Datum van inontvangstneming : 07/09/2015

Vergelijkbare documenten
Datum van inontvangstneming : 22/08/2017

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Datum van inontvangstneming : 07/05/2015

Datum van inontvangstneming : 02/04/2018

Datum van inontvangstneming : 25/07/2014

Datum van inontvangstneming : 30/06/2016

Datum van inontvangstneming : 17/10/2017

Datum van inontvangstneming : 02/05/2016

Datum van inontvangstneming : 18/09/2017

Datum van inontvangstneming : 02/02/2016

Datum van inontvangstneming : 03/07/2017

Datum van inontvangstneming : 14/06/2013

Datum van inontvangstneming : 28/02/2013

Vertaling C-441/13-1. Zaak C-441/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 7 juli 2005 *

Datum van inontvangstneming : 19/09/2017

Datum van inontvangstneming : 13/09/2017

Datum van inontvangstneming : 16/05/2014

Datum van inontvangstneming : 23/03/2017

Datum van inontvangstneming : 09/06/2015

Date de réception : 01/03/2012

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

Datum van inontvangstneming : 25/04/2016

Datum van inontvangstneming : 20/12/2017

Datum van inontvangstneming : 25/08/2014

Datum van inontvangstneming : 18/06/2012

Datum van inontvangstneming : 10/01/2014

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 26 september 2018 (*)

Datum van inontvangstneming : 26/05/2014

Datum van inontvangstneming : 08/07/2016

Datum van inontvangstneming : 04/01/2018

Datum van inontvangstneming : 31/01/2013

Datum van inontvangstneming : 16/09/2013

Datum van inontvangstneming : 11/05/2017

Datum van inontvangstneming : 29/07/2016

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 6 juni 2013 (*)

Datum van inontvangstneming : 15/09/2014

Datum van inontvangstneming : 11/06/2014

Datum van inontvangstneming : 30/09/2014

Datum van inontvangstneming : 04/03/2013

Datum van inontvangstneming : 28/06/2012

Datum van inontvangstneming : 08/05/2017

Datum van inontvangstneming : 01/08/2016

Datum van inontvangstneming : 08/11/2016

Datum van inontvangstneming : 17/08/2017

Datum van inontvangstneming : 19/12/2016

Datum van inontvangstneming : 15/01/2019

Vertaling C-291/13-1. Zaak C-291/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing. Eparchiako Dikastirio Lefkosias (Cyprus)

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Datum van inontvangstneming : 22/07/2016

Datum van inontvangstneming : 01/09/2015

Datum van inontvangstneming : 07/08/2014

Datum van inontvangstneming : 22/06/2017

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Datum van inontvangstneming : 07/02/2017

Datum van inontvangstneming : 18/03/2014

Datum van inontvangstneming : 11/12/2012

Datum van inontvangstneming : 07/02/2018

Datum van inontvangstneming : 22/05/2014

Datum van inontvangstneming : 08/04/2014

Date de réception : 17/01/2012

Datum van inontvangstneming : 05/08/2014

Datum van inontvangstneming : 23/01/2019

Datum van inontvangstneming : 02/07/2015

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Datum van inontvangstne ming : 24/05/2012

Datum van inontvangstneming : 21/03/2017

Datum van inontvangstneming : 09/10/2015

Datum van inontvangstneming : 23/10/2015

Datum van inontvangstneming : 10/03/2016

Datum van inontvangstneming : 14/02/2017

Datum van inontvangstneming : 23/07/2013

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Datum van inontvangstneming : 19/07/2016

Datum van inontvangstneming : 03/07/2012

Datum van inontvangstneming : 10/01/2014

Datum van inontvangstneming : 06/02/2014

Datum van inontvangstneming : 23/09/2016

Datum van inontvangstneming : 25/10/2013

Datum van inontvangstneming : 08/11/2013

2. In het arrest van 20 september 2001 heeft het Hof uitspraak gedaan over twee prejudiciële vragen die respectievelijk betrekking hadden op:

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 9 november 2000 *

Datum van inontvangstneming : 20/01/2017

Datum van inontvangstneming : 06/07/2017

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Datum van inontvangstneming : 23/05/2017

Datum van inontvangstneming : 21/01/2013

Datum van inontvangstneming : 04/04/2016

Datum van inontvangstneming : 08/01/2018

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 8 juli 1999 *

Datum van inontvangstneming : 19/06/2015

Datum van inontvangstneming : 21/06/2016

Datum van inontvangstneming : 06/02/2017

Datum van inontvangstneming : 03/10/2013

Datum van inontvangstneming : 05/09/2016

Vertaling C-110/14-1. Zaak C-110/14. Verzoek om een prejudiciële beslissing

Datum van inontvangstneming : 31/08/2015

Datum van inontvangstneming : 19/11/2015

Datum van inontvangstneming : 04/11/2013

Datum van inontvangstneming : 07/04/2017

Transcriptie:

Datum van inontvangstneming : 07/09/2015

Vertaling C-429/15-1 Zaak C-429/15 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 5 augustus 2015 Verwijzende rechter: Court of Appeal (Ierland) Datum van de verwijzingsbeslissing: 29 juli 2015 Verzoekende partij: Evelyn Danqua Verwerende partijen: Minister for Justice and Equality Ierland en Attorney General [Or. 2] [Or. 1] DE COURT HEEFT BESLOTEN om het Hof van Justitie van de Europese Unie ingevolge artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de vragen in de verwijzingsbeslissing in bijlage VOOR TE LEGGEN: Eerste vraag: Kan een asielverzoek dat wordt geregeld door nationale wetgeving die uitdrukking geeft aan de verplichtingen van een lidstaat op grond van [richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming], wat het NL

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 29. 7. 2015 ZAAK C-429/15 gelijkwaardigheidsbeginsel betreft, worden beschouwd als een geschikt vergelijkingspunt met betrekking tot een verzoek om subsidiaire bescherming? Tweede vraag: Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, is het in dit kader relevant dat de opgelegde termijn voor het indienen van een verzoek om subsidiaire [Or. 3] bescherming het grote belang dient dat verzoeken om internationale bescherming gegarandeerd binnen een redelijke termijn worden behandeld? en verzoekt het Hof om een prejudiciële beslissing dienaangaande. [Or. 4] Inleiding 1 De Court of Appeal van Ierland werd opgericht op 28 oktober 2014 na de vaststelling en inwerkingtreding van het drieëndertigste amendement op respectievelijk de Constitution Act 2013 en de Court of Appeal Act 2014. Dit is het eerste verzoek van de Court of Appeal aan het Hof om een prejudiciële beslissing op grond van artikel 267 VWEU. 2 De prejudiciële vragen zijn gerezen in een toetsingsprocedure voor de High Court waarin verzoekende partij vernietiging vordert van een besluit van de Minister for [Or. 5] Justice, Equality and Law Reform (hierna: minister ) van 5 november 2013, waarbij het verzoekende partij niet werd toegestaan een verzoek om subsidiaire bescherming in te dienen. 3 De omstandigheden van de zaak zijn volledig beschreven in het vonnis van de Court of Appeal van 10 juni 2015 ([2015] IECA 118). Toen het asielverzoek van Danqua op 13 januari 2011 door het Refugee Appeal Tribunal werd afgewezen, werd zij door haar toenmalige solicitors, de Refugee Legal Service ( RLS ) ervan op de hoogte gesteld, dat zij niet namens haar zouden optreden, mocht zij bij de minister een verzoek om subsidiaire bescherming willen indienen. De RLS heeft wel een verblijfsvergunning om humanitaire redenen aangevraagd. 4 De RLS is een met overheidsgeld gefinancierde dienst voor juridische bijstand. In het betrokken tijdvak (2011) was het bij de RLS de gewoonte om niet op te treden namens personen die om subsidiaire bescherming verzochten, als hun eerdere asielverzoek, zoals in casu, vanwege een gebrek aan geloofwaardigheid was afgewezen. Zoals de nieuwe directeur van de RLS in zijn verklaring voor de High Court heeft toegelicht, is aan deze praktijk sindsdien een einde gekomen. 2

DANQUA 5 Toen Danqua op 30 april 2010 in Ierland aankwam, was zij praktisch analfabeet en sprak zij weinig Engels. Zij was waarschijnlijk beperkt in staat zich te verzekeren van de diensten van een eigen advocaat. 6 Toen haar verblijfsvergunning om humanitaire redenen echter door de minister op 23 september 2013 werd afgewezen en zij ervan op de hoogte werd gesteld dat haar uitzetting was gelast, verzekerde Danqua zich van de diensten van een eigen advocaat. Toen die advocaat een verzoek om subsidiaire bescherming wilde indienen, werd hij bij brief van 5 november 2013 ervan op de hoogte gesteld dat de [Or. 7] termijn van vijftien dagen voor het indienen van een verzoek om subsidiaire bescherming begin maart 2013 was verlopen en dat nu men nu niet van plan was het verzoek in behandeling te nemen. 7 Met de onderhavige procedure komt Danqua op tegen dit besluit. Zij betoogt dat de termijn van vijftien dagen die van toepassing is op verzoeken om subsidiaire bescherming, het gelijkwaardigheidsbeginsel schendt, zodat de minister haar verzoek niet onder verwijzing naar die termijn mocht afwijzen. In zijn beslissing van 10 juli 2015 heeft de Court of Appeal beslist de procedure te schorsen en bepaalde vragen op grond van artikel 267 VWEU aan het Hof voor te leggen. Prejudiciële vragen 8 Nadat partijen ter terechtzitting op 10 juli 2015 verdere argumenten hadden aangevoerd, stemde de Court of Appeal erin toe de tweede vraag te wijzigen overeenkomstig de oorspronkelijk voorgestelde bewoordingen in punt 46 van dat vonnis. De aldus gewijzigde vragen waarover het Hof thans eerbiedig om een prejudiciële beslissing wordt verzocht, luiden als volgt: 9 Ten eerste, kan een asielverzoek dat wordt geregeld door nationale wetgeving die uitdrukking geeft aan de verplichtingen van een lidstaat op grond van [richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming], wat het gelijkwaardigheidsbeginsel betreft, worden beschouwd als een geschikt vergelijkingspunt met betrekking tot een verzoek om subsidiaire bescherming? 10 Ten tweede, indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, is het in dit kader relevant dat de opgelegde termijn voor het indienen van een verzoek om subsidiaire bescherming het grote belang dient dat verzoeken om internationale bescherming gegarandeerd binnen een redelijke termijn worden behandeld? 11 De Court of Appeal geeft in overweging de eerste vraag bevestigend te beantwoorden. Het is juist dat het stelsel van subsidiaire bescherming, zoals ingesteld bij de richtlijn [asiel]normen (richtlijn 2004/83/EG) verschilt van dat van het verdrag van Genève betreffende de bescherming van vluchtelingen en asielzoekers. Aangezien [Or. 8] het stelsel van subsidiaire bescherming ertoe 3

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 29. 7. 2015 ZAAK C-429/15 dient een aanvulling te vormen op de in het verdrag van Genève neergelegde bescherming van vluchtelingen (cf. het arrest van het Hof in zaak C-604/12, H.N. / Minister for Justice, Equality and Law Reform, EU:C:2014:302, punten 30-33), is de Court of Appeal niettemin van oordeel dat de twee verschillende soorten internationale bescherming voldoende op elkaar lijken om te voldoen aan de eisen van de leer der gelijkwaardigheid. 12 Wat de tweede vraag betreft, is de Court of Appeal van oordeel dat voor zover sprake is van een opgelegde termijn van vijftien dagen in het geval van verzoeken om subsidiaire bescherming, maar een dergelijke termijn ontbreekt bij asielverzoeken, dit verschil gerechtvaardigd is door objectieve overwegingen. Meer bepaald, wegens de stand van de wet en de praktijk in Ierland destijds (dat wil zeggen, vóór het arrest van het Hof van mei 2014 in de zaak H.N.), moesten verzoekers om internationale bescherming eerst asiel aanvragen en alleen dan wanneer hun asielverzoek werd afgewezen, zou hun verzoek om subsidiaire bescherming in behandeling worden genomen. Onder dergelijke omstandigheden diende de termijn van vijftien dagen (die door de minister onder uitoefening van diens discretionaire bevoegdheid kon worden verlengd) het grote belang, te verzekeren dat verzoeken om internationale bescherming binnen een redelijke termijn werden behandeld. BIJLAGE 1. Vonnis van de Court of Appeal van 10 juni 2015, [2015] IECA 118 4