POLYHISTORIAE 08-2016 9 januari 2016 BOOMVALKUILEN IN ASSOCIATIE MET LITHISCH MATERIAAL UIT HET LAAT- PALEOLITHICUM LANGSHEEN DE KEUREBEEK IN TERNAT (PROV. VLAAMS-BRABANT) Nick VAN LIEFFERINGE Gedurende de maanden augustus en september van 2010 werd door Archaeological Solutions bvba een vlakdekkende opgraving uitgevoerd binnen het areaal van percelen 220f, 225c, 227f en 227e in Wambeek, een dorp en deelgemeente van Ternat. De aanleiding van het onderzoek waren de toekomstige bodemverstorende werkzaamheden bij de uitbreiding van de nabijgelegen spoorlijn 50A (het zgn. GEN-project). Tijdens het veldwerk werden hoofdzakelijk bodemsporen uit de Romeinse periode en een reeks boomvalkuilen geregistreerd. In wat volgt wordt een voor de regio vooralsnog uniek assemblage van lithisch materiaal besproken dat is geassocieerd met de vullingen van twee boomvalkuilen. De vindplaats bevindt zich in een zone met goed gedraineerde leemgronden op een oostwaarts gerichte helling in de vallei van de Keurebeek, nabij de hoogtelijn van 30 m. De antropogene bovengrond - bestaande uit een ploeglaag (Ap-horizont) met een gemiddelde dikte van 40 cm - rust hier rechtstreeks op een Bt-horizont met cryoturbatiesporen. De sedimenten van de originele A(h)- horizont en de uitlogingshorizont (E-horizont) zijn niet meer bewaard gebleven ten gevolge van erosieprocessen. Deze sedimenten zijn verderop afgezet in de vorm van een dik colluviumpakket aan de voet van de helling, langsheen de oevers van de Keurebeek. Onder dit colluviumpakket kan wel nog 1
een intacte paleobodem met een Ah- en E-horizont worden verwacht. De meeste boomvalkuilen op de helling zijn weliswaar opgevuld met uitgeloogde sedimenten met een witgrijze tot witte kleur. Als hypothese wordt gesteld dat het hier gaat om verticaal verplaatste sedimenten van de oorspronkelijk aanwezige paleobodem met ingekapselde lithische artefacten. Tafonomisch gezien is dus een beperkt deel van het oorspronkelijk vondstassemblage verticaal verplaatst van een oud, prehistorisch loopvlak (primaire context) naar de vullingen van boomvalkuilen (secundaire context). De rest van het lithisch materiaal van het prehistorisch loopvlak is samen met de paleobodem weggeërodeerd en uiteindelijk ruim verspreid geraakt in de matrix van het lager gelegen colluviumpakket langs de beekloop. Alle natuurlijke bodemsporen met een witgrijze tot witte vulling (E-vulling) werden gecontroleerd op de aanwezigheid van vondstmateriaal met behulp van de schop en/of truweel. In het geval van een negatief resultaat tijdens deze controle werd afgezien van verder onderzoek. Spoorvullingen met artefacten nabij het aanlegvlak werden in hun totaliteit opgegraven met behulp van een truweel. Concreet kwam het er op neer dat de vullingen werden uitgeprepareerd in de omringende sedimenten van de bruingele Bt-horizont. Uiteindelijk konden twee boomvalkuilen (S46 en S47) op deze manier worden onderzocht. Beide contexten leverden in totaal 65 artefacten op. Hiervan zijn 57 stuks (88%) geassocieerd met boomvalkuil S46. Het assemblage bestaat uit drie verschillende vuursteenvariëteiten van uitmuntende kwaliteit. De niet-gepatineerde vuursteen oogt bijzonder vers. A1 is een zeer fijnkorrelige, translucente, bruingrijze vuursteen met dikke witgele, verse cortex. Tussen de silex en de cortex is een blauwwitte overgang zichtbaar. Deze vuursteenvariant werd in beide boomvalkuilen aangetroffen. Het gaat om 43 stuks. A2 is een zeer fijnkorrelige, translucente grijze vuursteen met sporadisch fijne, rode draadvormige inclusies en een dikke witgele, verse cortex. Deze vuursteenvariant werd in beide boomvalkuilen aangetroffen. Het gaat om 21 stuks. B is een fijnkorrelige, donkergrijze vuursteen met lichtgrijze vlekken. Er werden geen cortexrestanten aangetroffen op het enige artefact (klingschrabber) in deze vuursteenvariant uit de vulling van boomvalkuil S47. FIG. 1: DEBITAGE-AFVAL IN VUURSTEENVARIANTEN A1 EN A2 UIT BOOMVALKUIL S46. 2
Het assemblage omvat twee werktuigen, nl. een klingschrabber (B, S47-1) en een microkling met afgestompte boord (A1, S46-1). Het meest opvallende artefact betreft een gegraveerde corticale afslag (A1, S46-2). De gravering - bestaande uit een reeks parallelle lijnen op de cortex - was duidelijk aangebracht vooraleer de afslag zelf werd afgehaakt. Dit betekent wellicht dat initieel een groter oppervlak van de vuursteenknol was gegraveerd, maar op een klein fragment van een ander gegraveerd stukje cortex na werden hiervan geen resten aangetroffen. Debitage-afval is overigens wel rijkelijk aanwezig in de vorm van acht microklingen (o.a. A1, S46-4/S46-5/S46-6 en A2, S46-7), een kerntablet (A2, S46-3), drie klingvormige afslagen, 25 afslagen en 25 kleine afslagen en/of chips. De aanwezigheid van een kerntablet wijst op een vernieuwing van het debitagevlak van een kern en dus een zorgvuldig, economisch gebruik van de grondstof op deze vindplaats. Verschillende indicatoren wijzen op een laat-paleolithische datering van het volledige assemblage. Vooreerst is de aangewende grondstof van uitstekende kwaliteit. Dit vuursteentype wordt in de archeologische literatuur vaak omschreven als zgn. Obourg-vuursteen 1 dat inmiddels in variërende hoeveelheden op verscheidene vindplaatsen van de Federmesser-cultuur werd aangetroffen in de Lage Landen (Deeben & Rensink 2005: 183). De corticale afslag met lijngravering (A1, S46-2) (fig. 2) vormt de meest duidelijke indicatie voor een toewijzing van de industrie aan de Federmesser-cultuur. Gelijkaardige artefacten werden immers ook aangetroffen op enkele Zuid-Nederlandse Federmesservindplaatsen, zoals in Budel, Oostelbeers, Nederweert en het natuurgebied van de Deurnese Peel (Wouters 1991). De graveringen zijn hier over het algemeen non-figuratief en geometrisch, met ruitvormige patronen en zigzaglijnen (Deeben & Rensink 2005: 184). Op basis van de vondsttekeningen in de publicatie van Wouters (1991) kan worden afgeleid dat de graveringen steeds anterieur zijn ten opzichte van de afhakingen (fig. 4). Dit intentioneel vernietigen van de graveringen door het debitageproces zou erop kunnen wijzen dat deze niet zijn bedoeld als kunstuitingen met een symbolische waarde. De zachte, dikke cortex van de Obourg-vuursteenknollen was in ieder geval wel zeer geschikt voor het aanbrengen van dergelijke graveringen, die al dan niet kunnen worden geïnterpreteerd als ordinaire krabbeltekeningen (doodles) of kladversies van kinderen en/of opvoeders in het kader van bepaalde leerprocessen (apprenticeship). Tot slot kan op basis van de aangetroffen werktuigtypes (klingschrabber en microkling met afgestompte boord) een datering in het laat-paleolithicum worden bevestigd. FIG. 2: AFSLAG EN BROKSTUKJE MET GEGRAVEERDE CORTEX. 1 Gezien de twijfel die momenteel nog heerst omtrent de exacte ontginningsplaats(en) van deze vuursteensoort is het allicht beter om te spreken van vuursteen van Obourg-kwaliteit. 3
FIG. 3: ILLUSTRATIE VAN DE DIAGNOSTISCHE VONDSTEN. 4
FIG. 4: ARTEFACTEN MET GEGRAVEERDE CORTEX VAN FEDERMESSER-VINDPLAATSEN IN DE PROVINCIES NOORD- BRABANT EN LIMBURG (NL) (NAAR: WOUTERS 1991: FIG. 6). * * * DEEBEN J. & RENSINK E. 2005: Het Laat-Paleolithicum in Zuid-Nederland, in: Deeben J., Drenth E., van Oorsouw M-F. & Verhart L. (Eds.), De Steentijd van Nederland, Archeologie 11-12, 171-199. WOUTERS A. 1991: Lijngraveringen op artefacten van de Jongpaleolithische vindplaats De Fransman, Rondom het Leudal 16, 82-91. 5