne diensten alsmede de personen die voor hun rekening werken, beantwoorden onverwijld elke vraag om inlichtingen betreffende hun activiteiten die uitgaat van de gerechtelijke en bestuurlijke overheden of van de met het toezicht op de uitvoering van deze wet belaste ambtenaren en agenten. Onverminderd artikel 30 van het Wetboek van strafvordering en artikel 1, 3, van de wet van 20 juli1990 betreffende de voorlopige hechtenis, delen ze aan de gerechtelijke instanties telkens als deze erom verzoeken, onverwijld alle inlichtingen mede over misdrijven waarvan zij tijdens of naar aanleiding van de uitoefening van hun activiteiten kennis krijgen.» «Art. 49. De personen die de werkelijke leiding hebben van de ondernemingen en interne diensten melden op de door de Koning bepaalde wijze, aan de administratie van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, van zodra ze er kennis van krijgen, alle feiten die een wanbedrijf of een misdaad opleveren, begaan door de personen die een in deze wet bedoelde functie uitoefenen en die gepleegd zijn in de uitoefening of naar aanleiding van de uitoefening van hun functie.» (Bron: FOD Binnenlandse Zaken, Algemene Directie Veiligheid en Preventie, Stuurgroep, VIGILEGIS, 16.10.2017).